Waar zitten de goede docenten? Studiekeuzes en loopbanen van ‘potentieel goede docenten’
Onderzoek in opdracht van de Onderwijsraad Anja van den Broek Wouter van Casteren M.m.v. Jules Warps en Marjolein Muskens
ResearchNed november 2012
© 2012 ResearchNed Nijmegen in opdracht van de Onderwijsraad. Alle rechten voorbehouden. Het is niet geoorloofd gegevens uit dit rapport te gebruiken in publicaties zonder nauwkeurige bronvermelding.
2
- Waar zitten de goede docenten?
Inhoudsopgave
1
Inleiding
5
1.1 1.2 1.3
Vraagstelling Opzet en databronnen Leeswijzer
5 6 8
2
De afvalrace van potentieel goede docenten
9
2.1
Keuzes en keuzemotieven 2.1.1 Eindexamencijfers van high potentials 2.1.2 Keuzemotieven 2.1.3 Keuze voor of afzien van een opleiding in het onderwijs 2.1.4 Conclusie Instroom in het hoger onderwijs 2.2.1 Gemiddeld eindexamencijfer van ‘high potentials’ 2.2.2 De studiekeuze van ‘high potentials’ in de afgelopen vijf jaar 2.2.3 Herinschrijving, switch en uitval 2.2.4 Conclusie High potentials in eerstegraads docentopleidingen 2.3.1 Indeling masters 2.3.2 High potentials in de master 2.3.3 Behalen van een masterdiploma 2.3.4 Conclusie Studiegedrag, studievoortgang, inzet en beroepsperspectief van getalenteerde studenten 2.4.1 High potentials en de gedreven student 2.4.2 De keuze voor een baan in het onderwijs? 2.4.3 Conclusie Van pabo of lerarenopleidingen naar arbeidsmarkt 2.5.1 Status van afgestudeerden 2.5.2 Oordeel over opleiding en beroep 2.5.3 Aansluiting baan bij de opleiding 2.5.4 Conclusie
9 9 10 11 14 15 15 16 18 23 24 24 25 27 28 29 29 31 32 32 32 33 34 34
3
Aanpak in andere sectoren en andere landen
35
3.1
3.2 3.3 3.4
Bestaande aanpakken in het funderend onderwijs 3.1.1 Academische pabo 3.1.2 Eerst de Klas 3.1.3 Educatieve minors Reiken naar toptalent in het onderwijs in andere landen Voorbeeldaanpakken andere sectoren in Nederland Conclusie
35 35 36 37 39 41 42
4
Samenvatting en conclusies
43
2.2
2.3
2.4
2.5
Bijlage A
Overzicht van figuren en tabellen
3 - Waar zitten de goede docenten?
45
1
1.1
Inleiding
Vraagstelling In opdracht van de Onderwijsraad heeft ResearchNed in kaart gebracht waar de potentieel goede docenten zitten (wat ze studeren en waar ze werken), waarom ze al dan niet voor het onderwijs kiezen en wat mogelijkheden zijn om (top)talenten naar de sector onderwijs te trekken. Achtergrond van deze inventarisatie is dat de onderwijsarbeidsmarkt in Nederland continu onder druk staat. Naast personele knelpunten van kwantitatieve aard, spelen er ook kwaliteitsissues en is er behoefte om meer kwaliteit te binden aan het leraarschap. Inzicht in sturingsmechanismen op de onderwijsarbeidsmarkt is essentieel om hier gerichte acties op te zetten. De Onderwijsraad heeft een adviestraject in gang gezet, gericht op de vraag hoe de potentieel goede docenten voor het funderend onderwijs gewonnen kunnen worden. Het beleid en de inzet gericht op kwaliteitsverbetering bij docenten heeft de afgelopen jaren al een flinke impuls gekregen, op de volgende manieren:
De professionalisering en opscholing van het zittend personeel (docenten, schoolleiders en schoolbesturen) en de versterking van het human resources management beleid zijn in alle onderwijssectoren hoofdpunten van aandacht; Het leraarsberoep is aantrekkelijker gemaakt door onder meer de inkorting van de salarisschalen en ruimere mogelijkheden om door te stromen naar hogere schalen (functiemix); Ingezet is op versterking en upgrading van de lerarenopleidingen; Nieuwe routes richting het leraarsberoep zijn ontstaan, zoals de Academische Pabo en de educatieve minors, die mogelijk meer goede studenten in het po en vo trekken; Projecten zoals ‘Eerst de Klas’ zijn opgezet, waarmee high potentials van andere afstudeerrichtingen dan de lerarenopleidingen (tijdelijk) ervaring kunnen opdoen als leerkracht.
Bovenal gaat het erom dat potentieel goede docenten de lerarenopleidingen en het lerarenberoep zien als een geschikt en aantrekkelijk traject en vaker voor een loopbaan in het onderwijs kiezen. In het werkprogramma 2012 van de Onderwijsraad is opgenomen dat de raad eind 2012 adviseert over de sturingsmechanismen van de overheid en het onderwijsveld die nodig zijn om op de (middel)lange termijn te kunnen beschikken over voldoende en goede leraren in het funderend onderwijs. Het onderhavige onderzoek moet hiervoor mede input leveren. De centrale vraag van de Onderwijsraad in dat kader luidt als volgt:
Wat te doen om de potentieel goede docent naar het onderwijs te krijgen? In dit onderzoek staan de volgende vragen centraal: 1. 2. 3. 4.
Waar zit de potentieel goede docent? Zijn in de loop van de tijd de betere studenten/afgestudeerden voor het onderwijs gaan kiezen? Waarom kiest de potentieel goede docent wel of niet voor het onderwijs? Wat zijn effectieve mechanismen om goede docenten te verkrijgen en te behouden?
5 - Waar zitten de goede docenten?
De ‘potentieel goede docent’ is daarbij op verschillende manieren geïdentificeerd, namelijk via:
het eindexamencijfer in het voortgezet onderwijs (1CijferHO, Startmonitor): de vooropleiding (onderscheid tussen mbo, havo en vwo: beschikbaar in alle bronnen); het afstudeercijfer hoger onderwijs (ROA, HBO-Monitor): alleen te vergelijken binnen sectoren vanwege het grote verschil tussen opleidingen in het hoger onderwijs. Het afstudeercijfer op de pabo of lerarenopleiding is als maat genomen bij de bepaling in hoeverre potentieel goede docenten daadwerkelijk aan de slag gaan in het onderwijs; het ambitieniveau van studenten: inzet, motivatie (bijv. beleidsindicator voor talentvolle student uit de ‘Studentenmonitor Hoger Onderwijs’).
De belangrijkste aanduiding die we in de analyses hanteren is het eindexamencijfer, waarbij het kwartiel leerlingen met de hoogste eindexamencijfers afgezet is tegen de overige leerlingen. De aanname is daarbij dat goed presterende scholieren ook de betere docenten kunnen zijn. Uit bijvoorbeeld evaluaties van het Amerikaanse Teach First programma bleek dat de best presterende docenten diegenen zijn die goede eindexamencijfers combineren met een ambitieuze instelling gericht op continue verbetering1. Daarmee zijn ook analyses interessant op basis van een combinatie van indicatoren, met name goede examencijfers en een hoog ambitieniveau; die leveren een nader toegespitst beeld op van personen die een goede docent zouden kunnen zijn. Potentieel goede docenten kunnen op vier momenten voor het onderwijs verloren gaan. Dat is wanneer:
ze ze ze ze
niet kiezen voor een lerarenopleiding; uitvallen uit de lerarenopleiding; na de lerarenopleiding niet kiezen voor het lerarenberoep; na enkele jaren stoppen met werken in het onderwijs.
In dit onderzoek zijn de onderzoeksvragen per transitiemoment of proces beantwoord. Hierbij onderscheiden we de volgende fasen: (1) (2) (3) 1.2
van toeleverend onderwijs (vo, mbo) naar initieel hoger onderwijs; het verblijf in het hoger onderwijs (inclusief master); transitie van diploma (initieel of master) naar de arbeidsmarkt.
Opzet en databronnen Het onderzoek is aangepakt met ten eerste een literatuurstudie en ten tweede secundaire analyses op databestanden (1CijferHO, Startmonitor, Studentenmonitor, HBO-Monitor). In het onderstaande een beschrijving van de databronnen.
Startmonitor Voor de analyses van de instroommotieven (paragraaf 2.1) zijn de databestanden van de Startmonitor samengevoegd van drie onderzoeksjaren: 2009-2010, 2010-2011 en 2011-2012 (van dit laatste studiejaar zijn nog geen uitvalgegevens bekend). De Startmonitor is een jaarlijks onderzoek van ResearchNed waarin landelijk de entree van nieuwe studenten in het hoger onderwijs wordt gevolgd door middel van enquêtes bij de start, halverwege en aan het einde van het eerste studiejaar.
1
6
Zie voor een populaire weergave: http://www.theatlantic.com/magazine/archive/2010/01/what-makes-a-greatteacher/7841/
- Waar zitten de goede docenten?
Zo wordt niet alleen in kaart gebracht hoe nieuwe studenten tot hun studiekeuze zijn gekomen (voorlichting, motieven, verwachtingen), maar ook hoe het hen vergaat in hun eerste studiejaar en of zij na dat eerste jaar de gekozen opleiding vervolgen. Indien studenten uitvallen wordt nagegaan wat hiervoor hun redenen zijn. De Startmonitor maakt het mogelijk om niet alleen de studentstromen in het hoger onderwijs te volgen (zoals in 1cijferHO), maar ook subjectieve aspecten zoals motivatie en tevredenheid te relateren aan gemaakte keuzes voor en tijdens een (leraren)opleiding. De rijke dataset is geschikt voor zowel landelijke analyses als analyses op instellingsniveau. Vanaf de eerste Startmonitor in 2008 is bovendien op verzoek van het Sectorbestuur Onderwijsarbeidsmarkt bijzondere aandacht besteed aan (potentiële) studenten in de lerarenopleidingen. Dit resulteerde onder andere in het landelijk benaderen van alle nieuwe studenten in de lerarenopleidingen (in plaats van een steekproef) en het opnemen van specifieke vragen over de lerarenopleidingen.
1Cijfer Hoger Onderwijs Voor analyses in paragraaf 2.2 zijn inschrijfgegevens uit het 1CijferHO gebruikt (2006-2011). Voor de berekening van het uitval- en switchgedrag is een selectie gemaakt van alle studenten die voor het eerst instromen in een opleiding in het hoger onderwijs. Hiervan zijn alleen de hoofdinschrijvingen in de bachelorfase geselecteerd. Voor het uitval- en switchgedrag zijn twee groepen buiten beschouwing gelaten: de studenten die in het studiejaar 2011-2012 eerstejaars waren en de studenten die in het eerste jaar van hun opleiding een bachelordiploma hebben behaald. De lerarenopleidingen zijn onderscheiden naar pabo, tweedegraads lerarenopleidingen, opleidingen op het gebied van kunst en ALO. Daarnaast is een categorie opgenomen ‘overig onderwijs’. Voor de lerarenopleiding geldt dat het vooral hboopleidingen betreft. Binnen de categorie ‘overig onderwijs’ vallen alle overige opleidingen in de sector onderwijs die niet direct opleiden tot het docentschap (bijvoorbeeld Opleidingskunde). Alle postinitiële masteropleidingen (dus ook de universitaire lerarenopleidingen) zijn buiten beschouwing gelaten. Dit bestand bevat ook de vooropleidingsgegevens voortgezet onderwijs van 97 procent van de eerstejaars (2006-2011). Voor alle analyses is een keuze gemaakt om de studenten met een havo-, mbo- of vwovooropleiding mee te nemen. Het betreft hier tussen de 51 procent (overig onderwijs) en 97 procent (ALO) van de eerstejaars.
Studentenmonitor Hoger Onderwijs De paragraaf over studiegedrag, studievoortgang, inzet en beroepsperspectief van getalenteerde studenten (paragraaf 2.4) is gebaseerd op de gegevens uit de Studentenmonitor Hoger Onderwijs. De Studentenmonitor Hoger Onderwijs volgt sinds tien jaar jaarlijks de belangrijkste ontwikkelingen vanuit het perspectief van de sociaaleconomische positie van studenten. Tal van onderwerpen komen hierin aan bod: achtergrondkenmerken, onderwijsroute, studiekeuze en aansluiting, studievoortgang, tijdbesteding, studiehouding en motivatie, studenttevredenheid, studieperspectief, studentprofielen, internationalisering, BaMa, inkomsten, uitgaven, financiële situatie en leengedrag, betaalde arbeid, toekomstperspectief, positie van studiestakers en afgestudeerden. Uit de Studentenmonitor is een selectie gemaakt van bachelorstudenten. In deze paragraaf zijn de high potentials op twee manieren in beeld gebracht. Allereerst naar analogie van de overige analyses in dit rapport in vier groepen op basis van het eindexamencijfer. In de tweede plaats op basis van een indicator die de motivatie en inzet aanduidt tijdens de studie: de getalenteerde student. Dat zijn studenten die bovengemiddeld gemotiveerd zijn (op een schaal van 1-5 met drie onderliggende items een score van 3,5 of hoger), zich bovengemiddeld inzetten voor hun studie (op een schaal van 1-5 en 11 onderliggende items een score van 3,5 of hoger) en daarnaast meer dan 35 uur per week besteden aan hun studie.
7
- Waar zitten de goede docenten?
HBO-Monitor In paragraaf 2.5 is de aansluiting van de pabo/lerarenopleiding op de arbeidsmarkt geanalyseerd. Gegevens van de HBO Monitor 2008 tot en met 2011 (ROA) zijn gestapeld om zo een compleet en tijdsonafhankelijk beeld te geven van high potentials op de (onderwijs)arbeidsmarkt. Onder ‘werkenden’ verstaan we iedereen die een baan heeft van 12 uur of meer. Wanneer een respondent als maatschappelijke status ‘student’ heeft, zien we deze als een ‘doorstudeerder’. Voor het bepalen van de high potentials is louter gelet op de studieresultaten op de pabo of lerarenopleiding. Daarbij is onderscheiden tussen twee groepen: de groep met het afstudeercijfer 8 of hoger (high potentials) en de groep met een afstudeercijfer lager dan 8. 1.3
Leeswijzer In hoofdstuk 2 zijn de drie hoofdtransities in de mogelijke onderwijsloopbaan beschreven en is per fase, op basis van secundaire analyses, in beeld gebracht welke keuzes de potentieel goede docenten maken en waarom. In hoofdstuk 3 zijn de resultaten weergegeven van de literatuurstudie waarin voorbeeldaanpakken in andere landen en in andere sectoren zijn verzameld. Ook zijn in hoofdstuk 3 een aantal lopende projecten in het funderend onderwijs die zich richten op high potentials beschreven. Hoofdstuk 4 bevat de samenvatting en conclusies. Daarin is ook beschreven wat de relevantie is van de gevonden resultaten voor het adviestraject van de Onderwijsraad.
8
- Waar zitten de goede docenten?
2
De afvalrace van potentieel goede docenten
In dit hoofdstuk worden de resultaten beschreven van secundaire analyses op een aantal databestanden. Aldus is in beeld gebracht welke keuzes de potentieel goede docenten maken als het aankomt op studie en beroep. 2.1
Keuzes en keuzemotieven In deze paragraaf gaan we nader in op studiekeuze en studiekeuzemotieven en wordt een analyse verricht naar de verschillen en overeenkomsten tussen ‘high potentials’ en overige studenten. Voor deze analyses zijn de databestanden van de Starmonitor gebruikt. Een beschrijving van de databronnen is opgenomen in paragraaf 1.2.
2.1.1
Eindexamencijfers van high potentials Voor de indeling in groepen is het eindexamenresultaat als uitgangspunt genomen. De havisten en vwo’ers zijn daarbij opgedeeld in vier gelijke groepen, waarbij het eerste kwartiel degenen bevat met het laagste gemiddelde eindexamencijfer, oplopend naar het vierde kwartiel met de geslaagden met het hoogste gemiddelde eindexamencijfer. In tabel 1 is te zien wat de gemiddelde eindcijfers per kwartiel zijn voor de instromers in 2011 en waar de grenzen van de kwartielen liggen. Vwo’ers hebben gemiddeld betere eindexamencijfers dan havisten.
Tabel 1: Grenswaarden en gemiddelde eindexamencijfers Startmonitor
Eerste kwartiel Tweede kwartiel Derde kwartiel Vierde kwartiel
Ondergrens
Havo Bovengrens
Gemiddeld
Ondergrens
Vwo Bovengrens
Gemiddeld
5,75 6,23 6,50 6,88
6,22 6,45 6,86 8,88
6,07 6,35 6,64 7,18
5,75 6,43 6,78 7,21
6,42 6,77 7,20 9,15
6,24 6,60 6,98 7,69
Bron: Startmonitor, ResearchNed.
In tabel 2 is de studiekeuze van de aldus ingedeelde personen weergegeven. Daaruit is op te maken dat de minst presterende havisten vaker naar de pabo gaan en minder vaak naar tweedegraads lerarenopleidingen en dat dit bij de best presterende havisten andersom is: zij gaan duidelijk minder vaak naar de pabo en vaker naar tweedegraads lerarenopleidingen. De twee middengroepen nemen middenposities bij die keuzes in. Voor de vwo’ers is het patroon anders. De goede vwo’ers kiezen vaker voor het wo; zij zijn bij alle hbo-opleidingen ondervertegenwoordigd. Van alle vwo’ers die naar een onderwijsopleiding in het hbo gaan, kiezen meer studenten voor de pabo dan voor een tweedegraads lerarenopleiding. Voor een nadere nuancering en duiding van de keuze van high potentials verwijzen we verder naar de analyses van het 1CijferHO (paragraaf 2.2.2 op pagina 16). Bij de mbo’ers is het beeld gelijkmatiger. Naar verhouding kiezen de groepen mbo’ers in ongeveer gelijke mate voor het onderwijs.
9 - Waar zitten de goede docenten?
