Weten waar we staan Sociaal Rapport provincie Groningen
2006
20 december 2006
Centrum voor Maatschappelijke Ontwikkeling
Colofon Titel:
Weten waar we staan
Datum:
14 december 2006
Opdrachtgever:
Provincie Groningen, afdeling Welzijn
Auteurs/ onderzoekers:
Lucienne van Eijk, Ida Miedema, Jan Kruijer, Teun Holtkamp, Renske Jaarsma,
Adres:
Centrum voor Maatschappelijke Ontwikkeling Groningen
Sociaal Rapport provincie Groningen 2006
Frans Oldersma. Postbus 2266 9704 CG Groningen tel. 050 577 01 01 www.cmogroningen.nl ISBN nummer: Copyright 2006, Centrum voor Maatschappelijke Ontwikkeling Groningen Niets uit deze uitgave mag worden vermenigvuldigd en/of openbaar gemaakt door middel van druk, fotokopie, microfilm of op welke andere wijze ook zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van het Centrum voor Maatschappelijke Ontwikkeling Groningen. Voor zover het maken van kopieën is toegestaan op grond van artikel 16B Auteurswet 1912j° het Besluit van 20 juni 1974, Stb. 351, zoals gewijzigd bij Besluit van 23 augustus 1995, Stb. 471 en artikel 17 Auteurswet 1912, dient men de daarvoor wettelijk verschuldigde vergoedingen te voldoen aan de Stichting Reprorecht (Postbus 882, 1180 AW Amstelveen). Voor het overnemen van gedeelte(n) uit deze opgave in bloemlezingen, readers en andere compilatiewerken (artikel 16 Auteurswet 1912) dient men zich te wenden tot het Centrum voor Maatschappelijke Ontwikkeling Groningen.
2
Voorwoord Hierbij presenteren wij het tweede Sociaal Rapport van de provincie Groningen. Dit rapport geeft een beeld van de leefsituatie van de inwoners van onze provincie, en kan gebruikt worden om in gesprek met gemeenten, instellingen en burgers waar nodig en waar mogelijk, de leefsituatie te verbeteren. CMO Groningen verzamelt en bewerkt sinds 1996 diverse gegevens voor de provincie om uitvoering te geven aan haar monitorrol. Als basis voor de gebiedsgerichte aanpak werden in 2000-2002 voor zes verschillende gebieden kengetallenrapporten opgesteld. De hieruit voortvloeiende lokale en regionale discussies waren bepalend voor de beleidslijnen die werden ingezet in de verschillende gebiedsprogramma’s. Het provinciale equivalent van deze regionale kengetallenrapporten is het Provinciaal Sociaal Rapport 2006. De ontwikkeling van het Sociaal Rapport werd begeleid door een klankbordgroep met vertegenwoordigers van de volgende afdelingen van de provincie Groningen: Communicatie en Kabinet, Cultuur en Welzijn, Economische zaken, Informatievoorziening, Landelijk gebied en Ruimtelijke plannen. Daarmee heeft dit tweede rapport meer een concernbrede inkleuring gegeven aan het begrip sociaal beleid. In het rapport werd gebruik gemaakt van de gegevens van de GGD-gezondheidsenquête die in 2006 werd afgenomen onder de Groningse bevolking. Deze gegevens vormen een waardevolle aanvulling op de informatie die in het rapport over de verschillende onderwerpen wordt gegeven. Naast het gebruik van deze gegevens heeft de afdeling Epidemiologie ook haar expertise ter beschikking gesteld door feedback te leveren op de wijze waarop de gegevens in het rapport worden gebruikt. Wij spreken onze dank uit aan allen die hebben bijgedragen aan dit rapport en hopen dat de provincie en alle andere direct betrokkenen met dit rapport over voldoende en nuttig referentiemateriaal zullen beschikken om samen verdere invulling te kunnen geven aan de verbetering van de sociale infrastructuur van onze mooie provincie. T.Mulder E.H.van Hierden Directie CMO Groningen
3
4
Inhoudsopgave VOORWOORD .............................................................................................................. 3 INHOUDSOPGAVE ....................................................................................................... 5 DE KERNPUNTEN OP EEN RIJ .................................................................................. 7 INLEIDING ...................................................................................................................11 1
BEVOLKING EN MIGRATIE..............................................................................13
1.1
BEVOLKINGSOMVANG EN -ONTWIKKELING.........................................13
1.2
LEEFTIJDSONTWIKKELINGEN, GROENE EN GRIJZE DRUK...............14
1.3
BEVOLKINGSMUTATIES EN VERHUIZINGEN .........................................15
1.4
BEVOLKINGSKENMERKEN..........................................................................17
2
MODERN BURGERSCHAP.................................................................................19
2.1
PARTICIPATIE IN ARBEID EN ECONOMISCHE ONTWIKKELINGEN .20
2.1.1
ECONOMISCHE GROEI..............................................................................20
2.1.2
WERKGELEGENHEID ................................................................................20
2.1.3
BEROEPSBEVOLKING EN ARBEIDSPARTICIPATIE ...........................22
2.1.4
WERKLOOSHEID ........................................................................................23
2.2
PARTICIPATIE IN WELVAART ....................................................................24
2.2.1 3
MAATSCHAPPELIJKE PARTICIPATIE ...................................................26
LEEFBAARHEID & VEILIGHEID .....................................................................29
3.1
WONEN EN WOONBELEVING......................................................................29
3.2
VOORZIENINGEN ...........................................................................................31
3.3
VEILIGHEID .....................................................................................................32
3.4
HUISELIJK GEWELD......................................................................................34
4
VERMAATSCHAPPELIJKING VAN DE ZORG ...............................................37
4.1
GEZONDHEID ..................................................................................................38
4.2
AARD EN OMVANG KWETSBARE GROEPEN ...........................................39
4.3
ZORG- EN DIENSTVERLENING....................................................................40
4.4
ZELFSTANDIG WONEN VAN KWETSBARE GROEPEN...........................41
4.5
WOONVOORZIENINGEN...............................................................................43
4.5.1
WONINGEN VOOR OUDEREN ..................................................................43
4.5.2
WONINGEN VOOR OVERIGE GROEPEN................................................45
4.6
WACHTLIJSTEN..............................................................................................46
4.7
AANTAL VOORZIENINGEN NU EN IN DE TOEKOMST...........................46
5
5
JEUGD....................................................................................................................49
5.1
ONDERWIJS......................................................................................................50
5.2
JEUGDWERKLOOSHEID & INKOMEN .......................................................54
5.3
VRIJETIJDSBESTEDING ................................................................................55
5.4
GEZONDHEID EN RISICOGEDRAG.............................................................56
5.5
ZORG VOOR JEUGD .......................................................................................57
5.6
JEUGDCRIMINALITEIT .................................................................................58
VERWIJZINGEN..........................................................................................................61 BRONNEN .....................................................................................................................65
6
De kernpunten op een rij Het Sociaal Rapport 2006 geeft inzicht in de stand van zaken, ontwikkelingen en toekomstverwachtingen in het sociale domein. In het begin van ieder hoofdstuk worden de belangrijkste kernpunten per thema samengevat. In dit hoofdstuk worden deze kernpunten op een rij gezet, met als rode draad de invloed van groene en grijze druk op de ontwikkeling van de Groningse samenleving in de nabije toekomst. Hierbij gaat het om de sterke toename van het aantal ouderen, de afname van het aantal jongeren en de daaraan gekoppelde veranderende verhouding tussen de werkende groep en de niet-werkende groep in de Groningse samenleving. Groene en grijze druk Wat kunnen we de komende decennia in de provincie Groningen verwachten aan groene en grijze druk? Dat wil zeggen, hoe verandert de verhouding tussen het werkende en het nietwerkende deel van de Groningse bevolking? Groene en grijze druk worden bepaald door ontwikkelingen in de bevolkingsopbouw. De verwachting is dat de Groningse bevolking na 2010 zal afnemen. Deze daling vindt plaats onder jongeren tot 19 jaar (-8% in 2020) en onder 20- tot 65-jarigen (-6% in 2020). Omdat deze groepen beide in omvang afnemen, zal de groene druk tot 2020 ongeveer gelijk blijven. De grijze druk daarentegen zal tot 2020 sterk toenemen, vanwege een sterke stijging van het aantal 65-plussers (+33% in 2020). Kortom, van het niet-werkende deel van de Groningse bevolking zullen vooral de ouderen in de toekomst zorgen voor extra druk op de werkzame beroepsbevolking. De situatie in de provincie Groningen wijkt op een aantal punten af van die in Nederland: de groene druk is in 2006 al lager dan het landelijk gemiddelde en de grijze druk hoger. Daarnaast is de verwachting dat het aantal jeugdigen tot 19 jaar in Nederland zal toenemen, terwijl dit aantal in Groningen dus zal afnemen. Zoals gezegd zal het aantal inwoners in de provincie Groningen naar verwachting dalen. Het aantal huishoudens zal echter toenemen, omdat er gemiddeld minder personen per huishouding zullen zijn. Arbeidsmarkt Er zijn een aantal positieve ontwikkelingen op de arbeidsmarkt in de provincie Groningen. De economische groei is in de periode 2002 tot en met 2004 groter dan in Friesland, Drenthe en de landelijke groei. In 2005 blijft de groei in Groningen echter iets achter. Er is in de jaren 2005 en 2006 een daling van de werkloosheid te zien (-10%), vooral onder jongeren (-41%). Als verschillende leeftijdscategorieën onder de loep worden genomen, dan blijkt er een groot verschil in de bruto arbeidsparticipatie van de 55- tot 64-jarigen in de provincie Groningen (36%) in vergelijking met Nederland (42%). Het is wellicht mogelijk in de toekomst meer arbeidspotentieel te betrekken uit deze leeftijdscategorie. Opvallend is de sterke daling van het aantal uitzendbanen en de gestage groei van het aantal parttime banen in de periode 2002-2005. Het aantal fulltime banen is relatief stabiel. De invloed van de vergrijzing is goed zichtbaar in de werkgelegenheid in de sector ‘Zorg en Welzijn’. Deze sector levert sinds 2000 de meeste nieuwe banen op in de provincie Groningen (+15%). Deze sector is sowieso verantwoordelijk voor het grootste aantal banen, namelijk 17% van het totaal. Er wordt de komende jaren een forse stijging van het aantal banen in deze sector verwacht. Dit is in lijn met de verwachting dat de vraag naar (hulp bij) persoonlijke en huishoudelijke verzorging tot 2020 fors zal stijgen.
7
Inkomen en armoede Landelijk onderzoek maakt duidelijk dat het aantal huishoudens met een inkomen onder de lage-inkomensgrens in Nederland is gegroeid van 9% in 2003 tot 11% in 2005. Er wordt een daling verwacht tot 10% in 2006 die zich zal voortzetten tot 9% in 2007. In de provincie Groningen heeft in 2003 één op de tien huishoudens een inkomen onder de lage-inkomensgrens. Het gemiddelde inkomen per huishouden is in Groningen in dit jaar het laagst van alle provincies. Als Groningen de landelijke trend volgt, dan zal het aantal huishoudens met een laag inkomen tot en met 2005 nog stijgen, en in 2006 weer gaan dalen tot ongeveer het niveau van 2003. Verschillende instellingen in de provincie Groningen signaleren in de afgelopen jaren een toename van de schuldproblematiek. Dit beeld wordt bevestigd door landelijk onderzoek dat in 2004 en 2005 een toename van het aantal huishoudens met openstaande schulden en betalingsachterstanden signaleert. Hoe ervaren Groningers zelf hun financiële situatie? In 2006 geeft ongeveer één op de vier aan moeite te hebben met rondkomen. Om de eindjes aan elkaar te knopen bezuinigt men vooral op uitgaan en vrijetijdsbesteding, kleding, vakantie, kranten en tijdschriften. Er wordt minder bezuinigd op medische voorzieningen, thuiszorg en de tandarts. Opvallend is echter dat in 2006 minder Groningers aangeven dat zij moeite hebben met rondkomen dan in 2002. Ook wordt er in 2006 minder bezuinigd. Deze gegevens roepen de vraag op of Groningers (en andere Nederlanders) wellicht sneller dan in 2002 de stap zetten om geld te lenen of zaken op afbetaling aan te schaffen. Maatschappelijke participatie Het creëren van een actieve, betrokken samenleving is in de ogen van de provincie Groningen van cruciaal belang. Toch participeert naar schatting ongeveer één op de tien Groningers van 18 jaar en ouder beperkt in het maatschappelijk leven. Beperkt participeren is hierbij opgevat als: geen betaald werk, geen vrijwilligerswerk, geen onderwijs of opleiding en geen lidmaatschap van een vereniging. Het gaat in totaal om ruim 50.000 Groningers. Dit zou verband kunnen houden met het feit dat één op de drie Groningers een tekort aan sociale contacten ervaart en één op de tien een tekort aan intieme relaties, zoals met een partner (emotionele eenzaamheid). Dit gebrek aan sociale contacten is op het platteland groter dan in de stedelijke gebieden. Emotionele eenzaamheid komt in de stedelijke gebieden juist meer voor. Interessant is dat Groningers in verstedelijkte gebieden minder vaak vrijwilligerswerk doen dan Groningers op het platteland. Opvallend is ook dat mensen met een hogere opleiding beduidend minder vaak lid zijn van een vereniging dan mensen met een lagere opleiding. Wonen, leefbaarheid en veiligheid De provincie Groningen heeft een aantrekkelijk woonklimaat. Vergeleken met de rest van Nederland heeft het een lage woningdichtheid en is het aanzienlijk minder verstedelijkt. Groningen heeft ook relatief veel kleine dorpen en woonplaatsen. Het voorzieningenniveau is hoger dan in de provincies Friesland en Drenthe, maar wel lager dan gemiddeld in Nederland. De verkoopprijzen van de huizen zijn relatief laag, alhoewel deze de afgelopen jaren sterk zijn gestegen. Wil men aan de toekomstige woningbehoefte kunnen voldoen, dan zullen er tot 2020 zo’n 10.000 woningen aan de voorraad toegevoegd moeten worden. Vanwege de verwachte bevolkingsopbouw gaat het hier voor een belangrijk deel om ouderenwoningen. Groningers zijn erg tevreden met hun woonomgeving en voelen zich relatief veilig. Dit is niet alleen een gevoel, want ook in de praktijk is men minder vaak slachtoffer van een misdrijf dan de gemiddelde Nederlander.
8
Hoewel de provincie Groningen dus voor veel mensen aantrekkelijk is, is het opvallend dat er toch meer mensen vertrekken dan dat er zich vestigen (negatief migratiesaldo). De Groningse jeugd De verwachting is dat het aantal jongeren tot 19 jaar in de periode tot 2020 zal afnemen. Dit geldt vooral voor kinderen tot 12 jaar. Dit is van belang voor de ontwikkeling van vooren vroegschoolse voorzieningen als het peuterspeelzaalwerk en de kinderopvang, maar ook voor het te verwachten aantal leerlingen in het basisonderwijs. Wat het basisonderwijs betreft, valt het op dat er in het Groningse naar verhouding minder leerlingen met een gewichtsfactor (risico op leerachterstand) zijn dan in Nederland. Dit wordt deels veroorzaakt door het feit dat er in de provincie minder leerlingen met een nietWesterse achtergrond wonen. Net als in de rest van Nederland zit ruim de helft van de leerlingen in het voortgezet onderwijs op het VMBO. Het percentage zittenblijvers is ook ongeveer gelijk aan het landelijke, namelijk 6%. Er zijn in 2005 minder voortijdig schoolverlaters gemeld bij de Regionale Meld- en Coördinatiepunten (RMC’s) dan in 2002 (3% versus 7% van de 16- tot 23-jarigen). De jeugdwerkloosheid is in de provincie Groningen sinds 2004 sterk afgenomen, net als in de rest van Nederland. Naar verwachting zal de werkgelegenheid de komende jaren blijven groeien. Dit biedt kansen voor de Groningse jeugd. Zorgelijk is wel het gezondheidsgedrag van jeugdigen. Met name de sterke toename van overgewicht is een bron van zorg. Meer dan de helft van de jeugd beweegt te weinig en eet te weinig groente en fruit. Ook roken jongeren vaker en gebruiken zij vaker cannabis dan gemiddeld in Nederland. Het drankgebruik is vergelijkbaar met het landelijke gemiddelde. In vergelijking met andere Europese landen is het drankgebruik van Nederlandse jongeren erg hoog. Ook het toenemende aantal indicaties bij Bureau Jeugdzorg is een punt van aandacht. De groep jongeren met meervoudige problematiek is een kwetsbare groep. Positief is dat de wachtlijst voor indicatiestelling in 2006 korter is geworden: van 223 in het eerste kwartaal, 144 in augustus en 0 in december 2006. Er stonden in juni echter nog 464 jongeren op een wachtlijst voor een of andere vorm van hulp of zorg, in het derde kwartaal was dit aantal gestegen tot 566. Het streven is om deze wachtlijst aan het einde van 2006 te hebben opgelost. Ouderen en andere kwetsbare groepen Op dit moment behoort naar schatting één op de acht inwoners van de provincie Groningen tot een kwetsbare, zelfstandig wonende groep die gebruik maakt van één of meerdere zorgvoorzieningen. Met kwetsbare inwoners worden mensen met lichamelijke beperkingen, met een verstandelijke handicap, een chronisch psychisch probleem, dementie of psychosociale problemen bedoeld. Deze groep kwetsbaren zal in omvang toenemen van ongeveer 75.000 personen in 2006 tot bijna 90.000 in 2020. Een groot deel van deze toename bestaat uit ouderen met beperkingen en ouderen met dementie. Verwacht wordt dat in 2020 de vraag naar huishoudelijke verzorging met 20% zal zijn toegenomen, de vraag naar persoonlijke verzorging met 30%. Met name de groep alleenwonende 75-plussers zal zorgen voor een toename van de vraag naar (thuis)zorg. De wachtlijsten voor ouderen- en gehandicaptenzorg zijn beide afgenomen. Desalniettemin wachten nog steeds 2.000 ouderen op een vorm van verzorging en verpleging. Daarnaast staan ruim 750 verstandelijk gehandicapten en 85 lichamelijk gehandicapten op een wachtlijst voor zorg of dagbesteding. Het merendeel hiervan krijgt gedurende de wachttijd overbruggingszorg.
