VVE wijkanalyses Evaluatieverslag VVE wijkanalyses
VVE wijkanalyses Evaluatieverslag VVE wijkanalyses
Annelies Kassenberg, Senior onderzoeker Matti Blok, Onderzoeker Dorien Petri, projectondersteuner Lectoraat Integraal Jeugdbeleid, Hanzehogeschool Groningen Groningen, september 2012
Evaluatieverslag VVE wijkanalyses Inleiding Jonge kinderen hebben recht op een kwalitatief goede plek, waar opvang, ontwikkelingsstimulering en educatie hand in hand gaan. Een plek van waaruit ze de kans krijgen zich te ontwikkelen en gemakkelijk kunnen overstappen naar het basisonderwijs. Alle kinderen hebben baat bij een ontwikkelingsprogramma dat uitdagend is, vooral wanneer er mogelijk sprake is van achterstanden in taal of ontwikkeling. In de kadernotitie ‘Kansen voor jonge kinderen’ formuleert de gemeente Groningen de beleidsuitgangspunten als het gaat om de ontwikkelingskansen van de jongste burgers. De gemeente wil daarmee een voldoende en gedifferentieerd VVE-aanbod voor de jonge kinderen in haar gemeente realiseren. De gemeente Groningen wil dat de kwaliteit en het bereik van de kinderopvang en het peuterspeelzaalwerk naar elkaar toegroeien. Samenwerking tussen partijen kan de effectiviteit van de voorschoolse voorzieningen verbeteren. Aan het gemeentelijke beleid en de wetgeving vanuit de wet OKE wil de gemeente handen en voeten geven aan een uitvoeringsplan ‘kansen voor jonge kinderen’. Hierin wordt op wijkniveau aangegeven wat de doelen zijn op het gebied van VVE in die specifieke wijk met een daarbij behorend budget. Om deze ‘beleidsuitvoering op maat’ te kunnen maken is er een goed beeld nodig (wijkanalyse) van de behoeften in de wijk, het bestaande VVEaanbod en de kwaliteit van uitvoering van VVE. Het lectoraat Integraal Jeugdbeleid van de Hanzehogeschool Groningen heeft in opdracht van de gemeente Groningen deze wijkanalyses uitgevoerd. Methode Om per wijk inzicht te krijgen in het aanbod, het bereik en de kwaliteit van VVE in de gemeente Groningen is er een inventarisatie gemaakt in elk van de 12 Groningse wijken. Deze 12 ‘wijkfoto’s’ laten zien welke kinderen er in de wijk wonen, wat het bereik onder doelgroepkinderen is, welke voor- en vroegschoolse voorzieningen er zijn, wat de kwaliteit daarvan is en hoe zij met elkaar samenwerken. Om deze informatie bij elkaar te brengen zijn alle voorschoolse instellingen (peuterspeelzalen, kinderopvang) basisscholen en Centra voor Jeugd en Gezin (CJG) in de stad in kaart gebracht. Voor zover mogelijk is er gebruik gemaakt van bestaande gegevens uit jaarverslagen of onderzoeksrapportages. Aanvullende gegevens zijn gevraagd via een vragenlijst en korte telefonische interviews. Om een scherp beeld te krijgen van elke wijk is informatie via twee strategieën verzameld. In de eerste plaats zijn er per wijk overzichten gemaakt van zaken als aantal kindplaatsen, gebruikte VVE-programma’s, aantal dagdelen dat dit programma wordt aangeboden, ratio kind/leidster en opleidingniveau leidster (kwaliteitscriteria uit wet OKE). Een voor de gemeente interessant gegeven, maar veel lastiger te verzamelen, is het bereik van de voorschoolse voorzieningen. Met andere woorden: welk deel van de 2 tot 4 jarige (doelgroep)kinderen maakt gebruik van een peuterspeelzaal of