Tabel 2: Aantallen respondenten in de verschillende doelgroepen in drie onderzoeksjaren samen. Pabo
Tweedegraads lerarenopleiding n %
n
%
469 435 436 348
28 26 26 21
135 168 164 225
114 103 74 44
34 31 22 13
0 22 444 498 88
0 2 42 47 8
Overig hbo
Totaal
n
%
n
%
20 24 24 33
2.897 2.840 2.915 2.889
25 25 25 25
3.501 3.443 3.515 3.462
25 25 25 25
23 34 20 8
27 40 24 9
776 568 343 170
42 31 18 9
913 705 437 222
40 31 19 10
1 9 187 210 53
0 2 41 46 12
38 175 3.552 4.158 950
0 2 40 47 11
39 206 4.183 4.866 1.091
0 2 40 47 11
Havo -- (low potential) + ++ (high potential) Vwo -- (low potential) + ++ (high potential) Mbo 1. 2. 3. 4. 5.
Veel minder goed dan gemiddeld Minder goed dan gemiddeld Gemiddeld Beter dan gemiddeld Veel beter dan gemiddeld
Bron: Startmonitor, ResearchNed.
Omdat het aantal vwo’ers in de lerarenopleidingen in tabel 1 klein is, is in de navolgende tabellen bij de vwo’ers niet gewerkt met kwartielen, maar met twee groepen: de mindere helft (-) en de betere helft (+). Ook de mbo’ers zijn in het vervolg in twee groepen tezamen gezet: een minder presterend deel (scores 12-3: -) en een beter presterend deel (scores 4-5: +). De havisten zijn ingedeeld in enerzijds de eerste drie kwartielen samen (-), die worden vergeleken met het vierde kwartiel (de beste presteerders: +). 2.1.2
Keuzemotieven Tabel 3 geeft voor deze groepen inzicht in hun algemene studiekeuzemotieven. In tweedegraads lerarenopleidingen vinden we weinig significante verschillen tussen de motieven van de high potentials en de andere instromers. Wel valt op dat de betere havisten in tweedegraads lerarenopleidingen zich wat minder vaak laten leiden door het perspectief op een hoger salaris. Dat is evenwel kenmerkend voor de hele groep betere havisten in hbo-opleidingen. Aan de pabo en in de rest van het hbo onderscheiden de betere mbo’ers zich vooral doordat zij over de hele linie overtuigder zijn van hun argumenten dan de mindere mbo’ers. De betere havisten en vwo’ers laten zich bij de keuze voor pabo en overig hbo sterker leiden door inhoudelijke interesse, een specifiek beroep en/of een goede aansluiting bij hun capaciteiten en vaardigheden. De minder goede havisten en vwo’ers voelen zich eerder aangetrokken tot brede beroepsmogelijkheden, baankans, salaris en maatschappelijk aanzien. De verschillen die we hierin tegenkomen tussen mindere en betere havisten en vwo’ers in de pabo gelden doorgaans ook voor de rest van het hbo en lijkt daardoor minder samen te hangen met de specifieke pabo-keuze.
10 - Waar zitten de goede docenten?
Tabel 3: Motieven voor opleidingskeuze (algemeen), percentages Mbo-helft
Pabo
Het specifieke beroep spreekt mij meer aan Deze opleiding is inhoudelijk interessanter Sluit beter aan bij mijn capaciteiten en vaardigheden Meer mogelijkheden in studie opdoen praktijkervaring Meer of bredere beroepsmogelijkheden Kan deze opleiding met redelijke inspanning afronden Meer kans op een baan Meer aandacht voor theoretische grondslagen Een hoger salaris Meer aandacht voor onderzoeksvaardigheden Meer maatschappelijk aanzien/status Verkorte onderwijsroute/vrijstellingen
Tweedegraads lerarenopleiding
Het specifieke beroep spreekt mij meer aan Deze opleiding is inhoudelijk interessanter Sluit beter aan bij mijn capaciteiten en vaardigheden Meer mogelijkheden in studie opdoen praktijkervaring Meer of bredere beroepsmogelijkheden Kan deze opleiding met redelijke inspanning afronden Meer kans op een baan Meer aandacht voor theoretische grondslagen Een hoger salaris Meer aandacht voor onderzoeksvaardigheden Meer maatschappelijk aanzien/status Verkorte onderwijsroute/vrijstellingen
Overig hbo
Het specifieke beroep spreekt mij meer aan Deze opleiding is inhoudelijk interessanter Sluit beter aan bij mijn capaciteiten en vaardigheden Meer mogelijkheden in studie opdoen praktijkervaring Meer of bredere beroepsmogelijkheden Kan deze opleiding met redelijke inspanning afronden Meer kans op een baan Meer aandacht voor theoretische grondslagen Een hoger salaris Meer aandacht voor onderzoeksvaardigheden Meer maatschappelijk aanzien/status Verkorte onderwijsroute/vrijstellingen
Havo-kwart
Vwo-helft
-
+
-
+
-
+
88 76 73 65 55 45 56 42 43 34 29 16
95* 84* 84* 70* 62* 58* 62* 53* 52* 47* 33 23
89 73 72 65 39 52 43 18 10 24 15 5
91 75 75 70 28* 52 35* 22 10 24 12* 7
91 79 79 78 47 53 42 24 10 27 9 24
94 88* 75 80 45 53 29* 33 6* 31 3* 27
-
+
-
+
-
83 77 73 52 61 43 59 46 53 34 30 22
84 85 77 49 62 49 62 51 49 36 30 15*
74 84 77 49 43 54 61 30 22 26 15 8
75 88 75 47 44 51 59 32 16* 22 14 8
93 89 81 70 40 65 51 18 12 12 9 4
-
+
-
+
-
73 77 71 51 77 45 65 46 62 44 38 21
78* 85* 80* 53 81* 50* 69* 54* 65* 48* 41* 24
71 82 74 54 71 45 60 19 45 28 28 5
70 87* 78* 51* 68* 45 55* 21 39* 27* 22* 4*
73 87 77 74 60 56 48 14 27 25 15 14
86 79 75 82 43 71 39 18 7 11 4 25*
79* 90* 77 70 57 47* 38* 17 15* 21* 11* 14
Bron: Startmonitor, ResearchNed. Percentage respondenten dat aangaf motief (zeer) belangrijk te vinden. (*: verschillen tussen wel- en niet high potentials zijn significant, p<.05).
2.1.3
Keuze voor of afzien van een opleiding in het onderwijs Tabel 4 geeft inzicht in de specifieke motieven bij de verschillende groepen voor de keuze voor de pabo of lerarenopleiding. Daarbij is ook de groep meegenomen die de lerarenopleiding wel heeft overwogen, maar er niet voor heeft gekozen. Niet verrassend is dat de groep die kiest voor het onderwijs een meerderheid van de motieven vaker belangrijk vindt dan de groep die het alleen overwogen heeft. Vooral bij de kiezers voor de pabo springt het werken met kinderen en jongeren er als motief uit.
11 - Waar zitten de goede docenten?
Tabel 4: Specifieke motieven voor lerarenopleidingen, percentages Mbo-helft
Pabo
Havo-kwart
Vwo-helft
-
+
-
+
-
+
99 95 86 89 86 84 83 69 42 17
98 97* 91* 91* 89* 86 88* 70 39 18
98 87 80 90 74 70 66 57 26 13
99 90 78 92 74 68 66 49* 22 9
98 92 82 92 69 75 71 49 25 12
99 87 87* 91 65 76 58 34* 31 13
-
+
-
+
-
+
Werken met kinderen/jongeren Overdragen van kennis Vakinhoudelijke interesse Veel afwisseling in het beroep van leraar Zelfstandig kunnen werken als leraar Maatschappelijk nuttig bezig zijn als leraar Mogelijkheid tot zelfontplooiing Goede kans op een baan Flexibele werktijden en/of deeltijd werk Veel vakanties
82 90 90 78 73 76 84 75 52 29
83 94 95* 80 78 78 83 74 44 19*
72 83 93 70 63 55 63 74 36 24
77 84 96 69 59 56 64 65* 36 16*
88 86 91 68 61 60 51 63 33 12
86 96* 93 64 64 64 54 54 18 14
Overig hbo (lerarenopleiding alleen overwogen)
-
+
-
+
-
+
Werken met kinderen/jongeren Overdragen van kennis Vakinhoudelijke interesse Veel afwisseling in het beroep van leraar Zelfstandig kunnen werken als leraar Maatschappelijk nuttig bezig zijn als leraar Mogelijkheid tot zelfontplooiing Goede kans op een baan Flexibele werktijden en/of deeltijd werk Veel vakanties
79 83 71 61 66 63 65 56 44 33
76 87* 77* 69* 70* 70* 69* 57 45 29*
79 66 72 62 57 47 52 54 39 28
75 73* 78* 64 56 49 52 52 31* 22*
81 76 73 64 51 48 55 49 33 21
81 77 76 67 48 48 43 49 34 15
Werken met kinderen/jongeren Overdragen van kennis Vakinhoudelijke interesse Veel afwisseling in het beroep van leraar Zelfstandig kunnen werken als leraar Maatschappelijk nuttig bezig zijn als leraar Mogelijkheid tot zelfontplooiing Goede kans op een baan Flexibele werktijden en/of deeltijd werk Veel vakanties
Tweedegraads lerarenopleiding
Bron: Startmonitor, ResearchNed. Percentage respondenten dat aangaf motief (zeer) belangrijk te vinden. (*: verschillen tussen wel- en niet high potentials zijn significant, p<.05).
Wat de mbo’ers betreft vinden de high potentials – zowel degenen die voor een lerarenopleiding kozen als degenen die ervan afzagen – een lerarenopleiding om diverse redenen aantrekkelijker dan de minder goede mbo’ers. Het gaat dan vooral om meer inhoudelijke aspecten van het latere beroep zoals overdragen van kennis, vakinhoudelijke interesse, zelfstandig werken en zelfontplooiing en niet om arbeidsvoorwaardelijke aspecten zoals flexibele werktijden of baankans. De minder goede mbo’ers (in tweedegraads en overig hbo) voelen zich alleen vaker aangetrokken door het vooruitzicht van veel vakanties. Zowel bij de pabo als bij tweedegraads lerarenopleidingen zien we dat de minder goede havisten vaker voor hun studie gekozen hebben vanwege de kans op een baan dan de betere havisten. Hetzelfde verschil zien we bij de vwo’ers aan de pabo. Minder goede havisten in tweedegraads lerarenopleidingen vinden het vooruitzicht van veel vakanties ook vaker een pluspunt. De betere vwo’ers kiezen juist vaker voor een studie aan de pabo of tweedegraads lerarenopleiding vanwege inhoudelijke interesse.
12 - Waar zitten de goede docenten?
In tabel 5 zijn motieven weergegeven om expliciet niet te kiezen voor een lerarenopleiding nadat die wel serieus overwogen is. We komen hier één significant verschil tegen, namelijk dat de betere mbo’ers en havisten zich minder vaak laten afschrikken doordat een lerarenopleiding moeilijk of zwaar zou zijn. Een beperkte loopbaan en carrière spelen wel een rol; er zijn op dit gebied echter geen verschillen tussen high potentials en overige studenten.
Tabel 5: Motieven om lerarenopleiding niet te kiezen: alleen eerstejaars die een overig hbo opleiding hebben gekozen en een lerarenopleiding hebben overwogen, percentages Mbo-helft +
Beperkte loopbaan/carrièremogelijkheden buiten het onderwijs Beperkte loopbaan/carrièremogelijkheden in het onderwijs De opleiding lijkt mij saai (weinig uitdaging) Beperkte financiële groeimogelijkheden (salaris) De opleiding lijkt mij moeilijk/zwaar (b.v. taal, rekenen)
29 27 15 21 22
Havo-kwart +
30 25 16 25 14*
30 26 25 27 8
32 29 31 25 6*
Vwo-helft + 32 34 28 22 3
26 28 26 14 0
Bron: Startmonitor, ResearchNed. Percentage respondenten dat aangaf motief (zeer) belangrijk te vinden. (*: verschillen tussen wel- en niet high potentials zijn significant, p<.05).
In tabel 6 is weergegeven wat de motieven zijn van uitvallers om met hun lerarenopleiding te stoppen. Bij deze uitvallers gaat het in totaal om kleine aantallen. Indien we bij de uitvallers onderscheid maken tussen studenten die stoppen en studenten die omzwaaien en ook nog onderscheiden tussen de pabo en tweedegraads lerarenopleidingen, dan houden we zeer kleine aantallen over. Om deze reden zijn deze vier groepen in tabel 6 samengevoegd tot één verzameling uitvallers uit de pabo en tweedegraads samen. Desondanks blijft het aantal (betere) studenten die uitvallen uit een lerarenopleiding klein en – mede daardoor – het aantal significante verschillen gering. In elk geval wordt duidelijk dat de betere havisten minder vaak stoppen met een lerarenopleiding omdat zij concluderen de verkeerde studie te hebben gekozen.
Tabel 6: Redenen voor stoppen en voor switchen vanuit lerarenopleiding (let op: lage aantallen) Mbo-helft
Pabo / Tweedegraads lerarenopleidingen
Verkeerde studiekeuze Verwachtingen over opleiding niet uitgekomen Niet (voldoende) gemotiveerd voor opleiding Moeite met onderwijsopzet De studie was te zwaar Persoonlijke omstandigheden (zorgtaken e.d.) Moeite met overgang/aansluiting Het niveau van de studie was te laag Ik kreeg onvoldoende studiebegeleiding Voelde me niet thuis bij opleiding/instelling Functionele beperking / handicap Ik ben nog niet toe aan studeren Alsnog toegelaten opleiding 1e voorkeur Ik heb een leuke baan gevonden Volg nu opleiding buiten hoger onderwijs Geen recht meer op studiefinanciering
n
13 - Waar zitten de goede docenten?
Havo-kwart
Vwo-helft
-
+
-
+
-
+
29 22 9 24 47 16 31 0 13 2 7 4 0 2 2 2
35 22 19 19 30 22 16 5 14 5 5 3 0 11 0 3
65 51 44 20 15 16 15 6 14 9 7 5 1 1 1 0
46* 38 33 23 21 18 8 10 18 0 10 8 3 0 0 0
65 61 43 13 9 4 4 17 9 4 0 13 4 0 0 0
56 69 44 19 13 19 13 31 13 0 0 6 0 0 0 0
49
43
128
42
25
18
Tabel 6: (Vervolg) Redenen voor stoppen en voor switchen vanuit lerarenopleiding (let op: lage aantallen) Mbo-helft
Overig hbo
Verkeerde studiekeuze Verwachtingen over opleiding niet uitgekomen Niet (voldoende) gemotiveerd voor opleiding Moeite met onderwijsopzet De studie was te zwaar Persoonlijke omstandigheden (zorgtaken e.d.) Moeite met overgang/aansluiting Het niveau van de studie was te laag Ik kreeg onvoldoende studiebegeleiding Voelde me niet thuis bij opleiding/instelling Functionele beperking / handicap Ik ben nog niet toe aan studeren Alsnog toegelaten opleiding 1e voorkeur Ik heb een leuke baan gevonden Volg nu opleiding buiten hoger onderwijs Geen recht meer op studiefinanciering
n
Havo-kwart
Vwo-helft
-
+
-
+
-
+
43 47 25 30 29 28 25 4 22 8 3 2 2 6 0 1
41 43 30 27 27 28 25 5 18 13 4 0 0 6 3* 0
61 57 45 27 27 15 20 7 21 10 6 4 2 1 1 0
57 59 44 28 14* 12 13 17* 12* 11 8 3 2 0 1 0
66 58 50 40 6 13 11 34 10 15 10 5 6 3 0 0
54 39 36 29 11 14 7 39 7 7 4 0 25* 0 4 0
71
32
156
167
380
112
Bron: Startmonitor, ResearchNed. Percentage respondenten dat aangaf motief (zeer) belangrijk te vinden (*: verschillen tussen wel- en niet high potentials zijn significant, p<.05).
In de rest van het hbo vinden we iets meer verschillen tussen de minder goede en betere studenten. Een duidelijk verschil is dat de betere havisten minder vaak met hun hbo-opleiding stoppen omdat deze te zwaar is of omdat zij te weinig begeleiding krijgen. Omgekeerd geldt logischerwijze dat de betere havisten vaker met hun studie stoppen omdat het niveau te laag is. De betere vwo’ers ten slotte stoppen vaker met hun hbo-opleiding omdat zij alsnog toegang krijgen tot een opleiding waarvoor zij eerder niet werden toegelaten. 2.1.4
Conclusie Op basis van de analyses van de Startmonitor kunnen we de navolgende conclusies trekken.
Een verschil tussen de minder en de beter presterende havisten is dat de laatsten vaker naar tweedegraads lerarenopleidingen gaan. De betere vwo’ers zijn bij alle hbo-opleidingen ondervertegenwoordigd. Àls vwo’ers naar het hbo gaan en een onderwijsopleiding kiezen, dan is dat wel vaker de pabo dan een tweedegraads lerarenopleiding. Bij een keuze voor een tweedegraads lerarenopleiding laten de betere havisten zich minder vaak leiden door het perspectief op een hoger salaris dan de minder goede havisten. Bij een keuze voor de pabo of tweedegraads lerarenopleiding laten de betere havisten en vwo’ers zich sterker leiden door inhoudelijke interesse, en minder door brede beroepsmogelijkheden, baankans, salaris en/of maatschappelijk aanzien. Deze verschillen komen we echter ook tegen tussen minder goede danwel betere leerlingen in andere hbo-opleidingen en dit lijken daarom eerder algemene verschillen tussen deze groepen dan dat zij samenhangen met een specifieke pabo-keuze. Betere mbo’ers en havisten zijn minder beducht voor de moeilijkheidsgraad van een lerarenopleiding. De betere havisten stoppen minder vaak met een lerarenopleiding omdat zij concluderen de verkeerde studie te hebben gekozen. In het algemeen – dus los van de lerarenopleidingen – stoppen de betere havisten minder vaak met hun hbo-opleiding omdat deze te zwaar is of omdat zij te weinig begeleiding krijgen en vaker omdat zij het niveau van de studie te laag vinden.
