VWO-4 Katholieke Scholengemeenschap Hoofddorp
STUDIEGIDS 2009-2010
INHOUD 3 4 6 19 20 21 22 23 24 25 26 27 28 29 30 31 32 33 34 35 36 37 38 39 40 41 42 43 44 45 46 47 48 49 50 51 53 54 55 56 57 59 61 63 64 65 66
VOORWOORD DATUMSCHEMA HAVO EN VWO 2009-2010 EXAMENREGLEMENT TOETSOVERZICHT PTA’S: NEDERLANDS LATIJN GRIEKS FRANS DUITS ENGELS SPAANS GESCHIEDENIS AARDRIJKSKUNDE WISKUNDE A/C WISKUNDE B WISKUNDE D NATUURKUNDE SCHEIKUNDE BIOLOGIE ECONOMIE MANAGEMENT & ORGANISATIE ALGEMENE NATUURWETENSCHAPPEN CULTURELE EN KUNSTZINNIGE VORMING KLASSIEKE CULTURELE VORMING MAATSCHAPPIJLEER GODSDIENST NATUUR, LEVEN EN TECHNOLOGIE LICHAMELIJKE OPVOEDING LOOPBAANORIËNTATIE EN -BEGELEIDING
STUDIEVAARDIGHEDEN BOVENBOUW 1. HET FORMULEREN VAN HOOFD- EN DEELVRAGEN 2. SAMENWERKEN 3. HET LOGBOEK 4. BETROUWBAARHEID VAN INTERNETBRONNEN 5. DE TECHNIEK VAN HET INTERVIEWEN 6. DE ENQUÊTE: VOORBEREIDING, UITVOERING EN BEWERKING 7. HET GEBRUIK VAN HET WOORDENBOEK 8. HET MAKEN VAN EEN SAMENVATTING VAN LEERSTOF 9. HET MAKEN VAN EEN BOEKVERSLAG 10. ZELFSTANDIG ONDERZOEK VOORBEREIDEN EN UITVOEREN 11. DE SCHRIFTELIJKE PRESENTATIE 12. DE SCHRIFTELIJKE PRESENTATIE EXACT 13. LITERATUURVERWIJZING EN BRONVERMELDING 14. DE MONDELINGE PRESENTATIE 15. DE VISUELE PRESENTATIE, HET TENTOONSTELLINGSPANEEL 16. DE POSTERPRESENTATIE MET TOELICHTING 17. POWERPOINT-PRESENTATIE MET TOELICHTING
2
VOORWOORD Beste leerlingen, “Kennis is macht” is een (hopelijk ook voor jullie) bekende uitdrukking. De studiegids die je nu in handen hebt, bevat veel belangrijke informatie, die je het komende schooljaar regelmatig nodig zal hebben. Kennis van de inhoud van dit boekwerk verleent je, als het goed is, voldoende “macht” over je carrière dit jaar op de KSH. In de studiegids tref je achtereenvolgens de volgende onderdelen aan: o Datumschema: handig voor de jaarplanning van jou én van je ouders. o Examenreglement: Hierin staat precies omschreven aan welke regels jij én de school zich met betrekking tot alle toetsen en het gebeuren daaromheen moeten houden. o Toetsoverzicht: Een overzicht van alle toetsen en de weken waarin deze het komend schooljaar afgenomen zullen worden. We hebben geprobeerd de toetsmomenten zoveel mogelijk te spreiden. Twee belangrijke opmerkingen: alleen de week van afname van een toets is vastgelegd, het is aan jullie om te voorkomen dat je meer dan twee toetsen op één dag moet maken (en regel dat in zo’n geval op tijd!) docenten moeten zich aan dit schema houden; uiteraard zal, als door overmacht (ziekte docent bijv.) een toets niet doorgaat, er soms toch van afgeweken moeten worden… o PTA’s: Hier vind je de programma’s van toetsing en afsluiting van alle vakken. De studiewijzers die je per vak krijgt, zijn in feite uitwerkingen van deze PTA’s. In V4 geven de meeste vakken voortgangstoetsen (= proefwerken), herkenbaar aan de wegingsfactor); enkele vakken geven al examentoetsen, deze zijn herkenbaar aan het percentage achter de toets. In V5 worden kleine en grote dossiertoetsen afgenomen, in V6 bijna alleen grote dossiertoetsen. o Vaardigheden: Een paar jaar geleden is deze grote verzameling vaardigheden door de KSH-docenten zelf beschreven en gebundeld. Maak hiervan gebruik bij de vele (praktische) opdrachten (en eventueel het profielwerkstuk) die je dit jaar te doen krijgt; je kunt hier precies nalezen aan welke eisen de KSH vindt dat o.a. samenwerking, een verslag, een enquête of een logboek moeten voldoen. Ik hoop dat jullie mede dankzij deze studiegids een succesvol schooljaar zullen beleven! R.J. Veenstra, afdelingscoördinator vwo bovenbouw
3
DATUMSCHEMA HAVO EN VWO 2009-2010 vrijdag 28 augustus
H5/V5/V6: vóór 9.00 uur:aanvragen herkansing dossiertoetsperiode juni 2009
maandag 7 september
H5/V5/V6: herkansingen dossiertoetsperiode juni 2009
woensdag 2 september
H5/V6: 14.15 uur profielwerkstukmiddag (N-profielen)
donderdag 3 september
H5/V6: 14.15 uur profielwerkstukmiddag (M-profielen)
dinsdag 15 september
H4/H5/V4/V5/V6: kennismakingsavond ouders met mentoren
donderdag 24 september
H5/V6: cijferrapportage
woensdag 28 oktober t/m dinsdag 3 november
H5/V5/V6: dossiertoetsperiode A
maandag 9 november
H5/V6: vóór 9.00 uur: aanvragen herkansing dossiertoetsperiode A
dinsdag 10 november
H4/V5: voorlichtingsavond vervolgstudie (N-profielen)
woensdag 11 november
H4/V5: voorlichtingsavond vervolgstudie (M-profielen)
maandag 16 november
H5/V6: herkansingen dossiertoetsperiode A
vrijdag 20 november
H5/V6: inleveren eerste versie profielwerkstuk bij begeleiders
vrijdag 27 november
H4/H5/V4/V5/V6: cijferrapportage
vrijdag 4 december
H5/V6: eerste versie profielwerkstuk retour bij leerlingen
dinsdag 8 december
H4/H5/V4/V5/V6: tien-minuten-avond
donderdag 10 december
H4/H5/V4/V5/V6: tien-minuten-avond
vrijdag 18 december
H5/V6: inleveren definitieve versie profielwerkstuk bij begeleiders
woensdag 13 januari t/m woensdag 20 januari
H4/H5/V4/V5/V6: dossiertoetsperiode B
vrijdag 29 januari
H5/V6: beoordeling profielwerkstuk naar leerlingen
maandag 1 februari
H4/H5/V4/V5/V6: vóór 9.00 uur: aanvragen herkansing dossiertoetsperiode B
vrijdag 5 februari
H4/H5/V4/V5/V6: herkansingen dossiertoetsperiode B
dinsdag 9 februari
H5/V6: presentatieavond profielwerkstukken
woensdag 10 februari
H5/V6: presentatieavond profielwerkstukken
donderdag 18 februari
H4/H5/V4/V5/V6: cijferrapportage
dinsdag 9 maart
H4/H5/V4/V5/V6: tien-minuten-avond
donderdag 25 maart t/m dinsdag 6 april
H5/V6: dossiertoetsperiode C
vrijdag 9 april
H5/V6: vóór 9.00 uur: aanvragen herkansing dossiertoetsperiode C
4
vervolg
DATUMSCHEMA HAVO EN VWO 2009-2010
vrijdag 16 april
H5/V6: herkansingen dossiertoetsperiode C
maandag 26 april
H5/V6: rapportage eindcijfers schoolexamen H5/V6: instructie eindexamen
woensdag 28 april
H5/V6: vóór 12.00 uur: beroep tegen eindcijfers schoolexamen
maandag 17 mei
H5/V6: start centraal schriftelijk examen, zie apart rooster
dinsdag 1 juni
V6: laatste dag centraal schriftelijk eindexamen
woensdag 2 juni
H5: laatste dag centraal schriftelijk eindexamen
donderdag 17 juni
H5/V6: uitslag centraal schriftelijk eindexamen
maandag 21 juni t/m vrijdag 25 juni
H5/V6: herexamens
donderdag 24 juni t/m donderdag 1 juli
H4/V4/V5: dossiertoetsperiode D
woensdag 30 juni
H5/V6: uitslag herexamen
maandag 5 juli
H5: 15.30 – 20.00 uur diploma-uitreiking
woensdag 7 juli
V6: 17.00 uur diploma-uitreiking
vrijdag 9 juli
H4/V4/V5: eindrapporten
5
Katholieke Scholengemeenschap Hoofddorp EXAMENREGLEMENT HAVO/VWO
havo-4 en -5 vwo-4, -5 en -6 TWEEDE FASE NIEUWE REGELING 2007
Schooljaar 2009 – 2010
6
1
ALGEMENE BEPALINGEN
1.1
Het Examenreglement is vastgesteld conform de Wet op het Voortgezet Onderwijs (versie 1 augustus 2007, na de laatste wijzigingen in de wet van 27 april 2006) en de voorschriften in het Inrichtingsbesluit W.V.O., het “Eindexamenbesluit vwohavo-mavo-vbo” en het besluit Staatsexamens vwo-havo-mavo 2000 (laatste wijziging d.d. 22-12-2006). De laatste wijzigingen van de Wet en de daarbij horende voorschriften kenmerken de “Tweede Fase Nieuwe Regeling m.i.v. 01-08-2007”.
1.2
Het eindexamen wordt afgenomen onder verantwoordelijkheid van het bestuur van de Stichting Katholiek Voortgezet Onderwijs in de Haarlemmermeer (hierna te noemen: bestuur).
1.3
De rector en de examinatoren nemen, onder verantwoordelijkheid van het bestuur, het eindexamen af.
1.4
De Examencommissies havo resp. vwo bestaan uit de rector, de conrector en de betreffende afdelingscoördinator.
1.5
De Voorzitter van de Examencommissie is de rector. Het secretariaat van de examencommissie is in handen van de conrector. De examencommissie wordt ondersteund door een ambtelijk secretaris.
1.6
De examencommissie en de ambtelijk secretaris zorgen voor de organisatie en het correcte verloop van het examen. Indien een leerling zich schuldig heeft gemaakt aan een onregelmatigheid, dan heeft de voorzitter van de Examencommissie de bevoegdheid om sancties op te leggen.
1.7
Als ambtelijk secretaris van het eindexamen fungeer mevrouw J. van der Peet.
1.8
Als ambtelijk secretaris van het eindexamen fungeert mevrouw J. van der Peet.
1.9
Leden van de examencommissie en de ambtelijk secretaris worden bij afwezigheid zonodig vervangen.
1.10
Bij dit Examenreglement behoort een Programma van Toetsing en Afsluiting (PTA). Het PTA wordt jaarlijks door het bestuur vastgesteld en dient als onderdeel van dit Examenreglement te worden beschouwd.
2
INDELING VAN HET EINDEXAMEN
2.1
Het eindexamen valt uiteen in schoolexamen (SE) en centraal schriftelijk examen (CE).
2.2
De onderdelen van het schoolexamen vormen tezamen het examendossier.
2.3
Het examendossier omvat het geheel van dossiertoetsen, praktische opdrachten en profielwerkstuk.
2.4
Een leerling dient vóór de aanvang van het CE het SE volledig te hebben afgerond. (art. 32 lid 2 Examenbesluit).
2.5
De Examencommissie kan in individuele gevallen afwijken van de onder 2.4 genoemde bepaling voor de vakken CKV en LO (art. 32 lid 3 en 5 Examenbesluit).
7
3
CIJFERGEVING EN VERANTWOORDELIJKHEDEN
3.1
Het cijfer van het schoolexamen wordt uitgedrukt in een cijfer uit een schaal van cijfers van 1 tot en met 10. Indien in een vak tevens centraal examen wordt afgelegd, worden de cijfers gebruikt met de daartussen liggende cijfers met 1 decimaal.
3.2
De schoolexamenvakken CKV en LO worden met “onvoldoende”, “voldoende” of “goed” beoordeeld.
3.3
Het eindcijfer voor alle vakken van het eindexamen wordt uitgedrukt in een geheel cijfer uit de reeks 1 tot en met 10. Het eindcijfer is het rekenkundig gemiddelde van het cijfer voor het schoolexamen en het cijfer voor het centraal examen. Indien de uitkomst van de berekening niet een geheel getal is, wordt dat getal indien het eerste cijfer achter de komma een 4 of lager is, naar beneden afgerond en indien dat cijfer een 5 of hoger is, naar boven afgerond.
3.4
Indien in een vak alleen een schoolexamen is gehouden, is het cijfer voor het schoolexamen tevens het eindcijfer. Voor afronding van het cijfer geldt de berekeningswijze zoals omschreven in art. 3.3.
3.5
Indien een mondelinge toets of praktische opdracht behalve door de examinator tevens wordt beoordeeld door één van zijn collega’s, bepaalt de examinator het cijfer na overleg met die collega.
4
WIJZIGING IN HET PROFIEL Wisseling van vakken in het vrije profieldeel is slechts mogelijk na overleg met de afdelingscoördinator en met toestemming van de conrector.
5
EXTRA VAKKEN Een leerling kiest naast een profielexamenvak twee vakken in het vrije deel, de zogenaamde keuze-examenvakken. De leerling doet in principe in beide vakken volledig schoolexamen. Het is mogelijk dat aansluitend aan een overgangs- of rapportvergadering de afdelingscoördinator besluit een leerling met één keuze-examenvak naar het examen te laten gaan. Dan is er sprake van een vervangende studielast (onderwijstijd) of gedeeltelijke ontheffing van de leerplicht. Een derde keuze examenvak is als regel niet mogelijk.
