WETEN WAAR WE STAAN / SOCIAAL RAPPORT PROVINCIE GRONINGEN 2010
WETEN WAAR WE STAAN
SOCIAAL RAPPORT PROVINCIE GRONINGEN 2010
PROVINCIAAL CENTRUM VOOR MAATSCHAPPELIJKE ONTWIKKELING
Onderzoeksbureau CMO Groningen
WETEN WAAR WE STAAN
SOCIAAL RAPPORT PROVINCIE GRONINGEN 2010
PROVINCIAAL CENTRUM VOOR MAATSCHAPPELIJKE ONTWIKKELING 1
Sociaal Rapport Provincie Groningen 2010
2
Onderzoeksbureau CMO Groningen
VOORWOORD Hierbij presenteren wij het derde Sociaal Rapport van de provincie Groningen. Dit rapport geeft een beeld van de leefsituatie van de inwoners van onze provincie, en kan gebruikt worden om in gesprek met gemeenten, instellingen en burgers waar nodig en waar mogelijk, de leefsituatie te verbeteren. CMO Groningen verzamelt en bewerkt sinds 1996 diverse gegevens voor de provincie om uitvoering te geven aan haar monitorrol. Als basis voor de gebiedsgerichte aanpak werden in 2000-2002 voor zes verschillende gebieden kengetallenrapporten opgesteld. De hieruit voortvloeiende lokale en regionale discussies waren bepalend voor de beleidslijnen die werden ingezet in de verschillende gebiedsprogramma’s. Het provinciale equivalent van deze regionale kengetallenrapporten is het Provinciaal Sociaal Rapport 2006. En wij zijn verheugd nu het Provinciaal Sociaal Rapport 2010 te kunnen aanbieden. De ontwikkeling van het Sociaal Rapport werd begeleid door een klankbordgroep met vertegenwoordigers van de volgende afdelingen van de provincie Groningen: Communicatie en Kabinet, Cultuur & Welzijn, c luster Sociaal beleid, Economische Zaken, Omgevingsbeleid en Ruimtelijke p lannen. Daarmee heeft dit derde rapport een concernbrede inkleuring gegeven aan het begrip sociaal beleid. De rode draad in dit derde rapport is het thema krimp en leefbaarheid.
In het rapport wordt, naast vele andere bronnen, gebruik gemaakt van de gegevens van de GGD-gezondheids enquête die in 2010 werd afgenomen onder de Groningse bevolking. Deze gegevens vormen een waardevolle aanvulling op de informatie die in het rapport over de verschillende onderwerpen wordt gegeven. Naast het gebruik van deze gegevens heeft de GGD ook haar expertise ter beschikking gesteld door feedback te leveren op de wijze waarop de gegevens in het rapport worden gebruikt. Wij spreken onze dank uit aan allen die hebben bijgedragen aan dit rapport en hopen dat de p rovincie en alle andere direct betrokkenen met dit rapport over voldoende en nuttig referentiemateriaal zullen beschikken om samen verdere invulling te kunnen geven aan de verbetering van de sociale infrastructuur van onze mooie provincie.
T. Mulder E.H. van Hierden Directie CMO Groningen
3
Sociaal Rapport Provincie Groningen 2010
1
1.1 KRIMP ALS RODE DRAAD 1.2 GEGEVENS EN GEBIEDSINDELING 1.3 LEESWIJZER
13 13 14
2
BEVOLKING EN DEMOGRAFISCHE ONTWIKKELINGEN
2.1 INLEIDING 2.2 OMVANG VAN DE BEVOLKING 2.3 ONTGROENING EN VERGRIJZING 2.4 HUISHOUDENSAMENSTELLING 2.5 NATUURLIJKE BEVOLKINGSGROEI EN MIGRATIEOVERSCHOT 2.6 ETNICITEIT
19 19 20 25 28 32
3
ARBEID, ECONOMISCHE ONTWIKKELING EN WELVAART
3.1 INLEIDING 3.2 ECONOMISCHE ONTWIKKELING 3.3 BEROEPSBEVOLKING EN ARBEIDSPARTICIPATIE 3.4 WERKLOOSHEID EN WERKGELEGENHEID (inclusief vacatures) 3.5 SOCIALE ZEKERHEID 3.6 WELVAART
39 40 41 43 49 52
WONEN EN WOONMILIEU
4.1 INLEIDING 4.2 DE WONINGVOORRAAD IN GRONINGEN 4.3 DE WAARDE VAN WONINGEN 4.4 KENMERKEN VAN DE WOONOMGEVING
59 59 62 64
GEZONDHEID, ZORG EN KWETSBARE GROEPEN
5.1 INLEIDING 5.2 GEZONDHEID 5.3 KWETSBARE GROEPEN 5.4 ZORG EN WONEN 5.5 ZORG - EN DIENSTVERLENING
69 69 71 76 82
MAAT SCHAPPELIJKE PARTICIPATIE
6.1 INLEIDING 6.2 VRIJWILLIGERSWERK 6.3 LIDMAATSCHAP VAN EEN VERENIGING 6.4 EENZAAMHEID 6.7 MATE VAN MAATSCHAPPELIJKE PARTICIPATIE
87 87 88 88 88
LEEFBAARHEID EN VEILIGHEID
7.1 INLEIDING 7.2 SUBJECTIEVE LEEFBAARHEID 7.3 VOORZIENINGEN 7.4 VEILIGHEID 7.5 LEEFSITUATIE VAN DE PROVINCIE GRONINGEN
4 5 6 7 8 9 4
INLEIDING
VERWIJZINGEN
BIJLAGEN
95 95 97 105 108
112
BIJLAGE 1: TOELICHTING OP PROGNOSES BIJLAGE 2: M ETHODISCHE INFORMATIE OVER DE GGD-GEZONDHEIDSENQUÊTE 2010
116 117
Inhoudsopgave
5
Sociaal Rapport Provincie Groningen 2010
DE KERNPUNTEN OP EEN RIJ
INLEIDING: KRIMP ALS RODE DRAAD
I
n dit Sociaal Rapport 2010 presenteren we een groot aantal gegevens over de leefsituatie van de Groninger bevolking. Het rapport geeft inzicht in de stand van zaken, ontwikkelingen en toekomstverwachtingen in het sociale domein. Aan het begin van ieder hoofdstuk worden de belangrijkste kernpunten per thema samengevat. Het Sociaal Rapport 2010 heeft als doel het aanreiken van (statistische) informatie ten behoeve van provinciaal, regionaal en lokaal beleid in het sociale domein en op aanpalende terreinen. Behalve algemene informatie over de stand van zaken in het sociale domein beogen we met dit rapport f eitelijke informatie te geven die gebruikt kan worden bij het ontwikkelen van visie en beleid op het thema bevolkingsdaling. In het voorliggende hoofdstuk zetten we de k ernpunten van ieder hoofdstuk op een rij, met als rode draad eventuele verschillen tussen de regio’s die met bevolkingsdaling te maken hebben en de regio’s waar dit niet het geval is.
Bevolking en demografische ontwikkelingen Demografische ontwikkelingen hebben invloed op de leefsituatie van mensen (SCP, 2009). Bevolkingsdaling, vergrijzing, ontgroening en een verdunning van de huishoudens hebben gevolgen voor bijvoorbeeld het voorzieningenniveau, het onderwijsaanbod, de woonsituatie, maatschappelijke participatie en voor zorg en welzijn. Bevolkingskrimp is daarmee een actueel thema, zeker in de provincie Groningen waar het teruglopen van het aantal inwoners en huishoudens in verscheidene gebieden nu al een feit is. Sterke bevolkingsafname in de periode 2010-2040 De totale bevolking van de provincie Groningen groeit momenteel en de verwachting is dat deze groei zal doorzetten tot ongeveer 2020. Daarna is de verwachting dat de bevolking gaat afnemen met 3,5%. Het meest opmerkelijk zijn de regionale verschillen. De grootste bevolkingsafname wordt verwacht in Noord- en Oost-
6
Groningen. In Delfzijl wordt in de periode 2010-2040 een daling van 48% verwacht. Ook in de andere gemeenten in de regio Eemsdelta zal het inwoneraantal sterk dalen. Andere gemeenten met een sterke bevolkings daling zijn De Marne, Menterwolde en Bellingwedde, naar verwachting een afname tussen de 20% en 30%. In het centrum van de provincie ziet het er anders uit. Gemeenten als Groningen, Winsum en Leek zullen naar verwachting juist groeien (tussen de 5 en 10%). De gemeente Hoogezand-Sappemeer zal het sterkst groeien met een verwachte groei van 16% in de periode tot 2040. Ontgroening en vergrijzing zetten door Bevolkingsdaling wordt vaak in één adem genoemd met met ontgroening en vergrijzing. De krimpgebieden zijn de sterkst vergrijsde regio’s; het aandeel 65-plussers is hier beduidend hoger dan in de niet-krimpgebieden, net als het aandeel 50- tot en met 64-jarigen. In 2010 is het aandeel 65-plussers bijvoorbeeld 20% in de regio Stadskanaal-Vlagtwedde-Bellingwedde en in het O ldambt ruim 19%. Ter vergelijking, in de gehele provincie Groningen is het aandeel 65-plussers ongeveer 15%. Ook de gemeente Haren is een sterk vergrijsde gemeente met bijna 25% 65-plussers en 23% 50- tot en met 64-jarigen. In Groningen is de groene druk kleiner dan het landelijk gemiddelde; respectievelijk 35,8% en 38,9%. Tot 2030 zal de groene druk redelijk stabiel blijven. Wel daalt het aantal jeugdigen in de leeftijdscategorie van 0- tot 5-jarigen sterk en ook voor de toekomst wordt een verdere afname verwacht van het aantal jeugdigen, zoals terug te lezen valt in de Jeugdmonitor van de provincie Groningen (CMO Groningen, 2011). Deze terugloop zal consequenties hebben voor voorzieningen als kinderdagopvang, peuterspeelzalen en primair en voortgezet onderwijs. De grijze druk neemt echter sterk toe. De prognoses laten zien dat in 2030 de verhouding tussen het aantal 65-plussers en de mensen in de arbeidsproductieve leeftijd veel h oger is dan nu; een stijging van 25% naar 44%. Dit betekent dat vooral de ouderen in de toekomst zullen zorgen voor extra druk op de groep werkzame mensen.
Onderzoeksbureau CMO Groningen
Steeds meer kleine huishoudens De trend in Nederland is dat er steeds kleinere huis houdens komen. Ook in de provincie Groningen is dit het geval. Het afgelopen decennium laat een stijging van het aantal eenpersoonshuishoudens zien en een daling van het aantal meerpersoonshuishoudens. In de toekomst zal het aantal eenpersoonshuishoudens verder toenemen. Er wonen vooral veel alleenstaanden in de regio G roningen-Haren-Ten Boer. Dat komt grotendeels door het grote aantal studenten in de stad Groningen. De regio’s Grootegast-Marum en Zuidhorn-Leek-WinsumBedum vallen juist op door het naar verhouding hoge percentage huishoudens met kinderen (44% en 40%). Dit zijn ook de regio’s met de grootste gemiddelde huishoudengrootte. Hoger sterfteaantal dan geboorteaantal in de krimpgebieden Bevolkingsdaling heeft ook te maken met een stijgend sterftecijfer en een dalend geboortecijfer. De krimp gebieden hebben een negatief geboorteoverschot, ofwel hebben een hoger sterfteaantal dan een geboorteaantal. Het zijn vooral de regio’s Oldambt en StadskanaalVlagtwedde-Bellingwedde die hier opvallen. Dit zijn ook de regio’s die het sterkst onderhevig zijn aan vergrijzing. Daarentegen hebben de niet-krimpgebieden een positief geboorteoverschot. Meer vertrekkers in de krimpgebieden, meer vestigers in de niet-krimpgebieden Bevolkingsdaling heeft niet alleen te maken met een negatief geboorteoverschot, maar ook met een negatief migratieoverschot. In dat geval is het aantal v ertrekkers hoger dan het aantal vestigers. Alle krimpgebieden hebben een negatief migratieoverschot, vooral het Eemsdeltagebied (-9,7 per 1000 inwoners), De Marne (-6,7) en Veendam-Menterwolde-Pekela (-4,6). Op Zuidhorn-Leek-Winsum-Bedum na, hebben de nietkrimpgebieden een positief migratieoverschot.
Arbeid, economische ontwikkeling en welvaart
In de loop van 2008 was er sprake van de zwaarste wereldwijde economische recessie sinds de depressie in de jaren '30 van de vorige eeuw. Het is belangrijk om de economische ontwikkelingen en de effecten hiervan op arbeid en welvaart in kaart te brengen, zeker met de verwachte bevolkingsdaling in de provincie Groningen. Lage economische groei In Groningen is de economische groei in de periode 2003 - 2008 achtergebleven bij de groei in Nederland en Noord-Nederland. In 2008 lag de groei boven de 2%, en was in dat jaar zelfs sterker dan landelijk. In de periode 2006 tot 2008 nam de werkloosheid zowel landelijk als provinciaal af. In december 2009 was als gevolg van de economische crisis een duidelijke stijging van de werkloosheid te zien; het aantal niet werkende werkzoekenden in de provincie Groningen was op dat moment ruim 27.000 (9% van de totale beroeps bevolking). De verwachting is een tekort aan arbeidskrachten De Groninger beroepsbevolking bestond in 2009 uit 260.000 personen, een stijging van 7% ten opzichte van 2001. In de periode 2005 – 2009 steeg de bruto arbeidsparticipatie van 63,5% tot bijna 66%. De verwachting is echter dat vanaf 2011 de omvang van de potentiële beroepsbevolking (alle personen in de leeftijd van 15 tot 65 jaar) in Nederland zal afnemen. Als we ervan uitgaan dat de vraag naar arbeidskrachten in de toekomst minimaal gelijk zal blijven, betekent het dat er een tekort aan arbeidskrachten zal ontstaan. Werkgevers zullen moeten concurreren om de beschikbare arbeidskrachten. Er is een groei in de werkgelegenheid, behalve in de krimpgebieden In de periode 2005 – 2009 steeg de werkgelegenheid provinciaal van 258.000 tot ruim 272.000 werkzame personen in 2009. De grootste groei heeft plaatsgevonden in de regio’s waar krimp niet speelt. Binnen de krimpregio’s
7
Sociaal Rapport Provincie Groningen 2010
is de groei in werkgelegenheid veel kleiner geweest; in de regio Eemsdelta is het totale aantal banen zelfs met 1,3% afgenomen ten opzichte van 2005. Groningers hebben een relatief laag gemiddeld besteedbaar inkomen Het gemiddeld besteedbaar inkomen van de G roningse bevolking is lager dan dat van de gemiddelde Nederlander, namelijk 20.500 versus 23.500 euro. In de krimpregio’s is het gemiddeld besteedbaar inkomen iets lager dan dat in de niet-krimpregio’s. Het is wel opvallend dat het percentage huishoudens met een laag inkomen sinds 2005 is afgenomen van 10,6% tot 9,3% in 2008. Ook is opvallend dat het percentage Groningers dat aangeeft moeite te hebben met rondkomen met de jaren ook steeds afneemt, namelijk van 36% in 2002 naar 25% in 2006 tot 22% in 2009. Tegelijkertijd neemt het aantal Groningers dat aangeeft te bezuinigen toe: in 2010 gaf bijna 88% van de Groningers aan in het afgelopen jaar te hebben bezuinigd, in 2002 was dit 68%.
Wonen en woonmilieu
Groningers zijn tevreden met hun woning Veel Groningers zijn tevreden met hun woonsituatie; 9 op de 10 inwoners van Groningen geeft aan dat ze tevreden zijn met hun woning. Wanneer een Groninger minder tevreden is met zijn of haar woning, dan gaat dit over de indeling (9%), een te kleine woning (14%) en slecht onderhoud van de woning (14%). Verder heeft de p rovincie Groningen, vergeleken met de rest van Nederland, een lage woningdichtheid en is het veel minder verstedelijkt. Een algemene stijging van de woningvoorraad, maar in de krimpgebieden minder nieuwbouw en meer onttrekkingen De woningvoorraad in de totale provincie G roningen groeit tussen 1995 en 2009 gestaag van 234.000 tot 252.000 woningen. In 2009 zijn er ongeveer 3.000 nieuwe woningen gerealiseerd, waarvan het merendeel koop—woningen (66%). Daarnaast zijn er rond de 1.200 woningen aan de woningvoorraad onttrokken. De meeste nieuwbouw vond plaats in Hoogezand-SappemeerSlochteren en Groningen-Haren-Ten Boer. In alle krimp gebieden zijn minder nieuwe woningen gebouwd. Ook zijn in deze gebieden naar verhouding meer woningen verdwenen, in het bijzonder in het Eemsdeltagebied. De meeste onttrekkingen vonden plaats in de sociale huursector; in 2009 vond in de provincie Groningen 70% van de totale onttrekkingen in deze sector plaats, voor geheel Nederland was dit 67%. Vooral in de Eemsdelta lag dit percentage boven de landelijke en provinciale gemiddelden: 88% van de onttrekkingen in deze regio vond plaats in de sociale huursector.
8
De WOZ-waarde en de verkoopwaarde van oningen is laag w In Groningen zijn de WOZ-waarde, ofwel het bedrag waarover onroerendezaakbelasting moet worden b etaald, en de verkoopwaarde van woningen relatief laag. In 2009 was de woningwaarde gemiddeld 180.000 euro, in Nederland als geheel was dit gemiddeld 241.000 euro. In de krimpregio’s is de gemiddelde woningwaarde nog een stuk lager dan in de niet-krimpgebieden. In Grootegast-Marum is de gemiddelde woningwaarde het hoogst (233.000 euro), in het Eemsdelta gebied het laagst (156.000 euro). De v erkoopprijzen van woningen zijn in de provincie Groningen lager dan gemiddeld in Nederland.
Gezondheid, zorg en kwetsbare groepen
Minder Groningers roken en minder Groningers hebben last van overgewicht Het percentage rokers was in de provincie Groningen lange tijd hoger dan het landelijk gemiddelde, maar is in de afgelopen decennia wel steeds afgenomen. Vanaf 2010 is het percentage zelfs lager dan het landelijk gemiddelde. Het percentage mensen met overgewicht is stabiel gebleven en daarmee is de stijging van het aandeel mensen binnen de bevolking met overgewicht tot stilstand gekomen. Alcoholgebruik blijft een aandachtspunt in de provincie Groningen. Er wordt tot 2030 een forse toename van het aantal zorgvragende 65-plussers verwacht, met name in de krimpgebieden Het aandeel zorgvragende ouderen van 65 jaar en ouder blijkt in de krimpgebieden hoger te zijn dan in de nietkrimpgebieden. Dit hangt samen met de relatief sterke vergrijzing in deze regio’s. De regio Eemsdelta spant de kroon met de hoogste prevalentie van alledrie de onderscheiden zorgprofielen. Doordat het aantal ouderen zal toenemen, wordt er provinciebreed in 2030 een toename van 57% van het aantal zorgvragers van 65 jaar en ouder verwacht, met naar verwachting weer de grootste stijging in de regio Eemsdelta. Meer mensen zullen een beroep doen op zorg voorzieningen, terwijl de kosten hiervoor door minder mensen opgebracht moeten worden. Tegelijkertijd neemt het aantal arbeidskrachten dat beschikbaar is om zorg te leveren door de krimp juist af. Bij een gelijkblijvend aanbod zullen er in 2030 tekorten zijn aan voor ouderen geschikte woningen, aanleunwoningen en intramurale plaatsen Er was in 2010 in de provincie Groningen een overschot van ongeveer 4,5% aan woningen die geschikt zijn voor ouderen en hulpbehoevenden: wonen met diensten, ouderenwoningen, ingrijpend aangepaste woningen en nultredenwoningen. Bij een gelijkblijvend aanbod zal er
Onderzoeksbureau CMO Groningen
in 2030 een tekort ontstaan van ruim 10.000 van deze woningen. In de provincie Groningen was in 2010 een tekort van ruim 3.000 aanleunwoningen. Bij een gelijkblijvend aanbod zal dit tekort in 2030 oplopen tot bijna 10.000. In datzelfde jaar was tevens sprake van een licht overschot van intramurale plaatsen in verzorgings- en verpleeghuizen. Bij een gelijkblijvend aanbod zal er naar verwachting in 2030 een tekort ontstaan van ruim 2.000 plaatsen.
Maatschappelijke participatie
Er zijn ongeveer 50.000 Groningers die zeer beperkt maatschappelijk participeren De provincie Groningen vindt dat alle Groningers de mogelijkheid moeten hebben om actief in de samenleving te kunnen participeren en dat sociale uitsluiting of sociaal isolement moet worden tegengegaan. Net als in 2006 blijkt dat ongeveer 9% van de G roningers van 18 jaar en ouder (rond de 50.000 mensen) beperkt maatschappelijk participeren. Deze mensen doen geen betaald werk, volgen geen onderwijs, doen geen vrijwilligerswerk en zijn geen lid van een vereniging. De regio’s Stadskanaal-Vlagtwedde-Bellingwedde en Oldambt vallen op met relatief veel mensen die beperkt participeren (respectievelijk 11,3% en 12,2%). 65,5% van de Groningers is lid van één of meer verenigingen. Naarmate het opleidingsniveau van mensen hoger is, participeren zij vaker in het verenigings leven. Het is opvallend dat 70% van de mensen met een bijstandsuitkering geen lid is van een vereniging.
Leefbaarheid en veiligheid
Bevolkingskrimp en leefbaarheid worden vaak aan elkaar gerelateerd. In veel gevallen wordt krimp gezien als oorzaak voor een verslechtering van de leefbaarheid. Dit zal vooral gelden in gebieden waar een sterke bevolkings daling optreedt, zoals in de Eemsdelta, Oost-Groningen en de Marne. Juist in gebieden met een geleidelijke bevolkingskrimp zal de leefbaarheid veel minder of niet onder druk komen te staan. Groningers zijn tevreden met hun woonomgeving Inwoners van Groningen zijn over het algemeen t evreden met hun woonomgeving. In 2010 geven zij g emiddeld een 7,8 aan hun woonomgeving, dit is iets hoger dan het landelijk gemiddelde uit 2009. Er zijn wat dit betreft geen duidelijke verschillen tussen krimp- en nietkrimpgebieden. Wel waarderen inwoners van de regio Grootegast-Marum hun woonomgeving het hoogst met een gemiddelde van 8,2, terwijl inwoners van de regio G roningen-Haren-Ten Boer hun woonomgeving gemiddeld een halve punt lager waarderen met een 7,7.
Het oordeel van Groningers over de ontwikkeling van de buurt is vergelijkbaar met landelijke cijfers: 13% vindt dat hun buurt in het afgelopen jaar is vooruitgegaan, eenzelfde deel is van mening dat hun buurt is achteruitgegaan. Groningers oordelen verder positief over buurtverlichting en het onderhoud van wegen en groenvoorziening. Veel minder tevreden zijn de mensen over de v oorzieningen voor kinderen en jongeren. In vergelijking met het landelijk gemiddelde vinden naar verhouding minder inwoners van Groningen dat er goede speelplekken voor kinderen zijn; 43% van de Groningers vindt dit tegenover 53% landelijk, een verschil van tien procentpunten. De voorzieningen voor jongeren worden nog minder goed gewaardeerd: slechts één op de vijf inwoners is het eens met de stelling dat er goede voorzieningen voor jongeren zijn. Minder voorzieningen en langere afstanden tot voorzieningen Het aantal voorzieningen binnen een gebied is in de provincie Groningen duidelijk lager dan landelijk. Dit heeft mede te maken met de lage mate van verstedelijking. De keuze in voorzieningen is dan ook voor de inwoners van de provincie Groningen lager dan landelijk. De g emiddelde afstand die mensen moeten afleggen om een voorziening te bereiken, verschilt per v oorziening. De afstand tot een school, kinderdagverblijf of medische voorziening is binnen de provincie G roningen groter dan landelijk. Vooral leerlingen binnen het v oortgezet onderwijs moeten voor hun scholing verder reizen. Bijvoorbeeld in de gemeenten Bedum, Ten Boer, Loppersum, Marum en Reiderland reizen l eerlingen tussen de 7,5 en 9,8 kilometer naar school. Ook is de beschikbaarheid en bereikbaarheid van acute zorg buiten kantooruren in dunbevolkte gebieden van de provincie Groningen kwetsbaar (Argo, 2009). De gemiddelde afstand naar bibliotheken is gemiddeld iets kleiner dan in de rest van Nederland. Een relatief veilige omgeving Groningers voelen zich relatief veilig in hun woonbuurt. Toch voelt in 2009 ongeveer een kwart van de bevolking zich in het algemeen wel eens onveilig en 15% voelt zich wel eens onveilig in de eigen woonbuurt. Iets meer dan een kwart van de Groningers van 15 jaar en ouder wordt ieder jaar slachtoffer van criminaliteit. Het vaakst worden ze slachtoffer van vandalismedelicten (14%) en vermogensdelicten (13%). Deze verdeling is gelijk aan het landelijk gemiddelde. De meeste overlast wordt ondervonden door hondenpoep en rommel op straat; respectievelijk 33% en 18% van de Groningers vindt dit vaak voorkomen in hun woonbuurt.
9
Sociaal Rapport Provincie Groningen 2010
1
10
INLEIDING
Onderzoeksbureau CMO Groningen
11
Sociaal Rapport Provincie Groningen 2010
12 12
H I: Inleiding
V
oor u ligt het derde Sociaal Rapport van de p rovincie Groningen. In dit rapport wordt een beeld geschetst van de leefsituatie van de Groninger bevolking. We gaan in op de h uidige stand van zaken, ontwikkelingen in de tijd en t oekomstverwachtingen. Verschillende domeinen komen aan bod, zoals bevolkingsontwikkelingen, arbeid en inkomen, wonen en woonmilieu, zorg en welzijn, m aatschappelijke participatie, leefbaarheid en veiligheid. Deze onderwerpen komen in hoofdlijnen overeen met het Sociaal Rapport 2006. Onderwijs en jeugd zijn in deze rapportage geen thema’s; deze onderwerpen worden beschreven in de eerste Groninger Jeugdmonitor die tegelijkertijd met het Sociaal Rapport 2010 verschijnt. Het Sociaal Rapport 2010 heeft als doel het aanreiken van (statistische) informatie ten behoeve van provinciaal, regionaal en lokaal beleid in het sociale domein en aanpalende terreinen. Het rapport is bedoeld voor beleidsmakers van de provincie, gemeenten en maatschappelijke instellingen die actief zijn op sociale terreinen als wonen, welzijn, arbeid en zorg. Maar ook belangenorganisaties en betrokken burgers kunnen met de feiten en cijfers hun voordeel doen. De focus bij de beschrijving ligt vooral op het regionale aggregatieniveau, waarbij we gemiddelden van de provincie Groningen en Nederland als referentie gebruiken. Op veel maar niet alle onderdelen is ook informatie op gemeentelijk niveau beschikbaar. In sommige gevallen beschrijven we deze informatie in het rapport, maar meestal verwijzen we naar de website van CMO Groningen: www.cmogroningen.nl. Dit gebeurt met het volgende symbool:
1.1
KRIMP ALS RODE DRAAD De provincie Groningen heeft al langere tijd te maken met bevolkingsdaling. Deze zal de komende jaren sterk doorzetten en naar verwachting grote gevolgen h ebben voor de leefbaarheid van de verschillende regio’s in de provincie (Provincie Groningen, 2010). De gevolgen van krimp zijn nu het meest zichtbaar op de woningmarkt, bijvoorbeeld door leegstand en waardedalingen van woningen. Maar krimp heeft ook gevolgen voor het aanbod van voorzieningen, zorg en welzijn, onderwijs, het bedrijfsleven en de werkgelegenheid. De provincie Groningen wil op basis van een gezamenlijke aanpak met gemeenten, Rijk en maatschappelijke organisaties een krachtige en realistische strategie ontwikkelen om de gevolgen van de bevolkingsdaling te kunnen sturen. Hoe kan de
1.2
leefbaarheid in stand worden gehouden in gebieden waar steeds minder mensen wonen? Wat zijn de mogelijkheden om de kracht van de regio’s naar boven te halen? Behalve algemene informatie over de stand van zaken in het sociale domein beoogt het voorliggende rapport feitelijke informatie te geven die gebruikt kan worden bij het ontwikkelen van visie en beleid op het thema bevolkingsdaling. Hiertoe vergelijken we, bij de behandeling van de verschillende thema’s, de gebieden die het meest met bevolkingsdaling te maken hebben, met de gebieden waar dit minder of niet het geval is (zie verder paragraaf 1.2). Op deze manier maken we zichtbaar waar sprake is van opvallende verschillen, en waar dat juist niet het geval is.
GEGEVENS EN GEBIEDSINDELING Objectieve en subjectieve gegevens
Voor de uitwerking van dit rapport is gewerkt met een combinatie van objectieve en subjectieve gegevens. De ervaring leert dat juist deze combinatie van gegevens veel informatie oplevert. De objectieve gegevens zijn afkomstig uit een groot aantal bronnen, zoals het Centraal Bureau voor de Statistiek (Statline), UWV WERKbedrijf, de Noordelijke Arbeidsmarkt Verkenning (CAB, RUG), Provincie Groningen (Werkgelegenheidsonderzoek), WoOn (VROM), SYSWOV (ABF Research) en Horizonline.nl (TNO). De subjectieve gegevens zijn voor een belangrijk deel afkomstig uit de GGD- Gezondheidsenquête 2010. Dit
is een vierjaarlijks onderzoek dat door de HVD-GGD in de provincie Groningen wordt uitgezet onder de bevolking van 19 jaar en ouder. Vragen hebben betrekking op gezondheid, leefwijze, leefomgeving, zorggebruik en bezigheden. De GGD-gezondheidsenquête 2010 is uitgezet onder een representatieve steekproef van 2% van de bevolking van 19 jaar en ouder (N=9.018). De respons was 50% (N=4.472). Voor het doel van het Sociaal Rapport 2010 heeft de HVD-GGD de gemeenten in negen regio’s ingedeeld (zie figuur 1). Omdat een van de regio’s in feite een gemeente betreft (namelijk De Marne) is er soms sprake van een relatief laag aantal respondenten op 13
Sociaal Rapport Provincie Groningen 2010
s pecifieke vragen. Als het aantal respondenten kleiner is dan zeventig, dan worden de resultaten niet vermeld, omdat de betrouwbaarheid en validiteit dan niet gegarandeerd kunnen worden. Meer methodologische informatie over de GGD-gezondheidsenquête wordt gevonden in bijlage 2. De HVD-GGD heeft de analyses die opgenomen zijn in het Sociaal Rapport 2010 voor CMO Groningen uitgevoerd. CMO Groningen is de HVD-GGD zeer erkentelijk voor deze inspanning. Een klein deel van de subjectieve gegevens is afkomstig uit de Integrale Veiligheidsmonitor (IVM), die in 2010 landelijk is afgenomen. Deze monitor betreft onder meer de ervaring van leefbaarheid van de woonbuurt, buurtproblemen en onveiligheidsgevoelens. Omdat de peildata van de gebruikte bronnen van elkaar verschillen, is het niet haalbaar om altijd te rapporteren over dezelfde periodes. Per onderwerp maken we echter altijd gebruik van de meest recente gegevens beschikbaar.