14 - Waar zitten de goede docenten?
2.2 2.2.1
Instroom in het hoger onderwijs Gemiddeld eindexamencijfer van ‘high potentials’ In totaal beschikken we van 90 procent van de studenten met een havo- of vwo-vooropleiding over de eindexamencijfers (o.b.v. 1CijferHO, zie paragraaf 1.2). Tabel 7 toont deze aantallen. Alle tabellen en figuren in deze paragraaf zijn gebaseerd op de totale groep exclusief de studenten met een mbovooropleiding en havo- en vwo-studenten waarvan het eindexamencijfer niet bekend is. Dit zijn voor een groot deel studenten die hun voortgezet onderwijs hebben afgerond vóór 1996. In totaal zijn de analyses gebaseerd op 392.988 studenten. Voor de doorstroom of uitval vallen daar nog 68.548 studenten af vanwege het feit dat zij eerstejaars zijn of in het eerste jaar een bachelordiploma behalen (N=94).
Tabel 7: Indeling in potentieel op basis van eindexamencijfer
Pabo
ALO
Tweedegraads lerarenopleiding
Mbo Havo Vwo
15.958 1.278 325
1.957 228 45
5.813 1.178 317
798 89 43
Totaal
17.561
2.230
7.308
Lerarenopleiding kunst
Overig sector onderwijs
Andere sector
Totaal
93 18 2
148.657 22.272 17.001
173.276 25.063 17.733
930
113
187.930
216.072
Eindexamencijfer niet bekend
Eindexamencijfer bekend Havo
-- (low potential) + ++ (high potential)
4.412 3.431 4.459 4.599
1.235 893 863 708
1.347 1.332 1.890 2.717
194 231 336 496
12 8 11 11
46.901 38.578 46.689 51.972
54.101 44.473 54.248 60.503
Vwo
-- (low potential) + ++ (high potential)
778 692 570 375
211 146 95 40
185 179 148 115
110 159 163 147
4 0 2 0
44.760 41.684 43.036 46.064
46.048 42.860 44.014 46.741
Totaal
-- (low potential) + ++ (high potential)
5.190 4.123 5.029 4.974
1.446 1.039 958 748
1.532 1.511 2.038 2.832
304 390 499 643
16 8 13 11
91.661 80.262 89.725 98.036
100.149 87.333 98.262 107.244
Totaal met eindexamencijfer
19.316
4.191
7.913
1.836
48
359.684
392.988
Bron: 1CHO 2006-2011, bewerking ResearchNed. Alleen eerstejaars ho Nederland, hoofdinschrijving bachelor. Eindexamencijfer beschikbaar voor havo en vwo.
Tabel 8 toont van de onderscheiden kwartielen de aantallen en percentages en het gemiddeld eindexamencijfer. Allereerst valt op, zoals ook al in paragraaf 2.1 aangegeven, dat in het havo het gemiddeld cijfer van het hoogste kwartiel behoorlijk lager ligt dan in het vwo. In het bovenste kwartiel bestaat uiteraard nog een flinke variantie. Het gaat om gemiddelde eindexamencijfers die uiteenlopen van ruim een 7 (havo) danwel 7,5 (vwo) tot − in theorie − een tien gemiddeld. Verder laat de tabel zien dat de high potentials met een havo-vooropleiding zijn oververtegenwoordigd in tweedegraads lerarenopleidingen. Ook dit is consistent met de bevindingen uit de Startmonitor in de voorgaande paragraaf. Het aandeel high potentials uit het vwo dat kiest voor een hbo-studie is beduidend kleiner dan de groep die kiest voor het wo (resp. tussen 12% en 18% versus 29%).
15 - Waar zitten de goede docenten?
Kijken we binnen de groep vwo-high potentials in het hbo, dan is er sprake van een oververtegenwoordiging bij de lerarenopleidingen (18%) en pabo (16%) in vergelijking met de overige hbo-studies (12%). De lerarenopleidingen zijn dus relatief populair bij de high potentials in het vwo. Studenten die instromen in de pabo verschillen niet of nauwelijks van studenten die instromen in overige hbo-opleidingen.
Tabel 8: Kwartielen eindexamencijfers high potentials (hbo- en wo-bachelor eerstejaars hoger onderwijs)
%
Tweedegraads lerarenopleiding (valid) Gem. N %
Overig hbo (valid) Gem. N %
4.412 3.431 4.459 4.599
26 20 26 27
6,08 6,35 6,58 7,09
1.347 1.332 1.890 2.717
18 18 26 37
6,07 6,35 6,58 7,07
48.342 39.710 47.899 53.187
26 21 25 28
6,24 6,58 6,91 7,50
778 692 570 375
32 29 24 16
6,24 6,60 6,92 7,54
185 179 148 115
30 29 24 18
6,23 6,58 6,91 7,46
10.395 7.264 5.421 3.018
40 28 21 12
6,25 6,59 6,93 7,62
34.690 34.725 37.875 43.233
23 23 25 29
6,10 6,39 6,61 7,11
5.190 4.123 5.029 4.974
27 21 26 26
6,09 6,38 6,60 7,11
1.532 1.511 2.038 2.832
19 19 26 36
6,10 6,38 6,61 7,09
58.737 46.974 53.320 56.205
27 22 25 26
6,25 6,59 6,93 7,62
34.690 34.725 37.875 43.233
23 23 25 29
Gem.
Pabo (valid) N
6,07 6,35 6,58 7,07
Overig wo (valid) Gem. N %
Havo -- (low potential) + ++ (high potential)
Vwo -- (low potential) + ++ (high potential)
Totaal -- (low potential) + ++ (high potential)
Bron: 1CHO 2006-2011, bewerking ResearchNed. Alleen eerstejaars ho Nederland, hoofdinschrijving bachelor waarvan de eindexamencijfers bekend zijn. Gearceerde cellen benadrukken opvallende verschillen.
2.2.2
De studiekeuze van ‘high potentials’ in de afgelopen vijf jaar In deze paragraaf besteden we aandacht aan de bestemming in het eerste jaar van het hoger onderwijs van de high potentials versus de overige groepen met een havo- en vwo-vooropleiding. Omdat er grote verschillen zijn tussen studenten met een havo- en vwo-vooropleiding, worden deze groepen steeds apart behandeld. Figuur 1 toont de studiekeuze van de afgelopen vijf jaar van studenten met een havo- en een vwovooropleiding. De getoonde percentages per subgroep zijn steeds complementair aan de groep niet-high potentials (samen tellen ze op tot 100). Voor de leesbaarheid is deze laatste groep niet getoond. Voor de vwo’ers is alleen gekozen voor de groep vwo’ers die kiest voor het hbo. Bij de interpretatie moet rekening gehouden worden met grote verschillen in aantallen tussen havo en vwo (tabel 9).
Tabel 9: Aantallen hbo-studenten naar vooropleiding Pabo Havo Vwo
Tweedegraads lerarenopleiding
16.901 2.415
7.286 627
Overig hbo 189.138 26.098
Totaal 213.325 29.140
Bron: 1CHO 2006-2011, bewerking ResearchNed. Alleen eerstejaars ho Nederland, hoofdinschrijving bachelor waar van de eindexamencijfers bekend zijn.
16 - Waar zitten de goede docenten?
Het beeld voor havisten is redelijk consistent over de jaren heen (figuur 1). Het aandeel high potentials dat kiest voor de pabo varieert tussen 25 en 29 procent. Dit beeld is vergelijkbaar met de aandelen high potentials bij overige hbo-opleidingen. Het aandeel high potential havisten dat instroomt in lerarenopleidingen ligt tussen de 36 procent en 40 procent en is daarmee beduidend hoger dan bij de pabo en overige hbo-opleidingen. Bij de high potentials met een vwo-vooropleiding zien we een veel minder consistent beeld (figuur 1). In 2009 zien we een piek bij zowel het aandeel vwo-high potentials dat instroomt in de pabo (van de totale vwo-instroom in de pabo was in 2009 17% high potential) en in tweedegraads lerarenopleidingen (hiervan was een kwart high potential). In 2011 is het aandeel gedaald naar twaalf à dertien procent. Dit is wel nog steeds hoger dan het beeld dat we zien bij de overige hboopleidingen. Van de totale vwo-instroom in overige hbo-opleidingen is het aandeel high potentials gedaald van dertien procent in 2006 naar negen procent in 2011. 45% 40% 35%
30% 25% 20% 15% 10% 5% 0% 2006
2007
2008
2009
2010
Havo pabo
Havo 2e gr.
Havo overig
Vwo pabo
Vwo 2e gr.
Vwo overig
2011
Figuur 1: Studiekeuze van high potentials (versus overige studenten) naar vooropleiding en instroomjaar Over het geheel genomen (totale groep, ongeacht de studie en vooropleiding) zijn vrouwen (significant) oververtegenwoordigd in de groep high potentials en zijn mannen oververtegenwoordigd in de laagste groep (tabel 10 laat de verdelingen zien naar geslacht, opleiding en vooropleiding). Dit is een generiek gegeven. In alle subgroepen zijn vrouwen oververtegenwoordigd bij de high potentials. Wel is het zo dat, hoewel vrouwen met een vwo-achtergrond in vergelijking met hun mannelijke collega-studenten meer potentieel hebben, het fenomeen dat de ‘mindere’ vwo’ers kiezen voor het hbo overeind blijft. Vergeleken met andere hbo-bachelors trekken de onderwijsopleidingen de ‘betere’ vwo-vrouwen; voor de mannen geldt dit alleen voor tweedegraads lerarenopleidingen. Het vrouwelijk potentieel met een havoachtergrond in de tweedegraads lerarenopleiding is beter dan in de overige hbo-opleidingen, ook als gecorrigeerd wordt voor het eindexamenprofiel blijft dit verschil in stand. In de pabo komt het aandeel vrouwelijke high potentials redelijk overeen met de overige hbo-opleidingen.
17 - Waar zitten de goede docenten?
Tabel 10: Instroom naar potentieel en geslacht (percentages)
Man
Pabo Vrouw Totaal
Tweedegraads lerarenopleiding Man Vrouw Totaal
Man
Overig hbo Vrouw Totaal
Man
Overig wo Vrouw Totaal
Havo -- (low potential) + ++ (high potential)
31 23 26 21
25 20 27 29
26 20 26 27
21 21 25 33
16 16 27 41
18 18 26 37
28 22 25 25
23 20 26 31
26 21 25 28
48 28 19 5
30 29 24 17
32 29 24 16
36 32 17 14
26 27 27 20
30 29 24 18
49 28 16 7
34 28 24 14
40 28 21 12
27 24 24 25
19 22 26 33
23 23 25 29
32 23 25 19
26 21 26 27
27 21 26 26
22 21 25 32
17 17 27 39
19 19 26 36
30 22 24 23
25 21 25 29
27 22 25 26
27 24 24 25
19 22 26 33
23 23 25 29
Vwo -- (low potential) + ++ (high potential)
Totaal -- (low potential) + ++ (high potential)
Bron: 1CHO 2006-2011, bewerking ResearchNed. Betreft de instroom naar geslacht (hoofdinschrijvingen eerstejaars HO Nederland) in de jaren 2006-2011. Gearceerde cellen bevatten opvallende verschillen
2.2.3
Herinschrijving, switch en uitval In deze paragraaf besteden we aandacht aan het aandeel studenten dat zich in het tweede jaar opnieuw inschrijft of uitvalt. Ten aanzien van de herinschrijvers is onderscheid gemaakt tussen herinschrijving binnen de onderwijssector of herinschrijving buiten de onderwijssector. De groep die als ‘uitval’ is getypeerd betreft de studenten die in het tweede jaar niet meer staan ingeschreven voor een opleiding in het hoger onderwijs. Voor studenten die in het eerste jaar waren ingeschreven op een pabo, tweedegraads lerarenopleiding of een overige hbo-opleiding gaan we na of in de drie onderscheiden groepen (herinschrijving, switchen, uitval) een evenredig of onevenredig aantal high potentials voorkomt. Tabel 11 toont voor alle jaren de percentages studenten, onderscheiden naar pabo, tweedegraads lerarenopleiding en overige opleidingen dat ofwel in het tweede jaar doorgaat in dezelfde sector (herinschrijft) ofwel tussen sectoren switcht of uitvalt. Het beeld dat hieruit naar voren komt is dat de high potentials met een havo-vooropleiding vaker doorgaan in dezelfde sector. Van degenen die beginnen met de pabo zijn het vooral de high potentials die het verschil maken (dit geldt voor zowel studenten met een vwo-vooropleiding als voor havisten). Of een student ook het tweede jaar nog blijft studeren aan een tweedegraads lerarenopleidingen heeft meer te maken met het niveau van de vooropleiding dan met het potentieel van de student: van vwo-studenten aan lerarenopleidingen blijft driekwart behouden voor het onderwijs; bij havisten ligt dit tussen 65 procent (high potentials) en 56 procent (overige havisten). Vergelijken we het percentage herinschrijvers van high potentials in de onderwijssector met high potentials uit andere hbo-opleidingen dan ligt het aandeel havisten dat zich herinschrijft aan de pabo redelijk op het landelijk niveau (81% versus 82%). Dit geldt niet voor tweedegraads lerarenopleidingen; daar ligt het lager (65%). Voor high potentials met een vwo-vooropleiding ligt het percentage iets lager dan bij overige hbo-opleidingen (percentage herinschrijvers van high potentials: 84% pabo; 76% tweedegraads lerarenopleiding en 88% voor overige hbo-opleidingen). Het percentage herinschrijvers van high potentials met een vwo-vooropleiding dat kiest voor een wo-opleiding is met 90 procent het hoogst.
18 - Waar zitten de goede docenten?
Tabel 11: Status na één jaar hoger onderwijs Totale groep n
Herinschrijver binnen sector %
Switch %
Uitval %
Havo Pabo
High potential Overig
3.924 10.524
81% 68%
11% 17%
8% 15%
Tweedegraads lerarenopleiding
High potential Overig
2.258 3.744
65% 56%
23% 25%
12% 19%
Hbo-overig
High potential Overig
43.579 111.664
82% 73%
10% 13%
8% 14%
Pabo
High potential Overig
311 1.621
84% 78%
13% 16%
3% 6%
Tweedegraads lerarenopleiding
High potential Overig
101 412
76% 78%
16% 15%
8% 7%
Hbo-overig
High potential Overig
2.630 19.310
88% 84%
9% 10%
4% 6%
Wo-overig
High potential Overig
36.474 87.794
90% 79%
8% 17%
2% 4%
Vwo
Bron: 1CHO 2006-2011, bewerking ResearchNed. Alleen eerstejaars ho Nederland, hoofdinschrijving bachelor waarvan de eindexamencijfers bekend zijn.
Figuur 2 toont het percentage herinschrijvers van instromers in de pabo in de periode 2006-2010. De studentaantallen voor studenten met een vwo-vooropleiding zijn klein (figuur 2). Na een aanvankelijke lichte stijging zien we na 2009 een kleine daling in het aandeel herinschrijvers. Uit de figuur blijkt duidelijk dat zowel voor de havo- als voor de vwo-instroom het aandeel studenten dat behouden blijft voor het onderwijs bij de high potentials hoger is dan bij de overige studenten. Deze blijft binnen een bandbreedte van 80 à 85 procent. 100% 95% 90%
85% 80% 75% 70% 65% 60% 55% 50% 2006
2007
Havo high potential
2008 Havo overig
2009 Vwo high potential
2010 Vwo overig
Figuur 2: Percentage van pabo-studenten dat behouden blijft voor het onderwijs in het tweede jaar (naar studiejaar en potentieel)
19 - Waar zitten de goede docenten?
Figuur 3 toont de herinschrijvers van tweedegraads lerarenopleidingen. Het aantal herinschrijvers met een havo-vooropleiding daalt sinds 2006 met acht procentpunten, zowel bij de high potential als bij de overige groep. De studentaantallen voor studenten met een vwo-vooropleiding zijn klein. Waar er nog een duidelijk verschil bij havisten tussen de high potentials en overige studenten is, zien we bij de groep met een vwo-vooropleiding een grilliger beeld. Pas sinds 2009 is het aandeel high potentials met een vwoopleiding dat behouden blijft voor het onderwijs groter dan het aandeel overige vwo-studenten. Daarvoor is het beeld precies andersom. Ten aanzien van herinschrijving en switch- en uitvalgedrag kunnen we concluderen dat de zogenoemde ‘high potentials’ het doorgaans beter doen, vaker behouden blijven voor het onderwijs. Er blijven relatief veel high potentials behouden voor het onderwijs. Dit beeld is voor de pabo-studenten duidelijker dan voor tweedegraads lerarenopleidingen. 100%
95% 90% 85% 80% 75% 70% 65% 60% 55% 50% 2006
2007
Havo high potential
2008 Havo overig
2009 Vwo high potential
2010 Vwo overig
Figuur 3: Percentage van tweedegraads lerarenopleidingen dat behouden blijft voor het onderwijs in het tweede jaar (herinschrijvers) naar studiejaar en potentieel Tabel 12 geeft de aantallen switchers (zie ook tabel 11, kolom ‘Switch’, totaal aantal=4.017) en de sector waar zij gaan studeren in het tweede jaar. Een kwart van de switchers (993 studenten) hebben we getypeerd als high potential. Het merendeel van de switchers die als high potential zijn aangemerkt heeft een havo-vooropleiding. Van de totale groep high potential-switchers blijft 72 procent na de studieswitch in het hbo; van de overige groep is dit 88 procent. In totaal 28 procent van de high potentials vertrekt naar het wo (12% van de overige groep). De conclusie is dat na een switch de high potentials vaker dan de overige studenten kiezen voor een woopleiding. Voor 23 procent van alle high potential-switchers met een havo-vooropleiding is het hbo een springplank naar het wo. Deze groep kiest met name een opleiding in de sector Taal & Cultuur (75%). Overigens wordt de gang naar het wo door switchers uit de lerarenopleidingen vaker gemaakt dan door switchers uit de pabo. Van het totaal aantal havisten dat is aangeduid als high potential en switcht vanuit de pabo kiest vier procent voor het wo. Van de high potential-havisten die switchen vanuit een lerarenopleiding kiest ruim 40 procent voor het wo. Switchers uit de sector onderwijs wijken vooral uit naar opleidingen in de sectoren Gedrag & Maatschappij en Taal & Cultuur. Vergelijken we alle high potential-switchers met de overige switchers dan hebben de high potentials vaker de neiging te kiezen voor een opleiding in de sector Taal & Cultuur. De overige groep kiest vaker voor Gedrag & Maatschappij en Economie.
