Ontwikkeling van Kwaliteit door Evaluatie van VVE (OKE-VVE) Een beleidsinstrument voor gemeenten om doelgroepbereik, kwaliteit en opbrengsten van VVE op orde te krijgen
IJsbrand Jepma Berend Schonewille Maart 2010 Sardes Postbus 2357 3500 GJ Utrecht
[email protected] www.sardes.nl
1.
Inleiding
Nederland heeft grote ambities om jonge kinderen een betere schoolloopbaan te geven via het tegengaan van (dreigende) taalachterstanden in het Nederlands bij peuters en kleuters 1 . In 2011 zal 100 procent van de voor- en vroegschoolse doelgroep 2 moeten worden bereikt met vier dagdelen per week VVE van goede kwaliteit 3 . Dit is afgesproken tussen Rijk, VNG, PO-Raad en besturenorganisaties 4 . Veel gemeenten en schoolbesturen zijn in samenwerking met kinderdagverblijven, peuterspeelzalen en basisscholen druk bezig om tegemoet te komen aan de vastgestelde doelstellingen. Binnen een deel van de gemeenten ziet het er naar uit dat de landelijke doelstellingen op tijd worden gerealiseerd, maar binnen een ander deel van de gemeenten is er nog een lange weg te gaan. En de tijd dringt. Sardes heeft het instrument OKE-VVE (Ontwikkeling van Kwaliteit door Evaluatie van VVE, met een knipoog naar het Wetsvoorstel Ontwikkelingskansen door kwaliteit en educatie 5 ) ontwikkeld om gemeenten en schoolbesturen te helpen bij het realiseren van hun VVEdoelstellingen. Met behulp van dit instrument krijgt een gemeente een helder beeld van de vorderingen in beleid en praktijk van VVE. Ligt het gemeentelijk VVE-beleid op koers, worden de doelstellingen op tijd gehaald? Wat is er nog nodig om het VVE-beleid tot een succes te maken? De gemeenten en de schoolbesturen krijgen met OKE-VVE concrete handreikingen om het doelgroepbereik, de kwaliteit van VVE en de professionaliteit binnen de kinderdagverblijven, peuterspeelzalen en basisscholen te verhogen. Bovendien biedt OKE-VVE de gemeente en de schoolbesturen de kans om adequaat te anticiperen op het bezoek van de Inspectie van het Onderwijs die het toezicht op de VVE gaat uitoefenen. Verder geeft OKE-VVE richting aan het versterken van de regierol van de gemeente. Tot slot kunnen de opbrengsten worden benut voor beleidsontwikkeling en -verantwoording richting de gemeenteraad en/of partners van de Lokale Educatieve Agenda (LEA).
1
Brief aan Tweede Kamer, Agenda voor- en vroegschoolse educatie, 21 april 2009. Dit zijn 2,5 t/m 5-jarige doelgroepkinderen in kinderdagverblijven, peuterspeelzalen en basisscholen. In principe mogen gemeenten zelf de definitie bepalen van de voorschoolse doelgroepkinderen van 2,5 tot 4 jaar. Vaak hanteren ze hierbij de landelijke gewichtenregeling in combinatie met een definitie van consultatiebureaus (bijv. een ‘blootstellingsachterstand’ bij taal). Op basisscholen vormen de 4- en 5jarige leerlingen met een gewicht volgens de landelijke gewichtenregeling de vroegschoolse doelgroep. Het opleidingsniveau van beide ouders bepaalt of een leerling het gewicht 0,0, 0,3 of 1,2 krijgt. 3 Onder kwaliteit kan o.m. worden verstaan: (1) werken met een effectief gebleken integraal instellingsgericht VVE-programma (o.a. Piramide, Kaleidoscoop en Ko Totaal), (2) inzetten van extra geschoold personeel op de groep en (3) werken vanuit VVE-koppels waarbij een of meerdere kinderdagverblijven en peuterspeelzalen programma-inhoudelijk samenwerken met een basisschool. 4 Ministerie van OCW, PO-Raad, VNG en besturenorganisaties, Agenda “Focus op vroegschoolse educatie”, 24 september 2008. Ministerie van OCW (2008). Bestuurlijke afspraken Voor- en Vroegschoolse Educatie, 3 april. 5 Brief aan Tweede kamer,Wetsvoorstel Ontwikkelingskansen door kwaliteit en educatie (Wet OKE), 19 december 2008. 2