Prognoses
De prognoses in dit rapport zijn gebaseerd op het Primos-model (ABF Research). De meest recente versie is Primos 2009 waarin de verwachtingen tot 2040 worden geschetst voor bevolking, demografische o ntwikkelingen, huishoudens en de woningvoorraad (nieuwbouw en sloop). Primos 2009 wordt op alle regio’s van de p rovincie toegepast, behalve op de regio Eemsdelta. ABF Research heeft namelijk in 2007 in een regiospecifiek onderzoek het volgende vastgesteld "De regio Eemsdelta wordt al sinds dertig jaar geconfronteerd met omvangrijke stabiele migratieverliezen op zowel regionaal als gemeentelijk niveau. Deze verliezen hangen nauw samen met de zwakke economische structuur van het gebied die resulteert in een achterblijvende groei van de werk gelegenheid. Voor de komende decennia is continuering van deze structurele verliezen het meest waarschijnlijk” (ABF, 2007). De provincie Groningen heeft, in samenspraak met ABF research, vastgesteld dat Primos 2009 onvoldoende rekening houdt met deze omvangrijke stabiele migratieverliezen. Vandaar dat op dit model
1.3
Gebiedsindeling
In het Sociaal Rapport 2010 worden gegevens van de provincie Groningen vergeleken met landelijke cijfers en soms met andere provincies in Nederland. Daar waar mogelijk wordt een regionale vergelijking gepresenteerd waarbij onderscheid wordt gemaakt tussen de krimp gebieden en de niet-krimpgebieden in de provincie Groningen. Bevolkingsdaling in Noord-Nederland kenmerkt zich door grote regionale verschillen tussen enerzijds een groeiend centrum, de as Groningen–Assen, en anderzijds een sterk achterblijvend achterland (Van Dam et al., 2009). De regio Groningen-Assen wordt gevormd door twaalf gemeenten in de provincies Groningen en Drenthe. Samen vormen zij de belangrijkste concentratie van bevolking en werkgelegenheid in NoordNederland. Deze tweedeling is als uitgangspunt genomen in degebiedsindeling, zoals we die hanteren in deze rapportage. Op deze manier kan een goede vergelijking gemaakt worden tussen de gebieden waar krimp een hoofdthema is en de gebieden waar krimp momenteel minder speelt. Groningen kent 23 gemeenten die onderverdeeld zijn in vijf krimpgebieden en vier niet-krimpgebieden. Figuur 1.1 geeft de gebruikte gebiedsindeling grafisch weer.
LEESWIJZER Het Sociaal Rapport 2010 bevat, behalve deze inleiding, zes hoofdstukken waarin verschillende onderwerpen aan bod komen. Hoofdstuk 2 schetst een demografisch beeld van de Groninger bevolking. In hoofdstuk 3 besteden we aandacht aan de economische ontwikkelingen, arbeidsparticipatie en het welvaartsniveau van de Groningers. In de daaropvolgende hoofdstukken komen r espectievelijk Aanvullende en / of gemeentelijke gegevens op de website www.cmogroningen.nl
14 14
een correctie is uitgevoerd, gebaseerd op het uitgangspunt dat de migratieverliezen van de afgelopen dertig jaar zich ook de komende dertig jaar zullen voordoen. In dit rapport wordt dan ook voor de regio Eemsdelta de geactualiseerde ABF 2007 p rognose toegepast, in plaats van Primos 2009. Prognoses dienen altijd met de nodige voorzichtigheid geïnterpreteerd te worden. Bij het voorspellen van toekomstige ontwikkelingen heeft men altijd te maken met onzekerheden. Het is daarom van belang een prognose te lezen als een indicatie van de meest waarschijnlijke bevolkingsontwikkeling. Uitgegaan moet worden van de huidige situatie en niet van een onomstotelijke toekomstvoorspelling. Een verdere toelichting op de prognoses staat in bijlage 1.
wonen (4), zorg en welzijn (5) en maatschappelijke participatie (6) aan bod. Het laatste hoofdstuk (7) gaat specifiek in op de waardering van Groningers voor hun omgeving, het voorzieningenaanbod en veiligheid. Een samenvatting van de gegevens wordt gegeven in het hoofdstuk ‘De kernpunten op een rij’.
H I: Inleiding
Figuur 1.1 Gemeenten per regio
Eemsmond
GEMEENTEN PER REGIO
Delfzijl De Marne
Loppersum Winsum
Appingedam
Bedum
Zuidhorn
Groningen
Grootegast
Ten Boer Slochteren Oldambt
Leek Marum
Haren
Hoogezand - S.
Menterwolde Veendam
Bellingwedde Pekela
Stadskanaal Vlagtwedde
Krimpgebieden Veendam / Pekela / Menterwolde Stadskanaal / Vlagtwedde / Bellingwedde Oldambt (in 2010 samengevoegd uit voormalige gemeentes Winschoten, Scheemda, Reiderland) Delfzijl, Appingedam, Loppersum, Eemsmond (Eemsdelta) De Marne
Niet-krimpgebieden Groningen, Haren, Ten Boer Hoogezand-Sappemeer, Slochteren Zuidhorn, Leek, Winsum, Bedum Grootegast, Marum
15
Sociaal Rapport Provincie Groningen 2010
2
16
BEVOLKING EN DEMOGRAFISCHE ONTWIKKELINGEN
Onderzoeksbureau CMO Groningen
17
Sociaal Rapport Provincie Groningen 2010
KERNPUNTEN VOORALSNOG GROEIT DE GRONINGER BEVOLKING, MAAR DE VERWACHTING IS DAT DEZE NA 2020 ZAL AFNEMEN. DE KRIMPGEBIEDEN HEBBEN NU AL TE MAKEN MET EEN BEVOLKINGSAFNAME. DE VOORSPELLING IS DAT DE KOMENDE DECENNIA HET AANTAL INWONERS IN DEZE GEBIEDEN STERK ZAL TERUGLOPEN. DE KRIMPGEBIEDEN ZIJN DE STERKST VERGRIJSDE REGIO’S; HET AANDEEL 0- TOT 19- JARIGEN IS OPVALLEND HOOG IN DE GEBIEDEN ZUIDHORN-LEEK-WINSUM-BEDUM EN GROOTEGAST-MARUM. DE VERWACHTING IS DAT DE GROENE DRUK TOT 2030 ONGEVEER GELIJK BLIJFT, DE GRIJZE DRUK NEEMT STERK TOE. IN GRONINGEN ZIEN WE EEN TOENAME VAN HET AANTAL EENPERSOONSHUISHOUDENS EN EEN AFNAME VAN HET AANTAL MEERPERSOONSHUISHOUDENS. DE KRIMPGEBIEDEN HEBBEN EEN NEGATIEF GEBOORTEOVERSCHOT, OFWEL HEBBEN EEN HOGER STERFTEAANTAL DAN EEN GEBOORTEAANTAL. DAARENTEGEN HEBBEN DE NIET-KRIMPGEBIEDEN EEN POSITIEF GEBOORTEOVERSCHOT. 18 18
ALLE KRIMPGEBIEDEN KAMPEN VERDER MET MEER VERTREKKERS DAN VESTIGERS EN HEBBEN EEN NEGATIEF MIGRATIEOVERSCHOT. OP ZUIDHORN-LEEK-WINSUM-BEDUM NA HEBBEN DE NIET-KRIMP GEBIEDEN EEN POSITIEF MIGRATIEOVERSCHOT. ROND DE 13% VAN DE GRONINGER BEVOLKING HEEFT EEN ALLOCHTONE ACHTERGROND, DAARVAN HEEFT 6% EEN NIET-WESTERSE HERKOMST. UIT DE GGD-GEZONDHEIDSENQUÊTE 2010 BLIJKT DAT MEER DAN EEN KWART VAN DE GRONINGERS DE KOMENDE JAREN WIL VERHUIZEN. HET ALGEMENE BEELD DAARBIJ IS DAT I NWONERS VAN DE GEBIEDEN WAAR BEVOLKINGSDALING MINDER SPEELT EEN STERKERE VERHUISWENS HEBBEN DAN INWONERS VAN GEBIEDEN MET BEVOLKINGSDALING. HET ZIJN VOORAL DE JONGEREN DIE EEN STERKE VERHUISDRANG HEBBEN. NAARMATE IEMAND OUDER WORDT, NEEMT DE VERHUISGENEIGDHEID AF.
H 2: Bevolking en demografische ontwikkelingen
INLEIDING In dit hoofdstuk geven we een overzicht van de v eranderingen in omvang en samenstelling van de Groninger bevolking. Centrale vragen zijn: hoeveel mensen wonen er in Groningen? Zijn dit vooral oude ren, jongeren of mensen van middelbare leeftijd? Hoe ziet de huishoudopbouw eruit en hoeveel allochtonen wonen er in Groningen? Ook bekijken we hoeveel mensen naar Groningen zijn verhuisd of er juist zijn weggetrokken. Daarnaast beschrijven we de ontwik kelingen die zich rondom deze thema’s afspelen.
Demografische ontwikkelingen hebben invloed op de leefsituatie van mensen (SCP, 2009). Bevolkings daling, vergrijzing, ontgroening en een verdunning van de huishoudens hebben gevolgen voor bijvoor beeld het voorzieningenniveau, het onderwijsaanbod, de woonsituatie, maatschappelijke participatie en voor zorg en welzijn. Deze ontwikkelingen zijn daar mee bepalende thema’s voor de komende jaren en op vrijwel alle beleidsterreinen zullen ze hun invloed doen gelden.
OMVANG VAN DE BEVOLKING In 2009 telde de provincie Groningen 574.092 inwoners. Vanaf 1990 is het aantal inwoners met 3,5% gegroeid met een lichte afname tussen 2006 en 2008. Landelijk zien we een gelijke trend en een groeiende bevolking met een kleine afname in de groei in 2007 (SCP, 2009). Voor de
komende veertig jaar wordt voorspeld dat de omvang van de Groninger bevolking tot 2020 ongeveer stabiel zal blijven; na 2020 is de verwachting dat het aantal inwoners met ongeveer 3,5% zal afnemen in 2040 (figuur 2.1).
Figuur 2.1 Ontwikkeling bevolking (1990-2009) en prognoses (2010-2040) / Bron: CBS Statline, Primos 2009 580.000 570.000 560.000 550.000 540.000 530.000 520.000 510.000
In 2009 hadden de meeste gemeenten te maken met een bevolkingsdaling, met name het aantal inwoners in de gemeenten Grootegast, Haren en Appingedam is gedaald. De grootste groeigemeenten waren Groningen, Marum, Hoogezand-Sappemeer en Zuidhorn. De verwachting is dat deze gemeentelijke verschillen zullen blijven bestaan (zie Figuur 2.2). Voor 2040 (ten opzichte van 2010) is de voorspelling dat een groot deel van de gemeenten te maken krijgt met een bevolkingsdaling. In Delfzijl wordt in de periode 2010-2040 een daling van 48% verwacht, van 26.700 naar 13.800 inwoners. Ook in de andere gemeenten in de regio Eemsdelta zal het inwoneraantal sterk dalen in de periode 2010-2040; het aantal inwoners in Loppersum zal met 29% dalen, Appingedam met 23% en Eemsmond met 23%. Andere gemeenten met een sterke bevolkingsafname zijn De Marne, Menterwolde en
0 04
pr
og .2
03
5
0 pr
og .2
03
5 g. 2 pr o
02
0 .2
02
pr o
g. 2
5 01
og pr
.2 og pr
pr
og
.2
01
0
09
07 20
05 20
03 20
01 20
99 19
97 19
95 19
93 19
91
500.000 19
2.2
20
2.1
Bellingwedde. De verwachting is dat het aantal inwoners in Hoogezand-Sappemeer het sterkst zal toenemen. Deze bevolkingsdaling zal gevolgen hebben, vooral voor de regio’s Eemsdelta en Oost-Groningen en gemeente de Marne. De verwachting is dat veel voorzieningen onder druk komen te staan en dit heeft weer gevolgen voor de bereikbaarheid van deze voorzieningen. Ook is de verwachting dat de maatschappelijke participatie afneemt want bij een daling van het aantal inwoners zal een deel van het verenigingsleven niet in stand gehouden kunnen worden. Daarbij maakt een afname van de werkgelegenheid en een daarmee gepaard gaande verslechtering van de economische situatie, deze regio’s extra gevoelig voor de gevolgen van bevolkingsdaling (Dijkstal en Mans, 2009).
19
Sociaal Rapport Provincie Groningen 2010
Figuur 2.2 Bevolkingsprognose op gemeenteniveau, 2040 t.o.v. 2009 / Bron: Primos 2009, Primos 2007 (Eemsdelta gemeenten: Appingedam, Delfzijl, Eemsmond, Loppersum) meer dan 10% toename 0-10% toename
BEVOLKINGSPROGNOSE IN %
Eemsmond
0-10% afname
Delfzijl De Marne
10-20% afname 20-30% afname
Zuidhorn
Loppersum Appingedam
Winsum Bedum
Ten Boer
30-40% afname meer dan 40% afname
Slochteren
Groningen
Grootegast
Scheemda Reiderland
Leek Marum
Haren
Hoogezand Menterwolde Winschoten - S. Veendam
Provincie Groningen Totaal
Pekela Bellingwedde
Stadskanaal Vlagtwedde
Duidelijk is dat het aantal inwoners in de provincie zal gaan afnemen en dat daarin grote gemeentelijke verschillen bestaan. De volgende paragrafen zullen ingaan op de onderliggende redenen van deze bevolkingskrimp: ontgroening en vergrijzing, daling van het aantal huishoudens en een vertrekoverschot.
2.3
ONTGROENING EN VERGRIJZING Twee demografische ontwikkelingen, ontgroening en vergrijzing, stonden centraal in het Sociaal Rapport 2006 (CMO Groningen, 2006). De sterke ontgroening ligt vooral aan de jongvolwassenen en starters die van platteland naar stad trekken. Veel jongeren vestigen zich in s tedelijke gebieden om daar een studie te volgen of om werk te zoeken. De stad Groningen heeft bijvoorbeeld een sterke aantrekkingskracht op deze groep. Veelal blijven deze jongeren in die gebieden wonen waar voldoende werk is; slechts een klein deel keert weer terug naar het gebied waar ze zijn opgegroeid (SCP, 2006). De sterkere vergrijzing komt door het steeds ouder worden van de bevolking en de toename van het aandeel o uderen. Er is als het ware sprake van een dubbele vergrijzing (Janssen en Lammerts, 1999).
Leeftijdsontwikkeling
In de tabellen 2.1 en 2.2 staat het aantal inwoners verdeeld in verschillende leeftijdsklassen naar regio (absolute
20 20
aantallen en percentages). Relatief telt Groningen iets meer 75-plussers dan landelijk; 7,2% tegenover 6,9%. Het aandeel jongeren (0-19 jaar) ligt daarentegen lager. Het aandeel jongvolwassenen (20-34 jaar) ligt in Groningen een stuk hoger dan gemiddeld in Nederland. Dit heeft grotendeels te maken met de grote studentenpopulatie in de stad Groningen. De gebieden Zuidhorn-Leek-Winsum-Bedum en Grootegast-Marum vallen op door het hoge aandeel 0- tot en met 19-jarigen, en Groningen-Haren-Ten Boer door het hoge aandeel 20- tot en met 34-jarigen. De krimpgebieden zijn de sterkst vergrijsde regio’s; het aandeel 65-plussers ligt hier beduidend hoger dan provinciaal en landelijk, net als het aandeel 50- tot en met 64-jarigen. Vooral de gemeenten Appingedam, Bellingwedde, Eemsmond, Vlagtwedde en Stadskanaal vallen hier op omdat 1 op de 5 inwoners 65 jaar of ouder is. Ook Haren is een sterk vergrijzende gemeente met bijna 25% 65-plussers en 23% 50- tot en met 64-jarigen.
H 2: Bevolking en demografische ontwikkelingen
Tabel 2.1 Aantal inwoners naar leeftijd, absolute aantallen (2010) / Bron: CBS Statline Krimpgebieden Veendam/Menterwolde/Pekela Stadskanaal/Vlagtwedde/Bellingwedde Oldambt Eemsdelta De Marne
0-19 12.178 12.869 8.405 14.930 2.380
20-34 8.058 7.032 6.744 9.184 1.426
35-49 12.331 10.767 10.907 14.331 2.244
50-64 12.076 10.878 11.470 14.789 2.543
65-74 5.012 5.410 5.062 6.626 1.086
75+ 3.926 4.563 4.316 5.685 848
totaal 53.581 49.676 48.747 65.545 10.527
Niet-krimpgebieden Groningen/Haren/Ten Boer Hoogezand-Sappemeer/Slochteren Zuidhorn/Leek/Winsum/Bedum Grootegast/Marum
0-19 43.128 11.800 16.473 6.140
20-34 66.732 7.526 8.423 3.276
35-49 41.036 11.721 14.130 5.506
50-64 35.754 10.869 13.822 4.451
65-74 13.260 4.753 5.581 1.838
75+ 13.260 4.753 5.581 1.838
totaal 213.241 50.309 62.452 22.590
128.303 3.928.334
118.401 3.011.823
122.973 3.766.286
116.652 3.330.218
48.628 1.394.507
48.628 1.394.507
576.668 16.574.989
Groningen (prov.) Nederland
Tabel 2.2 Aantal inwoners naar leeftijd, percentages van totaal aantal inwoners (2010) / Bron: CBS Statline Krimpgebieden Veendam/Menterwolde/Pekela Stadskanaal/Vlagtwedde/Bellingwedde Oldambt Eemsdelta De Marne
0-19 22,7 25,9 17,2 22,8 22,6
20-34 15,0 14,2 13,8 14,0 13,5
35-49 23,0 21,7 22,4 21,9 21,3
50-64 22,5 21,9 23,5 22,6 24,2
65-74 9,4 10,9 10,4 10,1 10,3
75+ 7,3 9,2 8,9 8,7 8,1
Niet-krimpgebieden Groningen/Haren/Ten Boer Hoogezand-Sappemeer/Slochteren Zuidhorn/Leek/Winsum/Bedum Grootegast/Marum
0-19 20,2 23,5 26,4 27,2
20-34 31,3 15,0 13,5 14,5
35-49 19,2 23,3 22,6 24,4
50-64 16,8 21,6 22,1 19,7
65-74 6,2 9,4 8,9 8,1
75+ 6,3 7,2 6,4 6,1
Groningen (prov.) Nederland
22,2 23,7
20,5 18,2
21,3 22,7
20,2 20,1
8,4 8,4
7,2 6,9
21
Sociaal Rapport Provincie Groningen 2010
Leeftijdsprognoses
met de grote studentenpopulatie in Groningen stad. Verwacht wordt dat het aantal 65-plussers in GroningenHaren-Ten Boer met 6,6% zal toenemen. Het aantal jongeren zal in 2040 afnemen. De verwachting is dat voor de gehele provincie Groningen het aantal jongeren in de leeftijd 0-29 jaar met 22.000 zal afnemen in 2040. De Marne en Grootegast-Marumzullen naar verhouding het sterkst ontgroenen, een afname van respectievelijk 8,3% en 7,8% in 2040 ten opzichte van 2010. Ook de middengroep tot 65 jaar zal in de toekomst in aantal afnemen (Primos Prognose 2009).
Het aantal ouderen zal de komende jaren verder toenemen. Naar schatting zal in de provincie G roningen het aantal 65-plussers met 57.000 zijn toegenomen in 2040. Een derde van hen is tussen de 65 en 75 jaar oud en ruim tweederde is ouder dan 75 jaar. Figuur 2.3 laat zien dat in gemeente De Marne de grootste toename van het aantal 65-plussers wordt verwacht (23,9% toename in 2040 ten opzichte van 2010), gevolgd door Grootegast-Marum (18,4%). De minst vergrijzende regio is Groningen-Haren-Ten Boer, wat deels te maken heeft
Figuur 2.3 Bevolkingsprognose naar leeftijd en regio, 2040 t.o.v. 2010 / Bron: CBS Statline
Groningen (prov.)
Grootegast/Marum
Zuidhorn/Leek/ Winsum/Bedum
Hoogezand-Sappemeer /Slochteren
Groningen/Haren /Ten Boer
De Marne
Eemsdelta
Oldambt
Stadskanaal/Vlagtwedde /Bellingwedde
Veendam/Menterwolde /Pekela
-20
-15 0-14
22 22
-10 15-29
30-44
-5 45-64
0 65-74
5 75+
10
15
20
H 2: Bevolking en demografische ontwikkelingen
Groene en grijze druk
werkzame bevolking; respectievelijk 49,3% en 48,3%. De ‘grijze druk’ heeft betrekking op het aantal 65-plussers ten opzichte van het aantal 20- tot en met 64-jarigen. De provinciale en landelijke gemiddelden liggen ongeveer gelijk, namelijk rond de 25%. Toch hebben veel gemeenten een hogere grijze druk dan het landelijke en provinciale gemiddelde. Haren is de gemeente met de hoogste grijze druk (47,5%).
Figuur 2.4 geeft de groene en grijze druk per gemeente weer. De ‘groene druk’ geeft de verhouding weer tussen de jongeren onder de twintig jaar weer ten opzichte van de werkzame bevolking (20- tot en met 64-jarigen). In Groningen is de groene druk kleiner dan het l andelijk gemiddelde, respectievelijk 35,8% en 38,9%. De gemeenten Zuidhorn en Grootegast vallen op door het hoge aandeel 0-tot en met 19-jarigen ten opzichte van de
Figuur 2.4.1 Groene druk, percentage van totale werkzame bevolking (2010) / Bron: CBS Statline
≤35 36-40 41-45
GROENE DRUK IN %
Eemsmond
>45
Delfzijl De Marne
Zuidhorn
Loppersum Winsum Bedum
Groningen
Grootegast
Appingedam Ten Boer Slochteren Scheemda
Leek Marum
Haren
Reiderland
Winschoten Hoogezand Menterwolde - S. Bellingwedde Veendam Pekela
Stadskanaal Vlagtwedde
Nederland
47,5%
Provincie Groningen Totaal
HAREN IS DE GEMEENTE MET DE HOOGSTE GRIJZE DRUK TEN OPZICHTE VAN HET LANDELIJKE GEMIDDELDE VAN ROND DE 25% . 23
Sociaal Rapport Provincie Groningen 2010
Figuur 2.4.2 Grijze druk, percentage van totale werkzame bevolking (2010) / Bron: CBS Statline
≤25 26-30 31-35
GRIJZE DRUK IN %
Eemsmond
>35 De Marne
Delfzijl
Loppersum
Zuidhorn
Winsum Bedum Ten Boer
Groningen
Grootegast
Appingedam
Slochteren Scheemda
Leek Marum
Haren
Hoogezand Menterwolde - S.
Reiderland
Winschoten Bellingwedde
Veendam Pekela
Stadskanaal Vlagtwedde
Nederland
Ontwikkeling van en prognoses voor de groene en grijze druk
De ontwikkelingen door de jaren heen en de prognoses laten zien dat de groene druk in de provincie Groningen vrijwel gelijk blijft en dit ook zal blijven tot 2030 (rond de 36%). Ondanks dat de groene druk dus min of meer stabiel blijft, neemt het aantal kinderen en jeugdigen wel degelijk af. De Jeugdmonitor van de provincie Groningen (CMO Groningen, 2011) laat zien dat vooral het aantal jeugdigen in de leeftijdscategorie van 0 tot 5 jaar sterk daalt, namelijk 9,5% in 2010 ten opzichte van 2000. De leeftijdscategorieën van 5 tot 10 jaar en van 10 tot 15 zijn relatief stabiel gebleven in de genoemde periode (respectievelijk een daling van 1,2 % en een stijging van 1,9 %). Ook voor de toekomst wordt een verdere afname verwacht van het aantal jeugdigen; over vijf jaar zal het
24 24
Provincie Groningen Totaal
aantal kinderen onder de 5 jaar met ongeveer 4% afnemen en over vijftien jaar met 2% (ongeveer 650 kinderen). De voorspelling is dat het aantal 4- tot en met 12-jarigen over vijf jaar met ongeveer 8% zal afnemen en over vijftien jaar met 12% (een kleine 7.000). De terugloop van het aantal jeugdigen zal c onsequenties hebben voor voorzieningen als kinderdagopvang, peuterspeelzalen en primair en voortgezet onderwijs. In Noordoost- en Oost-Groningen wordt verwacht dat het aantal leerlingen in het primair onderwijs daalt met 34% tot 50% in 2030. Dit heeft niet alleen gevolgen voor de scholen zelf, maar ook voor de kwaliteit van het onderwijs en de opbouw van het personeelsbestand (zie Dijkstal en Mans, 2009). De verwachting is dat de grijze druk sterk zal t oenemen. De prognoses laten dan ook zien dat in 2030 de
H 2: Bevolking en demografische ontwikkelingen
v erhouding tussen het aantal 65-plussers en de mensen in de arbeidsproductieve leeftijd veel hoger is dan nu; een stijging van 25% naar 44%. Wat betekenen deze verhoudingen nu? Van het nietwerkende deel van de Groninger bevolking, ofwel de 0- tot en met 19-jarigen en de 65-plussers, zullen vooral
de ouderen in de toekomst zorgen voor extra druk op de groep werkzame mensen. De verwachting is dat vooral de vraag naar zorg zal toenemen; immers, het veranderen van de samenstelling van de bevolking betekent ook dat de behoefte aan zorg verandert (zie ook hoofdstuk 5).
Figuur 2.5 Demografische druk in de provincie Groningen (1995-2010) en prognoses (2015-2030) / Bron: CBS Statline, Primos 2009
Groene druk
GROENE- EN GRIJZE DRUK IN %
Grijze druk 50 45 40 35 30 25 20 1995
2.4
2000
2005
2010
prog. 2015
prog. 2020
prog. 2025
prog. 2030
HUISHOUDENSAMENSTELLING In Nederland is een trend zichtbaar naar steeds kleinere families, ofwel een verdunning van de huishoudens. Naast ontgroening en vergrijzing is deze huishoudenver dunning een belangrijke maatschappelijke ontwikkeling met g evolgen voor de leefsituatie van de bevolking (SCP, 2006). Deze paragraaf gaat in op het aantal en type huishoudens en de huishoudenontwikkeling.
Type huishoudens
Tabel 2.3 beschrijft de verschillende typen huishoudens naar regio voor het jaar 2009. Deze verschillende typen hebben we afgezet tegen het totaal aantal particuliere huishoudens. Door het CBS worden particuliere huishoudens omschreven als één of meer personen die samen een woonruimte bewonen en zichzelf daar particulier, dus niet-bedrijfsmatig voorzien in de dagelijkse levens behoeften. De provincie Groningen had in 2009 274.160 huishoudens; daarvan was het merendeel een
e enpersoonshuishouden (41%). Daarnaast bestond 35% uit meerpersoonshuishoudens zonder kinderen en 37% uit huishoudens met kinderen. Het percentage eenpersoonshuishoudens ligt in Groningen hoger dan in Nederland als geheel, terwijl het percentage huishoudens met kinderen een stuk lager is (een verschil van vijf procentpunten). Het aandeel huishoudens zonder kinderen is ongeveer gelijk. Naar verhouding wonen er veel alleenstaanden in de regio Groningen-Haren-Ten Boer. Dat komt grotendeels door het aantal studenten in de stad Groningen. De andere regio’s hebben naar verhouding minder a lleenstaanden dan het provinciale en landelijk gemiddelde. Grootegast-Marum en in iets mindere mate ZuidhornLeek-Winsum-Bedum vallen op door het hoge percentage huishoudens met kinderen. Dit zijn ook de regio’s met de grootste gemiddelde huishoudengrootte, respectievelijk gemiddeld 2,6 en 2,4 personen.
25
Sociaal Rapport Provincie Groningen 2010
Tabel 2.3 Huishoudens naar type (% van totaal aantal particuliere huishoudens) en grootte (gemiddelden) (2009) / Bron: CBS Statline Krimpgebieden Veendam/Menterwolde/Pekela Stadskanaal/Vlagtwedde/Bellingwedde Oldambt Eemsdelta De Marne
Niet-krimpgebieden Groningen/Haren/Ten Boer Hoogezand-Sappemeer/Slochteren Zuidhorn/Leek/Winsum/Bedum Grootegast/Marum
Eenpersoonshuishoudens 28,9 30,1 33,1 30,8 32,7
Huishoudens zonder kinderen 34,5 35,7 33,4 34,4 34,4
Huishoudens met kinderen 36,6 34,2 33,5 34,8 32,9
Huishoudengrootte 2,3 2,3 2,2 2,3 2,2
Eenpersoons huishoudens 56,3 30,3 26,8 23,7
Huishoudens zonder kinderen 23,5 33,6 33,4 32,1
Huishoudens met kinderen 20,2 36,1 39,8 44,2
Huishoudengrootte 1,7 2,3 2,4 2,6
41,2 35,8
29,5 29,6
29,3 34,5
2,1 2,2
Groningen (prov.) Nederland
Eenoudergezinnen
Beleidsmatig is ook het aandeel eenoudergezinnen van belang. Een eenoudergezin bestaat uit één ouder met één of meer kinderen. Ongeveer 20% van de Groninger huishoudens met kinderen bestaat uit eenoudergezinnen. Dit ligt één procentpunt hoger dan het landelijke g emiddelde. Opmerkelijk is dat de gebieden waar bevolkingsdaling
niet speelt naar verhouding meer eenoudergezinnen hebben, op Grootegast-Marum na. De krimpgebieden hebben daarentegen naar verhouding minder eenoudergezinnen dan gemiddeld (Figuur 2.6). Deze resultaten zijn niet verklaarbaar uit het aantal echtscheidingen en verweduwde personen. CBS gegevens laten zien dat hier geen noemenswaardige regionale verschillen in zijn.
Figuur 2.6 Aandeel eenoudergezinnen (% van aantal huishoudens met kinderen), 2009 / Bron: CBS Statline
30 25 20 15 10 5
Ontwikkeling en prognoses van huishoudens In de provincie Groningen is het totaal aantal p articuliere huishoudens gestegen van 259.922 in 2000 naar 274.160 in 2010; een stijging van meer dan 5%. Deze stijging is vooral te relateren aan een daling van het aantal meerpersoons huishoudens (met en zonder kinderen) en een stijging van het aantal eenpersoonshuishoudens. Het a fgelopen decennium is het aantal eenpersoonshuishoudens 26 26
nd rla ed e N
ro ni (p nge ro n v.)
G
ro ni Te H nge n are n B n oe r H o Sa og Sl pp eza oc em nd ht ee er r en Le ek Zu /W id h Be insu orn m du m G ro ot M ega ar st um
G
ar ne D
e
M
ta sd el Ee m
bt ld am O
M V en ee te nd rw a Pe old m ke e la St ad V Be la s llin gtw kan gw ed aa ed de l de
0
g estegen van ongeveer 100.000 in 2000 naar 112.971 in 2010. Figuur 2.7 toont deze ontwikkeling in p ercentages. Dit geeft onder meer aan dat ook in de provincie Groningen een huishoudingverdunning plaatsvindt. Deze verdunning blijkt ook uit de gemiddelde huishouden grootte: in 1995 bestond een huishouden uit gemiddeld 2,19 personen, in 2009 uit 2,06 personen. Onderzoek van het Sociaal en Cultureel Planbureau laat
H 2: Bevolking en demografische ontwikkelingen
zien dat de toename van alleenstaanden vooral voorkomt in de groep 20- tot en met 29-jarigen. Dit zou grotendeels samenhangen met het eerder uit huis gaan van jongeren. In de leeftijdsgroep van 30 tot 60 jaar is de groei van het aandeel alleenstaanden bescheiden, en ook in de groep 60- tot en met 79-jarigen vindt vrijwel geen verandering plaats. Dit laatste is in tegenspraak is met het beeld van de verweduwde oudere; blijkbaar worden ouderen vaker ‘samen oud’. Juist in de groep 80-plussers
is een sterke toename in het aandeel alleenstaanden te zien. Een belangrijke oorzaak van de groei in het aantal alleenstaande ouderen is het afnemende gebruik van intramurale verpleging en verzorging (SCP, 2009). Hieruit volgend zal de toename van het aantal alleenstaanden in de provincie Groningen deels voortkomen uit het eerder uit huis gaan van jongeren (individualisering) en deels door de toenemende vergrijzing.