20 - Waar zitten de goede docenten?
Tabel 12: Bestemming switchers uit docentopleidingen in absolute aantallen en kolompercentages Havo
Vwo
Hbo High potential
Wo Overig
High potential
Hbo Overig
High potential
Overig
Wo High potential Overig
Pabo Landbouw Natuur Techniek Gezondheidszorg Economie Recht Gedrag en maatschappij Taal en cultuur Sectoroverstijgend
Totaal
8
20
30 67 131
133 239 509
169 2
832 14
1 14 4
407
1.747
19
15
1 3 1 1 3 4 23 170 1
1 2
3 9
3
10 8 7 85 39 1
1
7 19 32
19 2 1
4 1
39 8
1 17 11
23
6
105
35
1
162
Tweedegraads lerarenopleiding Landbouw Natuur Techniek Gezondheidszorg Economie Recht Gedrag en maatschappij Taal en cultuur Sectoroverstijgend
Totaal
6 50 27 117
116 75 343
91 12
226 24
303
799
207
2 3 7 9
1 4 1 1
6 2 1 1
1 1 3 10 109
1
2 1
2 6
12 18
126
1
22
15
40
3% 6%
2% 6%
9%
6% 5% 4% 52% 24% 1%
Pabo Landbouw Natuur Techniek Gezondheidszorg Economie Recht Gedrag en maatschappij Taal en cultuur Sectoroverstijgend
Totaal
2%
1%
7% 16% 32%
8% 14% 29%
42% 0%
48% 1%
5% 74% 21%
100%
100%
100%
2%
0% 1% 0% 0% 1% 2% 11% 82% 0%
17%
7% 18% 30%
83% 9% 4%
67% 17%
37% 8%
3% 49% 31%
100%
100%
100%
100%
4%
100%
Tweedegraads lerarenopleiding Landbouw Natuur Techniek Gezondheidszorg Economie Recht Gedrag en maatschappij Taal en cultuur Sectoroverstijgend
Totaal
2% 17% 9% 39%
15% 9% 43%
30% 4%
28% 3%
100%
100%
100%
2% 14% 32% 41%
7% 27% 7% 7%
15% 5% 3% 3%
1% 1% 2% 8% 87%
100%
9% 5%
13% 40%
30% 45%
100%
100%
100%
100%
100%
Bron: 1CHO 2006-2011, bewerking ResearchNed. Alleen eerstejaars ho Nederland, hoofdinschrijving bachelor waarvan de eindexamencijfers bekend zijn. Absolute aantallen en kolompercentages.
21 - Waar zitten de goede docenten?
In tabel 13 ligt de focus op de havisten die doorstromen naar een universitaire opleiding in de sector Taal & Cultuur. Voor deze groep is, zoals eerder aangeduid, het hbo een springplank naar een taalopleiding aan de universiteit. In totaal betreft het hier acht procent van de high potentials en drie procent van de groep overige studenten. Vergelijken we de status in het tweede jaar van deze groep met de rest van de havisten in tweedegraads lerarenopleidingen, dan blijkt het te gaan om de betere havisten. In deze groep zitten relatief veel high potentials (61%). Het gemiddeld eindexamencijfer van de high potentials die vertrekken naar een wo-opleiding Taal & Cultuur is ook hoger dan dat van de andere groepen (7,24 versus 7,10 bij de high potentials en 6,65 in de totale groep).
Tabel 13: Status in het tweede jaar (2006-2010): alleen havisten in tweedegraads lerarenopleidingen High potential
Overig
Totaal
N
%
Gem. cijfer
Uitval Herinschrijver Switch binnen hbo Switch naar wo overig Switch naar wo TC
281 1.467 303 37 170
12 65 13 2 8
7,06 7,10 7,02 7,19 7,24
713 2.106 799 17 109
19 56 21 0 3
6,33 6,39 6,35 6,50 6,47
994 3.573 1.102 54 279
17 60 18 1 5
6,54 6,68 6,54 6,97 6,94
Totaal
2.258
100
7,10
3.744
100
6,38
6.002
100
6,65
N
%
Gem. cijfer
N
%
Gem. cijfer
Bron: 1CHO 2006-2011, bewerking ResearchNed. Alleen eerstejaars ho Nederland, hoofdinschrijving bachelor waarvan de eindexamencijfers bekend zijn. De instroom van 2011 is buiten beschouwing gelaten.
Een volgende interessante vraag is wat er verandert in de samenstelling van de groepen als studenten met een havo-vooropleiding die kennelijk voornemens zijn direct na de propedeuse door te stromen naar een opleiding in de sector Taal & Cultuur aan een universiteit buiten beschouwing gelaten wordt. In tabel 14 is te zien dat deze groep inderdaad bestaat uit relatief veel high potentials. De groep is echter van dermate kleine omvang dat, ook als deze studneten buiten beschouwing gelaten worden, er niet veel verandert in de indeling in kwartielen van de havisten aan tweedegraads lerarenopleidingen (vergelijk de kolom waar deze groep buiten beschouwing is gelaten − de groep ‘Overig’ – met de totale groep). Zonder deze groep is het aandeel high potentials bij de mannen 32 procent (was 33%), bij de vrouwen 41 procent (was 41%) en bij de totale groep 36 procent (was 37%).
Tabel 14: Studenten ingedeeld in kwartielen naar potentieel, onderscheiden naar studenten die switchen naar de sector wo Taal & Cultuur en overige studenten (alleen studenten met een havovooropleiding die zijn ingestroomd in een tweedegraads lerarenopleiding) Overig -- (low potential) + ++ (high potential)
Totale N
Man Wo T&C
Totaal
Overig
Vrouw Wo T&C
Totaal
Overig
Totaal Wo T&C
Totaal
22 21 26 32
4 11 18 68
21 21 25 33
17 16 27 41
5 13 26 56
16 16 27 41
19 19 26 36
5 12 23 61
18 18 26 37
3.323
114
3437
3.684
165
3.849
7.007
279
7.286
Bron: 1CHO 2006-2011, bewerking ResearchNed: betreft alleen studenten in tweedegraads lerarenopleidingen met een havo-vooropleiding
22 - Waar zitten de goede docenten?
2.2.4
Conclusie Deze paragraaf bevat analyses op het 1Cijfer Hoger Onderwijs naar het instroom- en switchgedrag van studenten aan docentopleidingen. De studenten zijn op basis van hun eindexamencijfer in het voortgezet onderwijs onderscheiden naar high potentials (hoogste kwartiel) en overige studenten. De conclusies luiden als volgt:
Over het geheel genomen is er sprake van een relatief groot aandeel high potentials aan tweedegraads lerarenopleidingen in vergelijking met overige hbo-opleidingen. Dit beeld is het sterkst bij de havisten. High potential vwo’ers kiezen massaal voor het wo. Binnen het hbo is er een lichte oververtegenwoordiging van deze groep in tweedegraads lerarenopleidingen. Studenten die instromen in de pabo verschillen niet of nauwelijks van studenten die instromen in overige hboopleidingen. Er zijn geen grote ontwikkelingen waar te nemen in de keuze van high potentials uit het havo voor een docentopleiding of een overige opleiding. Het aandeel high potentials bij havisten in de pabo volgt de lijn van het aandeel in overige hbo-opleidingen. Tweedegraads lerarenopleiding kennen door de jaren heen consistent relatief veel high potentials met een havo-diploma. Daar waar er een licht dalende trend is van het aandeel high potentials uit het vwo in overige opleidingen, zet bij docentopleidingen de daling van de vwo high potentials zich iets later in (na 2009). Desalniettemin blijft bij docentopleidingen het aandeel vwo high potentials over de gehele linie hoger dan bij overige hbo-opleidingen. Verschilt het switch- en uitvalgedrag van high potentials van de overige studenten? De ‘high potentials’ blijven vaker behouden voor het onderwijs, vooral op de pabo. Tweedegraads lerarenopleidingen laten een diffuser beeld zien van het switch- en uitvalgedrag. Het al dan niet blijven in de onderwijssector lijkt daar meer te maken te hebben met de vooropleiding (havo-vwo) dan met het potentieel van de student. Vwo’ers zijn meer trouw aan hun studiekeuze da havisten. Zowel voor de havo- als voor de vwo-instroom is het aandeel pabo-studenten dat behouden blijft voor het onderwijs bij de high potentials hoger dan bij de overige studenten. Dit blijft redelijk consistent tussen 80 en 85 procent. Over de gehele linie daalt het aandeel herinschrijvers met een havo-vooropleiding in tweedegraads lerarenopleidingen sinds 2006 geleidelijk (tussen 2006 en 2011 met acht procentpunten). Er blijven relatief veel high potentials behouden voor het onderwijs, met name bij studenten met een havo-vooropleiding. Bij vwo-studenten is dit pas sinds 2009 het geval. Daarvoor is het andersom. Vrouwen zijn oververtegenwoordigd in de groep high potentials. Dit is niet uniek voor onderwijsopleidingen, maar generiek voor alle opleidingen. Wel blijft de conclusie overeind dat de ‘mindere’ vwo-studenten kiezen voor het hbo. Tegelijkertijd zijn vwo-vrouwen in onderwijsopleidingen ‘beter’ dan vwo-vrouwen in andere hbo-opleidingen. De ‘betere’ vwo-mannen zitten (hbo-opleidingen onderling vergeleken) in tweedegraads lerarenopleidingen, zeker niet in de pabo. De kwaliteit van vrouwen met een havo-achtergrond in tweedegraads lerarenopleidingen is hoger dan de kwaliteit van vrouwen in de rest van het hbo. Dit geldt niet voor de pabo. De pabo trekt geenszins de ‘betere’ mannen uit het vwo aan. Als deze groep kiest voor het hbo, dan kiezen zij vaker voor een tweedegraads lerarenopleiding dan voor een andere hbo-studie. Voor bijna een kwart van alle high potential-switchers met een havo-vooropleiding is het hbo een springplank naar het wo (Taal & Cultuur). Dit geldt met name voor switchers uit lerarenopleidingen (40%) en nauwelijks vanuit de pabo (4%). Daarnaast zijn het de opleidingen in de sector Gedrag & Maatschappij waar switchers uit de onderwijssector naar uitwijken. High potentials kiezen overigens vaker voor de sector Taal & Cultuur. Hoewel dit de ‘betere’ havisten zijn, verandert er nauwelijks iets aan het totaalbeeld als deze groep buiten beschouwing gelaten wordt.
23 - Waar zitten de goede docenten?
2.3 2.3.1
High potentials in eerstegraads docentopleidingen Indeling masters Deze paragraaf bevat een korte analyse van het profiel van de studenten die kiezen voor een masteropleiding in het hbo of wo. De analyses zijn verricht op het 1CijferHO (voor een beschrijving zie paragraaf 1.2). De weergegeven masters in tabel 15 zijn gemarkeerd als ‘onderwijsmasters’. Van het totaal aantal masterstudenten (252.083 unieke records) studeerde of studeert veertien procent aan een masteropleiding in het onderwijs. Van deze groep hebben 173.316 studenten (ongeveer 70%) een vwo- of havo-vooropleiding (zie tabel 16). De overige studenten hebben een buitenlands diploma (met name bij overige masteropleidingen) of een andere dan een havo- of vwo diploma (bijvoorbeeld mbo). Van twintig procent van de masterstudenten met een havo- of vwo-vooropleiding is geen eindexamencijfer bekend en kan er dus geen indeling worden gemaakt naar high potential en overig.
Tabel 15: Eerstegraads lerarenopleidingen hbo en wo HBO
Leraar Aardrijkskunde Leraar Algemene Economie Leraar Bedrijfseconomie Leraar Biologie Leraar Duits Leraar Engels Leraar Frans Leraar Fries Leraar Geschiedenis Leraar Godsdienst Leraar Maatschappijleer Leraar Natuurkunde Leraar Nederlands Leraar Scheikunde Leraar Spaans Leraar Wiskunde Kunsteducatie
WO Opleidingen leraar voorbereidend hoger onderwijs Opleidingen leraar voortgezet onderwijs eerste graad en de opleidingen: Special Educational Needs Biology and Education Chemistry and Education Chemistry Education Computer Science Education Educatie en Communicatie in de Wiskunde en Natuurwetenschappen Educatieve master Geesteswetenschappen Kunstonderwijs en Communicatie Lerarenopleiding Informatica Mathematics and Education Mathematics Education Physics Education Science Education and Communication Talenonderwijs en Communicatie
De reden waarom het eindexamencijfer niet bekend is, heeft voor studenten in een onderwijsmaster (81%) te maken met het feit dat hun eindexamen is afgerond voordat er sprake was van een landelijk dekkende registratie van eindexamenresultaten (na 1996). Voor de overige masterstudenten is dit voor 41 procent een verklaring voor ontbrekende cijfers. De analyses in deze paragraaf zijn gebaseerd op 138.574 masterstudenten waarvan het eindexamencijfer bekend is (zie de gearceerde cellen in tabel 16).
Tabel 16: Aantallen analyses master Onderwijs Eindexamencijfer niet bekend Eindexamencijfer bekend
Overig wo
Overig hbo
Totaal
9.911 7.985
22.688 128.754
2.143 1.835
34.742 138.574
17.896
151.442
3.978
173.316
Eindexamencijfer niet bekend Eindexamencijfer bekend
29% 6%
65% 93%
6% 1%
100% 100%
Totaal
10%
87%
2%
100%
Eindexamencijfer niet bekend Eindexamencijfer bekend
55% 45%
15% 85%
54% 46%
20% 80%
100%
100%
100%
100%
Totaal
Totaal
Bron: 1CHO 2006-2011, bewerking ResearchNed. Gearceerde cellen benadrukken opvallende verschillen.
24 - Waar zitten de goede docenten?
2.3.2
High potentials in de master De hierboven beschreven 138.574 studenten zijn op basis van hun eindexamencijfers binnen de havo- en vwo-vooropleidingen ingedeeld in kwartielen, waarbij het bovenste kwartiel steeds is omschreven als ‘high potentials’. In totaal heeft 23 procent een havo-diploma; 77 procent heeft een vwo-diploma. Tabel 17 toont de gemiddelde eindexamencijfers van de groepen. Zoals ook uit de analyses van de bachelors bleek, ligt het gemiddeld eindexamencijfer van het bovenste kwartiel voor havo lager dan voor vwo. Er zijn geen verschillen tussen de gemiddelde eindexamencijfers van de high potentials in het onderwijs en de high potentials in overige masters. Het aandeel in de groep high potentials van havisten (19%) verschilt niet veel van het aandeel high potentials in overige hbo-masters. De vwo’ers in de sector onderwijs lijken qua verdeling meer op de wo-masters. We moeten hierbij opmerken dat de hbo-masters een specifieke groep vormen die vaak lastig te vergelijken is met de womasters. Het betreft hier bijvoorbeeld vaak oudere studenten (gemiddelde leeftijd alle hbo-masters 36 jaar, hbo-onderwijsmasters 37 jaar; gemiddelde leeftijd alle wo-masters 25 jaar, wo-onderwijsmasters 31 jaar) en deeltijdstudenten (% deeltijd alle hbo-masters 79%, hbo-onderwijsmasters 95%; % deeltijd alle wo-masters 17%, wo-onderwijsmasters 24%).
Tabel 17: Gemiddelde eindexamencijfer van high potentials en overige masterstudenten naar vooropleiding en soort master Onderwijs
Overig wo
N
%
Gem. cijfer
1.601 974 1.260 885
34 21 27 19
6,2 6,5 6,8 7,4
878 689 942 756
27 21 29 23
2.479 1.663 2.202 1.641
31 21 28 21
Overig hbo Gem. N % cijfer
%
Gem. cijfer
6.497 5.183 7.910 6.137
25 20 31 24
6,2 6,5 6,8 7,4
363 212 329 229
32 19 29 20
6,2 6,5 6,8 7,4
6,3 6,7 7,1 7,8
25.796 22.383 30.344 24.504
25 22 29 24
6,3 6,7 7,1 7,8
229 130 195 148
33 19 28 21
6,2 6,6 6,9 7,6
32.293 27.566 38.254 30.641
25 21 30 24
6,3 6,7 7,0 7,7
592 342 524 377
32 19 29 21
N
Totaal %
Gem. cijfer
8.461 6.369 9.499 7.251
27 20 30 23
6,2 6,5 6,8 7,4
6,3 6,7 7,1 7,8
26.903 23.202 31.481 25.408
25 22 29 24
6,3 6,7 7,1 7,8
6,2 6,6 6,9 7,5
35.364 29.571 40.980 32.659
26 21 30 24
6,3 6,7 7,0 7,7
N
Havo -- (low potential) + ++ (high potential)
Vwo -- (low potential) + ++ (high potential)
Totaal -- (low potential) + ++ (high potential)
Bron: 1CHO 2006-2011, bewerking ResearchNed.
Tabel 18 laat de percentages high potentials zien in de verschillende subgroepen. Hieruit blijkt dat het aandeel high potentials in de onderwijsmasters iets lager ligt (21%) dan in de overige masters (24%). Dit beeld is het sterkst voor de high potentials die een havo-vooropleiding hebben. Deze groep is minder vertegenwoordigd (19%) dan we zouden verwachten op basis van het totaal van 23 procent. Voor de masterstudenten met een vwo-vooropleiding zijn de verschillen klein (23% versus 24%).
25 - Waar zitten de goede docenten?