9
Eén op de acht 65-plussers krijgt mantelzorg en één op de zes Groningers gééft mantelzorg. Het is onduidelijk of het aanbod van mantelzorg in de toekomst voldoende zal zijn om tegemoet te komen aan de vraag; prognoses hierover spreken elkaar tegen. Wat betreft de woonsituatie blijkt dat drie van de tien mensen met een lichamelijke, zintuiglijke of verstandelijke handicap in de provincie Groningen vanuit een kleinschalige woonvorm wordt begeleid. Ook de ouderenzorg verplaatst zich voor een deel naar zorg thuis. Het aantal ouderen in een verzorgings- of verpleeghuis neemt af. Negen van de tien 75-plussers woont op zichzelf. De laatst bekende gegevens over ouderenwoningen uit het landelijke woningbehoefte onderzoek dateren uit 2002 (WBO). De in 2006 verzamelde gegevens (WBO/WoON) zijn op moment van schrijven van dit rapport nog niet beschikbaar; nieuwe gegevens komen beschikbaar en zullen worden gepresenteerd medio 2007. De verwachting is dat het aantal voor ouderen geschikte woningen in de periode 2002-2006 is toegenomen.
10
Inleiding Voor u ligt het tweede Sociaal Rapport van de provincie Groningen. In het rapport worden stand van zaken, ontwikkelingen en toekomstverwachtingen in het sociale domein beschreven. De hoofdstukken ‘Bevolking en migratie’ (1), ‘Modern burgerschap’ (2), ‘Leefbaarheid en veiligheid’ (3), ‘Vermaatschappelijking van de zorg ’(4) en ‘Jeugd’ (5) corresponderen grosso modo met de gemeenschappelijke thema’s die door het IPO voor de Sociale Rapporten werden vastgesteld. Hiermee wordt vergelijking tussen provincies mogelijk. De uitkomsten van dit Sociaal Rapport vormen de opmaat tot een nieuw sociaal debat en tot de agenda voor het sociale beleid van de provincie Groningen in de periode 2007-2012. Rode draad De rode draad in het Sociaal Rapport 2006 is de groene en grijze druk en de gevolgen hiervan voor de Groningse samenleving. Nederland vergrijst. Dit rapport bevestigt dat dit landelijke beeld ook voor de provincie Groningen geldt: het aantal 65-plussers neemt toe, terwijl het aantal jongeren afneemt. Door deze demografische ontwikkeling neemt de druk op de beroepsbevolking de komende jaren toe. Wat zijn de gevolgen van deze ontwikkelingen voor de Groningse samenleving? Gebruik en weergave van gegevens Voor de uitwerking van dit rapport werd gebruik gemaakt van gegevens uit verschillende bronnen. Deze bronnen worden in de tekst vermeld; een overzicht is te vinden in de bijlage. Betrouwbare en valide gegevens over ouderenwoningen op provinciaal niveau zijn afkomstig uit het landelijke woningbehoefte onderzoek. De laatst bekende cijfers hieruit dateren echter uit 2002 (WBO). De in 2006 verzamelde gegevens (WBO/WoOn) zijn op moment van schrijven van dit rapport nog niet beschikbaar; nieuwe gegevens komen beschikbaar en zullen worden gepresenteerd medio 2007 (zie ook paragraaf 4.5). In het rapport wordt de situatie in de provincie Groningen vergeleken met het landelijke beeld en soms met andere provincies in Nederland. Vervolgens worden zes regio’s met elkaar en met het provinciale gemiddelde vergeleken. Hierbij wordt de indeling gebruikt die ook gebruikt wordt voor de gebiedsgerichte aanpak Welzijn. De stad Groningen wordt echter vanwege de schaalgrootte en specifieke problematiek als aparte ‘regio’ benoemd. Figuur 1 geeft de gebruikte regioindeling grafisch weer. In veel maar niet alle gevallen zijn ook gegevens op gemeentelijk niveau beschikbaar. Deze staan meestal in tabelvorm op de bijgevoegde cd-rom. Opvallende zaken of verschillen tussen gemeenten worden in de tekst vermeld. Leeswijzer In het rapport worden in de verschillende hoofdstukken de genoemde IPO-thema’s behandeld. In het begin van ieder hoofdstuk worden de belangrijkste kernpunten per thema samengevat. Deze kernpunten worden samengevat en met elkaar in verband gebracht in het hoofdstuk ‘De kernpunten op een rij’.
11
Figuur 1 Gemeenten per regio
Eemsmond Eemsmond Eemsmond Eemsmond Eemsmond Eemsmond De De De Marne Marne De De De Marne Marne Marne Marne Winsum Winsum Winsum Winsum Winsum Winsum
Loppersum Loppersum Loppersum Loppersum Appingedam Appingedam Appingedam Delf Delf Delfzijl Bedum zijl zijl Bedum Bedum Delf Delf Delf Bedum Boer Ten Boer Ten Boer Ten Ten Boer Boer Ten Boer Ten
Zuidhorn Zuidhorn Zuidhorn Zuidhorn Zuidhorn Zuidhorn Groningen Groningen Groningen Groningen Groningen Groningen
Grootegast Grootegast Grootegast Grootegast Grootegast Grootegast Leek Leek Leek Leek Leek Leek Marum Marum Marum Marum Marum Marum
Slochteren Slochteren Slochteren Slochteren Slochteren Slochteren
Scheemda Scheemda Scheemda Scheemda Scheemda Scheemda
Reiderland Reiderland Reiderland Reiderland Reiderland Reiderland
Menterwolde Menterwolde Menterwolde Menterwolde Menterwolde Menterwolde Haren Haren Haren Haren Haren Winschoten Winschoten Winschoten Winschoten Winschoten Winschoten HoogezandHoogezandHoogezandHoogezandHoogezandBellingwedde Bellingwedde Sappemeer Sappemeer Sappemeer Bellingwedde Bellingwedde Bellingwedde Sappemeer Sappemeer Sappemeer Veendam Veendam Veendam Pekela Pekela Pekela Pekela Pekela Pekela
Stadskanaal Stadskanaal Stadskanaal Stadskanaal Stadskanaal Stadskanaal
Centraal Noord Oldambt Westerkw artier Veendam / Menterw olde / Pekela Stadskanaal / Vlagtw edde Stad Groningen
Vlagtwedde Vlagtwedde Vlagtwedde Vlagtwedde
12
1
Bevolking en migratie Kernpunten De Groningse bevolking zal nog tot ongeveer 2010 toenemen; hierna wordt een afname verwacht. Hierbij is wel sprake van aanzienlijke regionale verschillen. Een relatief grote afname wordt verwacht in de regio’s Stadskanaal/Vlagtwedde en Oldambt. Een lichte toename wordt verwacht in Groningen-stad en het Westerkwartier. De ‘groene druk’ blijft de komende 25 jaar ongeveer gelijk, maar de ‘grijze druk’ neemt aanzienlijk toe. Het geboorteoverschot is in de provincie Groningen lager dan in Nederland. In 2004 en 2005 verlieten meer mensen de provincie Groningen dan dat er zich vestigden (een negatief migratiesaldo). Vooral de gemeenten Ten Boer, Bedum en Delfzijl hebben in de periode 2001-2005 te maken gehad met vertrekkende inwoners. In de gemeenten Groningen, Haren, Stadskanaal en Vlagtwedde geldt het omgekeerde. In Groningen wonen relatief weinig mensen met een niet-westerse achtergrond; 5,5% tegen gemiddeld 10% in Nederland. 1.1
Bevolkin gso mv an g en -on tw ikkeling
Op 1 januari 2006 woonden er 574.042 mensen in de provincie Groningen. Sinds 2001 is de bevolking met ongeveer 1% gegroeid. Landelijk is de afgelopen jaren de toename van de bevolking steeds minder groot. In Groningen geldt dit beeld nog in iets sterkere mate. Op basis van het Interprovinciale Bevolkingsmodel (IPB, 2004) 1wordt voorspeld dat de omvang van de Groningse bevolking na 2010 zal afnemen. Figuur 2 Ontwikkeling bevolking 2001-2006 (CBS, 2006) en prognose.
580000
575000
570000
565000
560000
555000
550000 2001
2002
2003
2004
2005
2006 progn progn progn 2010 2015 2020
Bron: IPB Groningen, 2004 1
Voor de huidige analyses worden de provinciale prognoses gehanteerd. Deze wijken af van de prognosecijfers van bijvoorbeeld PRIMOS en CBS. In de CBS prognose neemt de Groningse bevolking toe met 4% en wordt ook een toename van het aantal jongeren verwacht. Reden voor deze verschillende prognoses is dat er andere aannames zijn gedaan. Omdat binnen het provinciaal beleid gerekend wordt met provinciale prognoses, worden deze in het huidige rapport gepresenteerd.
13
Figuur 3 laat zien dat het aantal inwoners in de laatste jaren vooral is toegenomen in de gemeenten Hoogezand-Sappemeer en Groningen (rood). In de geelgekleurde gemeenten is het aantal inwoners het meest afgenomen. Figuur 3 Bevolkingsontwikkeling Groninger gemeenten in de periode 2001-2006
Eemsmond Delfzijl
De Marne
Loppersum Winsum Zuidhorn Grootegast
Bedum Ten Boer
Groningen
Slochteren
Scheemda Reiderland
Menterw olde
Leek Marum
Appingedam
Haren
Hoogezand-S.
Winschoten
Veendam
Bellingw edde Pekela
Stadskanaal
Vlagtw edde
% verschil aantal inwoners -4,0 tot -1,0 tot 0 tot 2,0 tot
-1,1 0 1,9 3,8
Bron: CBS, 2006
Wat betreft de voorspelde afname van de bevolking in de provincie Groningen na 2010 is er sprake van aanzienlijke regionale verschillen. Een relatief grote afname wordt verwacht in de regio’s Stadskanaal/Vlagtwedde (-7%) en Oldambt (-6%). Een lichte toename van de bevolking wordt verwacht in Groningen-stad (+3%) en het Westerkwartier (+2%) (zie ook de cd-rom). 1.2
L eef ti jd son tw ikkelin gen , groen e en grijze d ru k
Leeftijdsontwikkelingen Het aantal ouderen zal de komende jaren toenemen. In het jaar 2020 zal naar schatting het aantal 55-plussers met bijna 40.000 zijn toegenomen. De helft van hen is tussen de 65 en 75 jaar oud, ruim 6.000 zijn 75 jaar of ouder. In het Westerkwartier wordt de grootste toename van het aantal 55-plussers verwacht (+61%), in de regio Oldambt de kleinste (+14%). Het aantal mensen beneden de 55 jaar zal in 2020 met ruim 41.000 zijn afgenomen. Het gaat hierbij vooral om de mensen tussen de 20 en de 55 jaar (zie de cd-rom).
14
Groene en grijze druk Het aantal 0-19-jarigen ten opzichte van het aantal 20-64-jarigen (de werkzame of ‘productieve’ leeftijd) wordt de ‘groene druk’ genoemd. In Groningen is de groene druk kleiner dan landelijk (respectievelijk 36,4 en 39,6). Analoog hieraan wordt het aantal 65-plussers ten opzichte van het aantal 20-64-jarigen de ‘grijze druk’ genoemd. De grijze druk is in 2006 in de provincie Groningen iets hoger dan landelijk (respectievelijk 23,6 en 23,2). Wat zijn de prognoses voor de groene en grijze druk? Volgens het Interprovinciaal Bevolkingsmodel (IPB, 2004) zal in 2020 het aantal jongeren tot en met 19 jaar met 8% zijn afgenomen. Ook het aantal 20-64 jarigen zal met 6% zijn afgenomen. Het aantal 65-plussers zal echter met 33% zijn toegenomen. Volgens verwachtingen blijft de groene druk in de periode tot 2020 ongeveer gelijk, de grijze druk neemt echter sterk toe. Naar verwachting is in 2020 de verhouding tussen het aantal 65plussers en de mensen in de productieve leeftijd veel hoger dan nu (van 23,6 naar 33). Figuur 4 Groene en grijze druk in de provincie Groningen 2006-2020 (IPB, 2004).
50 45 40 groene druk
35
grijze druk
30 25 20 2006
2010
2015
2020
Bron: IPB Groningen, 2004
1.3
Bevolkin gsmu ta ties en verhu izingen
De bevolkingsgroei of -afname wordt veroorzaakt door natuurlijke aanwas (het verschil tussen het aantal geboorten en sterftegevallen) en het migratieoverschot (het verschil tussen het aantal vestigers en vertrekkers). Natuurlijke aanwas Het aantal geboorten overtreft in 2005 in de provincie Groningen het aantal sterftegevallen, er is dus sprake van een geboorteoverschot. De groei van de bevolking door dit geboorteoverschot, de natuurlijke aanwas, bedroeg in 2005 ruim 700. Om deze te kunnen vergelijken met landelijke gegevens is het relatieve geboorteoverschot berekend: het verschil tussen het aantal geboorten en sterftegevallen per 1000 inwoners. Dit relatieve geboorteoverschot is in 2005 voor de provincie 1,2. Het landelijke relatieve geboorteoverschot is echter veel hoger, namelijk 3,1.
15
In het volgende overzicht is te zien hoe de afgelopen jaren de natuurlijke aanwas de bevolkingsontwikkeling heeft beïnvloed. Het provinciaal migratiesaldo is hier eveneens uit af te leiden (namelijk het verschil tussen de bevolkingsmutatie en de natuurlijke aanwas). Te zien is dat zowel de natuurlijke aanwas als het migratiesaldo kleiner worden. In 2004 en 2005 vertrokken meer mensen uit de provincie dan dat er zich vestigden. Tabel 1 Natuurlijke aanwas en migratiesaldo voor de provincie periode 2001-2005
2001 2002 2003 2004 2005
Bevolkingsomvang op 1 januari 566.489 570.480 572.997 574.384 575.072
Bevolkingsmutatie
Natuurlijke aanwas
3.991 2.517 1.387 688 -603
935 973 886 830 704
Provinciaal migratiesaldo 3.056 1.544 501 -142 -1.307
Bron CBS, 2006
Verhuizingen Bij verhuizingen wordt een onderscheid gemaakt tussen binnenlandse migratie (verhuizing van de ene naar de andere gemeente in Nederland) en buitenlandse migratie (immigratie en emigratie). Omdat er jaarlijks grote schommelingen zijn in de gemeentelijke migratie, is het migratiesaldo (het verschil tussen vertrekkers en vestigers per 1000 inwoners) in de figuur gemiddeld over de periode 2001-2005. Bij de interpretatie van migratiesaldi over de laatste jaren moet rekening worden gehouden met de sluiting van asielzoekerscentra binnen de provincie. Figuur 5
Eemsmond Delfzijl
De Marne Loppersum
Appingedam
Winsum Bedum Ten Boer
Zuidhorn Grootegast
Groningen
Scheemda Reiderland
Menterw olde
Leek Marum
Slochteren
Haren
Hoogezand-S.
Winschoten
Veendam Pekela
Bellingw edde
Stadskanaal
Migratiesaldo per 1000 inwoners -11,9 tot -2,0 tot 0 tot 4,8 tot
-2,1 0 4,7 11,6
Bron: CBS, 2006
16
Vlagtw edde
Als verschillende leeftijdscategorieën vergeleken worden, dan blijkt dat er in de periode 2000-20042 maar twee gemeenten zijn met een positief migratiesaldo voor de 15- tot 24jarigen. Het gaat hierbij dus om gemeenten waar relatief (per 1000 inwoners) meer jongeren zich vestigden dan dat er vertrokken. Deze twee gemeenten zijn de stad Groningen (een positief saldo van ruim 100) en Winschoten (een saldo van 5). Het gemiddelde saldo in Appingedam en Pekela is 0, dus uit deze gemeenten vertrokken evenveel 15-24-jarigen als er zich vestigden. Vooral uit Bedum, Loppersum, Scheemda, Ten Boer, Haren en Zuidhorn zijn veel jongeren vertrokken. Het gemiddelde migratiesaldo in de leeftijd 25 tot en met 64 jaar is alleen negatief voor de gemeenten Delfzijl, Bedum en Groningen. Uit deze gemeenten vertrokken dus meer 25-64jarigen dan dat er zich vestigen. Vooral in de gemeenten Haren, Vlagtwedde, De Marne, Bellingwedde en Reiderland hebben zich veel 25-64 jarigen gevestigd. Per 1000 inwoners zijn de meeste 65-plussers gaan wonen in de gemeenten Winsum, Haren en Stadskanaal. De meeste zijn vertrokken uit Marum en Menterwolde (zie ook de cd-rom). 1.4
Bevolkin gsken mer ken
Huishoudens In de provincie Groningen wonen naar verhouding meer alleenstaanden dan in Nederland. Hiermee samenhangend wonen er naar verhouding minder samenwonenden met kinderen. Dat het provinciale percentage alleenstaanden hoog is, komt door het grote aantal studenten in de stad Groningen. In het Westerkwartier wonen juist relatief weinig alleenstaanden. Ongeveer 6% van de Groningse huishoudens bestaat uit éénoudergezinnen. Dit percentage is vergelijkbaar met het landelijke beeld. Tabel 2 Type huishoudens in 2005 per regio, provincie en Nederland (CBS, 2006) Alleenstaand
Samenwonend Samenwonend met kinderen zonder kinderen
Eénouder gezinnen
Provincie Nederland
39% 35%
25% 29%
30% 30%
6% 6%
Noord Centraal Groningen-stad Oldambt Stadskanaal/Vlagtwedde Veendam/Menterwolde/Pekela Westerkwartier
29% 31% 57% 31% 29% 27% 24%
33% 34% 24% 35% 35% 34% 33%
32% 30% 14% 29% 30% 32% 37%
6% 6% 6% 5% 5% 6% 5%
Bron CBS, 2006
Etnische achtergrond Op 1 januari 2006 had een tiende deel van de Nederlandse bevolking een niet-westerse etnische achtergrond3. Dit betekent een toename van ongeveer 1% sinds 2001. In Groningen wonen relatief weinig mensen met een niet-westerse achtergrond, namelijk rond de 5,5% in vergelijking met 10% in Nederland. Dit percentage is de laatste jaren redelijk constant. De percentages verschillen overigens wel per regio. In onderstaande tabel staan de gegevens weergegeven voor de zes grotere gemeenten in de provincie. Vooral in
2 3
De migratiesaldi per leeftijd zijn gemiddeld over 5 jaar, het meest recente beschikbare migratiecijfer per leeftijd is van het jaar 2004 Mensen met een Marokkaanse, Surinaamse/Antilliaanse/Arubaanse of Turkse achtergrond en mensen uit overige niet-Westerse landen, exclusief Indonesië en Japan.