Figuur 2.7 Ontwikkeling van typen huishoudens (1990-2009) en prognoses (2010-2040) / Bron: CBS Statline, Primos 2009
50 45 40 35 30 25 2000
2001
2002
2003
2004
Eenpersoonshuishoudens
2005
2006
2007
2008
2009
2010
prog. 2020
prog. 2025
prog. 2030
prog. 2035
prog. 2040
Meerpersoonshuishoudens met kinderen
Meerpersoonshuishoudens zonder kinderen
Tabel 2.4 geeft het type huishoudens naar regio waarbij we 2010 afzetten tegen 2000 door middel van index cijfers. De ontwikkeling ten opzichte van 2000 laat zien dat het aantal huishoudens naar verhouding minder snel stijgt in de regio’s Oldambt en Eemsdelta; het aantal meerpersoonshuishoudens met en zonder kinderen daalt hier zelfs. Overigens zien we in alle krimpgebieden een
prog. 2015
daling van het aantal huishoudens met kinderen, net als in de regio Zuidhorn-Leek-Winsum-Bedum. Mogelijke gevolgen hiervan zullen terug te zien zijn in het aantal jeugdigen en kinderen (zie eerder in dit hoofdstuk) en de daarmee gepaard gaande druk op voorzieningen als kinderopvang en onderwijs.
Tabel 2.4 Huishoudens naar type (% van totaal aantal particuliere huishoudens) en grootte (gemiddelden) (2009) / Bron: CBS Statline Krimpgebieden
Totaal particuliere huishoudens
Eenpersoonshuishoudens
104,7 104,0 100,7 99,9 103,6
120,2 117,7 105,2 107,3 114,2
Totaal particuliere huishoudens
Eenpersoonshuishoudens
Groningen/Haren/Ten Boer Hoogezand-Sappemeer/Slochteren Zuidhorn/Leek/Winsum/Bedum Grootegast/Marum
109,5 108,9 107,9 108,6
Groningen (prov.) Nederland
106,5 108,6
Veendam/Menterwolde/Pekela Stadskanaal/Vlagtwedde/Bellingwedde Oldambt Eemsdelta De Marne
Niet-krimpgebieden
Meerpersoonshuishoudens zonder kinderen 103,8 101,7 99,5 99,6 106,3
Meerpersoonshuishoudens met kinderen 95,6 96,0 97,9 94,2 92,6
113,5 121,8 122,8 118,4
Meerpersoonshuishoudens zonder kinderen 103,2 103,5 109,4 106,1
Meerpersoonshuishoudens met kinderen 106,7 104,5 98,4 105,7
114,4 117,5
103,2 105,8
100,1 102,8
27
Sociaal Rapport Provincie Groningen 2010
2.5
NATUURLIJKE BEVOLKINGSGROEI EN MIGRATIEOVERSCHOT Naast ontwikkelingen als ontgroening en de afname van het aantal huishoudens wordt de toe- of afname van de bevolking veroorzaakt door een natuurlijke bevolkingsgroei (het verschil tussen het aantal geboorten en sterftegevallen) en een migratieoverschot (het verschil tussen het aantal vestigers en vertrekkers).
aanwas 727 personen en in 2000 nog 1052 personen. Door berekening van het relatieve geboorteoverschot is vergelijking met landelijke gegevens mogelijk. Per 1000 inwoners is het geboorteoverschot in de provincie Groningen een stuk lager dan het landelijk gemiddelde geboorteoverschot, respectievelijk 1,2 en 3,1. De krimpgebieden hadden in 2009 een negatief geboorteoverschot, ofwel het aantal sterfgevallen is hoger dan het aantal geboortes. Het Oldambt en Stadskanaal- Vlagtwedde-Bellingwedde vallen hier op. Dit zijn ook de regio’s die het sterkst onderhevig zijn aan vergrijzing (zie ook paragraaf 2.2). De verwachting is dan ook dat het aantal sterfgevallen in de komende jaren zal toenemen. De niet-krimpgebieden hadden in 2009 een positief geboorteoverschot.
Natuurlijke bevolkingsgroei
De natuurlijke bevolkingsgroei in Groningen en Nederland staat weergegeven in tabel 2.5. Het a antal geboorten overtreft het aantal sterfgevallen in de provincie Groningen. Dat betekent dat er een natuurlijke groei is in Groningen. In 2009 bedroeg deze groei iets minder dan 700 personen. Door de jaren zien we hier wel een afnemende trend: in 2005 bedroeg de natuurlijke
Tabel 2.5 Natuurlijke bevolkingsgroei, absoluut en per 1000 inwoners (2009) / Bron: CBS Statline Krimpgebieden
Veendam/Menterwolde/Pekela Stadskanaal/Vlagtwedde/Bellingwedde Oldambt Eemsdelta De Marne
Niet-krimpgebieden
Groningen/Haren/Ten Boer Hoogezand-Sappemeer/Slochteren Zuidhorn/Leek/Winsum/Bedum Grootegast/Marum
Groningen (prov.) Nederland
Verhuizingen
Geboorte aantal
per 1000 inwoners
Sterfte aantal
per 1000 inwoners
570 570 360 598 103
10,6 9,7 9,1 9,1 9,7
551 643 435 645 105
10,3 10,9 11,0 9,8 9,9
Geboorte aantal
per 1000 inwoners
Sterfte aantal
per 1000 inwoners
2.320 508 659 229
11,0 10,1 10,5 10,2
1.745 433 528 158
5.917 184.824
10,3 11,2
5.243 134.174
Het verschil tussen het aantal vestigers en vertrekkers, het binnenlands migratieoverschot, staat in tabel 2.6. Per 1000 inwoners heeft de provincie Groningen vooralsnog een positief migratieoverschot. Dat betekent dat zich hier meer mensen vestigen dan dat er vertrekken. Dit heeft vooral te maken met het hoge migratieoverschot van de regio Groningen-Haren-Ten Boer, wat deels gerelateerd kan worden aan de studentenstad Groningen. De verhuismobiliteit ligt hier het hoogst van de provincie, namelijk 183 verhuizingen per 1000 inwoners, tegenover een gemiddelde van 102 verhuizingen provinciaal en 99 verhuizingen landelijk (niet in tabel opgenomen). Bekend
28 28
Geboorte overschot aantal 19 -73 -75 -47 -2
per 1000 inwoners
per 1000 inwoners
8,3 8,6 8,5 7,0
Geboorte overschot aantal 575 75 131 71
9,1 8,1
674 50.650
1,2 3,1
0,4 -1,2 -1,9 -0,7 -0,2
2,7 1,5 2,1 3,2
is dat het hoogste aandeel verhuizende inwoners vooral in veel studentensteden voorkomt. Na het afronden van de studie verlaten studenten doorgaans de gemeente om elders werk te vinden. Ook verhuizingen binnen de gemeente komen bij deze groep relatief meer voor. De stad Groningen telt relatief de meeste verhuizers: 18 procent van de inwoners verhuisde in 2008 (CBS, 2010). Alle krimpgebieden hebben een negatief migratieoverschot, vooral het Eemsdelta gebied (-9,7 per 1000 inwoners), De Marne (-6,7) en Veendam-MenterwoldePekela (-4,6). Ook niet-krimpgebied Zuidhorn-LeekWinsum-Bedum kampt met meer vertrekkers dan vestigers.
H 2: Bevolking en demografische ontwikkelingen
29
Sociaal Rapport Provincie Groningen 2010
Tabel 2.6 Binnenlands migratieoverschot, absoluut en per 1000 inwoners (2009) / Bron: CBS Statline Krimpgebieden
Vestiging in regio aantal
Vertrek uit regio aantal
2.038 2.539 1.858 2.212 358
2.285 2.545 1.926 2.848 429
Vestiging in regio aantal
Vertrek uit regio aantal
Groningen/Haren/Ten Boer Hoogezand-Sappemeer/Slochteren Zuidhorn/Leek/Winsum/Bedum Grootegast/Marum
14.277 1.943 2.367 766
Groningen (prov.)
28.358
Veendam/Menterwolde/Pekela Stadskanaal/Vlagtwedde/Bellingwedde Oldambt Eemsdelta De Marne
Niet-krimpgebieden
Buitenlandse migratie
Naast verhuizingen binnen eigen land zijn er mensen die naar het buitenland vertrekken (emigratie) en zijn er mensen die zich in Nederland vanuit het buitenland vestigen (immigratie). In tabel 2.7 hebben we het buitenlands migratieoverschot beschreven voor 2009, ofwel het aantal personen die zich in Nederland vestigen min de inwoners die zich buiten Nederland vestigen. Per 1000 inwoners heeft de provincie Groningen een positief buitenlands migratieoverschot. Naar verhouding is het
Binnenlands migratieoverschot aantal -247 -6 -68 -636 -71
per 1000 inwoners
per 1000 inwoners
12.631 1.864 2.541 782
Binnenlands migratieoverschot aantal 1.646 79 -174 -16
27.851
507
0,9
-4,6 -0,1 -1,7 -9,7 -6,7
7,8 1,6 -2,8 -0,7
buitenlandsmigratie overschot hoger dan in Nederland als geheel; 2,6 per 1000 inwoners tegenover 2,1. Twee regio’s vallen hier op; Groningen-Haren-Ten Boer en de Eemsdelta hebben beide een relatief hoog buitenlands migratieoverschot. Voor de eerste regio zal dit grotendeels komen door het aantal buitenlandse studenten dat zich in de stad Groningen vestigt, voor de Eemsdelta zou dit kunnen komen door een toename van het aantal asielzoekers in het asielzoekerscentrum in Delfzijl. Een exacte reden is echter onbekend.
Tabel 2.7 Buitenlands migratieoverschot, absoluut en per 1000 inwoners (2009) / Bron: CBS Statline Krimpgebieden
Veendam/Menterwolde/Pekela Stadskanaal/Vlagtwedde/Bellingwedde Oldambt Eemsdelta De Marne
Niet-krimpgebieden
Groningen/Haren/Ten Boer Hoogezand-Sappemeer/Slochteren Zuidhorn/Leek/Winsum/Bedum Grootegast/Marum
Groningen (prov.) Nederland
30 30
Immigratie aantal
Emigratie aantal
Buitenlands migratieoverschot aantal 135 54 18 339 7
per 1000 inwoners
263 393 122 520 24
128 339 104 181 17
Immigratie aantal
Emigratie aantal
per 1000 inwoners
2.717 165 159 27
Buitenlands migratieoverschot aantal 878 45 1 17
3.595 210 160 44
5.331 146.378
3.837 111.897
1.494 34.481
2.6 2.1
2.5 0.9 0.5 5.1 0.7
4.2 0.9 0.0 0.8
H 2: Bevolking en demografische ontwikkelingen
Verhuiswensen
In het Woononderzoek Nederland wordt al jaren onderzoek gedaan naar het gedrag en de voorkeuren van de woonconsument, waaronder ook verhuiswensen. Op basis van WoON 2006 is een splitsing gemaakt op provinciaal niveau (Ministerie van VROM, 2007). In 2006 waren er in de provincie Groningen 71.5000 verhuisgeneigden. Daarvan was 32% een starter en 68% een doorstromer. In vergelijking met de andere noordelijke provincies Drenthe en Friesland lag het percentage starters iets
hoger. Van het aandeel verhuisgeneigden was in Drenthe 30% een starter en in Friesland 28%. Figuur 2.8 geeft de verhuismotieven van de inwoners van de provincie Groningen. De belangrijkste reden is de woning (31%), gevolgd door studie en werk (15%) en zelfstandig wonen (11%). In verhouding tot de andere noordelijke provincies is de woning als reden tot verhuizen iets prominenter aanwezig in Groningen; in Friesland was dat 26% en in Drenthe 11%.
Figuur 2.8 Verhuismotieven provincie Groningen (2006) / Bron: WoOn 2006 35 30 25 20 15 10 5 0
8%
11%
6%
15%
31%
8%
huwelijk, samenwonen, scheiding
zelfstandig gaan wonen
gezondheid, behoefte aan zorg
studie/ werk
woning
woon omgeving
Meer recente gegevens over het verhuisgedrag van de inwoners van Groningen zijn te vinden in de GGD-gezondheidsenquête 2010. Op de vraag ‘Wilt u in de komende jaren verhuizen?’ antwoordt meer dan een kwart van de respondenten in Groningen dat ze dit willen (27%). Figuur 2.9 laat deze percentages per regio zien. Grote uitschieter is de regio Groningen-Haren-Ten Boer waar maar liefst 37% van de respondenten een verhuiswens heeft. Met name in de stad Groningen is de verhuiswens hoog, wat te maken heeft met de grote studentenpopulatie. Het zijn dan ook vooral de jongeren die willen verhuizen. De verhuisgeneigdheid neemt dan ook significant af naarmate iemand ouder wordt. Dit zal ook de verklaring zijn waarom mensen in krimpgebieden minder verhuisgeneigd zijn; er wonen immers naar verhouding meer ouderen in deze gebieden (zie ook paragraaf 2.3). Verder zijn de bewoners van de meest landelijke gebieden (weinig
en niet stedelijk) honkvaster; respectievelijk 24% en 22% wil graag verhuizen tegenover 45% in de sterk stedelijke gebieden. Wanneer het verhuisgedrag wordt afgezet tegen het type huishouden en opleidingsniveau vinden we tevens significante verbanden; eenpersoonshuishoudens willen vaker verhuizen dan twee- of meerpersoonshuishoudens (resp. 31% en 26%). Verder blijkt dat hoe hoger de opleiding hoe vaker Groningers aangeven dat ze de komende jaren willen verhuizen. Ook de ervaring van gezondheid heeft invloed: hoe beter de eigen gezondheid wordt ervaren, hoe groter de verhuiswens. Van de mensen met een verhuiswens wil 56% het liefst een nieuwe woning binnen de huidige gemeente en 44% wil juist verder weg verhuizen. Vooral de 65-plussers met een verhuiswens willen binnen de eigen gemeente verhuizen.
31
Sociaal Rapport Provincie Groningen 2010
Figuur 2.9 Percentage inwoners dat de komende jaren wil verhuizen, per regio (n=4.339) / Bron: GGD-Gezondheidsenquête 2010
Krimpgebieden Veendam, M enterwolde, Pekela Stadskanaal, Vlagtwedde, Bellingwedde Oldambt Eemsdelta De Marne Niet-krimpgebieden Groningen, Haren, Ten Boer Hoogezand-Sappemeer, Slochteren Zuidhorn, Leek, Winsum, Bedum Grootegast, Marum Groningen provincie 0%
5%
10%
15%
20%
25%
30%
35%
40%
* De waarde van gemeente de Marne is vanwege een kleine steekproef indicatief (n= 80)
2.6
ETNICITEIT Etnische minderheden vormen een specifieke doelgroep in beleid. Allochtonen zijn personen van wie ten minste één ouder in het buitenland is geboren (CBS, 2010). Er wordt onderscheid gemaakt tussen westerse en niet-westerse allochtonen. Westerse allochtonen zijn allochtonen met als herkomstgroepering Europa (met uitzondering van Turkije), Noord-Amerika, Oceanië, Indonesië en Japan. Niet-westerse allochtonen hebben als herkomst Turkije, Afrika, Latijns-Amerika en Azië (exclusief Indonesië en Japan). Ongeveer 20% van de Nederlandse bevolking is van allochtone herkomst waarvan 9% een westerse en 11% een niet-westerse achtergrond heeft. Het aantal personen van allochtone herkomst is het afgelopen decennium toegenomen in Nederland. Waren er in 1996 nog 2,5 miljoen allochtonen (16,1% van de populatie), in 2009 zijn dat er 3,3 miljoen (19,9%). Deze stijging komt vooral door een toename van het aantal niet-westerse allochtonen.
32 32
De groep westerse allochtonen groeide slechts matig en deze stijging komt vooral door een groei van mensen afkomstig uit het voormalige Oostblok (SCP, 2009). Ook in de provincie Groningen is het totaal aantal allochtonen toegenomen, een groei van bijna 10% in 1996 naar 12,6% in 2009 (Figuur 2.10). De meeste allochtonen zijn van westerse afkomst, maar het zijn de niet-westerse allochtonen die het sterkst in aantal zijn toegenomen; van 3,8% in 1996 naar 5,6% in 2010. Het is bekend dat in Nederland de omvang van de tweede generatie niet-westerse herkomstgroepen toeneemt (Gijsberts en Dagevos, 2009). Dit zou een mogelijke verklaring kunnen zijn voor de toename van het aantal niet-westerse allochtonen in de provincie Groningen. Wat de exacte redenen zijn voor de groei van het aantal allochtonen in Groningen is echter niet bekend en vraagt om nader onderzoek.
H 2: Bevolking en demografische ontwikkelingen
Figuur 2.10 Ontwikkeling westerse en niet-westerse allochtonen in de provincie Groningen, percentage van de totale bevolking (1996-2009) / Bron: CBS Statline
totaal allochtonen
westerse allochtonen
niet-westerse allochtonen
14 12 10 8 6 4 2 0 1996
1997
1998
1999
2000
2001
2002
De meeste allochtonen concentreren zich in de regio Groningen-Haren-Ten Boer (Tabel 2.8). Het percentage westerse allochtonen is hier hoger dan het landelijk gemiddelde. Het aandeel niet-westerse allochtonen is voor alle regio’s een stuk lager dan het landelijk
2003
2004
2005
2006
2007
2008
2009
g emiddelde; in Nederland is 11% van de totale bevolking van niet-westerse herkomst, in Groningen is dat nog geen 6%. Procentueel gezien wonen de meeste niet-westerse migranten in de regio’s Groningen-Haren-Ten Boer en Hoogezand-Sappemeer-Slochteren.
Tabel 2.8 Aandeel allochtonen per regio, percentage van de totale bevolking (2009) / Bron: CBS Statline Totaal allochtonen Krimpgebieden Veendam/Menterwolde/Pekela Stadskanaal/Vlagtwedde/Bellingwedde Oldambt Eemsdelta De Marne
Niet-krimpgebieden Groningen/Haren/Ten Boer Hoogezand-Sappemeer/Slochteren Zuidhorn/Leek/Winsum/Bedum Grootegast/Marum
Groningen (prov.) Nederland
Westerse allochtonen
Niet-westerse allochtonen
Absoluut
%
Absoluut
%
Absoluut
%
5.194 4.642 4.016 7.145 598
9,7 7,9 10,2 10,8 5,6
2.699 3.255 2.916 3.978 452
5,0 5,5 7,4 6,0 4,3
2.495 1.387 1.100 3.167 146
4,7 2,4 2,8 4,8 1,4
Absoluut
%
Absoluut
%
Absoluut
%
38.668 6.960 4.003 964
18,4 13,9 6,4 4,3
20.131 3.030 2.746 711
9,6 6,0 4,4 3,2
18.537 3.930 1.257 253
8,8 7,8 2,0 1,1
72.190 3.287.706
12,6 19,9
39.918 1.478.396
7,0 9,0
32.272 1.809.310
5,6 11,0
33
Sociaal Rapport Provincie Groningen 2010
De vier belangrijkste herkomstlanden van de niet- westerse allochtonen zijn Turkije, Suriname, Marokko en de Nederlandse Antillen/Aruba. In Figuur 2.11 staat per regio het percentage niet-westerse allochtonen naar herkomst weergegeven. Opmerkelijk is het r elatief
hoge aantal allochtonen van Turkse herkomst in de regio Veendam-Menterwolde-Pekela (20,2%), de regio Eemsdelta (13,0%) en Hoogezand-Sappemeer-Slochteren (15,4%). Deze laatste regio heeft tevens de meeste allochtonen van Surinaamse herkomst (20,4%).
Figuur 2.11 Aandeel niet-westerse allochtonen naar herkomst, % van totaal aantal allochtonen (2009) / Bron: CBS Statline
100%
%
80%
60%
40%
20%
0%
Overige niet-westerse allochtonen
nd
Turkije
la er
Suriname
ed
,
34 34
Nederlandse Antillen en Aruba
N
e ci in ov pr en ng ni ro G um ar M t, as eg ot ro G k, ee um ,L d r, rn Be ee ho , m id um pe Zu ins ap W -S nd za n ge re e , oo ht H oc en ar Sl , H en ng ni er ro o G nB Te ne
ar
M
ta el
sd
m
e
D
Ee
de bt ed am tw ld ag O Vl l, aa e , an dd de sk we ol ad g rw St llin te Be en , M m da en la Ve eke P
Marokko
H 2: Bevolking en demografische ontwikkelingen
35
Sociaal Rapport Provincie Groningen 2010
3
36
ARBEID, ECONOMISCHE ONTWIKKELING EN WELVAART
Onderzoeksbureau CMO Groningen
37
Sociaal Rapport Provincie Groningen 2010
KERNPUNTEN DE ECONOMISCHE GROEI IN GRONINGEN IS IN DE PERIODE 2003 - 2008 ACHTERGEBLEVEN BIJ DIE IN NEDERLAND EN NOORD-NEDERLAND. IN DE LOOP VAN 2008 WAS ER SPRAKE VAN DE ZWAARSTE WERELDWIJDE ECONOMISCHE RECESSIE SINDS DE DEPRESSIE IN DE JAREN '30 VAN DE VORIGE EEUW. IN 2009 BESTOND DE GRONINGER BEROEPSBEVOLKING UIT CIRCA 260.000 PERSONEN, EEN STIJGING VAN 7% TEN OPZICHTE VAN 2001. IN DE PERIODE 2005 – 2009 IS DE BRUTO ARBEIDSPARTICIPATIE GESTEGEN VAN 63,5% TOT BIJNA 66% EN EIND 2009 IS HET AANTAL NIET WERKENDE WERKZOEKENDEN RUIM 27.000 (9% VAN DE TOTALE BEROEPSBEVOLKING). VAN DE IN 2005 IN DE PROVINCIE WERKZAME PERSONEN KOMT 19% VAN BUITEN DE PROVINCIE (INKOMENDE PENDEL). BIJNA 20% VAN DE IN GRONINGEN WONENDE WERKNEMERS, WERKT OP ZIJN BEURT WEER IN EEN ANDERE PROVINCIE (UITGAANDE PENDEL). DEZE IN- EN UITGAANDE PENDEL IS VOORNAMELIJK OP DRENTHE EN FRIESLAND GERICHT.
IN DE PERIODE 2005 – 2009 IS DE WERKGELEGENHEID PROVINCIAAL GESTEGEN VAN 258.000 TOT RUIM 272.000 WERKZAME PERSONEN IN 2009. DE GROOTSTE GROEI HEEFT PLAATSGEVONDEN IN DE NIETKRIMPREGIO’S. BINNEN DE KRIMPREGIO’S IS DE GROEI IN WERKGELEGENHEID VEEL KLEINER GEWEEST; IN DE REGIO EEMSDELTA IS HET T OTALE AANTAL BANEN ZELFS MET 1,3% AFGENOMEN TEN OPZICHTE VAN 2005. DE SECTOR ‘GEZONDHEIDSEN WELZIJNSZORG’ IS IN GRONINGEN VERANTWOORDELIJK VOOR HET GROOTSTE AANTAL BANEN ( 19% VAN ALLE BANEN); ANDERE BELANGRIJKE S ECTOREN ZIJN DE GROOT- EN DETAILHANDEL, ZAKELIJKE DIENSTVERLENING EN INDUSTRIE.
VAN 2008 TOT 2009 LIEP HET AANTAL VACATURES IN NEDERLAND IN REACTIE OP DE ECONOMISCHE RECESSIE TERUG MET MAAR LIEFST 47% ; VAN 2009 TOT 2010 NEEMT HET AANTAL VACATURES WEER VOORZICHTIG TOE. 38 38
H 3: Arbeid, economische ontwikkeling en welvaart
VAN 2005 TOT 2008 IS HET AANTAL WWUITKERINGEN IN GRONINGEN STERK AFGENOMEN; VANAF EIND 2008 IS HET AANTAL WW-UITKERINGEN WEER TOEGENOMEN TOT CIRCA 10.000 HALVERWEGE 2010. IN 2009 BEDROEG HET AANTAL MENSEN MET EEN BIJSTANDSUITKERING IN GRONINGEN CIRCA 15.000 (LANDELIJK BIJNA 317.000); HET AANTAL ARBEIDSONGESCHIKTHEIDSUITKERINGEN IS TUSSEN 2004 EN 2006 AFGENOMEN ONDER INVLOED VAN DE INVOERING VAN DE WIA EN HET AANTAL AOW-UITKERINGEN IS ONDER INVLOED VAN DE VERGRIJZING SINDS 2007 GESTAAG TOEGENOMEN TOT RUIM 91.000 HALF 2010. 3.1
HET GEMIDDELDE INKOMEN VAN DE GRONINGSE BEVOLKING LIGT LAGER DAN LANDELIJK ( GEMIDDELD 20.500 EURO TEGENOVER 23.500 EURO LANDELIJK). HET PERCENTAGE HUISHOUDENS MET EEN LAAG INKOMEN IS SINDS 2005 ECHTER AFGENOMEN TOT RUIM 9% IN 2008 (CIRCA 22.000 HUISHOUDENS). BIJNA 22% VAN DE GRONINGERS HEEFT HET AFGELOPEN JAAR MOEITE GEHAD MET RONDKOMEN, DIT IS EEN AFNAME VAN 3% TEN OPZICHTE VAN 2006. BIJNA 88% VAN DE GRONINGERS HEEFT HET AFGELOPEN JAAR BEZUINIGD; HET MEESTE WORDT B EZUINIGD OP LUXEARTIKELEN.
INLEIDING Met het oog op de recessie die in 2008 wereldwijd heeft ingezet, is het belangrijk de economische ontwikkelingen en de effecten hiervan op arbeid en welvaart in kaart te brengen. Tegelijkertijd moet er rekening worden gehouden met de effecten van krimp. Vanaf 2011 neemt in Nederland de omvang van de potentiële beroepsbevolking (alle personen in de leeftijd van 15 tot 65 jaar) af. Als we ervan uitgaan dat de vraag naar arbeidskrachten in de toekomst mini maal gelijk zal blijven, betekent het dat er een tekort aan arbeidskrachten zal ontstaan. Werkgevers zullen moeten concurreren om de beschikbare arbeids krachten. Deze situatie heeft voor werknemers het positieve gevolg dat er kansen ontstaan voor mensen die nu minder makkelijk aan een baan komen. Er ontstaat echter niet automatisch een ontspannen arbeidsmarkt; in de huidige krimpregio’s ziet het er niet zo rooskleurig uit. De mismatch tussen vraag en aanbod op de arbeidsmarkt neemt daar juist toe: jongeren trekken weg, het arbeidsaanbod vergrijst en het bestaande opleidingsniveau verandert.
Vooral laaggeschoolde werknemers met lagere i nkomens blijven achter en dat trekt weer m inder bedrijven aan. Er ontstaat een vicieuze cirkel, waardoor de werkgelegenheid in de krimpregio’s steeds meer onder druk komt te staan (VNG Krimp kompas). Ook heeft het toenemende aandeel ouderen in de bevolking effecten op welvaart. Zo komt het huidige sociale zekerheidsstelsel onder druk te staan door onder andere een stijging in uitgaven aan de zorg en aan de AOW. In dit hoofdstuk bespreken we achtereenvolgens: de economische ontwikkelingen (inclusief prog noses), beroepsbevolking, arbeidsparticipatie, werkloosheid, werkgelegenheid, sociale zekerheid en welvaart. We bespreken de Groninger jeugd hier niet apart. Voor deze gegevens verwijzen wij naar de Jeugdmonitor Provincie Groningen 2010; hierin is met betrekking tot de onderwerpen arbeidspartici patie, werkloosheid, en sociale zekerheid informatie te vinden die specifiek is toegespitst op de Groninger jeugd.
39
Sociaal Rapport Provincie Groningen 2010
3.2
ECONOMISCHE ONTWIKKELING
3.2.1
Economische groei 2003- 2008
Uit de Noordelijke Arbeidsmarktverkenning (NAV) blijkt dat de economie in Noord-Nederland traditioneel met enige vertraging reageert op veranderingen in de conjunctuur. In de onderstaande tabel uit het NAV Achtergrondrapport (2009), wordt de Groningse economie vergeleken met de rest van Noord-Nederland. Hieruit blijkt dat de
economische groei (gecorrigeerd voor de delfstoffen winning ¹ ) in de provincie in de periode 2003 -2008 niet alleen is achtergebleven bij de groei in Nederland, maar ook bij de groei in Noord-Nederland. In 2008 ligt de groei in Groningen echter boven de 2%, en heeft hiermee in dit jaar zelfs een sterkere groei dan landelijk.
Tabel 3.1 Economische groei voor de periode 2003-2008, in Groningen, Noord-Nederland en Nederland, exclusief delfstoffenwinning ¹ / Bron: CBS, berekening CAB Groningen (prov.) 0,3% 0,0% 2,4% 1,5% 2,7% 2,1% 1,7%
2003 2004 2005 2006 2007 2008 2003-2008
3.2.2
Recessie
In de loop van 2008 was er sprake van de zwaarste wereldwijde economische recessie sinds de depressie in de jaren '30 van de vorige eeuw. Ook in Nederland, met haar op export gerichte economie en relatief grote financiële sector, sloeg in 2008 de recessie hard toe. In figuur 3.1 is te zien hoe de landelijke economische groei in
Noord-Nederland -0,1% 0,5% 2,8% 2,2% 3,6% 2,9% 2,4%
Nederland 0,1% 2,1% 2,0% 3,4% 3,6% 2,0% 2,6%
2008 afnam en dat er in 2009 zelfs sprake was van krimp van de Nederlandse economie. De omslag van een situatie van sterke groei naar sterke krimp heeft grote g evolgen gehad voor de situatie op de Nederlandse arbeidsmarkt. Dit is bijvoorbeeld terug te zien in het niveau van de werkloosheid en in het aantal vacatures (zie paragraaf 3.4).
Figuur 3.1 Economische groei Nederland 2005-2009 2 / Bron: CBS Statline 2 * Betreffen voorlopige cijfers. 5 4 3 2 1 0
2,1%
3,3%
3,7%
2,2%
-1 -2 -3
-3,5%
-4 2005
2006
2007*
2008*
2009*
¹ Voor een goede vergelijkbaarheid van de groeicijfers is de delfstoffenwinning buiten beschouwing gelaten. De aardgasproductie heeft in de provincie Groningen een enorme omvang (ruim 30% van de regionale productie) en fluctueert sterk onder invloed van de olieprijs zonder enige invloed op de werkgelegenheid.