Tabel 18: Percentage high potentials en overige studenten in onderwijsmaster versus overige master Onderwijs
Overig wo
N
%
885 3.835
19 81
756 2.509
1.641 6.344
N
Overig hbo %
Totaal
%
N
N
%
6.137 19.590
24 76
229 904
20 80
7.251 24.329
23 77
23 77
24.504 78.523
24 76
148 554
21 79
25.408 81.586
24 76
21 79
30.641 98.113
24 76
377 1.458
21 79
32.659 105.915
24 76
Havo High potential Overig
Vwo High potential Overig
Totaal High potential Overig
Bron: 1CHO 2006-2011, bewerking ResearchNed.
In tabel 19 zijn de gegevens van tabel 18 nader uitgesplitst en anders geordend. In deze tabel zijn aantallen en kolompercentages weergegeven. Er is onderscheid gemaakt naar het soort bachelor waarvoor een student was ingeschreven (onderwijs versus overig/onbekend) en naar soort eerstegraads lerarenopleiding. Niet altijd is bekend welke bacheloropleiding een studenten heeft gevolgd. Er is een groep (3%) masterstudenten waarvan de vooropleiding niet bekend is of die alleen een registratie van een propedeuse hebben. Uit deze analyses blijkt dat er op sommige onderdelen verschillen bestaan tussen de aard van de vooropleiding (havo/vwo) en de aard van de master. De opvallende en beschreven cellen zijn gearceerd. Hoewel het gaat om kleine aantallen kunnen we concluderen dat verhoudingsgewijs en ongeacht de aard van de bachelor de eerstegraads lerarenopleidingen (hbo en wo) relatief veel high potentials kennen (in vergelijking met de hbo- en wo- masters). Dit geldt met name voor de vwo’ers met een hbo-bachelor en voor studenten (hbo en wo) met een bachelor onderwijs (lerarenopleiding of pabo). Omdat vwo’ers met een hbo-bachelor een kleine groep vormen, zien we het feit dat de high potentials naar de eerstegraads lerarenopleidingen gaan niet terug in de totale groep studenten. Dit geldt eveneens voor de beperkte groep studenten met een havo-vooropleiding die een wo-bachelor hebben gedaan. In feite gaat het hier om ‘opstromers’ via het onderwijs. Masters ‘Special Educational Needs’ trekken juist minder high potentials.
Tabel 19: Studenten in masteropleidingen naar potentieel en soort bachelor (aantallen) Universitaire lerarenopleiding N %
Eerstegraads hbo-lerarenopleiding N %
Master speciaal onderwijs N %
Overige master wo N %
Overige master hbo N %
N
Totaal %
Hbo-bachelor onderwijs Havo
High potential Overig
12 17
41 59
178 408
30 70
497 2.811
15 85
293 713
29 71
31 170
15 85
1.011 4.119
20 80
Vwo
High potential Overig
7 19
27 73
40 232
15 85
45 520
8 92
153 670
19 81
4 45
8 92
249 1.486
14 86
26 - Waar zitten de goede docenten?
Tabel 19: (Vervolg) Studenten in masteropleidingen naar potentieel en soort bachelor (aantallen) Universitaire lerarenopleiding N %
Eerstegraads hbo-lerarenopleiding N %
Master speciaal onderwijs N %
Overige master wo N %
Overige master hbo N %
N
Totaal %
Overige hbo-bachelor Havo
High potential Overig
2 7
22 78
22 32
41 59
24 131
15 85
2.468 8.627
22 78
191 716
21 79
2.707 9.513
22 78
Vwo
High potential Overig
4 6
40 60
5 22
19 81
2 52
4 96
362 3.852
9 91
119 438
21 79
492 4.370
10 90
Overige wo-bachelor Havo
High potential Overig
21 44
32 68
2 10
17 83
4 31
11 89
3.409 10.311
25 75
11 27
29 71
3.447 10.423
25 75
Vwo
High potential Overig
145 442
25 75
1 9
10 90
2 15
12 88
23.666 72.784
25 75
21 52
29 71
23.835 73.302
25 75
Havo
High potential Overig
4 10
29 71
0 1
0 100
26 160
14 86
53 85
38 62
3 18
14 86
86 274
24 76
Vwo
High potential Overig
79 199
28 72
2 3
40 60
7 65
10 90
738 2.136
26 74
6 25
19 81
832 2.428
26 74
Havo
High potential Overig
39 78
33 67
202 451
31 69
551 3.133
15 85
6.223 19.736
24 76
236 931
20 80
7.251 24.329
23 77
Vwo
High potential Overig
235 666
26 74
48 266
15 85
56 652
8 92
24.919 79.442
24 76
150 560
21 79
25.408 81.586
24 76
Anders
Totaal
Bron: 1CHO 2006-2011, bewerking ResearchNed. Alleen hoofdinschrijvingen. Gearceerde cellen benadrukken opvallende verschillen.
2.3.3
Behalen van een masterdiploma In het kader van de onderwijsmasters is een korte analyse gemaakt naar het aandeel studenten aan universitaire lerarenopleiding dat een diploma heeft behaald. Hiervoor zijn gegevens uit het 1CijferHO gebruikt. Hierna is een selectie gemaakt van alle universitaire lerarenopleidingen. Hiervan zijn per student per jaar alle hoofdinschrijvingen meegenomen. Daarnaast is berekend hoe lang een student studeert aan een masteropleiding in het wo (op basis van het verblijfsjaar type ho binnen soort ho) en is gekeken of iemand wel of geen diploma heeft behaald aan een universitaire lerarenopleiding. De cohorten zijn berekend op basis van het eerste jaar dat een studenten aan een universitaire lerarenopleiding is ingeschreven aan een instelling. Aan dit bestand zijn de kwartielen uit de vorige analyse toegevoegd. De studenten die niet in te delen zijn in deze kwartielen (de kwartielen zijn alleen berekend voor studenten met een havo- of vwo-vooropleiding waarvan de eindexamencijfers bekend zijn) zijn opgenomen in een categorie ‘Onbekend’. Hierna is een tabel gemaakt van het totaal aantal inschrijvingen in de lerarenopleidingen en het aantal studenten dat een diploma heeft behaald (van desbetreffend opleidingscohort). Uit tabel 20 kunnen we afleiden dat van alle cohorten samen 46 procent is afgestudeerd. Van het oudste cohort heeft in 2010 ruim 70 procent het diploma behaald. De verschillen tussen de high potentials en de overige groepen is minimaal, hoewel er een kleine indicatie is dat de groep waarvan we niet over de eindexamencijfers beschikken (‘Onbekend’) iets minder afgestudeerden kent dan de groep high potentials en de overige groep.
27 - Waar zitten de goede docenten?
Tussen de high potentials en de overige studenten zien we geen verschil. Uiteraard daalt het aandeel afgestudeerden voor de recentere cohorten. Er is geen verschil in het aantal jaren dat de studenten ingeschreven zijn geweest aan de opleidings-instellingscombinatie.
Tabel 20: Afgestudeerden aan universitaire lerarenopleidingen naar instroomcohort (eerstejaars opleiding aan een instelling)
Potentieel Onbekend
Instroomjaar (opleiding-instelling)
Geen diploma
Diploma
% Diploma
87 156 142 224 342
166 241 227 226 108
66% 61% 62% 50% 24%
1,78 1,55 1,48 1,37 1,03
1.259
968
43%
1,47
15 30 23 42 104
35 87 74 82 73
70% 74% 76% 66% 41%
1,83 1,68 1,36 1,18 1,04
Alle cohorten
375
351
48%
1,38
2006 2007 2008 2009 2010
30 54 67 127 283
115 152 176 212 116
79% 74% 72% 63% 29%
1,97 1,53 1,47 1,30 1,03
Alle cohorten
865
771
47%
1,44
2006 2007 2008 2009 2010
132 240 232 393 729
316 480 477 520 297
71% 67% 67% 57% 29%
1,85 1,57 1,46 1,31 1,03
2.499
2.090
46%
1,45
2006 2007 2008 2009 2010
Alle cohorten High potential 2006 2007 2008 2009 2010
Overig
Totaal
Aantal jaren in opleiding aan instelling
Alle cohorten
Bron: 1CHO 2006-2010, bewerking ResearchNed. Alleen hoofdinschrijvingen aan universitaire lerarenopleidingen.
2.3.4
Conclusie Ten aanzien van de eerstegraads lerarenopleidingen concludeerden we dat er iets minder high potentials zijn vertegenwoordigd dan men op basis van landelijke cijfers zou verwachten. Kijken we binnen de eerstegraads lerarenopleidingen, dan blijkt dat de universitaire lerarenopleidingen wel relatief veel high potentials trekken vanuit de vwo’ers en havisten die via een hbo-bachelor instromen. De hbo-eerstegraads lerarenopleidingen trekken met name veel high potentials bij de havisten. Dit geldt juist niet voor de masters ‘Special Educational Needs’. Deze opleiding kent veel minder high potentials dan andere hbomasters. Van alle instromers sinds 2006 heeft in 2010 bijna de helft een diploma behaald. Gemiddeld is ruim 70 procent van de studenten aan universitaire lerarenopleidingen na vijf jaar afgestudeerd. High potentials studeren niet eerder of sneller af.
28 - Waar zitten de goede docenten?
2.4 2.4.1
Studiegedrag, studievoortgang, inzet en beroepsperspectief van getalenteerde studenten High potentials en de gedreven student De analyses in dit hoofdstuk zijn uitgevoerd op basis van de Studentenmonitor Hoger onderwijs (zie voor een databeschrijving paragraaf 1.2). Allereerst zijn analyses uitgevoerd op basis van het eindexamencijfer. Voor deze analyses is gebruik gemaakt van 23.424 records uit de Studentenmonitor 2011 en 2012 (11.293 studenten met een havo-vooropleiding en 12.131 met een vwo-vooropleiding). Van deze groep studeren 14.740 studenten aan een hbo-opleiding (62,9%); hiervan studeert 7,2 procent aan de pabo en 7,6 procent aan een lerarenopleiding of overige opleiding in de sector onderwijs; 85 procent volgt een andere hbo-opleiding. Tabel 21 toont de indeling in groepen, vooropleiding en het soort opleiding.
Tabel 21: Kwartielen high potentials (hbo en wo-bachelor) Gem.
Pabo N
%
Overig onderwijs Gem. N %
Overig hbo Gem. N %
Overig wo Gem. N %
6,3 6,8 7,0 7,7
232 36 415 180
27 4 48 21
6,3 6,8 7,0 7,7
174 19 377 236
22 2 47 29
6,3 6,8 7,0 7,7
2.350 302 4.616 2.429
24 3 48 25
6,2 7,0 7,3 7,8
58 87 20 33
30 44 10 16
6,3 7,0 7,2 7,8
97 115 18 67
33 39 6 23
6,3 7,0 7,3 7,8
1.051 1.192 208 493
36 40 7 17
6,4 7,0 7,3 7,9
1.738 2.991 1.106 2.845
6,3 6,9 7,0 7,7
290 123 435 213
27 12 41 20
6,3 7,0 7,0 7,8
271 135 395 303
25 12 36 27*
6,3 7,0 7,0 7,7
3.401 1.494 4.824 2.895
27 12 38 23
6,4 7,0 7,3 7,9
1.738 2.991 1.106 2.845
Gem.
Totaal N
%
6,3 6,8 7,0 7,7
2.757 357 5.408 2.845
24 3 48 25
20 34 13 33
6,3 7,0 7,3 7,9
2.945 4.386 1.352 3.438
24 36 11 28
20 34 13 33
6,3 7,0 7,1 7,8
5.701 4.742 6.760 6.283
24 20 29 27
Havo -- (low potential) + ++ (high potential)
Vwo -- (low potential) + ++ (high potential)
Totaal -- (low potential) + ++ (high potential)
Bron: Studentenmonitor Hoger Onderwijs 2011-2012. Bewerking ResearchNed. (*=sign). Gearceerde cellen benadrukken opvallende verschillen.
Tabel 21 laat een vergelijkbaar beeld zien als bij de beschrijving van de instroomgegevens. In de eerste plaats kiezen de betere vwo-studenten niet voor een hbo-opleiding (in de groep die voor het wo kiest is 33% high potential; in de groep die voor het hbo kiest resp. 16%, 23% en 17%). We constateren voorts dat er van de havisten relatief veel high potentials studeren aan een tweedegraads lerarenopleiding (‘overig onderwijs’). Voor studenten met een vwo-vooropleiding is het verschil niet significant. Tabel 22 toont het percentage gedreven studenten; studenten die bovengemiddeld gemotiveerd zijn, zich bovengemiddeld inzetten voor hun studie en meer dan 35 uur per week besteden aan hun studie. Deze gedreven studenten zitten met name in de onderwijssectoren (en in het geval van studenten met een vwo-vooropleiding ook bij de overige hbo-opleidingen). De verschillen binnen de pabo zijn het grootst. Daar is het percentage gedreven studenten hoger dan het landelijk gemiddelde.
29 - Waar zitten de goede docenten?
Tabel 22: De gedreven student (%) Pabo
Overig onderwijs
Overig hbo
Overig wo
Totaal
78% 22%
82% 18%
83% 17%
69% 31%
73% 27%
75% 25%
83% 17%
81% 19%
77% 23%
80% 20%
81% 19%
83% 17%
82% 18%
Havo Overige studenten Gedreven student
83% 17%
Vwo Overige studenten Gedreven student
Totaal Overige studenten Gedreven student
Bron: Studentenmonitor 2011-2012, bewerking ResearchNed. Gearceerde cellen benadrukken opvallende verschillen.
Tabel 23 toont aspecten van het studiegedrag van de high potentials in vergelijking met de overige studenten. Alle verschillen zijn afzonderlijk getoetst (binnen de subgroepen). Over het algemeen kunnen we concluderen dat de high potentials het op de meeste onderdelen beter doen. De sterkste verschillen zijn er bij de overige opleidingen (buiten de sector onderwijs). Dit heeft uiteraard ook te maken met de relatief kleine aantallen in de docentopleidingen. Binnen de docentopleidingen zien we vooral significante verschillen tussen de high potentials en overige studenten met betrekking tot de intensiteit van de inzet en (daarvan afgeleid) de tevredenheid met de studieprestaties, de discipline die men kan opbrengen bij de studie en eigen oordeel over de tijdbesteding. Binnen de pabo laten de high potentials een betere studievoortgang zien en besteden zij meer tijd aan de studie (met name studenten met een havovooropleiding). Bij tweedegraads lerarenopleidingen zijn deze laatste verschillen niet vastgesteld.
Tabel 23: Studiegedrag van high potentials in vergelijking met overige studenten Pabo High potential Overig
Overig onderwijs High potential Overig
Overig hbo High potential Overig
Overig wo High potential Overig
Havo Inzet Tevredenheid prestaties Discipline Subjectieve tijdbesteding Motivatie Studievoortgang Uren p.w. studie % kans afstuderen
3,5 3,9 3,4 3,4 4,0 83,9 37,2 90,8
3,2 3,6 3,2 3,0 4,1 79,1 31,7 89,7
** ** ** **
3,7 4,2 3,7 3,3 4,0 104,5 31,7 95,4
3,3 3,8 3,2 3,1 4,0 86,9 33,3 93,8
* ** **
** **
3,5 3,9 3,4 3,3 4,0 88,1 28,2 88,4
3,2 3,6 3,1 3,0 4,1 86,1 26,4 89,8
** ** ** **
3,6 4,0 3,4 3,3 4,0 87,0 32,6 93,9
3,2 3,7 3,1 3,1 4,1 90,0 29,4 92,1
** ** ** *
3,3 3,8 3,3 3,1 4,0 86,6 29,5 91,1
3,2 3,6 3,1 2,9 4,0 84,7 28,8 89,4
** ** ** ** ** **
3,5 4,0 3,4 3,3 4,1 92,0 31,0 93,8
3,3 3,8 3,2 3,1 4,1 92,8 31,4 93,3
** ** ** **
**
Vwo Inzet Tevredenheid prestaties Discipline Subjectieve tijdbesteding Motivatie Studievoortgang Uren p.w. studie % kans afstuderen
30 - Waar zitten de goede docenten?
**
3,4 3,9 3,4 3,1 4,1 88,8 29,5 95,0
3,1 3,4 3,1 2,7 4,0 81,1 27,3 92,1
** ** ** ** ** ** ** **
Tabel 23: (Vervolg) Studiegedrag van high potentials in vergelijking met overige studenten Pabo High potential Overig
Overig onderwijs High potential Overig
Overig hbo High potential Overig
Overig wo High potential Overig
Totaal Inzet Tevredenheid prestaties Discipline Subjectieve tijdbesteding Motivatie Studievoortgang Uren p.w. studie % kans afstuderen
3,5 3,9 3,4 3,3 4,0 86,9 36,3 91,5
3,2 3,6 3,2 3,1 4,1 80,6 32,0 90,5
** ** ** ** ** **
3,5 3,9 3,4 3,3 4,0 87,9 29,2 89,6
3,2 3,6 3,1 3,0 4,1 87,2 27,3 90,4
** ** ** **
3,4 3,8 3,3 3,1 4,0 87,5 29,8 91,5
3,2 3,6 3,1 3,0 4,0 86,7 29,4 90,4
** ** ** ** **
**
3,4 3,9 3,4 3,1 4,1 88,8 29,5 95,0
3,1 3,4 3,1 2,7 4,0 81,1 27,3 92,1
** ** ** ** ** ** ** **
Bron: Studentenmonitor Hoger Onderwijs; bewerking ResearchNed; ** p≤0,01; * p<0,05.
