Taal Opgave 1 Waar staan de woorden in de goede volgorde? steeds minder krachtig A B C D
druppelend - stromend - stilstaand stilstaand - druppelend - stromend stilstaand - stromend - druppelend stromend - druppelend - stilstaand
Opgave 2 hoort bij de tekst die hieronder staat. Lees eerst de tekst en maak daarna de opgave. Roy schrijft over zijn vakantie op de Farn-eilanden, Groot-Brittannië 28 29 30 31 32 33 34 35 36 37 38 39 40 41
Op het grootste eiland gingen we aan land. Er waren daar heel veel vogels aan het broeden. Hun nesten waren gewoon kommetjes in de grond. Toen we daar met z’n allen liepen, hoorde ik plotseling ineens geschreeuw achter me. Een paar meeuwen doken iedere keer naar de hoofden van mijn tante en mijn nichtje. Ze pikten er heel hard in. Mijn nichtje begon te huilen en ook mijn tante begon bijna te huilen. Vlug deden we allemaal onze capuchons op en we renden heel hard weg naar een plek waar minder vogels aan het broeden waren. Gelukkig vonden de meeuwen hun nesten belangrijker en ze keerden terug.
Opgave 2 Lees: Toen we … me. (r. 31-33) Wat moet Roy weglaten omdat het dubbelop is? A B C D
daar (r. 31) met z’n allen (r. 31) ineens (r. 32) achter me (r. 32 en 33)
Ga door op de volgende bladzijde
1
Opgave 3 en opgave 4 hoort bij de tekst die hieronder staat. Lees eerst de tekst en maak daarna de opgaven. Dit ben ik: ILSE WIEGERS (10) In welke groep zit je? “In groep 7 van basisschool Panorama in Groningen.” Met wie woon je in huis? “Met mijn ouders, mijn broer Jan-Willem (15) en mijn zus Maartje (17).” Hoeveel zakgeld krijg je? “2 euro per week.” Waar geef je dat aan uit? “Ik doe het in een spaarpot. Veel dingen koop ik er niet van, geen speelgoed of snoep of zo. Eerst ____1____ een spelcomputer, maar die heb ik nu.” Heb je hobby’s? “Ja, ik doe aan hockey en ik speel saxofoon. Tekenen vind ik ook leuk, maar dat doe ik de laatste tijd niet veel meer.” Wat is je ____2____? “Om een keer mee te doen aan een talentenjacht op televisie . Ik kijk altijd naar dat soort programma’s en dat lijkt me heel cool. Maar ja, of dat ooit lukt …
Opgave 3 Wat past het best op plaats 1? A B C D
droomde ik van duimde ik voor spaarde ik voor speelde ik op
Opgave 4 Wat past het best op plaats 2? A B C D
2
belangrijkste voornemen beste beslissing grootste droom mooiste ervaring
Opgave 5 In welke zin zijn allebei de dikgedrukte woorden goed gespeld? A B C D
Mijn zus Mijn zus Mijn zus Mijn zus
kampeerd juist in dat gebied waar het gisteren zo hard geregend heeft. kampeerd juist in dat gebied waar het gisteren zo hard geregent heeft. kampeert juist in dat gebied waar het gisteren zo hard geregend heeft. kampeert juist in dat gebied waar het gisteren zo hard geregent heeft.
Opgave 6 In welke zin zijn allebei de dikgedrukte woorden goed gespeld? A B C D
Deze trampoliene is niet geschikt voor volwasenen! Deze trampoliene is niet geschikt voor volwassenen! Deze trampoline is niet geschikt voor volwasenen! Deze trampoline is niet geschikt voor volwassenen!
Opgave 7 In welke zin is bakken de persoonsvorm? A B C D
Ik wil nog een taart voor mijn verjaardag gaan bakken. De kok schept het eten in grote plastic bakken. Pizza’s bakken vind ik altijd erg leuk om te doen. In de oven bakken de kinderen hun koekjes bruin.