6
AFWIJKING WIJZE VAN EXAMINEREN
6.1
De rector kan toestaan dat kandidaten met een lichamelijk of geestelijke handicap het examen geheel of gedeeltelijk afleggen op een wijze die is aangepast aan de mogelijkheden van de kandidaat. (artikel 55 Eindexamenbesluit).
6.2
Over de wijze waarop de betreffende kandidaat het examen aflegt doet de rector zo spoedig mogelijk mededeling aan de Inspectie.
8
6.3
Aangaande dyslexie staat de mogelijkheid van een aangepast examen uitsluitend open voor kandidaten die een adequate schriftelijke verklaring kunnen overleggen, opgesteld door een ter zake deskundige psycholoog of orthopedagoog. De aanpassing, voor zover betrekking hebbend op het centraal examen, kan in ieder geval bestaan uit een verlenging van de duur van de desbetreffende toets met ten hoogste 30 minuten.
6.4
Voor kandidaten die, met inbegrip van het schooljaar waarin zij examen afleggen, ten hoogste zes jaren onderwijs in Nederland hebben gevolgd en voor wie het Nederlands niet de moedertaal is, kan de toetstijd bij het centraal examen met 30 minuten verlengd.
7
ORGANISATIE VAN HET SCHOOLEXAMEN
7.1
Ten behoeve van het schoolexamen worden toetsperioden ingeroosterd. In het PTA is een datumschema opgenomen, waarin te zien valt op welke data de toetsperioden zijn gepland.
7.2
Gedurende de toetsperioden worden zogenaamde grote dossiertoetsen (DT) afgenomen.
7.3
Buiten de toetsperioden om, tijdens een lesuur, kunnen voor het examendossier z.g. kleine dossiertoetsen (KT of T) worden afgenomen.
7.4
Elk vak (behalve CKV en LO1) heeft in havo-4 en vwo-5 minimaal één kleine dossiertoets per rapportperiode. Het maximum aantal toetsen per vak per periode is gelijk aan het aantal lesuren waarvoor dat vak wekelijks is ingeroosterd. Uitzondering zijn de éénuurs-vakken: deze vakken kunnen desgewenst twee toetsen per periode inroosteren.
7.5
Toetsen worden afgenomen volgens het in het PTA vastgelegde schema.
7.6
In vwo-4 worden per vak óf dossiertoetsen óf voortgangstoetsen afgenomen.
7.7
Voor elk vak geldt een gewicht van het totaal der kleine dossiertoetsen in het examendossier van 20%.
8
REGELS VOOR HET AFNEMEN VAN HET SCHOOLEXAMEN
8.1
Het is de kandidaten niet toegestaan jassen en tassen mee te nemen in de ruimte waar een dossiertoets wordt afgenomen.
8.2
Gedurende de dossiertoetsperioden dient een kandidaat uiterlijk tien minuten vóór aanvang in de examenzaal aanwezig te zijn.
8.3
Het is de kandidaten niet toegestaan communicatieapparatuur, zoals mobiele telefoons, mee te nemen in de ruimte waar een dossiertoets wordt afgenomen.
8.4
Dossiertoetsen worden niet met potlood gemaakt. Dit is niet van toepassing op tekeningen en grafieken.
9
8.5
Leerlingen die te laat verschijnen mogen tot maximaal 30 minuten na aanvang van een dossiertoets nog aan de toets deelnemen. Zij moeten het werk uiterlijk op de gestelde tijd inleveren. In geval van overmacht dient een leerling zich direct tot de afdelingscoördinator havo of vwo te wenden; deze kan de leerling toestemming geven nog na de termijn van 30 minuten aan de dossiertoets deel te nemen en/of het werk pas na de officiële sluiting in te leveren.
8.6
Bij te laat komen voor een luistertoets of een mondeling tentamen zonder geldige reden wordt de leerling niet toegelaten tot de examenruimte. De examencommissie beslist zo spoedig mogelijk of er overwegingen zijn om toe te staan de toets resp. het tentamen alsnog af te leggen.
8.7
In de examenzaal gaat de kandidaat zitten op de hem/haar aangewezen plaats.
8.8
Vanaf het moment van uitdelen van de opgaven wordt door de kandidaten volstrekte stilte in acht genomen.
8.9
Tijdens een toets mogen de surveillanten geen enkele mededeling of inlichting over het werk verstrekken.
8.10
Het is de kandidaat niet toegestaan zich tijdens een examenzitting zonder toestemming van een surveillant buiten de examenzaal te begeven.
8.11
Een kandidaat die zijn werk voor de gestelde tijd voltooid heeft en wil vertrekken, maakt dit kenbaar aan één der surveillanten. Hij wacht tot deze het werk en de opgaven heeft ingenomen en hij toestemming heeft gekregen de examenzaal te verlaten.
8.12
Een kandidaat die zijn werk heeft ingeleverd en vertrokken is, mag onder geen enkele voorwaarde meer tijdens de zitting de examenzaal binnen gaan of zijn werk in handen krijgen.
9
ORGANISATIE VAN HET CENTRAAL EXAMEN
9.1
Het centraal examen wordt afgenomen volgens het landelijk schema.
9.2
Tijdens examenzittingen wordt toezicht gehouden door surveillanten, die hiervoor door de rector zijn aangewezen. Het aantal surveillanten wordt per zitting vastgesteld, doch bedraagt minimaal twee.
9.3
De surveillanten verrichten hun werkzaamheden volgens een hun door de rector verstrekte instructie. Deze instructie is in de examenzaal aanwezig.
9.4
Van elke examenzitting wordt een proces-verbaal opgemaakt, dat door elk der surveillanten getekend dient te worden. Op het proces-verbaal worden van elke te laat komende kandidaat en eerder vertrekkende kandidaat door één der surveillanten het tijdstip genoteerd. Ook andere bijzonderheden en eventuele onregelmatigheden van examenkandidaten worden door één der surveillanten op het proces-verbaal genoteerd.
10
10 REGELS VOOR HET AFNEMEN VAN HET CENTRAAL EXAMEN 10.1
Tijdens de zittingen van het centraal examen dient een kandidaat tien minuten voor aanvang in de examenzaal aanwezig te zijn.
10.2
Het is de kandidaten niet toegestaan jassen en tassen in de examenzaal mee te nemen.
10.3
Het is de kandidaten niet toegestaan communicatieapparatuur, zoals mobiele telefoons, in de examenzaal mee te nemen.
10.4
Er mag niets in de examenzaal worden meegenomen anders dan schrijfgerei en hulpmiddelen volgens de door de CEVO vastgestelde “Regeling toegestane hulpmiddelen”. Een overzicht van de toegestane hulpmiddelen is opgenomen in het PTA of is zichtbaar op de betreffende website van de CEVO. Er dient gebruik gemaakt te worden van door de school verstrekt papier; kandidaten mogen geen papier meenemen in de examenzaal.
10.5
In de examenzaal gaat de kandidaat zitten op de hem/haar aangewezen plaats.
10.6
Het examenwerk wordt niet met potlood gemaakt. Dit is niet van toepassing op tekeningen en grafieken.
10.7
Kandidaten die te laat verschijnen mogen tot maximaal 30 minuten na aanvang van een zitting nog aan de zitting deelnemen. Zij moeten het werk uiterlijk op de gestelde tijd inleveren.
10.8
Bij het centraal examen is het de kandidaat niet toegestaan gedurende de eerste 60 minuten en gedurende de laatste 15 minuten van de zitting de examenzaal te verlaten.
10.9
Vanaf het moment van uitdelen van de opgaven wordt door de kandidaten volstrekte stilte in acht genomen.
10.10 Op alle werkstukken die de kandidaat inlevert, dient zijn naam en examennummer te staan. 10.11 Tijdens een examen mogen de surveillanten geen enkele mededeling of inlichting over het werk verstrekken. 10.12 Het is de kandidaat niet toegestaan zich tijdens een examenzitting zonder toestemming van een surveillant buiten de examenzaal te begeven. Indien het noodzakelijk is het toilet te bezoeken, maakt de kandidaat dit kenbaar en wacht tot een surveillant met hem mee de examenzaal verlaat. 10.13 Een kandidaat die zijn werk voor de gestelde tijd voltooid heeft en wil vertrekken, maakt dit kenbaar aan één der surveillanten. Hij wacht tot deze het werk heeft ingenomen en hij toestemming heeft gekregen de examenzaal te verlaten.
11
10.14 Een kandidaat die zijn werk heeft ingeleverd en vertrokken is, mag onder geen enkele voorwaarde meer tijdens de zitting de examenzaal binnen gaan of zijn werk in handen krijgen. 10.15 Aan het einde van de zitting dienen alle kandidaten op het daartoe gegeven sein op te houden met werken en pen of potlood neer te leggen. Het plaatsen van de naam op alle werkstukken moet dus eerder zijn gedaan. Alle kandidaten blijven zitten tot het werk is opgehaald en zij toestemming krijgen te vertrekken.
11 BEWAREN VAN EXAMENWERK 11.1
Het door de leerlingen gemaakte werk (dossiertoetsen, voortgangstoetsen, dossiers, praktische opdrachten, handelingsdelen) wordt – na door de docent te zijn beoordeeld – in een ingeroosterde klassikale les met de leerlingen besproken.
11.2
De door de leerlingen gemaakte grote dossiertoetsen worden door de vakdocent in beheer gehouden, tot maximaal het einde van het betreffende schooljaar.
11.3
Kleine dossiertoetsen worden door de docent bewaard tot één week na de eerstvolgende rapportage.
11.4
Alle overige producten die binnen het examendossier door de leerlingen zijn gemaakt (dossiers, praktische opdrachten, verslagen, handelingsdelen) worden door de leerling zelf bewaard.
11.5
Het door de kandidaten gemaakte CE-werk en de processen-verbaal van het CE worden gedurende tenminste zes maanden na de vaststelling van de uitslag bewaard in het archief van de school, ter inzage voor belanghebbenden.
11.6
De rector draagt er zorg voor dat een volledig stel van de bij de centrale examens gebruikte opgaven gedurende tenminste zes maanden na de vaststelling van de uitslag bewaard blijft in het archief van de school.
12 AFWEZIGHEID TIJDENS SCHOOLEXAMENZITTINGEN 12.1
Elke kandidaat is verplicht de voor hem uitgeschreven examenzittingen bij te wonen.
12.2
Indien de aanwezigheid bij een schoolexamenzitting om enige reden niet mogelijk is, dienen de volgende regels in acht te worden genomen: a. Indien de afwezigheid van tevoren bekend is, dan dient na het bekend worden direct contact te worden opgenomen met de betreffende afdelingscoördinator. b. Indien de afwezigheid niet te voorzien was, dan dient vóór de aanvang van de examenzitting de afwezigheid gemeld te worden bij de administratie van de school. Bericht van afwezigheid dient, gedurende een toetsperiode, elke volgende dag herhaald te worden.
12.3
In geval van wettig verzuim kunnen alle gemiste kleine en grote dossiertoetsen worden ingehaald.
12.4
Onwettig verzuim wordt opgevat als een onregelmatigheid in de zin van artikel 13 van dit Examenreglement.
12
12.5
Bij ongeoorloofd verzuim, te bepalen door de afdelingscoördinator havo of vwo, van een kleine dossiertoets kan als sanctie het cijfer 1 toegekend worden voor deze toets.
12.6
Bij geoorloofd verzuim is de kandidaat verplicht om op de dag van terugkeer zelf initiatieven te nemen tot het maken van een afspraak om een gemiste toets in te halen. Blijft de kandidaat daarbij in gebreke, dan kan in overleg met de afdelingscoördinator voor die toets het cijfer 1 gegeven worden.
12.7
Een leerling die – om welke reden dan ook – een grote dossiertoets verzuimt, heeft geen recht op herkansing voor deze dossiertoets.
12.8
Een herkansing kan niet worden ingehaald, ook niet bij wettig verzuim.
12.9
De conrector kan, na consultatie van de afdelingscoördinator, in individuele gevallen afwijken van de onder 12.7 en 12.8 genoemde bepalingen.
13 ONREGELMATIGHEDEN 13.1
Zowel tijdens zittingen van het schoolexamen als tijdens zittingen van het centraal examen zijn de kandidaten gehouden de aanwijzingen van leden van de examencommissie, van de examinatoren en van de surveillanten op te volgen.
13.2
Indien een kandidaat handelingen verricht die in strijd zijn met de voorschriften of indien een kandidaat zich niet gedraagt zoals bij een toets/examen redelijkerwijs verwacht mag worden, dan wordt dit aangemerkt als onregelmatigheid.
13.3
Eveneens worden als onregelmatigheid aangemerkt: a. het zonder geldige reden niet aanwezig zijn op een zitting van het SE of CE; b. het niet of te laat inleveren van tot het SE behorende werkstukken, verslagen, dossiers, praktische opdrachten en handelingsdelen.
13.4
Van elke geconstateerde onregelmatigheid wordt door de examinator, surveillant of lid van de examencommissie melding gemaakt bij de conrector of de afdelingscoördinator. Bij een zitting van het CE wordt de onregelmatigheid bovendien vermeld in het proces-verbaal.
13.5
Indien een kandidaat zich schuldig maakt of heeft gemaakt aan enige onregelmatigheid, kan de rector maatregelen nemen. Deze maatregelen kunnen, eventueel in combinatie, zijn: a. het toekennen van het cijfer 1 voor een toets van het SE of van het CE; b. het ontzeggen van deelname of verdere deelname aan één of meer zittingen van het SE of het CE; c. het ongeldig verklaren van één of meer toetsen van het reeds afgelegde deel van het SE of het CE; d. het bepalen dat het diploma en de cijferlijst slechts kunnen worden uitgereikt na een hernieuwd examen in door de rector aan te wijzen onderdelen. Indien dit een onderdeel is van het CE, dan legt de kandidaat dat examen in het volgende tijdvak af, of ten overstaan van de staatsexamencommissie.
13.6
Het begrip “toets” wordt gedefinieerd zoals in het Eindexamenbesluit: “Een toets met schriftelijke of mondelinge vragen en opdrachten, of een praktische opdracht”.
13
13.7
Een beslissing over eventuele maatregelen wordt door de rector na overleg met de overige leden van de examencommissie genomen.
13.8
Alvorens een beslissing wordt genomen, hoort de rector de kandidaat. De kandidaat kan zich door een door hem/haar aan te wijzen meerderjarige laten bijstaan. De rector deelt de beslissing mede aan de kandidaat, zo mogelijk mondeling en in ieder geval schriftelijk. In de schriftelijke mededeling wordt tevens gewezen op de beroepmogelijkheid. De schriftelijke mededeling wordt tegelijkertijd toegezonden aan de ouders, voogden of verzorgers van de kandidaat indien deze minderjarig is.
14 BEROEPMOGELIJKHEID 14.1
Een kandidaat die het niet eens is met een door de rector genomen sanctie kan tegen deze maatregel in beroep gaan bij de door het bestuur ingestelde Commissie van Beroep.
14.2
De Commissie van Beroep bestaat uit drie leden en wordt ondersteund door een ambtelijk secretaris. In de commissie hebben twee leden van het schoolbestuur zitting en een rector, of zijn plaatsvervanger, van een andere school voor Voortgezet Onderwijs.
14.3
Een kandidaat die beroep aantekent tegen een beslissing van de rector, dient dit te doen binnen drie dagen nadat een beslissing schriftelijk ter kennis van de kandidaat is gebracht. De kandidaat dient het beroep schriftelijk in bij de Commissie van Beroep (p.a. schooladres).
14.4
De Commissie stelt een onderzoek in en beslist binnen twee weken op het beroep, tenzij zij die termijn met redenen omkleed heeft verlengd met ten hoogste twee weken.
14.5
De Commissie stelt bij haar beslissing zo nodig vast op welke wijze de kandidaat alsnog in de gelegenheid zal worden gesteld het eindexamen geheel of gedeeltelijk af te leggen.
14.6
De Commissie deelt haar beslissing schriftelijk mede aan de kandidaat, aan de ouders, voogden of verzorgers van de kandidaat indien deze minderjarig is, de rector en aan de inspectie.
14.7
De Commissie heeft geen bevoegdheden ten aanzien van vermeend onjuiste of onbillijke behandeling van een kandidaat. Zie: art. 21.2.
15 RAPPORTAGE 15.1
Er vindt enkele malen per schooljaar schriftelijk rapportage plaats van de behaalde cijfers aan de ouders.
15.2
In het PTA is een datumschema opgenomen, waarin te zien valt op welke data er rapportage van de behaalde leerresultaten plaatsvindt.
15.3
De rapportage van het examendossier bevat het gemiddeld cijfer per vak, afgerond op één decimaal, plus het percentage van het examendossier dat tot dat moment is gedaan.
15.4
Voor de aanvang van het CE maakt de rector aan de kandidaat bekend:
14
a. welke cijfers hij heeft behaald voor het schoolexamen, inclusief het combinatiecijfer; b. de beoordeling van de vakken waarvoor geen cijfer wordt vastgesteld.
16 HERKANSING SCHOOLEXAMEN 16.1
Uitsluitend grote dossiertoetsen zijn herkansbaar.
16.2
Per dossiertoetsperiode mag een leerling één grote dossiertoets herkansen.
16.3
Een leerling mag per vak meer dan één grote dossiertoets herkansen.
16.4
Een leerling in havo-5, vwo-5 of vwo-6 mag na de tweede dossiertoetsperiode besluiten om, in plaats van een dossiertoets uit de tweede periode, een dossiertoets uit de eerste periode van hetzelfde schooljaar te herkansen. Met dien verstande dat een grote dossiertoets slechts één keer herkanst mag worden.
Voor de goede orde zij opgemerkt dat het onder 16.4 genoemde slechts mag ten tijde van de herkansingsronde betreffende de tweede dossiertoetsperiode en niet ter gelegenheid van een volgende dossiertoetsperiode. 16.5
Voor vwo-5 wordt na de eerste dossiertoetsperiode geen aparte herkansingsdag ingeroosterd. Na de tweede dossiertoetsperiode worden voor vwo-5 twee herkansingsdagen ingeroosterd, waarbij een kandidaat in totaal maximaal twee grote dossiertoetsen mag herkansen afkomstig uit de eerste en/of tweede dossiertoetsperiode.
16.6
Kandidaten die aan het einde van een leerjaar (een) schoolexamenvak(ken) hebben afgesloten met een onvoldoende eindcijfer mogen aan het begin van het daarop volgende leerjaar, mits zij zijn bevorderd, van maximaal één onvoldoende afgesloten schoolexamenvak één grote dossiertoets herkansen.
16.7
Bij een herkansing van een grote dossiertoets geldt het hoogste van de twee – in eerste instantie en bij de herkansing – behaalde cijfers.
16.8
Een herkansing moet door de kandidaat schriftelijk worden aangevraagd vóór het aan de kandidaat meegedeelde tijdstip. Indien vóór dat tijdstip geen herkansing is aangevraagd, dan vervalt het recht op herkansing.
16.9
Een herkansing kan niet worden ingehaald, ook niet bij wettig verzuim; voor alle duidelijkheid zij vermeld dat vanwege ziekte een dossiertoets ingehaald kan worden, maar dat een herkansing ondanks regulier verzuim, niet ingehaald kan worden.
16.10 De afdelingscoördinator havo of vwo kan, na consultatie van de conrector, in individuele gevallen afwijken van de bij 16.9 genoemde regeling. 16.11 Praktische opdrachten, handelingsdelen en profielwerkstuk komen niet voor herkansing in aanmerking.
17 HERKANSING CENTRAAL EXAMEN 17.1
De kandidaat heeft het recht in het tweede tijdvak deel te nemen aan de herkansing van het centraal examen in één vak dat bij de bepaling van de uitslag is betrokken.
15
17.2
Bij de herkansing geldt het hoogste van de twee – in eerste instantie en bij de herkansing – behaalde cijfers.
17.3
Een herkansing moet door de kandidaat schriftelijk worden aangevraagd vóór het aan de kandidaat meegedeelde tijdstip.
18 UITSLAG VAN HET EINDEXAMEN EN DIPLOMERING 18.1
De rector en de secretaris van het eindexamen stellen de uitslag vast met inachtneming van hetgeen is vastgelegd in de artikelen 3.1 t/m 3.4.
18.2
Voor de uitslagbepaling worden de op de cijferlijst vermelde afgeronde cijfers van de z.g. kleine vakken (zie 18.3) rekenkundig gemiddeld en afgerond tot een combinatiecijfer. Het combinatiecijfer telt daarbij mee in de uitslagbepaling als één eindcijfer.
18.3
Op het havo vormen de cijferresultaten van het profielwerkstuk en de vakken maatschappijleer en godsdienst samen het combinatiecijfer.
18.4
Op het gymnasium vormen de cijferresultaten van het profielwerkstuk en de vakken maatschappijleer, algemene natuurwetenschappen, godsdienst en klassieke culturele vorming samen het combinatiecijfer.
18.5
Op het atheneum vormen de cijferresultaten van het profielwerkstuk en de vakken maatschappijleer, algemene natuurwetenschappen en godsdienst samen het combinatiecijfer.
18.6
Een examenkandidaat is geslaagd als: a. alle eindcijfers 6 of hoger zijn, of b. er 1 x 5 is behaald en alle overige eindcijfers 6 of hoger zijn, of c. er 1x4 of 2 x 5 of 1 x 5 én 1 x 4 is behaald én alle overige eindcijfers 6 of hoger zijn, waarbij het gemiddelde tenminste 6,0 is. Daarnaast moeten in alle gevallen de vakken CKV en LO zijn beoordeeld als ‘voldoende’ of ‘goed’ en mag geen van de eindcijfers alsook de onderdelen, die samen het combinatiecijfer vormen het resultaat 3 of lager hebben.
18.7
Als een kandidaat bij enig samenstel van cijfers kan slagen, dan moet hij ook slagen.
18.8
Zonodig worden, om aan punt 18.5 te voldoen, één of meer vakken niet bij de uitslag betrokken. Als dat niet nodig is, worden de vakken wel betrokken bij de vaststelling van de uitslag.
18.9
Een diploma wordt persoonlijk uitgereikt aan degene die geslaagd is voor het eindexamen.
19 SPREIDING VOLTOOIING EINDEXAMEN 19.1
Voor een kandidaat die in het laatste leerjaar langdurig ziek is kan de rector toestaan dat het centraal examen voor een deel van de vakken in het ene schooljaar en voor het andere deel in het daarop volgende schooljaar wordt afgelegd (Eindexamenbesluit, art. 59).
16
19.2
De in artikel 19.1 genoemde mogelijkheid geldt ook voor kandidaten die lange tijd ten gevolge van een bijzondere, van de wil van de kandidaat onafhankelijke omstandigheid niet in staat zijn geweest het onderwijs in alle betrokken eindexamenvakken gedurende het laatste leerjaar te volgen (Eindexamenbesluit, art. 59).
20 VRIJSTELLINGSREGELINGEN SCHOOLEXAMEN 20.1
Doublanten kunnen worden vrijgesteld van alle afgesloten vakken die niet in het centraal schriftelijk eindexamen voorkomen en waarvoor een voldoende eindcijfer is gehaald.
20.2
Individueel worden daarbij regelingen getroffen, die de bedoelde leerling in staat stellen te blijven voldoen aan de wettelijk verplichte onderwijsleertijd.
20.3
Alle andere vakken worden volledig gevolgd; alle toetsen, praktische opdrachten en handelingsdelen worden opnieuw gedaan. De beoordelingen die in het voorafgaande schooljaar voor deze onderdelen van het examendossier zijn gehaald komen te vervallen.
20.4
Een gezakte c.q doublerende leerling is niet verplicht om gebruik te maken van de vrijstellingsregeling. Hij/zij kan besluiten om één of meer vakken die in aanmerking komen voor vrijstelling toch over te doen.
20.5
In havo-4 komen de volgende vakken in aanmerking voor een vrijstelling: maatschappijleer – godsdienst
20.6
In havo-5 komen de volgende vakken in aanmerking voor een vrijstelling: Spaans-elementair – wiskunde D – NLT – kunst(drama)
20.7
In vwo-4 komen de volgende vakken in aanmerking voor een vrijstelling: algemene natuurwetenschappen – maatschappijleer – godsdienst
20.8
In vwo-5 komen de volgende vakken in aanmerking voor een vrijstelling: klassieke culturele vorming
20.9
In vwo-6 komen de volgende vakken in aanmerking voor een vrijstelling: Spaans-elementair – wiskunde D
21 KLACHTENREGELING 21.1
Kandidaten die klachten hebben betreffende de gang van zaken bij het Examen dienen deze in de betreffende afdelingscoördinator.
21.2
De kandidaat dient de klacht in binnen drie dagen na afloop van de door de docent ontvangen beoordeling voor het betreffende onderdeel van het SE resp. binnen drie dagen na afloop van de CE-periode.
21.3
De examencommissie stelt een onderzoek in en beslist binnen twee weken over de klacht. De commissie deelt deze beslissing schriftelijk mede aan de kandidaat.
17
22 SLOTBEPALING In die gevallen waarin dit reglement niet of niet in billijkheid voorziet, beslist de Examencommissie.
18
NLT
Godsdienst
Maatschappijleer
KCV
CKV
ANW
M&O
Economie
Biologie
Scheikunde
Natuurkunde
Wiskunde D
Wiskunde C
Wiskunde B
Wiskunde A
Aardrijkskunde
Geschiedenis
Spaans
Engels
Duits
Frans
Grieks
Latijn
Nederlands
TOETSOVERZICHT VWO-4
35 36 37
T1
38 39
T1 T1
T1
T1
T1
T1
40
T1
41 42
T1
T1 T2
T1
T1 T1
T1
T1
T1
T1
T1
PO41
T6
PO1
T1 T2
T2
T2
P1
T1 T2
43 44 45
PO41
T3
T2
T2
46
T2
T2
T2
T2
T3
T2
47
50 51
HD41
T4 T3
T3
T3/T7
T3 T3
T3
PO41
PO42
T2
T2 T4
T1 T2
T3
T2
49
T1
T2
T3
48
PO41
T2
T5
T3 T3
T2 T4
T4
T3
T3
52 53 1 2 3
T4
T4
T3
DT41
DT41
DT41
T5 T4
5
T3
T4 T6
DT41
PO41
4
6
T3
T3
7
T4
T4 T4
T6
PO2
T3
T5
T5
T4
T4
PO42
8 9
T4
T7/PO1
10
T5
T7
11
T5
T5
PO43
PO42
T4
T4
T5/T8
T4
12
T5
13
T5
T5
T8
PO43
14
T6
T6
T5
T5
T5
T2
15 16
T2 T9
T7
T6
T9
T6
T6
T5
T5
PO43
17
PO44
PO43
18 19 20
T4T4
T4
TT66T
T8
PO1
T10
22
T9
T6
PO2
23
T9
T5
T6
T6
T6
T6
21
T10
24 25/26
T5 T5
T10
T7
T6
PO1
T7 T8
T7
T7 T7
PO44
PO3
T6 P2
T11
T6
T7
T7
*
*
19
PO41
*
*
T6
T11
T6
T7
T7
T7
DT42
T11
PO45 DT42
DT42
DT42
PO44
NEDERLANDS - V4
2009 - 2010
Voortgangstoetsen Week
Code
Inhoud
Weging voor rapportcijfer
Rapportperiode 1 39 T1 Toets lezen en woordenschat blok 1 en 2 42 T2 Toets woordenschat, taalverzorging, spelling, blok 2 en 4 45 T3 Boek 1 en theorie
1
Rapportperiode 2 50 T4 Toets schrijven blok 1 en 3 3 T5 Boek 2, poëzie + theorie 6 T6 Toets blok 1 t/m3
2 2 3
Rapportperiode 3 16 T7 Toets lezen en samenvatten, blok 4 20 T8 Toets spreken, blok 4 en 6 21/22 T9 Mondeling n.a.v. 6 literaire werken met behulp van het leesdossier 25/26 T10 Toets schrijven (90 min!)