kinderdagopvang met een VVE-programma? Deze kinderen zijn nog niet leerplichtig en komen daarom vaak niet voor in de gemeentelijke basisadministratie. Zij komen pas in beeld op vierjarige leeftijd op de basisschool. Om die reden is een tweede strategie toegepast. Er is met terugwerkende kracht bij een cohort (leerplichtige) kinderen (geboren tussen 1-10-2004 en 1-10-2005) gekeken waar zij in de voorschoolse periode naartoe zijn gegaan. Samen met de informatie van de basisscholen (leerlinggewicht) is van dit cohort berekend hoeveel procent van de doelgroepkinderen gebruik heeft gemaakt van VVE. De opgestelde wijkanalyses zijn, voor zover aanwezig, besproken en gecontroleerd in de plangroep (vertegenwoordiging van alle betrokken partijen binnen de brede school) van de desbetreffende wijk. Proces Bij de aanpak van de wijkanalyses is in de planning rekening gehouden met opstarten ontwikkeltijd. De eerste twee wijken: Vinkhuizen en SPT mochten meer tijd kosten dan de overige wijken. In de praktijk is gebleken dat we hier inderdaad veel tijd voor nodig hadden. Het opstellen van de meest adequate vragenlijst voor basisscholen en kinderdagverblijven en peuterspeelzalen heeft enige tijd gekost. De eerste versie is later herzien, omdat een digitale versie beter bleek te werken. Ook voor de overige tien wijken bleek echter nog veel tijd nodig voor het benaderen van de verschillende partijen en het boven water krijgen van de juiste gegevens. Het veronderstelde ervaringsvoordeel bij de overige wijken is niet helemaal uitgepakt zoals gepland. Het verzamelen van de beschikbare gegevens heeft uiteindelijk meer tijd gekost dan van te voren gedacht. Op verzoek van de gemeente hebben we, in plaats van de vooraf afgesproken 10 wijkanalyses, 12 wijkanalyses opgeleverd. De conceptversie van de wijkanalyse is in de wijken waar een vensterschool staat besproken in de plangroep door de gemeente. Omdat de wijkanalyse vaak enige toelichting vergde en vaak nog correcties behoefde, was een toelichting door de onderzoeker tijdens de plangroepvergadering wenselijk. In een aantal wijken heeft het lectoraat deze presentatie van de wijkanalyse en de toelichting verzorgd. Aan het eind van het jaar 2011, zijn volgens afspraak, 12 wijkanalyses opgeleverd aan de gemeente Groningen. In het voorjaar van 2012 is daar een meta-analyse aan toegevoegd. De meerwaarde van deze analyse, ook al was deze geen onderdeel van de opdracht, bleek toch groot. Door de 12 wijken met elkaar te vergelijken is een completer beeld ontstaan van de verhoudingen binnen de gemeente ten aanzien van de kwaliteit en uitvoering van VVE. Resultaten De twaalf wijkanalyses samen laten zien dat de inrichting en de kwaliteit van de voor- en vroegschoolse educatie in de gemeente Groningen behoorlijk verschilt per wijk. Op basis van het aandeel doelgroepkinderen en de uitvoering en kwaliteit van VVE is er globaal een indeling in drie typen wijken te maken. 1. Doelgroepwijken met relatief veel kinderen uit de doelgroep en tamelijk vergevorderde uitvoering en kwaliteit van VVE: Vinkhuizen, Selwerd/Paddepoel/Tuinwijk,
Korrewegwijk/De Hoogte en Oosterpark. Veel instellingen werken met een VVEprogramma en de kwaliteit van de uitvoering is grotendeels in orde. Er wordt tussen instellingen samengewerkt aan een doorgaande lijn en het CJG heeft meestal een plaats binnen de samenwerking (vooral met peuterspeelzalen). 2. Aandachtswijken met relatief minder doelgroepkinderen en matig gevorderde uitvoering en kwaliteit van VVE: Beijum, Lewenborg, Hoogkerk. Verschillende instellingen werken met een VVE-programma, scholen vaak niet. Er zijn allerlei initiatieven tot samenwerking, maar vaak nog in klein verband en niet wijkgericht en/of gericht op een doorgaande lijn. Het CJG moet, behalve in Beijum, haar plaats in het geheel nog krijgen. 