Wat ga je in deze opdracht leren?
Meer leren over: soorten vragen, vraagwoorden, signaalwoorden en sleutelwoorden
Soorten vragen, vraagwoorden, signaal- en sleutelwoorden Soorten vragen Schema 1 Soorten vragen
Open vraag Een open vraag bevat vraagwoorden, zoals wie, waar, hoe en wanneer. Ze staan meestal aan het begin van de zin. Je krijgt alle ruimte om antwoord te geven zoals je dat zelf graag wilt. Bedenk wel dat de docent soms naar specifieke termen of formuleringen zoekt die je in je antwoord zou moeten verwerken. Voorbeeld: Hoe kun je toetsen voorbereiden? Opdracht: geef hieronder zelf een voorbeeld.
Hoewel de ruimte voor het geven van een antwoord bij een open vragen oneindig lijkt, geeft de vraag toch een richting aan naar een bepaald soort antwoord. Er is een verschil tussen: – Open vragen die je kunt beantwoorden met een kort antwoord: vragen naar een persoon, een jaartal, et cetera – Open vragen die een lang antwoord nodig hebben: verbanden leggen tussen gebeurtenissen, oorzaak en gevolg, et cetera – Vragen waar meerdere onderdelen in zitten verstopt, en waarbij je de vraag dus als het ware moet gaan opdelen in onderdelen, en per onderdeel moet gaan beantwoorden.
Gesloten vraag Een gesloten vraag kun je herkennen als een werkwoord aan het begin van de zin staat. Met een gesloten vraag wordt je in een bepaalde richting geduwd. Er zijn een beperkt aantal antwoordmogelijkheden of het goede antwoord wordt al enigszins aangegeven. Er zijn vier soorten gesloten vragen: 1.) JA/NEE vragen Je kunt alleen kiezen uit “ja” of “nee”, meer antwoordmogelijkheden zijn er niet. Voorbeeld:
Maak jij een planning voor het leren van toetsen? Opdracht: geef hieronder zelf een voorbeeld.
2.) OF/OF vragen Er wordt je een keuze voorgelegd, een soort multiple choice. Je kunt meer zeggen dan “ja” of “nee”, maar het aantal antwoordmogelijkheden blijft beperkt. Er worden bijvoorbeeld al antwoorden in de vraag opgenomen waaruit je moet kiezen. Je krijgt weinig ruimte om iets heel anders te zeggen. Voorbeeld:
Maak jij een planning op papier of in je hoofd? Opdracht: geef hieronder zelf een voorbeeld.
3.) Aflezende vraag Vragen waarbij je iets moet aflezen uit een tabel, grafiek of bron. Voorbeeld:
Wat is het sterftecijfer in Afrika? Gebruik hiervoor de atlas. Opdracht: geef hieronder zelf een voorbeeld.
4.) Meerkeuzevraag Bij meerkeuzevragen kun je uit een beperkt aantal antwoordmogelijkheden kiezen. Voorbeeld:
Een goede voorbereiding op een toets is: 1.) huiswerk bijhouden en vragen stellen 2.) huiswerk bijhouden, vragen stellen tijdens de les, planning maken en goede leermethoden kiezen 3.) leerstof doornemen en laten overhoren Opdracht: geef hieronder zelf een voorbeeld.
Als je het interessant vindt, dan kun je in Bijlage 1: 'Nog meer soorten vragen...” meer informatie vinden over verschillende soorten vragen. De eerste stap heb je gezet: je weet dat er open en gesloten vragen zijn. De volgende stap is het begrijpen van de vraagstelling. Om de vraagstelling beter te begrijpen is het handig om op zoek te gaan naar vraagwoorden, signaalwoorden en sleutelwoorden. Als je deze goed kunt herkennen, dan weet je wat er van je wordt gevraagd en je weet wat er van je verwacht wordt.
Vraagwoorden Welke vraagwoorden ken je? Waar wordt naar gevraagd? Probeer hieronder zoveel mogelijk vraagwoorden te bedenken. Straks gaan we kijken hoeveel je er zelf wist en welke je was vergeten.
Een overzicht van vraag woorden Wanneer? Wie? Waar? Wat (voor)? Welke? Waar naartoe/waarheen? Waar vandaan? Hoeveel? Hoe laat? Hoe lang? Hoe vaak?