20
2 2
3 2 3 3
LATIJN – V4
2009 - 2010
Voortgangstoetsen Week
Code
Inhoud
Weging voor rapportcijfer
Rapportperiode 1 42 T1 Blok A
3
Rapportperiode 2 49 T2 Blok B 6 T3 Blok C
3 3
Rapportperiode 3 19 T4 Blok D 24 T5 Blok E
3 3
In overleg met de leerling zullen er (maximaal) 2 overhoringen van kleine hoeveelheden lesstof worden afgenomen. Deze toetsen hebben elk weging 1.
21
GRIEKS – V4
2009 - 2010
Voortgangstoetsen Week
Code
Inhoud
Weging voor rapportcijfer
Rapportperiode 1 41 T1 Blok A
3
Rapportperiode 2 48 T2 Blok B 7 T3 Blok C
3 3
Rapportperiode 3 19 T4 Blok D 23 T5 Blok E
3 3
In overleg met de leerlingen zullen er (maximaal) 2 overhoringen van kleine hoeveelheden lesstof worden afgenomen. Deze toetsen hebben elk weging 1.
22
FRANS – V4
2009 - 2010
Voortgangstoetsen Week
Code
Inhoud
Weging voor rapportcijfer
Rapportperiode 1 38 T1 Toets leerstof Unité 1A + Leesvaardigheid 45 T2 Toets leerstof Unité 1B + Luistervaardigheid
2 2
Rapportperiode 2 50 T3 Toets leerstof Unité 2A + Leesvaardigheid 5 T4 Toets leerstof Unité 2B + Schrijfvaardigheid
2 2
Rapportperiode 3 10 T5 Toets leerstof Unité 3A 16 T6 Toets leerstof Unité 3B 23 T7 Gespreksvaardigheid
1 1 2
Praktische opdracht 24 PO Verwerkingsopdracht bij een keuzeboek
23
2
In de les
DUITS - V4
2009 - 2010
Voortgangstoetsen Week
Code
Inhoud
Weging voor rapportcijfer
Rapportperiode 1 39 T1 leerstof 45 T2 leerstof + leesvaardigheid
1 2
Rapportperiode 2 51 T3 leerstof + luistervaardigheid 6 T4 schrijfvaardigheid
2 2
Rapportperiode 3 12 T5 leerstof +luistervaardigheid 22/23 T6 gespreksvaardigheid 24 T7 schrijfvaardigheid 25/26 T8 leesvaardigheid
2 2 2 2
Praktische opdracht 20 PO41 toets over een boekje
2
24
ENGELS – V4
2009 - 2010
Voortgangstoetsen Week
Code
Inhoud
Weging voor rapportcijfer
Rapportperiode 1 41 T1 Leesvaardigheid 45 46
T2 T3
1
Luistervaardigheid Basis voor vaardigheden toets: idioom en grammatica
Rapportperiode 2 49 T4 Schrijfvaardigheid 51 6
T5 T6
9/10
T7
Rapportperiode 3 13 T8 Presentatie in groepen (internationaliseringsweek) 16 T9 Schrijfvaardigheid (2 lesuren!) 20
T10
25/26
T11
Basis voor vaardigheden toets: idioom en grammatica Leesvaardigheid
Woordenboek E-N
1 1
1
Kijk/luistervaardigheid Basis voor vaardigheden toets: idioom en grammatica Spreekvaardigheid
Extra hulpmiddelen
Woordenboek N-E
2 2 2
2 2
Woordenboek N-E
2 2
Woordenboek E-N
Praktische opdrachten Week
Code
Weging voor rapportcijfer
Inhoud
9
PO1
Verwerkingsopdracht bij een zelfstandig gelezen literair werk
2
22
PO2
Literatuurgeschiedenis: Beowulf en Chaucer
2
25
Opmerkingen
Deze opdracht wordt tijdens een les gemaakt Deze opdracht wordt tijdens een les gemaakt
SPAANS – V4
2009 - 2010
Voortgangstoetsen Week
Code
Inhoud
Weging voor rapportcijfer
Tijd
Extra hulpmiddelen
Rapportperiode 1 41 T1 Leesvaardigheid 45 T2 Schrijfvaardigheid
1 1
50 min 50 min
SP-NED NED-SP/SP-NED
Rapportperiode 2 50 T3 mondeling
2
10 min
In duo’s
Rapportperiode 3 11 T4 Luistervaardigheid 20 T5 Leesvaardigheid 25/26 T6 Schrijfvaardigheid
1 1 1
50 min 50 min 50 min
SP-NED NED-SP / SP-NED
26
GESCHIEDENIS - V4
2009 - 2010
Voortgangstoetsen Week
Code
Inhoud
Weging voor rapportcijfer
Rapportperiode 1 39 T1 Module Prehistorie Oudheid 42 T2 Module Prehistorie Oudheid
1 3
Rapportperiode 2 51 T3 Module Middeleeuwen 7 T4 Module Middeleeuwen
1 3
Rapportperiode 3 12 T5 Module Vroeg-moderne tijd 1 20 T6 Module Vroeg-moderne tijd 2 25/26 T7 Module Vroeg-moderne tijd
1 1 3
27
AARDRIJKSKUNDE - V4
2009 - 2010
Voortgangstoetsen Week
Code
Inhoud
Weging voor rapportcijfer
Rapportperiode 1 39 T1 H. 1. Aarde: extern systeem en klimaatzones – deel 1 45 T2 H. 1. Aarde: extern systeem en klimaatzones – deel 2 H. 2. Wereldbeeld – deel 1 Rapportperiode 2 50 T3 H. 2. Wereldbeeld – deel 1 en 2 2/3 T4 Grote voortgangstoets over hoofdstuk 1 en 2 Toetsduur: 90 minuten 10 T5 H. 3. Zuidoost – Azië – deel 1 Rapportperiode 3 16 T6 H. 3. Zuidoost – Azië – deel 2 H. 4. Nederland: Wateroverlast – deel 1 24/25 T7 Grote voortgangstoets over hoofdstuk 3 en 4 Toetsduur: 90 minuten Praktische opdrachten PO41 -Delen van de lesstof presenteren in duo’s (hele jaar door; cijfer wordt toegekend in derde rapportperiode) PO42 - Project V4 in projectweek. 13
28
1 2
2 4 2
2 4
1
1
WISKUNDE A/C - V4
2009 - 2010
Voortgangstoetsen Week
Code
Weging voor rapportcijfer
Inhoud
Inhaalmoment
Rapportperiode 1 39
T1
G&R v A/C1: 1
1 toetsen 1 en 2 in week 44
42
T2
G&R v A/C1: 2
1
Rapportperiode 2 47
T3
G&R v A/C1: 3
1
51
T4
G&R v A/C1: 4
1
7
T5
G&R v A/C2: 5
1
toetsen 3, 4 en 5 in week 10
Rapportperiode 3 14
T6
G&R v A/C2: 6
22
T7
G&R v A/C2: 7
*)
1
*)
1
WISKUNDE C korter programma
29
Inhaalmoment voor toetsen 6 en 7 of herkansing voor deze hoofdstukken in de toetsperiode week 25/26
WISKUNDE B - V4
2009 - 2010
Voortgangstoetsen Week
Code
Weging voor rapportcijfer
Inhoud
Inhaalmoment
Rapportperiode 1 40
T1
G&R v B1: 1
1 toetsen 1 en 2 in week 46
45
T2
G&R v B1: 2
1
Rapportperiode 2 49
T3
G&R v B1: 3
1
5
T4
G&R v B1: 4
1
10
T5
G&R v B2: 5
1
toetsen 3, 4 en 5 in week 11
Rapportperiode 3 16
T6
G&R v B2: 6
1
23
T7
G&R v B2: 7
1
30
Inhaalmoment voor toetsen 6 en 7 of herkansing voor deze hoofdstukken in de toetsperiode week 25/26
WISKUNDE D - V4
2009 - 2010
Voortgangstoetsen Week
Code
Weging voor rapportcijfer
Inhoud
Inhaalmoment
Rapportperiode 1 41
T1
vD1-1
1 toetsen 1 en 2 in week 50
48
T2
vD2-5
1
Rapportperiode 2 4
T3
vD1-2
1 toetsen 3 en 4 in week 11
10
T4
vD2-6
1
Rapportperiode 3 16
T5
vD1-3
1
23
T6
vD2-7
1
31
Inhaalmoment voor toetsen 5 en 6 in de toetsperiode week 25/26
NATUURKUNDE - V4
2009 - 2010
Voortgangstoetsen Week
Code
Inhoud
Weging voor rapportcijfer
Rapportperiode 1 39 T1 Hoofdstuk 1 42 P1 verslag practicum elektriciteit
2 1
Rapportperiode 2 46 T2 Hoofdstuk 2 2 T3 Hoofdstuk 3 9 T4 Hoofdstuk 4
2 2 2
Rapportperiode 3 16 T5 Hoofdstuk 6 24 P2 verslag practicum mechanica 25/26 T6 Hoofdstuk 7
2 1 2
32
SCHEIKUNDE - V4
2009-2010
Voortgangstoetsen Week
Code
Inhoud
Weging voor rapportcijfer
Rapportperiode 1 41 T1 Chemie Overal sk VWO hoofdstuk 1 + hoofdstuk 2 + herhaling VWO3 50 T2 Verslag proef zouten 51 T3 Chemie Overal sk VWO hoofdstuk 3 + hoofdstuk 4 Rapportperiode 2 7 T4 Chemie Overal sk VWO hoofdstuk 5 §1 t/m 4 + hoofdstuk 6 14 T5 Opdracht aan de hand van Hoofdstuk 5 Rapportperiode 3 T6 Chemie Overal sk VWO hoofdstuk 7 + hoofdstuk 8 25/26
33
2 1 2
2 1
3
BIOLOGIE - V4
2009-2010
Voortgangstoetsen Week
Code
Inhoud
Weging voor rapportcijfer
Rapportperiode 1
40 42 44
T1 Biologie voor jou VWO 4, thema 1 T2 Open boek toets thema 6 PO41 Gedragsonderzoek Blijdorp en verwerking thema 6 (inleveren week 48)
1 1 1
Rapportperiode 2
48 7
T3 T4
Biologie voor jou VWO 4, thema 2 Biologie voor jou VWO 4, thema 3
1 1
Rapportperiode 3
14 20 25
T5 T6 T7 3 t/m 7 PO43 hele PO42 jaar
Biologie voor jou VWO 4, thema 4 Biologie voor jou VWO 4, thema 5 Biologie voor jou VWO 4, thema 7 Module genetica Inleveren week 9 Diverse practica en andere opdrachten bij thema 1 t/m 5 en 7
34
1 1 1 1 1
ECONOMIE - V4
2009 - 2010
Voortgangstoetsen Week
Code
Inhoud
Weging voor rapportcijfer
Rapportperiode 1 39 T1 Voortgangstoets H.1 40 PO1 Inleveren opdrachten bij Prinsjesdag 45 T2 Toets bij de tot deze week behandelde stof Rapportperiode 2 50 T3 Voortgangstoets H.3 + H.4 2 T4 Grote voortgangstoets bij de lesbrief van eerste half jaar, Vraag en Aanbod Toetsduur: 90 minuten 6 PO2 Inleveren 1 onderzoek voor prijsontwikkeling Hele Een optreden voor de klas met bespreking van periode actueel onderwerp of kleine onderzoekjes bij de theorie bepalen 25% van het cijfer van de daarop volgende toets Rapportperiode 3 12 T5 Voortgangstoets V en A H.5 + Welvaart H. 1 + 2 + indexcijfers 20 T6 Voortgangstoets H.3 en H.4 22 PO3 Laatste kans om 1 artikel te bespreken voor de klas en 2 andere artikelen met bespreking in te leveren 26 T7 Grote voortgangstoets bij de stof van tweede half jaar, lesbrief Welvaart + Vaardigheden H1 + … Toetsduur: 90 minuten Hele Een klein onderzoekje bij de theorie kan 25% van periode het volgende toetscijfer bepalen
2 1 2
2 4
1
2 2 2
4
Wanneer een onderdeel in een toets door veel leerlingen slecht gemaakt is kan dit onderdeel in de volgende toets opnieuw getest worden.