Ontwikkeling van kwaliteit door evaluatie van VVE (OKE-VVE)
1
Er zijn dus redenen te over om OKE-VVE binnen uw gemeente uit te laten voeren door Sardes. Sardes is al jarenlang een bekende speler op het gebied van VVE. Sardes voert deze kabinetsperiode in opdracht van het ministerie van OCW de Landelijke Monitor VVE uit. Vanaf 2007 rapporteert Sardes jaarlijks over de stand van zaken met betrekking tot het doelgroepbereik, de kwaliteit en opbrengsten van VVE en de vorderingen die daarin worden gemaakt 6 . Daarnaast voeren we voor meerdere individuele gemeenten een VVE-monitor uit 7 . Soms zijn dit eenmalige evaluaties en monitors 8 , andere keren gaat het om meerjarige trajecten. Ook voert Sardes evaluaties uit naar de VVE-pilots op het platteland van Oost-Groningen (Spraakmakend) en de Veenkoloniën van Drenthe (Vanzelfsprekend) die door OCW mede worden gefinancierd. Sardes is ook inhoudelijk betrokken bij het verhogen van de uitvoeringskwaliteit van VVE, bijvoorbeeld via het grootschalige scholingstraject Vversterk 9 . Daarmee zijn tussen 2006-2010 12.000 pedagogisch medewerkers van kinderdagverblijven, leidsters van peuterspeelzalen en groepsleerkrachten 1 en 2 van basisscholen geschoold in VVE. Tussen 2010 en 2014 zullen nog eens 14.000 beroepskrachten uit de VVE-sector worden opgeleid. Tot slot verrichten we in het kader van Vversterk zo nu en dan zelfstandig onderzoek uit naar de kwaliteit van de voorschoolse sector. 10 Kortom, via een groot scala aan uiteenlopende scholings-, ondersteunings-, adviserings- en onderzoeksactiviteiten is Sardes zeer goed thuis in de VVEsector. Na deze inleiding gaan we in het kort in op de beleidscontext van het VVE-beleid (§ 2), de onderzoeksvragen (§ 3), de opzet en uitvoering van OKE-VVE (§ 4), de uitvoeringstijd en kostenindicatie (§ 5), de rapportage (§ 6) en de projectleiding van OKE-VVE (§ 7).
2.
Beleidscontext VVE
Sinds de wijziging binnen het onderwijsachterstandenbeleid (OAB), per 1 augustus 2006, zijn schoolbesturen verantwoordelijk voor het organiseren van vroegschoolse educatie voor 4- en 5jarige (doelgroep)leerlingen in groep 1 en 2 van het basisonderwijs. Gemeenten zijn verantwoordelijk voor het regelen van voorschoolse educatie voor 2- en 3-jarige (doelgroep)kinderen in voorschoolse instellingen (kinderdagverblijven en peuterspeelzalen).
6
Jepma, IJ., Vegt, A.L. van der en Kooiman, P. (2007). Landelijke Monitor Voor- en Vroegschoolse Educatie 2007. Utrecht: Sardes. Vegt, A.L. de, Kooiman, P. en Jepma, IJ. (2008). De landelijke VVE-monitor 2008. Utrecht: Sardes. Beekhoven, S., Jepma, IJ., Kooiman, P. en Vegt, A.L. van der (2009). Landelijke Monitor Voor- en Vroegschoolse Educatie 2009. Utrecht: Sardes. 7 Bijv.: Vegt, A.L. van der en Jepma, IJ. (2008). VVE-monitor Utrechtse Heuvelrug schooljaar 2007/2008. Utrecht: Sardes. 8 O.a. Schonewille, B., Bongers. C. en Van der Bolt, L. (2006, Amersfoort); Schonewille, B. en Van der Bolt, L. (Middelburg en Vlissingen, 2008); Schonewille, B. (Beesel, 2006, Rhenen, 2006, Soest, 2006, 2007). 9 Zie www.vversterk.nl. 10 Jepma, IJ, Schonewille, B., Beekhoven. S. en Roode, N. de (2009). Kwalificatie en kwaliteit in de voorschoolse educatie. Onderzoek naar het opleidings- en scholingsniveau van leidsters in relatie met de kwaliteit van de praktijk en het pedagogisch handelen in de voorschoolse sector, in het kader van Vversterk, cluster G. Utrecht: Sardes.