40 40
H 3: Arbeid, economische ontwikkeling en welvaart
3.2.3
Prognoses economie
3.3
BEROEPSBEVOLKING EN ARBEIDSPARTICIPATIE
3.3.1
Beroepsbevolking
De prognoses zijn gebaseerd op de ‘Actualisatie Economische Verkenning 2011-2015’ die het Centraal Planbureau (CPB) in november 2010 heeft opgesteld. Deze prognoses zijn aangepast op basis van het beleid van het nieuwe kabinet, conform het financieel kader van het regeerakkoord. Voor de komende kabinetsperiode (2011-2015) verwacht het CPB een gemiddelde groei van het bruto binnenlands product (bbp) 3 van 1,25 procent. De economische groei
De potentiële beroepsbevolking wordt gevormd door alle personen in de leeftijd van 15 tot 65 jaar. Het deel van hen dat aangeeft twaalf uur of meer per week te werken of voor 12 of meer uur per week werk te zoeken vormt de beroepsbevolking.
wordt gedrukt door het ombuigingspakket van de nieuwe regering. Het bbp-niveau is door de crisis blijvend zo’n 5% gedrukt. De werkloosheid zal in de komende periode naar verwachting stijgen van 5,5 procent in 2011 naar 6,75 procent in 2015. Ten slotte voorspelt het CPB dat de gemiddelde koopkracht de komende kabinetsperiode met 0,25 procent per jaar daalt. Dat is een duidelijke afwijking ten opzichte van voorgaande perioden waarin sprake was van een stijging van de koopkracht.
In 2009 bestond de Groninger beroepsbevolking uit ongeveer 260.000 personen. In 2001 waren dat nog ongeveer 243.000 mensen. De beroepsbevolking in de provincie is daarmee sinds 2001 met 7% gestegen. De ontwikkeling van de beroepsbevolking ten opzichte van het jaar 2001 voor de provincie en voor Nederland hebben we weergegeven in figuur 3.2.
Figuur 3.2 Ontwikkeling van de beroepsbevolking ten opzichte van het jaar 2001 / Bron: CBS, 2010
Provincie Groningen
ONTWIKKELING IN %
Nederland 10% 9% 8% 7% 6% 5% 4% 3% 2% 1% 0% 2001
3
2002
2003
2004
2005
2006
2007
2008
2009
Het bruto binnenlands product (bbp) geldt als de belangrijkste graadmeter voor de economische ontwikkeling in ons land.
41
Sociaal Rapport Provincie Groningen 2010
Volgens de prognoses van het CBS zal de potentiële beroepsbevolking de komende tien jaar beperkt, maar na 2020 steeds sneller krimpen. In 2040 is de potentiële beroepsbevolking in Groningen 11% kleiner dan in 2010
3.3.2
Bruto en netto arbeidsparticipatie
Met bruto arbeidsparticipatie wordt de werkzame en werkloze beroepsbevolking tussen de 15 en 65 jaar bedoeld in procenten van de totale bevolking tussen de 15 en 65 jaar. De netto arbeidsparticipatie is de werkzame beroepsbevolking tussen de 15 en 65 jaar in procenten van de totale bevolking tussen de 15 en 65 jaar. De bruto arbeidsparticipatie in Groningen bedroeg in 2009 bijna 66%, de netto arbeidsparticipatie bedroeg op
3.3.3
Pendelbewegingen
Veel mensen wonen niet in de gemeente waar zij w erken. Met de toenemende mobiliteit is het pendelen van woonplaats naar werkplaats en terug ook over langere afstanden steeds normaler geworden. In dat kader is het interessant om te weten waar de mensen die in de provincie werken, vandaan komen.
(landelijk 8%). Om hiervoor te compenseren wordt door de overheid gestreefd naar een verhoging van de arbeidsparticipatie, zie paragraaf 3.3.2.
dat moment een kleine 62%. In 2005 was dit nog respectievelijk 64% en 58% (zie ook Sociaal Rapport 2006). De bruto en netto arbeidsparticipatie zijn in Groningen ten opzichte van 2005 dus met enkele procentpunten toegenomen. Landelijk ligt de bruto en netto arbeidsparticipatie gemiddeld vijf procentpunten hoger dan in Groningen. Wel is een zelfde trend zichtbaar, waarbij de bruto en netto arbeidsparticipatie met enkele procentpunten toenamen.
In tabel 3.2 is te zien dat van de ruim 230.00 in de provincie werkzame personen 19% van buiten de provincie komt. Dat zijn 44.000 mensen die naar Groningen reizen om hier te komen werken. Vooral uit Drenthe zijn veel werknemers afkomstig (ruim 24.000), gevolgd door Friesland (bijna 10.000).
Tabel 3.2 Inkomende pendel provincie Groningen in 2005 (aantallen en percentages) / Bron: CBS Statline, 30 september 2005 (gewijzigd op 28 augustus 2008)
Woonregio (provincie) Groningen Drenthe Friesland Overijssel Buitenland Noord-Holland Gelderland Zuid-Holland Noord-Brabant Utrecht Flevoland Limburg Zeeland Totaal
Ruim de helft van alle banen in de provincie is geconcentreerd in de gemeente Groningen. Veruit de meesten van deze werknemers wonen in Groningen zelf, maar 30% is afkomstig uit andere Groninger gemeenten en bijna 22% is afkomstig uit andere provincies (wederom vooral Drenthe en Friesland). Naast de inkomende pendel is het interessant om te weten waar Groningers werkzaam zijn: de uitgaande pendel vanuit de provincie Groningen. Bijna 47.000
42 42
Aantallen 186.700 24.200 9.700 2.100 1.800 1.500 1.300 1.300 700 600 300 300 200
Percentages 81,0% 10,5% 4,2% 0,9% 0,8% 0,7% 0,6% 0,6% 0,3% 0,3% 0,1% 0,1% 0,1%
230.600
100,0%
van de in Groningen wonende werknemers werkt in een andere Nederlandse provincie (20%). Deze Groningers zijn voornamelijk in Drenthe en Friesland werkzaam, respectievelijk 17.300 en 8.400 werkzame personen. De totale uitgaande pendel van de provincie Groningen is iets groter dan de totale inkomende pendel: bijna 47.000 Groningers hebben een hoofdbaan buiten Groningen (elders in Nederland) tegenover 44.000 niet-Groningers die naar onze provincie komen voor hun werk.
H 3: Arbeid, economische ontwikkeling en welvaart
3.4
WERKLOOSHEID EN WERKGELEGENHEID (INCLUSIEF VACATURES)
3.4.1
Werkloosheid
Werkloosheid wordt in deze context opgevat als het aantal ‘Niet Werkende Werkzoekenden’ (NWW) dat staat ingeschreven bij UWV WERKbedrijf. Figuur 3.3 laat zien dat zowel landelijk als in de provincie Groningen de werkloosheid tot in 2008 is afgenomen. In peilmaand december 2009 4 is als gevolg van de economische crisis een duidelijke stijging te zien; het aantal niet werkende werkzoekenden is op dat moment provinciaal ruim 27.000.
Opvallend is dat de werkloosheid in de provincie roningen in 2009 minder is gestegen dan landelijk. G Dit kan verklaard worden doordat de economie en de arbeidsmarkt in Noord-Nederland traditioneel met enige vertraging op veranderingen in de conjunctuur r eageren 5 . Bovendien is de impact van de recessie in Noord- Nederland licht gedempt door het relatief grote aandeel van de collectieve sector (overheid, onderwijs, zorg) in de werkgelegenheid en doordat de industrie in het Noorden traditioneel minder op export is gericht (NAV, 2009).
Figuur 3.3 Ontwikkeling aantal niet werkende werkzoekenden 2005-2009, peilmaand december 2009 (indexcijfer 2005=100) / Bron: UWV, 2010
Provincie Groningen Nederland
120 100 80 60 40 20 0 2006
2007
In figuur 3.4 staan zowel de absolute aantallen als het percentage NWW in december 2009 ten opzichte van de beroepsbevolking weergegeven. In december 2009 waren er 22.890 werklozen in de provincie Groningen. Het p rovinciaal gemiddelde NWW ligt in december 2009 op ongeveer 9%. In de figuur is te zien dat vooral
4 5
2008
2009
de gemeenten Oldambt en Pekela, en in mindere mate Appingedam, Delfzijl, Hoogezand-Sappemeer, en Veendam een relatief hoog percentage NWW hebben (>10%). De gemeenten Haren en Bedum hebben juist een relatief laag percentage NWW (<5%).
Op het moment van publicatie waren de meest recente beschikbare cijfers van december 2009. De perifere ligging en een verschil in economische en werkgelegenheidsstructuur met de rest van Nederland zijn hier de oorzaken van.
43
Sociaal Rapport Provincie Groningen 2010
Figuur 3.4 Aantallen en percentage niet werkende werkzoekenden per gemeente, december 2009 / Bron: UWV, 2010 < 5%
NIET WERKENDE WERKZOEKENDEN IN % EN AANTALLEN
5 tot 7,5% 7,5 tot 10% Eemsmond
10 tot 12,5%
478
Delfzijl 1.291
De Marne
12,5% tot 15%
Loppersum
336
358
Winsum Zuidhorn
371
398
215
561
159
Slochteren
347
8.454
Marum
265
Oldambt
Menterwolde
Leek
546
Appingedam
Ten Boer
Groningen
Grootegast
307
Bedum
Haren
2.241
Hoogezand 556 - S.
375 1.463
Veendam
Provincie Groningen Totaal
1.318
22.890
Bellingwedde Pekela
390
641
Stadskanaal
1.328
Vlagtwedde
492
3.4.2
Werkgelegenheid
In 2009 zijn er in de provincie Groningen ruim 272.000 mensen werkzaam in een fulltime (hier gedefinieerd als minimaal vijftien uur) of parttime baan of als uitzendkracht. In 2005 waren dit er nog 258.000, waarna in 2006 een gestage groei is ingezet. In de periode 2005 – 2009 is de werkgelegenheid in totaal met 5,6% gestegen. Deze stijging heeft vooral plaatsgevonden bij uitzendbanen: in de periode 2005 – 2009 is het aantal uitzendbanen met
bijna 40% toegenomen. Voor fulltime- en parttimebanen was deze stijging veel kleiner (2-5%). In het algemeen is het zo dat een stijging of daling van de werkgelegenheid één jaar op economische ontwikkelingen volgt (NAV Achtergrondrapport, 2009). De gevolgen van de recessie zullen naar verwachting dus pas in 2010 in de werkgelegenheidscijfers gereflecteerd worden.
Figuur 3.5 Aantal werkzame personen in de provincie Groningen, 2005-2009 / Bron: provincie Groningen, 2010 275.000 270.000 265.000 260.000 255.000 250.000 245.000 2005
44 44
2006
2007
208
2009
H 3: Arbeid, economische ontwikkeling en welvaart
Werkgelegenheid per sector
Waar zijn de Groningse werknemers werkzaam? Wanneer de werkgelegenheid uiteengelegd wordt in dertien sectoren (zie figuur 3.6), is te zien dat de sector ‘Gezondheids- en welzijnszorg’ in de provincie Groningen verantwoordelijk is voor het grootste aantal banen. In 2009 zijn 51.157 personen in deze sector werkzaam, dit is 19% van het totale aantal werkzame personen. De sector ‘Gezondheids- en welzijnszorg’ is tevens de grootste groeisector (verantwoordelijk voor bijna 40% van de totale toename in werkgelegenheid in de periode 2005-2009). Andere sectoren waarin veel Groningers werkzaam zijn, zijn groot- en detailhandel, zakelijke dienstverlening en industrie (respectievelijk verantwoordelijk voor 14, 14 en 12% van het totaal aantal banen). Zie figuur 3.6 op pagina 45. Door de gevolgen van krimp zal er de komende d ecennia een grotere druk op de zorgsector ontstaan. Volgens
voorspellingen van Prismant (2009) lopen in de regio roningen vanaf circa 2013 de vraag naar en het aanG bod van zorg niet meer met elkaar in de pas. Er zullen door de demografische ontwikkelingen minder mensen beschikbaar zijn op de arbeidsmarkt, terwijl de vraag naar zorg door het toenemende aandeel ouderen alleen maar zal toenemen. De groeiende druk op de arbeidskrachten in de zorg zal zich naar verwachting uiten in onder andere langere wachtlijsten, zorgvlucht naar het buitenland en groei van de private zorgsector (ZIP, 2009). Omdat zorg en welzijn een sterk lokaal karakter hebben, zal de o ntwikkeling van vraag en aanbod van zowel zorg als personeel per (sub-)regio sterk van elkaar v erschillen (Offers 2009). Het is daarom belangrijk om deze ontwikkelingen per regio te analyseren om het lokaal beleid hierop te kunnen afstemmen (Bron: Bureau PAU en Bureau L outer).
Werkgelegenheid per regio
het aantal banen met ruim 11% sterk toegenomen tussen 2005 en 2009. Binnen de krimpregio’s is de groei in werkgelegenheid veel kleiner geweest. In de regio Eemsdelta is het totaal aantal banen zelfs met 1,3% afgenomen ten opzichte van 2005.
Per regio is berekend wat de ontwikkeling van de werkgelegenheid was in de periode 2005 - 2009. Uit Figuur 3.7 kan worden afgelezen dat de grootste groei in banen heeft plaatsgevonden in de niet-krimpregio’s. Met name in de regio Hoogezand-Sappemeer-Slochteren is
Figuur 3.7 Werkgelegenheidsontwikkeling 2005 – 2009 per regio / Bron: provincie Groningen, 2010
Krimpgebieden Veendam, M enterwolde, Pekela
2,4%
Stadskanaal, Vlagtwedde, Bellingwedde
4,3%
Oldambt Eemsdelta
0,1% -1,3%
De Marne
2,9%
Niet-krimpgebieden Groningen, Haren, Ten Boer
7,8%
Hoogezand-Sappemeer, Slochteren
11,1%
Zuidhorn, Leek, Winsum, Bedum
3,6%
Grootegast, Marum
5,5%
-2%
0%
2%
4%
6%
8%
10%
12%
45
Sociaal Rapport Provincie Groningen 2010
46 46
H 3: Arbeid, economische ontwikkeling en welvaart
Figuur 3.6 Aantal werkzame personen naar sector in 2005 en 2009 in de provincie Groningen / Bron: provincie Groningen, 2010
Nutsbedrijven
60.000
Gezondheidsen wezijnszorg
50.000
Financiële instellingen
Groot- en detailhandel
40.000
30.000 6.000 4.000 2.000
Horeca
Zakelijke dienst verlening
20.000
10.000
Landbouw
Industrie
Onderwijs
Cultuur, sport, recreatie en overig
Vervoer, opslag en communicatie
Bouw Openbaar bestuur
2005
Totaal
2009
47
Sociaal Rapport Provincie Groningen 2010
3.4.3
Aantal bedrijfsvestigingen
bedrijfsvestigingen heeft plaatsgevonden in de sector ‘Zakelijke dienstverlening’. Andere belangrijke groeisectoren zijn ‘Bouw’, ‘Cultuur, Sport en recreatie’ en ‘Gezondheids- en Welzijnszorg’. De grootste afname van het aantal bedrijfsvestigingen vond plaats in de sector ’Landbouw’.
In 2009 is het aantal bedrijfsvestigingen in de provincie Groningen ten opzichte van 2005 met ruim 15% g estegen, waarmee het totaal op 37.604 komt. Figuur 3.8 geeft de ontwikkeling in het aantal vestigingen per sector weer in de periode 2005-2009. Bijna een derde van alle nieuwe
Figuur 3.8 Ontwikkeling van het aantal bedrijfsvestigingen, 2005 – 2009 / Bron: provincie Groningen, 2010
Landbouw
-1,3%
Financiële instellingen
-0,3%
Horeca
-0,1%
Openbaar bestuur
-0,1%
Nutsbedrijven
0,0%
Industrie
0,4%
Onderwijs
0,7%
Groot- en detailhandel
1,1%
Vervoer, opslag, communicatie
1,9%
Gezondheids- en welzijnszorg
2,4%
Cultuur, sport& recreatie, overig
2,6%
Bouw
2,8%
Zakelijke dienstverlening
4,9%
Totaal
15,1%
-4%
3.4.4
-2%
0%
2%
Aantal vacatures
Het aantal vacatures in de provincie en in Nederland in de peilmaand september 6 van de jaren 2007 tot en met 2010 staat in de volgende tabel. Van 2007 tot 2008 was er nog een groei van 10% in het aantal vacatures. In de jaren 2008 tot 2009 liep het aantal vacatures in Groningen in reactie op de economische recessie terug met maar
4%
6%
8%
10%
12%
14%
16%
liefst 47%. Van 2009 tot 2010 neemt het aantal v acatures weer voorzichtig toe, al ligt aantal vacatures in 2010 nog steeds ver beneden het niveau van 2008. Veruit de meeste vacatures zijn in Groningen-Stad (in september 2010 47%). Landelijk is voor de periode 2007 – 2010 een vergelijkbare ontwikkeling te zien als in de provincie Groningen.
Tabel 2.7 Aantal openstaande vacatures provincie Groningen en landelijk 2007 – 2010, peilmaand september 2010 / Bron: UWV, 2010 Groningen 2007 2008 2009 2010
48 48
2.227 2.441 1.303 1.442
% verschil t.o.v. voorgaande jaar 10% -47% 11%
Nederland 57.872 60.917 42.006 50.478
% verschil t.o.v. voorgaande jaar 5% -31% 20%
H 3: Arbeid, economische ontwikkeling en welvaart
3.5
SOCIALE ZEKERHEID Nederland kent een uitgebreid sociaal zekerheidsstelsel om inkomen en verzorging te garanderen voor mensen die daar tijdelijk of blijvend niet zelf in kunnen voorzien. Het sociale zekerheidsstelsel staat in de politiek regelmatig ter discussie, aangezien het behoud hiervan in de huidige vorm te duur dreigt te worden. In het verleden is al bezuinigd door bijvoorbeeld de invoering van de WIA (Wet werk en inkomen naar
3.5.1
Werkloosheidsuitkeringen (WW)
Van 2005 tot 2008 is het aantal WW-uitkeringen in Groningen meer dan gehalveerd (in absolute aantallen van bijna 16.000 naar circa 7.000). Vanaf eind 2008 is het aantal WW-uitkeringen onder invloed van de recessie juist weer toegenomen. In 2010 lijkt het aantal WW-
a rbeidsvermogen) ter vervanging van de WAO (Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering) en de invoering van de nieuwe Zorgverzekeringswet, beide per 1 januari 2006. Hieronder bespreken we in het kader van de sociale zekerheid achtereenvolgens de volgende soorten uitkering: werkloosheidsuitkeringen, bijstandsuit keringen, arbeidsongeschiktheidsuitkeringen en uitkeringen in het kader van de Algemene Ouderdomswet.
uitkeringen te stabiliseren, met halverwege 2010 een aantal van ongeveer 10.000 in de provincie. Hiermee ligt het aantal WW-uitkeringen in 2010 nog steeds een stuk lager dan in 2005. De landelijke ontwikkelingen zijn vergelijkbaar met de provinciale ontwikkelingen.
Figuur 3.9 Ontwikkeling aantal mensen met een WW-uitkering provinciaal en landelijk, 1e kwartaal 2005 t/m 2e kwartaal 2010 (indexcijfer 1e kwartaal 2005=100) / Bron: CBS Statline
Provincie Groningen Nederland
ONTWIKKELING IN %
120 100 80 60 40 20 0 2005
2006
2007
In Figuur 3.4 staan zowel de absolute aantallen als het percentage NWW in december 2009 ten opzichte van de beroepsbevolking weergegeven. In december 2009 waren er 22.890 werklozen in de provincie Groningen. Het p rovinciaal gemiddelde NWW ligt in december 2009 op ongeveer 9%. In de figuur is te zien dat vooral
6
2008
2009
2010
de gemeenten Oldambt en Pekela, en in mindere mate Appingedam, Delfzijl, Hoogezand-Sappemeer, en Veendam een relatief hoog percentage NWW hebben (>10%). De gemeenten Haren en Bedum hebben juist een relatief laag percentage NWW (<5%).
Op het moment van publicatie waren de meest recente beschikbare cijfers van september 2010.
49
Sociaal Rapport Provincie Groningen 2010
3.5.2
Bijstandsuitkeringen
Figuur 3.10 geeft inzicht in de ontwikkeling van het aantal huishoudens met een uitkering in het kader van de Wet werk en bijstand (WWB) of de inkomensvoorziening op grond van de Wet investeren in jongeren (WIJ). Met ingang van 1 oktober 2009 is naast de WWB de WIJ van kracht geworden.
In 2005 was het aantal mensen met een bijstandsuitkering in Groningen ruim 17.000, waarna het aantal gestaag is afgenomen tot bijna 14.000 in 2008. Na 2008 was weer een stijging zichtbaar in het aantal mensen met een bijstandsuitkering tot circa 15.000 op provinciaal niveau in 2009 (landelijk was het op dat moment bijna 317.000).
Figuur 3.10 Ontwikkeling aantal mensen met een bijstandsuitkering provinciaal en landelijk, 2005 t/m 2010 (indexcijfer 2005=100) / Bron: CBS Statline
Provincie Groningen
ONTWIKKELING IN %
Nederland
120 100 80 60 40 20 0 2005
3.5.3
2006
Arbeidsongeschiktheidsuitkeringen (WAO, Wajong en WAZ)
2007
De provinciale ontwikkeling van het aantal uitkeringen in het kader van een aantal wetten over arbeidsongeschiktheid wordt weergegeven in figuur 3.11. Het gaat om de WAO, de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong) en de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen (WAZ). Op 1 januari 2006 is de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA) in de plaats gekomen van de WAO. Vanaf 1 januari 2004 konden werknemers, die op of na die datum ziek werden, geen aanspraak meer maken op een WAO-uitkering. Deze werknemers konden, nadat de werkgever het loon twee jaar had doorbetaald, per 1 januari 2006 een uitkering aanvragen in het kader van de WIA. Bestaande WAO-uitkeringen van vóór 1 januari 2004 zijn echter wel blijven doorlopen. De aantallen uitkeringen in het kader van de WIA (vanaf 1 januari 2006) zijn nog niet op provinciaal niveau maar wel op landelijk niveau beschikbaar. In figuur 3.11 worden
50 50
2008
2009
voor een optimale vergelijkbaarheid de cijfers op landelijk niveau zowel mét als zonder de WIA-uitkeringen weergegeven. In de figuur is te zien hoe het aantal arbeidsongeschiktheidsuitkeringen vanaf 2004 duidelijk sterker is gaan afnemen, onder invloed van de overgang naar de WIA. Vanaf 1 januari 2006 houdt de daling in het aantal arbeidsongeschiktheidsuitkeringen landelijk stand, óók w anneer wordt gekeken naar de landelijke cijfers inclusief de WIA-uitkeringen. Dit wordt vermoedelijk veroorzaakt door de strengere indicatiestelling die bij de WIA wordt gehanteerd. Op basis van de landelijke ontwikkelingen mag v erwacht worden dat na januari 2006 de daling in het aantal arbeidsongeschiktheidsuitkeringen ook provinciaal zal standhouden. Het aantal arbeidsongeschiktheidsuit keringen (exclusief WIA) is provinciaal overigens wel minder sterk gedaald dan landelijk.
H 3: Arbeid, economische ontwikkeling en welvaart
Figuur 3.11 Ontwikkeling aantal mensen met een arbeidsongeschiktheidsuitkering (exclusief WIA), provinciaal en landelijk, 1e kwartaal 2005 t/m 4e kwartaal 2009 (indexcijfer 1e kwartaal 2005=100) aangevuld met landelijke jaarcijfers (inclusief WIA), periode 2006-2009 / Bron: CBS Statline
Provincie Groningen
Nederland (incl. WIA)
Nederland
ONTWIKKELING IN %
100 90 80 70 60 50 40 2003
3.5.4
AOW-uitkeringen
2004
2005
Figuur 3.12 laat de ontwikkeling van het aantal volledige en gekorte uitkeringen in het kader van de Algemene ouderdomswet (AOW) zien. De AOW is een volks verzekering tegen de financiële gevolgen van niet werken als gevolg van ouderdom. In principe is iedereen die nog niet de leeftijd van 65 jaar heeft bereikt, en in Nederland woont, verzekerd voor de AOW.
2006
2007
2008
2009
In absolute aantallen gaat het in het 2e kwartaal om ruim 91.000 AOW-uitkeringen in Groningen, landelijk gaat het om ruim 2.571.000 uitkeringen. Zoals te zien in de figuur is het aantal AOW-uitkeringen onder invloed van de vergrijzing sinds 2007 gestaag toegenomen. Deze stijging is landelijk sterker geweest dan provinciaal.
51
Sociaal Rapport Provincie Groningen 2010
Figuur 3.12 Ontwikkeling aantal mensen met een AOW-uitkering, provinciaal en landelijk, 1e kwartaal 2007 t/m 2e kwartaal 2010 (indexcijfer 1e kwartaal 2007=100) / Bron: CBS Statline
Provincie Groningen
ONTWIKKELING IN %
Nederland
110 108 106 104 102 100 98 96 94 2007
2008
3.6
WELVAART
3.6.1
Gemiddeld besteedbaar inkomen
Het inkomen van de Groningse bevolking ligt onder het landelijk gemiddelde. Het gemiddeld besteedbaar inkomen 7 lag in Groningen in 2007 rond de 20.500 euro terwijl dat voor de Nederland als geheel 23.500 euro was. Op regionaal niveau zien we dat in de niet-krimpgebieden het gemiddeld besteedbaar inkomen enigszins hoger ligt dan in de krimpgebieden. Met name de krimpregio’s
7
2009
2010
Oldambt en Stadskanaal-Vlagtwedde-Bellingwedde hebben een relatief laag gemiddeld besteedbaar inkomen, maar bijvoorbeeld ook de niet-krimpregio GroningenHaren-Ten Boer. De gemeente Groningen trekt het gemiddeld besteedbaar inkomen van deze regio sterk omlaag; de gemeenten Ten Boer en Haren hebben juist een hoger dan gemiddeld besteedbaar inkomen (zie bijlage).
Het gemiddeld besteedbaar inkomen: het besteedbare inkomen van huishoudens dat gecorrigeerd is voor de grootte en samenstelling van het huishouden
8 De lage-inkomensgrens is vastgesteld op 9.249 euro in prijzen van het jaar 2000. Dit bedrag komt in koopkracht ongeveer overeen met de koopkracht van een bijstandsuitkering voor een alleenstaande in 1979, toen deze op zijn hoogst was. Het percentage huishoudens met een laag inkomen is berekend ten opzichte van de doelpopulatie. Deze doelpopulatie bestaat uit particuliere huishoudens waarvan de hoofdkostwinner (of eventuele partner) een volledig jaarinkomen heeft en niet afhankelijk is van studiefinanciering.
52 52
H 3: Arbeid, economische ontwikkeling en welvaart
Figuur 3.13 Gemiddeld besteedbaar inkomen in 2007 op regionaal, provinciaal en landelijk niveau ( X 1000 euro) / Bron: CBS Statline 24
23
22
21
20
19
18 er ed N nd la
ar
M
e ci in ov pr en ng ni ro G um ar M t, as eg ot ro G k, ee um ,L d r, rn Be ee ho , m id um pe Zu ins ap W -S nd za n ge re e , oo ht H oc en ar Sl , H en ng ni er ro o G nB Te ne
e D
ta el sd
m Ee
,
de bt ed am tw ld ag O Vl l, aa e , an dd de sk we ol ad g rw St llin te Be en , M m da en la Ve eke P
INKOMEN IN EURO'S X 1000 3.6.2
Aantal huishoudens met een laag inkomen
Zoals te zien in Figuur 3.14 is het percentage huishoudens met een laag inkomen in Groningen afgenomen sinds 2005. Landelijk was sinds 2005 dezelfde dalende trend zichtbaar, maar was er in 2008 weer een lichte toename te zien.
Het percentage huishoudens met een laag inkomen 8 was in Groningen in 2008 hoger dan landelijk (ruim 9% provinciaal tegenover 8% landelijk). In absolute aantallen ging het in de provincie om circa 22.000 huishoudens.
Figuur 3.14 Percentage huishoudens met een laag inkomen, provinciaal en landelijk, 2004 t/m 2008 / Bron: CBS Statline
14% 12,10%
12% 10,60%
10%
9,40%
10,30%
9,90%
9,60%
9,30%
8,80%
8%
7,60%
8,00%
6% 4% 2% 0% 2004 Nederland
2005
2006
2007
2008
Provincie Groningen
53
Sociaal Rapport Provincie Groningen 2010
3.6.3
Moeite met rondkomen van inkomen
Wat vinden Groningers zelf van hun financiële positie? In de GGD- Gezondheidsenquête (2010) is gevraagd of mensen de afgelopen twaalf maanden moeite h ebben gehad om rond te komen van het inkomen van hun huishouden. Bijna 22% van de Groningers bleek hier het afgelopen jaar moeite mee te hebben. In 2006 was dit nog 25% van de respondenten en in 2002 nog 36%. Op basis hiervan mag voorzichtig geconcludeerd w orden dat steeds minder mensen problemen hebben met rondkomen: een opmerkelijk resultaat in het licht van de r ecessie. Dit kan echter verklaard worden doordat de koopkracht tijdens de crisis is blijven stijgen (CPB).
Verschillen tussen de regio’s zijn niet sterk significant, maar er zijn wel enkele verschillen zichtbaar (zie figuur 3.15). Zo heeft vooral in de regio Grootegast-Marum een relatief groot deel van de mensen moeite met rondkomen (26%). In de regio’s Zuidhorn-Leek-Winsum-Bedum en Stadskanaal-Vlagtwedde-Bellingwedde heeft juist een relatief klein deel van de bevolking daar moeite mee (18%). Ook blijkt de burgerlijke staat van invloed. Gescheiden mensen hebben met name moeite om rond te komen: bijna 47% van hen geeft aan hier moeite mee te hebben. Verder hebben mensen minder moeite om rond te komen naarmate ze ouder zijn: van de 65-plussers heeft nog slechts 9% hier moeite mee.
Figuur 3.15 Percentage mensen dat moeite heeft met rondkomen, per regio (n=4398) / Bron: GGD-Gezondheidsenquête 2010 * De waarde van gemeente de Marne is vanwege een kleine steekproef indicatief (n=79)
30
%
25
20
15
10
5
0 M
um ar M t, as eg ot ro G k, ee um ,L d r, rn Be ee ho , m id um pe Zu ins ap W -S nd za n ge re e , oo ht H oc en ar Sl , H en ng ni er ro o G nB Te ne
e
D
ar
ta el sd m Ee , de bt ed am tw ld ag O Vl l, aa e , an dd de sk we ol ad g rw St llin te Be en , M m da en la Ve eke P
In dezelfde enquête is ook gevraagd of mensen bezuinigen. Bijna 88% van de respondenten geeft aan dat ze op minimaal één terrein bezuinigen; in 2002 was dit nog ruim tweederde. Mensen zijn ten opzichte van een aantal jaar geleden dus meer gaan bezuinigen. Als mensen bezuinigen, wordt er het meest bezuinigd op: kleding,
54 54
uitgaan en vrije tijd, vakantie, kranten of tijdschriften, telefoneren en cadeaus of verjaardagen. Het minst wordt bezuinigd op: stookkosten, auto of openbaar vervoer, voeding, huisvesting of reparaties, bezoek aan de tandarts en andere medische voorzieningen. Er wordt, kortom, vooral op luxeartikelen bezuinigd.