35
MANAGEMENT & ORGANISATIE - V4
2009 - 2010
Voortgangstoetsen Week
Code
Inhoud
Weging voor rapportcijfer
Rapportperiode 1 39 T1 Stichting & Vereniging H. 1+2 (gedeeltelijk) 44/45 T2 Stichting & Vereniging H. 1 + 2 Rapportperiode 2 2/3 T3 Stichting & Vereniging geheel 9
T4
1 3
4
Eenmanszaak deel 1 (gedeeltelijk)
2
Rapportperiode 3 14 T5 Eenmanszaak deel 1 (gedeeltelijk) 19 T6 Eenmanszaak deel 1 (gedeeltelijk) 25/26 T7 Eenmanszaak deel 1
2 2 4
36
ALGEMENE NATUURWETENSCHAPPEN - V4
2009 - 2010
Grote dossiertoetsen (herkansbaar) Week
2/3
Code
Weging in Schoolexamen
Inhoud
DT41 Sterrenkunde
25/26 DT42 Leven + Biosfeer
Tijd
20%
50 min
20%
50 min
Extra hulpmiddelen
schrift, samenvattin gen boek schrift, samenvattin gen boek
Kleine dossiertoetsen (niet herkansbaar)
Week
Code
Weging in Schoolexamen
Inhoud
Tijd
45
T1
Sterrenkunde
10%
50 min
14
T2
Leven
10%
50 min
Extra hulpmiddelen
schrift, samenvattin gen boek schrift, samenvattin gen boek
Praktische opdrachten (niet herkansbaar) Week
Code
Weging in Schoolexamen
Inhoud
39 PO41 Debat met hele klas 46/47 PO42 Mondelinge presentatie sterrenkunde 13 PO43 Vakoverstijgend V4 project 16/17 PO44 Mondelinge presentatie over actueel natuurwetenschappelijk onderwerp
Omvang
10 % 10 %
6 SLU 6 SLU
5% 15 %
3 SLU 9 SLU
Het vak ALGEMENE NATUURWETENSCHAPPEN wordt afgerond in VWO-4
37
CULTURELE EN KUNSTZINNIGE VORMING - V4 2009 - 2010 Week
Code
37 46
T1 T2
Inhoud
Kunstautobiografie Culturele activiteit 1
Omvang
2% 5%
48
T3
Culturele activiteit 2
5%
4 10
T4 T5
Culturele activiteit 3 Culturele activiteit 4
5% 5%
40
T6
Praktische opdracht 1
5%
48 10 15 21 24/25
T7 T8 T9 T10 T11
Praktische opdracht Praktische opdracht Praktische opdracht Praktische opdracht Afsluiten dossier
5% 5% 5% 5% 3%
2 3 4 5
Het vak CKV wordt afgerond in VWO-5
38
KLASSIEKE CULTURELE VORMING – V4
2009 - 2010
Grote dossiertoetsen (herkansbaar) Week
Code
Weging in Schoolexamen
Inhoud
2/3 DT41 Thema A 25/26 DT42 Thema B
15% 15%
Tijd
90 min 90 min
Kleine dossiertoetsen (niet herkansbaar) Week
45
Code
T1
Weging in Schoolexamen
Inhoud
Thema C
5%
Tijd
50 min
Praktische opdrachten (niet herkansbaar) Week
21
Code
Weging in Schoolexamen
Inhoud
PO41 Thema D
15%
Het vak KCV wordt afgerond in VWO-5
39
Omvang
30 SLU
MAATSCHAPPIJLEER - V4
2009 - 2010
Grote dossiertoetsen (herkansbaar) Week
Code
Weging in Schoolexame
Inhoud
2/3
DT41 Parlementaire democratie (incl. werkboekvragen, extra opdrachten, extra stof, aantekeningen, gastlessen) 25/26 DT42 Pluriforme Samenleving (incl. werkboekvragen, extra opdrachten, extra stof, aantekeningen, presentaties)
Tijd
25%
60 min
25%
60 min
Kleine dossiertoetsen (niet herkansbaar) Week
Code
41
T1
14/15
T2
Weging in Schoolexame
Inhoud
Rechtsstaat (incl. werkboekvragen, extra opdrachten, extra stof, aantekeningen) Verzorgingstaat (incl. werkboekvragen, extra opdrachten, extra stof, aantekeningen)
Tijd
20%
50 min
20%
50 min
Inhoud
Weging in Schoolexame
Omvang
37-03 PO41 Praktische opdracht
10%
10 SLU
Praktische opdrachten (niet herkansbaar) Week
Code
Het vak MAATSCHAPPIJLEER wordt afgerond in VWO-4
40
GODSDIENST – V4
2009 - 2010
Grote dossiertoetsen (herkansbaar) Week
Code
Weging in Schoolexamen
Inhoud
2/3
DT41 Onderwerp: Over wondere feiten 25/25 DT42 Onderwerp: Over normaal gesproken
Tijd
15%
60 min
15%
60 min
Praktische opdrachten (niet herkansbaar) Week
44
9
16
22
24
Code
Inhoud
Weging in Schoolexamen
PO41 Onderwerp: Verwondering over de mens Verwerkingsopdracht: Filosofie versus theologie PO42 Onderwerp: Ethiek Verwerkingsopdracht: eigen onderzoek Thema: overeenkomstig gekozen profiel PO43 Onderwerp: Persoonlijke Levensbeschouwelijk Profiel Toetsvorm: werkstuk PO44 Onderwerp: Ethiek Verwerkingsopdracht: Film, volgens argumentatiemodel PO45 Individuele (praktische) opdrachten en opdrachten boek en werkboek.
Het vak GODSDIENST wordt afgerond in VWO-4
41
15%
15%
20%
10%
10%
NATUUR, LEVEN & TECHNOLOGIE - V4
2009 - 2010
Praktische opdrachten (niet herkansbaar) Week
46
7
17
Code
Weging in Schoolexamen
Inhoud
PO41 Module 1 Forensisch onderzoek Opdrachten Toets
Omvang
60 SLU 5% 5%
PO42 Module 2 Medicijnen; van molecuul tot mens Opdrachten Toets PO43 Module 3 Moleculen in leven Opdrachten Toets
40 SLU 4% 4% 40 SLU 4% 4%
24/25 PO44 Vrije biochemische opdracht Opdracht Presentatie
42
20 SLU 2% 2%
LICHAMELIJKE OPVOEDING – V4
2009 - 2010
Handelingsdeel Week
35 – 36 37 – 43 41 45 – 52 50 1- 8 9 – 17 19 – 25
INTROWEEK + UITLEG PTA + INTRO SOK LES COOPERTEST LES + KEUZE SOK (WEEK 48) VOLLEYBALWEEK SHUTTLE RUN TEST (WEEK 2 + 3) + SOK (1+ 2 + 3) KSH CIRCUIT (WEEK 10) + SOK (4 + 5 + 6) LES + RONDJE TOOLENBURGSE PLAS
* L.O. wordt in 4 VWO afgesloten met een NB (Naar Behoren) of een “nnb” (niet naar behoren) , uitgedrukt in een beoordeling O, V of G. Met L.O. kan je geen andere vakken compenseren. * In VWO 4 wordt begonnen met de aanleg van een examendossier. De docent L.O. zorgt voor het bijhouden van die administratie en voor de bewaring van die gegevens. In dit dossier worden de volgende zaken vastgelegd: - aanwezigheid/afwezigheid - afgeronde testen met resultaten - SOK - Afgeronde onderdelen van de 5 domeinen, te weten, Vaardigheden, Bewegen, Bewegen en Regelen, Bewegen en Gezondheid, Bewegen en Samenleving. Deze verschillende domeinen zullen in week 35 worden uitgelegd en toegelicht. * Van alle leerlingen wordt aanwezigheid in de les verwacht, ook als ze, met geldige reden, niet mee kunnen doen. In overleg met de docent L.O. zullen er dan vervangende taken worden aangewezen. * Per periode mogen er maximaal 2 lessen (met geldige reden) gemist worden, met een maximum van 4 per jaar. Meer lessen missen, betekent een “nnb” (niet naar behoren) op de eindlijst. Bovendien dient de leerling dan een alternatieve opdracht te maken. De leerling is zelf verantwoordelijk voor het verkrijgen van die opdracht, te behalen bij hun docent LO. Deze opdracht moet minimaal voldoende worden afgerond, anders zal deze opnieuw gedaan moeten worden. * De toetsen Coopertest, Shuttle Run Test , KSH Circuit en Rondje Toolenburgse Plas moeten naar behoren zijn afgerond. Naar behoren betekent dat de score van de leerling met voldoende inzet moet zijn volbracht. * Als een leerling, met reden, een test niet af kan leggen, moet deze worden ingehaald. Tot het moment van inhalen, staat de leerling “nnb”. * SOK: door de sectie L.O. zullen verschillende activiteiten worden aangeboden in het kader van de Sport Oriëntatie Keuze (SOK). Leerlingen ervaren sporten die voor hen veelal onbekend zijn. * Deelname aan de SOK is verplicht, evenals de aanwezigheid. Onverhoopte afwezigheid dient zo snel mogelijk met de docent L.O. te worden opgelost. Zie ook bovengenoemd aanwezigheidbeginsel.
43
LOOPBAANORIËNTATIE EN –BEGELEIDING – V4
Handelingsdeel Week
Code
50 15 23
HD41 Portfolio keuzeweb af HD42 Verslag (en) bezoek open dag HD43 Verslag gesprek met mentor over keuze
Inhoud
Omvang
44
Opmerkingen
Katholieke Scholengemeenschap Hoofddorp
STUDIEVAARDIGHEDEN BOVENBOUW Schooljaar 2009 - 2010
Handleiding bij praktische opdrachten, leesdossiers, verslagen, presentaties en andere algemene studievaardigheden
45
VAARDIGHEID 1: HET FORMULEREN VAN HOOFD- EN DEELVRAGEN
Als je een onderwerp gekozen hebt moet je weten wat je nu precies wilt gaan onderzoeken. Je kunt nu eenmaal van een onderwerp niet alles onderzoeken en daarom moet je een begrenzing aanbrengen: Dit hoort er wèl bij en dat niet. Stel: je onderzoek heeft betrekking op de problematiek van de allochtonen in Nederland. Over een onderwerp als dit zijn enkele bibliotheekplanken met boeken te vullen. In je (profiel)werkstuk kun je niet alles over dit onderwerp behandelen. Je moet je dus beperken en dat doe je door bij het onderwerp een hoofdvraag en een aantal deelvragen te ontwikkelen. Hoofden deelvragen vormen de rode draad in je onderzoek en daarom moet je er goed bij stilstaan. Goede hoofd- en deelvragen voorkomen onnodig oponthoud bij de voorbereiding en uitvoering van je onderzoek.
1. Wat zijn de kenmerken van een goede hoofdvraag? a. Een hoofdvraag moet passen binnen het vak of de twee vakken waarop je (profiel)werkstuk betrekking heeft; b. Hij moet duidelijk afgebakend zijn. Onderwerp, periode en gebied moeten duidelijk aangegeven zijn; c. De hoofdvraag is éénduidig, d.w.z. maar op één manier uit te leggen; d. De hoofdvraag mag niet uit meerdere (deel)vragen bestaan; e. Op een hoofdvraag mag niet alleen ‘ja’ of ‘nee’ kunnen worden geantwoord. f. De hoofdvraag moet nieuwe informatie opleveren. Wat je al weet hoef je immers niet meer te onderzoeken; g. De hoofdvraag moet uitvoerbaar zijn binnen de beschikbare tijd en met de beschikbare middelen.
2. Wat zijn de kenmerken van een goede deelvraag? a. Een deelvraag bestaat uit één enkele vraag; b. Het antwoord op een deelvraag kan nooit ‘ja’ of ‘nee’ zijn; c. Een deelvraag moet altijd passen binnen de hoofdvraag en mag dus niets aan de hoofdvraag toevoegen; d. Alle deelvragen samen leveren het antwoord op de hoofdvraag op.
Leg altijd (voordat je verder gaat) het overzicht van hoofd- en deelvragen ter beoordeling voor aan je begeleidende docent(en).
46
VAARDIGHEID 2: SAMENWERKEN
Vaak moeten opdrachten in groepsverband uitgevoerd worden. Het is heel belangrijk bij het samenstellen van het werkgroepje óók rekening te houden met verschillen in capaciteiten; daarvoor kun je het best eerst onderzoeken, wat ieders sterke kant is. Om vervolgens een goede samenwerking te verkrijgen en te behouden én als groep een voldoende prestatie te leveren, is het van belang je aan de volgende regels te houden: 1. Taakverdeling Maak aan het begin van de opdracht een duidelijke taakverdeling. Verdeel, bijvoorbeeld, deelvragen over de verschillende groepsleden. Houd in de gaten dat ieder groepslid een ongeveer even zwaar onderdeel voor zijn/haar rekening krijgt. Dat voorkomt ruzie in de toekomst! Gun bij deze taakverdeling elkaar een favoriet onderwerp en verdeel de “vervelende” klusjes zo eerlijk mogelijk.
2. Afstemming Spreek met elkaar (en met je begeleider) af, wanneer er werkoverleg plaatsvindt en houd je aan deze afspraken. Dat is van het grootste belang voor een goede voortgang, het voorkomt, dat één of meerdere leden van de werkgroep onevenredig veel werk doen én je krijgt geen problemen met de dead - line! Communiceer ook tussendoor regelmatig met elkaar om te voorkomen dat je dubbel werk doet. Je kunt elkaar de teksten mailen! Als iedereen zijn/haar opdracht uitgevoerd heeft, is het belangrijk dat uit de verschillende onderdelen een eenheid gesmeed wordt. Lees elkaar‘ s teksten door (zoek taal - en tikfouten) en verwijs, indien van toepassing, naar andere hoofdstukken. Ga na of de hoofdstukken goed op elkaar aansluiten. Als dat niet zo is, of er staan te veel fouten in, kan de docent concluderen, dat je de opdracht niet goed op elkaar afgestemd hebt en het werk met (nog) "niet naar behoren" beoordelen.
3. Gemeenschappelijke verantwoordelijkheid Uiteindelijk is de hele groep, ondanks de taakverdeling, verantwoordelijk voor het hele werkstuk, niet alleen voor de uitvoering, maar vooral ook voor de inhoud. Ieder lid van de groep moet antwoord kunnen geven op inhoudelijke vragen, ook al heeft hij/zij de betreffende deelvraag niet zelf uitgewerkt.
4. Beoordeling Als uit het logboek (zie Vaardigheid 3: Het logboek) blijkt, dat er bij de samenwerking een groepslid qua inzet/prestatie duidelijk tekort geschoten is ten opzichte van de overige groepsleden, kan dat aanleiding zijn tot een verschil in beoordeling tussen de groepsleden.