Op basis hiervan kunnen we concluderen dat, hoewel de inzet, de tevredenheid over de inzet en de studievoortgang bij de onderwijsopleidingen beter is bij de high potentials, de groep high potentials in het onderwijs zich niet in positieve zin onderscheidt van de andere opleidingen in het hoger onderwijs. De opleidingen in het onderwijs laten geen significante verschillen zien ten aanzien van motivatie en de kans die men zichzelf geeft de opleiding succesvol af te ronden. De meest in het oog lopende verschillen tussen high potentials en overige studenten zien we bij studenten met een vwo-opleiding die studeren in het wo. 2.4.2
De keuze voor een baan in het onderwijs? In de Studentenmonitor is gevraagd naar de ambities van studenten na de opleiding. Hierin is ook gevraagd of studenten een baan als docent ambiëren (po, vo, mbo of ho). Tabel 24 toont de percentages studenten die al dan niet als docent aan de slag willen. Allereerst concluderen we dat ruim 90 procent van de studenten aan een docentopleiding ook daadwerkelijk als docent aan de slag wil. Hoewel het percentage studenten dat een docentbaan ambieert binnen de groep high potentials doorgaans iets hoger ligt dan binnen de groep overige studenten (met uitzondering van de vwo’ers in tweedegraads docentopleidingen), zijn de verschillen niet significant. Overigens zien we wel dat pabo-studenten iets vaker een docentbaan ambiëren dan studenten aan een tweedegraads lerarenopleiding.
Tabel 24: Baan in onderwijs (rijpercentages) Baan in onderwijs
Pabo Geen baan in onderwijs
Overig onderwijs Baan in Geen baan in onderwijs onderwijs
Baan in onderwijs
Totaal Geen baan in onderwijs
Havo High potential Overig
98% 95%
2% 5%
94% 91%
6% 9%
96% 93%
4% 7%
100% 94%
0% 6%
90% 93%
10% 7%
93% 93%
7% 7%
98% 95%
2% 5%
93% 92%
7% 8%
95% 93%
5% 7%
Vwo High potential Overig
Totaal High potential Overig
Bron: Studentenmonitor Hoger Onderwijs; bewerking ResearchNed.
31 - Waar zitten de goede docenten?
2.4.3
Conclusie In deze paragraaf is op basis van de Studentenmonitor Hoger Onderwijs gekeken of er verschil bestaat in studiegedrag en beroepsambities tussen high potentials en overige studenten.
2.5 2.5.1
Uit de Studentenmonitor komt een soortgelijk beeld naar voren als uit de Startmonitor en het 1CijferHO. De betere vwo-studenten kiezen niet voor een hbo-opleiding. Bij de tweedegraads lerarenopleiding zijn high potential-havisten oververtegenwoordigd. Voor de vwo’ers geldt dat in mindere mate, hoewel uit de Studentenmonitor (weliswaar niet significant als gevolg van kleine steekproefaantallen) en het 1CijferHO (met name vrouwen) blijkt dat een deel van de vwo-instroom in tweedegraads lerarenopleidingen wel degelijk bestaat uit high potentials. Het percentage gedreven studenten (meer dan gemiddelde inzet voor studie) aan de pabo is beduidend hoger dan het landelijk gemiddelde. Het overgrote deel van de onderwijsstudenten ambieert een docentbaan (meer dan 90%); bij pabostudenten ligt dit percentage iets hoger dan bij studenten aan een tweedegraads lerarenopleiding. Ogenschijnlijke verschillen tussen high potentials en overige studenten zijn niet significant. Over de gehele linie doen de high potentials het beter (dit geldt vooral voor opleidingen buiten het onderwijs). Binnen het onderwijs is de inzet van high potentials beter. Zij zijn ook meer tevreden over hun studieprestaties en de discipline in en (subjectieve) tijdbesteding aan de opleiding. De studievoortgang en (objectieve) tijdbesteding van high potential pabo-studenten is beter dan die van de overige pabo-studenten. De high potentials aan onderwijsopleidingen onderscheiden zich hiermee niet van de high potentials in andere opleidingen. Sterker nog, bij de andere opleidingen zijn de verschillen tussen high potentials en overige studenten meer geprononceerd.
Van pabo of lerarenopleidingen naar arbeidsmarkt Status van afgestudeerden De gegevens in deze paragraaf komen uit de HBO-Monitor (zie voor een databeschrijving paragraaf 1.2). Allereerst kijken we naar de bezigheid van afgestudeerden aan pabo’s en lerarenopleidingen anderhalf jaar na het afstuderen (tabel 25). Er is weinig verschil tussen high potentials en overige studenten in het aandeel dat een baan in het onderwijs heeft. Anderhalf jaar na afstuderen heeft van de high potentials op de pabo 51 procent een baan in het onderwijs, terwijl van de overige pabo-studenten dan 50 procent een baan in het onderwijs heeft. Voor studenten aan tweedegraads lerarenopleidingen is er in dit opzicht geen verschil gevonden tussen high potentials en de rest: van beide groepen heeft 38 procent na anderhalf jaar een baan in het onderwijs.
Tabel 25: Bezigheid afgestudeerden (havisten en vwo’ers) na anderhalf jaar Geen werk % n Pabo
Tweedegraads lerarenopleiding
Baan in onderwijs % n
Baan overig % n
Studerend % n
<8 ≥8
4 3
93 46
50 51
1.130 692
7 6
149 84
39 40
868 539
Totaal
4
139
51
1.822
6
233
39
1.407
<8 ≥8
3 3
29 9
38 38
349 103
17 14
155 38
42 44
385 119
Totaal
3
38
38
452
16
193
42
504
Bron: HBO-Monitor 2008 t/m 2011, bewerking ResearchNed.
32 - Waar zitten de goede docenten?
In tabel 26 zijn groepen studenten vergeleken die daadwerkelijk aan het werk zijn gegaan. We maken onderscheid tussen doorstroom naar werken in het onderwijs en overig werk. Uit deze vergelijking blijkt dat er met name bij tweedegraads lerarenopleidingen een verschil is tussen high potentials en overige studenten: de high potentials stromen vaker door naar onderwijs dan de overige studenten (77% versus 72%). Bij de afgestudeerden van de pabo is dat verschil verwaarloosbaar: van de high potentials heeft 89% een baan in het onderwijs tegenover 88% van de overige pabo-studenten.
Tabel 26: Doorstroom naar arbeidsmarkt (baan > 12 uur) (alleen vooropleiding havo/vwo) Onderwijs Pabo
Tweedegraads lerarenopleiding
Overig
%
n
%
n
<8
88
1.281
12
169
≥8
89
855
11
106
Totaal
89
2.136
11
275
<8 ≥8
72 77
494 144
28 23
189 43
Totaal
73
638
27
232
Bron: HBO-Monitor 2008 t/m 2011, bewerking ResearchNed.
2.5.2
Oordeel over opleiding en beroep Als gevraagd wordt terug te blikken op de opleiding (‘Kunt u aangeven hoe tevreden u bent over uw studie in het algemeen?’), blijken in het algemeen niet veel respondenten zeer ontevreden over de pabo of lerarenopleiding; twee tot vier procent geeft aan zeer ontevreden te zijn (tabel 27). Hierin is weinig verschil zichtbaar tussen high potentials en overige studenten. Wel valt op, zowel onder pabo studenten als onder studenten van tweedegraads lerarenopleidingen, dat van de high potentials meer studenten tevreden tot zeer tevreden zijn over hun opleiding vergeleken met overige studenten.
Tabel 27: Algemeen oordeel over de opleiding Zeer ontevreden
Ontevreden
Neutraal
Tevreden
Zeer tevreden
Pabo
<8 ≥8
2% 2%
15% 15%
40% 31%
38% 44%
5% 9%
Tweedegraads lerarenopleiding
<8 ≥8
4% 2%
14% 13%
32% 27%
43% 47%
7% 10%
Bron: HBO-Monitor 2011, bewerking ResearchNed.
Als het om tevredenheid over de huidige functie gaat (‘Hoe tevreden bent u met uw huidige functie?’), zien we weinig verschillen tussen high potentials en overige studenten (tabel 28). Over de hele linie zien we dat er weinig mensen zeer ontevreden zijn (1 tot 5%). Verder valt op dat met name mensen met een baan in het onderwijs na de pabo vaak (29 tot 33%) zeer tevreden zijn over hun huidige functie. Dit verschil is niet onverwacht: studenten die enthousiast zijn over hun opleiding zullen zich er meer voor inzetten en omgekeerd ligt het voor de hand dat studenten die goed zijn in hun opleiding, deze ook leuker vinden dan studenten die er minder goed in zijn.
33 - Waar zitten de goede docenten?
Tabel 28: Tevredenheid over huidige functie Zeer ontevreden Ontevreden <8 Pabo
Neutraal
Tevreden
Zeer tevreden
Onderwijs Overig
2% 5%
6% 13%
20% 30%
44% 33%
29% 20%
Tweedegraads lerarenopleiding Onderwijs Overig
1% 2%
5% 5%
21% 22%
46% 47%
27% 24%
Onderwijs Overig
1% 4%
5% 13%
20% 23%
41% 36%
33% 24%
Tweedegraads lerarenopleiding Onderwijs Overig
2% 1%
4% 7%
25% 23%
44% 42%
25% 28%
≥ 8 Pabo
Bron: HBO-Monitor 2008 t/m 2011, bewerking ResearchNed.
2.5.3
Aansluiting baan bij de opleiding We nemen weinig verschil waar tussen high potentials en overige studenten in hun mening over de aansluiting van hun functie op de opleiding (tabel 29). Ongeveer tien tot twaalf procent geeft aan dat de aansluiting slecht of matig is. Van de high potentials geeft een iets groter deel aan dat de aansluiting goed is, terwijl van de overige studenten een iets groter deel aangeeft dat de aansluiting voldoende is. Deze bevinding ligt in de lijn der verwachting: hoge afstudeercijfers hangen samen met een hoge motivatie en inzet voor onderwijs, waardoor hogere tevredenheid over de aansluiting van de opleiding op een functie in het onderwijs voor de hand ligt.
Tabel 29: Oordeel aansluiting functie op opleiding (alleen onderwijs) Slecht
Matig
Voldoende
Goed
<8
Pabo Tweedegraads lerarenopleiding
1% 1%
9% 11%
48% 47%
42% 42%
≥8
Pabo Tweedegraads lerarenopleiding
1% 1%
9% 9%
42% 41%
48% 50%
Bron: HBO-Monitor 2008 t/m 2011, bewerking ResearchNed.
2.5.4
Conclusie In deze paragraaf is de aansluiting van de pabo en tweedegraads lerarenopleidingen geanalyseerd, en in het bijzonder hebben we gekeken naar verschillen tussen high potentials en overige studenten. In het algemeen kan gezegd worden dat er weinig verschil is tussen high potentials en overige studenten. Hier vatten we de belangrijkste bevindingen kort samen.
De bezigheid na afstuderen van studenten na anderhalf jaar verloopt voor high potentials en overige studenten nagenoeg hetzelfde; zo’n vier procent heeft geen werk, 38 procent (tweedegraads lerarenopleiding) tot 50 procent (pabo) werkt in het onderwijs en de overige studenten hebben een andere baan of gaan doorstuderen. Van de studenten die daadwerkelijk een baan (onderwijs of overig) hebben anderhalf jaar na afstuderen, hebben high potentials iets vaker een baan in het onderwijs dan de overige studenten. In tevredenheid over de opleiding en de huidige functie hebben we geen verschil waargenomen tussen high potentials en overige studenten. Over de aansluiting tussen opleiding en baan zijn high potentials wat vaak zeer positief dan andere studenten.
34 - Waar zitten de goede docenten?
3
Aanpak in andere sectoren en andere landen
In dit hoofdstuk zijn lessen in kaart gebracht die we kunnen leren van reeds bestaande initiatieven in het onderwijs (paragraaf 3.1), van aanpakken in andere landen om meer kwaliteit naar het onderwijs te trekken (paragraaf 3.2) en van aanpakken in andere sectoren dan het funderend onderwijs in Nederland om talent naar de eigen sector te trekken (paragraaf 3.3). 3.1
Bestaande aanpakken in het funderend onderwijs Er zijn de afgelopen jaren diverse initiatieven genomen om de potentieel goede docenten naar het onderwijs te trekken. De academische pabo en het project Eerst de Klas zijn daarvan belangrijke voorbeelden. Daarnaast zijn nog te noemen de ‘educatieve minors’, waarin studenten in korte tijd een tweedegraads onderwijsbevoegdheid kunnen behalen en meer universitair geschoolden aan het onderwijs gebonden kunnen worden. Hieronder gaan we nader in op de ervaringen met de academische pabo, Eerst de Klas en de educatieve minors.
3.1.1
Academische pabo De academische pabo is een combinatie van een pabo-opleiding en een universitaire bacheloropleiding in de onderwijswetenschappen (onderwijskunde, pedagogiek). De academische pabo legt de lat voor docenten in het po beduidend hoger en kan op die manier twee hoofddoelen dienen:
het trekken van een nieuwe doelgroep naar het beroep van po-docent. Naar verwachting gaat het bij de academische pabo deels om personen die anders niet voor de reguliere pabo hadden gekozen; de gediplomeerden kunnen met hun vaardigheden en hoogwaardige kwalificatie bijdragen aan de kwaliteit van het basisonderwijs en aan de kwaliteit van de organisatie, waardoor op termijn de status en het imago van het po kunnen verbeteren, wat op zichzelf weer nieuwe doelgroepen en kwaliteit aantrekt.
Vragen zijn hierbij: 1. 2. 3. 4. 5.
of de academische pabo inderdaad nieuwe doelgroepen aan kan trekken, waarom ze kiezen voor de academische pabo, of ze inderdaad gaan én blijven werken in het primair onderwijs, of ze inderdaad een kwaliteitsimpuls kunnen geven binnen scholen doordat ze bijvoorbeeld bepaalde taken (beter) oppakken, en wat de afvallers uit de academische pabo gaan doen en waarom?
De eerste ervaringen met de academische pabo zijn recent onderzocht2. De resultaten daarvan bieden een antwoord op de bovenstaande vragen. Ad 1. De academische pabo blijkt inderdaad nieuwe groepen aan te trekken, met een extra instroom van vwo’ers naar de pabo. De academische pabo trekt ook een ander publiek dan de universitaire opleiding pedagogiek. Er is dus bij de academische pabo ook in dat opzicht sprake van een nieuwe doelgroep. De verwachting dat de academische pabo meer mannen zou aantrekken, is echter (nog) niet uitgekomen; de extra aanwas bestaat voornamelijk uit vrouwen. Het aandeel mannen ligt zelfs nog lager dan bij de reguliere pabo. 2
J. van der Wel en K. van Bergen, Effectieve inzet academisch gevormde leerkrachten po , Regioplan, maart 2012, in opdracht van het CAOP.
35
-
Waar zitten de goede docenten?
Ad 2. Bij de vraag waarom deelnemers kiezen voor de academische pabo, geven de studenten zelf ook aan dat de academische pabo een nieuwe doelgroep aanboort. Voor verschillende deelnemers was de reguliere pabo geen optie en zochten zij een opleiding die beter aansloot bij het niveau van hun vooropleiding. Deze deelnemers vinden werken in het basisonderwijs dus wel aantrekkelijk, maar vinden de pabo onvoldoende uitdagend. Ad 3. De meeste deelnemers die de academische pabo volgen, willen na de academische pabo doorgaan met een master en dus niet direct gaan werken in het po. De meeste deelnemers willen wel na de studie, ook als ze doorgaan in een master, het onderwijs in. De onderzoekers vonden geen aanwijzingen dat de groep academisch geschoolde leerkrachten al snel weer het onderwijs zal verlaten. Wel geven de deelnemers aan meer behoefte te hebben aan uitdagingen, bijvoorbeeld door te werken in het speciaal onderwijs, vernieuwingsonderwijs of in achterstandswijken. Ze gaan er ook vanuit dat na verloop van tijd er (verdiepings)taken bij het lesgeven komen. Ad 4. Academische geschoolde docenten bieden inderdaad een kwaliteitsimpuls binnen scholen, zo denken zowel de deelnemers als schoolleiders. Er is in de evaluatie ook een intentie bij schoolleiders waargenomen om deze leerkrachten bij voorkeur aan te nemen. In het onderzoek wordt wel aangestipt dat er in de scholen soms scepsis zit ten aanzien van academisch gevormde juffen en meesters, maar dat dit lijkt af te nemen. Een belangrijke kanttekening die de onderzoekers maken bij de beoogde kwaliteitsimpuls is dat het wel de vraag is of het veel zal uitmaken als er op een school slechts één of twee academisch geschoolde docenten werken. De vraag is dan in hoeverre zij eraan toekomen hun specifieke (academische) vaardigheden in te zetten. De onderzoekers concluderen dat het beter is om de academisering van een school niet te beperken tot één of twee leerkrachten per school. Ad 5. De uitval na één jaar bij de academische pabo bleek een stuk hoger te liggen dan bij de reguliere pabo’s. Veel uitvallers gaan verder met ofwel de pabo ofwel de studie onderwijskunde of pedagogiek. Verklaring voor de hoge uitval kan zijn dat de academische pabo een combinatie is van twee studies, waardoor de kans simpelweg ook groter is dat één van beide richtingen minder goed bevalt.
Conclusies: lessen vanuit de academische pabo voor andere projecten in het onderwijs De belangrijkste lessen die uit de eerste ervaringen met de academische pabo komen, zijn samengevat: Een meer uitdagende opleiding kan inderdaad meer talent naar de onderwijssector trekken. Het is van belang dat tegenover opwaardering van de opleiding ook een aanpassing van de beroepspraktijk staat, zodanig dat de hoger opgeleide leerkrachten ook een zinvolle bijdrage kunnen leveren. 3.1.2
Eerst de Klas Eerst de Klas (EdK) is een gezamenlijk project van het onderwijs, het bedrijfsleven en de overheid, waarin excellente academici (maximaal twee jaar afgestudeerd) de mogelijkheid hebben hun carrière te starten als docent op een school voor voortgezet onderwijs. Ze werken drie à vier dagen per week op een school, halen een eerstegraads lesbevoegdheid aan de universiteit en volgen één dag per week een leiderschapsprogramma. EdK is nu nog een kleinschalig project. In 2009 is een groep van negentien deelnemers gestart, in 2010 zijn vijftien deelnemers gestart en in 2011 nog eens dertig. In 2010 is er een tussentijdse evaluatie van EdK geweest en in 2011 een vervolgevaluatie3.