Ontwikkeling van kwaliteit door evaluatie van VVE (OKE-VVE)
2
Vóór 1 augustus 2006 waren gemeenten verantwoordelijk voor zowel de voor- als vroegschoolse educatie (VVE). Na de verandering binnen het OAB zijn gemeenten en schoolbesturen samen verantwoordelijk voor het realiseren van de zogenaamde ‘doorgaande lijn’ tussen de voorschoolse en vroegschoolse voorzieningen. Veel gemeenten en schoolbesturen maken hierover afspraken op de LEA. Gelijkertijd is er deze kabinetsperiode een harmonisatietraject ingezet waarin kinderdagverblijven, peuterspeelzalen en VVE langzaam maar zeker naar elkaar toe zullen gaan groeien 11 . Daartoe worden de kwaliteitseisen van het peuterspeelzaalwerk aangescherpt (‘harmonisatie van kwaliteit’). Zo zullen er, conform de Wet OKE die begin 2010 is aangenomen 12 , vanaf 1 augustus 2010 twee beroepskrachten op minimaal mbo-3 niveau op een groep van maximaal zestien peuters moeten staan als er met een VVE-programma wordt gewerkt 13 . De komende jaren wordt het budget voor VVE geïntensiveerd. Zowel gemeenten als schoolbesturen krijgen oplopende budgetten om de ambities van het kabinet waar te kunnen maken. Verreweg de meeste gemeenten krijgen van overheidswege OAB-middelen voor de uitvoering van VVE-beleid (én Schakelklassen). Daarbij komt dat er via het accres van het Gemeentefonds alle gemeenten extra gelden krijgen voor het verbeteren van de Nederlandse taal bij peuters. Dus in principe kunnen alle gemeenten aan voorschoolse educatie doen. Het macrobudget voor gemeenten in 2011 ligt rond de € 210 miljoen (was in 2006 € 110 miljoen). Basisscholen hebben bovenop de jaarlijkse € 60 miljoen extra financiële middelen (€ 20 miljoen) gekregen voor het verbeteren van de vroegschoolse educatie, via de lump sum. Het budget voor het bestrijden van achterstanden in het basisonderwijs neemt in 2010 en 2011 verder op met respectievelijk € 30 en € 40 miljoen (€ 70 miljoen in totaal). Daartoe worden de zogeheten impulsgebieden in het leven geroepen. Conclusie: ten opzichte van 2006 is in 2011 het totale budget van VVE meer dan verdubbeld. Door het toenemende belang van VVE neemt ook de vraag naar het toezicht op de kwaliteit toe. Onlangs heeft de Inspectie van het Onderwijs (IvhO) een pilot VVE uitgevoerd bij vele voor- en vroegschoolse instellingen (kinderdagverblijven, peuterspeelzalen/voorscholen en basisscholen) in de vier grootste gemeenten van Nederland (G4) 14 . Over het algemeen is de kwaliteit van VVE van voldoende kwaliteit in de G4. Toch is de IvhO is in sommige gevallen kritisch, bijvoorbeeld over de taalcomponent binnen het VVE-aanbod, de ouderbetrokkenheid en de zorg en begeleiding. 11
Brief aan Tweede kamer,Wetsvoorstel Ontwikkelingskansen door kwaliteit en educatie (Wet OKE), 19 december 2008. 12 Het Wetsvoorstel Ontwikkelingskansen door kwaliteit en educatie is op 19 januari 2010 aangenomen door de Tweede Kamer, het ligt nu ter beoordeling bij de Eerste Kamer (zie: www.wetoke.nl) 13 Deze kwaliteitseis voor de voorschoolse educatie uit de Wet OKE geldt voor alle gemeenten. Voor de G4, Amsterdam, Rotterdam, Utrecht en Den Haag gelden daarnaast nog minimale opleidingseisen voor de beroepskrachten (allebei mbo-3 opgeleid) en vier dagdelen, ofwel 10 uren per week VVE. Per 1 augustus 2011 zijn deze kwaliteitseisen ook van kracht voor de voorschoolse educatie in de overige gemeenten. Zie: www.wetoke.nl 14 Inspectie van het Onderwijs (2008). De kwaliteit van voor- en vroegschoolse educatie in de vier grote steden. Pilot: toezicht op voor- en vroegschoolse educatie in de G4. Utrecht: Onderwijsinspectie.