Ga door op de volgende bladzijde
3
Opgave 8 Iris koopt een nieuwe goudvis in de dierenwinkel. Welk van de onderstreepte woorden is een bijvoeglijk naamwoord? A B C D
Iris koopt nieuwe goudvis
Opgave 9
in de meivakantie gaat Floor op aanraden van haar vriendin een dagje winkelen in Haarlem ze heeft enorm veel zin in het uitstapje Achter welk onderstreept woord moet een punt (.) worden gezet? A B C D
Floor winkelen Haarlem zin
Opgave 10
wist je dat Bas de eerste prijs heeft gewonnen bij het jeugdtoernooi schaken het is wel knap van hem want hij zit nog niet zo lang bij de schaakclub Welk leesteken moet er worden gezet achter schaken? A B C D
4
een punt (.) een vraagteken (?) een uitroepteken (!) een dubbele punt (:)
Rekenen Opgave 11 1 deel van 4 = 8
A B
1 32 1 2
C
2
D
32
Opgave 12
Ongeveer hoeveel procent van de Beverdamse vrouwen is tussen de 0 en de 20 jaar oud? A B
10% 15%
C D
20% 45%
Ga door op de volgende bladzijde
5
Opgave 13
Hoeveel kg is 5,4 ton? A B
540 kg 5400 kg
C D
54 000 kg 540 000 kg
Opgave 14
1 4
Jonas vult deze bak voor
deel met water.
Hoeveel liter water heeft hij dan ongeveer nodig? A B
6
8 liter 32 liter
C D
130 liter 320 liter
Opgave 15
Hoeveel euro kosten deze vaatwastabletten per stuk? A B
€ 0,25 € 0,40
C D
€ 2,50 € 3,24
Opgave 16
Hoe kan Jet uitrekenen hoeveel euro korting ze krijgt? A B
0,2 x 80 0,25 x 80
C D
0,4 x 80 0,5 x 80
Ga door op de volgende bladzijde
7
Opgave 17
Hoe vaak vertrekt lijn 10 op zaterdag vanaf deze halte tussen 9.00 uur en 10.00 uur? A B
8
4 keer 6 keer
C D
9 keer 14 keer
Wereldoriëntatie Opgave 18 De aarde
Op de foto van de aarde zijn twee pijlen getekend. Welke pijl wijst naar een gebied met een koud klimaat? A B C D
alleen pijl 1 alleen pijl 2 beide pijlen geen van beide pijlen
Ga door op de volgende bladzijde
9
Opgave 19 Bessen
In de winter zie je aan deze boom fel gekleurde bessen. Wat is de functie van deze felle kleur? Door de felle kleur . . . A B C D
nemen de bessen meer warmte op waardoor ze beter beschermd zijn tegen de kou. kunnen de bessen ook het winterlicht gebruiken om suikers te produceren. vallen de bessen op en worden de zaden verspreid door dieren die de bessen eten. worden insecten aangetrokken zodat bestuiving en bevruchting mogelijk wordt.
Opgave 20
Stedengroei Tussen 1880 en 1920 groeide een aantal steden in Nederland veel sneller dan het landelijk gemiddelde. Zo nam de bevolking van Enschede, Eindhoven of Tilburg wel vijf tot zes keer in omvang toe. Tilburg bijvoorbeeld groeide in korte tijd van 15.000 naar meer dan 75.000 inwoners. Waarom trokken mensen van het platteland naar de stad? A B C D
10
In de steden waren bioscopen en restaurants. In de steden was werk te vinden in de fabrieken. Landbouwgif verontreinigde het water op het platteland. Roversbenden maakten het platteland onveilig.
Lijst van goede antwoorden 1.D 2.C 3.C 4.C 5.C 6.D 7.D 8.C 9.C 10.B
11.B 12.C 13.B 14.B 15.A 16.C 17.A 18.A 19.C 20.B
11