H 3: Arbeid, economische ontwikkeling en welvaart
55
Sociaal Rapport Provincie Groningen 2010
4
56
WONEN EN WOONMILIEU
Onderzoeksbureau CMO Groningen
57
Sociaal Rapport Provincie Groningen 2010
KERNPUNTEN KENMERKEND VOOR HET WONEN IN DE PROVINCIE GRONINGEN IS EEN LAGE WONING DICHTHEID EN EEN GERINGE MATE VAN VERSTEDELIJKING. DE WONINGVOORRAAD IN DE PROVINCIE GRONINGEN GROEIDE TUSSEN 1995 EN 2009 GESTAAG VAN 234.000 TOT 252.000 WONINGEN. IN 2009 WAS 56% VAN DE WONINGEN EEN KOOPWONING EN 41% EEN HUURWONING. IN 2009 WERDEN IN DE PROVINCIE GRONINGEN ONGEVEER 2.700 NIEUWE WONINGEN GEREALISEERD. DAARNAAST ZIJN ROND DE 1.000 WONINGEN AAN DE WONINGVOORRAAD ONTTROKKEN. ONGEVEER EEN DERDE VAN DE WONINGEN IN DE PROVINCIE GRONINGEN IS EEN SOCIALE HUURWONING. DIT IS GELIJK AAN HET LANDELIJKE GEMIDDELDE. ER ZIJN GEEN VERSCHILLEN QUA AANBOD IN DE KRIMP- EN NIET-KRIMPGEBIEDEN. DE MEESTE ONTTREKKINGEN VINDEN PLAATS IN DE SOCIALE HUURSECTOR. 58 58
IN DE PROVINCIE GRONINGEN BETAALT MEN GEMIDDELD 141.000 EURO VOOR EEN WONING, IN NEDERLAND IS DAT 200.000 EURO. DE GEMIDDELDE WONINGWAARDE IN DE KRIMPREGIO’S IS WEER EEN STUK LAGER DAN HET PROVINCIALE GEMIDDELDE. OOK IS DAT ZO IN VERGELIJKING MET DE NIET-KRIMPGEBIEDEN. DE GEMIDDELDE VER KOOPTIJD VAN WONINGEN IS DE AFGELOPEN JAREN VOOR DE PROVINCIE GRONINGEN OPGELOPEN; IN 2008 DUURDE HET GEMIDDELD 136 DAGEN VOORDAT EEN WONING WERD VERKOCHT, IN 2005 WAS DIT 115 DAGEN.
H 4: Wonen en woonmilieu
4.1
INLEIDING De bevolkingsafname en met name de afname van het aantal huishoudens heeft gevolgen voor de woning markt. De verwachting is dat er een toenemende mismatch ontstaat tussen vraag en aanbod op de woningmarkt (Van Eikeren et al., 2010). In hoofdstuk 2 hebben we kunnen lezen dat er een toename is van het aantal eenpersoonshuishoudens in de provincie Groningen, zoals ook in de rest van Nederland het geval is. Dat wil niet zeggen dat daar mee de woonsituatie in evenwicht is. Een groot deel van de alleenstaandenhuishoudens wordt gevormd door starters op de woningmarkt en alleenstaande ouderen (SCP, 2009). Ontwikkelingen als vergrijzing en de scheiding van wonen en zorg hebben grote invloed op de vraag naar geschikte woningen voor ouderen en andere kwetsbare groepen (zie hoofdstuk 5). Er zullen dan ook andere woonwensen en –eisen gesteld worden aan woningen. De mismatch tussen vraag en aanbod van huizen kan
4.2
leiden tot een woningaanbod waar geen vraag meer naar is (Van Eikeren et al., 2010). Huizen zijn te oud, niet aangepast aan de eisen van deze tijd of te klein. Een gevolg is dat huizen langer leeg en te koop staan waardoor de waarde daalt. Dit geldt vooral voor de slechtste delen van de huurwoningenvoorraad en het goedkope woonsegment. Opgemerkt dient te worden dat de waardedaling van woningen zich momenteel in geheel Nederland voordoet. Enerzijds is hier een relatie met krimp, anderzijds is dit een autonome ontwikkeling; een toenemende werkloosheid, een dalende koopkracht en een dalend consumenten vertrouwen zorgen er tevens voor dat de huizen prijzen dalen (SCP, 2009). Hoe het met het woningaanbod, de woningwaarde en woningkwaliteit in de provincie Groningen is gesteld, is onderwerp van dit hoofdstuk. Tevens gaan we in op de woonomgeving en wordt de woningdichtheid en stedelijkheidsgraad beschreven.
DE WONINGVOORRAAD IN GRONINGEN De woningen
De woningvoorraad in de provincie Groningen groeit tussen 1995 en 2009 gestaag van 234.000 tot 252.000 woningen. Poulus en van Leeuwen (2007) laten zien dat in de periode 1995-2006 de groei van de woningvoorraad in de provincie Groningen gelijk oploopt met de groei van het aantal huishoudens. Voor 2000 groeide het aantal woningen iets sneller dan het aantal huishoudens, waardoor er meer ruimte op de woningmarkt ontstond.
Vanaf 2000 is een omgekeerde ontwikkeling zichtbaar en groeit het aantal huishoudens sneller dan de woningvoorraad. Deels valt dit te wijten aan het eerder uit huis gaan van jongeren en de vergrijzing (meer alleenstaande ouderen). Volgens Poulus en van Leeuwen (2007) blijkt het aantal jonge alleenstaande huishoudens zijn weg gevonden te hebben buiten de reguliere woningmarkt en zich gehuisvest te hebben in studentenhuisvestingen in de stad Groningen.
Figuur 4.1 Woningvoorraad naar type woning per regio (2009) / Bron: CBS Statline 100%
%
80%
60%
40%
20%
0% N nd
la
er ed
ar
M
ta
el sd
e ci in ov pr en ng ni ro G um ar M t, as eg ot ro G k, ee um ,L d r, rn Be ee ho , m id um pe Zu ins ap W -S nd za n ge re e , oo ht H oc en ar Sl , H en ng ni er ro o G nB Te ne
e
D
m Ee
,
de bt ed am tw ld ag O Vl l, aa e , an dd de sk we ol ad g rw St llin te Be en , M m da en la Ve eke P
Eigen woning
Huurwoning
Onbekend
59
Sociaal Rapport Provincie Groningen 2010
Van de woningvoorraad in 2009 was 56% een koop woning, 41% een huurwoning en circa 3% was o nbekend. Deze aantallen komen overeen met de landelijke gemiddelden. De meeste regio’s hebben meer koop- dan huurwoningen (Figuur 4.1). Groningen-Haren-Ten Boer is de uitzondering; deze regio heeft meer huurwoningen (52% van de totale woningvoorraad) dan koopwoningen (45%). Dit ligt vooral aan de gemeente Groningen; van de totale woningvoorraad is 56% in deze gemeente een huurwoning. In Haren en Ten Boer liggen de verhoudingen anders: van de totale woningvoorraad is in Haren 29,5% en in Ten Boer 19% een huurwoning.
Nieuwbouw en onttrekkingen
Het aantal nieuwbouwwoningen en onttrekkingen in de provincie Groningen laat door de tijd een grillig beeld zien (Figuur 4.2). Het aantal nieuw gebouwde woningen viel in 2000 en in de periode 2004-2005 laag uit. Daarna was er weer een opleving met een hoogtepunt van bijna 3000 woningen in 2008. In 2009 werden rond de 2700 nieuwe woningen gebouwd. Het aantal woningen dat aan de voorraad onttrokken werd, is naar verhouding tot het volume van de nieuwbouw nog steeds laag. In 2009 werden er rond de 1000 woningen aan de woningvoorraad onttrokken. Het ging hier vooral om sloop, maar ook om bijvoorbeeld brand, verbouw, onbewoonbaarverklaring of verandering van bestemming.
Figuur 4.2 Nieuwbouw en onttrekkingen in de provincie Groningen, absolute aantallen (1995-2009) / Bron: CBS (Statline)
Nieuwbouw Onttrekkingen
3.500 3.000 2.500 2.000 1.500 1.000 500 0 1995
1996
1997
1998
1999
2000
In tabel 4.1 staan per regio het aantal nieuwgebouwde en onttrokken woningen. In 2009 vond de meeste nieuwbouw plaats in Hoogezand-Sappemeer-Slochteren en Groningen-Haren-Ten Boer; respectievelijk 360 en 1321 nieuwe woningen ofwel 1,7% en 1,4% van de totale
60 60
2001
2002
20003
2004
2005
2006
2007
2008
2009
oningvoorraad. In alle krimpgebieden zijn minder w nieuwbouwwoningen gebouwd. Ook zijn in deze gebieden naar verhouding meer woningen verdwenen, in het bijzonder in het Eemsdeltagebied.
H 4: Wonen en woonmilieu
Tabel 4.1 Buitenlands migratieoverschot, absoluut en per 1000 inwoners (2009) / Bron: CBS Statline Krimpgebieden Veendam/Menterwolde/Pekela Stadskanaal/Vlagtwedde/Bellingwedde Oldambt Eemsdelta De Marne
Niet-krimpgebieden Groningen/Haren/Ten Boer Hoogezand-Sappemeer/Slochteren Zuidhorn/Leek/Winsum/Bedum Grootegast/Marum
Totale woning voorraad absoluut 23.280 26.018 17.785 29.104 4.751
nieuwbouw absoluut 157 182 177 154 34
nieuwbouw in % 0,7 0,7 1,0 0,5 0,7
onttrekkingen absoluut 29 63 15 233 8
onttrekkingen in % 0.1 0.2 0.1 0.8 0.2
Totale woning voorraad absoluut 95.515 21.690 25.297 8.702
nieuwbouw absoluut 1.321 360 267 57
nieuwbouw in % 1,4 1,7 1,1 0,7
onttrekkingen absoluut 426 129 131 15
onttrekkingen in % 0,4 0,6 0,5 0,2
252.142 7.104518
2.709 82.932
1,1 1,2
1.049 19.004
0,4 0,3
Groningen (prov.) Nederland
Sociale huurwoningen
Een sociale huurwoning is een woning met een netto huurprijs onder de 652,52 euro per maand (prijspeil 2011). Deze woningen zijn meestal eigendom van woningbouwverenigingen. Op basis van het door het Ministerie van
VROM opgezette informatiesysteem SYSWOV ( SYsteem WoningVoorraad, ABF Research 9 ) is onderscheid te maken tussen sociale huurwoningen en particuliere huurwoningen.
Figuur 4.3 Aandeel sociale en particuliere huurwoningen per regio, % van totale woningvoorraad (2009) / Bron: ABF Research - Systeem woningvoorraad (Syswov)
%
40%
30%
20%
10%
0% N rla
e ed
ar
M
nd
ta el
sd
e ci in ov pr en ng ni ro G um ar M t, as eg ot ro G k, ee um ,L d r, rn Be ee ho , m id um pe Zu ins ap W -S nd za n ge re e , oo ht H oc en ar Sl , H en ng ni er ro o G nB Te ne
e
D
m Ee
,
de bt ed am tw ld ag O Vl l, aa e , an dd de sk we ol ad g rw St llin te Be en , M m da en la Ve eke P
sociale huurwoningen
Huurwoning
9
SYSWOV bestaat uit door het CBS aangeleverde informatie met betrekking tot woningvoorraadmutaties. Daarnaast wordt gebruikgemaakt van gegevens uit het ‘BBSH-bestand’ en het ‘Kadaster-bestand’. Het BBSH-bestand (Besluit Beheer Sociale Huursector) bevat de mutaties in de sociale woningvoorraad op gemeentelijk niveau en wordt bijgehouden door de corporaties. Het Kadaster-bestand bevat het aantal verkochte woningen door toegelaten instellingen en overige instellingen aan eigenaar-bewoners. Dit verklaart de verschillen in de totalen met tabel 4.1.
61
Sociaal Rapport Provincie Groningen 2010
Ongeveer een derde van de woningen in de provincie Groningen is een sociale huurwoning. Dit is gelijk aan het landelijke gemiddelde. Er zijn geen verschillen qua aanbod tussen de krimp- en de niet-krimpgebieden. Wel heeft de regio Groningen-Haren-Ten Boer er relatief veel, wat vooral ligt aan de stad Groningen. Ook in het Eemsdeltagebied ligt het aandeel sociale huurwoningen boven het gemiddelde. Zuidhorn-Leek-Winsum-Bedum en Grootegast-Marum hebben relatief weinig sociale huurwoningen; circa tien procentpunten onder het provinciale en landelijke gemiddelde (figuur 4.3).
Wanneer we per regio de nieuwbouw en onttrekkingen van de sociale huurwoningen bekijken (tabel 4.2), dan valt op dat er relatief weinig nieuwe sociale huurwoningen worden gebouwd. Wel ligt in de provincie Groningen het percentage nieuwgebouwde sociale huurwoningen een stuk hoger dan in Nederland als geheel (35,3% en 18,5%). Van het totaal aantal onttrekkingen vonden de meeste plaats in de sociale huursector. In de provincie Groningen vond 70% van de totale onttrekkingen in deze sector plaats, voor geheel Nederland was dit 67%. Vooral in de Eemsdelta lag dit percentage boven de landelijke en provinciale gemiddelden: 88% van de onttrekkingen in deze regio vond plaats in de sociale huursector.
Tabel 4.2 Nieuwbouw en onttrekkingen van sociale huurwoningen per regio (2009) / Bron: ABF Research - Systeem woningvoorraad (Syswov) Krimpgebieden
Nieuwbouw sociale huursector absoluut
Veendam/Menterwolde/Pekela Stadskanaal/Vlagtwedde/Bellingwedde Oldambt Eemsdelta De Marne
Niet-krimpgebieden Groningen/Haren/Ten Boer Hoogezand-Sappemeer/Slochteren Zuidhorn/Leek/Winsum/Bedum Grootegast/Marum
Groningen (prov.) Nederland
4.3
% van totale nieuwbouw 19,7 24,5 34,0 -
absoluut
absoluut
558 290 9 30
% van totale nieuwbouw 41,7 61,7 3,3 35,7
579 10 10 -
% van totale onttrekkingen 71,2 66,7 71,4 -
1.054 14.610
35,3 18,5
903 15.062
70,4 67,3
45 57 65 -
absoluut
29 8 33 234 -
% van totale onttrekkingen 39,7 19,5 60,0 88,0 -
DE WAARDE VAN WONINGEN In Groningen zijn de WOZ-waarde, ofwel het bedrag waarover onroerendezaak- belasting moet worden betaald, en de verkoopwaarde van woningen relatief laag. De gemiddelde woningwaarde naar regio staat weergegeven in tabel 4.3. In de provincie Groningen was de gemiddelde woningwaarde 180.000 euro voor een woning, in Nederland was dat gemiddeld 241.000 euro in 2009. Uit de tabel valt verder af te lezen dat de gemiddelde woningwaarde in de krimpregio’s lager is dan in de niet-krimpgebieden. In de regio Grootegast-Marum
62 62
Onttrekkingen sociale huursector
was de gemiddelde woningwaarde het hoogst (233.000 euro), in het Eemsdelta gebied het laagst (156.000 euro). De ontwikkeling ten opzichte van 2005 laat wel zien dat de woningwaarde de laatste jaren sterker is toegenomen dan gemiddeld in Nederland: een stijging in de provincie Groningen van 28% ten opzichte van een stijging in Nederland van 21%. In de regio Groningen-Haren-Ten Boer is de woningwaarde het sterkst gestegen, namelijk met 36%.
H 4: Wonen en woonmilieu
Tabel 4.3 Gemiddelde woningwaarde (2009) en ontwikkeling daarin t.o.v. 2005 (index 2005=100) / Bron: CBS (Statline), CMO Groningen bewerking
Krimpgebieden
2009 absoluut
2005 Absoluut
Index cijfer 2005=100
159.000 176.000 158.000 156.000 164.000
136.000 148.000 130.000 122.000 128.000
117 118 121 128 128
2009 absoluut
2005 Absoluut
Index cijfer 2005=100
Groningen/Haren/Ten Boer Hoogezand-Sappemeer/Slochteren Zuidhorn/Leek/Winsum/Bedum Grootegast/Marum
189.000 172.000 205.000 233.000
139.000 136.000 165.000 189.000
136 126 124 123
Groningen (prov.) Nederland
180.000 241.000
141.000 200.000
128 121
Veendam/Menterwolde/Pekela Stadskanaal/Vlagtwedde/Bellingwedde Oldambt Eemsdelta De Marne
Niet-krimpgebieden
Verkoopprijs en verkooptijd
Knol en Veldheer (2009) stellen dat de geringere v erkoop en de afname van huizenprijzen deels te maken hebben met een oplopende werkloosheid, een dalend consumentenvertrouwen en een dalende koopkracht. Daarnaast speelt het vertrouwen van mensen in hun toekomstige leefsituatie een rol. De indruk is dat mensen door de crisis wachten met het kopen van een huis, ofwel omdat ze verwachten dat de huizenprijzen v erder zullen dalen, ofwel omdat ze een verslechtering van hun eigen financiële situatie verwachten. Ook zijn de verwachtingen over de ontwikkeling van de rente die nu laag is, van invloed. Daarnaast stellen de banken, door gebrek aan vertrouwen in de toekomst, strengere regels aan de kredietverschaffing, waardoor het voor burgers minder gemakkelijk is hypotheken af te sluiten.
Figuur 4.4 geeft de ontwikkeling van de gemiddelde verkoopprijs van woningen in Nederland en de p rovincie Groningen. Over de jaren zien we een stijgende lijn, maar de gemiddelde verkoopwaarde voor Groningen ligt een stuk lager dan voor Nederland. De verkoopprijzen waren in 2009 in Groningen gemiddeld 181.000 euro, in Nederland was dit 238.000 euro. Overigens is na 2008 een daling van de verkoopprijzen zichtbaar in zowel de provincie Groningen als in geheel Nederland. De gemiddelde verkooptijd van woningen is de afgelopen jaren voor de provincie Groningen opgelopen; in 2008 duurde het gemiddeld 136 dagen voordat een woning werd verkocht, in 2005 was dit 115 dagen (Woningmarktmonitor Oost-Groningen, 2009).
Figuur 4.4 Gemiddelde verkoopprijs woningen (1995-2009) / Bron: CBS Statline
300.000 250.000 200.000 150.000 100.000 50.000 0 1995
1996
Nederland
1997
1998
1999
2000
2001
2002
2003
2004
2005
2006
2007
2008
2009
Provincie Groningen
63
Sociaal Rapport Provincie Groningen 2010
Tevredenheid met woning
zijn of haar woning, dan gaat dit over de indeling (9%), een te kleine woning (14%) en slecht onderhoud van de woning (14%). Twee op de tien Groningers (21%) geeft bovendien aan dat ze niet gehecht zijn aan hun woning. De meningen van de gemiddelde Nederland verschillen hier nauwelijks.
Groningers zijn in het algemeen tevreden met hun woonsituatie. Ze zijn ongeveer even tevreden als de gemiddelde Nederlander. In het afgelopen decennium is de tevredenheid met de eigen woning toegenomen (figuur 4.5). Wanneer een Groninger minder tevreden is met
Figuur 4.5 Tevredenheid met woning, % (zeer) tevreden (1998-2006) / Bron: VROM, Woon Onderzoek Nederland (WoOn)
100% 90% 80% 70% 60%
86%
50%
84%
89%
1998 Nederland
4.4
89% 2002
90%
91% 2006
Provincie Groningen
KENMERKEN VAN DE WOONOMGEVING Deze paragraaf gaat in op een aantal kenmerken van de woonomgeving in de provincie Groningen: de lage woningdichtheid en de geringe mate van verstedelijking.
Woningdichtheid
De woningdichtheid is het totaal aantal woningen per
vierkante kilometer. In de provincie Groningen is deze ongeveer twee keer zo klein als het landelijke gemiddelde; respectievelijk 108 en 211 woningen per km2 (tabel 4.4). De gemeente de Marne en het Eemsdeltagebied hebben de laagste woningdichtheid, Groningen-Haren-Ten Boer heeft de grootste woningdichtheid.
Tabel 4.4 Woningdichtheid naar regio in aantal woningen per km2 (2009) / Bron: CBS (Statline) Krimpgebieden
Veendam/Menterwolde/Pekela Stadskanaal/Vlagtwedde/Bellingwedde Oldambt Eemsdelta De Marne
Totaal aantal woningen
woningdichtheid per km2
23.280 49.298 17.785 96.187 4.751
129 48 225 29 28
95.515 21.690 25.297 8.702
966 176 85 58
252.142 7.104.518
108 211
Niet-krimpgebieden Groningen/Haren/Ten Boer Hoogezand-Sappemeer/Slochteren Zuidhorn/Leek/Winsum/Bedum Grootegast/Marum
Groningen (prov.) Nederland
64 64
H 4: Wonen en woonmilieu
Stedelijkheidsmaat
Groningen heeft een lage mate van verstedelijking; 58% van de Groninger bevolking woont in een landelijk gebied (niet tot weinig verstedelijkt) tegenover 39% van de Nederlanders gemiddeld. Figuur 4.6 geeft de stedelijkheid weer naar gemeente. Ten opzichte van 2006 (zie Sociaal Rapport 2006) is er op gemeenteniveau geen verandering in de stedelijkheid zichtbaar: de gemeente Groningen is de enige gemeente die gekarakteriseerd is als zeer sterk stedelijk en de gemeente HoogezandSappemeer en de toenmalige gemeente Winschoten als matig stedelijk. Hanteren we het onderscheid zoals ook het SCP doet in haar onderzoeksprogramma Sociale Staat van het Platteland (SCP, 2006) dan zijn dit de gemeenten die als stedelijk kunnen worden gekarakteriseerd. De andere g emeenten worden dan tot plattelandsgemeenten gerekend.
Het CBS hanteert als maat voor de concentratie van menselijke activiteiten in de dagelijkse leefomgeving, zoals wonen, werken, schoolgaan, winkelen en uitgaan, de stedelijkheidsmaat (Den Dulk et al., 1992). De stedelijkheidsmaat bepaalt de graad van stedelijkheid aan de hand van het aantal adressen in een straal van één kilometer rondom een adres. De gemiddelde dichtheid van adressen wordt per km2 berekend, wat resulteert in de omgevingsadressendichtheid. Het CBS onderscheidt vijf klassen van stedelijkheid: •Z eer sterk stedelijk (omgevingsadressendichtheid van 2500 of meer) •S terk stedelijk (omgevingsadressendichtheid van 1500 tot 2500) •M atig stedelijk (omgevingsadressendichtheid van 1000 tot 1500) • Weinig stedelijk (omgevingsadressendichtheid van 500 tot 1000) •N iet-stedelijk (omgevingsadressendichtheid van minder dan 500). Figuur 4.6 Mate van verstedelijking per gemeente (2009)/ Bron: CBS (Statline) Zeer sterk stedelijk
MATE VAN VERSTEDELIJKING EN OMGEVINGSADRESSENDICHTHEID IN AANTALLEN
Matig stedelijk Weinig stedelijk Niet-stedelijk Eemsmond
351
Delfzijl 584
De Marne
151
Loppersum Winsum
Zuidhorn
363 Grootegast
191
Leek
706 Marum
295
402
186
Appingedam
925
Bedum
590 Ten Boer 333
Groningen
3.038
Slochteren
Scheemda Reiderland
203
Menterwolde Haren Hoogezand 331 812 - S.
1.132
Veendam
873
325
205 Winschoten
1.325 Bellingwedde
Pekela
154
501
Stadskanaal
730
Vlagtwedde
330
65
Sociaal Rapport Provincie Groningen 2010
5
66
GEZONDHEID, ZORG EN KWETSBARE GROEPEN
Onderzoeksbureau CMO Groningen
67
Sociaal Rapport Provincie Groningen 2010
KERNPUNTEN AL ROOKTEN GRONINGERS IN HET VERLEDEN VAKER DAN DE GEMIDDELDE NEDERLANDER, HET PERCENTAGE ROKERS IN DE PROVINCIE IS DE AFGELOPEN JAREN GEDAALD EN IS IN 2010 ZELFS LAGER DAN LANDELIJK. HET AANTAL OVERMATIGE EN/OF ZWARE DRINKERS IS IN GRONINGEN VERGELIJKBAAR MET DE LANDELIJKE REFERENTIECIJFERS. IN GRONINGEN VOLDOET 44% VAN DE BEVOLKING IN 2010 AAN DE NORM VOOR GEZOND BEWEGEN. NA EEN JARENLANGE TOENAME IS HET PERCENTAGE MENSEN MET OVERGEWICHT IN 2010 GESTABILISEERD. HIERMEE VOLGT DE PROVINCIE DE LANDELIJKE TREND. IN 2010 ERVAREN MEER GRONINGERS HUN GEZONDHEID ALS GOED DAN IN 2006 (86% VERSUS 81%). BEWONERS VAN KRIMPGEBIEDEN ERVAREN HUN GEZONDHEID MINDER VAAK ALS GOED DAN BEWONERS VAN NIET-KRIMPGEBIEDEN. DIT IS VOOR EEN DEEL EENLEEF TIJDSEFFECT: KRIMPGEBIEDEN HEBBEN RELATIEF VEEL LAST VAN VERGRIJZING. ER IS IN 2010 IN DE PROVINCIE GRONINGEN EEN OVERSCHOT VAN ONGEVEER 4,5% AAN WONINGEN DIE GESCHIKT ZIJN VOOR OUDEREN EN HULPBEHOEVENDEN. BIJ EEN GELIJK BLIJVEND AANBOD ZAL ER IN 2030 EEN TEKORT ONTSTAAN VAN RUIM 10.000 VAN DEZE WONINGEN. 68 68
ER IS EEN RELATIEF HOGE PREVALENTIE VAN OUDEREN MET ZORGVRAGENDE PROFIELEN IN DE KRIMPGEBIEDEN IN 2010. OOK IN 2020 EN 2030 LATEN DE KRIMPREGIO’S, EN DAN MET NAME DE GEMEENTE DE MARNE EN DE REGIO EEMSDELTA DE GROOTSTE VERWACHTE STIJGING VAN HET AANTAL ZORGVRAGERS ZIEN. ER IS SPRAKE VAN EEN LEEFTIJDSEFFECT: ER WORDT IN DEZE REGIO’S OOK EEN STERKE TOENAME VAN HET AANTAL OUDEREN VERWACHT. DEZE VERWACHTE STIJGING VAN HET AANTAL ZORGVRAGERS BETEKENT DAT DE DRUK OP DE ZORG VOORZIE NINGEN STERK ZAL TOENEMEN. ER IS IN 2010 IN DE PROVINCIE GRONINGEN EEN TEKORT VAN RUIM 3.000 AANLEUNWONINGEN. BIJ EEN GELIJK BLIJVEND AANBOD ZAL DIT TEKORT IN 2030 OPLOPEN TOT BIJNA 10.000.
H 5: Gezondheid, zorg en kwetsbare groepen
IETS MINDER DAN 13% VAN DE GRONINGERS HEEFT IN DE AFGELOPEN TWAALF MAANDEN MANTELZORG GEGEVEN OF GEEFT DAT NOG STEEDS. 5.1
ER IS IN 2010 SPRAKE VAN EEN LICHT OVER SCHOT VAN INTRAMURALE PLAATSEN IN VERZORGINGS- EN VERPLEEGHUIZEN. BIJ EEN GELIJKBLIJVEND AANBOD ZAL ER NAAR VERWACHTING IN 2030 EEN TEKORT ONTSTAAN VAN RUIM 2.000 PLAATSEN.
INLEIDING Hoofdstuk 5 geeft inzicht in de omvang en gezondheidstoestand van kwetsbare groepen in de provincie Groningen, nu en in de komende decennia. Ook geven we hier informatie over zorg- en woon voorzieningen voor deze doelgroepen. De bevolkingsdaling en hiermee samenhangende ontwikkelingen als vergrijzing en ontgroening zul len naar verwachting aanzienlijke gevolgen hebben voor de zorginfrastructuur. Meer mensen zullen een b eroep doen op zorg- en welzijnsvoorzieningen, terwijl de kosten hiervoor door minder mensen
5.2
GEZONDHEID
5.2.1
Leefstijl van Groningers (18+)
Een ongezonde leefstijl draagt bij aan een grotere kans op beperkingen, functiestoornissen, ziekte, zorggebruik en vroegtijdige sterfte. Hieronder geven we actuele gegevens over de leefstijl van de Groninger bevolking van 18 jaar en ouder weer, afkomstig uit het Gezondheidsprofiel Groningen 2010 (GGD, 2010). Roken Het percentage mensen in Nederland dat rookt, is hoog, vergeleken met andere EU-27 landen. Vooral Nederlandse vrouwen roken naar verhouding veel. De dalende trend in roken voor Nederland is gestopt. In Nederland is het percentage rokende volwassenen gestabiliseerd op 28%. Het percentage rokers in de provincie Groningen was vele jaren hoger dan het landelijk gemiddelde, maar in 2010 is het percentage rokers lager dan het landelijk referentiecijfer van 24%. Alcoholgebruik In de provincie Groningen drinkt 83% van de volwassenen alcohol. In de GGD-gezondheidsenquête wordt overmatig alcoholgebruik onderscheiden van zwaar drinken. Overmatig alcoholgebruik betekent voor vrouwen meer dan 14 consumpties per week, en voor mannen meer dan 21 per week. Zwaar drinken
opgebracht moeten worden. Tegelijkertijd neemt het aantal arbeidskrachten dat beschikbaar is om zorg te leveren, juist af. De zorg- en welzijnssector leunt nu al voor een belangrijk deel op vrijwilligers en mantelzorgers en naar verwachting zal dit door de bevolkingsdaling toenemen. Daarom ligt vooral in gebieden die met bevolkingsdaling en vergrijzing te maken hebben, de uitdaging om mantelzorgers en vrijwilligers zo goed mogelijk te ondersteunen (VNG, 2010).
is gedefinieerd als minstens één keer per week 6 of meer glazen alcohol per dag drinken. Elf procent van de volwassenen in de provincie Groningen heeft het predicaat overmatige drinker, dit betekent een lichte daling ten opzichte van 2006. Het percentage inwoners dat in 2010 zwaar heeft gedronken (10%), is licht gestegen ten opzichte van 2006 (9%). Het aantal overmatige en/of zware drinkers in de provincie Groningen (na correctie voor leeftijd en geslacht over de periode 2005-2008) is vergelijkbaar met de landelijke referentiecijfers. Beweging De Nederlandse norm gezond bewegen (NNGB) voor volwassenen en ouderen is minimaal een half uur per dag matig intensief bewegen, gedurende minimaal vijf dagen per week. De norm om fit te blijven houdt in dat zij daarnaast minstens drie keer per week minimaal twintig minuten zwaar intensieve lichamelijke activiteit moeten doen. Mensen worden inactief genoemd als zij op geen enkele dag per week een half uur matig intensief bewegen. Uit landelijke referentiecijfers van het TNO blijkt dat in 2009 61% van de volwassenen aan de NNGB voldoet. Verder voldoet 23% van de volwassen Nederlanders aan de fitnorm en is 5,5% inactief. In Groningen voldoet 44% van de Groninger bevolking van 19 jaar en ouder in 2010 aan de NNGB.
69
Sociaal Rapport Provincie Groningen 2010
Overgewicht We spreken van overgewicht als iemand te zwaar is voor zijn of haar lengte 10. Begin 1980 was landelijk eenderde van de volwassenen te zwaar. Sindsdien is het percentage Nederlanders dat te zwaar is, gestegen tot bijna de helft van alle volwassenen in 2008. Sinds 2000 is in Nederland het percentage mensen met matig overgewicht niet of nauwelijks toegenomen. Ook het percentage mensen met ernstig overgewicht is landelijk de laatste drie jaar constant.
