Soorten gezinnen 1. Thema: Diversiteit 2. Vakgebied en vakonderdeel: Wereldoriëntatie / Godsdienst 3. Doelgroep Eerste graad 1 2
Tweede graad 3 4
Derde graad 5 6
4. Duur: 50 min. 5. Doelen Eindtermen Wereldoriëntatie: 4. Maatschappij sociaal-culturele verschijnselen 4.7 kunnen er in hun omgang met leeftijdgenoten op discrete wijze rekening mee houden dat niet alle kinderen in hetzelfde type gezin wonen als zijzelf Leerplandoelen Katholiek onderwijs Wereldoriëntatie: 4.4. Mens en medemens Ik ga om met anderen 4.7. kinderen kunnen respect en waardering opbrengen - in hun omgang met leeftijdgenoten onbevangen en respectvol omgaan met verschillen - ervaren en vaststellen dat de andere een levenswijze kan hebben die verschilt van de hunne en daar op een discrete wijze rekening mee houden 4.5. Mens en samenleving Groepen 5.1. kinderen zijn er zich van bewust dat mensen bij één of meer groepen behoren - verschillende gezinsvormen kunnen herkennen - ervaren dat lidmaatschap van een groep vaak berust op vrije keuze maar soms ook niet Leerplandoelen OVSG Wereldoriëntatie: Maatschappij 2.1. Gezin en familie 1 de leerlingen kunnen hun eigen gezinsvorm beschrijven. 2 de leerlingen kunnen verschillende gezinsvormen herkennen. 3 de leerlingen kunnen bij het vergelijken van gezinsvormen van klasgenoten met die van henzelf, een aantal overeenkomsten en verschillen verwoorden. 5 de leerlingen kunnen er in hun omgang met leeftijdsgenoten op discrete wijze rekening mee houden dat niet alle kinderen in hetzelfde type gezin wonen als zijzelf. 2.3. Anders zijn 18 de leerlingen kunnen in concrete klas- of schoolsituaties aangeven: - dat ze niet akkoord gaan met een afwijzend gedrag t.o.v. het anders-zijn van mensen; - dat ze op prijs stellen dat het anders-zijn van mensen wordt gewaardeerd Leerplandoelen GO! Onderwijs Wereldoriëntatie: Sociaal – culturele verschijnselen Een aantal essentiële feiten zoals “ik woon bij mijn mama en/of papa/oma”, “Els woont bij haar mama en brengt het weekend door bij haar papa” in een juiste context kunnen gebruiken Het verwerven van een aantal inzichten zoals “veel kinderen van de klas bij hun papa en mama wonen”, “sommige kinderen geen papa of/en mama hebben”
Het kunnen uitvoeren van een aantal essentiële vaardigheden en het verwerven/nastreven van attitudes zoals “de samenstelling van het eigen gezin verwoorden”, “de samenstelling van hun familie verwoorden” (2° graad) Leerplandoelen rooms-katholieke godsdienst: 5.2.1.1. Mag ik zijn wie ik ben? Kinderen – vanuit welke thuis, cultuur of geloofsovertuiging ze ook komen – voelen zich elk benaderd, aanvaard, uitgedaagd en bemind als iemand die de moeite waard is - elk bij zichzelf de nood zien om benaderd, aanvaard, uitgedaagd en bemind te worden als iemand die de moeite waard is - hun plaats vinden in een klas waar zij welkom zijn kinderen aanvaarden dat er verschillen zijn tussen henzelf en andere kinderen - via verhalen, foto’s, gesprekken,… verkennen dat er soms grote verschillen zijn tussen kinderen, zowel hier als wereldwijd - beseffen dat ze allemaal uit verschillende gezinssituaties komen - de verschillen tussen henzelf en anderen leren aanvaarden Lesdoelen: De samenstelling van het eigen gezin voorstellen met figuurtjes De samenstelling van andere gezinnen voorstellen met figuurtjes Een identiteitskaart opbouwen van het eigen gezin d.m.v. gegeven kenmerken Een identiteitskaart opbouwen van de verschillende gezinsvormen d.m.v. gegeven kenmerken Verschillen en gelijkenissen tussen de types gezin verwoorden Inzien dat elk gezin anders en dus heel gewoon is met eigen waarden
6. Materiaal
Een groot pak figuurtjes Werkblad per kind Knipblad per kind Grote figuurtjes en grote identiteitskaarten voor de leerkracht achtergrondinformatie
7. Verloop van de les 1. Voorstellen van het eigen gezin door middel van figuren De kinderen krijgen elk een pakje met verschillende figuurtjes (bijlage 1). De leerkracht stelt hen de vraag “Hoe ziet jouw gezin er uit?”. De leerlingen stellen het gezin voor door de figuurtjes op de bank te leggen. Als je over een zithoek beschikt, kan deze opdracht ook daar uitgevoerd worden. De leerlingen vertellen beknopt over de samenstelling.