3
R. Bilderbeek. J. Bos, C. Jager en L. Korlaar, Eerst de Klas - Tussentijdse evaluatie, Dialogic, 2010 en: R. Bilderbeek, J. Bos en L. Korlaar, Vervolgevaluatie Eerst de Klas, Dialogic, november 2011. Beide in opdracht van Platform Bèta Techniek.
36 - Waar zitten de goede docenten?
Ook bij Eerst de Klas zijn de hierboven bij de academische pabo onderscheiden kernvragen interessant. Op basis van de genoemde evaluaties zijn die vragen als volgt te beantwoorden:
1. Trekt EdK nieuwe doelgroepen aan? Uit de evaluaties blijkt dat EdK inderdaad een nieuwe doelgroep voor het onderwijs aanboort. Zonder EdK had ongeveer driekwart van de deelnemers niet voor de klas gestaan. Met name ook voor tekortvakken leverde het programma extra potentieel op. Het zorgt voor extra instroom van academici in het onderwijs en trekt getalenteerde en bevlogen nieuwe docenten naar het onderwijs. Vanwege de kleine schaal van het programma kan EdK evenwel nog geen dekkende oplossing bieden voor tekorten aan bevoegde docenten.
2. Waarom kiezen deelnemers voor EdK? Belangrijke pluspunten voor deelnemers bleken dat het programma goed is voor de persoonlijke ontwikkeling, voor het eigen netwerk en voor de ontwikkeling van een brede visie. Als minder beoordeelden de deelnemers dat de academische waarde van het programma beperkt is en dat de toegevoegde waarde voor de kansen in het bedrijfsleven niet duidelijk is.
3. Gaan en blijven deelnemers werken in het onderwijs? Het merendeel (de helft tot twee derde) van de deelnemers verwacht nog ongeveer één tot drie jaar voor de klas te staan na afloop van het programma. Een derde deel van de deelnemers uit de eerste tranche verwachtte binnen een jaar uit te stromen naar het bedrijfsleven. Een aantal deelnemers gaf aan serieus na te denken over een toekomstige parttime functie in het onderwijs gecombineerd met een andere functie.
4. Bieden deelnemers aan EdK een kwaliteitsimpuls binnen scholen? De deelnemers van Eerst de Klas worden gezien als een ‘ander type’ docent, die volgens de betrokken lerarenopleidingen zaken sneller oppikken. Deelnemende bedrijven roemen de leergierigheid van de groep.
5. Wat zijn afvallers uit EdK gaan doen en waarom? Het programma EdK hanteert een strenge selectie. Bij afvallers wordt in de evaluatie dan ook gedoeld op personen die niet door de selectie kwamen en dus niet aan EdK zijn gaan deelnemen. Uit de evaluatie bleek dat de afvallers overwegend neutraal staan tegenover de stelling dat ze alsnog van plan zijn om docent te worden. Over afvallers uit het programma zelf is uit de evaluaties niets bekend. Indruk is dat de uitval minimaal is, mede ook vanwege de strenge selectie, en daardoor geen issue is. Hierboven is al gemeld dat na afronding van het programma veruit de meeste deelnemers niet of slechts enkele jaren (voltijds) in het onderwijs actief zullen blijven en daarna wat anders zullen gaan doen.
Conclusie: lessen voor andere projecten in het onderwijs Ook de aanpak in Eerst de Klas met een strenge selectie en hoge eisen blijkt in staat om extra talent voor het onderwijs aan te boren. De strenge selectiecriteria zorgen volgens deelnemers en andere betrokkenen voor een excellent karakter en een aantrekkelijk programma. 3.1.3
Educatieve minors De educatieve minor is een initiatief dat in 2009/2010 van start is gegaan. Met deze minor kunnen universiteiten bachelorstudenten vroeg in hun studie interesseren voor het leraarschap. Na voltooiing van de minor hebben deelnemers een beperkte tweedegraads onderwijsbevoegdheid om in het vmbo-t en de onderbouw van het havo en vwo les te geven. Doelstelling van de minor is om meer academische leraren voor de klas te krijgen. De deelnemers volgen een programma bestaande uit een stage en theorie. Voor een eerstegraads bevoegdheid is een vervolg in een universitaire lerarenopleiding nodig.
37 - Waar zitten de goede docenten?
Uit het eerste evaluatieonderzoek4 blijkt dat de minor goed wordt gewaardeerd door zowel de betrokken scholen als de studenten en extra belangstelling voor het leraarberoep genereert. Recent is ook de tweede evaluatie verschenen5. Ook daaruit blijkt dat de educatieve minor een bijdrage levert aan het interesseren van een grotere groep academici voor het onderwijs. De onderscheiden kernvragen zijn vanuit de beschikbare evaluaties als volgt te beantwoorden:
1. Trekken de educatieve minors nieuwe doelgroepen aan? De minors lijken er inderdaad in te slagen om nieuwe doelgroepen aan te boren. Het aantal deelnemers aan de educatieve minor is gestegen, van 275 studenten in het startjaar 2010 tot 450 studenten in 2011-2012. Deelnemers aan de minor hadden hiervoor als voornaamste motief om uit te vinden of het werken in het onderwijs en werken met leerlingen iets voor hen is. Ongeveer de helft van de deelnemers in studiejaar 2011-2012 koos de minor zonder van tevoren van plan te zijn voor het leraarschap te kiezen. Van hen zei na afloop van het studiejaar 20112012 42 procent toch voor het leraarschap te kiezen. De educatieve minor was in die keuze de grootste factor.
2. Waarom kiezen deelnemers voor educatieve minors? Een belangrijk motief om de minor te gaan volgen is voor deelnemers om uit te proberen of het onderwijs bij hen past. Dat past bij de indruk dat nieuwe doelgroepen worden aangeboord. Daarnaast zijn belangrijke motieven een carrière in het onderwijs willen, persoonlijke ontwikkeling en het leuk vinden om met leerlingen te werken.
3. Gaan en blijven deelnemers werken in het onderwijs? Na afronding van de educatieve minor geeft ongeveer een kwart van de studenten aan naar de eerstegraads lerarenopleiding door te willen stromen. Een toenemend deel (nu 13 procent, was 8 procent in het startjaar) wil naast een masteropleiding aan het werk als leraar. Een deel (18%) wil na de educatieve minor en afronding van de bachelor meteen aan het werk als tweedegraads leraar. Bijna alle scholen waar minorstudenten stage hebben gelopen, zijn ook bereid om educatieve minorstudenten na hun bachelor als leraar aan te nemen. De educatieve minors leiden daarmee dus tot meer aanbod van academisch opgeleide tweedegraads leraren. Of de educatieve minors ook leiden tot meer eerstegraads leraren kan pas op langere termijn worden bepaald volgens de onderzoekers.
4. Bieden deelnemers aan educatieve minors een kwaliteitsimpuls binnen scholen? Uit de beide evaluaties blijkt dat de minorstudenten goed scoren qua competenties. Vergeleken met stagiairs van de hbo-lerarenopleidingen zijn minorstudenten vakinhoudelijk sterker, intellectueler, zelfstandiger en ondernemender. De pedagogische en didactische vaardigheden van minorstudenten zijn daarentegen nog minder goed ontwikkeld. Ook wat betreft betrokkenheid bij leerkrachten, leerlingen en schoolprocessen zijn sommige scholen kritisch over de minorstudenten. Driekwart van de begeleiders vond wel dat de educatieve minorleraren veel begeleiding nodig hebben als ze meteen na hun bachelor voor de klas komen te staan. Uit de recente evaluatie van Ecorys/ResearchNed blijkt dat per saldo scholen overwegend zeer tevreden zijn over de stagiairs. Gesteld kan worden dat op voorwaarde dat met name de vakdidactische/pedagogische kennis met gerichte nascholing wordt aangevuld, de educatieve minorleraren goed kunnen voldoen en mede via hun vakinhoudelijke kennis een kwaliteitsimpuls kunnen geven.
5. Wat zijn afvallers uit educatieve minors gaan doen en waarom? Van alle studenten die in 2009/2010 aan de minor begonnen, is 15 procent voortijdig gestopt. Naar de reden van uitval is in de evaluaties niet verder gevraagd.
4
5
M. Hovius, N. van Kessel, N. Vergunst, Een nieuwe route naar het leraarschap. Evaluatie startjaar educatieve minor, ITS, Nijmegen, november 2010. Evaluatie Educatieve minor – Eindrapportage, Ecorys/ResearchNed, september 2012.
38 - Waar zitten de goede docenten?
Conclusie: lessen voor andere projecten in het onderwijs Ook de educatieve minors blijken in staat, door het bieden van een alternatieve, laagdrempelige en korte route naar het leraarschap, om meer studenten naar een lerarenopleiding te trekken. Wel is het nodig om deelnemers die direct in het onderwijs gaan werken te voorzien van goede begeleiding en nascholing, met name op pedagogisch/didactisch vlak. In die zin is de educatieve minor een aanpak die past in een doorlopende leerlijn voor (beginnende) leraren. Als dat goed wordt aangepakt, blijft het voordeel staan dat ook in tweedegraads vakken er meer academici voor de klas kunnen komen. Het rendement van de educatieve minors voor het onderwijs is evenwel nog niet helemaal duidelijk en zal in de komende jaren nog verder moeten blijken. 3.2
Reiken naar toptalent in het onderwijs in andere landen In veel andere landen spelen op de onderwijsarbeidsmarkt knelpunten die vergelijkbaar zijn met die in Nederland. De volgende type aanpakken in het buitenland zijn mogelijk interessant:
de inzet op kwalitatief hoogstaande, selectieve opleidingen; toppers vanuit andere opleidingen (direct) na het afstuderen naar het onderwijs trekken; behoud toppers/voorkomen dat ze ergens anders gaan werken.
- Brede inzet op kwaliteit in de lerarenopleidingen: het Finse voorbeeld De Finse aanpak is een veel aangehaald voorbeeld van een land waar het lerarenberoep in hoog aanzien staat, de docenten hooggekwalificeerd zijn, er voldoende aanmeldingen zijn voor de lerarenopleidingen en voldoende talentvolle docenten zich aandienen6. In Finland moeten alle leraren een universitaire masteropleiding hebben afgerond. Finland heeft daarbij strenge selectie‐eisen en toelatingsexamens voor de lerarenopleiding en hanteert quota voor de instroom. De lerarenopleiding wordt op universiteiten aangeboden middels twee typen opleidingen: 1.
2.
De opleiding tot leraar voor het primair onderwijs, die vijf jaar duurt inclusief één jaar praktijkstage. Afgestudeerden kunnen lesgeven aan de onderbouw van het po; afgestudeerden die een extra vak hebben gevolgd, ontvangen een dubbele kwalificatie en mogen lesgeven in het gehele po. De opleiding tot vakleraar, die vijf of zes jaar duurt. Afgestudeerden hebben een lesbevoegdheid in het voortgezet onderwijs en de bovenbouw van het primair onderwijs.
De theorie‐examens voor de lerarenopleiding gelden als één van de zwaarste toelatingsexamens in het Finse hoger onderwijs. De selectiefase voor de opleiding tot docent primair onderwijs bestaat uit een schriftelijk examen, een geschiktheidstest en interviews; de selectie voor de opleiding tot vakdocent uit een bekwaamheidstest en beoordeling van de behaalde studieresultaten. Onverlet deze selectiviteit is er in Finland nauwelijks sprake van een lerarentekort. De lerarenopleiding is zeer populair. In 2010 bijvoorbeeld waren er acht keer meer aanmeldingen voor de opleiding tot docent primair onderwijs dan er beschikbare plaatsen waren. Een belangrijk aspect is dat Finse leraren relatief veel pedagogische onafhankelijkheid hebben in de klas. Leraren bepalen gezamenlijk met de schooldirectie het studieaanbod, het lesmateriaal en de verdeling van het budget en worden nauw betrokken bij de besluitvorming binnen scholen. Dit draagt bij aan de aantrekkelijkheid voor (top)talenten.
6
Dit deel is gebaseerd op: M. van Dijk en R. Hoffius, De lerarenopleiding en het lerarenberoep in het buitenland , SBO, november 2010.
39 - Waar zitten de goede docenten?
Samengevat is de aanpak in Finland:
hoogwaardige lerarenopleidingen op universitair niveau; selectie op basis van geschiktheid en motivatie; gebruik van quota; hoge status lerarenberoep mede vanwege grote professionele autonomie.
Wat Nederland hiervan kan leren is de verbinding van een hoogwaardige opleiding met een beroepspraktijk waarin leraren veel status en autonomie hebben. Dat versterkt elkaar. In Nederland lijkt het momenteel aan beide zijden nog te schorten. Zowel de versterking van de lerarenopleidingen als de professionalisering en versterking van de beroepspraktijk zijn nog niet afgerond. De lijn vanuit Finland verder doortrekkend naar Nederland kan ook op grond van de Finse ervaringen gesteld worden dat de academische pabo minder succesvol dan mogelijk kan blijven, als er niet tegelijkertijd ook ingezet wordt op de creatie van hoogwaardige docentbanen en werkomstandigheden in het primair onderwijs.
- Toppers na het afstuderen naar het onderwijs trekken Teach First America (gestart in 1990) en het Britse Teach First programma (gestart in 2002) zijn de voorbeelden waarop het Nederlandse programma Eerst de Klas is gebaseerd. Eerder in dit hoofdstuk is al nader ingegaan op de ervaringen met Eerst de Klas. Belangrijkste verschil met Eerst de Klas is dat in de Angelsaksische tegenhangers de deelnemers gaan werken op scholen in achterstandswijken, terwijl in Nederland de keuze voor de school vrij is. Overeenkomst is de nadruk op leiderschapstraining en persoonlijke ontwikkeling bij de deelnemers. Uit evaluaties van het Britse Teach First7 blijkt ten eerste dat het programma deelnemers aantrekt die anders niet voor het onderwijs hadden gekozen. Ten tweede blijken Teach First leraren een positieve impact te hebben op het onderwijs en de schoolorganisatie, met name als ze als groep worden geplaatst. Aanwijzingen zijn dat naarmate er meer Teach First Leraren op een school rondlopen, de onderwijsresultaten beter zijn. Verder bleek uit observaties in de klas dat deze leraren bovengemiddeld effectief zijn. Ook worden zij binnen de school beschouwd als ‘leiders’ en dragen zij zichtbaar en actief bij aan de schoolontwikkeling.
- Binden van toppers aan het onderwijs Er zijn in het buitenland, waaronder de Verenigde Staten met het Teacher Incentive Fund, diverse experimenten en initiatieven met prestatiebonussen voor goed presterende leraren. Doel hiervan is onder meer om meer talent naar de sector te trekken en de uitstroom van goede docenten te verminderen. Over de opbrengsten van dit soort initiatieven bestaat veel discussie, waardoor het niet zinvol is om de resultaten ervan hier te bespreken. Ook tussen de betaling van de leraar en de schoolprestaties is in internationaal onderzoek lastig een relatie te leggen. Wel kan de verkorting van carrièrelijnen en verbetering van loopbaanmogelijkheden bijdragen aan de aantrekkelijkheid van het beroep, zoals ook de onderliggende aannames zijn onder de Nederlandse inzet op de functiemix en verkorte salarispaden8.
7
8
Zie bijvoorbeeld: D. Muijs e.a., The impact of Teach First teachers in schools, University of Manchester, oktober 2010 en: Rising to the challenge: a review of the Teach First initial teacher training programme, Ofsted, 2008. Zie bijvoorbeeld het overzichtsartikel van R. Sikkes Prestatieprikkels onderwijs vragen om Dutch approach, in het Onderwijsblad nummer 19, 27 november 2010.
40 - Waar zitten de goede docenten?
3.3
Voorbeeldaanpakken andere sectoren in Nederland Niet alleen in het funderend onderwijs zijn er in Nederland kwaliteitsissues. Ook in andere sectoren of delen van de Nederlandse arbeidsmarkt is er behoefte om hoogwaardige werknemers te boeien en te binden. Evenwel staat bij de concrete aanpak van arbeidsmarktknelpunten doorgaans het oplossen van kwantitatieve knelpunten centraal. Concrete projecten om meer kwaliteit te binden zijn daardoor veel schaarser dan aanpakken en projecten om meer aantallen te binden. Bovendien zijn de projecten die gericht zijn op kwaliteit doorgaans algemeen van aard en draaien ze vaak om ‘goed werkgeverschap’ teneinde toptalent te kunnen werven en binden. Hoofdelementen in goed werkgeverschap dat talent moet binden zijn:
aantrekkelijke arbeidsvoorwaarden; aantrekkelijk werk; aantrekkelijke arbeidsomstandigheden; aantrekkelijke loopbaanmogelijkheden; scouten en beter benutten van toptalent, buiten en binnen de eigen organisatie.
Projecten op het gebied van goed werkgeverschap zijn niet in deze inventarisatie meegenomen. In principe stelt elke grote werkgever of sector wel iets te doen aan het boeien en binden van talent via goed werkgeverschap en de optimalisering van het personeelsbeleid. Dat betekent niet dat het onderwijs zich deze voorbeelden niet hoeft aan te trekken. In het Nederlandse onderwijs is een personeelsbeleid waarin onderscheid wordt gemaakt (ook los van prestatiebeloning) tussen kwaliteit en prestaties van leraren nog vrij zeldzaam. Ook loopbaanbeleid komt nog weinig voor. Daardoor is er overwegend nog sprake van een egalitaire cultuur. Dat maakt dat de arbeidsomstandigheden en mogelijkheden in het onderwijs minder aantrekkelijk zijn voor toptalenten. Specifieke projecten gericht op het aantrekken van meer talent en topkwaliteit zijn zoals gezegd in Nederland lastig te vinden. Navraag bij diverse sectorale fondsen in de publieke sector en de zorg leverde nauwelijks concrete voorbeelden op. Hieronder beschrijven we enkele bekende aanpakken in Nederland om talent aan een sector te binden en beoordelen die op relevantie voor het onderwijs.