17
Hoogezand-Sappemeer, Groningen en Delfzijl wonen relatief veel mensen met een nietwesterse achtergrond. Tabel 3 Percentage mensen met een niet-westerse achtergrond in de G6-gemeenten en provincie in 2006
Groningen Delfzijl Hoogezand-Sappemeer Stadskanaal Veendam Winschoten overige gemeenten provincie
Surinaams/ Antilliaans/ Arubaans 3,5 2,9 4,9 0,5 1,3 1,0 0,5
Marokkaans
Turks
Overig niet westers
Totaal
0,6 0,1 0,7 0,1 0,0 0,2 0,1
0,6 2,5 3,0 0,1 3,4 0,4 0,2
4,4 3,3 1,7 2,4 1,4 2,6 1,5
9,1 8,7 10,3 3,1 6,1 4,1 2,2
0,3
1,8
0,8
2,6
5,5
Bron CBS, 2006
In de provincie Groningen wonen op 1 januari 2006 bijna 40.000 75-plussers; van hen hebben ongeveer 160 een niet-westerse allochtone achtergrond (nog geen 0,5%). In Hoogezand-Sappemeer is dit percentage het hoogst, namelijk 0,9%. In de leeftijdscategorie 65-74 jaar hebben ongeveer 500 Groningers een allochtone achtergrond (1,1%) en in de leeftijdscategorie 55 tot 65 jaar 1.400 (2,0%). In Scheemda is 0,1% van alle 55-plussers allochtoon, in Hoogezand-Sappemeer 3,6% (CBS, 2006). Het percentage allochtone ouderen is daarmee in de provincie Groningen lager dan gemiddeld in Nederland (1,1% van 75-plussers, 3,3% van de 55-plussers). Zie de cd-rom voor de gegevens per gemeente.
18
2
Modern burgerschap Kernpunten De economische groei is in de provincie Groningen tussen 2002 en 2005 groter dan in Friesland, Drenthe en de gemiddelde landelijke groei. In 2005 blijft de economische groei iets achter op de landelijke groei en op die van Friesland en Drenthe. In 2005 en vooral in 2006 is in de provincie Groningen sprake van een duidelijke daling van de werkloosheid. Er is sinds 2002 een sterke daling van het aantal uitzendbanen. Sinds 2000 groeit het aantal parttime banen, terwijl het aantal fulltime banen relatief stabiel blijft. Van alle sectoren levert de sector ‘Zorg en Welzijn’ sinds 2000 in de provincie Groningen de meeste nieuwe banen op (15% groei). Deze sector is sowieso verantwoordelijk voor het grootste aantal banen, namelijk 17% van het totale aantal werkzame personen. Er is sinds 2000 een duidelijke daling zichtbaar van het aantal banen in de sectoren ‘Financiële instellingen’ (-14%), ‘Landbouw’ (-12%), ‘Bouw’ (-11%) en ‘Industrie’ (-8%). In de sector ‘Financiële instellingen’ is vooral het aantal ‘kleine’ financiële instellingen (minder dan 11 personen) sterk gedaald (-15%). Hiertegenover staat een relatief grote groei in de sector consumentendiensten (detailhandel, horeca en catering, toerisme en overige diensten). Volgens de Noordelijke Arbeidsmarkt Verkenning 2006 zal er in de zorgsector, zowel volgens een optimistisch als pessimistisch scenario, sprake zijn van een regionaal hogere groei van de werkgelegenheid dan landelijk. Zowel de bruto als de netto arbeidsparticipatie is in 2005 afgenomen ten opzichte van 2004. Opvallend is het grote verschil in bruto arbeidsparticipatie van 55-64 jarigen in de provincie Groningen (36%) in vergelijking met Nederland (42%). Inwoners van de provincie Groningen hebben in 2003 een lager besteedbaar inkomen dan gemiddeld in Nederland. Armoede, afgemeten aan het aantal huishoudens onder de lage inkomensgrens, komt vaker voor in Groningen dan in de rest van Nederland. Als Groningen de landelijke trend volgt, dan zal het aantal huishoudens met een laag inkomen tot en met 2005 nog stijgen, en in 2006 weer gaan dalen tot ongeveer het niveau van 2003. Verschillende instellingen in de provincie Groningen signaleren in de afgelopen jaren een toename van de schuldproblematiek. Ongeveer een kwart van de Groningse bevolking zegt in 2006 enige tot veel moeite te hebben met rondkomen van het inkomen. Vier jaar geleden hadden meer mensen moeite met rondkomen. Eén op de drie Groningers zegt op geen enkele manier te bezuinigen. In 2002 was dit ongeveer één op de tien Groningers. Ongeveer één op de drie Groningers ervaart een tekort aan sociale contacten (sociale eenzaamheid). Ongeveer één op de tien voelt een tekort aan intieme relaties, zoals met een partner (emotionele eenzaamheid). Sociale eenzaamheid komt op het platteland meer voor dan in de stedelijke gebieden. Emotionele eenzaamheid juist meer in stedelijke gebieden. Mensen in stedelijke gebieden doen minder vaak vrijwilligerswerk dan mensen uit niet of minder verstedelijkte gebieden (platteland).
19
Ongeveer 9% van de Groningers van 18 jaar en ouder participeert beperkt in het maatschappelijk leven (ruim 50.000 mensen). Mensen met een hogere opleiding participeren minder vaak in het verenigingsleven. Mensen die moeite hebben om rond te komen van hun inkomen, zijn ook veel minder vaak lid van een vereniging dan mensen die goed kunnen rondkomen. 2.1
Par ticip atie in arb eid en econ omi sc he on tw ikkelingen
Het al dan niet hebben van werk is één van de sterkste indicatoren voor iemands positie in de samenleving en het bijbehorend welzijnsniveau. Daarnaast bevordert deelname aan de arbeidsmarkt andere vormen van participatie. Het bevorderen van werkgelegenheid is dan ook één van de krachtigste middelen om participatie en integratie van mensen in de samenleving te bevorderen. Uiteraard hangt de werkgelegenheid sterk samen met economische ontwikkelingen 2.1.1 Economische groei Op basis van de Noordelijke Arbeidsmarkt Verkenning (RuG, 2006) wordt duidelijk dat er in de periode 2002-2005 in Nederland sprake is van een gestage toename van de economische groei (Bruto Regionaal Product exclusief delfstofwinning). De provincie Groningen laat een grotere economische groei zien. Wel blijft de groei in 2005 iets achter op het landelijke niveau en op dat van Friesland en Drenthe. Tabel 4 Percentage Economische Groei volgens de Noordelijke Arbeidsmarkt Verkenning 2006 (RuG) Jaar1
Groningen
Friesland
Drenthe
NoordNederland
Nederland
2002 2003 2004 2005
1,8 0,3 1,5 1,4
-0,7 -0,2 1,3 1,7
0,6 -0,7 1,2 1,5
0,6 -0,1 1,4 -
0,2 0,1 1,5 1,8
2002-2005
1,3
0,5
0,7
0,9
Bron: RuG, 2006, CBS, 2006
2.1.2 Werkgelegenheid In 2005 zijn er in de provincie Groningen 260.018 mensen werkzaam in een fulltime (minimaal 15 uur) of parttime baan of als uitzendkracht. In 2000 waren dit er 254.868. Dit aantal is gegroeid tot 2002, waarna een gestage daling is ingezet. Figuur 6 maakt duidelijk dat deze daling vooral plaats heeft gevonden bij uitzendbanen (uzk). Sinds 2000 is er sprake van groei van het aantal parttime banen, terwijl het aantal fulltime banen relatief stabiel blijft.
20
Figuur 6 Werkgelegenheid naar dienstverband (indexcijfers, 2000 = 100).
Werkgelegenheid naar dienstverband 140 130 120 110 100 90 80 70 60 50 2000
2001
2002 fulltime
2003 parttime
2004
2005
uzk
Bron: PWR/LISA, 2006. arbeidsmarktgroningen.nl
Van alle sectoren levert de sector ‘Zorg en welzijn’ sinds 2000 in de provincie Groningen de meeste nieuwe banen op (15% groei). Deze sector is sowieso verantwoordelijk voor het grootste aantal banen: 45.127 in 2005; dit is 17% van het totale aantal werkzame personen. Aanzienlijke groei tussen 2000 en 2005 heeft ook plaatsgevonden in de sectoren ‘Openbaar bestuur’ (13%) en ‘Zakelijke dienstverlening’ (11%). Een duidelijke daling van het aantal banen is zichtbaar in de sectoren ‘Financiële instellingen’ (-14%), ‘Landbouw’ (-12%), ‘Bouw’ (-11%) en ‘Industrie’ (-8%). Prognoses In de Noordelijke Arbeidsmarkt Verkenning 2006 wordt voor de periode tot 2010 een voorspelling gedaan voor de noordelijk economie (RUG, 2006). Op basis van twee scenario’s is een voorspelling gemaakt: een optimistisch en een pessimistisch (meer behoudend) scenario gebaseerd op de CPB-studie Vier Vergezichten op Nederland (CPB, 2004). Op basis van het optimistische scenario kan de werkgelegenheid in de drie noordelijke provincies in de perioden 2005-2010 jaarlijks met 0,9% toenemen, waarmee de werkgelegenheid zich in het noorden gunstiger ontwikkelt dan landelijk (0,7%). Volgens het pessimistische scenario kan de werkgelegenheid de drie noordelijke provincies jaarlijks met -0,2% dalen, waarbij ook in dit scenario het noorden zich gunstiger ontwikkelt dan landelijk (daling van -0,3%). In de prognoses is ook de volgende sectorontwikkeling betrokken. Volgens de Noordelijke Arbeidsmarkt Verkenning 2006 is in de periode tot 2010 de afname van de werkgelegenheid in de landbouw het grootst. In de industrie treedt in het optimistisch scenario een groter verlies aan banen op dan in het pessimistische scenario, waarbij in het noorden het verlies iets groter is (met name volgens het optimistisch scenario). De bouw levert aan de werkgelegenheid volgens het optimistisch scenario een positieve bijdrage, die in het noorden nog wat hoger zal zijn; volgens het pessimistisch scenario is het verlies van banen in de bouwsector in het noorden gelijk aan de landelijke prognose. In de sector commerciële diensten vindt de sterkste groei plaats; in het noorden is de groei volgens het optimistisch scenario iets hoger dan landelijk, terwijl de afname in het pessimistisch scenario gelijk is aan de landelijke afname. In de zorgsector is in beide scenario’s sprake
21
van een regionaal hogere groei dan landelijk, vooral volgens het optimistisch scenario. Bij de overheid treden voor het Noorden nagenoeg geen specifieke veranderingen op. Aantal vestigingen In 2005 is het aantal vestigingen in de provincie Groningen licht gestegen (0,3%), waarmee het totaal op 31841 komt. Figuur 7 geeft het aantal vestigingen per sector weer in de periode 2000-2005. Opvallend is de daling (-14%) in de sector ‘Financiële instellingen’, waarbij vooral het aantal ‘kleine’ financiële instellingen (minder dan 11 werkzame personen) sterk is gedaald (-15%). Figuur 7 Aantal vestigingen naar sector in de provincie Groningen in de periode 2000-2005. 8 Aantal vestigingen (x 1.000)
7 6 5 4 3 2 1
H or ec a In du st rie La nd bo uw O nd O er pe w nb ijs R O a ep v a er rb ar ig at es e ie tu di co ur en ns st Ve um v er rv en le oe ni te r, ng na op rt sl & ag ha en nd co el Za m ke m lijk un e ic at di ie en st ve rle ni Zo ng rg en w el zi jn
Fi na nc ie le
Bo uw in st el lin ge n
0
2000
2001
2002
2003
2004
2005
Bron: PWR/LISA, 2006
Als gekeken wordt naar de grootte, dan valt op dat vestigingen met een aantal werkzame personen tussen de 101 en 200, in de periode 2000-2005 sterk is gedaald (-6%). In dezelfde periode zien we een grote stijging van het aantal vestigingen met minder dan 11 werkzame personen (11,3%) en vestigingen met meer dan 200 werkzame personen (12,6%). Ten aanzien van de grootte per sector valt op dat de grote vestigingen (met meer dan 100 werknemers) vaak deel uitmaken van de sectoren Industrie, Zakelijke dienstverlening en Zorg en welzijn. Een groot deel van de vestigingen met minder dan 51 werknemers is terug te vinden in de sectoren Reparatie consumentenartikelen & handel en Zakelijke dienstverlening (zie ook de cd-rom). 2.1.3 Beroepsbevolking en arbeidsparticipatie De potentiële beroepsbevolking van de provincie Groningen, dat wil zeggen alle personen tussen de 15 en 65 jaar, bedroeg in 2005 393.000.
22
De beroepsbevolking wordt gevormd door personen tussen de 15 en 65 jaar, die minstens 12 uur per week betaald werk kunnen en willen doen. In 2005 bestond deze in de provincie Groningen uit 252.000 personen, dit is 64% van de potentiële beroepsbevolking. De werkzame beroepsbevolking bedroeg in 2005 228.000 (90%) en het werkloze deel 24.000 (10%). De beroepsbevolking is tussen 1994 en 2005 gegroeid van 218.000 tot 252.000. Dit is een groei van 16 procent, gemiddeld een 1,3 procent groei per jaar. Bruto en netto arbeidsparticipatie Met bruto arbeidsparticipatie wordt de werkzame en werkloze beroepsbevolking tussen de 15 en 65 jaar bedoeld in procenten van de totale bevolking tussen de 15 en 65 jaar. De netto arbeidsparticipatie is de werkzame beroepsbevolking tussen de 15 en 65 jaar in procenten van de totale bevolking tussen de 15 en 65 jaar. De bruto arbeidsparticipatie bedroeg in 2005 64% en de netto arbeidsparticipatie 58%. Ten opzichte van 2000 is de bruto arbeidsparticipatie met 0,9% gestegen en de netto arbeidsparticipatie met 2% afgenomen. Voor Nederland is een zelfde trend zichtbaar, waarbij de bruto arbeidsparticipatie met 0,6% toenam en de netto arbeidsparticipatie met 1,3% is afgenomen. Opvallende verschillen met het landelijke beeld komen naar voren bij de leeftijdscategorie 15-24 jaar. In deze leeftijdscategorie is de bruto arbeidsparticipatie landelijk (44%) een stuk hoger dan in de provincie Groningen (38%). Dit is het gevolg van de relatief hoge onderwijsdeelname van deze leeftijdscategorie in het HBO en WO. Ook opvallend is het grote verschil in bruto arbeidsparticipatie van 55-64 jarigen in de provincie Groningen (36%) in vergelijking met Nederland (42%). Tot 2003 groeide dit percentage gestaag naar het landelijke niveau, maar vanaf 2004 wordt het verschil weer groter. 2.1.4 Werkloosheid Werkloosheid wordt in deze context opgevat als het aantal Niet Werkende Werkzoekenden (NWW) dat staat ingeschreven bij het Centrum voor Werk en Inkomen (CWI). Figuur 8 laat zien dat zowel landelijk als in de provincie Groningen de werkloosheid tot in 2004 is toegenomen. In 2005 en vooral in 2006 is een duidelijke daling te zien. Opvallend is dat tussen 2004 en 2005 de werkloosheid in de provincie Groningen relatief meer is afgenomen (-1,3%) dan landelijk (-0,6%). Over 2005 en 2006 is de daling landelijk juist weer groter dan in de provincie Groningen (-14,5% versus -9,9%). Figuur 8 NWW-werkloosheid 2003-2006, peilmaand september 2006 (indexcijfer, 2003 = 100%).
110% 105% Groningen (PV) Nederland
100% 95% 90% 85% 80% 2003
2004
2005
2006
Bron: CWI, 2006
23
Mannen profiteren meer van de werkloosheidsdaling dan vrouwen (-14% versus -7%). Ook blijkt de daling relatief groot in de leeftijdscategorieën 15-22 jaar (-41%) en 23-29 jaar (-30%). Dit is in overeenstemming met het landelijke beeld, waar respectievelijk dalingen van 46% en 37% hebben plaatsgevonden. 2.2
Participatie in welvaart
Inkomen Het inkomen van de Groningse bevolking ligt onder het landelijk gemiddelde. Het gemiddeld huishoudeninkomen4 in Groningen lag in 2003 rond de 19.200 euro terwijl dit gemiddeld landelijk in dat jaar 21.100 euro was. Groningen staat hiermee op de laatste plaats samen met de andere noordelijke provincies, zie figuur 9. Figuur 9 Gemiddeld gestandaardiseerd huishoudeninkomen in 2003 provincie, Nederland
Nederland Utrecht Noord-Holland Zuid-Holland Noord-Brabant Gelderland Flevoland Zeeland Limburg Overijssel Drenthe Friesland Groningen
12
14
16
18
20
22
24
x 1000 euro Bron CBS, 2006
Armoede Landelijk is volgens het Sociaal Cultureel Planbureau (SCP, 2006) het percentage huishoudens met een laag inkomen5 in 2003 hoger dan in de jaren daarvoor (9,8 %). Tot 2006 wordt een lichte toename van het percentage huishoudens met een laag inkomen verwacht en daarna weer een afname tot het niveau van 20036. In 2003 (recentere cijfers zijn niet beschikbaar) stond de provincie Groningen bovenaan voor wat betreft het percentage huishoudens met een laag inkomen. Rond de 23.400 huishoudens, dit is één op de tien, moesten toen rondkomen van een laag inkomen. In de 4
Het gestandaardiseerde huishoudeninkomen: het besteedbare inkomen van huishoudens dat gecorrigeerd is voor de grootte en samenstelling van het huishouden 5 Laag inkomen: koopkracht van een inkomen dat in 1979 in de bijstand gold voor een alleenstaande zonder kinderen (in dat jaar op het hoogste niveau). Verschilt per huishoudentype. 6 Momenteel wordt een nieuwe definiëring van de armoedegrens onderzocht, die uitgaat van bestedingen (SCP, 2006).