2. Onderscheiden van de verschillende types gezin Stap 1: De leerkracht merkt samen met de leerlingen op dat niet ieder kind van de klas in eenzelfde soort gezin leeft. Vat met de leerlingen samen welke types gezin er in je klas zitten. Dit kan door van elk type een groepje figuurtjes op het bord voor te stellen of in het midden van de zithoek apart te leggen. Stap 2: Het is heel waarschijnlijk dat niet alle types aan bod zijn gekomen. Vraag aan de kinderen of ze nog een soort gezin kennen dat nog niet op het bord hangt of in de zithoek ligt. Laat hen dit eveneens voorstellen met de figuurtjes en vul de categorisatie verder aan. Als de inspiratie van de kinderen op is, vul dan zelf als leerkracht verder aan als er nog gezinnen ontbreken.
3. Een identiteitskaart opbouwen van de soorten gezinnen
Stap 1: De leerkracht deelt het werkblad en het knipblad uit (bijlage 2 en 3). De leerlingen kleven de samenstelling van hun gezin bij de eerste opdracht aan de hand van de eerder verworven figuurtjes. Stap 2: Bekijk dan samen met de leerlingen de tekeningen van ieder gezin op het werkblad en lees het bijschrift. Bespreek dan de woorden en prenten op het knipblad en controleer of ze alles begrijpen. De woorden en prenten zijn telkens in meervoud voorzien.
Geef de opdracht om die woorden en prenten te zoeken die bij het eerste gezin passen. Laat de kinderen ook verwoorden waarom ze dat vinden. Na het gesprekje kleven de kinderen de woorden onder de tekening. Werk zo stap voor stap elk gezin af. Suggestie: De leerkracht kan de identiteitskaarten uitvergroot voorzien en op het moment zelf meewerken aan het bord. De leerkracht kan ook op voorhand evidente kenmerken reeds opkleven en na de bespreking van ieder type gezin telkens de grote identiteitskaart op het bord hangen. Zo hebben de leerlingen aan het eind van de opdracht een overzicht aan het bord wat handig kan zijn om ze in een latere opdracht te vergelijken. Stap 3: Laat de kinderen nu op dezelfde manier een identiteitskaart opbouwen van het eigen gezin. Ze kleven de woorden en zinnen, waarvan zij vinden dat ze bij hun gezin horen onder de eerste opdracht. Laat vervolgens enkele kinderen, die willen, nog vertellen wat ze kozen en waarom. 4. Vergelijken van de verschillende types gezin Stap 1: Vraag de leerlingen de verschillende gezinsvormen nu te vergelijken en laat hen eerst verschillen zoeken. Vraag hen vervolgens gelijkenissen te zoeken. Suggestie: Deze opdracht kan mondeling wat vlotter verlopen. Het kan ook schriftelijk door 2 kolommen te maken om de verschillen en gelijkenissen te noteren. Stap 2: Bespreek de vaststelling met de kinderen dat er zowel verschillen en gelijkenissen zijn. Houd hierover een kort gesprek: Hadden jullie gedacht dat er zoveel gelijkenissen zouden zijn? Waarom wel/niet? Besluit dat je altijd verschillen en gelijkenissen zal hebben, zelfs tussen 2 gezinnen van eenzelfde type zijn er verschillen en gelijkenissen. Ondersteun dit besluit met een fictief voorbeeld of herneem een voorbeeld uit de klas. Maak de leerlingen bewust dat eigenlijk elk gezin anders is en daarom ook heel gewoon. Elk gezin heeft iets uniek en waardevol. 5. Verantwoorden van de keuze van een gezin als favoriet gezin Suggestie: Deze opdracht kan nog extra als afsluiter, maar is zeker niet noodzakelijk. Je kunt perfect met de vorige opdracht afronden. Laat de kinderen zich inbeelden dat ze in fantasieland zelf een gezin mogen kiezen, hun favoriet. Vraag hen welk gezin ze zouden kiezen en waarom.