- Selectieve traineeships Selectieve traineeships zijn een vaak bewandelde weg om ‘high potentials’ te binden. Dit vergt uiteraard wel investeringen en aandacht en begeleiding door eigen toppers binnen de organisatie. Een bovendien een aantrekkelijk loopbaanperspectief voor deelnemers. Bekende voorbeelden binnen de overheidssector van selectieve traineeships zijn het ‘buitenlandklasje’ van het ministerie van Buitenlandse zaken, het programma rijkstrainees en de concoursen die de Europese Commissie organiseert voor potentiële sollicitanten.
Bruikbaarheid voor het funderend onderwijs: beperkt tot niet, zolang er geen duidelijke, hoogwaardige docentfuncties of taken zijn waar een selectief traineeprogramma specifiek toe kan leiden. Wel is denkbaar om voor zij-instromers een apart klasje voor high potentials in te richten.
- Opwaardering functies In de zorgsector is de ‘nurse practioner’ een relatief nieuwe figuur. Dit betreft een verpleegkundige functie die zich qua bevoegdheid bevindt tussen arts en verpleegkundige. De nurse practioner kan verschillende taken van de arts overnemen en in bepaalde gevallen zelf diagnoses stellen en medicatie voorschrijven. Om de masteropleiding voor nurse practioner te kunnen volgen, is een diploma verpleegkunde op hboniveau nodig met minimaal twee jaar praktijkervaring in het veld waarin men zich verder wil specialiseren.
41 - Waar zitten de goede docenten?
Bruikbaarheid voor het funderend onderwijs: een vergelijkbare optie in het funderend onderwijs zou zijn om opgewaardeerde functies te creëren voor bijvoorbeeld gediplomeerden van de academische pabo, deelnemers aan masteropleidingen en voor gepromoveerde docenten.
- Opzet van ‘topopleidingen’ In meerdere sectoren en op alle niveaus (mbo, hbo en wo) zijn er vanuit de werkgevers geïnitieerde of ondersteunde zogeheten topopleidingen, voor personen met een bovengemiddelde aanleg en/of motivatie. Doel is om toptalent aan een beroep of sector te binden. Zo zijn er bijvoorbeeld bij ROC’s topopleidingen voor koks. Ander voorbeeld is dat in de bouwsector het Kenniscentrum voor Projectadvisering en Educatie (KPE) in samenwerking met bouwbedrijven de KPE Academy heeft opgezet, met een duale topopleiding HBO Bouwkunde, waarvoor beurzen beschikbaar zijn.
Bruikbaarheid voor het funderend onderwijs: topopleidingen zijn inzetbaar in nascholingstrajecten (masteropleidingen) voor groepen talentvolle docenten, mits het aansluit op een duidelijk loopbaanperspectief in een docentfunctie. In het initiële onderwijs kan gedacht worden aan ‘honours programs’ binnen lerarenopleidingen of een sterkere gerichtheid op excellentie binnen de lerarenopleidingen.
- Lokale aanpakken om talent te binden Sommige grote gemeenten proberen gericht talent in bepaalde vakgebieden aan de stad te binden. De gemeente Rotterdam bijvoorbeeld probeert ‘toptalenten’ die in Rotterdam studeren, te behouden voor de stad door ze de eerste paar jaar van hun werkzame leven in vier verschillende sectoren te laten werken en ze onder meer te begeleiden bij het vinden van woonruimte (project in het kader van Rotterdam Carrièrestad). In Eindhoven bijvoorbeeld is het project High Tech Room (2010) ontwikkeld. Het bestaat uit een speciaal studieprogramma voor veertien vwo-leerlingen die gelden als toptalent. Met het project willen de gemeente Eindhoven, de onderwijsinstellingen en het bedrijfsleven jongeren motiveren voor een technische opleiding en een baan in de Brainportregio. De veertien vwo-leerlingen zijn door hun scholen voorgedragen, waarna in een selectieprocedure ook hun sociale vaardigheden werden getest. Bruikbaarheid voor het funderend onderwijs: een vergelijkbare aanpak als in Eindhoven zou zijn door in het voortgezet onderwijs leerlingen met onderwijstalent te vinden en hen een aangepast programma te bieden. Een met Rotterdam vergelijkbare aanpak zou zijn door startende docenten met goede examencijfers of bijvoorbeeld startende eerstegraads docenten extra faciliteiten te bieden, zoals hulp bij huisvesting. 3.4
Conclusie Duidelijke, aansprekende voorbeelden van projecten die gericht zijn op het aantrekken van toptalent zijn feitelijk schaars. De meeste, duidelijke projecten zijn eigenlijk te vinden in het onderwijs zelf, met de academische pabo en Eerst de Klas. Andere specifieke aanpakken in andere sectoren betreffen varianten op traineeprogramma’s, topopleidingen of honours programs. In de meeste sectoren waar wordt ingezet op aantrekken van meer talent, wordt vertrouwd op een algemene aanpak met aantrekkelijk werk, goede loopbaanmogelijkheden en goede arbeidsvoorwaarden. In die algemene inzet op ‘goed werkgeverschap’ is in het funderend onderwijs wellicht ook de grootste slag te slaan, ook in de verbinding naar afzonderlijke initiatieven als de academische pabo, waarbij er nu geen duidelijk beeld is van de taken en van de loopbanen die gediplomeerden van de academische pabo geboden kunnen worden. Een andere constatering is dat het effect van high potentials op de schoolresultaten toeneemt als ze niet geïsoleerd binnen scholen als leerkracht actief zijn, maar er meer massa is. Dit bleek bijvoorbeeld uit de evaluatie van het Britse Teach First, waar de positieve effecten van Teach First leraren toenemen als ze als groepen worden geplaatst. Ook bij de Nederlandse academische pabo is de kanttekening gezet dat het naar verwachting effectiever is als er meer dan één academische leerkracht binnen een basisschool rondloopt.
42 - Waar zitten de goede docenten?
4
Samenvatting en conclusies
Dit onderzoek richt zich op de goede docent. De centrale vraag is: ‘Wat te doen om de potentieel goede docent naar het onderwijs te krijgen?’. De volgende subvragen zijn hier van afgeleid: 1. 2. 3. 4.
Waar zit de potentieel goede docent? Zijn in de loop van de tijd de betere studenten/afgestudeerden voor het onderwijs gaan kiezen? Waarom kiest de potentieel goede docent wel of niet voor het onderwijs? Wat zijn effectieve mechanismen om goede docenten te verkrijgen en te behouden?
Het potentieel van een docent is in de kwantitatieve analyses vastgesteld aan de hand van de eindexamencijfers in het voortgezet onderwijs. Er is gekeken naar de studiekeuzemotieven (op basis van de Startmonitor), instroom, switch en uitval (op basis van het 1CijferHO), het studiegedrag (op basis van de Studentenmonitor Hoger Onderwijs) en de transitie naar de arbeidsmarkt (op basis van de HBOMonitor). Daarnaast heeft een studie van Nederlandse en buitenlandse literatuur duidelijk gemaakt wat mogelijk effectieve aanpakken zijn om de potentieel goede docent naar het onderwijs te krijgen. Aan de hand van de eerder gestelde onderzoeksvragen beschrijven we in dit laatste hoofdstuk de belangrijkste conclusies.
Waar zit de potentieel goede docent? De ‘betere’ student vinden we vaker in tweedegraads lerarenopleidingen, veel minder in de pabo en bovendien vaker bij vrouwen dan bij mannen. Relatief veel ‘goede’ studenten vinden we ook aan universitaire lerarenopleidingen. De betere scholieren (vwo met een hoog eindexamencijfer) kiezen massaal voor het wo. Als vwo’ers naar het hbo gaan (de meesten kiezen voor het wo) en een onderwijsopleiding kiezen, dan is dat wel vaker de pabo dan een tweedegraads lerarenopleiding. Van degenen die kiezen voor het hbo gaat, in vergelijking met andere opleidingen, een iets groter deel naar tweedegraads lerarenopleidingen. High potentials uit het vwo zitten vaker in tweedegraads lerarenopleidingen dan in de pabo. Echter, binnen deze groep zijn vrouwelijke high potentials geneigd om ook naar de pabo te gaan. Van de ‘goede’ scholieren uit het havo zien we met name vrouwen vaker terug in tweedegraads lerarenopleidingen, niet in de pabo. Dit geldt niet voor mannen. Er is ook een groep high potentials uit het havo die direct na de propedeuse overstappen naar een talenstudie in het wo. Dit zijn voor een groot deel de ‘betere’ studenten. De samenstelling van de resterende groep wordt hier echter nauwelijks door beïnvloed. In eerstegraads lerarenopleidingen zitten minder high potentials dan we zouden verwachten op basis van het landelijk beeld. Laten we de hbo-masters buiten beschouwing (deze trekken met name high potentials aan uit het havo), dan blijken universitaire lerarenopleidingen wel relatief veel high potentials te trekken (zowel uit het vwo als uit het havo). De masters ‘Special Educational Needs’ trekken vaker de ‘zwakkere’ dan de ‘betere’ studenten. Ruim 70 procent van de studenten aan universitaire lerarenopleidingen is na vijf jaar afgestudeerd. High potentials studeren niet eerder of sneller af. Eenmaal gekozen voor een docentopleiding, is het voor ‘betere’ studenten vanzelfsprekender om de studie voort te zetten. ‘High potentials’ blijven vaker behouden voor het onderwijs. Dit geldt vooral voor de pabo. Op tweedegraads lerarenopleidingen is het potentieel van de student minder bepalend. Daar zijn vooral vwo’ers meer trouw aan hun studiekeuze dan havisten. Qua stopredenen vinden we weinig expliciete aanwijzingen in de Startmonitor die er op duiden dat high potentials mogelijk andere redenen hebben dan overige studenten. Voor de ‘betere’ havisten die stoppen met een docentopleiding weegt een verkeerde studiekeuze zwaarder dan voor andere studenten.
43
-
Waar zitten de goede docenten?
Zijn in de loop van de tijd de minder goede studenten/afgestudeerden voor het onderwijs gaan kiezen? Tweedegraads lerarenopleidingen trekken meer talent dan de pabo’s. Dit beeld is door de tijd heen redelijk stabiel. Er zijn geen grote ontwikkelingen waar te nemen in de onderzochte periode (2006-2011). De kwaliteit van de pabo-studenten verandert nauwelijks en volgt de lijn van de rest van het hbo. De kwaliteit van de studenten in tweedegraads lerarenopleidingen is door de jaren heen wel beter dan die van de overige hbo-opleidingen. Dit beeld is krachtiger voor studenten met een havo- dan met een vwo-vooropleiding. Het aandeel high potentials uit het vwo in tweedegraads lerarenopleidingen is dalend, doch deze daling is minder sterk dan de daling van het percentage ‘betere’ vwo’ers in de rest van het hbo. Vooral aan de pabo is de gedrevenheid van studenten groot. Pabo’s kennen relatief veel gedreven studenten, gemeten aan de hand van tijdbesteding aan de studie en hun inzet. Vwo’ers die naar het hbo gaan, kenmerken zich als groep door een grote gedrevenheid. Algemeen voor de ‘goede’ studenten die in dit onderzoek zijn gedefinieerd, geldt dat zij het beter doen: zij lopen vaker op schema, besteden meer tijd aan de studie en zijn meer tevreden over hun prestaties. Niet exclusief voor de ‘betere’ student, maar wel voor docentopleidingen in het algemeen, geldt dat negen van de tien studenten daadwerkelijk een onderwijsbaan ambiëren. Er zijn weinig verschillen in de ‘betere’ en overige studenten ten aanzien van de situatie na afstuderen: 38 procent (tweedegraads lerarenopleiding) tot 50 procent (pabo) vindt een baan in het onderwijs. High potentials lijken met iets meer gemak een baan te vinden; zij waarderen de aansluiting tussen studie en baan iets beter.
Waarom kiest de potentieel goede docent wel of niet voor het onderwijs? Een keuze voor een opleiding in het onderwijs wordt door de ‘betere’ student vaker gemaakt op basis van intrinsieke motivatie; men laat zich minder leiden door salaris en status. Er zijn weinig studiekeuzemotieven die exclusief zijn voor docentopleidingen. Kiest een vwo-scholier voor het hbo, dan is er een sterke drijfveer vanuit het specifieke beroep en inhoudelijke interesse. Dit geldt overigens voor alle vwo’ers die naar het hbo gaan en dus niet exclusief voor high potentials. High potentials uit het havo hebben de neiging minder te kiezen op basis van status en salaris. High potentials uit het mbo of havo zijn minder beducht voor de moeilijkheidsgraad.
Wat zijn effectieve mechanismen om goede docenten te verkrijgen en te behouden? Toptalent vraagt om duidelijke loopbaanperspectieven. Duidelijke en aansprekende voorbeelden van projecten die gericht zijn op het aantrekken van toptalent zijn schaars. De meest uitgesproken op projecten in dit kader zijn te vinden in het onderwijs zelf, zoals de academische pabo en Eerst de Klas. Educatieve minors hebben zich in Nederland in korte tijd bewezen als effectieve routes om meer academici naar de lerarenopleidingen te trekken. Aanpakken in andere sectoren zijn onder andere varianten op traineeprogramma’s, topopleidingen of honours programma’s. Projecten die tot doel hebben meer talent aan te trekken, kennen voor een deel ook vaak een generieke aanpak die zich richt op goed werkgeverschap: aantrekkelijk werk, goede loopbaanmogelijkheden en goede arbeidsvoorwaarden voor toptalent. Hierin is in het funderend onderwijs misschien wel de grootste slag te slaan: het creëren van een duidelijk beeld van taken en loopbanen die talentvolle gediplomeerden geboden kunnen worden. Dit geldt ook in relatie tot afzonderlijke initiatieven zoals de academische pabo. Toptalent gedijt minder goed in een geïsoleerde omgeving. Een andere waarneming is dat het effect van high potentials op de schoolresultaten toeneemt als ze niet geïsoleerd binnen scholen als leerkracht actief zijn, maar er meer massa is. Dit bleek bijvoorbeeld uit de evaluatie van het Britse Teach First, waar de positieve effecten van Teach First leraren toenemen als ze als groepen worden geplaatst. Ook in de evaluatie van de Nederlandse academische pabo is de kanttekening gezet dat het naar verwachting effectiever is als er meer dan één academische leerkracht binnen een basisschool rondloopt.
44 - Waar zitten de goede docenten?
Bijlage A
Overzicht van figuren en tabellen
Figuur 1: Studiekeuze van high potentials (versus overige studenten) naar vooropleiding en instroomjaar ............................................................................................................... 17 Figuur 2: Percentage van pabo-studenten dat behouden blijft voor het onderwijs in het tweede jaar (naar studiejaar en potentieel) ................................................................................ 19 Figuur 3: Percentage van tweedegraads lerarenopleidingen dat behouden blijft voor het onderwijs in het tweede jaar (herinschrijvers) naar studiejaar en potentieel ....................................... 20 Tabel 1: Tabel 2: Tabel 3: Tabel 4: Tabel 5: Tabel 6: Tabel 7: Tabel 8: Tabel 9: Tabel 10: Tabel 11: Tabel 12: Tabel 13: Tabel 14:
Tabel 15: Tabel 16: Tabel 17: Tabel 18: Tabel 19: Tabel 20: Tabel 21: Tabel 22: Tabel 23: Tabel 24: Tabel 25: Tabel 26: Tabel 27: Tabel 28: Tabel 29:
45
-
Grenswaarden en gemiddelde eindexamencijfers Startmonitor ............................................. 9 Aantallen respondenten in de verschillende doelgroepen in drie onderzoeksjaren samen. ....... 10 Motieven voor opleidingskeuze (algemeen), percentages................................................... 11 Specifieke motieven voor lerarenopleidingen, percentages ................................................. 12 Motieven om lerarenopleiding niet te kiezen: alleen eerstejaars die een overig hbo opleiding hebben gekozen en een lerarenopleiding hebben overwogen, percentages ............. 13 Redenen voor stoppen en voor switchen vanuit lerarenopleiding (let op: lage aantallen) ........ 13 Indeling in potentieel op basis van eindexamencijfer ........................................................ 15 Kwartielen eindexamencijfers high potentials (hbo- en wo-bachelor eerstejaars hoger onderwijs) .................................................................................................................. 16 Aantallen hbo-studenten naar vooropleiding .................................................................... 16 Instroom naar potentieel en geslacht (percentages) ......................................................... 18 Status na één jaar hoger onderwijs ................................................................................ 19 Bestemming switchers uit docentopleidingen in absolute aantallen en kolompercentages ....... 21 Status in het tweede jaar (2006-2010): alleen havisten in tweedegraads lerarenopleidingen ....................................................................................................... 22 Studenten ingedeeld in kwartielen naar potentieel, onderscheiden naar studenten die switchen naar de sector wo Taal & Cultuur en overige studenten (alleen studenten met een havo-vooropleiding die zijn ingestroomd in een tweedegraads lerarenopleiding) ............. 22 Eerstegraads lerarenopleidingen hbo en wo..................................................................... 24 Aantallen analyses master ............................................................................................ 24 Gemiddelde eindexamencijfer van high potentials en overige masterstudenten naar vooropleiding en soort master ....................................................................................... 25 Percentage high potentials en overige studenten in onderwijsmaster versus overige master ....................................................................................................................... 26 Studenten in masteropleidingen naar potentieel en soort bachelor (aantallen) ...................... 26 Afgestudeerden aan universitaire lerarenopleidingen naar instroomcohort (eerstejaars opleiding aan een instelling).......................................................................................... 28 Kwartielen high potentials (hbo en wo-bachelor) .............................................................. 29 De gedreven student (%) ............................................................................................. 30 Studiegedrag van high potentials in vergelijking met overige studenten ............................... 30 Baan in onderwijs (rijpercentages) ................................................................................. 31 Bezigheid afgestudeerden (havisten en vwo’ers) na anderhalf jaar ...................................... 32 Doorstroom naar arbeidsmarkt (baan > 12 uur) (alleen vooropleiding havo/vwo) ................. 33 Algemeen oordeel over de opleiding ............................................................................... 33 Tevredenheid over huidige functie ................................................................................. 34 Oordeel aansluiting functie op opleiding (alleen onderwijs) ................................................ 34
Waar zitten de goede docenten?