24
gemeente Reiderland woonden in 2003 de meeste en in Bedum en Haren de minste huishoudens met een laag inkomen (zie de cd-rom). Wat vinden mensen nu zelf van hun financiële positie? In hoeverre kan men rondkomen van het inkomen? Uit de GGD-gezondheidsenquête (2006) blijkt dat iets meer dan een kwart van de respondenten enige (20%) tot veel (5%) moeite heeft met rondkomen. In 2002 gaf 5% aan slecht te kunnen rondkomen, 31% gaf aan enige moeite te hebben met rondkomen en 64% gaf aan goed te kunnen rondkomen. Op basis hiervan mag geconcludeerd worden dat in 2006 minder mensen moeite hebben met rondkomen dan vier jaar geleden. Inwoners uit de regio’s Westerkwartier en Centraal geven het minst vaak aan moeite te hebben met rondkomen. In Veendam/ Menterwolde/ Pekela en het Oldambt hebben relatief veel mensen moeite met rondkomen (GGD, 2006). Figuur 10 Percentage inwoners per regio dat zegt moeite te hebben rond te komen van het inkomen.
provincie Veend/Menterw/Pekela Oldambt Groningen - stad Stadskan/Vlagtw Noord Centraal Westerkwartier
0,0%
5,0%
10,0% 15,0% 20,0% 25,0% 30,0% 35,0%
Bron: GGD, 2006
In de enquête is nagevraagd of mensen bezuinigen, en zo ja, op welke terreinen. Bijna een derde van de Groningers zegt op geen enkel terrein te bezuinigen. In 2002 was dit maar 12%. Als men wél bezuinigt, dan worden het vaakst genoemd: uitgaan en vrijetijdsbesteding, kleding, vakantie en krant of tijdschriften. Het minst vaak wordt bezuinigd op medische voorzieningen zoals thuiszorg en de tandarts.
25
Tabel 5 Waar bezuinigen Groningers op. gebied waarop bezuinigd wordt uitgaan,vrije tijdsbesteding (sport/hobby’s) kleding vakantie krant of tijdschriften telefoneren cadeau of verjaardagen stookkosten autogebruik/openbaar vervoer voeding aanvullend pakket zorgverzekering huisvesting of reparaties lidmaatschap thuiszorg vanwege eigen bijdrage bezoek aan tandarts andere medische voorzieningen
percentage genoemd 39 % 38 % 36 % 33 % 23 % 20 % 18 % 16 % 9% 8% 7% 4% 3% 1%
Bron: GGD, 2006
Verschillende instellingen in de provincie Groningen signaleren in de afgelopen jaren een toename van de schuldproblematiek (CMO, 2006). Dit beeld wordt bevestigd door landelijk onderzoek dat in 2004 en 2005 een toename van het aantal huishoudens met openstaande schulden en betalingsachterstanden signaleert (SCP, 2006). Deze gegevens roepen de vraag op of Groningers (en andere Nederlanders) wellicht sneller dan in 2003 de stap zetten om geld te lenen of zaken op afbetaling aan te schaffen. 2.2.1 Maatschappelijke participatie Sociale en emotionele eenzaamheid In de gehele provincie ervaart ongeveer één op de drie Groningers een tekort aan sociale contacten (sociale eenzaamheid), ongeveer één op de tien voelt een tekort aan intieme relaties, zoals met een partner (emotionele eenzaamheid). Wanneer scores vergeleken worden tussen stedelijke en niet-stedelijke gebieden (platteland), dan blijkt dat sociale eenzaamheid op het platteland vaker voorkomt dan in de stedelijke gebieden. Bij de emotionele eenzaamheid is dit precies andersom. Een vergelijking tussen leeftijdsgroepen laat zien dat bij oudere mensen (65-plussers) zowel de hoogste emotionele als ook sociale eenzaamheidsscores gevonden worden (zie ook de cd-rom). Lidmaatschap van een vereniging In 2002 was bijna 58% van de Groningers lid van één of meer verenigingen (GGD, 2002). Volgens de meest recente cijfers is dit percentage gedaald: in 2006 is 53% van de Groningers lid van een vereniging. Regionaal zijn er grote verschillen. In het Westerkwartier is men het vaakst lid van een vereniging en in Veendam/ Menterwolde/ Pekela het minst vaak, zie de volgende figuur.
26
Figuur 11 Percentage lid van een vereniging per regio.
provincie Veend/Ment/Pek Oldambt Groningen-stad Stadsk/Vlagtw Centraal Noord Westerkwartier
0%
10%
20%
30%
40%
50%
60%
70%
Bron: GGD, 2006
Uit een vergelijking naar opleidingsniveau blijkt duidelijk dat mensen met een hogere opleiding minder vaak participeren in het verenigingsleven. Van de mensen met een hboof universitaire opleiding geeft rond de 37% aan lid te zijn van één of meer verenigingen, terwijl dit bij mensen met geen of alleen lagere schoolopleiding rond de 62% is. Mensen die moeite hebben om rond te komen van hun inkomen, zijn ook veel minder vaak lid van een vereniging dan mensen die goed kunnen rondkomen (zie ook de cd-rom). Vrijwilligerswerk Ongeveer 30% van de Groningers doet wel eens vrijwilligerswerk (GGD, 2006). De helft hiervan doet dit meer dan 2 uur per week. Mensen die in meer verstedelijkte gebieden wonen doen minder vaak vrijwilligerswerk dan mensen in de niet of minder verstedelijkte gebieden, het platteland. In de regio’s Veendam/Menterwolde/Pekela, het Oldambt en de stad Groningen zijn relatief weinig mensen die vrijwilligerswerk doen. De meeste vrijwilligers wonen in het Westerkwartier en in de regio Noord.
27
Figuur 12 Percentage inwoners dat vrijwilligerswerk doet per regio
provincie Westerkwartier Noord Stads/Vlagt Centraal Oldambt Groningen-stad Veend/Ment/Pek 0%
5%
10%
15%
20%
25%
30%
35%
40%
Bron: GGD, 2006
Mate van maatschappelijke participatie Het is mogelijk een inschatting te maken van het aantal Groningers dat (zeer) beperkt deelneemt aan het maatschappelijke leven. Het blijkt dat ongeveer 9% van de Groningers van 18 jaar en ouder geen betaald werk doet én geen onderwijs volgt én geen vrijwilligerswerk doet én ook geen lid is van een vereniging. Dit betekent dat er rond de 50.000 Groningers van 18+ zijn die beperkt maatschappelijk participeren. Er zijn nauwelijks verschillen tussen het aantal ‘beperkt participeerders’ in stedelijke, matig of niet-stedelijke gebieden (GGD, 2006). Regionaal zijn er wel een aantal verschillen. Mensen in het Oldambt en in Veendam/Menterwolde/Pekela participeren minder dan in de andere regio’s (zie ook de cdrom). Tabel 6 Mate van maatschappelijke participatie per regio. regio Groningen-stad Centraal Noord Oldambt Westerkwartier Veendam/Menterwolde/Pekela Stadskanaal/Vlagtwedde
beperkte maatschappelijke participatie 8% 9% 7% 12% 7% 14% 9%
Bron: GGD, 2006
28
3
Leefbaarheid & Veiligheid Kernpunten Groningen kent een lagere woningdichtheid en een aanzienlijk geringere verstedelijking dan de rest van Nederland. Groningen heeft dan ook relatief veel kleine dorpen en woonplaatsen. Groningers zijn over het algemeen tevreden met hun woonomgeving en voelen zich relatief veilig. Dit is niet alleen een gevoel, want Groningers worden ook minder vaak slachtoffer van een misdrijf dan de gemiddelde Nederlander. Het voorzieningenniveau is in de provincie Groningen beter dan in de provincies Friesland en Drenthe. Vergeleken met het landelijk gemiddelde scoort Groningen echter iets lager. Als gevolg van een verwachte groei van ongeveer 10.000 huishoudens tot 2020 zal de woningbehoefte in de provincie Groningen toenemen. Door het relatief hoge aandeel ouderen (vergrijzing) zal de vraag naar voor ouderen geschikte woningen toenemen. Huiselijk geweld komt het meest voor in verstedelijkte gemeenten (Groningen, Hoogezand-Sappemeer, Winschoten en Stadskanaal). De meeste slachtoffers van huiselijk geweld zijn tussen de 25 en 45 jaar oud. Fysiek (38%) en psychisch geweld (31%) komen het meeste voor. Verreweg het meeste huiselijk geweld speelt zich af met de (voormalige) partner (70%). Slachtoffers zijn vaak (80%), maar niet altijd van het vrouwelijk geslacht. 3.1
Wonen en woonbeleving
Er zijn in de provincie Groningen bijna 250.000 woningen. Iets meer dan de helft hiervan betreft koopwoningen. Dit is vergelijkbaar met het gemiddelde in Nederland. Woningdichtheid Kenmerkend voor het wonen in de provincie Groningen is de lage woningdichtheid7 (in de provincie Groningen gemiddeld de helft van Nederland) en de lage mate van verstedelijking8 (60% van de Groningers woont in een niet of weinig verstedelijkt gebied). Groningen heeft relatief veel kleine woonplaatsen; 80% van de bijna 200 woonplaatsen heeft minder dan 25.000 inwoners.
7 8
Aantal woningen per km2 De mate van verstedelijking wordt gebaseerd op de omgevingsadressendichtheid.
29
Figuur 13 Mate van verstedelijking per gemeente
Eemsmond Delfzijl
De Marne
Loppersum Winsum
Bedum
Zuidhorn Grootegast
Appingedam Ten Boer
Groningen
Leek Marum
Haren
Slochteren
Scheemda
Reiderland
Menterw olde Hoogezand-S.
Winschoten
Veendam
Bellingw edde Pekela
Stadskanaal Vlagtw edde
Verstedelijking Niet stedelijk Weinig stedelijk Matig stedelijk Zeer sterk stedelijk
Waarde en verkoopprijzen In financiële zin hebben de Groningse woningen een aantal opvallende kenmerken. Zowel de WOZ9-waarde als de verkoopprijs van woningen is relatief laag. De verkoopprijzen waren in 2005 gemiddeld 168.000 euro tegen gemiddeld 223.000 euro in Nederland (DIMO, 2006). In 2005 hadden de woningen in 15 van de 25 gemeenten een zeer lage gemiddelde verkoopprijs. In 19 gemeenten in de provincie Groningen zijn de woningprijzen tussen 2000 en 2005 meer gestegen dan gemiddeld in Nederland (CBS, 2006). In Groningen krijgen relatief veel mensen huurtoeslag (zie de cd-rom). Toekomstige woningbehoefte Op basis van voorspellingen van het Interprovinciaal Bevolkingsmodel (IPB, 2004) wordt verwacht dat het aantal inwoners in de provincie Groningen vanaf 2010 zal dalen (IPB, 2004, zie ook hoofdstuk 1). Het aantal huishoudens echter zal tot 2020 met 10.000 toenemen. Dit is in overeenstemming met het landelijke beeld, dat het aantal huishoudens in de periode 1993-2005 met 5% meer is toegenomen dan het aantal personen. Dit is het gevolg van het feit dat het aantal alleenstaanden en het aantal gezinnen zonder kinderen is toegenomen. Op basis van deze prognoses kan geconcludeerd worden dat de woningbehoefte tot 2010 met bijna 5.000 woningen zal toenemen (zie ook cd-rom). In de periode 2010-2020 komen hier nog 6.000 bij (IPB, 2004). De laatste jaren was tweederde van de nieuwbouw een koopwoning en driekwart een eengezinswoning. Gezien de toename van het aandeel ouderen kan in ieder geval verwacht worden dat de vraag naar ouderenwoningen zal toenemen.
9
Wet Waardering Onroerende Zaken
30
In een aantal gemeenten zal de woningbehoefte naar verwachting met ongeveer 10% toenemen (Bedum, Grootegast, Marum, Ten Boer en Zuidhorn). In de gemeenten Bellingwedde, Haren, Reiderland, Vlagtwedde en Winschoten wordt een lichte afname voorspeld (zie ook de cd-rom). Figuur 14 Woningbehoefte provincie Groningen per gemeente, prognose tot en met 2020.
Eemsmond Delfzijl
De Marne Loppersum
Winsum
Appingedam Bedum Zuidhorn Grootegast
Ten Boer
Groningen
Slochteren
Leek Marum
Scheemda Menterw olde
Haren
Hoogezand-S.
Reiderland
Winschoten Bellingw edde
Veendam
Pekela
Stadskanaal Vlagtw edde
Percentage verandering woningbehoefte -6 tot 0 0 tot 5 5 tot 10 10 en meer Bron: IPB 2004, bewerking CMO Groningen.
Woonbeleving In het algemeen is ongeveer 80% van de Groningers tevreden of zeer tevreden over zijn of haar woning en woonomgeving. De percentages zijn in de periode 1998-2002 licht gestegen (Sociale Monitor, 2006). Als de regio’s vergeleken worden, blijkt dat de inwoners van het Coropgebied10 Delfzijl (gemeenten Appingedam, Delfzijl en Loppersum) het meest tevreden zijn. Het gemiddelde rapportcijfer voor de woonomgeving is 8,2, hetzelfde als gemiddeld in Nederland. Op gemeentelijk niveau geven de inwoners van Winschoten het laagste cijfer, namelijk een 7,8. De inwoners van Marum zijn het meest tevreden, met gemiddeld een 8,7. 3.2
Voorzieningen
Het Sociaal Cultureel Planbureau (SCP) heeft in 2006 een voorzieningenindex gelanceerd. Deze index is een maat voor het voorzieningenniveau per postcodegebied. Het SCP spreekt van een ‘behoorlijk voorzieningenniveau’ als een compleet pakket aan basisvoorzieningen aanwezig is. Basisvoorzieningen zijn: winkels voor dagelijkse levensbehoeften (supermarkten), basisscholen en huisartsen. De volgende niveaus worden onderscheiden: Niveau 1: Alle (veel gebruikte) voorzieningen zijn aanwezig. Behalve ten minste een winkel, een huisarts en een basisschool (de basisvoorzieningen) zijn in het postcodegebied 10
Een Coropgebied is een regionaal niveau tussen gemeente en provincie in. Er zijn 43 Corop gebieden in Nederland gedefinieerd.
31
ook ten minste een bibliotheekvestiging aanwezig, gecombineerd met een of meerdere sociaal-culturele centra, sporthallen en sportvelden. Niveau 2: Naast een of meerdere winkels voor dagelijkse levensbehoeften, basisscholen, en huisartsen, zijn er een of meer (maar niet alle) overige voorzieningen aanwezig. Niveau 3: Er zijn één of twee basisvoorzieningen aanwezig, en één of meer van de overige voorzieningen. Niveau 4: Er is één van de basisvoorzieningen, of geen basisvoorziening en alleen één of meer van de overige voorzieningen in het postcodegebied. Niveau 5: Er zijn geen voorzieningen in het postcodegebied. De volgende figuur betreft de voorzieningen in de drie noordelijke provincies en in Nederland. In Groningen is het voorzieningenniveau behoorlijk, in vergelijking met de andere noordelijke provincies. Het heeft een hoger percentage gebieden op niveau 1 en een lager percentage op niveau 4. Toch ligt het voorzieningenniveau iets onder het landelijk gemiddelde. Groningen bestaat voor iets minder dan 70% uit gebieden met basisvoorzieningen inclusief enkele tot meerdere andere voorzieningen (niveaus 1 en 2). In Nederland ligt dit rond de 75%. Figuur 15 Percentage gebieden met een bepaald voorzieningenniveau noordelijke provincies en Nederland.
100,0 90,0 80,0
17,3
31,1
15,0
15,1
60,0 50,0
23,7
niveau 4 niveau 3
31,0 32,3
40,0
niveau 2
23,9
30,0 20,0
9,9
14,1
70,0 percentage
13,1 26,9
niveau 1 53,3
37,5
10,0
25,9
29,9
Friesland
Drenthe
0,0 Groningen
Nederland
Bron: SCP, 2006
3.3
Veiligheid
In 2005 voelde 22% van de Groningers zich wel eens onveilig, ongeveer 3% voelt zich vaak onveilig (Figuur 16,). In de provincie Groningen voelen inwoners zich gemiddeld iets veiliger dan in Nederland. Vergeleken met 2002 voelen minder mensen zich onveilig, dit geldt ook voor Nederland.
32
Figuur 16 Percentage inwoners dat zich wel eens onveilig voelt (2001-2005)
35 30 25 20
Prov incie Groningen
15
Nederland
10 5 0 2001
2002
2003
2004
2005
Bron: Politiemonitor 2001-2005
Figuur 17 beschrijft het percentage Groningers dat slachtoffer is geworden van verschillende misdrijven. Aanrijding zonder doorrijden kwam het meeste voor (7%). In Groningen ligt het percentage mensen dat slachtoffer wordt iets lager dan gemiddeld in Nederland. Figuur 17: Percentage inwoners dat slachtoffer is van een delict (2005)
Slachtoffer andere delicten Aanrijding zonder doorrijden Aanrijding met doorrijden Ov erige v ernieling Prov incie Groningen
Ov erige diefstal
Nederland
Mishandeling Bedreiging Berov ing zonder gew eld Berov ing met gew eld 0
2
4
6
8
10
Bron: Politiemonitor 2005
Vergeleken met 2001 is er in de provincie Groningen sprake van een afname van het percentage mensen dat slachtoffer werd van beroving met en zonder geweld, bedreiging, vernieling en aanrijding zonder doorrijden. Het percentage mensen dat slachtoffer is van mishandeling, diefstal en aanrijden met doorrijden, is echter toegenomen. Op basis van politiegegevens wordt duidelijk dat, met uitzondering van de gemeente Groningen, het aantal misdrijven per 10.000 inwoners beneden het landelijk gemiddelde ligt (Figuur 18)(AD-misdaadmeter11, 2004). In de grotere gemeenten is het aantal 11
Het Algemeen Dagblad ontvangt van ieder politiekorps in Nederland afzonderlijk gegevens omtrent het aantal gepleegde misdrijven per jaar en bewerkt deze tot één groot bestand.
33
misdrijven per 10.000 inwoners het grootst; in kleinere gemeenten is dit aanzienlijk kleiner. In 13 van de 25 gemeenten is het de helft van het landelijk gemiddelde of minder. Op de cd-rom worden de typen gepleegde misdrijven per gemeente beschreven. Figuur 18 Totaal aantal misdrijven per 10.000 inwoners per gemeente (2004)
Eemsmond Delfzijl
De Marne
Loppersum Winsum Zuidhorn Grootegast
Appingedam Bedum Ten Boer
Groningen
Slochteren
Scheemda Reiderland Menterw olde
Leek Haren Marum
Hoogezand-S.
Winschoten
Veendam
Bellingw edde
Pekela
Stadskanaal
Misdrijven per 10.000 inwoners
Vlagtwedde
650 - 1000 600 - 600 300 - 499 250 - 299 200 - 249 Bron: AD-misdaadmeter in Sociale Monitor
3.4
Huiselijk geweld
Huiselijk geweld, ook wel ‘relationeel geweld’ genoemd, heeft een enorme impact op slachtoffers en de mensen uit de directe omgeving. Huiselijk geweld wordt als volgt gedefinieerd: ‘Geweld dat door iemand uit de huiselijke kring van het slachtoffer gepleegd is’12. In 2005 komt het aantal door de politie geregistreerde huiselijk-geweldincidenten op 3242 (BPS, 2005 in CMO, 2006a). Dit is 28% van het totale aantal meldingen van geweld. Geschat wordt dat slechts één op de acht gevallen van huiselijk geweld bij de politie terecht komt (Van Dijk, 1997). Als het huidige aantal hiermee wordt gecorrigeerd, dan hebben er in 2005 in de provincie Groningen grofweg 26.000 huiselijk-geweldincidenten plaatsgehad. Figuur 19 laat zien hoeveel meldingen van huiselijk geweld er per 1000 inwoners per gemeente in 2005 bij de regiopolitie Groningen werden geregistreerd.
12
Hierbij wordt onder geweld de aantasting van de persoonlijke integriteit verstaan, waarbij geestelijk en fysiek geweld onderscheiden worden. Met de huiselijke kring worden bedoeld de (ex-)partners, gezinsleden, familieleden en huisvrienden van het slachtoffer. Huisvrienden zijn die personen die een vriendschappelijke band onderhouden met het slachtoffer of met iemand uit de onmiddellijke omgeving van het slachtoffer en die het slachtoffer in de huiselijke sfeer ontmoeten.
34
Figuur 19 Huiselijk geweld per 1000 inwoners in 2005
Eemsmond Delfzijl
De Marne
Loppersum Winsum
Zuidhorn Grootegast
Bedum Ten Boer
Groningen
Slochteren
Scheemda Reiderland Menterwolde
Leek Haren
Marum
Appingedam
Hoogezand-S.
Winschoten
Veendam
Bellingwedde
Stadskanaal Vlagtwedde
Huiselijk geweld per 1000 inwoners 7,4 tot 4,1 tot 3,1 tot 2,6 tot 1,5 tot
Pekela
10,4 7,4 4,1 3,1 2,6
Bron: BPS, 2005 in: CMO, 2006a
Met name in de grotere (verstedelijkte) gemeenten komt huiselijk geweld relatief vaak voor (Groningen, Hoogezand-Sappemeer, Winschoten, Stadskanaal). Er worden vijf soorten geweld onderscheiden: fysiek, seksueel en psychisch geweld, bedreiging en belaging (i.e. stalking). Fysiek en psychisch geweld komen het meeste voor (zie figuur). De situatie in de provincie Groningen blijkt vergelijkbaar met de landelijke situatie (Ferwerda, 2006). Figuur 20 Soorten huiselijk geweld
Soorten huiselijk geweld
16,7% 37,7%
6,9%
30,6%
fysiek
8,1%
seksueel
psychisch
belaging
bedreiging
Bron: BPS, 2005 in: CMO, 2006a
35
Slachtoffers van huiselijk geweld zijn vaak (80%), maar lang niet altijd van het vrouwelijk geslacht. Meer dan de helft van de slachtoffers zijn in de leeftijd tussen de 25 en 45 jaar. Veruit de meeste huiselijk geweldsincidenten blijken zich af te spelen met de (voormalige) partner: ruim 70%. Slachtoffers tot 18 jaar hebben vooral te maken met fysiek geweld (48%) en seksueel geweld (34%).
36
4
Vermaatschappelijking van de zorg Kernpunten De gezondheidssituatie van Groningers is ongunstiger dan gemiddeld in Nederland. Een belangrijke verklarende factor is de lagere sociaal-economische status in Groningen. Groningers voelen zich overigens niet minder gezond. Positieve ontwikkelingen wat betreft gezondheid zijn dat het aantal rokers daalt en dat mensen meer gaan bewegen. Eén op de acht inwoners van de provincie Groningen behoort tot een kwetsbare groep, woont zelfstandig en maakt gebruik van zorgvoorzieningen. Er zitten relatief veel 65plussers in deze groep. Het aantal kwetsbare inwoners zal stijgen van ongeveer 75.000 personen in 2006 tot bijna 90.000 in 2020. Deze toename wordt voor een groot deel bepaald door de 65-plussers met beperkingen en de ouderen met dementie. Een belangrijke bepaler voor de verwachte toename van de zorgvraag is het aantal zelfstandig wonende ouderen en dan met name de alleenwonende 75-plussers. In 2005 wonen 16.000 75-plussers zelfstandig en alleen. Tot 2020 zal dit aantal toenemen tot ruim 18.500. De vraag naar thuiszorg zal tot 2020 sterk toenemen. Voor huishoudelijke verzorging wordt een toename van 20% verwacht, voor persoonlijke verzorging een toename van 30%. Ook de vraag naar vervoers- en woonvoorzieningen en extramurale begeleiding zal sterk toenemen. Eén op de zes Groningers geeft mantelzorg, ongeveer één op de zeven 65-plussers krijgt mantelzorg. De percentages Groningers die mantelzorg geven en die mantelzorg krijgen, laten per regio behoorlijke verschillen zien. Prognoses ten aanzien van het aantal mantelzorggevers en -nemers in de toekomst zijn niet eenduidig. Steeds minder ouderen wonen in een verzorgings- of verpleeghuis in de provincie Groningen; hiermee samenhangend is het percentage zelfstandig wonende ouderen toegenomen. In 1996 woonde 84% van de 75-plussers zelfstandig, in 2000 was dit 87% en in 2005 88%. In grote lijnen zien we in de periode 2000 tot 2006 een toename van extramurale voorzieningen als aanleunwoningen en serviceflats. Verder blijkt er een afname van de intramurale capaciteit in verzorgings- en verpleeghuizen plaats te vinden. Er is geen volledig beeld ten aanzien van de ouderenwoningen en de te verwachten opgave daarin. De wachtlijsten voor ouderen- en gehandicaptenzorg zijn afgenomen. Desalniettemin wachten er nog steeds 2.000 mensen op de een of andere vorm van verzorging en verpleging, vaak gecombineerd met verblijf. Daarnaast staan ruim 750 verstandelijk gehandicapten en 85 lichamelijk gehandicapten op een wachtlijst voor zorg of dagbesteding. De meeste wachtenden krijgen overbruggingszorg. Van alle gehandicapten woont ongeveer een derde in een kleinschalige woonvorm met maximaal 20 personen. Een deel van deze woningen bevindt zich in een reguliere woonwijk. Ongeveer 200 cliënten van de geestelijke gezondheidszorg wonen in een kleinschalige woonvoorziening.
37
4.1
Gezondheid
Gezondheidsprofiel Op basis van verschillende indicatoren (prevalentie chronische aandoeningen, sterftecijfers, zie de cd-rom) blijkt dat de gezondheidssituatie van Groningse volwassenen minder gunstig is dan landelijk. De conclusie in het ‘Gezondheidsprofiel Groningen 2006’ (GGD, 2006) luidt: ‘Gemiddeld genomen is de situatie in Groningen minder gunstig dan in Nederland. Maar het profiel bevat niet alleen zorgelijke gegevens. Over de hele linie (maar niet voor jongere leeftijdsgroepen) daalt het aantal rokers, mensen gaan meer bewegen, zijn tevreden over hun woonomgeving en met mantelzorg zit het in de provincie Groningen beter dan elders. Toch blijft de gezondheid van de Groningse bevolking op een groot aantal punten minder goed dan het landelijk gemiddelde. Verklarende factoren hiervoor zijn de bevolkingssamenstelling en vooral de lagere sociaal-economische status en de daaraan gerelateerde ongezonde leefwijze en leefomgeving.’ Met name de regio’s Oost-Groningen en Hoogezand-Sappemeer laten een ongunstig beeld zien. In Haren, Westerkwartier en Noordwest Groningen is de gezondheidstoestand gemiddeld relatief gunstig (regioindeling GGD-Groningen) (GGD, 2006). Ervaren gezondheid Groningse volwassenen ervaren hun gezondheid niet als minder goed. Ruim 80% ervaart zijn of haar gezondheid juist als goed, erg goed of uitstekend. Dit percentage is vergelijkbaar met het gemiddelde in Nederland. Net als in 2002 hangt een goede ervaren gezondheid samen met leeftijd (jonger zijn) en geslacht (mannen), maar ook met sociaaleconomische status (hoger opleidingsniveau) (GGD, 2006). Met name onder de groep 65-plussers zijn er tussen de regio’s verschillen in ervaren gezondheid. Figuur 21 beschrijft per regio het percentage 65-plussers dat een uitstekende tot goede gezondheid ervaart. In het Oldambt ervaart ruim 50% zijn of haar gezondheid positief, in Centraal en Westerkwartier is dat 70% (voor een overzicht van andere leeftijdsgroepen: zie de cd-rom). Figuur 21 Ervaren gezondheid: percentage 65-plussers met uitstekende, erg goede en goede gezondheid naar regio (2006)
100% 80% 60% 40% 20%
Bron: GGD Gezondheidsenquête 2006
38
ge n on in Gr c ie vin pr o
tw ./M ed en de te r w. /P ek e la W es te r kw ar tie r
mb t
en d
Ve
St ad
sk an
aa l/
Vl ag
Ol da
or d No
tad ns
n in ge
Gr o
Ce n tr
aa l
0%
4.2
Aard en omv ang kwe tsbar e groepen
Op basis van schattingen behoren 128.000 zelfstandig wonende Groningers tot de groep ‘kwetsbare burgers’ en ‘mensen met beperkingen’13 (VNG, 2006) (zie de cd-rom). In 2005 maakt ruim de helft van deze kwetsbare burgers, namelijk 75.000 mensen, gebruik van één of meerdere zorgvoorzieningen. Dit is 13% van de Groningers. Dit aantal zal naar verwachting met ongeveer 20% stijgen tot 89.000 in 2020, voornamelijk als gevolg van de vergrijzing, zie Figuur 22. De grootste stijging zal plaatsvinden in de groep 65-plussers met matige en ernstige beperkingen (+60%, indexcijfer 160). Ook de groep 65-plussers met dementie zal sterk stijgen (+40%). Figuur 22 Schatting van de toename van het aantal mensen met beperkingen in 2020 (1) (indexcijfers, 2005 = 100)
120
met matige en ernstige beperkingen (3) 65-plussers met matige en ernstige
160 100 100
v erstandelijk gehandicapten zelfstandig w onende v erstandelijk geh.
2020
100
met chronisch psy chisch probleem w aarv an zelfstandig w onend 65-plussers met dementie met psy chosociale problemen
2005
100 140 104 110 119
totaal totaal dat v oorzieningen gebruikt 0
20
40
60
80
100 120 140 160 180
Bron: VNG, 2006 (1) berekend met landelijke cijfers, toegepast op de bevolkingsomvang van Groningen (3) beperkingen bij het zien, horen, verplaatsen, persoonlijke verzorging, huishoudelijke taken en/of zitten en staan.
De 10.000-tabel In de 10.000-tabel wordt aangegeven hoeveel mensen op 10.000 inwoners gerekend worden tot één van de kwetsbare groepen (Iglo+, 2004). Gemeenten kunnen hiermee een grove schatting maken van de omvang van deze groepen binnen hun eigen gemeente (zie ook de cd-rom).
13
Bedoeld worden mensen met matige en ernstige lichamelijke beperkingen, mensen met een verstandelijke handicap, mensen met een chronisch psychisch probleem, mensen met dementie en mensen met psychosociale problemen. Deze mensen vallen onder de doelgroepen van de WMO-prestatievelden 5 en 6.
39
Tabel 7 Per 10.000 inwoners zijn er naar schatting ……………… mensen met lichamelijke of verstandelijke beperking ernstige tot zeer ernstige lichamelijke of verstandelijke beperking zeer ernstige lichamelijke beperking zeer ernstige verstandelijke beperking mensen met ernstige psychische of maatschappelijke beperking dak- en thuislozen zwerfjongeren aantal alcoholverslaafden aantal harddrugverslaafden aantal chronisch psychiatrische patiënten (ambulant)
1.100 400 43 19 2.2 221.5 17.1 31.6
Bron: Iglo+, 2004
4.3
Zorg- en dienstverlening
Thuiszorg Als het aantal ouderen toeneemt en men langer zelfstandig blijft wonen, is het waarschijnlijk dat er een groter beroep gedaan zal worden op thuiszorg. Dit blijkt echter niet duidelijk uit de cijfers. In totaal kregen bijna 24.000 personen in de provincie Groningen in 2005 hulp van de thuiszorg. Dit is iets minder dan in 2004. Dit komt overeen met het landelijke beeld, waar het totaal aantal personen dat hulp kreeg van de thuiszorg afnam. Het totaal aantal uren geleverde thuiszorg nam wel iets toe, namelijk met 1,6% (zie ook de cd-rom). Dat minder mensen thuiszorg kregen, kan verklaard worden uit het feit dat de randvoorwaarden voor het verkrijgen van thuiszorg zijn gewijzigd. In de eerste plaats is de eigen bijdrage die klanten moeten betalen, sinds 2004 fors toegenomen. In de tweede plaats is de indicatiestelling strenger geworden. Naar verwachting zal in 2020 de vraag naar huishoudelijke verzorging met ongeveer 20% toenemen en de vraag naar persoonlijke verzorging met 30% (VNG, 2006). Mantelzorg Mantelzorg is zorg die mensen vrijwillig, onbetaald en informeel aan elkaar geven, waarbij hulpvrager en hulpgever een persoonlijke relatie met elkaar hebben. Eén op de zes Groningers van 19 jaar en ouder, in totaal ongeveer 70.000 mensen, geeft mantelzorg (GGD, 2006). In de leeftijdscategorie 50-64 jaar geven relatief de meeste mensen mantelzorg (Tabel 8). Vrouwen geven vaker mantelzorg dan mannen. Per regio zijn de verschillen groot. In het Oldambt en Groningen-stad geeft 13% mantelzorg, in Westerkwartier is dit 20% (zie de cd-rom). Tabel 8 Mantelzorg, gegeven in de afgelopen 12 mnd 19-34 jaar 35-49 jaar 50-64 jaar 65-74 jaar 75 jaar en ouder totaal
Mantelzorg, gekregen in afgelopen 12 mnd, 2006 2006
2006 8% 18 % 23 % 14 % 10 % 16 %
65-74 jaar 75-84 jaar 85 jaar en ouder totaal
Bron: GGD-Gezondheidsenquête 2006
Veertien procent van de 65-plussers, ongeveer 15.000 personen, krijgt in de provincie Groningen mantelzorg (Tabel 8). Ruim de helft van de ouderen boven de 85 jaar krijgt mantelzorg. Ook hier zijn de verschillen per regio groot. In Centraal krijgt 10% van de ouderen mantelzorg, in Veendam/Menterwolde/Pekela is dit 21% (zie de cd-rom).
40
6% 23 % 54 % 14 %
Of de vraag naar en het aanbod van mantelzorg in de toekomst op elkaar zullen aansluiten, is onduidelijk. Uit de gegevens van de GGD-gezondheidsenquête 2006 en de bevolkingsprognose (IPB 2004) kan berekend worden dat het aantal ouderen dat mantelzorg vraagt tot 2020 met ongeveer 20% zal toenemen. Het aantal inwoners dat mantelzorg geeft zal ongeveer gelijk blijven. Dat betekent dat op termijn een discrepantie tussen vraag en aanbod verwacht kan worden. Op landelijk niveau schat het SCP (2005) echter dat de vraag naar mantelzorg tot 2020 met 5% zal toenemen. Deze groei is volgens het SCP bescheiden omdat veel (oudere) hulpbehoevenden een hoger opleidingsniveau en een betere financieel-economische situatie hebben. Hierdoor kan men vaker een beroep doen op particuliere hulp. De toename van het aanbod van mantelzorg tot 2020 wordt door het SCP geschat op 15%. Het idee dat door een hogere arbeidsparticipatie van vrouwen het aantal mantelzorgers afneemt, is tot nu toe niet bevestigd. Bij deze prognose wordt de kanttekening geplaatst dat als de financieel-economische positie van hulpbehoevenden de komende 15 jaar verslechtert of als het aanbod van de professionele thuiszorg van overheidswege wordt ingeperkt, dat dan de vraag naar mantelzorg het aanbod kan gaan overtreffen (SCP, 2005). Beide analyses leveren tegenstrijdige prognoses. Het is echter de vraag of de landelijke cijfers toepasbaar zijn op Groningen. Op aantal punten wijkt Groningen af: de bevolkingssamenstelling nu en in 2020 is anders en de sociaal economische positie is minder gunstig dan gemiddeld in Nederland. De toename van het aanbod zal in Groningen waarschijnlijk minder gunstig zijn dan landelijk. In hoeverre het afwijkt van de landelijke situatie kunnen we niet zeggen. 4.4
Zelfstandig wonen van kwetsbare groepen
Ouderen De toename van het aantal zelfstandig wonende 75-plussers gaat in de provincie Groningen iets langzamer dan gemiddeld in Nederland (2% toename tegen 3% in Nederland). Het percentage zelfstandig wonenden is in Nederland van 87 % naar 89% gegaan, in Groningen van 87% naar 88%. In de periode 2000 tot 2005 is het aantal zelfstandig én alleenwonende 75-plussers met 3% afgenomen, namelijk van 16.700 tot 16.300 (Figuur 23, indexcijfer 97). Het aantal zelfstandig met een partner samenwonende wonende 75-plussers is met 7% toegenomen, namelijk van 15.100 tot 16.100. Het aantal 75-plussers dat in een verzorgings- of verpleeghuis woont, is met 7% afgenomen, van 5.200 naar 4.800.