5.2.2
Leefstijl van jeugdige Groningers
De leefstijl van de Groninger jeugd wordt uitgebreid besproken in de Jeugdmonitor provincie Groningen 2010. Hieronder worden de belangrijkste conclusies weergegeven. Roken Van de basisschoolleerlingen is slechts 1% een roker. In het voortgezet onderwijs was het percentage actuele rokers in 2004 21%, in 2008 23%. Er is nauwelijks verschil tussen jongens en meisjes. Mbo- en vmbo-leerlingen roken beduidend meer dan vwo-leerlingen (GGD, 2008). Alcoholgebruik Het percentage kinderen dat op de basisschool aangeeft nog nooit alcohol te hebben gedronken, is in 2008 fors afgenomen ten opzichte van 2004. Bij de jongens is het verschil groter dan bij de meisjes. Opvallend is dat in het voortgezet onderwijs de trend omgekeerd is: in vergelijking met 2004 zeggen meer jongeren in 2008 dat ze nog nooit hebben gedronken. Van alle jongeren in het
5.2.3
Ervaren gezondheid
Hoe slechter iemand zijn gezondheid ervaart, hoe hoger de kans op overlijden. Er zijn weinig maten die zo voorspellend zijn voor sterfte (Idler e& Benyamini, 1997; Benyamini & Idler, 1999). Uit de GGD-gezondheidsenquête 2010 blijkt dat bijna 86% van de Groningse volwassenen zijn gezondheid als goed, zeer goed of uitstekend ervaart. Dit is hoger dan in 2006 (80%). Net als in 2006 voelen mannen zich over het algemeen gezonder dan vrouwen en voelen jongere
10
In de provincie Groningen is het percentage v olwassenen met overgewicht tot 2006 nog sterk gestegen. Echter, tussen 2006 en 2010 daalde het percentage volwassenen met matig overgewicht licht en stabiliseerde het percentage met ernstig overgewicht. Daarmee volgt de provincie Groningen de landelijke trend: het aandeel volwassenen met overgewicht stabiliseert rond 50%.
voortgezet onderwijs is 39% binge-drinker, d.w.z. heeft in de vier weken voorafgaand aan het onderzoek minimaal één keer vijf of meer glazen alcohol gedronken per gelegenheid (GGD, 2008). Beweging Weinig Groninger jongeren halen de Nederlandse Norm Gezond Bewegen voor jongeren (dagelijks tenminste zestig minuten matig inspannende lichamelijke activiteit). In Groningen haalt 20% van de basisschoolleerlingen in 2008 de norm, tegen slechts 10% van de leerlingen op het voortgezet onderwijs (GGD, 2008). Overgewicht Overgewicht neemt toe met de leeftijd. Op 3-jarige leeftijd heeft 8 à 9% van de kinderen in de provincie Groningen overgewicht, op 5-jarige leeftijd is dat 11-13%. Met 9 jaar is het percentage opgelopen tot rond de 20. Naarmate de leeftijd vordert, gaat het percentage over gewicht verder omhoog (GGD, 2008).
mensen zich gezonder dan oudere mensen. Mensen ervaren hun gezondheid positiever als ze met iemand samenwonen dan als ze alleenstaand zijn. Inwoners uit de krimpgebieden blijken hun gezondheid gemiddeld als minder goed te ervaren (Figuur 5.1). Hier is onder meer sprake van een leeftijdseffect: in een relatief jonge regio als Groningen-Haren-Ten Boer voelt 88% van de bevolking zich gezond versus 81% in een vergrijsde regio als Stadskanaal-Vlagtwedde-Bellingwedde.
Als maat voor overgewicht is de Body Mass Index (BMI) gebruikt. De BMI, ook wel Quetelet Index genoemd, is een index voor het gewicht in verhouding tot lichaamslengte. De BMI wordt berekend door het lichaamsgewicht in kilo’s te delen door het kwadraat van de lichaamslengte (uitgedrukt in meters). De BMI geeft een schatting van het gezondheidsrisico van het lichaamsgewicht. De BMI vertoont een relatie met de hoeveelheid lichaamsvet, maar de BMI-waarden geven niet het percentage lichaamsvet aan. BMI-waarden tussen de 25 en 30 duiden op matig overgewicht. Bij een BMI-waarde van 30 of hoger is sprake van ernstig overgewicht (obesitas).
70 70
H 5: Gezondheid, zorg en kwetsbare groepen
Figuur 5.1 Percentage bewoners dat de gezondheid als goed, zeer goed of uitstekend ervaart naar regio (n=4412) / Bron: GGD-Gezondheidsenquête 2010, * De waarde van gemeente de Marne is vanwege een kleine steekproef indicatief (n=80)
100
83%
81%
85%
88%
83%
88%
86%
86%
84%
80
%
60
40
20
0 M
um ar M t, as eg ot ro G k, ee um ,L d r, rn Be ee ho , m id um pe Zu ins ap W -S nd za n ge re e , oo ht H oc en ar Sl , H en ng ni er ro o G nB Te * ne
e D
ar
ta
el
sd
m Ee
,
de bt ed am tw ld ag O Vl l, aa e , an dd de sk we ol ad g rw St llin te Be en , M m da en la Ve eke P
5.3
KWETSBARE GROEPEN De huidige en toekomstige zorgvraag hangt voor een belangrijk deel samen met de aard en de omvang van kwetsbare groepen. Hieronder schetsen we een beeld van de (verwachte) gezondheid van mensen van 65 jaar en ouder (zie 5.3.1). Een andere doelgroep wordt gevormd door mensen met beperkingen (5.3.2).
5.3.1
Gezondheidsprofielen ouderen (65-plussers)
Het is voor overheden van groot belang een goed beeld te hebben van de aard en omvang van kwetsbare groepen om de potentiële vraag naar verpleging en verzorging te kunnen inschatten. TNO heeft voor dit doel het Horizonmodel ontwikkeld. In dit model worden op basis van fysieke beperkingen vier profielen van ouderen onderscheiden. Deze profielen zijn gebaseerd op gegevens uit de enquêtes Ouderen in instellingen 2000 (OII) van het SCP en het Permanent Onderzoek Leefsituatie 2003 (POLS) van het CBS. •P rofiel 1: ouderen met weinig of geen beperkingen (relatief gezonde ouderen). •P rofiel 2: ouderen met mobiliteitsbeperkingen (trappen lopen, het huis verlaten en binnengaan en zich buitenshuis verplaatsen). •P rofiel 3: ouderen met mobiliteitsbeperkingen, ongewild urineverlies en beperkingen in de persoonlijke verzorging. •P rofiel 4: ouderen met veel fysieke beperkingen
• Dementie: dementerende ouderen die in aanmerking komen voor 24-uurszorg en toezicht (dit is circa 30 procent van de totale groep dementerende ouderen). Elk profiel is gerelateerd aan een bepaalde zorgvraag en huisvesting: • Ouderen in profiel 1 hebben over het algemeen geen behoefte aan zorg en kunnen zelfstandig wonen. • Ouderen in profiel 2 hebben behoefte aan planbare zorg (zorg op afspraak), maar kunnen wel zelfstandig wonen, in een woning die geschikt is voor ouderen met mobiliteitsbeperkingen (o.a. zogenaamde nultreden woningen). • Ouderen in profiel 3 hebben vooral behoefte aan planbare zorg en/of oproepbare zorg en diensten. Wat betreft huisvesting, hebben zij behoefte aan aanleunwoningen of woon-zorgcomplexen. • Ouderen in profiel 4 en in het profiel dementie komen in aanmerking voor intramuraal wonen (niet zelfstandig wonen) vanwege de onplanbare zorg en het 24-uurstoezicht dat nodig is.
71
Sociaal Rapport Provincie Groningen 2010
Door gebruik te maken van landelijke prevalentiecijfers (het percentage ouderen per leeftijds- en geslachtsgroep dat binnen een bepaald profiel valt) en bevolkingsprognoses kunnen schattingen worden gemaakt van het aantal ouderen per profiel in een bepaald (toekomstig) jaar en een bepaald gebied 11. In het onderstaande wordt de prevalentie van de zorgvragende profielen (profiel 2, 3, 4 en dementie) voor de verschillende regio’s weergegeven. Profiel 4 en dementie zijn samengenomen, omdat zij tot dezelfde woonzorgvraag leiden, namelijk intramuraal
wonen. In paragraaf 5.4 beschrijven we tot welke woonvragen deze gegevens naar verwachting zullen leiden. Zorgvragers in 2010 Volgens de indeling in de genoemde profielen van het Horizon-model heeft de provincie Groningen in 2010 een populatie van ruim 17.000 zorgvragers: dit zijn de ouderen (65+) in profiel 2, 3, 4 en dementie samen. De onderstaande figuur geeft de aantallen per profiel weer.
Figuur 5.2 Aantal zorgvragers in Groningen per profiel van het Horizon model / Bron: GGD-Gezondheidsenquête 2010
Profiel 2 Profiel 3 Profiel 4 + dementie
5.867
5.776 5.542
17.000 11
DE PROVINCIE GRONINGEN HEEFT IN 2010 EEN POPULATIE VAN RUIM 17.000 ZORGVRAGERS
Voor het schatten van de prevalentie van dementie is gebruik gemaakt van het ERGO-onderzoek (1993) en het TNO-onderzoek zoals uitgevoerd in het kader van het landelijk dementieprogramma (2006). (Zie voor een uitgebreide toelichting horizonline.nl)
72 72
H 5: Gezondheid, zorg en kwetsbare groepen
Figuur 5.3 Schatting van de prevalentie van gezondheidsprofielen per regio in Groningen in 2010 / Bron: Horizonline.nl
Veendam, Pekela, Menterwolde Stadskanaal, Vlagt wedde, Bellingwedde Oldambt
Eemsdelta
De Marne Groningen, Haren, Ten Boer Hoogezand-Sappemeer, Slochteren Zuidhorn, Leek, Winsum, Bedum Grootegast, Marum
0,0% Profiel 2
0,2%
0,4% Profiel 3
0,6%
0,8%
1,0%
1,2%
1,4%
Profiel 4 + dementie
Het is interessant om te kijken of de regio’s wat betreft het aantal zorgvragers van elkaar verschillen. Figuur 5.3 laat zien hoeveel personen in 2010 per regio per profiel aanwezig zijn als percentage van de totale bevolking. In het algemeen laat de figuur een trend zien van een relatief hoge prevalentie van alle (zorgvragende) profielen in de krimpgebieden. Hier is ook sprake van een leeftijds effect: omdat de krimpgebieden te maken hebben met relatief sterke vergrijzing, zijn er in deze gebieden ook meer zorgvragers. Zorgvragers in de toekomst Op basis van landelijke prevalentiecijfers per profiel, in combinatie met bevolkingsprognoses, heeft TNO schattingen gemaakt van het aantal ouderen per profiel in een bepaald (toekomstig) jaar en een bepaald gebied.
Samenhangend met de voorspelde vergrijzing wordt in 2030, in vergelijking met 2010, een toename van 57% van het aantal zorgvragers verwacht. Waren het er in 2010 nog ruim 17.000, in 2030 zal dit aantal gestegen zijn tot bijna 27.000 zorgvragers. In de figuren 5.4 en 5.5 worden de totale aantallen zorgvragers in 2010, 2020 en 2030 per regio weergegeven. Figuur 5.4 laat de absolute aantallen zien en figuur 5.5 het percentage van de totale bevolking. Ook hier laten de krimpregio’s, en dan met name de gemeente De Marne en de regio Eemsdelta, weer de grootste verwachte stijging van het aantal zorgvragers zien. Dit hangt samen met het feit dat in deze regio’s ook een sterke toename van het aantal ouderen wordt verwacht (zie ook paragraaf 2.3). Deze stijging van het aantal zorgvragers betekent dat de druk op de zorgvoorzieningen sterk zal toenemen, vooral in de krimpgebieden.
73
Sociaal Rapport Provincie Groningen 2010
74 74
H 5: Gezondheid, zorg en kwetsbare groepen
Figuur 5.4 Prognoses voor het totale aantal zorgvragers per regio in Groningen, 2010 t/m 2030, in absolute aantallen / Bron: Horizonline.nl
Veendam, Pekela, Menterwolde
ALLE ZORGVRAGERS IN ABSOLUTE AANTALLEN
Stadskanaal, Vlagt wedde, Bellingwedde Oldambt
Eemsdelta
De Marne Groningen, Haren, Ten Boer Hoogezand-Sappemeer, Slochteren Zuidhorn, Leek, Winsum, Bedum Grootegast, Marum
Provincie Groningen
0
5.000 2010
5.3.2
10.000
2020
15.000
20.000
25.000
30.000
2030
Mensen met beperkingen
Betrouwbare gegevens over de prevalentie van mensen met verschillende soorten beperkingen zijn voor de provincie Groningen niet beschikbaar. In deze paragraaf worden daarom alleen landelijke percentages besproken. Lichamelijke en zintuiglijke beperkingen (LB/ZB) Volgens het SCP (2007) zijn er in Nederland in 2006 ongeveer 1,5 miljoen mensen met matige of ernstige motorische beperkingen. Dit zijn mensen die moeite hebben met het gebruik van hun ledematen en daardoor beperkingen ondervinden bij bijvoorbeeld de algemene dagelijkse levensverrichtingen of de mobiliteit. Ongeveer 430.000 personen hebben matige of ernstige visuele beperkingen en 360.000 mensen matige of ernstige auditieve beperkingen. Een deel heeft beperkingen op verschillende terreinen. Als rekening wordt gehouden met deze overlap, dan zijn er in totaal naar schatting 1,7 miljoen zelfstandig wonende mensen met een matige of ernstige beperking; dit komt neer op ruim 10% van de bevolking. Beperkingen kunnen grote gevolgen voor
i emands dagelijks leven hebben. Zo heeft circa 75% van de mensen met lichamelijke beperkingen vaak of zelfs altijd last van vermoeidheid of pijn. Verstandelijke beperkingen (VB) De totale groep verstandelijk gehandicapten (zowel licht 12 als ernstig 13 gehandicapten) plus het aantal zwakbegaafden 14 met bijkomende problematiek wordt door het SCP (2010) geschat tussen de 154.000 en 528.000 in 2008. Dit komt neer op een percentage van 0,9% tot 3,2% van de totale bevolking. De ondergrens is gebaseerd op vraag en gebruik en is daarmee een vrij harde; de bovengrens is echter veel minder zeker. Psychische beperkingen Lange tijd was onbekend hoeveel mensen in Nederland leden aan een psychische stoornis volgens DMS IV 15 . Het bevolkingsonderzoek Nemesis (Trimbosinstituut) heeft dit in 1996 voor het eerst betrouwbaar in beeld gebracht. In 2010 is dit onderzoek opnieuw uitgevoerd. Hieruit bleek dat in 2010 gemiddeld 18%
12 50 < IQ < 70 13 IQ < 50 14 70 < IQ < 85 15 DSM-IV (Diagnostic and Statistical Manual of Mental Disorders, vierde druk) is een naslagwerk voor diagnostische criteria binnen de psychatrie.
75
Sociaal Rapport Provincie Groningen 2010
van de volwassenen in de afgelopen twaalf maanden een zogenaamde As-1 stoornis heeft gehad. Het gaat hierbij om de volgende aandoeningen: stemmingsstoornissen, angststoornissen, middelenstoornissen (alcohol of drugs) , ADHD, en gedragsstoornissen. Toegepast op het
bevolkingsaantal in de provincie op 1 september 2010, betekent dit dat er in 2010 ruim 100.0000 G roningers met een van de hierboven genoemde psychische stoornissen te maken hebben gehad.
Figuur 5.5 Prognoses voor het totale aantal zorgvragers per regio in Groningen, 2010 t/m 2030, als percentage ten opzichte van de totale bevolking / Bron: Horizonline.nl
Veendam, Pekela, Menterwolde
ALLE ZORGVRAGERS IN %
Stadskanaal, Vlagt wedde, Bellingwedde Oldambt
Eemsdelta
De Marne Groningen, Haren, Ten Boer Hoogezand-Sappemeer, Slochteren Zuidhorn, Leek, Winsum, Bedum Grootegast, Marum
Provincie Groningen
0%
1% 2010
5.4
2% 2020
3%
4%
5%
6%
7%
8%
2030
ZORG EN WONEN Ontwikkelingen als vergrijzing en de scheiding van wonen en zorg hebben grote invloed op de vraag naar geschikte woningen voor ouderen en andere kwetsbare groepen. Veel meer dan vroeger wonen ouderen en mensen met beperkingen zelfstandig en krijgen ze ondersteuning en zorg op maat. In deze paragraaf geven we informatie over vraag naar en aanbod van specifieke woningen. Hierbij g even we ook prognoses welke tekorten op termijn k unnen ontstaan door een toenemende vraag.
5.4.1
76 76
Geschikt en verzorgd wonen
Bij ouderen en andere hulpbehoevenden die in principe wel zelfstandig kunnen wonen, bestaat vaak een behoefte aan aangepaste woningen en zorg op maat. ABF research maakt hierbij onderscheid tussen geschikt en verzorgd wonen (Fortuna, 2009).
•Geschikt wonen betreft zelfstandige woningen waarvan diverse kenmerken aangeven dat ze meer geschikt zijn voor de doelgroep (ouderen en andere hulpbehoevenden) dan gebruikelijke woningen. De onderscheiden woningtypen zijn: wonen met diensten, overige ouderenwoningen, ingrijpend aangepaste woningen en nultreden woningen (woningen zonder binnen- en buitentrap).
H 5: Gezondheid, zorg en kwetsbare groepen
een uitgebreide toelichting horizonline.nl). Hieronder brengen we per regio vraag en aanbod voor deze woonvormen in beeld. Deze cijfers moeten voor kleine zorgregio's en per gemeente, met name ook vanwege de schattingen van de aanbodcijfers, met de nodige voorzichtigheid worden geïnterpreteerd.
•V erzorgd wonen (aanleunwoningen) betreft ouderenwoningen waarbij het mogelijk is om via een nabij gelegen zorgsteunpunt verpleging en/of verzorging te ontvangen. De vraag en het aanbod per gemeente zijn gebaseerd op het WoonOnderzoek Nederland 2006 (WoON 2006) van het ministerie van VROM. Dit is een grootschalig bevolkingsonderzoek. De vraag naar geschikt en verzorgd wonen betreft dan ook nadrukkelijk niet uitsluitend de vraag van ouderen maar ook die van andere hulp behoevenden. Voor het aanbod van overige geschikte woningen is op zorgregio-niveau uitgegaan van het WoonOnderzoek Nederland 2006, waarna de aantallen op grond van relevante kenmerken van de woningvoorraad, zoals het aantal meergezinswoningen, zijn verdeeld over de diverse gemeenten. Voor het aanbod van verzorgd wonen is gebruik gemaakt van een bestand met woonzorgcomplexen. Vraag en aanbod van de woonvormen zijn onafhankelijk opgesteld van de eerder besproken gezondheidsprofielen van het horizon-model. (Zie voor
Geschikt wonen Figuur 5.6 laat zien dat wat betreft ‘geschikt wonen’ in vrijwel alle regio’s het aanbod de vraag overtreft. Provinciebreed is er een overschot van 4,5%. Alleen in de regio Groningen-Haren-Ten Boer is in 2010 een tekort. Dit betekent waarschijnlijk leegstand in dit type woningen of verhuur aan andere doelgroepen. Overigens dient hierbij in het oog te worden gehouden dat geschikt wonen een verzamelcategorie is. Het is dus mogelijk dat aan een specifiek woningtype binnen deze categorie, wél een tekort bestaat, ondanks het geraamde overschot voor de hele categorie. Om dit te bepalen is nader onderzoek gewenst.
Figuur 5.6 Vraag en aanbod ‘geschikt wonen’ per regio in Groningen / Bron: Horizonline.nl
6.936
Veendam, Pekela, Menterwolde
6.823
GESCHIKT WONEN IN ABSOLUTE AANTALLEN
8.183
Stadskanaal, Vlagt wedde, Bellingwedde
7.903 6.641
Oldambt
5.316 10.238
Eemsdelta
8.478 1.840
De Marne
1.408 29.055
Groningen, Haren, Ten Boer
31.811 7.976
Hoogezand-Sappemeer, Slochteren
6.463 7.809
Zuidhorn, Leek, Winsum, Bedum
7.284 2.923
Grootegast, Marum
2.419 81.601
Provincie Groningen
77.905
0
10.000 aanbod 2010
20.000
30.000
40.000
50.000
60.000
70.000
80.000
vraag 2010
Verzorgd wonen
Voor verzorgd wonen geldt het tegenovergestelde: in alle regio’s overtreft de vraag het aanbod en is er dus sprake van een tekort (zie Figuur 5.7). Er is dus waarschijnlijk sprake van wachtlijsten, bijvoorbeeld voor a anleunwoningen.
77
Sociaal Rapport Provincie Groningen 2010
Figuur 5.7 Vraag en aanbod ‘verzorgd wonen’ per regio in Groningen / Bron: Horizonline.nl
637
Veendam, Pekela, Menterwolde
1.073
VERZORGD WONEN IN ABSOLUTE AANTALLEN
785
Stadskanaal, Vlagt wedde, Bellingwedde
1.248 518
Oldambt
817 898
Eemsdelta
1.193 78
De Marne
209 2.491
Groningen, Haren, Ten Boer
3.497 457
Hoogezand-Sappemeer, Slochteren
835 768
Zuidhorn, Leek, Winsum, Bedum
962 95
Grootegast, Marum
271 6.727
Provincie Groningen
10.105
0
2.000 aanbod 2010
Vraagontwikkeling
4.000
8.000
10.000
12.000
vraag 2010
Voor beide woonvormen is op provinciaal niveau nagegaan wat de verwachte vraag is tot 2030 16. Figuren 5.8 en 5.9 laten zien dat er een stevige stijging wordt verwacht van zowel de vraag naar geschikt als verzorgd wonen. Dit is enerzijds het gevolg van de vergrijzing en anderzijds het gevolg van de extramuralisering van de zorg.
16
6.000
De vraag naar geschikt wonen zal in 2030 naar v erwachting gestegen zijn naar bijna 92.000. Dat wil zeggen dat er bij een gelijkblijvend woningaanbod in 2030 een tekort zal zijn van ruim 10.000 woningen (zie figuur 5.8).
De vraagontwikkeling is uitgesplitst naar twee onderdelen: de extra vraag die ontstaat door de ontwikkeling van de bevolking (met als belangrijkste kenmerk de vergrijzing) en de extra vraag die ontstaat door de afbouw van verzorgingshuisplaatsen (extramuralisering). De raming van de woonvraag is verder gebaseerd op een aantal veronderstellingen, zie voor een uitgebreide toelichting horizonline.nl.
78 78
H 5: Gezondheid, zorg en kwetsbare groepen
Figuur 5.8 Verwachte vraag naar geschikt wonen in de provincie Groningen t/m 2030 / Bron: Horizonline.nl
aanbod geschikt wonen 2010 verwachte vraag naar geschikt wonen (prognose 2010 t/m 2030) 95.000 90.000 85.000 80.000 75.000 70.000 2010
2015
2020
2025
2030
Figuur 5.9 laat zien dat er in de provincie voor ‘verzorgd wonen’ in 2010 al een tekort van ruim 3.000 woningen is. De verwachting is dat de vraag naar verzorgd wonen in 2030 gestegen is naar bijna 17.000. Dus bij een gelijkblijvend aanbod zal er in 2030 een tekort zijn van bijna 10.000 woningen. Figuur 5.9 Verwachte vraag naar verzorgd wonen in de provincie Groningen t/m 2030 / Bron: Horizonline.nl
aanbod verzorgd wonen 2010 verwachte vraag naar verzorgd wonen (prognose 2010 t/m 2030) 18.000 16.000 14.000 12.000 10.000 8.000 6.000 4.000 2.000 0 2010
2015
2020
2025
2030
79
Sociaal Rapport Provincie Groningen 2010
5.4.2
Verzorgings- en verpleeghuizen Vraag en aanbod in 2010 Figuur 5.10 brengt vraag en aanbod van intramurale plaatsen in verzorgings- en verpleeghuizen in de provincie Groningen in beeld. In de meeste regio’s blijkt sprake van een overschot in het aanbod. Alleen de regio’s Hoogezand-Sappemeer- Slochteren en De Marne is er een (licht) tekort. Figuur 5.10 Vraag en aanbod ‘verzorg- en verpleeghuizen per regio in Groningen / Bron: Horizonline.nl
583
Veendam, Pekela, Menterwolde
VERZORGEN VERPLEEGHUIZEN IN ABSOLUTE AANTALLEN
581 766
Stadskanaal, Vlagt wedde, Bellingwedde
719 603
Oldambt
483 937
Eemsdelta
768 118
De Marne
126 2.743
Groningen, Haren, Ten Boer
1.926 375
Hoogezand-Sappemeer, Slochteren
500 912
Zuidhorn, Leek, Winsum, Bedum
588 213
Grootegast, Marum
176
0
500
1.000
1.500
2.0006.727
2.500
3.000 10.105
aanbod 2010
vraag 2010
Vraagontwikkeling Op provinciaal niveau is nagegaan wat de verwachte vraag naar intramurale plaatsen zal zijn tot 2030 . Is er in 2010 nog bijna nergens sprake van een tekort, in 2030 17 zal er,
17
bij een gelijkblijvend aanbod, waarschijnlijk een tekort zijn van ruim 2.000 intramurale plaatsen. De vraag naar intramurale plaatsen zal dan naar verwachting gestegen zijn naar bijna 9.000 plaatsen.
De verwachte vraag is enerzijds gebaseerd op de extra vraag die ontstaat door bevolkingsontwikkeling (met name de vergrijzing) en anderzijds op wijzigingen in de vraag die ontstaan door extramuralisering van de zorg.
80 80
H 5: Gezondheid, zorg en kwetsbare groepen
81
Sociaal Rapport Provincie Groningen 2010
Figuur 5.11 Verwachte vraag naar intramurale plaatsen in de provincie Groningen t/m 2030 / Bron: Horizonline.nl
aanbod intramurale plaatsen 2010 verwachte vraag naar intramurale plaatsen (prognose 2010 t/m 2030) 10.000 9.000 8.000 7.000 6.000 5.000 4.000 3.000 2.000 1.000 0 2010
5.5
2015
2020
2025
2030
ZORG - EN DIENSTVERLENING Als het aantal ouderen toeneemt en men langer zelfstandig blijft wonen, zal er in de toekomst een groter beroep gedaan worden op extramurale zorg. Ook zal er naar verwachting een steeds groter beroep worden gedaan op mantelzorg.
5.5.1
Zorg zonder verblijf
namelijk 2,3%. Ook in 2007 en 2008 was dit percentage in de provincie Groningen consequent hoger dan landelijk (3,0% vs 2,3%). Dit wordt verklaard door het verschil in vergrijzing: in 2009 is in de provincie Groningen 7,2% van de bevolking 75 jaar of ouder; landelijk is dit 6,8% (zie ook hoofdstuk 2).
5.5.2
Mantelzorg
van mantelzorg laten zien. Wel wordt door het SCP benadrukt dat mantelzorgers steeds meer behoefte krijgen aan ondersteuning. In eerdere SCP-studies over de mantelzorg is bij herhaling om aandacht gevraagd voor de vaak problematische combinatie van werken en helpen. In het verlengde daarvan is gewezen op de spanning tussen twee doelen van beleid: ‘meer mensen langer aan het werk’ en ‘grotere eigen verantwoordelijkheid van burgers voor hun hulpbehoevende netwerkleden’ (SCP, 2009).
82 82
Zorg zonder verblijf is persoonlijke verzorging of verpleging die mensen ontvangen zonder dat ze in een zorginstelling wonen 18 . In 2009 kreeg 2,7% van de bevolking in de provincie Groningen Zorg zonder verblijf (15.644 personen). Landelijk is dit percentage lager,
Mantelzorg is zorg die mensen vrijwillig, onbetaald en informeel aan elkaar geven, waarbij hulpvrager en hulpgever een persoonlijke relatie met elkaar hebben. Door toenemende vergrijzing, vermaatschappelijking van de zorg en bezuinigingen in de AWBZ-zorg neemt mantelzorg een steeds prominentere plaats in binnen het zorgstelsel. Tegelijkertijd is het overheidsbeleid gericht op een verhoging van de arbeidsparticipatie van vrouwen en ouderen, terwijl juist deze groepen vaak mantelzorg verlenen. Het SCP heeft in 2009 een analyse gemaakt van het aantal ontvangers en gevers van mantelzorg in de toekomst. Uit deze analyse kon voorzichtig worden geconcludeerd dat de ramingen tot 2030 vooralsnog geen onrustbarend groeiende kloof tussen aantallen o ntvangers en verleners
Mantelzorg geven Volgens het CBS (2010) zorgt ruim één op de tien mensen tussen de 25 en 65 jaar langdurig (langer dan twee weken) voor een ernstig ziek of hulpbehoevend familielid.
H 5: Gezondheid, zorg en kwetsbare groepen
In 2009 betrof dit landelijk 912.000 mantelzorgers. Vrouwen geven vaker mantelzorg dan mannen (12% versus. 9%). Ook verlenen mensen vaker mantelzorg naarmate ze ouder zijn. De GGD-gezondheidsenquête 2010 levert op p rovinciale schaal vergelijkbare cijfers op. Iets minder dan 13% van de Groningse bevolking heeft in de afgelopen twaalf m aanden mantelzorg gegeven, of geeft die nog steeds. Ook in de provincie Groningen geven vrouwen
g emiddeld vaker mantelzorg dan mannen en oudere mensen gemiddeld vaker dan jongere mensen 19 . Onder 50- tot en met 64-jarigen wordt het meeste mantelzorg gegeven (bijna 20%), bij de 65-plussers neemt het percentage m antelzorgers weer iets af (15%), zie figuur 5.12. Van de mantelzorgers voelt 40% zich enigszins belast en 14% zich tamelijk zwaar belast. Ongeveer 3% van de mantelzorgers geeft aan zeer zwaar belast te zijn met de mantelzorgtaken of zelfs overbelast. Vooral mantelzorgers onder de vijftig zijn zwaar belast (19%).
Figuur 5.12 Mantelzorgers in % van de totale bevolking per leeftijdsgroep in Groningen, 2010 / Bron: GGD Groningen, Gezondheidsenquête 2010
%
25 20 15 10 5 0
7,3%
12,5%
19,1%
14,7%
19 - 34 jaar
35 - 49 jaar
50 - 64 jaar
65+
18
Dit valt dit onder de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ); deze zorg wordt door het rijk gefinancierd. Niet alle zorg en hulp wordt vanuit de AWBZ gefinancierd, zo valt bijvoorbeeld huishoudelijke hulp onder de Wet Maatschappelijke Ondersteuning (WMO) en daarmee onder de verantwoordelijkheid van de verschillende gemeenten. 19
Overigens blijkt uit de GGD-data dat vrouwen en ouderen niet alleen vaker mantelzorg geven maar ook vaker ontvangen.
83
Sociaal Rapport Provincie Groningen 2010
6
84
MAAT SCHAPPELIJKE PARTICIPATIE
Onderzoeksbureau CMO Groningen
85
Sociaal Rapport Provincie Groningen 2010
KERNPUNTEN ONGEVEER ÉÉN OP DE DRIE GRONINGERS DOET DE EEN OF ANDERE VORM VAN VRIJWIL LIGERSWERK. ER ZIJN PER REGIO GROTE VERSCHILLEN: ZUIDHORN-LEEK-WINSUMBEDUM HEEFT HET HOOGSTE PERCENTAGE VRIJWILLIGERS (38%) EN VEENDAM-MENTERWOLDE-PEKELA HET LAAGSTE (26%). ER ZIJN NAAR VERHOUDING MEER VRIJWILLIGERS ACTIEF IN PLATTELANDSGEMEENTEN DAN IN MATIG EN STERK VERSTEDELIJKTE GEBIEDEN. 65,5% VAN DE GRONINGERS IS LID VAN ÉÉN OF MEER VERENIGINGEN. NAARMATE HET OPLEIDINGS NIVEAU VAN MENSEN HOGER IS, PARTICIPEREN ZIJ VAKER IN HET VERENIGINGS LEVEN. HET IS OPVALLEND DAT 70% VAN DE MENSEN MET EEN BIJSTANDSUITKERING GEEN LID IS VAN EEN VERENIGING. AL DEZE VERSCHILLEN ZIJN SIGNIFICANT. REGIONAAL ZIJN GEEN NOEMENSWAARDIGE VERSCHILLEN.