Waarom? Hoe? Hoezo? Waardoor? Waartoe? Verklaar... Leg uit... Licht toe.. Omschrijf...
Dit zijn er best veel! Als je een vraagwoord ziet, dan gaan je hersenen al volop werken. Waar wordt nu precies naar gevraagd? Voor het ene vraagwoord is deze vraag makkelijker te beantwoorden dan voor het andere vraagwoord. Probeer deze vraag eens te beantwoorden: waar wordt naar gevraagd met de onderstaande vraagwoorden: Wanneer? Wie? Waar? Wat (voor)? Welke? Waar naartoe/waarheen? Waar vandaan? Hoeveel? Hoe laat? Hoe lang? Hoe vaak?
Waarom? Hoe? Hoezo? Waardoor? Waartoe? Verklaar... Leg uit... Licht toe.. Omschrijf...
Hieronder kun je de antwoorden vinden. Hoeveel had je er goed? Schema 2 Vraagwoord en antwoord Vraagwoord
Waar wordt naar gevraagd?
Wanneer? Wie? Waar? Wat (voor)? Welke? Waar naartoe/waarheen? Waar vandaan? Hoeveel? Hoe laat? Hoe lang? Hoe vaak? Waarom? Hoe? Hoezo? Waardoor? Waartoe? Verklaar...Formuleer... Geef...Leg uit... Licht toe... Omschrijf... Bereken... Schrijf op...
Tijdstip, tijdsduur, periode, frequentie Onderwerp (persoon, ding, dier, plant, enz.) Richting, plaats Ding, aspect, aard, kwaliteit Onderdeel/Mogelijkheid Richting, plaats Richting, plaats Aantal Tijdstip, tijdsduur, periode, frequentie Tijdstip, tijdsduur, periode, frequentie Tijdstip, tijdsduur, periode, frequentie Reden, oorzaak, verklaring, doel Manier/methode Reden, oorzaak, verklaring, doel, beschrijving Reden, oorzaak, verklaring, doel, beschrijving Reden, oorzaak, verklaring, doel, beschrijving Reden, oorzaak, verklaring, doel, beschrijving Reden, oorzaak, verklaring, doel, beschrijving Reden, oorzaak, verklaring, doel, beschrijving uitwerking van een som uitwerking van een antwoord uitwerking van een antwoord
Signaalwoorden Waarom moet je signaalwoorden kennen? Signaalwoorden verklappen welk antwoord je moet geven en welke woorden je in je antwoord kunt gebruiken. Een signaalwoord is een woord of woordgroep waarmee een verband wordt gelegd tussen alinea's, zinnen of deelzinnen. Kijk eens naar de volgende functies en signaalwoorden: Schema 3 Signaalwoord en Functie Functie Signaalwoord Opsomming
bovendien, ook, verder, dan, eveneens, ten eerste (ten tweede etc.), en, daarnaast, evenals, maar ook
Tegenstelling maar, echter, toch, daarentegen, anderzijds, in tegenstelling tot, hoewel, tenzij, eveneens Plaats
hier, waarop, daar, waarvandaan, waarin, waar
Chronologisch toen, eerst, vervolgens, ten slotte, terwijl, daarna, vroeger, later, nu verband (tijd) Oorzaak en daardoor, doordat, door, waardoor, zodat, ten gevolge van, vervolgens gevolg Samenvatting kortom, samenvattend, al met al, met andere woorden Conclusie dus, aldus, concluderend, kortom Vergelijking
zoals, hetzelfde, als, in vergelijking met
Toelichting of bijvoorbeeld, zo, ter illustratie voorbeeld Doel en middel
door middel van, om te, opdat, daartoe
Reden of verklaring
want, omdat, daarom, namelijk, immers, aangezien, dus, daardoor
Voorwaarde
als, indien, mits, tenzij, stel dat
Signaalwoorden kun je op twee manieren gebruiken. • Ten eerste kan het in de vraagstelling benoemd worden. Je gebruikt het om te ontdekken wat er van je wordt gevraagd. Als je het signaalwoord weet, dan weet je ook of het gaat om een reden, verklaring, voorwaarde, enz. Schrijvers gebruiken signaalwoorden om iets aan te kondigen. Voorbeeld: Waar in de hersenen worden vitale functies gereguleerd? Uitleg: De plaats in de hersenen waar vitale functies worden gereguleerd is de
hersenstam. Het woordje 'waar' verklapt eigenlijk al welke richting je op moet gaan: het gaat om een plaats. Later zullen we meer aandacht besteden aan hoe je een volledig en correct antwoord kunt geven. Het lijkt namelijk een simpele vraag, maar nog kan je antwoord onvolledig zijn. •
Ten tweede kun je een signaalwoord gebruiken als in de vraagstelling staat dat je een voorwaarde moet geven, een plaats moet aanduiden of iets moet opsommen. Je herhaalt de vraag en je gebruikt signaalwoorden om je antwoord te geven. Voorbeeld: Geef een reden voor het te laat komen. Uitleg: Ik ben te laat, omdat ik een lekke band had. Je moet een reden geven. Hiervoor kun je signaalwoorden gebruiken, die aangeven dat het om een reden gaat. Voorbeelden kun je in het schema hierboven vinden.
Sleutelwoorden Sleutelwoorden verklappen waar de vraag over gaat. Ze geven het onderwerp aan. Sleutelwoorden zijn vooral belangrijk als je verhaaltjes-vragen krijgt. De kans dat je de draad kwijtraakt wordt groter als de verhaaltjes-vraag veel informatie bevat. Als je op zoek gaat naar sleutelwoorden in de vraag en/of een verhaaltjes-vraag, dan ga je zoeken naar de belangrijkste woorden. Wat zijn de belangrijkste woorden? Hoe weet je dat je de juiste woorden hebt gekozen? Schrijf de woorden op een los blaadje. Daarna kijk je naar de losse woorden en probeer je de vraag in eigen woorden te herhalen. Je mag alleen de woorden gebruiken, die je hebt gekozen. Dit zijn je sleutelwoorden. OPDRACHT: hieronder staat een verhaaltjes-vraag. Je mag de sleutelwoorden geel markeren en de signaalwoorden groen.
Overgenomen uit Havo examen 2010-I pilot Geschiedenis (examenbundel.nl) Gebruik bron 8 De opdrachten waarmee de ontdekkingsreizigers van de zestiende eeuw op reis gestuurd werden, verschillen van de opdracht van James Cook in de achttiende eeuw. Licht dit toe door: • eerst de opdracht van James Cook te noemen en • daarna een verschil te noemen tussen deze opdracht en de opdrachten voor ontdekkingsreizigers in de zestiende eeuw en • ten slotte een verklaring te geven voor dit verschil. bron 8 James Cook (1728-1779) is een Britse ontdekkingsreiziger. Over een van zijn reizen schrijft hij in 1777 Ik had de opdracht om na Kaap de Goede Hoop zuidwaarts te zeilen en te proberen te stoten op Kaap Besnijdenis, die volgens de heer Bouvet (een Franse ontdekkingsreiziger) moest liggen op 54 graden zuiderbreedte en ongeveer 11 graden oosterlengte van Greenwich. Als ik die kaap vond, moest ik onderzoeken of hij tot het vasteland behoorde of een deel van een eiland was. In het eerste geval moest ik een zo groot mogelijk gebied nauwkeurig onderzoeken, en er aantekeningen en waarnemingen van alle slag over maken die nuttig konden zijn voor scheepvaart of handel, of strekken tot bevordering van de natuurkennis. Ik moest op deze manier verder gaan en ontdekkingen doen, afhankelijk van de omstandigheden in westelijke richting of naar het oosten. Daarbij moest ik (…) mijn ontdekkingen voortzetten tot zo dicht mogelijk bij de Zuidpool. Zet de sleutel- en signaalwoorden in de onderstaande tabel:
Kun je, zonder naar de vraag en de bron te kijken, nu vertellen waar de vraag over gaat en wat je precies moet doen? Zet je antwoord in de onderstaande tabel en vraag aan je begeleider of je het goed hebt gedaan.
Je kunt jezelf verder nog testen en oefenen door de volgende opdrachten online te maken: "Ik kan sleutelwoorden ontdekken" "Signaalwoorden, verwijswoorden en sleutelwoorden"