41
Figuur 23 Zelfstandig en intramuraal wonende 75-plussers in de provincie Groningen, 2000 en 2005 (indexcijfers, 2000 = 100).
101 100
totaal zelfstandig samenw onend partner
100
zelfstandig samenw onend met anderen
99 100 97
zelfstandig alleenw onend 93
in v erzorgings- of v erpleeghuis 85
90
107 2005 2000
100 100
95
100
105
110
Bron: CBS-StatLine, 2006
Het percentage zelfstandig wonende 75-plussers varieert per regio: van 85% in regio Noord tot 93% in de regio Veendam/Menterwolde/Pekela. Ook per gemeente lopen de percentages uiteen. In Appingedam woont 75% van de 75-plussers zelfstandig, in Zuidhorn 94%. In de gemeente Groningen is het percentage alleenwonende 75-plussers hoog: bijna 50%. In Ten Boer is dit percentage laag, namelijk 30% (zie de cd-rom). Figuur 24 Percentage zelfstandig en niet zelfstandig wonende 75-plussers per regio provincie Groningen
Westerkwartier Stadskanaal / Vlagtwedde Veend. / Menterw./ Pekela Oldambt Noord Groningen stad Centraal 0 samenwonend met partner
20
40
60
samenwonend met anderen
alleenstaand
80
100
verz./verpl.huis
Bron: CBS-StatLine, 2006
Verwachtingen voor de toekomst Tot 2020 zal er naar verwachting een groei zijn van 2.600 alleenwonende 75-plussers. Bijna 800 hiervan zijn de 85 jaar gepasseerd (Figuur 25). Van de ruim 6.000 75-plussers die er tot 2020 bijkomen, zullen er, bij gelijkblijvende zorgbehoefte, bijna 800 niet zelfstandig kunnen wonen (zie ook de cd-rom). Deze ouderen zullen wellicht niet allemaal een beroep doen op een verzorgings- of verpleeghuis. De verdergaande extramuralisering zal er toe leiden dat een deel in een al dan niet aangepaste woning thuis zorg zal krijgen.
42
Figuur 25 Prognose toename zelfstandig en niet zelfstandig wonende ouderen in de provincie Groningen in 2020 (op basis van verdeling in 2005) 2.500 2.000
2.135 1.823
1.500 791
1.000 500
178
495
303
289
101
0 75-84 jaar
85+
zelfstandig samenwonend met partner
zelfstandig alleenwonend
zelfstandig samenwonend met anderen
in verzorgings- of verpleeghuis
Bron: CBS, bewerking CMO
4.5
Woonvoorzieningen
Door de vermaatschappelijking van de zorg verandert de woonvraag. Dit geldt voor ouderen, maar ook voor jongere mensen met beperkingen. Door de extramuralisering zullen meer ‘gewone’ woningen voor mensen met beperkingen beschikbaar moeten komen. Het gaat dan niet alleen om aanpassingen in de woning zelf, maar ook om de beschikbaarheid van diensten en zorg. 4.5.1 Woningen voor ouderen Gegevens over diverse typen ouderenwoningen zijn fragmentarisch beschikbaar. Er worden verschillende benamingen en indelingen gehanteerd, waardoor een volledig eenduidig beeld voor de provincie Groningen ontbreekt. Betrouwbare en valide gegevens over ouderenwoningen op provinciaal niveau zijn afkomstig uit het landelijke woningbehoefte onderzoek. De laatst bekende cijfers hieruit dateren echter uit 2002 (WBO). De in 2006 verzamelde gegevens (WoON) zijn op moment van schrijven van dit rapport nog niet beschikbaar; nieuwe gegevens komen beschikbaar en zullen worden gepresenteerd medio 2007. De verwachting is dat het aantal voor ouderen geschikte woningen in de periode 2002-2006 is toegenomen. Wat kan wel gezegd worden over ouderenwoningen: • In 2002 waren er in de provincie Groningen 79.000 nultredewoningen (woningen zonder binnen- en buitentrap). Dit voldeed destijds aan de vraag. • In 2002 vielen 5.000 woningen onder de noemer ‘woning voor verzorgd wonen’14. Dit aantal voldeed in 2002 niet aan de vraag, die 6.000 woningen van dit type bedroeg (ABF, 2006). • Er waren in 2002 22.000 ouderenwoningen in Groningen. In 2002 is berekend dat er in de provincie Groningen een tekort was van 4.500 seniorenwoningen (ABF, 2004; CMO, 2005). Hoe groot het aanbod is in 2006 en hoe zich dit verhoudt tot de vraag is niet volledig bekend. • In 2002 is berekend dat de behoefte aan nultredewoningen tot 2015 met ruim 7.000 zou toenemen en dat de vraag naar verzorgd wonen met 3.700 zou stijgen. Regionaal zijn er grote verschillen (ABF Research, 2003). 14
Ouderenwoning waarbij de bewoner gebruik kan maken van verpleging of verzorging in een bij de woning gelegen steunpunt, verzorgingshuis of dienstencentrum
43
Tabel 9: Ontwikkeling van de behoefte aan nultredewoningen en verzorgd wonen, 2002 - 2015 Groningen groei 2002 – 2015 + 7.100 + 3.700 + 10.700
nultrede woningen verzorgd wonen totaal Bron: ABF Research, 2003
•
•
Er zijn in 2006 in de provincie Groningen bijna 4.000 aanleunwoningen en 1.200 serviceflats (Tabel 10) (Sociale Monitor, 2006). Vergeleken met het gemiddelde aanbod in Nederland is in de provincie Groningen het aanbod relatief hoog (respectievelijk 96 per 1000 75-plussers tegen 55 in Nederland, zie cd-rom). Tussen 2002 en 2006 zijn er 235 aanleunwoningen en 175 plaatsen in serviceflats bijgekomen. Uit de registraties is niet op te maken hoeveel andersoortige woningen voor ouderen zijn bijgebouwd in deze periode.
Tabel 10: Aanleunwoningen en serviceflats, 2000 tot en met 2006
aanleunwoningen serviceflats
2000 3.385 1.081
provincie Groningen 2002 2004 3.616 3.404 1.085 1.160
2006 3.851 1.160
Bron: Sociale Monitor, 2006
•
In tien Groningse gemeenten is in 2006 het aantal voor ouderen en gehandicapten geschikte huurwoningen geïnventariseerd 15 en is berekend welk overschot of tekort er wordt verwacht tot en met 2015. Er is hierbij onderscheid gemaakt naar nultrede woningen, verzorgd wonen, beschermd wonen en intramuraal wonen. Naar verwachting zal er een tekort ontstaan aan nultrede woningen en woningen voor verzorgd wonen (Tabel 11 en cd-rom). Deze aantallen zijn aanzienlijk lager dan die genoemd in Tabel 9, maar het gaat hier om tien gemeenten. Daarnaast verwacht men een overschot aan intramurale plaatsen en plaatsen voor beschermd wonen. De omvang van het verwachte tekort en overschot hangt af van het scenario: snelle (presto) of minder snelle (andante) extramuralisering. Er zijn grote verschillen tussen de gemeenten (zie cd-rom).
Tabel 11: Restopgave woningen 2006 – 2015, totaal in 10 gemeenten provincie Groningen (2) (- = tekort)
restopgave 2006 – 2015 (andante scenario) restopgave 2006 – 2015 (presto scenario)
Intramuraal Beschermd Verzorgd wonen (plaatsen) wonen (plaatsen) (woningen) 615 2.295 - 700 2.070 1.355 - 1.455
Nultredenhuurwoningen - 1.665 -1.665
Bron: Companen, 2006 (1) Berekend op basis van de Primos - bevolkingsprognose voor 2015 (2) Grootegast, Leek, Marum, Zuidhorn, Bedum, Haren, Hoogezand-Sappemeer, Slochteren, Ten Boer en Winsum
Verzorgings- en verpleeghuizen In 2006 zijn er in de provincie Groningen 3.690 plaatsen in verzorgingshuizen en 2.015 plaatsen in verpleeghuizen. Dit aantal is gedaald ten opzichte van 2000 (Sociale Monitor, 2006). In de periode 2000 tot 2005 is het aantal 75-plussers daarentegen toegenomen. Dat betekent dat relatief meer ouderen zelfstandig wonen (zie ook paragraaf 4.4 en cd-rom). 15
In deze inventarisaties zijn de woningen voor ouderen en gehandicapten gezamenlijk genomen, het merendeel van de woningen is een ouderenwoning.
44
Samenvattend: in grote lijnen zien we in de periode 2000 tot 2006 een toename van extramurale voorzieningen als aanleunwoningen en serviceflats. Verder blijkt er een afname van de intramurale capaciteit in verzorgings- en verpleeghuizen plaats te vinden. Er is geen volledig beeld ten aanzien van de ouderenwoningen en de te verwachten opgave daarin. 4.5.2 Woningen voor overige groepen In Nederland is er een afname van de intramurale zorg voor gehandicapten in grote instellingen en in gezinsvervangende tehuizen (GVT’s). Ook in de zorg voor GGz-cliënten is sprake van een vermindering van intramurale voorzieningen. Kleinschalige wooneenheden worden mede op initiatief van ouders van kinderen met een handicap opgezet en vormgegeven. Een deel van de woningen bevindt zich in een reguliere woonwijk. De termen intramuraal en extramuraal worden overigens niet meer gehanteerd. AWBZzorg wordt uitgedrukt in functies: huishoudelijke16 en persoonlijke verzorging, verpleging, ondersteunende en activerende begeleiding, behandeling en verblijf. Deze zorgfuncties zijn niet per se gerelateerd aan intra- of extramurale woonvormen. Op dit moment worden diverse aanduidingen gehanteerd voor verschillende woonvormen: woonvoorziening met zorg en ondersteuning, woonvorm voor (licht) verstandelijk gehandicapten, woonvoorziening met zorg en ondersteuning, wonen en dagbesteding, kamertraining. In de woonvormen worden verschillende combinaties van zorgfuncties geleverd. Gehandicapten In de provincie Groningen zijn 95 intramurale plaatsen (in GVT’s) beschikbaar voor mensen met lichamelijke beperkingen, voor zintuiglijk gehandicapten zijn 105 intramurale plaatsen beschikbaar en voor mensen met een verstandelijke beperking bijna 2.000 intramurale plaatsen in de provincie Groningen (VWS, 2004) (zie de cd-rom). Kijken we naar de omvang van de woonvorm17, dan valt 10% van de personen met een handicap (lichamelijk, zintuiglijk en verstandelijk) onder een woonvorm van minder dan 10 personen (Figuur 26). Bijna 20 procent wordt begeleid in een woonvorm van totaal 10 tot 20 personen, 12 procent 20 tot 30, een kwart 30 tot 50 en ruim een derde met 50 of meer. Het aantal kleinschalige woonvormen is dus relatief groot. Eenderde van de woonvormen telt minder dan 10 personen, nog een derde begeleidt tussen de 10 en 20 personen, bij de overige woonvormen gaat het om 20 personen of meer (gegevens per gemeente, zie cdrom). Het aantal woningen waar gehandicapten kleinschalig wonen is nog groter, omdat meerdere woningen onder één woonvorm kunnen vallen, exacte aantallen hiervan zijn niet voorhanden. De grote woonvormen waar meer dan 50 personen worden begeleid, betreffen de gehandicapten die in één van de grote (intramurale) instellingen verblijven (o.a. in Leek, Hoogezand-Sappemeer en Bedum) (Platform Gehandicapten Zorg Groningen, 2006).
16
Zoals eerder vermeld, valt de huishoudelijke verzorging vanaf 1 januari 2007 onder de WMO.
17
Niet elke woonvorm komt overeen met één woning. Onder woonvoorzieningen valt ook een centrale locatie met daaromheen een aantal woningen waar mensen met een beperking onder begeleiding wonen.
45
Opmerking [HG1]: Aan de telefoon ben ik iets te stellig geweest. De termen worden nog wel gehanteerd, maar staan in de regelgeving rond de AWBZ niet gedefinieerd (het besluit zorgaanspraken AWBZ en de WTZI,). De termen worden nog gebruikt in het veld, maar ik ken geen eensluidende definitie. Het onderscheid intramuraal en extramuraal wordt bijvoorbeeld gebruikt rond de aanbesteding van extramurale zorg (de aanbesteding van de functies persoonlijke verzorging, ondersteunende en activerende begeleiding, verpleging en behandeling via het zorgkantoor). Het zorgkantoor geeft in haar aanbestedingsprocedure aan dat de intramurale zorg niet hoeft te worden aanbesteed. Intramuraal is dan de de (totale) zorg die aan cliënten wordt gegeven die geïndiceerd zijn voor de functie verblijf (=24uurs zorg). Opmerking [HG2]: Veel van de PGZG leden bieden woonvoorzieningen (=verblijf), wat valt onder intramuraal. Maar ze kunnen vanuit een woonvoorziening ook extramurale ondersteuning bieden aan cliënten. Bijv. een client die niet geïndiceerd is voor de functie verblijf, maar wel voor woonondersteuning in de vorm van activerende begeleiding. ‘Vroeger’ stond het onderscheid intramuraal/extramuraal voor wonen in een instelling, op een terrein en inclusief eerste lijnszorg. In het overzicht voorzieningen PGZG is niet te zien, welke voorziening valt onder deze oude betekenis van intramurale zorg (inclusief eerstelijns zorg). Opmerking [HG3]: Opmaat in Bedum, De Zijlen in Leek/Sintmaheerd en Nieuw Woelwijck in H-Sappemeer zijn de drie instellingen in Groningen die van ouds her intramurale zorg bieden.
Figuur 26 Percentage personen met een handicap naar omvang van de woonvorm
10% 34%
19%
t/m 9 personen 10 t/m 19 personen 20 t/m 29 personen 30 t/m 49 personen
12%
50 of meer personen
25%
Bron: Platform Gehandicapten Zorg Groningen, 2006
Cliënten Geestelijke Gezondheidszorg (GGz) In Groningen is ongeveer 5% van de bevolking in zorg bij de GGz (PRCN; GGD,2006). Het merendeel hiervan krijgt ambulante zorg. Ongeveer 0,4% (2.300 personen) verblijft in een intramurale GGz-voorziening; hieronder vallen ook de beschermde woonvormen (RIBW18-zorg). Bijna 200 mensen verblijven in een kleinschalige woonvorm (informatie GGz, 2006). 4.6
Wachtlijsten
De wachtlijsten in de verzorging en verpleging zijn in de periode 2002-2003 sterk afgenomen. Ook in de periode tot 2005 is er sprake van een, zij het kleinere, afname. In de provincie Groningen stonden op 1 januari 2005 nog steeds ruim 2.000 mensen op de wachtlijst voor verzorging of verpleging (voor overzichten, zie de cd-rom) . Ten opzichte van 2003 is in Nederland het aantal wachtenden in de gehandicaptenzorg in 2005 met 12% gedaald. Toch zijn er in 2005 nog 15.000 wachtenden op één of meerdere vormen van zorg. Voor ruim 85% gaat het om wachtenden in de zorg voor verstandelijk gehandicapten. In de provincie Groningen wachten 766 mensen op zorg: 680 mensen met een verstandelijke beperking en 86 mensen met een lichamelijke beperking. Bijna 60% van deze wachtenden heeft een verblijfsindicatie (zie de cd-rom). Gemeld wordt dat ongeveer 90% van de wachtenden gedurende de wachtperiode een vorm van zorg als overbrugging krijgt (CVZ, 2005). 4.7
Aantal voorzieningen nu en in de toekomst
Op basis van de bevolkingsontwikkeling en de mogelijk veranderende zorgvraag is voor Nederland een schatting gemaakt van de omvang van de benodigde voorzieningen in 2020 (VNG, 2006). In Figuur 27 is dit uitgewerkt in indexcijfers. Op de cd-rom staan de absolute aantallen, landelijke aantallen omgerekend voor de provincie Groningen. Met nadruk moet hier worden gezegd dat het om een schatting gaat. Duidelijk is dat de omvang van de vraag naar voorzieningen en het aantal mensen dat hierop een beroep zal doen, zal toenemen. 18
RIBW-zorg: Regionaal Instituut Begeleid Wonen
46
De vraag naar huishoudelijke verzorging zal toenemen met ongeveer 20% (indexcijfer 118), naar persoonlijke verzorging met ruim 30%, naar vervoersvoorzieningen met 10%, naar woonvoorzieningen met bijna 30% en naar extramurale begeleiding met een kwart. Figuur 27: Behoefte aan voorzieningen (nu en in de toekomst), provincie Groningen, indexcijfers, 2005 = 100. 121
huish. verzorging (gebr uikers)
118
huish. ver zor ging ( ur en per jaar )
131
per s. verzorging (gebr uikers)
135
per s. ver zor ging ( ur en per jaar ) 113
ver voer (gebr uikers)
2020
110
ver voer ( verst rekkingen)
nu
121
r olst oelen woonvoor zieningen ( ver st r )
128
ext r amurale begeleiding
126 0
20
40
60
80
100
120
140
Bron: VNG, 2006/IPB, 2004
47
160
48
5
Jeugd Kernpunten Op basis van het Interprovinciaal Bevolkingsmodel (IPB, 2004) wordt verwacht dat het aantal 0- t/m 3-jarigen in 2020 met 14% is afgenomen. Hetzelfde geldt voor het aantal 4- t/m 12-jarigen (afname met 12%) en het aantal 13- t/m 17-jarigen (afname met 2%). De verwachting is dat het aantal 18- t/m 22-jarigen in 2020 met 2% zal zijn toegenomen. In de provincie Groningen zijn er naar verhouding minder basisschoolleerlingen met een gewichtsfactor (als maat voor onderwijsachterstanden) dan landelijk (respectievelijk 20% en 23%). Een recent ingevoerde verandering van de gewichtenregeling zal waarschijnlijk een gewijzigd beeld opleveren betreffende het voorkomen van onderwijsachterstanden in de provincie. De meeste leerlingen (56%) op het voortgezet onderwijs in de provincie Groningen volgen VMBO-onderwijs. Dit is gelijk aan het landelijke percentage. In het schooljaar 2003/2004 is 6% van de Groningse leerlingen in het voortgezet onderwijs blijven zitten (landelijk 5%). Het aantal (bij het RMC gemelde) voortijdig schoolverlaters tussen de 16 en 23 jaar is in het schooljaar 2004/2005 gedaald naar 4%. In 2002/2003 was dit 7%. De werkloosheid onder jongeren van 15 tot 22 jaar is sinds 2004 sterk afgenomen; in de provincie Groningen met 41% en landelijk met 46%. Jongeren in de provincie Groningen hebben vaker een uitkering dan gemiddeld in Nederland. Het aantal jongeren met een uitkering is in 2005 34% hoger dan in 2001. Het gemiddeld besteedbare inkomen is voor Groningse jongeren 400 euro lager dan landelijk. Ten aanzien van leefstijlfactoren baart de sterke toename van het aantal kinderen met overgewicht grote zorgen. Ruim de helft van de kinderen beweegt te weinig (volgens de landelijk vastgestelde norm). Ook wat betreft het eetpatroon, voldoet ongeveer de helft van de kinderen aan de norm van dagelijks twee stuks fruit en voldoende groente. Jongeren in Groningen vertonen ten aanzien van roken en cannabisgebruik iets ongezonder gedrag dan gemiddeld in Nederland. Wat alcohol betreft, wijken Groningse jongeren niet af. De Nederlandse en dus ook Groningse jeugd heeft bijna het hoogste alcoholgebruik binnen de Europese Unie. Zeker jongeren die regelmatig overmatige hoeveelheden alcohol consumeren, lopen risico op gezondheidsproblemen. Naar schatting hebben 5.800 jongeren in de provincie Groningen te maken met meervoudige problematiek. Het aantal indicaties voor jeugdhulpverlening bij Bureau Jeugdzorg neemt toe. Er is geen wachtlijst meer voor indicatiestelling. Wel moeten er jongeren wachten voordat de hulp of zorg van start kan gaan. Er is een lichte stijging van jeugdcriminaliteit (aantal gehoorde verdachten) in de provincie Groningen (3%). Deze stijging heeft vooral onder 18- tot 23-jarigen plaatsgehad. In tegenstelling tot wat wel gedacht wordt is het aandeel meisjes onder de jeugdige gehoorde verdachten over de jaren relatief stabiel (rond de 14%). Binnen de jeugdcriminaliteit komen diefstal en geweld (‘jatten en matten’) relatief vaak voor. Geweld tegen personen neemt toe.