8. Achtergrondinformatie
Zie link op de website
9. Bijlagen Bijlage 1:
Bijlage 2:
NAAM:
…………………………………………………………………………………
DATUM: …………………………………………………………………………………
KLAS: ………… NR:
…………
Soorten gezinnen 1. Dit is mijn gezin:
WIE?:
________________________________________________________ ________________________________________________________
KENMERKEN:
2. Er zijn heel wat soorten gezinnen. Kun jij voor hen een identiteitskaart opstellen? Dit ben ik met mama, papa en zus!
WIE?:
_____________________________________ _____________________________________
KENMERKEN:
Ik woon bij mama, haar nieuwe vriend en zijn zoontje. Het is een echte deugniet!
WIE?: _____________________________________ _____________________________________ KENMERKEN:
Ik woon alleen met papa!
WIE?:
_____________________________________ _____________________________________
KENMERKEN:
Wij hebben nog geen kind, maar dit zal snel veranderen!
WIE?: _____________________________________ _____________________________________ KENMERKEN:
Wij wonen met veel: opa, oma, mama, papa en ik. Ik moet dus extra braaf zijn!
WIE?:
_____________________________________ _____________________________________
KENMERKEN:
Ik woon een tijdje bij Jo en Magalie. Zij zorgen goed voor mij, maar ik hoop dat ik snel weer naar mama kan!
WIE?: _____________________________________ _____________________________________ KENMERKEN:
Saskia en Adil zijn mijn nieuwe mama en papa. Zonder hen was ik helemaal alleen!
WIE?:
_____________________________________ _____________________________________
KENMERKEN:
Andere soorten gezinnen: ______________________________________________________ ______________________________________________________ ______________________________________________________ ______________________________________________________ ______________________________________________________
3. Als je al deze gezinnen vergelijkt met elkaar, ook dat van jou, wat merk je dan? Wij verschillen, want:
Wij lijken op elkaar, want:
Bijlage 3: kenmerken van het gezin liefde:
warmte en geborgenheid:
taken uitvoeren:
met 2
met 2
met 2
met 2
met 2
met 2
met 2
met 2
met 2
alleen
alleen
alleen
alleen
alleen
alleen
alleen
alleen
alleen
veilig klimaat:
veilig
veilig
veilig
regels/afspraken:
geld verdienen:
veilig
veilig
veilig
veilig
veilig
veilig
veilig
met 2
met 2
met 2
met 2
met 2
met 2
met 2
met 2
met 2
met 2
alleen
alleen
alleen
alleen
alleen
alleen
alleen
alleen
alleen
alleen
verantwoordelijkheid:
met 2
met 2
met 2
met 2
met 2
met 2
met 2
met 2
met 2
alleen
alleen
alleen
alleen
alleen
alleen
alleen
alleen
alleen
verzorgen en opvoeden:
met 2
met 2
met 2
met 2
met 2
met 2
met 2
met 2
met 2
alleen
alleen
alleen
alleen
alleen
alleen
alleen
alleen
alleen
ruzie: