Wat een feest! 1. Thema: Feestdagen 2. Vakgebied en vakonderdeel: Muzische vorming/drama 3. Doelgroep Eerste graad 1 2
Tweede graad 3 4
Derde graad 5 6
4. Duur: 50 min. 5. Doelen Eindtermen: 3.5 ervaringen, gevoelens, ideeën, fantasieën … uiten in spel 3.6 een aan de speelsituatie aangepaste en aangename spreektechniek ontwikkelen (articulatie, adembeheersing, tempo, toonhoogte) en verschillende verbale en non-verbale spelvormen improviseren 6.3 genieten van het muzisch handelen waardoor hun expressiemogelijkheden verruimen 6.4 vertrouwen op hun eigen expressiemogelijkheden en durven hun creatieve uitingen tonen 6.5 respect betonen voor uitingen van leeftijdgenoten, behorend tot eigen en andere culturen Leerplandoelen Katholiek onderwijs: 1.1 vormen van lichaamstaal herkennen en kunnen interpreteren 1.2 weten dat een spelsituatie opgebouwd wordt door bijvoorbeeld een aanloop, climax en slot 1.6. vaststellen dat vragen als ‘wie, wat, waarom, hoe, wanneer en waar?’ hen op het spoor brengen van de wezenlijke aspecten van dramatisch spel 2.5 plezier beleven aan en genieten van zelf spelen en samenspelen met anderen 2.6 plezier vinden in een presentatie voor ‘publiek’ 3.1 openstaan voor de interactie tussen woord en gebaar, beeld en klank tijdens het dramatisch spel 3.2 oog hebben voor de uitdrukkingskracht van taal en beweging in een doe-alsofsituatie 3.4 ervaren hoe een boodschap via dramatisch spel wordt gebracht 4.3 respect betonen voor het dramatisch spel van leeftijdgenoten, behorend tot eigen en andere culturen 5.2 bij de voorbereiding en de uitvoering van het spel, hun fantasie en voorstellingsvermogen activeren 6.1 zich inleven in een ding, een idee, een personage, een gebeurtenis of een omstandigheid uit de werkelijkheid of uit een verteld of voorgelezen verhaal en dat al spelend vorm geven 7.1 eigen uitdrukkingsmogelijkheden en beperkingen ervaren om zich dramatischexpressief te uiten 7.3 durven improviseren door in te spelen op onvoorziene situaties 8.3 met een creatief stem- en taalgebruik expressief reageren en belevenissen uitbeelden 10.1 het dramatisch spel van leeftijdgenoten opbouwend-kritisch en tactvol bespreken
Leerplandoelen OVSG: leerlijn: basisvoorwaarden 1.1 de kinderen durven in de kring ‘doen-alsofspelletjes’ spelen (durven) 1.3 de kinderen overwinnen hun drempelvrees en schuchterheid door regelmatig iets in de kring naar voren te brengen (durf en concentratie) 1.7 de kinderen kunnen zich in allerlei personen, dieren, planten en zaken uit de omgeving inleven en beelden deze uit (creativiteit) 1.11 de kinderen ontwikkelen hun fantasie via allerlei spelsituaties (fantasie) 1.17 de kinderen kunnen de vele expressiemogelijkheden van het eigen lichaam hanteren in functie van de te spelen rol (fantasie) 1.19 de kinderen kunnen op elkaar inspelen door dialogen te improviseren (reageren) leerlijn: spelelementen en basisvaardigheden 2.4 de kinderen kunnen eenvoudige dialoogjes improviseren (taal) 2.5 de kinderen exploreren de vele mogelijkheden van het lichaam om vorm te geven aan dramatisch spel (lichaam en stem) 2.8 de kinderen kunnen een aangepaste spreektechniek gebruiken: tempo, volume, toonhoogte, articulatie, timbre (stem) 2.11 de kinderen kunnen zich inleven in wat anderen meemaken en de eigen gevoelens daarover op een authentieke wijze uitdrukken (wie, wat?) 2.12 de kinderen kunnen samen een eenvoudig dramatisch spel opbouwen (wie, wat, waar, wanneer, hoe en waarom?) leerlijn: spelen, genieten en beschouwen 3.13 de kinderen staan kritisch tegenover het spel van anderen en kunnen die kritiek respectvol verwoorden Leerplandoelen GO! Onderwijs: 3.2 technisch moeilijker(e) spelvormen waarnemen... via spel ervan bewust worden dat woord en beweging elkaar beïnvloeden (2de graad) 3.2 spelvormen waarnemen en inzien dat de juiste verhouding tussen woord en beweging de expressie kan vergroten (3de graad) 3.4 spelvormen in een sociale en maatschappelijke context hanteren (2de graad) 3.5 de eigen fantasiewereld uitbreiden en zich daarin dramatisch uitleven (2de graad) 3.5 ervaringen, gevoelens, ideeën, fantasieën ... uiten in spel (3de graad) 3.6 gebruik maken van het stemvolume, de articulatie, de intonatie, het tempo en de emotie bij het spelen - zich verbaal en non-verbaal uiten in spel (2de graad) 3.6 een aan de speelsituatie aangepaste en aangename spreektechniek ontwikkelen (articulatie, adembeheersing, tempo, toonhoogte) en verschillende verbale en non-verbale spelvormen improviseren (3de graad) 3.7 genieten van, praten over en kritisch staan tegenover het eigen spel en dat van anderen, de keuze van spelvormen, onderwerpen, de beleving (3de graad) Lesdoelen: Uitbeelden van emoties aan de hand van lichaamstaal en mimiek Uitvergroten van emoties met aandacht voor een expressieve lichaamstaal en mimiek Het lichaam op een zeer expressieve manier en volledig durven gebruiken De kennis over een bepaald voorwerp zonder voorbereidend denkwerk kunnen activeren Improviseren over een gegeven voorwerp Een afspreekspel opbouwen aan de hand van de gegeven elementen wie, waar en wat Eigen creativiteit en fantasie aanwenden om het spel zo aanschouwelijk mogelijk te maken De boodschap in het spel achterhalen en verwoorden Plezier beleven aan het spel samenwerken
6. Materiaal
• • • • • •
Locatie: voorkeur gaat uit naar de gymzaal omwille van de ruimte Kaartjes met emoties (bijlage 1) Kaartjes met situaties (bijlage 2) Een grabbelton Een chronometer Instructiekaarten voor de afspreekspelen (bijlage 3)
7. Verloop van de les 1. Uitbeelden van emoties De leerlingen trekken beurtelings een kaartje met een bepaalde emotie op en beelden die uit. De andere leerlingen raden de juiste emotie. (bijlage 1) 2. Emotiekring: uitvergroten van emoties
De leerlingen staan in een kring. Eén leerling start een bepaalde, zwakke emotie. Die wordt doorgegeven in de kring, telkens uitvergroot totdat de emotie een hoogtepunt bereikt. Je herhaalt deze werkwijze met een aantal verschillende emoties. Afhankelijk van de inspiratie van de kinderen kunnen ze zelf een emotie aanbrengen of reikt de leerkracht zelf de emotie aan. Voor deze opdracht kunnen dezelfde emoties gebruikt worden uit opdracht 1. Uitbreiding: emotie ook weer laten verkleinen, een korte zin of kreet toevoegen 3. Pantomime: individueel uitbeelden van een situatie met betrekking tot een feestdag
De leerlingen staan verspreid in de ruimte. Eén leerling trekt een situatie en leest die voor. De leerkracht kan er ook voor kiezen zelf de opdracht te geven. Wanneer de leerkracht in de handen klapt, start iedere leerling met het uitbeelden van de situatie. Ze mogen heel de ruimte gebruiken indien nodig. Wanneer de leerkracht opnieuw in de handen klapt, staan de leerlingen stil. Deze opdracht wordt enkele keren herhaald met een nieuwe situatie. (bijlage 2) 4. Een halve minuut vertellen over een voorwerp dat te maken heeft met een feestdag (uitbreiding voor de derde graad) De leerkracht roept een leerling naar voor en fluistert een voorwerp in het oor. Wanneer het startsignaal wordt gegeven, tracht de leerling een halve minuut vol te praten over dit voorwerp zonder het voorwerp zelf te vermelden. Het kind mag wel iets vertellen over de feestdag. De tijd wordt gechronometreerd. De andere kinderen raden het voorwerp. Om de kinderen op weg te helpen, kan de leerkracht demonstreren. Werk met hulpvragen: Hoe ziet het voorwerp eruit? Wat kan je er mee doen? Wanneer gebruik je het? Hoe gebruik je het? Waar vind je het? Suggesties: een kerstbal, een verjaardagstaart, een kaars, een cadeau, een kerstboom, de staf van Sinterklaas, een bos bloemen, een chocoladen paasei, de paashaas of -klok, een slinger, een wenskaart, speelgoed, de oorbel van Zwarte Piet, een ballon
5. Opbouwen en uitvoeren van een afspreekspel
Stap 1: De leerlingen worden in groepjes van 4 of 5 verdeeld en krijgen per groep een kaart met instructies (bijlage 3). Elke groep staat voor een ander type gezin waarbij de verschillende rollen door de leerkracht toebedeeld worden. De kinderen kunnen ook zelf de verschillende rollen bepalen wanneer het type gezin gegeven is (WIE). De kinderen verdelen de rollen onderling. Het probleem speelt zich af tijdens het verjaardagsfeest van een van de kinderen (WAAR). Het kind maakt veel plezier met vrienden en vriendinnen totdat het moment aanbreekt om de kaarsjes op de taart uit te blazen. Iedereen verzamelt zich rond de verjaardagstaart, maar er ontbreekt iemand, een volwassene, op het feest. Wie deze persoon is, wordt door ieder groepje afzonderlijk bepaald. Hoe zal het kind en hoe zullen de andere mensen van het gezin reageren? Stap 2: Aan de hand van deze elementen bereiden de leerlingen het spel voor. De leerlingen uiten fantasie en creativiteit door zelf de emoties en de oplossing van het probleem te bedenken. De leerkracht heeft hier een rol als begeleider. Suggestie: Je kunt ook al de emotie meegeven dat het kind verdrietig is door het feit dat er iemand ontbreekt. De fantasie en creativiteit van de kinderen uiten zich dan enkel in de manier waarop ze het probleem oplossen. (Deze werkvorm is iets eenvoudiger) Stap 3: Ieder groepje speelt het spel, de anderen kijken aandachtig. 6. Evalueren van de afspreekspelen en een besluit vormen
De verschillende stukjes worden pas besproken nadat alle groepjes aan de beurt zijn geweest. De leerkracht vraagt naar gelijkenissen en verschillen die de leerlingen gezien hebben tussen de verschillende spelen. Samen met de leerlingen tracht de leerkracht tot het besluit te komen dat een bepaalde feestdag een heel belangrijk moment is binnen het gezinsgebeuren. Deze feestdag kan heel anders gevierd worden afhankelijk van het type gezin. Toch kan er onafhankelijk van het type gezin eenzelfde probleem opduiken waarbij de oplossing net verschillend of net hetzelfde kan zijn.