49
5.1
Onderwijs
Jeugd- en Onderwijsmonitor Groningen (JONG) Het doel van de JONG-monitor is het in beeld brengen en volgen van de onderwijsloopbanen van alle 0- tot 23-jarige Groningers. In Groningen nemen 17 gemeenten deel aan JONG. Een belangrijke bevinding tot nu toe is dat een groot deel van de bovenleerplichtige leerlingen (tot 23 jaar) bij gemeenten niet in beeld is. Het is niet vast te stellen in hoeverre jongeren met een startkwalificatie de arbeidsmarkt betreden of dat er sprake is van voortijdig schoolverlaten. Ook is een deel van de leerplichtige leerlingen niet in beeld. Een ander aandachtspunt is de gegevensuitwisseling tussen onderwijsinstellingen en gemeenten. Aantal kinderen op het basisonderwijs, nu en in de toekomst In het schooljaar 2005/2006 volgden ruim 50.000 kinderen basisonderwijs in de provincie Groningen. Dit is 0,2% meer dan in het schooljaar 2000/2001. Deze toename is precies even groot als landelijk. Verwacht wordt dat het aantal jongeren in de basisschoolleeftijd in 2020 met ruim 12% is afgenomen. Ook het aantal kinderen in de voorschoolse leeftijd zal 14% lager zijn19. Tabel 12 Prognose aantal kinderen van 0 tot en met 3 jaar en van 4 tot en met 12 jaar tot 2020 0 t/m 3 jaar 4 t/m 12 jaar
2006 24.778 57.507
2010 22.920 57.093
2015 21.532 54.079
2020 21.334 50.391
Verschil 2020-2006 -13,9 % -12,4 %
Bron: IPB, 2004, bewerking CMO
Doelgroepleerlingen op de basisschool De vaststelling van het aantal doelgroepleerlingen voor onderwijsachterstandenbeleid en de bijbehorende financiering voor de bestrijding van onderwijsachterstanden gebeurt op basis van het toekennen van leerlinggewichten. Een leerling krijgt een gewichtsfactor toegekend onder meer op basis van etnische achtergrond en/of opleidingsniveau van ouders. Een hogere gewichtsfactor betekent een hoger risico op onderwijsachterstand. Landelijk heeft 23% van de basisschoolleerlingen een gewichtsfactor toegekend gekregen op grond van (vermeende) onderwijsachterstanden. In de provincie Groningen zijn naar verhouding minder basisschoolleerlingen met een gewichtsfactor, namelijk 20%. Dit komt omdat er relatief minder kinderen met een niet-Nederlandse achtergrond in Groningen wonen (leerlingen met een 1.90 gewicht). Het aandeel leerlingen met een lager opleidingsniveau van de ouders is iets hoger dan het gemiddelde (leerlingen met een 1.25 gewicht, zie de volgende figuur). De huidige gewichtenregeling is na augustus 2006 gewijzigd. Vanaf deze datum wordt de komende jaren fasegewijs een nieuwe regeling ingevoerd. Het opleidingsniveau van ouders is hierbij leidend. Wat dit betekent voor onderwijsachterstandenfinanciering voor de leerlingen uit de provincie Groningen is nog niet eenduidig vast te stellen. Volgens de meest recente CBS gegevens (CBS, 2005) wijkt het opleidingsniveau van Groningers gemiddeld over de totale provincie nauwelijks af van de rest van Nederland (er zijn zelfs iets meer hoger opgeleiden dan gemiddeld in Nederland). Ook is het opleidingsniveau van Groningers de laatste jaren stijgend. Er zijn echter wel grote regionale verschillen. Het opleidingsniveau in Oost Groningen en de regio Delfzijl en omstreken is gemiddeld lager. 19
Deze voorspelling wijkt af van die van het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS, 2006) die voor de provincie Groningen tot 2025 een lichte stijging van het aantal kinderen in de leeftijd tussen 4 en 12 jaar verwacht. Het CBS gebruikt het (nieuwe) prognosemodel PEARL.
50
Figuur 28 Percentage basisschoolleerlingen per leerlinggewicht regio, provincie, Nederland
77
Nederland
10
80
provincie
12 13
90
Westerkwartier
9 2
72
Veend/Menter/Pekela
7
21
6
Stadsk/Vlagtw
79
16
5
Oldambt
77
18
4
82
Noord
11
Groningen-stad
78
11
Centraal
77
13
0
20
40
60
80
1.0 1.25 1.90
6 11 10 100
percentage Bron: CFI, 2005
De minste ‘gewichtenleerlingen’ (de oude regeling) komen voor in het Westerkwartier en de meeste in Veendam/ Menterwolde/ Pekela. De meeste leerlingen met gewicht 1.90 komen voor in de regio’s Centraal en Groningen-stad. Relatief de meeste 1.25 leerlingen (ouders van de leerlingen hebben een lagere opleiding) komen voor in Oost en Noordoost Groningen. (CFI, 2005). Ontwikkelingen van het aantal jongeren in de leeftijd van het voortgezet onderwijs Vanwege het te verwachten aantal leerlingen in het voortgezet onderwijs is het van belang te weten hoe het aantal jongeren tussen de 12 en 23 jaar zich in de toekomst zal ontwikkelen. Volgens prognoses zal het aantal jongeren tussen de 12 en 17 jaar in 2020 met ruim 2% zijn afgenomen. Het aantal jongeren tussen de 18 en 22 jaar zal met 1,5% toenemen. Tabel 13 Aantal jongeren 0-23 jaar 2006, prognoses 2010, 2015 en 2020
13 t/m17 jaar 18 t/m 22 jaar
2006
2010
2015
2020
32.074 43.668
32.394 44.142
32.273 44.621
31.365 44.334
verschil 2006-2020 -2,2% +1,5%
Bron: IPB, 2004, bewerking CMO
Deelname per onderwijstype op het voortgezet onderwijs Uit de JONG monitor blijkt (CMO, 2006) dat als het derde leerjaar als uitgangspunt wordt genomen (omdat vanaf leerjaar 3 de meeste leerlingen voor een onderwijstype gekozen hebben), de meeste jongeren uit Groningen VMBO-onderwijs volgen. Inclusief het leerwegondersteunend onderwijs (LWOO) gaat het om 56% van het aantal leerlingen. Dit percentage komt exact overeen met het landelijke percentage VMBO leerlingen. Er zijn relatief iets minder Groningse leerlingen op het VWO en iets meer leerlingen op het HAVO dan landelijk.
51
Figuur 29 Leerlingen op het voortgezet onderwijs, derde leerjaar per onderwijstype.
50% 45%
46 46
40% 35% 30% Groningen
25%
Nederland
20% 18
15%
21
21
20 10 10
10% 5% 0%
5
3
algem leerjr
VWO
HAVO
VMBO
VMBO/LWOO
Bron: CMO, 2006; CBS, 2004
Van de VMBO-leerlingen volgt het grootste deel (36%) de theoretische leerweg (voorheen MAVO). Ongeveer 10% volgt de gemengde leerweg. Dertig procent zit op de basisberoepsgerichte leerweg en 24% op de kaderberoepsgerichte leerweg. Ongeveer 3% van de leerlingen in het VO volgt Praktijkonderwijs (niet in de figuur). Vertraging op het voortgezet onderwijs (doubleren) In het schooljaar 2003/2004 was landelijk 5% van alle leerlingen op het voortgezet onderwijs vertraagd (gedoubleerd). In de provincie Groningen is dit meer, namelijk 6%. In Figuur 30 is te zien dat leerlingen afkomstig uit de regio’s Oldambt en Groningen-stad vaker zijn blijven zitten dan zowel het landelijke als provinciale gemiddelde.
52
Figuur 30 Percentage vertraagde leerlingen schooljaar 2003/2004 per regio, provincie, Nederland.
Nederland provincie Westerkw artier Centraal Noord Veend/Menterw /Pekela Stadskanaal/Vlagtw edde Oldambt Groningen-stad 0
1
2
3
4
5
6
7
8
percentage
Bron: CBS, 2006
Tabel 14 laat zien dat doubleren zich zowel landelijk als in Noord-Nederland het meest voordoet op de HAVO en het VWO. Tabel 14 Percentage vertraagde leerlingen in het schooljaar 2003/2004 per onderwijstype in Noord-Nederland en Nederland
Noord-Nederland Nederland
totaal schoolsoorten 5% 5%
leerjaren 1-2 totaal 3% 3%
vmbo leerjaar 3-4 5% 5%
havo leerjaar 3-5 11 % 10 %
vwo leerjaar 3-6 7% 6%
Bron: CBS, 2006
Geslaagden op het voortgezet onderwijs De percentages geslaagde leerlingen uit Noord-Nederland verschillen van de landelijke cijfers. Vooral op de basisberoepsgerichte leerweg en de gemengde leerweg van het VMBO en op het leerwegondersteunend onderwijs (LWOO) slagen relatief minder noorderlingen. Op de theoretische leerweg slagen de noordelijke leerlingen juist vaker.
53
Figuur 31 Slaagpercentages op het voortgezet onderwijs 2003/2004 Noord Nederland, Nederland
100 87
90 80
75
79
89 90
87
91 89
82
81
85
87
90 91
percentage
70 60 Noord-Nederland
50
Nederland
40 30 20 10 0 lw oo
vmbo bbl
vmbo kbl
vmbo gl vmbo tl
havo
vw o
Bron: CBS, 2006
Voortijdig schoolverlaten Via de Regionale Meld- en Coördinatiepunten (RMC’s) in de provincie Groningen wordt een beeld verkregen van voortijdig schoolverlaters. Het werkelijke aantal voortijdig schoolverlaters is waarschijnlijk hoger omdat de meldingen bij het RMC niet volledig zijn. Voortijdig schoolverlaters zijn jongeren onder de 23 jaar die van school af gaan zonder dat zij een startkwalificatie voor de arbeidsmarkt hebben. Met een startkwalificatie wordt een diploma HAVO, VWO of minimaal niveau 2 van het MBO bedoeld. Tabel 15 laat zien dat het aantal gemelde voortijdig schoolverlaters in 2002-2003 ongeveer 7% van het totaal aantal 16- tot 23-jarigen was. Dit percentage is in 2005 gedaald naar 4. Tabel 15 Aantal bij de RMC’s gemelde voortijdig schoolverlaters. RMC Oost RMC Noord RMC Centraal Groningen totaal % t.o.v. aantal 16-23 jarigen
2002-2003 255 716 2987 3957 7%
2003-2004 529 689 861 2078 4%
2004-2005 391 646 1279 2315 4%
Bron: RMC’s Oost, Noord, Centraal 2003, 2004, 2005
5.2
Jeugdwerkloosheid & inkomen
Werkloosheid Het aantal jeugdige Niet Werkende Werkzoekenden (NWW) tussen de 15 en 22 jaar dat staat ingeschreven bij het Centrum voor Werk en Inkomen (CWI), bestaat in de provincie uit 1799 personen. Dit is 6% van de totale NWW-populatie in september 2006. In Nederland is dit 5%. De werkloosheid onder jongeren van 15 tot 22 jaar is sinds 2004 sterk afgenomen; in de provincie Groningen met 41% en landelijk met 46%.
54
Van de werkloze jongeren heeft 48% een opleidingsniveau onder het MBO/HAVO/VWOniveau. Landelijk is dit percentage 50%. Het aandeel werkloze (jonge)mannen is in deze leeftijdscategorie 52%. Dit is relatief hoog in vergelijking met de rest van Nederland (47%). Wat verder opvalt, is dat van alle werkloze jongeren tussen de 15 en 22 jaar 4% korter dan zes maanden staat ingeschreven. Landelijk is dit 9%. Inkomen Het gemiddeld besteedbaar inkomen was landelijk in 2003 per persoon 17.700 euro per jaar. Voor jongeren in de leeftijd van 15-25 jaar is het inkomen 9.100 euro per jaar. In Groningen is het gemiddeld besteedbare inkomen voor jongeren 400 euro lager dan landelijk. Tabel 16 Gemiddeld besteedbaar inkomen 15-25 jarigen provincie Groningen, Nederland in 2003 Totaal leeftijden 16.300 17.700
Provincie Groningen Nederland
15-25 jarigen 8.700 9.100
Bron: CBS, 2006
Negen op de tien jongeren op het voortgezet onderwijs krijgen zakgeld van hun ouders, gemiddeld 21 euro per maand. Ongeveer tweederde krijgt kleedgeld, gemiddeld 57 euro per maand. De leerlingen in het voortgezet onderwijs hebben in totaal (zakgeld, kleedgeld en bijverdiensten) gemiddeld 22 euro per week te besteden (GGD, 2004). Ongeveer 6% van de basisschoolleerlingen geeft aan schulden te hebben (gemiddeld 42 euro). Bij leerlingen in het voortgezet onderwijs is dit 12% (gemiddeld 67 euro). Uitkeringen In Groningen zijn relatief meer jongeren (< 24 jaar) met een WW-, Wajong- of WWBuitkering dan gemiddeld in Nederland. Sinds 2001 is het aantal uitkeringen onder jongeren gestegen van 3700 naar 5000 (een stijging van 34%). Alleen het aantal WAO-uitkeringen ging omlaag. Tabel 17 Percentage jongeren 15-24 jaar met een uitkering in 2001 en 2005 provincie Groningen en Nederland.
lopende WW-uitkeringen WAO-ontvangers Wajong-ontvangers WWB-ontvangers
Groningen 2005 1,2 0,1 2,2 2,7
2001 0,7 0,3 1,8 2,0
2001 0,4 0,3 1,3 1,4
Nederland 2005 0,9 0,2 1,6 1,7
Bron: ABF, 2006, bewerking CMO
5.3
Vrijetijdsbesteding
Jongeren op het basisonderwijs vervelen zich vaker dan jongeren op het voortgezet onderwijs; respectievelijk 10% en 4% geeft aan zich vaak te vervelen. Ongeveer één op de tien basisschoolleerlingen vindt dat hij/zij te weinig vriend(inn)en heeft. In het voortgezet onderwijs gaat het om één op de twaalf leerlingen. De top drie van dagelijkse vrijetijdsbesteding van kinderen op de basisschool bestaat uit buiten spelen, binnen spelen of tv, video of dvd kijken. Voor de jongeren op het voortgezet onderwijs is de top drie: huiswerk maken, met een hobby bezig zijn of muziek maken. Jongeren zijn minder vaak lid van een sportclub naarmate de leeftijd toeneemt. In het basisonderwijs is 77% van de leerlingen lid van een sportclub. In het voortgezet onderwijs
55
is nog 68% van de leerlingen lid van een sportclub. Jongens zijn vaker lid dan meisjes (GGD, 2004). 5.4
Gezondheid en risicogedrag
Risicogedrag bij jongeren is een aandachtspunt van beleid: roken, alcoholgebruik, middelengebruik, een ongezond eetpatroon en weinig beweging. Hoe is de situatie in Groningen? Roken In Groningen wordt door de jeugd iets meer gerookt dan gemiddeld in Nederland. Van groep 8 op de basisschool zegt één op de zes wel eens te hebben gerookt. Van de 14-jarigen rookt 12% en van de 16-jarigen 29%. In deze leeftijdscategorieën roken meisjes meer dan jongens. Er wordt ook meer gerookt onder leerlingen van lagere opleidingen en als één van de ouders rookt, is de kans groter dat het kind gaat roken. Drinken Het gebruik van alcohol onder jongeren in de provincie Groningen ligt op het landelijk gemiddelde. De Nederlandse jeugd heeft bijna het hoogste alcoholgebruik binnen de Europese Unie. Het alcoholgebruik van jongeren neemt sterk toe met de leeftijd. Het percentage jongeren dat regelmatig overmatig alcoholische drank nuttigt, ligt in sommige bevolkingsgroepen hoog. Driekwart van de 16-jarige jongens drinkt bijvoorbeeld minstens één keer per maand vijf glazen of meer per keer. Op het VMBO wordt relatief vaak gedronken, leerlingen van de HAVO en het VWO drinken minder vaak. Softdrugs In Groningen gebruiken relatief veel jongeren regelmatig cannabis. Van de 17- en 18jarigen gebruikte één op de vijf cannabis in de maand voorafgaand aan de enquête. Experimenteel gebruik van cannabis is gestegen sinds 2000. Overgewicht Figuur 32 geeft het percentage jongens en meisjes in verschillende leeftijden met overgewicht weer. Vanaf 1990 is er een toename van het percentage Groningers met overgewicht. Figuur 32: Percentage kinderen met (ernstig) overgewicht, provincie Groningen (2004) 30% 25% 20% ernstig overgewicht
15%
overgewicht
10% 5%
5 jaar
9 jaar
16 jaar
meisjes
jongens
meisjes
jongens
meisjes
jongens
meisjes
jongens
0%
20-29 jaar
Bron: GGD, 2006
56
Wat betreft lichaamsbeweging: de Nederlandse norm voor Gezond bewegen staat voor kinderen op 1 uur per dag matig intensief bewegen. Van de 10-jarige kinderen in de provincie Groningen voldoet 39% hieraan, van de 12-jarigen ruim de helft, van de 14jarigen bijna de helft en van de 16-jarigen 40%. In de provincie Groningen eten kinderen over het algemeen iets gezonder dan volwassenen. De helft van de 10-jarigen en driekwart van de 16-jarigen eet twee stuks fruit per dag, bij volwassenen is dit een derde. Ongeveer zes van de tien jongeren eten voldoende rauwkost/groente, bij volwassenen is dit een kwart (GGD, 2006; GGD, 2004; Trimbos Instituut, 2005). 5.5
Zorg voor jeugd
Jeugdzorg is een belangrijke verantwoordelijkheid voor de provincie Groningen. In Nederland heeft naar schatting 5% van de jeugdigen te maken met meervoudige problematiek20. Deze jeugdigen vormen de groep met een hulpvraag voor de geïndiceerde jeugdzorg. De omvang van deze doelgroep wordt in Groningen geschat op 5.800 jeugdigen, dit is 5% van de 0- tot 18-jarigen (SCP, 2005; Provincie Groningen, 2006). Bureau Jeugdzorg Bureau Jeugdzorg (BJZ) is bedoeld voor vragen die te maken hebben met ernstige problemen rond opgroeien en opvoeden van kinderen tot 18 jaar. Problemen zijn ernstig als ze complex, hardnekkig en/of bedreigend zijn. Het gaat om opvoedingsproblemen waar hulp van bijvoorbeeld de huisarts, thuiszorg, kinderopvang, maatschappelijk werker of de leerkracht niet toereikend is. In 2005 zijn in totaal bijna 2.30021 indicaties voor jeugdhulpverlening door Bureau Jeugdzorg afgegeven (Tabel 18). Het aantal geregistreerde indicaties is hiermee in de periode 2004-2005 bijna verdubbeld. Dit is voor een deel het gevolg van een uitgebreidere registratie in 2005. Het aantal indicaties voor crisishulp nam volgens Bureau Jeugdzorg toe met ongeveer 10% (BJZ, 2005). Hierbij is de opmerking op zijn plaats dat de gegevens van Bureau Jeugdzorg niet eenduidig zijn. Het is bijvoorbeeld niet mogelijk aan te geven om hoeveel jongeren het gaat. Jongeren die in één kalenderjaar meerdere indicaties krijgen, tellen meerdere malen mee in onderstaand overzicht. Volgens Bureau Jeugdzorg wordt vanaf 1 januari 2007 de registratie herzien en daarmee transparanter. Tabel 18 Indicaties Jeugdhulpverlening door Bureau Jeugdzorg 2005 provincie Groningen 2005 1.190 (1) 125 1. 315 663 284 2.262 (2)
indicaties voor jeugdhulpverlening indicaties voor jeugdhulpverlening voor cliënten GGZ subtotaal overige indicaties (zoals PGB’s, LWI e.d.) crisishulp (zonder indicatie) totaal indicaties via BJZ Bron: Bureau Jeugdzorg, 2006; bewerking provincie Groningen (1) hieronder 203 herindicaties (2) hieronder 813 via Jeugdbescherming of Jeugdreclassering geïndiceerd
20
10% van de jeugdigen kampt met enkelvoudige problematiek. In totaal gaat het dan in de provincie Groningen om ruim 16.000 jeugdigen (10% van de 159.000 0- t/m 23-jarigen). Zijn vallen onder het preventief jeugdbeleid dat is ondergebracht bij de gemeenten (SCP, 2005; provincie Groningen, 2006). 21 Dit aantal wijkt af van het aantal indicaties, vermeld in ‘Samen sterk’ (2006). Daarin zijn de cliënten van de GGz en Accare opgeteld bij de indicaties van BJZ.
57
Zoals aangegeven geeft BJZ vanaf 2005 de indicatie af voor jeugdhulpverlening door de Geestelijke Gezondheidszorg22 (GGz) en Accare. In de praktijk blijkt dit nog weinig te gebeuren, in bijna alle gevallen verwijst de huisarts nog direct door naar de GGz/Accare. Het aantal jeugdige cliënten bij de GGz en bij Accare dat in zorg is (3.215) (Tabel 19), is dan ook vele malen groter dan het aantal door BJZ voor GGz geïndiceerden (125) (zie Tabel 18). Tabel 19 Cliënten Jeugdhulpverlening GGz en Accare, 2005 provincie Groningen 2005 1.081 2.134 3.215
cliënten Accare cliënten GGZ totaal cliënten Accare en GGZ Bron: Informatie van provincie Groningen, 2006
Het aantal jongens dat bij Jeugdzorg in een jaar23 binnenkwam, is groter dan het aantal meisjes. Ruim de helft is ouder dan 12 jaar. Tabel 20 Instroom Jeugdzorg provincie Groningen naar geslacht, leeftijd, en achtergrond (2005) provincie Groningen 3e kwartaal 2005 t/m 2e kwartaal 2006 geslacht jongens meisjes leeftijd 0-12 jaar 12-18 jaar Totaal
% van totaal
2047 1529
57% 43%
1713 1863 3576
48% 52%
Bron: Bureau Jeugdzorg, 2005a, 2005b, 2006a, 2006b
Door diverse maatregelen in de eerste helft van 2006 is de wachtlijst voor de indicatiestelling teruggelopen van 223 naar 144 eind augustus 2006 (BJZ, 2006). Volgens de berichtgeving van de provincie Groningen is deze wachtlijst op 1 december 2006 weggewerkt. Na de indicatiestelling is er vaak ook nog een wachtlijst voordat de hulp of de zorg van start kan gaan. Eind juni 2006 wachtten er 464 jongeren op diverse vormen van hulp of zorg (jeugdhulpverlening thuis of in een accommodatie, verblijf bij pleegouders of in een accommodatie, observatiediagnostiek, opvang of behandeling in een Justitiële Jeugdinrichting of AWBZ-zorg). Eind september stonden er in totaal 566 jongeren op een wachtlijst. Het aantal wachtenden voor Jeugdhulp thuis en voor AWBZ-zorg steeg in het derde kwartaal van 2006, het aantal wachtenden op verblijf bij pleegouders daalde daarentegen. Het streven is om de wachtlijst zoveel mogelijk in 2006 op te lossen. 5.6
Je ugd cri minaliteit
In de periode tussen 1999 en 2004 is de jeugdcriminaliteit in de provincie Groningen, i.e. het aantal verhoorde verdachten tot 23 jaar, met 17% gestegen. Deze stijging is minder hoog dan de landelijke trend, waar in de periode tussen 1997 en 2004 onder minderjarigen een stijging van 32% werd vastgesteld (Blom, van der Laan & Huijbregts, 2005). Het aantal 22 23
Met uitzondering van specifieke psychiatrische problematiek die volgens het huisartsenprotocol wordt behandeld. Om de gegevens zo actueel mogelijk te houden is gekozen voor de periode derde kwartaal 2005 tot en met tweede kwartaal 2006.
58
jongeren in de leeftijd 0 tot 23 jaar is in de provincie echter ook in algemene zin gestegen. Afgezet tegen het totale aantal jongeren, blijkt de stijging van het aantal gehoorde jeugdige verdachten op 3% uit te komen. De meeste gehoorde verdachten hebben de leeftijd van 18 tot 23 jaar (gemiddeld 53%) gevolgd door 12- tot 17-jarigen (45%) en 0- tot 11-jarigen (2%). De genoemde stijging van 3% heeft vooral plaatsgehad in de leeftijdscategorie 18- tot 23-jarigen. Als de regio’s worden vergeleken, dan blijken met name Noord en Centraal verantwoordelijk te zijn voor deze stijging. In Groningen-stad fluctueert het beeld sterk. In het Oldambt is een lichte daling zichtbaar. In tegenstelling tot wat wel gedacht wordt, blijft het aandeel meisjes relatief stabiel. Dit geldt zowel provinciaal als landelijk. In de provincie Groningen is het aandeel meisjes rond de 14%. In de regio Veendam/Menterwolde/Pekela is het aandeel meisjes het hoogst (19%), gevolgd door het Oldambt (18%) en Groningen-stad (17%). In het Westerkwartier is het aandeel meisjes verreweg het laagst, namelijk 7%. Wat betreft de aard van de delicten komt ‘jatten en matten’ (diefstal en geweld) het meeste voor. Opvallend is dat geweld tegen personen in de periode 1999-2004 toeneemt.
59
60
Verwijzingen ABF Research, 2003. Regionale verkenning. Opgave geschikte huisvesting voor wonen met zorg en welzijn. ABF Research 2006. Nulmeting monitor investeren voor de toekomst. ABF, 2006. Sociale Monitor april 2006 (zie: Geraadpleegde bronnen). ABF Research, 2004. Actualisering woningmarktverkenning provincie Groningen, A. Oskamp en M. Hoppesteyn, Delft, Algemeen Dagblad, AD-misdaadmeter, 2004. www.misdaadmeter.i-serve.net BPS, 2006: Bedrijfsprocessensysteem politie (zie: Geraadpleegde bronnen). Bureau Jeugdzorg Groningen, 2005. Bureau Jeugdzorg Groningen, Benchmarkgegevens 2005. Bureau Jeugdzorg Groningen, 2005a. Derde kwartaal rapportage 2005. Bureau Jeugdzorg Groningen, 1 december 2005 Bureau Jeugdzorg Groningen, 2005b. Vierde kwartaal rapportage 2005. Bureau Jeugdzorg Groningen, 1 maart 2006 Bureau Jeugdzorg Groningen, 2006a. Eerste kwartaal rapportage 2006. Bureau Jeugdzorg Groningen, 1 juni 2006 Bureau Jeugdzorg Groningen, 2006b. Tweede kwartaal rapportage 2006. Bureau Jeugdzorg Groningen, 1 september 2006. CBS (Centraal Bureau voor de Statistiek): Statline 2006: www.cbs.nl\statline CFI (Centrale Financiën Instellingen), 2006: www.cfi.nl CMO Groningen, 2006. Provinciaal rapport Jeugd en Onderwijsmonitor Groningen (JONG) J. Kruijer, F. O. Oldersma (in voorbereiding). CMO Groningen, 2006a. Met de deur in huis vallen. Aard en kenmerken van huiselijk geweld in de provincie Groningen in 2005. R.A. Jaarsma. CMO Groningen, oktober 2006. CMO, 2004. Weten waar we staan. Sociaal Rapport provincie Groningen 2004. B. Tierolf, I. Miedema, J. Kruijer, R. Jaarsma, F. Oldersma. CMO Groningen, november 2004 CMO Groningen, 2003. Van later zorg, Regionale analyse wonen, zorg en welzijn provincie Groningen. I. Miedema. J. Brouwer, J. van Galen, G. Sogelée. CMO Groningen / ABF Research Delft, januari 2003. CPB, 2004. Vier Vergezichten op Nederland; Productie, arbeid en sectorstructuur in vier scenario’s tot 2040. Den Haag: Koninklijke De Swart.
61
CVZ, 2005. Rapportage landelijke wachtlijstmeting 1 januari 2005. DIMO, 2006. www.dimo.nl Gemeente Groningen, 2003. Over leven zonder huis, Dak- en thuislozenmonitor 2003. Gemeente Groningen, november 2005. Dak- en thuislozenmonitor Factsheet, november 2005. GGD, 2002: Gezondheidsenquête 2002 (zie: Geraadpleegde bronnen). GGD, 2004. Jongeren in Groningen 2004, resultaten van de GGDJeugdgezondheidsenquête. GGD, 2006: Gezondheidsenquête 2006 (zie: Geraadpleegde bronnen). GGD, 2006. Gezondheidsprofiel Groningen 2006. GGz Groningen. Jaardocument Zorg 2005. Iglo+, februari 2004. Thuisbasis voor kwetsbare burgers: de gemeente. IPB, 2004. Bevolkingsprognose Provincie Groningen (zie: Geraadpleegde bronnen). Platform GehandicaptenZorg Groningen, 2006. Informatie verkregen op aanvraag. www.pgzg.nl PWR, Provinciaal Werkgelegenheidsregister/ LISA 2006 op: www.arbeidsmarktgroningen.nl Provincie Groningen, 2006. Jeugd(zorg)beleid in de provincie Groningen: Samen Sterk Sturen op kwaliteit in de jeugdketen, augustus 2006. RMC Noord Groningen, 2003 RMC effectrapportage 2002-2003 Regionale Meld en coördinatiepunten Noord Groningen. RMC Noord Groningen, 2004 RMC effectrapportage 2003-2004 Regionale Meld en coördinatiepunten Noord Groningen. RMC Noord Groningen, 2005 RMC effectrapportage 2004-2005 Regionale Meld en coördinatiepunten Noord Groningen. RMC Centraal Groningen, 2003 RMC effectrapportage 2002-2003 Regionale Meld en coördinatiepunten Centraal Groningen. RMC Centraal Groningen, 2004 RMC effectrapportage 2003-2004 Regionale Meld en coördinatiepunten Centraal Groningen. RMC Centraal Groningen, 2005 RMC effectrapportage 2004-2005 Regionale Meld en coördinatiepunten Centraal Groningen.
62
RMC Oost Groningen, 2003 RMC effectrapportage 2002-2003 Regionale Meld en coördinatiepunten Oost Groningen. RMC Oost Groningen, 2004 RMC effectrapportage 2003-2004 Regionale Meld en coördinatiepunten Oost Groningen. RMC Oost Groningen, 2005 RMC effectrapportage 2004-2005 Regionale Meld en coördinatiepunten Oost Groningen. RUG, 2006. Broersma, L., Stelder, D., & Van Dijk, J. (2006). Noordelijke Arbeidsmarkt Verkenning 2006. Groningen: Faculteit der Ruimtelijke Wetenschappen/Faculteit der Economische Wetenschappen van de Rijksuniversiteit Groningen. SCP, 2005. Kijk op informele zorg. A. de Boer (red.) Den Haag. Sociaal Cultureel Planbureau, 2005. SCP, 1998. M.M.Y. de Klerk, J.M. Timmermans (red.) Rapportage ouderen. Den Haag. Sociaal Cultureel Planbureau, 1998. SCP, 2005. Kinderen in Nederland. E. Zeijl, M. Crone, K. Wiefferink, S. Keuzenkamp, M. Reijneveld Den Haag. Sociaal Cultureel Planbureau, 2005. SCP, 2006 Voorzieningenindex. www.scp.nl SCP, 2005 Armoedemonitor 2005. C. Vrooman, A. Soede, H.J. Dirven, R. Trimp (red.) Den Haag. Sociaal Cultureel Planbureau, november 2005. Trimbos-instituut, 2005. Nationale Drugmonitor Jaarbericht 2005. VGD 2005: Registratie adressen Groningse dorpshuizen en MFC's. Groningen: VGD. VNG, 2006. Aard en omvang doelgroep WMO. VWS, 2002. Uitvoeringstoets voorzieningen voor zintuiglijk gehandicapten. VWS, 2004. Brancherapport Care 2000 – 2003. VWS, 2004. Brancherapport Gehandicaptenzorg. www.rivm.nl
63
64
Bronnen GGD Gezondheidsenquête 2002 en 2006 GGD Gezondheidsenquête is een 4-jaarlijks onderzoek onder de bevolking van 19 jaar en ouder in de provincie Groningen over gezondheid, leefstijl, woonsituatie, leefomgeving, activiteiten, bezigheden en zorggebruik. In 2002 vulden bijna 4.000 Groningers de enquête in. In 2006 waren dit er bijna 5.000. In de enquête is specifiek aandacht besteed aan de situatie van ouderen. De enquêtes zijn door de GGD geanalyseerd en verwerkt in de Lokale Gezondheidsprofielen voor verschillende regio’s en in Feitenbladen waarin diverse onderwerpen gepresenteerd worden. Een deel van de gegevens is aan het CMO beschikbaar gesteld en wordt in dit rapport weergegeven. ABF/Sociale Monitor De Sociale Monitor is een datapakket dat in gezamenlijke opdracht van de provincies en het Interprovinciaal Overleg (IPO) is samengesteld door ABF-research in Delft. In dit pakket zijn gegevens over verschillende onderwerpen van diverse instanties samengevoegd. Gebruik van dit cijfermateriaal heeft als groot voordeel dat de provinciale situatie kan worden vergeleken met die van de andere provincies. Provincie Groningen, Interprovinciaal Bevolkingsmodel (IPB) 2004 Het Interprovinciaal Bevolkingsmodel bevat prognoses voor de ontwikkeling van het inwoneraantal en voor de ontwikkeling van het aantal huishoudens. Het IPB wordt in de provincie Groningen gebruikt door gemeenten en woningcorporaties. Om deze reden is gekozen om in de huidige rapportage de prognoses volgens het IPB te hanteren. De IPB prognoses wijken op enige punten af van landelijke prognoses zoals opgesteld door het CBS. Politiemonitor De politiemonitor is een tweejaarlijks terugkerend onderzoek onder inwoners van alle 25 Nederlandse politieregio's. Het onderzoek wordt vanaf 1993 in opdracht van de ministeries van Justitie en Binnenlandse Zaken uitgevoerd door Intomart Gfk BV. Zaken die in dit onderzoek aan de orde komen zijn: problemen in de woonbuurt, onveiligheidsgevoelens, of iemand slachtoffer is geweest van een misdrijf, wat iemand doet om criminaliteit te voorkomen en tevredenheid over het optreden van de politie. BPS: Bedrijfsprocessensysteem politie Het BPS is het systeem waarin de politie meldingen en aangiften registreert van delicten (zie CMO, 2006a).
65