47
VAARDIGHEID 3: HET LOGBOEK
Een logboek is een vastlegging van alle tijdens een onderzoek verzamelde gegevens, metingen, gedachten en andere belangrijke zaken. Als je aan het uiteindelijke verslag begint, kan het logboek dienen als belangrijkste bron van gegevens.Een logboek is dus iets anders dan een tijdregistratie. Natuurlijk horen deze gegevens ook in een logboek, maar een logboek is veel meer.
1. Het logboek: hoe werkt dat? Neem als logboek bijvoorbeeld een gezamenlijk e-mail adres waar alle gegevens worden opgeslagen die door de groep zijn verzameld. Zorg dat alle leden van de groep toegang hebben tot dit adres. Schrijven in een schrift kan natuurlijk ook maar is niet altijd voor iedereen toegankelijk. Het logboek heeft een chronologische of thematische opbouw. Google Docs is een interessant middel hierbij.
2. Welke zaken komen in een logboek? a. Hoofd- en deelvragen; b. Het werkplan (indien gevraagd); c. Alle vorderingen van het onderzoek, eventueel verdeeld per deelvraag. Resultaten van experimenten, bijstellingen van onderzoeksvragen. Vermeld altijd de bronnen die worden gebruikt; d. Eventuele mislukkingen horen zeker ook thuis in het logboek; pas als je het verslag gaat schrijven, ga je selecteren wat je wel of niet kunt gebruiken; e. In het logboek verzamel je dus alle gegevens die van belang kunnen zijn; f. Zet elke keer als je iets noteert de datum erbij, zodat ook anderen inzicht krijgen in het verloop van het proces.
Het logboek is uiteindelijk de basis voor jullie verslag.
48
VAARDIGHEID 4: BETROUWBAARHEID VAN INTERNETBRONNEN
Informatie op internet moet bruikbaar zijn. Minstens zo belangrijk is het dat de informatie betrouwbaar is. Hoe kun je dat beoordelen?
1. Wie heeft de site gemaakt? Om te beginnen moet je proberen na te gaan wie de site heeft gemaakt. Het is altijd riskant informatie te gebruiken van anonieme personen. Let bijvoorbeeld op de volgende punten: • Kijk naar de achtergrond van de auteur. Is hij of zij wetenschapper, journalist, politicus, leraar? Doorgaans is informatie betrouwbaarder wanneer deze afkomstig is van een grotere organisatie; • Kan ik ergens anders uit opmaken of de schrijver deskundig is? Heeft de auteur andere publicaties op zijn naam?; • Als iemand een e-mail adres vermeldt weet je zeker dat hij niet anoniem wil blijven; • Niet alle informatie op de site van een bedrijf of universiteit heeft het goedgekeurd - stempel van de organisatie. Let op adressen waar een ~ (tilde) in voorkomt, of informatie die staat op adressen met de woorden members of users. Het gaat dan meestal om particuliere pagina’s. Deze informatie kan evengoed betrouwbaar zijn maar mag niet worden toegeschreven aan universiteit of andere organisatie; • Is de auteur in dienst van een organisatie? Soms kun je aan het adres van een site zien dat de site afkomstig is van een universiteit. .com – een commercieel bedrijf .org – een non-profitorganisatie .gov – een overheidsorganisatie
2. Wat is het karakter van het artikel? Om te kunnen beoordelen of een artikel betrouwbaar is kun je ook letten op het karakter van ervan. Wil de schrijver informatie geven over het onderwerp. Of wil hij je misschien overtuigen van zijn standpunt in een bepaalde kwestie? Is de informatie logisch, klinkt de redenering geloofwaardig, worden er redenen genoemd waarom de informatie correct zou zijn? Levert de tekst ondersteunend bewijs? Is de informatie ook terug te vinden in andere, bij voorkeur gedrukte, bronnen? Heeft de auteur bronnen vermeld waar hij zich op baseert?
3. Informatie vergelijken Om de betrouwbaarheid van informatie te kunnen beoordelen is het vaak handig gegevens van diverse sites met elkaar te vergelijken.
49
VAARDIGHEID 5: DE TECHNIEK VAN HET INTERVIEWEN
Wie voor het eerst een interview af moet nemen doet er goed aan deze pagina goed door te nemen en gebruik te maken van de onderstaande tips.
• • •
Denk eerst na over de vragen, die je wilt gaan stellen. Houd hierbij het doel van het interview voor ogen; Stel degene die je interviewt op zijn gemak, zeker als het voor degene tegenover je de eerste keer is; Zorg dat je je geheel richt op degene die geïnterviewd wordt en begin niet over je eigen ervaringen t.a.v. het onderwerp; je komt om te luisteren. Het komt er daarom niet alleen op aan dat je de juiste vragen stelt, maar ook dat je goed luistert.
1. Actief luisteren Hoe kun je laten mérken, dat je goed luistert? • Vat tijdens het vraaggesprek af en toe samen, wat er tot dan toe is gezegd; • Probeer door tussenvragen als ' kun je hierover wat meer vertellen?', de geïnterviewde nog meer over het onderwerp naar voren te laten brengen; • Laat door verbale en non-verbale reacties merken, dat je geïnteresseerd bent in het verhaal. Als je niet wilt onderbreken dan kan dit door te knikken of instemmend te hummen; • Trek niet zelf voorbarige conclusies, dat kan de vertrouwenssituatie verstoren.
2. Soorten vragen Belangrijk is, dat je de informatie uit de geïnterviewde zélf haalt, dus: • Stel geen ‘gestuurde’ vragen bij een interview. Mensen krijgen door gestuurde vragen het idee dat hun dingen in de mond worden gelegd; • Stel de (meestal) van tevoren bedachte vragen, alsof ze je door het gesprek ingegeven worden, dat vergroot de natuurlijkheid van de situatie; • Stel zo veel mogelijk open vragen. Hiermee geef je degene die je interviewt de ruimte in de formulering van zijn antwoord. Open vragen beginnen vaak met hoe, waarom, wat en welke. Voorbeeld: Journalist: Burgemeester, de omwonenden zijn de overlast van hangjongeren meer dan zat. Zeker nu het gisterenavond helemaal uit de hand is gelopen wordt er geroepen om harde maatregelen. Bent u ook een voorstander van harde maatregelen. (gesloten) Burgemeester: Ja. Stel je de vraag: Welke maatregelen denkt u te nemen om dit op te lossen? (open). Dan kan de burgemeester het niet meer alleen af met het antwoord ja;
•
Zorg voor een natuurlijk verloop in je vraagstelling. Een verkeerde of verkeerd getimede vraag kan een goed vraaggesprek danig verstoren.
3. Denk aan je houding
•
Soms is het handig, om je onwetend voor te doen. Dan begin je over het onderwerp vragen te stellen, die al lang bekend zijn;
50
• •
•
Pittige vraagjes stel je "zogenaamd" als tussendoortjes (alsof je niet beter weet);. Soms moet je in de huid kruipen van de lezer van het interview, die méér wil weten, dan kan een vraag om uitleg belangrijk zijn: ik begrijp het niet precies, leg het eens uit, kan je daar nog meer over vertellen?; Lichaamstaal kan ook enthousiasmerend werken, of het nu kleine gebaren of instemmende geluiden zijn, het zal de geïnterviewde altijd het idee geven, dat hij nog meer moet zeggen.
VAARDIGHEID 6:
DE ENQUÊTE: VOORBEREIDING, UITVOERING EN VERWERKING
Een enquête is zelden het enige middel waarmee je informatie verzamelt. Meestal maak je ook gebruik van andere informatiebronnen. Je moet bepalen of de informatie uit je enquête als aanvulling of als controle van de andere gegevens dienst doet.
1. De voorbereiding Tijdens de voorbereiding moet je jezelf de volgende vragen stellen: • Over welk deel van mijn onderzoek wil ik met deze enquête informatie verzamelen?; • Wie ga ik enquêteren?; • Welke vragen ga ik stellen?; • Op welke wijze ga ik de antwoorden verwerken? Het vaststellen van je doelgroep is belangrijk. • De groep moet voldoende groot zijn; • De groep moet verband houden met het onderwerp van je onderzoek. Het type vragen dat je gaat stellen moet een gemakkelijke verwerking mogelijk maken. Let er ook op dat je vragen direct verband houden met je onderzoek. Formuleer over elk deelonderwerp van je onderzoek een aantal vragen die de kern van je onderzoek raken en stel die twee keer in een andere formulering. Vermijd een ellenlange vragenlijst. In principe gebruik je in een enquête gesloten vragen waarbij respondenten alleen gestandaardiseerde antwoorden hoeven aan te kruisen. Met dit soort vragen verzamel je meestal feitelijk goede informatie. Voorbeelden:
• •
Ja / nee – vragen (voorbeeld: “De verbouwing van de KSH is goed geweest voor het onderwijs aan deze school: ja / nee); Beweringen met de mogelijkheid om te scoren op een vijfpuntsschaal, glijdend van ‘helemaal mee eens’ tot ‘helemaal mee oneens’. Zo’n bewering moet, om misverstand te voorkomen, positief geformuleerd zijn. (Voorbeeld: ‘Ik vind dat leerlingen die de KSH vervuilen strenger bestraft moeten worden: 1 2 3 4 5”).
Helderheid is belangrijk Meer nog dan bij een interview moet je bij een enquête zorgen voor een heldere vraagstelling. Let verder nog op het volgende: Houd de vraagstelling kort.
51
• • • •
Vermijd ontkenningen, stel alle items op in positieve bewoordingen; Zorg dat je eigen mening niet doorklinkt in je vraagstelling; Groepeer vragen rondom kleinere thema’s, gebruik tussenkopjes in je enquête als die langer is dan ongeveer 25 korte vragen; Zorg dat lastige vragen worden afgewisseld met heel eenvoudige vragen.
Als je je vragen geformuleerd hebt is het zinvol je enquête op enkele personen uit te proberen. Dat verkleint de kans dat je achteraf moet constateren dat er toch onduidelijkheden in je vragen zitten!
2. De enquête zelf Een mondelinge enquête heeft als voordeel dat je direct en zelf de antwoorden kunt turven maar die moet altijd kort zijn en je moet mondeling duidelijk maken wat je wilt. De kans bestaat dat mensen je te woord staan omdat ze je niet durven of willen weigeren, maar dat ze wenselijke en dus onbetrouwbare antwoorden geven. Een schriftelijke enquête kost meer tijd, maar kan “betere” antwoorden opleveren. De mensen kunnen dan in alle rust besluiten of ze wel / niet willen meewerken. Zet duidelijk uiteen wat je doel is en hoeveel tijd het invullen waarschijnlijk gaat kosten. Garandeer je respondenten ook dat hun antwoorden anoniem blijven
3. Verwerking en verslaglegging Het verwerken van de gegevens houdt meestal in dat je moet gaan turven: • het aantal formulieren dat je hebt terug ontvangen; • per vraag het aantal malen dat er ja of nee is geantwoord; • per 5-puntsbewering het aantal malen dat er 5-4-3-2-1 is gescoord. Turf de antwoorden van specifieke deelgroepen uit je bestand eventueel apart. Het kan van belang zijn om te weten of mannen en vrouwen, oud en jong, hoog en laag opgeleid dezelfde scores halen of juist niet. Na de verwerking van de gegevens moet je deze volledig en duidelijk in een verslag verwerken. Besteed hierbij aandacht aan de volgende punten: • Vermeld hoeveel enquêteformulieren je hebt uitgezet en hoeveel je er ingevuld hebt teruggekregen. Dit wordt de respons genoemd. Vermeld ook de respons in procenten; • Vermeld de uitslagen van de enquête zowel in absolute getallen als in procenten. Geef hierbij duidelijk aan voor welke deelgroepen de scores geldig zijn; • Verwerk je gegevens niet alleen in tabelvorm of tekst, maar zorg voor een aantrekkelijke presentatie d.m.v. bijvoorbeeld een diagram; • Een belangrijk onderdeel van de verslaglegging van een enquête is een verklaring of interpretatie van de uitkomsten (conclusie). Dat kan in de vorm van een aaneengesloten tekst (voor het geheel) of in de vorm van korte tekstjes bij de deelelementen van je onderzoek.
52
VAARDIGHEID 7: HET GEBRUIK VAN HET WOORDENBOEK
Bij schrijfvaardigheid kan het aantrekkelijk lijken, veelvuldig het woordenboek te gebruiken, maar het kan ook te veel tijd gaan kosten. Daarom is het zinvol, vóór het raadplegen van het woordenboek eerst na te gaan of een woord misschien op een andere manier verklaard kan worden:
• • • •
vergelijk het woord eens met een andere vreemde taal of met het Nederlands; spreek het woord “hardop” uit, dat kan een aanknopingspunt geven; probeer het te herleiden met behulp van andere (wel bekende) woorden uit de context; probeer van samengestelde woorden te bepalen, of je een deel van het woord misschien al kent;
Lukt dat allemaal niet, dan ga je op zoek naar het woord in een woordenboek. Als je een woordenboek voor de eerste keer gebruikt, kijk dan altijd eerst naar de “inrichting” van het boek, ofwel de “legenda”. Je weet dan, wat er met allerlei aanduidingen in de items bedoeld wordt. Ook zul je zien, dat een woordenboek bijzonder veel grammaticale informatie biedt: er staat volop informatie in over geslacht, meervouden, vervoegingen, naamval en dergelijke. Het opzoeken van woorden kan wel eens lastig zijn. Want een woordenboek biedt vaak niet één, maar twee of meer mogelijkheden voor een te vertalen woord. Dan is natuurlijk de makkelijkste manier om gewoon de eerste de beste vertaling te kiezen. Dat kan de verkeerde keuze zijn en daarom moet je verder kijken. In de praktijk blijken er meerdere struikelblokken te zijn: Struikelblok 1 Een woord kan zowel als zelfstandig naamwoord, als bijvoeglijk naamwoord of als bijwoord gebruikt worden en daardoor verschillende vertalingen hebben. Voorbeeld: “Goed” = “goods”(z.n.), “good” (bijv.n.), of “well”(bijw.).