3. Overige wijken met relatief weinig doelgroepkinderen en matige of afwezige uitvoering en kwaliteit van VVE. Het gebruik van VVE-programma’s is incidenteel en afhankelijk van de individuele keuze van enkele kinderdagverblijven en basisscholen. Samenwerking tussen instellingen komt voor, maar is los georganiseerd en niet gericht op een doorgaande lijn. Over de hele linie wordt er samengewerkt tussen voor- en vroegschoolse voorzieningen, maar vaak bestaat de samenwerking uit bondjes tussen een aantal instellingen en is de samenwerking niet wijkgericht. Veel basisscholen en kinderdagverblijven hebben nog geen erkend VVE-programma. Structureel overleg over een doorgaande lijn ontbreekt in veel wijken (behalve Vinkhuizen, Selwerd/Paddepoel/Tuinwijk, Korrewegwijk/De Hoogte) dan ook. In verband met de door de overheid beoogde harmonisatie van peuterspeelzalen en kinderopvang valt er nog veel werk te verzetten. In het gunstigste geval is er nu sprake van lichte samenwerking. Het landelijke doelgroepbereik van 80% voorschools wordt in de meeste wijken niet gehaald. Wellicht dat de doelstelling, een bereik van 100% van de doelgroepkinderen, dichterbij komt wanneer meer kinderdagverblijven gaan werken met een VVE-programma en er structureel binnen de wijk wordt samengewerkt aan een doorgaande lijn. Deze afstemming tussen voor- en vroegscholen is ook door de Onderwijsinspectie bij haar bestandsopname als verbeterpunt genoemd (Onderwijsinspectie, 2011) In enkele wijken speelt het CJG een rol in de gehele voor- en vroegschoolse educatie (bv in Beijum). Voor de meeste CJG’s geldt dat zij een meer intensieve samenwerking met kinderdagverblijven en basisscholen wenselijk vinden. De samenwerking met peuterspeelzalen is gezien het wijkgerichte karakter van beide instellingen vaak goed. Voor alle instellingen geldt dat de samenwerking aanzienlijk beter is als professionals elkaar gemakkelijk kunnen vinden (fysieke nabijheid). In een aantal gevallen zitten meerdere instellingen en een CJG in het zelfde pand. Maar wat ook goed werkt is de aanwezigheid van CJG-medewerkers voor een aantal uren per week op een basisschool of peuterspeelzaal. Naast de inhoudelijk bevindingen rond de uitvoering en de kwaliteit van VVE in Groningen zijn er door het maken van de wijkanalyses ook andere aandachtspunten aan het licht gekomen. Zo is door de inventarisatie duidelijk geworden dat de administratie van kindgegevens bij zowel voor- als vroegschoolse voorzieningen niet overal even efficiënt gebeurt. Ook worden de meest basale gegevens niet uniform geregistreerd. De registratie van het bereik van doelgroepkinderen werd eerder ook al door de onderwijsinspectie als verbeterpunt benoemd (Onderwijsinspectie, 2011). Voor basisscholen lijkt het een goede
oplossing, zoals nu al deels gebeurt, als leerlinggegevens door de schoolbesturen worden geregistreerd en desgevraagd aangeleverd kunnen worden. Daarnaast is gebleken dat openheid over allerlei cijfers soms gevoelig ligt. Veel gegevens mochten wel op wijkniveau worden gepresenteerd, maar niet per instelling. Wellicht hebben mede om die reden een groot aantal instellingen geen gegevens aangeleverd. Tezamen maken deze zaken het monitoren van de VVE-ontwikkelingen in Groningen er niet makkelijker op. Onder invloed van de wet OKE en het landelijk onderwijsachterstandenbeleid wordt er lichte vooruitgang geboekt in de harmonisatie van peuterspeelzalen en kinderdagverblijven. Het aantal VVE-plaatsen voor doelgroepkinderen stijgt landelijk gezien (Sardes, 2011). Voor de gemeente Groningen liggen er ambitieuze plannen die de komende jaren een aanzienlijke verandering in de voor- en vroegschoolse educatie kan betekenen. De landelijke VVE-monitor is gestopt. Voor de toekomst van het VVE-beleid binnen gemeenten lijkt het dan ook van belang de komende jaren zelf de vinger aan de pols te houden. De Groningse wijkanalyses vormen in dat kader een goede nulmeting.