NET ALS IN 2006 BLIJKT DAT ONGEVEER 9% VAN DE GRONINGERS VAN 18 JAAR EN OUDER (ROND DE 50.000 MENSEN) ZEER BEPERKT MAATSCHAPPELIJK PARTICIPEERT. DEZE MENSEN DOEN GEEN BETAALD WERK, VOLGEN GEEN ONDERWIJS, DOEN GEEN VRIJWILLIGERSWERK EN ZIJN GEEN LID VAN EEN VERENIGING. DE REGIO’S STADSKANAAL-VLAGTWEDDE-BELLINGWEDDE EN OLDAMBT VALLEN OP MET RELATIEF VEEL MENSEN DIE BEPERKT PARTICIPE REN (RESPECTIEVELIJK 11,3% EN 12,2%).
BIJNA VIER OP DE TIEN MENSEN GEVEN AAN ZICH MATIG TOT ZEER ERNSTIG EENZAAM TE VOELEN. ER ZIJN GEEN NOEMENSWAARDIGE VERSCHILLEN TUSSEN DE REGIO’S. WEL BLIJKT DAT OUDERE MENSEN VAKER EENZAAM ZIJN DAN JONGERE. 86 86
H 6: Maatschappelijke participatie
6.1
INLEIDING Maatschappelijke participatie is een belangrijk thema voor sociaal beleid. De provincie Groningen vindt dat alle Groningers de mogelijkheid moeten hebben om actief in de samenleving te participeren en dat sociale uitsluiting of sociaal isolement zoveel mogelijk moet worden tegengegaan (Provincie Groningen, 2009). Arbeidsdeelname is een belangrijke vorm van maat schappelijke participatie (zie hoofdstuk 3), net als het
6.2
volgen van onderwijs of een opleiding (zie Jeugd monitor). Maar ook het doen van vrijwilligerswerk of lid zijn van een vereniging zijn belangrijke vormen van maatschappelijke participatie. De mate waarin mensen aangeven eenzaam te zijn, is een afspiegeling van de mate waarin zij maatschappelijk participeren. Het zijn deze thema’s die in dit hoofdstuk centraal staan.
VRIJWILLIGERSWERK Vrijwilligerswerk, ook wel vrijwillige inzet genoemd, is werk dat in enig georganiseerd verband, onverplicht en onbetaald wordt verricht ten behoeve van anderen of de samenleving. De zorg- en welzijnssector leunt voor een belangrijk deel op vrijwilligers. Gemeenten zijn medeverantwoordelijk voor de zelfredzaamheid van hun inwoners en streven ernaar dat er zo weinig mogelijk een beroep wordt gedaan op de professionele zorg. Met ontwikkelingen als bevolkingsdaling, vergrijzing en ontgroening betekent dit waarschijnlijk dat de druk op het vrijwilligerswerk zal toenemen. Het te verwachten effect is niet geheel eenduidig. Het is bijvoorbeeld ook denkbaar dat het potentieel van vrijwilligers juist zal groeien omdat het aantal ouderen de komende jaren zal groeien.
Het zijn tot op heden toch vooral de vitale ouderen die vrijwilligerswerk verrichten. Uit de GGD-gezondheidsenquête (2010) blijkt dat 30% van de Groningers van 19 jaar en ouder vrijwilligerswerk doet. Er zijn significante verschillen tussen de leeftijds categorieën: mensen tussen de 35 en 64 jaar doen het vaakst vrijwilligerswerk (ongeveer 34%) en mensen tussen de 19 en 34 jaar en boven de 65 jaar het minst (ongeveer 25%). Regionaal zijn er grote verschillen, deze zijn ook significant. De regio Zuidhorn- Leek-Winsum-Bedum heeft het hoogste percentage vrijwilligers en de regio Veendam-Pekela-Menterwolde het laagste percentage.
Figuur 6.1 Aandeel inwoners dat vrijwilligerswerk doet, naar regio. / Bron: GGGD Gezondheidsenquête 2010 * Vanwege een zeer lage respons (N=40) worden over de gemeente De Marne geen gegevens vermeld.
%
40
38% 36%
36
32%
32
29% 28
26%
28%
27%
29%
30%
24
20 ov
Pr e
ci
in en
ng
ni
ro
G
ta
um ar M t, as eg ot ro G k, ee um ,L d r, rn Be ee ho , m id um pe Zu ins ap W -S nd za n ge ere , oo ht H oc en ar Sl , H en ng ni er ro o G nB Te
el sd
m Ee
,
de bt ed am tw ld ag O Vl l, aa e , an dd de sk we ol ad g rw St llin te Be en , M m da en la Ve eke P
87
Sociaal Rapport Provincie Groningen 2010
Uit de GGD-gezondheidsenquête (2010) blijkt dat evenveel mannen als vrouwen vrijwilligerswerk doen. Mensen die deel uitmaken van een meerpersoonshuishouden, zoals gehuwden en samenwonenden, doen vaker aan vrijwilligerswerk dan mensen die alleen wonen. Ook wordt er vaker vrijwilligerswerk gedaan door mensen op het platteland (34%) dan door mensen in sterk verstedelijkte gebieden zoals de stad G roningen (28%). Voorbeelden van plattelandsgemeenten (niet-stedelijk) zijn Ten Boer en Marum. Opvallend is dat in matig verstedelijkte gebieden het minste v rijwilligerswerk wordt
6.3
gedaan (24%). Voorbeelden van matig v erstedelijkte gemeenten zijn Hoogezand-Sappemeer en Winschoten. Alle genoemde verschillen zijn significant. In de GGD-gezondheidsenquête (2010) is niet g evraagd naar specifieke soorten vrijwilligerswerk die men doet. Uit landelijke onderzoeken komt naar voren dat vrijwilligerswerk het meest gedaan wordt bij een sportvereniging (12%), een religieuze vereniging (9%) of op een school (8%) (CBS, 2009).
LIDMAATSCHAP VAN EEN VERENIGING In 2010 is 65,5% van de Groningers lid van één of meer verenigingen (GGD, 2010). Naarmate het opleidingsniveau van mensen hoger is, participeren zij vaker in het verenigingsleven. Het is opvallend dat 70% van de mensen met een bijstandsuitkering geen lid is van een vereniging. Al deze verschillen zijn significant. Regionaal zijn er geen noemenswaardige verschillen.
6.4
EENZAAMHEID Uit de GGD-Gezondheidsenquête (2010) blijkt dat bijna vier op de tien mensen (38%) in de provincie Groningen zich matig tot zeer ernstig eenzaam voelen. Dit percentage is hoger dan het landelijk gemiddelde: uit de laatste landelijke onderzoeken blijkt dat ongeveer één op de drie Nederlanders zich wel eens eenzaam voelt (TNS/NIPO, 2008).
6.5
Er blijken geen noemenswaardige verschillen tussen de regio’s. Ook is de eenzaamheid gelijkelijk verdeeld onder mannen en vrouwen. Er is wel een (significant) effect van leeftijd: oudere mensen zijn vaker eenzaam dan jongere. Mensen in de leeftijdscategorie 19 tot 34 jaar zijn het minst vaak eenzaam (33%) en mensen in de de leeftijds categorie 65+ het vaakst (44%).
MATE VAN MAATSCHAPPELIJKE PARTICIPATIE CMO Groningen heeft in de context van het Sociaal Rapport 2006 een indicator ontwikkeld voor de mate waarin mensen maatschappelijk participeren. Uitgangspunt is dat mensen maatschappelijk participeren als zij een van de volgende activiteiten ontplooien (CMO, 2006): 1. arbeidsdeelname 2. volgen van onderwijs of opleiding 3. vrijwilligerswerk 4. lidmaatschap van een vereniging Met de indicator worden de mensen geteld die volgens de GGD-gezondheidsenquête 2010 NIET of beperkt
aatschappelijk participeren. Dat wil zeggen het m aandeel van de Groningers van 18 jaar en ouder dat én geen betaald werk doet én geen onderwijs volgt én geen vrijwilligerswerk doet en tenslotte ook geen lid is van een vereniging. Net als in 2006 blijkt dat ongeveer 9% van de Groningers volgens deze definitie beperkt maatschappelijk participeert. Dit komt neer op ongeveer 50.000 Groningers. Er zijn regionale verschillen: de regio’s Stadskanaal-Vlagtwedde-Bellingwedde en Oldambt v allen op met relatief veel mensen die beperkt participeren (respectievelijk 11,3% en 12,2%).
Tabel 6.1 Aandeel inwoners dat zeer beperkt maatschappelijk participeert, naar regio / Bron: GGD Gezondheidsenquête 2010 (CMO bewerking) Veendam/Pekela/Menterwolde Stadskanaal/Vlagtwedde/Bellingwedde Oldambt Eemsdelta Groningen/Haren/Ten Boer Hoogezand/Slochteren Zuidhorn/Leek/Winsum/Bedum Grootegast/Marum Provincie Groningen
* Vanwege een zeer lage respons (N=40) worden over de gemeente De Marne geen gegevens vermeld.
88 88
9,3% 11,3% 12,2% 9,7% 8,5% 9,9% 8,6% 9,8% 9,4%
H 6: Maatschappelijke participatie
89
Sociaal Rapport Provincie Groningen 2010
7 90
LEEFBAARHEID EN VEILIGHEID
Onderzoeksbureau CMO Groningen
91
Sociaal Rapport Provincie Groningen 2010
KERNPUNTEN INWONERS VAN DE PROVINCIE GRONINGEN ZIJN OVER HET ALGEMEEN TEVREDEN MET HUN WOONOMGEVING. HET RAPPORTCIJFER DAT ZIJ GEVEN AAN HUN WOONOMGEVING, WAS IN 2010 EEN 7,8; DIT IS IETS HOGER DAN HET LANDELIJK GEMIDDELDE UIT 2009. HET OORDEEL VAN GRONINGERS OVER DE ONTWIKKELING VAN HUN BUURT IS VERGELIJKBAAR MET LANDELIJKE CIJFERS: 13% VINDT DAT HUN BUURT IN HET AFGELOPEN JAAR IS VOORUITGEGAAN, EENZELFDE DEEL IS VAN MENING DAT HUN BUURT IS ACHTERUITGEGAAN. HET OORDEEL VAN DE GRONINGERS OVER BUURTVERLICHTING EN ONDERHOUD VAN WEGEN EN GROEN VOORZIENING IS POSITIEF VOOR EEN RUIME MEERDERHEID VAN DE BEVOLKING. OVER SPEELPLEKKEN VOOR KINDEREN EN VOORZIENINGEN VOOR JONGEREN ZIJN MINDER INWONERS TEVREDEN (RESPECTIEVELIJK 43% EN 20%). BIJNA 70% VAN DE INWONERS VAN DE PROVINCIE GRONINGEN VINDT DAT DE MENSEN PRETTIG MET ELKAAR OMGAAN. IETS MEER DAN EEN DERDE VAN GRONINGER BEVOLKING GEEFT AAN DAT MEN VEEL CONTACT HEEFT MET BUURTGENOTEN. 92 92
DE GEMIDDELDE AFSTAND TOT EEN SCHOOL, KINDERDAGVERBLIJF OF MEDISCHE VOORZIENING IS BINNEN DE PROVINCIE GRONINGEN GROTER DAN LANDELIJK. VOOR BIBLIOTHEKEN LIGT DE GEMIDDELDE AFSTAND IETS LAGER. IN DE VERSCHILLENDE REGIO’S IN DE PROVINCIE GRONINGEN IS HET AANTAL VOORZIENINGEN LAGER DAN HET GEMIDDELD IN NEDERLAND. DIT IS LOGISCH, AANGEZIEN DE PROVINCIE GRONINGEN RELATIEF WEINIG VERSTE DELIJKT IS. HIERDOOR IS DE KEUZE IN VOORZIENINGEN VOOR DE GRONINGERS KLEINER DAN LANDELIJK. GRONINGERS WERDEN NAAR VERHOUDING HET MEEST VAAK SLACHTOFFER VAN VANDALISMEDELICTEN (14%), GEVOLGD DOOR VERMOGENSDELICTEN (13%). DEZE VERDELING LIGT GELIJK AAN HET LANDELIJK GEMIDDELDE.
H 7: Leefbaarheid en veiligheid
MENSEN, ZOWEL GRONINGERS ALS DE GEMIDDELDE NEDERLANDER, ONDERVINDEN DE MEESTE OVERLAST VAN HONDENPOEP EN ROMMEL OP STRAAT. 7.1
IN 2009 VOELDE ONGEVEER EEN KWART VAN DE BEVOLKING ZICH WEL EENS ONVEILIG. ONGEVEER 15% VAN DE BEVOLKING VOELDE ZICH WEL EENS ONVEILIG IN DE EIGEN WOONBUURT.
INLEIDING Bevolkingskrimp en leefbaarheid zijn twee b egrippen die sterk aan elkaar zijn gerelateerd. Vaak wordt een negatief verband gelegd waarin krimp als vanzelfspre kende oorzaak wordt gezien voor een v erpaupering van de leefomgeving en een verslechtering van de leefbaarheid. De vraag is of dit beeld terecht is. De verwachting is dat de meeste gemeenten met een geleidelijke bevolkingskrimp de gevolgen op het gebied van wonen, onderwijs en ruimte goed kunnen opvangen en zelfs kunnen ombuigen in een kans om de leefomstandigheden te verbeteren: lagere woning prijzen, minder files op wegen en ruimte voor meer groen (Ministerie van BZK, 2009). Juist in de gebieden waar sterke bevolkingsdaling optreedt, zoals in de Eemsdelta, Oost-Groningen en de Marne, gaat een aanzienlijke bevolkingskrimp hand in hand met een daling van het aantal huishou dens en een sterke vergrijzing en ontgroening (zie hoofdstuk 2). Gevolgen zijn een verandering in de behoefte aan het aantal en het soort voorzieningen, leegstand en een prijsdaling van woningen (hoofdstuk 4) wat samengaat met een relatief hoge werkloos heid (hoofdstuk 3). Dit zet de leefbaarheid in deze gebieden onder druk. Leefbaarheid wordt omschreven als de mate waarin de leefomgeving aansluit bij de voorwaarden en behoeften die er door de mens aan worden gesteld (Ministerie van VROM, 2009). Het gaat dan om hoe aantrekkelijk of geschikt een bepaalde omgeving is om er te willen en kunnen wonen. Leefbaarheid kan
7.2
SUBJECTIEVE LEEFBAARHEID
7.2.1
Waardering woonomgeving
In de GGD-gezondheidsenquête (2010) is aan de inwoners van de provincie Groningen gevraagd hoe tevreden zij zijn met hun woonomgeving. Dit is gemeten aan de hand van een rapportcijfer. Gemiddeld waarderen inwoners van Groningen hun woonomgeving met een 7,8. Op landelijk niveau heeft in 2009 het Centraal Bureau voor de Statistiek onderzocht hoe Nederlanders hun woonomgeving waarderen (in de Integrale Veiligheidsmonitor). De woonomgeving werd toen door de gemiddelde Nederlander met een 7,4 gewaardeerd. Overigens beoordeelden de inwoners van de provincie Groningen hun woonomgeving in dat jaar met eenzelfde rapportcijfer.
vanuit verschillende perspectieven benaderd worden (Van Dorst, 2005). De objectieve kant van leefbaar heid wordt ook wel de veronderstelde leefbaarheid genoemd. Het gaat dan om datgene wat mensen met elkaar doen en welke verenigingen en voorzieningen ze daarbij gebruiken. De subjectieve kant van leef baarheid wordt ingevuld door de ervaren leefbaarheid. Het gaat dan om hoe leefbaar mensen hun omgeving vinden, hoe veilig zij zich hier voelen, hoe tevreden zij zijn over hun wijk of dorp als woonplaats en hoe sterk dat bij hun behoeften aansluit (zie ook Scoop, 2009). In dit hoofdstuk gaan we in op hoe de Groningers hun woonomgeving waarderen (subjectieve leefbaarheid). Ook beschrijven we de objectieve kenmerken van de leefomgeving, namelijk de afstand tot v oorzieningen en het aantal voorzieningen binnen de provincie Groningen. De laatste paragraaf heeft veiligheid als thema. We beschrijven hoe veilig de Groninger samenleving is en hoe veilig de Groningers zich voelen. Burgers hoeven geen ervaring te hebben met criminaliteit om er bang voor te zijn. Ze pikken voldoende signalen van (on-)veiligheid op om zich al dan niet veilig te voelen, zoals het niveau van verloedering in de buurt of berichtgeving in de media. Onveiligheidsgevoelens kunnen resulteren in een vertekend beeld van de feitelijke veiligheidssituatie en een negatieve invloed hebben op de kwaliteit van de woon- en leefsituatie (SCP, 2009).
Inwoners van de verschillende regio’s van Groningen onderscheiden zich wat betreft tevredenheid met de woonomgeving (zie figuur 7.1). Hier zijn geen v erschillen tussen krimp- en niet-krimpgebieden zichtbaar. Wel waarderen inwoners van de regio Grootegast-Marum hun woonomgeving het hoogst met een gemiddelde van 8,2, terwijl inwoners van de regio Groningen-Haren-Ten Boer hun woonomgeving gemiddeld een halve punt lager waarderen met een 7,7. Dit is het ‘grote-stad’-effect, Haren en Ten Boer komen er afzonderlijk beter vanaf.
93
Sociaal Rapport Provincie Groningen 2010
94 94
H 7: Leefbaarheid en veiligheid
Figuur 7.1 Waardering van de woonomgeving per regio in Groningen (n=4369) / Bron: GGD-Gezondheidsenquête 2010 * De waarde van gemeente de Marne is vanwege een kleine steekproef indicatief (n=80)
10
8
7,8
8,1
7,8
7,8
8
7,7
7,8
8
8,2
6
4
2
0
ar
M
um ar M t, as eg ot ro G k, ee um ,L d r, rn Be ee ho , m id um pe Zu ins ap W -S nd za n ge re e , oo ht H oc en ar Sl , H en ng ni er ro o G nB Te * ne
e D
ta el sd m Ee , de bt ed am tw ld ag O Vl l, aa e , an dd de sk we ol ad g rw St llin te Be en , M m da en la Ve eke P
7.2.2
Oordeel over ontwikkeling van de woonbuurt
In de GGD-gezondheidsenquête (2010) is tevens gevraagd hoe respondenten vinden dat hun buurt zich heeft ontwikkeld. Van alle inwoners van de provincie Groningen vindt bijna 13% dat hun buurt in het afgelopen jaar is vooruitgegaan. Eenzelfde deel is van mening dat deze juist is achteruitgegaan. Het overgrote deel, namelijk driekwart, vindt dat hun buurt niet is veranderd. In 2009 heeft het CBS in de Integrale Veiligheidsmonitor deze zelfde vraag gesteld. Toen bleek dat zowel landelijk als provinciaal 14% van de inwoners vond dat hun buurt in het afgelopen jaar was vooruitgegaan en 15% van mening was dat hun buurt juist was achteruitgegaan. Inwoners van de verschillende regio’s van Groningen verschillen wat betreft hun oordeel over de ontwikkeling
van de buurt (zie figuur 7.2). Zo vindt een hoog aandeel inwoners in de regio Eemsdelta dat hun woonbuurt is achteruitgegaan (17%), en geven relatief weinig inwoners van deze regio aan dat hun buurt vooruit is gegaan (9%). Ook in de regio’s Hoogezand-Sappemeer-Slochteren, Stadskanaal-Vlagtwedde-Bellingwedde en De Marne vindt steeds een hoger aandeel inwoners dat hun woonomgeving achteruit is gegaan. In de overige regio’s is dit andersom: hier vindt juist een hoger aandeel inwoners dat hun woonomgeving vooruit is gegaan. Vooral in de regio Grootegast-Marum geven relatief veel inwoners aan dat hun buurt vooruit is gegaan (bijna 17%) en relatief weinig dat hun buurt achteruit is gegaan; dit sluit aan bij het hoge rapportcijfer waarmee de bewoners van deze regio hun woonomgeving waarderen (zie voorgaande paragraaf).
95
Sociaal Rapport Provincie Groningen 2010
Figuur 7.2 Oordeel over ontwikkeling van de woonbuurt in het afgelopen jaar per regio in Groningen (n=4356) / Bron: GGD-Gezondheidsenquête 2010 * De waarde van gemeente de Marne is vanwege een kleine steekproef indicatief (n=80)
12,4%
Veendam, Pekela, Menterwolde
11,4% 10,2%
Stadskanaal, Vlagt wedde, Bellingwedde
15,3% 16,1%
Oldambt
12,5% 8,8%
Eemsdelta
17,0% 11,3%
De Marne
15,0%
Groningen, Haren, Ten Boer
14,7% 10,9% 13,5%
Hoogezand-Sappemeer, Slochteren
15,9% 10,7%
Zuidhorn, Leek, Winsum, Bedum
9,5% 16,8%
Grootegast, Marum
6,8%
0
5 Vooruit gegaan
7.2.3
96 96
%
Fysieke leefbaarheid van de buurt
10
15
20
Achteruit gegaan
De ervaring van goede fysieke voorzieningen in de buurt is een indicatie van tevredenheid met de woonomgeving. In de Integrale Veiligheidsmonitor van het CBS (2009) zijn vijf stellingen aan de respondenten voorgelegd over fysieke collectieve voorzieningen. De mate waarin de inwoners van Groningen en de gemiddelde Nederlander het eens waren met deze stellingen is te vinden in figuur 7.3. De stelling ‘in de buurt is het buiten goed verlicht’ heeft de grootste instemming: iets minder dan driekwart van de Groningse respondenten is het hiermee eens of helemaal eens (tegenover 70% landelijk). Met de stellingen over het onderhoud van wegen en paden en van parken en plantsoenen is iets minder dan tweederde van de inwoners van de provincie Groningen het eens; respectievelijk 63% en 64% tegenover 64% landelijk voor beide stellingen.
Veel minder tevreden zijn de mensen over de voor zieningen voor kinderen en jongeren. In vergelijking met het landelijk gemiddelde, vinden naar verhouding minder inwoners van Groningen dat er goede speelplekken voor kinderen zijn; 43% van de Groningers vindt dit tegenover 53% landelijk, een verschil van tien procentpunten. De voorzieningen voor jongeren worden nog minder goed gewaardeerd: één op de vijf inwoners is het eens met de stelling dat er goede voorzieningen voor jongeren zijn.
H 7: Leefbaarheid en veiligheid
Figuur 7.3 Oordeel over fysieke collectieve voorzieningen in de woonbuurt (% (helemaal) eens / Bron: Integrale VeiligheidsMonitor (IVM) 2009
In de buurt zijn er goede voorzieningen voor jongeren
%
19% 20%
In de buurt zijn er goede speelplekken voor kinderen
53% 43%
73%
In de buurt is het buiten goed verlicht
70%
In de buurt zijn perken, plantsoenen en parken goed onderhouden
64%
In de buurt zijn wegen en paden goed onderhouden
64%
64%
63% 0
10 Nederland
7.2.4
Sociale cohesie
7.3
VOORZIENINGEN
20
30
40
50
60
70
80
Provincie Groningen
Sociale cohesie heeft betrekking op de sociale contacten tussen buurtbewoners en de betrokkenheid bij de buurt. Sociale cohesie is geïnventariseerd in de context van de Veiligheidsmonitor 2009, met een zestal stellingen: 1. De mensen kennen elkaar in de buurt nauwelijks 2.De mensen gaan in de buurt op een prettige manier met elkaar om 3.Ik woon in een gezellige buurt, waar veel saamhorigheid is 4. Ik voel me thuis bij de mensen die in de buurt wonen 5. Ik heb veel contact met andere buurtbewoners 6. Ik ben tevreden over de bevolkingssamenstelling in de buurt
Het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) heeft voor elke gemeente in Nederland de gemiddelde afstand tot een voorziening en het gemiddeld aantal voorzieningen binnen een bepaald gebied berekend 20. De meeste voorzieningen zijn in 2008 geïnventariseerd (alleen kinderdagverblijven in 2007); dit zijn de meeste recente beschikbare cijfers op provinciaal niveau. Deze paragraaf beschrijft bovengenoemde informatie over voorzieningen voor de Groninger gemeenten. Doordat de provincie Groningen relatief weinig v erstedelijkt is, ligt het gemiddeld aantal voorzieningen binnen een gebied voor de meeste gemeenten (logischerwijs) lager dan landelijk. Het is vooral interessant om over een aantal jaren na te gaan welke ontwikkelingen op het gebied van voorzieningen hebben plaatsgevonden. Met
Figuur 7.4 laat zien hoe de inwoners van de provincie roningen denken over de sociale cohesie in hun woonG buurt. De cijfers zijn afgezet tegen die van Nederland. De figuur maakt duidelijk dat Groningers op alle zes de onderdelen iets minder positief oordelen dan de gemiddelde Nederlander, maar de verschillen zijn klein. Bijna 70% van de mensen is tevreden met de samenstelling van de bevolking en vindt dat de mensen prettig met elkaar omgaan. Iets meer dan een derde van Groninger bevolking geeft aan dat men veel contact heeft met buurtgenoten. Op basis van de eerste vier stellingen is de indicator ‘sociale cohesie’ berekend. De schaalscore loopt van 0 tot 10. Een lagere score betekent minder sociale cohesie. De waarde die inwoners van de provincie Groningen toekennen aan de sociale cohesie is een 6,1. De landelijke score is 6,3.
name in krimpgebieden is de verwachting dat het aantal v oorzieningen als gevolg van bevolkingsdaling en ontgroening duidelijk afneemt. Dit geldt echter niet voor alle voorzieningen. Door de vergrijzing zal de behoefte aan het aantal zorg- en verpleeghuizen bijvoorbeeld juist toenemen (zie hoofdstuk 5). Achtereenvolgens worden de volgende voorzieningen besproken: • scholen (onderverdeeld in basisonderwijs en voortgezet onderwijs) • kinderdagverblijven • medische voorzieningen (onderverdeeld in huisartsenpraktijken en ziekenhuizen) • bibliotheken.
97
Sociaal Rapport Provincie Groningen 2010
Figuur 7.4 Oordeel over sociale cohesie in de woonbuurt (% (helemaal) eens) / Bron: Integrale VeiligheidsMonitor (IVM) 2009
26%
Mensen kennen elkaar nauwelijks
28% 70%
Mensen gaan prettig met elkaar om
68% 45%
Gezellige buurt met veel saamhorigheid
42% 64%
Voel mij thuis bij mensen in deze buurt
60% 40%
Veel contact met andere buurtbewoners
37% 71%
Tevreden met samenstelling bevolking
69%
0
10 Nederland
20
20
30
40
50
60
70
80
Provincie Groningen
Een voorziening wordt omschreven als een locatie die bezocht kan worden door mensen in het dagelijks leven. Het gaat dan onder andere om instellingen van de gezondheidszorg, culturele instellingen en scholen. Het gemiddeld aantal voorzieningen binnen een bepaalde afstand is berekend voor elke inwoner binnen een gebied vanaf het woonadres. Deze aantallen zijn vervolgens gemiddeld over alle inwoners. De gemiddelde afstand tot een voorziening is berekend als de afstand voor elke inwoner binnen een gebied vanaf het woonadres tot de dichtstbijzijnde betreffende voorziening. Deze afstand is vervolgens gemiddeld voor alle inwoners van een gebied. Alle afstanden zijn berekend over verharde (auto-)wegen, dus niet over fiets- en voetpaden. De informatie over voorzieningen is alleen opgenomen wanneer van 90 procent of meer van de inwoners in de gemeente de exacte ligging (x-, y-coördinaat) van het adres kon worden vastgesteld en bij minimaal tien inwoners per gemeente.
98 98
H 7: Leefbaarheid en veiligheid
7.3.1
Basisscholen
Voor de basisscholen is gekeken naar het aantal b innen een afstand van vijf kilometer. Uitgangspunt is dat dit voor kinderen in de basisschoolleeftijd nog een acceptabele fietsafstand is. Binnen vijf kilometer is voor inwoners van de provincie Groningen het aantal basisscholen gemiddeld 14; landelijk gezien is dit 25. De gemeenten Bellingwedde, De Marne, Reiderland en Vlagtwedde scoren relatief slecht wat betreft het aanbod van basisscholen. Maar ook in de andere gemeenten ligt het aantal beduidend lager dan het landelijk gemiddelde. Een positieve uitzondering is de gemeente Groningen; deze scoort vergelijkbaar met het landelijk niveau (zie figuur 7.5).
Het relatief lage aantal basisscholen binnen vijf k ilometer wil zeggen dat inwoners van de provincie Groningen minder keuze hebben. Als men wil kiezen voor een bepaald type basisonderwijs of een bepaalde basisschool, dan moet hier verder voor worden gereisd dan gemiddeld in Nederland. De gemiddelde afstand tot een basisschool ligt voor inwoners van de provincie Groningen (dus) ook hoger dan het landelijk gemiddelde, namelijk op 0,8 kilometer tegenover 0,6 kilometer.
Figuur 7.5 Gemiddeld aantal basisscholen binnen 5 kilometer per gemeente (2008) / Bron: CBS Statline 0-5 6-10
GEMIDDELD AANTAL BASISSCHOLEN
11-15 Eemsmond
16-20
Delfzijl
De Marne
> 20
Loppersum Winsum Zuidhorn
Appingedam Bedum
Ten Boer
Groningen
Grootegast Leek Marum
Haren
Slochteren Scheemda Menterwolde Hoogezand - S. Veendam
Reiderland
Winschoten Bellingwedde
Pekela
Stadskanaal Vlagtwedde
99
Sociaal Rapport Provincie Groningen 2010
Figuur 7.6 Gemiddeld aantal scholen voor voortgezet onderwijs binnen 10 kilometer per gemeente (2008) / Bron: CBS Statline 0-2 3-4 5-10 Eemsmond
> 10
Delfzijl
De Marne Loppersum Winsum Zuidhorn
Appingedam Bedum
Ten Boer Slochteren
Groningen
Grootegast
Scheemda
Leek Marum
Haren
Menterwolde Hoogezand - S.
Reiderland
Winschoten Bellingwedde
Veendam Pekela Stadskanaal
GEMIDDELD AANTAL SCHOLEN VOORTGEZET ONDERWIJS
7.3.2
100 100
Scholen voor voorgezet onderwijs
Binnen een afstand van tien kilometer hebben i nwoners van de provincie Groningen gemiddeld 8 scholen voor voorgezet onderwijs. Het landelijk gemiddelde is 16 scholen. In vrijwel alle Groninger gemeenten is het aantal scholen binnen tien kilometer onder het landelijk g emiddelde (figuur 7.6). Alleen in de gemeenten Groningen en Haren is het aantal scholen binnen tien kilometer vergelijkbaar met het landelijk niveau.
Vlagtwedde
Dit houdt in dat leerlingen binnen het voortgezet onderwijs in de provincie Groningen relatief ver moeten reizen. De afstand tot een school voor voorgezet onderwijs is gemiddeld 2,8 kilometer. Landelijk gezien is deze afstand iets korter, namelijk 2,4 kilometer. Vooral in de gemeenten Bedum, Ten Boer, Loppersum, Marum en Reiderland is de afstand tot een school voor voortgezet onderwijs erg groot; gemiddeld tussen 7,5 en 9,8 kilometer.