8. Bijlagen
Bijlage 1
blij
boos
woedend
verbaasd
bang
verdrietig
teleurgesteld
uitgelaten
verlegen
zenuwachtig
verliefd
gemeen
opgelucht
koppig
ontroerd
rustig
Bijlage 2
Je mag de kaarsjes op je verjaardagstaart uitblazen.
Je bekijkt en betast nieuwsgierig de pakjes onder de kerstboom.
Je loopt heel stilletjes de trap af, want je bent nieuwsgierig of Sinterklaas al geweest is.
Je gaat heel blij en uitbundig op zoek naar paaseieren in de tuin.
Je mag helpen met het versieren van de kerstboom.
Je bent niet tevreden met het cadeautje dat je gekregen hebt.
Je bent teleurgesteld omdat je beste vriend of vriendin niet op je verjaardagsfeestje is komen opdagen.
Je verveelt je ontzettend op een familiefeest tussen al die grote mensen.
Je amuseert je rot in de speeltuin op het communiefeest van je nichtje.
Je bent verlegen bij het krijgen van een cadeau voor Valentijn en je weet niet goed wat je moet doen.
Bijlage 3
Groep 1 WIE: een eenoudergezin -> een man en 3 kinderen WAAR: het verjaardagsfeest van een van de kinderen WAT: Het kind heeft veel plezier met vrienden of vriendinnen totdat het moment aanbreekt om de kaarsjes op de taart uit te blazen. Iedereen verzamelt zich rond de verjaardagstaart, maar er ontbreekt iemand, een volwassene, op het feest. Hoe zal het kind en hoe zullen de andere mensen van het gezin reageren?
Groep 2 WIE: een traditioneel gezin -> een man, een vrouw en 2 of 3 kinderen WAAR: het verjaardagsfeest van een van de kinderen WAT: Het kind heeft veel plezier met vrienden of vriendinnen totdat het moment aanbreekt om de kaarsjes op de taart uit te blazen. Iedereen verzamelt zich rond de verjaardagstaart, maar er ontbreekt iemand, een volwassene, op het feest. Hoe zal het kind en hoe zullen de andere mensen van het gezin reageren?
Groep 3 WIE: een holebi-gezin -> 2 vrouwen en 2 kinderen WAAR: het verjaardagsfeest van een van de kinderen WAT: Het kind heeft veel plezier met vrienden of vriendinnen totdat het moment aanbreekt om de kaarsjes op de taart uit te blazen. Iedereen verzamelt zich rond de verjaardagstaart, maar er ontbreekt iemand, een volwassene, op het feest. Hoe zal het kind en hoe zullen de andere mensen van het gezin reageren?
Groep 4 WIE: een nieuw samengesteld gezin -> een man (de nieuwe vriend), een vrouw en 3 kinderen WAAR: het verjaardagsfeest van een van de kinderen WAT: Het kind heeft veel plezier met vrienden of vriendinnen totdat het moment aanbreekt om de kaarsjes op de taart uit te blazen. Iedereen verzamelt zich rond de verjaardagstaart, maar er ontbreekt iemand, een volwassene, op het feest. Hoe zal het kind en hoe zullen de andere mensen van het gezin reageren?
Groep 5 WIE: een adoptiegezin -> een man, een vrouw, een eigen kind, een adoptiekind (dit kind is jarig) WAAR: het verjaardagsfeest van het adoptiekind WAT: Het kind heeft veel plezier met vrienden of vriendinnen totdat het moment aanbreekt om de kaarsjes op de taart uit te blazen. Iedereen verzamelt zich rond de verjaardagstaart, maar er ontbreekt iemand, een volwassene, op het feest. Hoe zal het kind en hoe zullen de andere mensen van het gezin reageren?