Struikelblok 2 Een woord kan verschillende betekenissen hebben met daarbij in de vreemde taal verschillende vertalingen. Voorbeeld : In het Nederlands kan ‘zin hebben’ aangeven dat je ergens zin in hebt, maar ook dat iets zin heeft, ‘nuttig’ is. In het Duits kan ‘zin’ zowel Sinn als Lust zijn, maar ook nog Satz (en Zweck): 1. Sinn (verstand, betekenis, nut): Das hat gar keinen Sinn; 2. Lust, Wille (wil, lust): Ich habe keine Lust, ins Kino zu gehen. Er hat völlig gegen meinen Willen gehandelt; 3. Satz (volzin, grammaticaal) Es gibt drei Fehler in diesem Satz. In de betere woordenboeken wordt meestal aangegeven in welke context woorden gebruikt worden.
53
Struikelblok 3 Samengestelde woorden zijn niet direct in ieder woordenboek te vinden, je moet het woord eerst uit elkaar halen en dan één of meerder woorddelen opzoeken Nutzenkalkül: Nutzen = nut, voordeel, winst, Kalkül = calculatie, berekening >>> winstberekening NB: het gebruik van woordenboeken op internet lijkt een snellere methode te zijn, maar houdt ook gevaren in: je krijgt vaak vertalingen voorgeschoteld, die niet in de context passen! Je zoekt meer en je krijgt: der See in plaats van: mehr. De meest betrouwbare site lijkt in dit opzicht: www.interglot.com
VAARDIGHEID 8: HET MAKEN VAN EEN SAMENVATTING VAN LEERSTOF Het maken van een samenvatting van leerstof helpt je de leerstof beter te onthouden. Daarvoor zijn de onderstaande richtlijnen bedoeld. Ze zijn niet van toepassing op de zgn. "geleide samenvatting", die je voor Nederlands als eindexamenopdracht maakt. Door het maken van de samenvatting breng je structuur aan in de stof en formuleer je de hoofdzaken in eigen woorden. Een samenvatting is het antwoord op de vraag: wat staat er eigenlijk? Het bevat de belangrijkste gedachten van de verschillende delen van de tekst en van de tekst als geheel. Je kunt kiezen uit twee soorten samenvattingen: de eerste is een samenvatting met dezelfde structuur als de leerstof. De ander is een samenvatting per vraag die je gesteld hebt. 1. Een samenvatting met dezelfde structuur als de leerstof Waarom is het belangrijk structuur in de tekst waar te nemen? Door de structuur in de tekst waar te nemen ben je meestal beter in staat om: • De stof te verkennen; • Doelgericht te lezen; • Vragen en leerdoelen te bedenken; • Een samenvatting van de stof te maken. Structuur herkennen in een studieboek: • Bekijk de inhoudsopgave. Deze geeft in feite in een oogopslag de structuur van het hele boek aan; • Lees de korte beschrijving op de achterflap; • Lees de studieaanwijzingen in de inleiding of het voorwoord; • Lees de titel en inleiding van de belangrijkste hoofdstukken. Uit de titel blijkt vaak al waar het over gaat; • Lees de conclusies of samenvatting. 2. Een samenvatting per vraag die je gesteld hebt Maak gebruik van de volgende basis vragen: • Stel bij elke definitie van een begrip de vraag "Wat is een
?" of "Wat betekent ?"; • Stel telkens als in de stof een verband wordt aangegeven de vraag: Wat hebben deze zaken met elkaar te maken?; • Stel bij elke bewering de vraag "Waarom is dat zo?;
54
• • • •
Draai een feitelijke mededeling om in een vraag. ("De euro werd ingevoerd op 11-2002" wordt "Wanneer werd de euro ingevoerd?"); Stel bij elk mechanisme de vraag "Hoe werkt het?"; Stel bij elke gebeurtenis de vraag "Wie waren erbij betrokken?"; Stel bij elke gebeurtenis de vraag "Waar en wanneer vond dit plaats?";
Stel ook kritische vragen, d.w.z. vragen die je helpen kritisch over de stof te denken: • Is dit waar?; • Is dat een feit of een mening?; • Zijn de feiten verifieerbaar?; • Hoe komt de auteur tot zijn conclusie?; • Waarom is dit belangrijk?; • Komt deze informatie van een betrouwbare bron? Wat zeggen andere bronnen daarover?; • Is het taalgebruik van de auteur neutraal of emotioneel geladen?
VAARDIGHEID 9: HET MAKEN VAN EEN BOEKVERSLAG Het is handig van ieder gelezen werk een beknopte verhaalanalyse en beoordeling te maken. Je hebt op die manier een beknopt overzicht van het gelezen boek en jouw verwerking daarvan. Je kunt het best aan de hand van het volgende schema te werk gaan: Inhoud Thema Motieven Personen Tijd en ruimte Titelverklaring Verteller
Genre De context van het werk
Spanning
Stijl Waardering in recensies Persoonlijke beoordeling
(*)
(*)
Samenvatting van de inhoud De allerkortste samenvatting van een verhaal, d.w.z. in enkele woorden formuleren waar het verhaal over gaat. De terugkerende elementen (*) in een verhaal die het thema ondersteunen. De hoofd- en bijfiguren (karakters (*) tegenover types (*)). De topografische plaats en de klimatologische omstandigheden. Vergeet ook de eventuele ondertitel en de motto’s niet. Het perspectief /de soorten verteller: • De ik-verteller; • De hij/zij of personale (*) verteller; • De alwetende (*) of auctoriale (*) verteller Het soort werk in de zin van bijvoorbeeld roman, novelle of gedicht. De schrijver leeft op een bepaald moment en op een bepaalde plaats en maakt daardoor deel uit van een bepaalde cultuur. Dat bij elkaar heeft natuurlijk invloed op het literaire werk. Gebeurtenissen, tijdverloop, ruimte en vertelwijzen zijn bouwstenen waarmee de schrijver spanning in zijn werk brengt. Daarmee zorgt hij ervoor dat je wilt doorlezen, omdat je wilt weten hoe de gebeurtenissen verder gaan en hoe het verhaal afloopt. Taalgebruik (woordkeuze en zinsbouw) die mede bepaalt of het verhaal ‘vlot leest’. Recensenten in de pers die een boek beoordelen en jou met die recensies bij je meningsvorming over het boek kunnen helpen. Persoonlijke beoordeling die je o.m. kunt baseren op: • Het onderwerp • De gebeurtenissen • De personen • De opbouw • Het taalgebruik.
vraag aan je docent Engels, hoe de hier gebruikte begrippen in de betreffende taal heten. Dan kan je een verslag in de oorspronkelijke taal schrijven, als dat verlangd wordt. Deze begrippen worden in de lessen Nederlands behandeld.
55
VAARDIGHEID 10: ZELFSTANDIG ONDERZOEK VOORBEREIDEN EN UITVOEREN
Deze vaardigheid is specifiek bedoeld voor leerlingen met een natuurprofiel. Onder zelfstandig onderzoek verstaan we praktische opdrachten en het profielwerkstuk. Deze worden meestal in het laboratorium uitgevoerd (lokaal 219). Voordat je aan de slag kunt in het laboratorium stel je eerst een werkplan op en laat dit goedkeuren door de docent en TOA. Soms moeten materialen besteld worden, houd daar rekening mee. Is jouw plan goedgekeurd, reserveer dan uiterlijk 1 week van te voren een plek in het laboratorium. In het laboratorium houdt iedereen zich aan de gedragsregels die daar gelden. Aan het eind van je werktijd vul je het laboratoriumlogboek in.
Een werkplan bestaat uit: 1. Hoofd- en deelvragen (zie Vaardigheid 1: Het formuleren van hoofd- en deelvragen); 2. Eén of meer hypothesen; 3. Een ontwerp voor de practicumopstelling (tekening!); 4. Een representatieve bronnenlijst; 5. Een taakverdeling over de verschillende groepsleden (zie VAARDIGHEID 2 SAMENWERKEN); 6. Een tijdsplanning (inclusief eventueel overleg met je begeleider); 7. Een materialenlijst (minimaal 1 week van te voren inleveren bij TOA).
56
VAARDIGHEID 11: DE SCHRIFTELIJKE PRESENTATIE
A. Opbouw Een schriftelijke presentatie (verslag) moet de volgende opbouw hebben: • Voorkant; • Inhoudsopgave; • Inleiding; • beantwoording van alle deelvragen; • beantwoording van de hoofdvraag; • bronnenlijst.
1. Voorkant Op de a. b. c.
voorkant moeten de volgende dingen staan: voor- en achternaam van de schrijver(s); je klas; de titel van je van je verslag (bedenk iets origineels!);
Je kunt veel tijd steken in het maken van een prachtige voorkant, maar bedenk wel dat de inhoud van je werkstuk veel belangrijker is!
2. Inhoudsopgave De inhoudsopgave staat op een aparte bladzijde. In de inhoudsopgave staat vermeld op welke bladzijden de antwoorden op de hoofd- en deelvragen te vinden zijn. Ook de bladnummers van inleiding en bronnenlijst moet je vermelden. De bladzijden van je werkstuk moeten dan natuurlijk wel genummerd zijn!
3. Inleiding Op het eerste gezicht lijkt het wellicht vreemd, maar de inleiding schrijf je pas als de rest van je verslag klaar is! In je inleiding moet je de volgende dingen vermelden: a. de hoofdvraag en de deelvragen; b. de motivatie voor de keuze van het onderwerp; c. eventueel de moeilijkheden die je hebt ondervonden bij het maken van je verslag.
4. Beantwoording van de deelvragen a. b. c. d. e.
Iedere deelvraag krijgt een eigen hoofdstuk; Begin ieder hoofdstuk op een nieuwe pagina; Begin ieder hoofdstuk op een nieuwe bladzijde; De deelvraag is de titel van het hoofdstukje; Verzin er geen dingen bij die niets met het beantwoorden van de deelvraag te maken hebben!
5. Beantwoording van de hoofdvraag Dit is de conclusie van je werkstuk. Eigenlijk doe je niets anders dan de antwoorden op de deelvragen nog eens even kort samenvatten. Kom niet met nieuwe informatie aan die je bij het beantwoorden van de deelvragen nog niet had gebruikt!
57
6. Bronnenlijst Aan het eind van je verslag moet je een lijst maken van alle informatie die je gebruikt hebt. Zet de titels van de boeken en tijdschriften netjes onder elkaar. Als je ook gebruik hebt gemaakt van internetpagina's, zet die dan op een aparte lijst. Zie ook VAARDIGHEID 13 LITERATUURVERWIJZING EN BRONVERMELDING.
B
Opmaak
1. Gebruik een tekstverwerker a. Gebruik een gewoon lettertype (dus niet schuin of dik gedrukt en geen namaak handschrift); b. puntgrootte 10 of 12; c. regelafstand 1,5; d. titels, kopjes en bijschriften mogen natuurlijk wel in een ander lettertype!
2. Afbeeldingen hebben een doel a. Afbeeldingen gebruik je nooit zo maar als versiering, ze moeten bij de tekst horen; b. De afbeeldingen worden genummerd en voorzien van een bijschrift; c. In de tekst moet naar de afbeeldingen verwezen worden.
3. Gebruik je eigen woorden a. Schrijf niet zomaar stukken tekst uit een boek of van de computer over; b. Schrijf niet in boekentaal, zorg dat je alles wat je opschrijft ook zelf begrijpt; c. Als je stukken tekst citeert, moeten deze tussen aanhalingstekens worden geplaatst en voorzien van een bronvermelding.
4. Inleveren in een mapje a. Blaadjes aan elkaar; b. Niet ieder velletje apart in een plastic mapje.
58
VAARDIGHEID 12: DE SCHRIFTELIJKE PRESENTATIE EXACTE VAKKEN
Schrijf een schriftelijke presentatie zó, dat iemand die niets van het onderwerp afweet na lezing van het verslag begrijpt wat je gedaan hebt. De informatie die nodig is om het verslag te schrijven is verzameld in het logboek (zie Vaardigheid 3: Het logboek). 1. Opbouw Een schriftelijke presentatie voor de vakken Natuurkunde, Scheikunde en Biologie moet de volgende opbouw hebben:
• • • • • • •
Voorkant Inhoudsopgave Inleiding Onderzoeksvraag/hypothese Uitvoering Verwerking Bijlagen
Inleiding Op het eerste gezicht lijkt het wellicht vreemd, maar de inleiding schrijf je pas als de rest van je verslag klaar is! Met de inleiding wek je de interesse van je lezers, moet je je lezers nieuwsgierig maken. In je inleiding moet je de volgende dingen vermelden: a. De reden van het onderzoek. b. De motivatie voor de keuze van het onderwerp. 2. Onderzoeksvraag/hypothese Onderzoeksvraag Theorie Hypothese
wat is je doel, wat wil je te weten komen? welke theorie speelt bij jouw onderzoek waarschijnlijk een (belangrijke) rol? welke uitkomst verwacht je op grond van de theorie en/of de geraadpleegde bronnen en/of een probeerexperiment?
3. Uitvoering Opstelling: schema’s • Gebruik juiste, duidelijke symbolen. tekeningen • Geef alleen weer wat van belang is voor het begrijpen van het uitgevoerde experiment. • Geef, indien van toepassing, de schaal van de tekening weer, maak de tekening niet te klein. • Benoem de onderdelen (met nummertjes + toelichting, met tekst in de tekening of met rechte aanwijslijntjes). • Geef de tekening een titel. • Gebruik bij dit alles een scherp potlood. 4. Experiment Beschrijf nauwkeurig hoe je wat waarom gedaan hebt.