H 7: Leefbaarheid en veiligheid
Figuur 7.7 Gemiddeld aantal kinderdagverblijven binnen 5 kilometer per gemeente (2007) / Bron: CBS Statline 0-2 3-4 5-10
GEMIDDELD AANTAL KINDERDAGVERBLIJVEN
> 10 Eemsmond Delfzijl
De Marne Loppersum Winsum Zuidhorn
Appingedam Bedum
Ten Boer
Groningen
Grootegast Leek Marum
Haren
Slochteren Scheemda Menterwolde Hoogezand - S. Veendam
Reiderland
Winschoten Bellingwedde
Pekela
Stadskanaal Vlagtwedde
7.3.3
Kinderdagverblijven
Inwoners van de provincie Groningen hebben binnen een afstand van vijf kilometer gemiddeld 15 kinderdag verblijven tot hun beschikking. Het landelijk gemiddelde is aanzienlijk hoger: 21 kinderdagverblijven. Figuur 7.7 laat zien dat vrijwel alle Groninger gemeenten onder het landelijk gemiddelde scoren. In 2007 hadden de Marne en Reiderland zelfs geen kinderdagverblijfvoorziening. Alleen de gemeente Groningen is een positieve uitzondering; hier zijn meer dan tweemaal
zoveel kinderdagverblijven binnen vijf kilometer dan landelijk (44). De afstand die de inwoners van Groningen moeten afleggen tot een kinderdagverblijf is gemiddeld 2,1 kilometer; landelijk is dit bijna de helft (gemiddeld 1,3 kilometer). Met name in de omgeving van Reiderland zijn kinderdagverblijven schaars; de gemiddelde afstand is daar 10,6 kilometer. Ook in de gemeenten Bellingwedde, Loppersum, De Marne en Pekela moeten ouders ver reizen voor opvang van hun kinderen.
101
Sociaal Rapport Provincie Groningen 2010
Figuur 7.8 Gemiddeld aantal huisartsenpraktijken binnen 5 kilometer per gemeente (2008) / Bron: CBS Statline 0-2 3-4 5-10
GEMIDDELD AANTAL HUISARTSENPRAKTIJKEN
Eemsmond
> 10
Delfzijl
De Marne Loppersum Winsum Zuidhorn
Appingedam Bedum
Ten Boer Slochteren
Groningen
Grootegast
Scheemda
Leek Haren
Marum
Menterwolde Hoogezand - S.
Reiderland
Winschoten Bellingwedde
Veendam Pekela
Stadskanaal Vlagtwedde
1,2 KM 7.3.4
102 102
Huisartsenpraktijken
DE AFSTAND TOT EEN HUISARTSENPRAKTIJK IS VOOR INWONERS VAN NEDERLAND GEMIDDELD 1,2 KILOMETER.
De provincie Groningen heeft gemiddeld minder huisartsenpraktijken dan het landelijk gemiddelde. Binnen een afstand van vijf kilometer hebben G roningers gemiddeld 13 huisartsenpraktijken, landelijk is dit gemiddeld 21. Binnen de provincie is de gemeente Groningen wederom een positieve uitzondering; het aantal huisartsenpraktijken binnen vijf kilometer is hier bijna anderhalf keer zo groot als landelijk (31 huisartsenpraktijken). De gemeenten Haren, HoogezandSappemeer en Veendam hebben tussen de 8 en de 11 huisartsenpraktijken binnen vijf kilometer. De overige gemeenten zitten ruim onder het provinciaal en landelijk gemiddelde.
De afstand tot een huisartsenpraktijk is voor inwoners van Nederland gemiddeld 0,9 kilometer. Inwoners van de provincie Groningen moeten voor deze voorziening iets verder reizen, hoewel het verschil klein is (1,2 kilometer). In de gemeente Scheemda is de gemiddelde afstand tot een huisartsenpraktijk het grootst, namelijk 2,2 kilometer. Ook In de gemeenten Bellingwedde, G rootegast, Loppersum, Marum, Slochteren en Vlagtwedde is de gemiddelde afstand tot een huisartsenpraktijk relatief groot (minimaal tweemaal zo groot als landelijk).
H 7: Leefbaarheid en veiligheid
Figuur 7.9 Aantal ziekenhuizen binnen twintig kilometer (inclusief buitenpolikliniek), per gemeente (2008) / Bron: CBS Statline
0 1
AANTAL ZIEKENHUIZEN BINNEN 20 KM
2 3 4
Eemsmond Delfzijl
De Marne Loppersum Winsum Zuidhorn
Appingedam Bedum
Ten Boer
Groningen
Grootegast
Slochteren Scheemda
Reiderland
Leek Marum
MenterHaren Hoogezand wolde - S. Veendam
Winschoten Bellingwedde Pekela
Stadskanaal Vlagtwedde
7.3.5
Ziekenhuizen (inclusief buitenpolikliniek)
De beschikbaarheid en bereikbaarheid van acute zorg buiten kantooruren in dunbevolkte gebieden van de provincie Groningen is kwetsbaar, zo bleek uit onderzoek in opdracht van het Regionaal Overleg Acute Zorg Groningen (Argo, 2009). In de provincie Groningen zijn op dit moment vijf ziekenhuizen, te weten in de gemeenten Delfzijl, Groningen (twee ziekenhuizen), Stadskanaal en Winschoten. Inwoners van de provincie Groningen moeten gemiddeld 7,7 kilometer reizen naar een ziekenhuis of buiten polikliniek. De gemiddelde Nederlander moet gemiddeld een afstand van 5,2 kilometer afleggen. Vooral inwoners van de gemeenten Eemsmond, de Marne, Grootegast, Leek, Vlagtwedde, Winsum en Zuidhorn moeten ver reizen voor een ziekenhuis of polikliniek, namelijk 16 kilometer of meer. In gevallen waar spoedeisende hulp nodig is, kan de reisafstand tot het dichtstbijzijnde
ziekenhuis voor inwoners van levensbelang zijn. Voor de dunbevolkte gebieden in de provincie Groningen ligt de uitdaging erin om beschikbaarheid en bereikbaarheid van de acute zorg te (blijven) waarborgen. Wanneer we het aantal ziekenhuizen en poliklinieken innen een afstand van twintig kilometer bekijken, b dan ligt het aantal ziekenhuizen in Groningen een stuk lager dan landelijk (respectievelijk drie ziekenhuizen provinciaal en zeven landelijk). Alle Groninger gemeenten zitten wat dit betreft duidelijk onder het landelijk gemiddelde (zie figuur 7.9). Inwoners van de g emeenten Ten Boer, Hoogezand-Sappemeer en S lochteren hebben nog de keuze uit vier ziekenhuizen binnen een afstand van twintig kilometer, de inwoners van de overige gemeenten hebben minder opties. 103
Sociaal Rapport Provincie Groningen 2010
Figuur 7.10 Afstand tot een bibliotheek per gemeente (2008) / Bron: CBS Statline 0 t/m 1 km 1 t/m 2 km 2 t/m 3 km
AFSTAND TOT EEN BIBLIOTHEEK IN KM
Eemsmond Delfzijl
De Marne Loppersum Winsum Zuidhorn
Appingedam Bedum
Ten Boer Slochteren
Groningen
Grootegast
Scheemda
Reiderland
Leek Marum
Haren
MenterHoogezand wolde - S.
Winschoten Bellingwedde
Veendam Pekela
Stadskanaal Vlagtwedde
7.3.6
104 104
Bibliotheken
In de provincie Groningen zijn in 2010 in totaal 67 bibliotheken gevestigd. In aanvulling hierop rijden er nog vijf bibliobussen die op hun route gezamenlijk in totaal 132 halteplaatsen aandoen (www.mijneigenbibliotheek.nl). De afstand tot een bibliotheekvestiging is voor inwoners van de provincie Groningen gemiddeld 1,6 kilometer, landelijk gezien is dit gemiddeld 1,7 kilometer. Groningen scoort wat dit betreft dus iets gunstiger (zie ook figuur 7.10).
Uit onderzoek van het Sociaal en Cultureel Planbureau (SCP) blijkt dat vooral plattelandbewoners het afnemende aantal bibliotheken als zorgwekkend ervaren. Opvang van het afnemende aantal bibliotheken door een bibliobus wordt veelal gewaardeerd, hoewel de stoptijd per dorp verlengd zou kunnen worden. De bibliobus is een voorziening die in het bijzonder in dunbevolkte gebieden wordt ingezet. Ook voor krimpregio’s kan de bibliobus op termijn een middel zijn om ondanks een afnemende bevolking bibliotheekvoorzieningen te handhaven.
H 7: Leefbaarheid en veiligheid
7.4
VEILIGHEID Deze paragraaf beschrijft hoe veilig de Groninger samenleving is en hoe veilig de Groningers zich voelen. Achtereenvolgens gaan we in op slachtofferschap, verloedering en overlast en onveiligheidsgevoelens.
7.4.1
Slachtofferschap
In Nederland wordt jaarlijks ongeveer een kwart van de bevolking van 15 jaar en ouder slachtoffer van criminaliteit (CBS, 2010). In 2009 lag dit percentage zowel landelijk als in Groningen op 27%. Ten opzichte van 2008 zien we een toename in het percentage inwoners dat in de afgelopen twaalf maanden slachtoffer is geworden van een of meer delicten (figuur 7.11). Het gaat dan om drie typen delicten:
• Vermogensdelicten: poging tot inbraak, inbraak, fietsendiefstal, diefstal uit auto’s, diefstal van auto’s, zakkenrollerij, diefstal met geweld, overige diefstal. • Geweldsdelicten: mishandeling, bedreiging, seksuele delicten. • Vandalismedelicten: diefstal of vernieling buitenkant auto’s, overige vernielingen.
Figuur 7.11 Percentage inwoners dat in de afgelopen twaalf maanden slachtoffer is geworden van een of meer delicten, provincie Groningen (2008, 2009) / Bron: CBS, 2010 (Veiligheidsmonitor 2009)
30% 25% 20% 15% 10% 5% 0% totaal 2008
geweld
vandalisme
2009
Groningers werden naar verhouding vaak slachtoffer van vandalismedelicten (14%), gevolgd door vermogens delicten (13%). Deze verdeling in Groningen ligt gelijk aan het landelijk gemiddelde. Het zijn vooral fietsdiefstal
7.4.2
vermogen
Verloedering en overlast
Verloedering van de woonomgeving wordt veelal geassocieerd met een verhoogde kans op criminaliteit en gevoelens van onveiligheid. De mate van verloedering en overlast vormen dan ook een belangrijk aspect van sociale veiligheid. Hondenpoep op straat is de grootste ergernis van de inwoners van de provincie Groningen, net als in de rest van Nederland. Eenderde van de mensen ondervindt hier overlast van. Daarna vindt men dat rommel op straat vaak voorkomt; de inwoners van Groningen hebben hier wel minder overlast van dan de gemiddelde Nederlander (respectievelijk 18% en 21%). Ten opzichte van Nederland hebben Groningers weer meer last van
en bedreiging waar de inwoners van Groningen mee te maken kregen (figuur 7.12). Deze delicten komen meer voor in de provincie Groningen dan gemiddeld in Nederland.
vernielingen en dronken mensen op straat. Overlast van omwonenden en drugsoverlast worden duidelijk minder vaak waargenomen (rond 5% van de mensen vindt dit vaak voorkomen). Verkeersoverlast kan in woonwijken, rond scholen en op plekken waar veel kinderen buiten spelen, e envoudig leiden tot onveilige situaties. De inwoners van de provincie Groningen ervaren de meeste overlast door te hard rijdende auto’s, 34% van de Groningers geven dit aan tegenover 32% landelijk. Een op de vijf Groningers vindt parkeeroverlast ergerlijk, gevolgd door geluidsoverlast en agressief verkeersgedrag.
105
Sociaal Rapport Provincie Groningen 2010
Figuur 7.12 Percentage inwoners dat in afgelopen 12 maanden slachtoffer is geworden naar meest voorkomende delicten, provincie Groningen (2008, 2009) / Bron: CBS, 2010 (Veiligheidsmonitor 2009)
Zakkenrollerij
Fietsdiefstal
Inbraak
Bedreiging
Mishandeling
%
Sexuele mishandeling
0%
2% Landelijk gemiddelde
4%
6%
8%
Provincie Groningen
Figuur 7.13 Percentage inwoners (15 jaar en ouder) dat vindt dat genoemde vormen van overlast vaak voorkomen in hun woonbuurt, ederland en Provincie Groningen (2009) / Bron: CBS, 2010 (Veiligheidsmonitor 2009) N Mensen die op straat worden lastig gevallen Bedreiging Drugsoverlast Overlast omwonenden Bekladding muren/gebouwen Geluidsoverlast Overlast groepen jongeren Dronken mensen op straat Vernieling bushokjes, telefooncel Rommel op straat Hondenpoep 0%
5% Landelijk gemiddelde
106 106
10%
15%
Provincie Groningen
20%
25%
30%
35%
H 7: Leefbaarheid en veiligheid
7.4.3
Onveiligheidsbeleving
Naast de feitelijke criminaliteit waarmee burgers te maken hebben, en de overlast en verloedering in hun buurt, is de onveiligheidsbeleving een belangrijk aandachtspunt in de leefwereld van burgers. Het verminderen van de onveiligheidsgevoelens onder de bevolking is de afgelopen jaren hoog op de politieke agenda komen te staan (SCP, 2006).
Uit de cijfers van de Veiligheidsmonitor blijkt dat ngeveer een kwart van de bevolking in 2009 zich wel o eens onveilig voelt in algemene zin. Hierin is geen daling waar te nemen ten opzichte van een jaar eerder. Ongeveer 15% van de bevolking voelt zich wel eens onveilig in de eigen woonbuurt.
Figuur 7.14 Onveiligheidsgevoelens van inwoners van 15 jaar en ouder, Nederland en provincie Groningen (2008 en 2009) / Bron: CBS, 2010 (Veiligheidsmonitor 2009)
30 25
25%
26%
25%
26%
20 15
15%
15%
17%
15%
10 5
2%
2%
2%
2%
2%
2%
2%
2%
0 2008
2009
2008
Groningen voelt zich wel eens onveilig
2009 Nederland
voelt zich vaak onveilig
voelt zich wel eens onveilig in eigen buurt
voelt zich vaak onveilig in eigen buurt
107
Sociaal Rapport Provincie Groningen 2010
7.5
LEEFSITUATIE VAN DE PROVINCIE GRONINGEN Sinds 1974 beschrijft het Sociaal en Cultureel Planbureau (SCP) de ontwikkelingen van de leefsituatie in N ederland aan de hand van de leefsituatie-index. Deze index bevat gegevens over de woonsituatie van mensen, hun gezondheid, vrijetijdsbesteding, sociale participatie, sportbeoefening, vakantiegedrag, bezit van consumptiegoederen en mobiliteit. Inkomen, opleiding en arbeidsmarktpositie maken geen deel uit van de index, maar worden beschouwd als hulpbronnen die mensen kunnen aanwenden om hun leefsituatie te verbeteren. Deze verschillende aspecten van de leefsituatie worden in de index in samenhang bekeken. Op deze manier k unnen er uitspraken gedaan worden over de ontwikkeling van de leefsituatie in haar geheel: is de situatie verbeterd of verslechterd? Bovendien kan de sociale situatie van verschillende geografische gebieden of groepen met elkaar vergeleken worden. Als bijvoorbeeld de landelijke trend positief is en er is een bepaald gebied of een bevolkingsgroep met een negatieve trend, dan is dat een indicatie dat deze groep of dit gebied extra (beleids-) aandacht nodig heeft.
Een uitgebreide beschrijving van de leefsituatie-index kan worden gelezen in Boelhouwer (2010) en andere publicaties van het SCP, zoals de Sociale Staat van Nederland (2009). Deze paragraaf gaat in op regionale verschillen in de leefsituatie-index, in dit geval verschillen tussen p rovincies (Tabel 7.1). Samen met de provincies F riesland en Limburg, ligt de leefsituatie van de provincie G roningen onder het landelijke gemiddelde. In 2004 scoorde de leefsituatie in Groningen tevens het laagst, en nader onderzoek van het SCP toonde aan dat dit vooral kwam omdat Groningers relatief gezien minder op vakantie gaan, minder consumptiegoederen bezitten en minder aan vrijetijdsactiviteiten deelnemen (Boelhouwer, 2006). Of dat voor 2008 ook geldt, is niet bekend. Door de jaren heen is er een stijgende lijn zichtbaar, ofwel de leefsituatie in de provincie Groningen wordt steeds beter. Dit geldt ook voor de andere provincies en voor Nederland als totaal. De beste leefsituatie in 2008 werd gevonden in de provincies Gelderland en Utrecht.
Tabel 7.1 Verschillen in leefsituatie naar provincie, 2004, 2006, 2008 (indexscores, 1997=100 voor Nederland totaal) / Bron: SCP (CV 2004, 2006, 2008)
108 108
2004
2006
2008
Groningen Friesland Drenthe Overijssel Flevoland Gelderland Utrecht Noord-Holland Zuid-Holland Zeeland Noord-Brabant Limburg
98 99 103 105 103 103 105 103 100 98 103 99
102 105 102 102 104 105 104 104 103 99 105 104
103 102 104 105 104 108 108 106 105 104 105 103
Nederland totaal
102
104
105
H 7: Leefbaarheid en veiligheid
109
Sociaal Rapport Provincie Groningen 2010
8 110
VERWIJZINGEN
Onderzoeksbureau CMO Groningen
111
Sociaal Rapport Provincie Groningen 2010
ARGO Rijksuniversiteit Groningen BV (2009). Beschikbaarheid en bereikbaarheid van acute zorg buiten kantooruren in de provincie Groningen.
CBS (2010). Jannes de Vries en Francis van der Mooren, Mantelzorgers op de arbeidsmarkt, Sociaaleconomische trends, 3e kwartaal 2010.
Benyamini Y, Idler EL. Community (1999). Studies reporting associations between self-rated health and mortality. Additional studies, 1995-1998. Research on Ageing 21 (3): 392-401.
CBS (2008). Plausibiliteit POLS-module. Vrijwillige inzet 2007. Marieke van Herten. Den Haag: Centraal Bureau voor de Statistiek.
Boelhouwer, J. (2006). Leefsituatie-index. In: A. Steenbekkers, C. Simon & V. Veldheer, Thuis op het platteland. De leefsituatie van platteland en stad vergeleken. Den Haag: Sociaal en Cultureel Planbureau. Boelhouwer, J. (2010). Wellbeing in the Netherlands. The scp life situation index since 1974. Den Haag: Sociaal en Cultureel Planbureau. CAB (2009). Noordelijke Arbeidsmarktverkenning 2009. Drs. J.D. Gardenier MBA, L.T. Schudde, in samenwerking met de Rijksuniversiteit Groningen Dr. L. Broersma, Prof. J. van Dijk, Groningen. CAB (2009). Noordelijke Arbeidsmarktverkenning. Achtergrond rapport 2009. Drs. J.D. Gardenier MBA, L.T. Schudde, M. Nanninga Msc, in samenwerking met de Rijksuniversiteit Groningen Dr. L. Broersma, Prof. J. van Dijk, Groningen. Centraal Planbureau (2010). Economische Verkenning 2011-2015. Bert Smid, Paul Besseling, Marcel Lever, Albert van der Horst en Wim Suyker. Den Haag: Centraal Planbureau. CBS (2010). CBS Bevolkingstrends Statistisch kwartaalblad over de demografie van Nederland Jaargang 58 – 2e kwartaal 2010. Den Haag: Centraal Bureau voor de Statistiek.
112 112
Dorst, M.J. van (2005). Een duurzaam leefbare woonomgeving. Delft: Eburon. Dijkstal, H.F. en J.H. Mans (2009). Krimp als structureel probleem. Rapportage topteam krimp voor Groningen. Werkendam: Avant GPC. Dulk, C.J. den, H. van de Stadt en J.M. Vliegen (1992). Een nieuwe maat voor stedelijkheid: de omgevingsadressendichtheid. In: maandstatistiek bevolking 7, p. 14-27. Eikeren, P. van, et al. (2010). Groeidocument krimp. Demografische ontwikkelingen in Groningen en de gevolgen. Bureau PAU / Bureau Louter, Uitgevoerd in opdracht van de provincie Groningen Gijsberts, M. en J. Dagevos (2009). Jaarrapport integratie 2009. Den Haag: Sociaal en Cultureel Planbureau. Idler EL, Benyamini Y (1997). Self-rated health and mortality: a review of twenty-seven community studies. J Health Soc Behav; 38: 21-37. Janssen, U. en R. Lammerts (1999). Leefbaarheid op het platteland. Sociale en culturele ontwikkelingen. Utrecht: Verwey-Jonker Instituut. Knol, F. en V. Veldheer (2009). Wonen en wijken uit de jaren zestig en zeventig. Sociale Staat van Nederland 2009. Den Haag: Sociaal en Cultureel Planbureau.
Ministerie van BZK (2009). Actieplan voor verbetering leefbaarheid krimpgebieden. Persbericht 13-11-2009, http://www.rijksoverheid.nl. Offers, E. (2009). Uitstroom van personeel onder de loep. Arbeidsmarkt voor zorg en welzijn in Noord-Nederland. ZorgpleinNoord, Haren Paulus, C. en G. van Leeuwen (2007). Woningmarktverkenning provincie Groningen en regio Groningen-Assen op basis van WoOn2006. Delft: ABF Research. Provincie Groningen (2010). Kijk op Krimp. Provinciaal actieplan bevolkingsdaling 20112013. Scoop (2009). Sociale staat van Zeeland. Middelburg: Scoop. SCP (2006). Thuis op het platteland. A. Steenbekkers, C. Simon & V. Veldheer (red.). Den Haag: Sociaal en Cultureel Planbureau. SCP (2007). Het beste van twee werelden. Plattelanders over hun leven op het platteland. C. Simon. L. Vermeij & A. Steenbekkers. Den Haag: Sociaal en Cultureel Planbureau. SCP (2007). Blijvend in balans. Een toekomstverkenning van informele zorg. Sociaal en Cultureel Planbureau, Den Haag. SCP (2009). Sociale staat van Nederland. R. Bijl, J. Boelhouwer, E. Pommer & P. Schyns (red). Den Haag: Sociaal en Cultureel Planbureau. SCP (2007). Mirjam de Klerk (red.), Meedoen met beperkingen, Rapportage gehandicapten 2007. Den Haag: Sociaal en Cultureel Planbureau.
SCP (2010). Ras M, Woittiez I, Kempen H van, Sadiraj K., Steeds meer verstandelijk gehandicapten? Ontwikkelingen in vraag en gebruik van zorg voor verstandelijk gehandicapten. Den Haag: Sociaal en Cultureel Planbureau. SCP (2009). Vrijwilligerswerk in Meervoud. Civil society en vrijwilligerswerk 5. Paul Dekker en Joep de Hart. Den Haag: Sociaal en Cultureel Planbureau. SCP (2009). De toekomst van de mantelzorg. Klarita Sadiraj, Joost Timmermans, Michiel Ras, Alice de Boer. Den Haag: Sociaal en Cultureel Planbureau. SCP (2010). Mantelzorg uit de doeken. Debbie Oudijk, Alice de Boer, Isolde Woittiez, Joost Timmermans, Mirjam de Klerk. Den Haag: Sociaal en Cultureel Planbureau. SCP (2007). Toekomstverkenning vrijwillige inzet 2015. Paul Dekker, Joep de Hart, Laila Faulk. Den Haag: Sociaal en Cultureel Planbureau. TNS/NIPO (2008). Samenvatting Eenzaamheidsonderzoek Coalitie Erbij. UWV, April 2010. Kerngegevens Nederlandse Arbeidsmarkt December 2009. Van Dam, K.I.M. et al. (2009). Regionale bevolkingskrimp en de stad Groningen. Quick scan. Groningen: Faculteit Ruimtelijke Wetenschappen, Rijksuniversiteit Groningen. ZIP (2009). Zorg voor mensen, mensen voor de zorg. Arbeidsmarktbeleid voor de zorgsector richting 2025. Zorginnovatie Platform.
H 8: Verwijzingen
Geraadpleegde databestanden: http://primos.datawonen.nl/ (Ministerie van VROM, geraadpleegd in oktober 2010) TNO Horizon-model, Horizonline.nl 2010 GGD-Gezondheidsenquête 2010; Jan Broer, Jeroen Kuiper; GGD Groningen. Geraadpleegde websites: www.kiesraad.nl VNG Krimpkompas (2010). www.vng.nl
113
Sociaal Rapport Provincie Groningen 2010
9 114
BIJLAGEN
Onderzoeksbureau CMO Groningen
115
Sociale Atlas Provincie Groningen 2010
1.1
T OELICHTING OP PROGNOSES
D
e prognoses in dit rapport zijn ontleend aan de bevolkings- en huishoudensprognoses van Primos (ABF Research). Deze p rognoses zijn gebaseerd op cijfers over de huidige samenstelling van de bevolking en een aantal veronderstellingen over toekomstige ontwikkelingen. Deze veronderstellingen geven een schatting van de natuurlijke bevolkings ontwikkeling ( geboorte, sterfte en veroudering), de buitenlandse en binnenlandse migratie en de vorming en verandering van huishoudens. Daarnaast worden woningbouwprogramma’s, zover bekend bij Primos, meegenomen bij het opstellen van de prognoses. Het maken van voorspellingen is altijd met onzekerheden omgeven. Hoewel prognoses zo zorgvuldig mogelijk worden opgesteld zullen de werkelijke ontwikkelingen hoogstwaarschijnlijk enigszins afwijken van de voorspellingen. Dit heeft tot gevolg dat de kans op afwijkingen toeneemt naarmate er naar verder gelegen prognosejaren wordt gekeken. Daarnaast is het bij prognoses vanzelfsprekend niet mogelijk om rekening te houden met onverwachte gebeurtenissen. Denk hierbij aan natuurrampen, epidemieën of terroristische aanslagen. Ten slotte kunnen veranderingen in woningbouwprogramma’s grote gevolgen hebben voor de bevolkingsontwikkeling in een bepaald gebied. Programma’s die worden opgesteld of aangepast na het opstellen van een prognose, hebben consequenties die niet bekend waren bij het maken van de prognose. Ondanks de hierboven genoemde onzekerheden geven prognoses een betrouwbare indicatie van de waarschijnlijke ontwikkeling van bevolking en huishoudens, mits zij op de juiste wijze geïnterpreteerd worden. Het is hierbij van belang om rekening te houden met de volgende punten:
116 116
• Voor nabije prognosejaren zijn de cijfers betrouwbaarder dan voor verre prognosejaren. In nabije prognosejaren kan de ontwikkeling van absolute aantallen worden gevolgd. Bij verder weg gelegen prognosejaren worden de absolute aantallen minder betrouwbaar en is het minder zinvol naar deze absolute aantallen te kijken. Een prognose geeft in dit geval vooral een indicatie van de relatieve ontwikkeling van de aantallen over een langere periode van meerdere jaren. • Op postcodeniveau daalt de betrouwbaarheid wat sneller met het vorderen van de prognosejaren dan op gemeenteniveau of een hoger schaalniveau. • Aanpassingen aan woningbouwprogramma’s kunnen grote invloed hebben op de bevolkingsontwikkeling in een bepaald gebied. Bij Primos kan worden opgevraagd op welk bouwprogramma een prognose voor een bepaald gebied is gebaseerd. De uitleg in deze bijlage is gebaseerd op de toelichting bij de prognoses van Primos, te vinden via de link: http://primos.datawonen.nl/info/AbfPrimos.html Verdere informatie over Primos kan gevonden worden via de volgende link: http://www.abfresearch.nl/producten/prognoses/ bevolking.aspx.
H 9: Bijlagen
1.2
METHODISCHE INFORMATIE
OVER DE GGD-GEZONDHEIDSENQUÊTE 2010
D
e GGD-gezondheidsenquête, die iedere vier jaar wordt uitgevoerd, betreft een representatieve steekproef van 2% van de bevolking van 19 jaar en ouder. Ten behoeve van de GGD-gezondheidsenquête 2010 werden in april van 2010 9.018 inwoners van de provincie Groningen met een uitnodigingsbrief gevraagd om een schriftelijke vragenlijst in te vullen. De vragenlijst is door 4.472 personen ingevuld teruggestuurd, wat een respons van 50% inhoudt. Voor volwassenen van 19 tot en met 64 jaar en voor personen van 65 jaar en ouder zijn aparte vragenlijsten gebruikt. Deze vragenlijsten komen voor ongeveer 80% overeen. Uit de responsanalyse blijkt dat – in de groep volwassenen van 19 tot en met 64 jaar – de deelname bij vrouwen beduidend hoger ligt dan bij mannen. Bij de 65-plussers is het beeld tegenovergesteld: hier is de respons onder mannen hoger dan onder vrouwen. Om deze redenen zijn de databestanden zodanig gewogen, dat de leeftijds- en geslachtsverdeling zoveel mogelijk de werkelijke situatie in de Groningse samenleving weerspiegelt.
Ten behoeve van de verwerking van de gegevens voor het Gezondheidsprofiel 2010 zijn de 23 Groninger gemeenten geclusterd in negen regio’s. Voor het doel van het voorliggende Sociale Rapport heeft de HVD-GGD de gemeenten in negen andere regio’s ingedeeld (zie paragraaf 1.2). De HVD-GGD heeft de analyses die opgenomen zijn in het Sociaal Rapport 2010, voor CMO Groningen uitgevoerd. CMO Groningen is de HVD-GGD erkentelijk voor deze inspanning.
117
Sociaal Rapport Provincie Groningen 2010
COLOFON
Titel: Weten waar we staan. Sociaal Rapport Provincie Groningen 2010 Datum: 1 maart 2011 Opdrachtgever: Provincie Groningen Auteurs: Lucienne van Eijk, Carola Simon, Sjoukje van Dellen, Stella Buurma, Eddy de Tiège Adres: Centrum voor Maatschappelijke Ontwikkeling Groningen Postbus 2266 9704 CG Groningen tel. 050 577 01 01 www.cmogroningen.nl ISBN nummer: 978-90-75930-36-8 Grafisch ontwerp & Infographics: Shootmedia / www.shootmedia.nl Fotografie: Harold Koopmans / www.ventoboreale.com Tekstadvisering: Taalfocus Produktie: Provincie Groningen © Copyright 2011, Centrum voor Maatschappelijke Ontwikkeling Groningen Bedankt: Carnavalsvereniging "De Oldecloosters" in Kloosterburen, Volkstuinencomplex Stadskanaal, Hondenclub Alteveer, avondwinkel Persepolis, Oosterparkheem, Huisartsenpraktijk Helpman, René, Amir, A. Koster, Piera, Maya, Thijs, dr. Schuit, Anke en Vincent. Niets uit deze uitgave mag worden vermenigvuldigd en/of openbaar gemaakt door middel van druk, fotokopie, microfilm of op welke andere wijze ook zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van het Centrum voor Maatschappelijke Ontwikkeling Groningen. Voor zover het maken van kopieën is toegestaan op grond van artikel 16B Auteurswet 1912j° het Besluit van 20 juni 1974, Stb. 351, zoals gewijzigd bij Besluit van 23 augustus 1995, Stb. 471 en artikel 17 Auteurswet 1912, dient men de daarvoor wettelijk verschuldigde vergoedingen te voldoen aan de Stichting Reprorecht (Postbus 882, 1180 AW Amstelveen). Voor het overnemen van gedeelte(n) uit deze opgave in bloemlezingen, readers en andere compilatiewerken (artikel 16 Auteurswet 1912) dient men zich te wenden tot het Centrum voor Maatschappelijke Ontwikkeling Groningen. © 2011.
118