59
5. Resultaten Bij zeer veel metingen moeten de “ruwe metingen” in de Bijlagen worden opgenomen, alleen de samenvatting van deze resultaten hoort in het verslag thuis. 6. Tabellen
• • • • •
Zet de gegevens van de linkerkolom in een logische volgorde (vaak van klein naar groot); Zet in de kop van de tabel de grootheid met, tussen haakjes, de eenheid en onderstreep deze; Geef de tabel een titel; Zorg voor een goede opmaak; Zet (bij een verticale) tabel links de door jou ingestelde grootheid, daarnaast de door jou gemeten grootheid en daarnaast eventuele bewerkingen van deze getallen, waarbij je de formule van deze bewerking in de kop van de tabel vermeldt.
Bijvoorbeeld: Titel gemiddelde snelheid = afstand/tijd tijd (s) afstand (m) gemiddelde snelheid (m/s) 0 0 1,0 15 15 2,0 35 17,5 3,0 60 20
•
Voer, bijvoorbeeld bij translaties, een correcte berekening uit.
7. Grafieken en diagrammen
• • • •
• • • • • • • • •
(Let op: in de praktijk worden diagrammen vaak grafieken genoemd). Kies voor een soort diagram (lijn-, staaf-, sector-) en leg uit waarom je deze keuze gemaakt hebt. Gebruik voor lijndiagrammen altijd ruitjespapier. Geef het diagram goede afmetingen (niet te klein en een min of meer vierkante vorm; zorg bij een ijklijn of een recht evenredig verband dat de lijn een hoek van + 45º met de horizontale as maakt). Geef het diagram een titel die duidelijk maakt wat het diagram weergeeft; Zet goede informatie bij de assen. Zet langs de horizontale as de door jou ingestelde grootheid, langs de verticale as de gemeten grootheid (de tijd staat bijv. meestal horizontaal). Als er meerdere grafieken in één diagram staan, geef dan weer welke grafiek waar bij hoort. Geef de assen een handige schaalverdeling (met niet teveel getalletjes), gebruik eventueel een scheurlijn/gebroken as. Zorg ervoor dat na het tekenen van de grafiek de eigenlijke meetpunten goed zichtbaar blijven. Trek een (echt) rechte lijn of een (echt) vloeiende lijn, waarbij je sterk afwijkende (waarschijnlijk foute) meetpunten niet meeneemt. Gebruik bij dit alles een scherp potlood. In sommige gevallen kan gebruik gemaakt worden van Microsoft Excel of Coach 5.
60
8. Verwerking a. Het leggen van verbanden • Maak een goed onderscheid tussen oorzaak en gevolg; • Kun je het verband (bij benadering) wiskundig beschrijven (lineair, kwadratisch, exponentieel enz.)? b. Conclusies trekken • Beantwoord de onderzoeksvraag, waarbij je verwijst naar je resultaten; • Wees objectief (= eerlijk), je conclusie moet in overeenstemming zijn met je waarnemingen; • Zorg dat je conclusie volledig is, dat je niets “vergeet”. c. Foutendiscussie • Herken en erken meetfouten; • Schat de grootte van de meetfout(en). d. Evaluatie • Eventuele verklaring van een uitkomst die anders is dan je had verwacht. • Suggestie voor verbetering van en/of vervolg op het experiment. 9. Bijlagen
• • •
Bronnenlijst Ruwe metingen Letterlijke teksten van bronnen (websites, boeken e.d.).
VAARDIGHEID 13: LITERATUURVERWIJZING EN BRONVERMELDING 1. Bronnenlijst Bij de meeste praktische opdrachten en het profielwerkstuk zul je een bronnenlijst moeten maken. Het spreekt vanzelf dat je alleen de bronnen opneemt die je ook daadwerkelijk gebruikt hebt. a. Boeken De volgende zaken moeten vermeld worden: • naam van auteur in hoofdletters; • initialen van de voornaam; • titel, deze begint met hoofdletter, eindigt met punt en wordt cursief of onderstreept weergegeven; • NB: academische titels (zoals: drs, dr, ir, prof) worden weggelaten. Voorbeelden:
• • • •
Bij één auteur: SMIT, F.H., De sigarenroker. Bij twee auteurs SMIT, F.H. , JANSEN, A.G. , De sigarenroker. Bij meer dan drie auteurs achter de eerste naam e.a. (en anderen) vermelden. Als het werk onder redactie geschreven is schrijf je de naam van de redacteur met de toevoeging (red.) WOLTERS, H. J. (red.), Sigarenroken als hobby.
b. Tijdschriften De volgende zaken moeten vermeld worden:
61
• • • • •
naam van auteur in hoofdletters; titel, deze begint met hoofdletter en eindigt met punt; naam tijdschrift met hoofdletter en cursief of onderstreept; jaargang, nummer van het tijdschrift, datum van verschijnen; begin- en eindbladzijde van artikel;
Voorbeeld: SCHENK, A., Schaatsen in de Sahara. Sport International, 7de jrg. (1986), nr. 23, 2 dec - 8 dec 1986, 31-49. c. Websites Als je naast boeken en tijdschriften ook gebruik gemaakt hebt van internet, moet je een aparte lijst toevoegen. De volgende zaken moeten vermeld worden: • De URL, de pagina waar de daadwerkelijke informatie staat Deze is vaak lang en onoverzichtelijk. Toch moet je deze vermelden (in plaats van alleen de naam van de site). Knip en plak deze in de bronnenlijst. • Zoekmachines zoals www.google.nl mogen niet in de bronnenlijst opgenomen worden. Voorbeeld: Informatie over de Tweede Kamer, naam van de site: http://www.tweedekamer.nl URL: http://www.tweedekamer.nl/over_de_tweede_kamer/vandaag_in_de_kamer/index.jsp
2. Voetnoten Voetnoten gebruik je in de volgende situaties: a. Bij citaten Een citaat wil zeggen dat je letterlijk de woorden van iemand anders gebruikt. Een citaat staat altijd tussen aanhalingstekens. Achter het citaat staat dan een cijfer dat naar een voetnoot verwijst onder aan de bladzijde. Je noteert dan het volgende: F. SMIT, De kunst van het sigarenroken, Haarlem, 1967, blz. 34.
b. Bij begrippen Wanneer je een onderwerp hebt, waarin geregeld begrippen / vaktermen voorkomen die niet algemeen bekend zijn, dan kun je deze begrippen uitleggen in een voetnoot. (Je kunt er ook voor kiezen om ze onder te brengen in een aparte begrippenlijst. In de tekst geef je dan d.m.v. een * aan dat dit begrip apart vermeld wordt. Rangschik je begrippenlijst op alfabetische volgorde.)
62
VAARDIGHEID 14: DE MONDELINGE PRESENTATIE
Gedurende je verblijf op de KSH moet je een paar keer een mondelinge presentatie uitvoeren. Dit kan een opdracht zijn voor Nederlands of voor een van de Moderne Vreemde Talen, maar ook bij andere vakken zal het voorkomen dat je het resultaat van, bijvoorbeeld, een praktische opdracht moet presenteren. Om tot een vergelijkbare waardering te komen hebben we afgesproken een aantal beoordelingspunten vast te leggen. Deze punten vind je hieronder. Het cijfer voor een praktische opdracht wordt dan mede bepaald door de vorm van de presentatie. Je leert de presentatie-vaardigheid aan binnen de vakken Nederlands en Engels, bij Nederlands, Engels, Frans en Duits (als je die laatste twee talen al volgt) wordt deze verder geoefend om tenslotte bij Nederlands en Engels getoetst te worden. Ook bij het vak ANW én op de presentatie-avond van je profielwerkstuk speelt de mondelinge presentatie een belangrijke rol.
Een goede mondelinge presentatie voldoet aan de volgende kenmerken. 1. Inhoud a. b. c. d. e. f.
De toehoorders krijgen een duidelijk beeld van het onderwerp; Er is een pakkende inleiding; Er is een logische opbouw; De presentatie heeft een goed slot; De toehoorders worden op het spoor gehouden door herhaling; De inhoud is feitelijk juist.
2. Taalgebruik a. b. c. d.
De De De De
spreker spreker spreker spreker
drukt zich helder uit; spreekt in hele zinnen; spreekt duidelijk; spreekt in een acceptabel tempo.
3. Presentatie a. b. c. d.
De spreker straalt enthousiasme uit; De spreker maakt oogcontact met toehoorders; De spreker gebruikt spiekbriefje af en toe of in het geheel niet; De spreker maakt zinvol gebruik van hulpmiddelen (bord, overhead projector, PowerPoint enz.).
4. Vakinhoudelijk Moderne Vreemde Talen (Frans/Duits/Engels) De spreker spreekt de taal zonder haperingen. a. b. De spreker valt niet terug op het Nederlands. De spreker hanteert de taal grammaticaal correct. c. De spreker hanteert een gevarieerd idioom. d. De spreker heeft een goede uitspraak. e. Algemene Natuurwetenschappen (ANW) a. De sprekers maken aan de hand van de “vier ANW-vragen” duidelijk wat het onderwerp met ANW te maken heeft. De sprekers eindigen hun verhaal met een prikkelende stelling. b. c. De sprekers kunnen vragen uit het publiek beantwoorden.
63
VAARDIGHEID 15. DE VISUELE PRESENTATIE, HET TENTOONSTELLINGSPANEEL
Bij wat je ook wilt presenteren, een affiche, een werkstuk of een tentoonstellingspresentatie, is een goede vormgeving erg belangrijk. Je kunt de kijker door het beeld leiden en op die manier de boodschap overbrengen op de manier die jij voor ogen hebt.
1. Werkschema Voor dat je begint met vormgeving zorg je er voor dat al het materiaal compleet is. Verzamel eerst alle teksten afbeeldingen en/of foto’s. Bekijk het materiaal en de teksten kritisch. Gooi slecht materiaal weg en vul ontbrekend materiaal aan. Een bron kan de mediatheek / bibliotheek of het internet zijn. Na een eindredactie van het materiaal, zowel de tekst als het beeldmateriaal, ga je een schetsontwerp maken. Aan de hand van het materiaal maak je een schets hoe het tentoonstellingspaneel er uit moet gaan zien.
2. Aanwijzingen voor de vormgeving Het is belangrijk dat je jezelf beperkt tot één hoofdkleur en één steunkleur. Ook kies je één lettertype voor de koppen en één lettertype voor de platte tekst. (platte tekst is de langere tekst). Plaats afbeeldingen, teksten en koppen in een logische volgorde. Wij lezen van links boven naar rechts onder. De inleiding komt dus linksboven en de conclusie rechtsonder. Lijn afbeeldingen, koppen en teksten uit. Hiermee wordt bedoeld dat je een denkbeeldig kantlijn kan trekken.
3. Presentatie Denk er aan dat bij de presentatie orde en netheid heel belangrijk zijn. Rafelige randjes, scheve foto’s en lijmresten zijn alleen maar afleidend.
64
VAARDIGHEID 16: DE POSTERPRESENTATIE MET TOELICHTING
De posterpresentatie bestaat altijd uit twee onderdelen: één of meer posters en een mondelinge toelichting. Deze presentatievorm is bedoeld om kleine groepen te informeren over de uitgevoerde opdracht. Een posterpresentatie wordt op twee punten beoordeeld namelijk de poster(s) zelf en de mondelingen toelichting.
1. De poster(s) zelf Een poster is bedoeld om de toehoorders van enkele meters afstand inzicht te geven in de kern van het onderzoek. Om deze reden moet een poster tenminste aan de volgende voorwaarden voldoen: a. b. c. d. e.
grote afmetingen: bijvoorbeeld 60 cm x 90 cm of 120 cm x 120 cm.; weinig tekst: titel, trefwoorden; een beperkt aantal heldere schema's, foto's, tekeningen, tabellen, etc.; een logische volgorde in de onderdelen (lees- of kijkvolgorde); daarnaast is het ook belangrijk of een poster er uitnodigend en verzorgd uitziet.
2. De mondelinge toelichting De mondelinge toelichting (in welke vorm dan ook) is een onlosmakelijk onderdeel van een posterpresentatie. De mondelinge toelichting bij de posterpresentatie kan allerlei vormen hebben. Een paar voorbeelden: a. het publiek leest bijvoorbeeld de poster en stelt vragen die de leerling beantwoordt; b. het het publiek leest de poster en de leerling stelt enkele discussiepunten voor, waarover vervolgens met het publiek wordt gediscussieerd; c. de leerling licht de poster (en daarmee het onderzoek) toe. Bij de beoordeling van de toelichting moet de aandacht uitgaan naar de mondelinge taalvaardigheid. Zie hiervoor Vaardigheid 14: De mondelinge presentatie.
65
VAARDIGHEID 17: POWERPOINT - PRESENTATIE MET TOELICHTING
De PowerPoint Presentatie bestaat altijd uit twee onderdelen: een serie dia’s en een mondelinge toelichting. De presentatie wordt op beide onderdelen beoordeeld.
1. De dia’s PowerPoint is geen doel, maar een prachtig visueel middel, dat je verhaal ondersteunt. De dia’s zijn een illustratie bij je verhaal. Begin altijd met een dia, waarop je behalve de titel ook de opbouw van je verhaal weergeeft; je publiek weet dan wat je van plan bent te gaan vertellen. Gebruik de mogelijkheden van PowerPoint maximaal en creatief: mooie plaatjes, geleidelijk opbouwen van tekst. Maar: • Pas op voor teveel tekst op je dia’s, die je helemaal gaat voorlezen! • Pas op met de in PowerPoint beschikbare grapjes (tekst die letter voor letter opgebouwd wordt, irritante geluidjes!). Sluit je presentatie af met een conclusie en de gebruikte bronnen.
2. De mondelinge toelichting Zie Vaardigheid 14: De mondelinge presentatie.
66