Ontwikkeling van kwaliteit door evaluatie van VVE (OKE-VVE)
3
De IvhO heeft pas geleden van OCW de opdracht gekregen haar werkzaamheden uit te breiden naar de G27, zodat er een kwaliteitstoezicht komt op de VVE in de G31. Verwacht mag worden dat de kwaliteit van de VVE buiten de G4 minder goed is. Er is daar per doelgroepkind minder VVE-geld beschikbaar. Ook buiten de G31 wordt er op grote schaal aan VVE-gedaan, maar daar is vooralsnog geen toezicht vanuit de IvhO op. Vooral in deze kleinere gemeenten zal nog een behoorlijke kwaliteitsslag moeten plaatsvinden om tegemoet te kunnen komen aan de kwaliteitseisen in 2011. Dit blijkt ook uit de jaarlijkse metingen van de Landelijke Monitor VVE. De rol van de IvhO binnen de voor- en vroegschoolse sector zal de komende jaren steeds sterker worden. Nu wordt het toezicht op de pedagogische kwaliteit door de lokale GGD gedaan (zonder landelijk toezichtkader). Na invoering van het de Wet OKE per 1 augustus 2010 gaat de IvhO toezicht houden op de voorschoolse educatie op peuterspeelzalen en kinderdagverblijven, dit mede naar aanleiding van signalen van de GGD. Daar komt bij dat de uitvoering en kwaliteit van VVE een van de nieuwe aandachtspunten is tijdens de schoolbezoeken van de IvhO. Onderwijsprestaties van leerlingen worden gerelateerd aan de inspanningen die de school verricht op het gebied van VVE 15 .
3.
Onderzoeksvragen
De hoofdvraag die met OKE-VVE wordt beantwoord is: In hoeverre is het VVE-beleid van de gemeente effectief en efficiënt, op welke punten dient een aanscherping c.q. verandering plaats te vinden met het oog op de kwaliteitseisen die gesteld worden vanuit de Wet OKE? De daaruit voortvloeiende deelvragen zijn: 1. Wat is de stand van zaken met betrekking tot (a) het doelgroepbereik, (b) de kwaliteit en (c) de opbrengsten van het VVE-beleid? 2. Welke acties in beleid en praktijk zijn er nodig om de landelijke doelstellingen op tijd te kunnen realiseren (ijkpunt: Wet OKE)? 3. Op welke wijze kan de regierol van de gemeente worden versterkt?
4.
Opzet en uitvoering van OKE-VVE
I. Opzet OKE-VVE bestaat uit twee onderdelen die afzonderlijk maar ook in onderlinge samenhang kunnen worden afgenomen. Het eerste onderdeel is het monitoren van hoe het er voor staat met het VVE-beleid in de gemeente (gemeentelijke VVE-Monitor). Er zijn veel gemeenten die dit (nog) niet (laten) doen. Grotere gemeenten hebben vaak al wel een VVE-monitor. Voor die gemeenten kan het tweede onderdeel interessant zijn.
15
Ministerie van OCW, PO-Raad, VNG en besturenorganisaties, Agenda “Focus op vroegschoolse educatie”, 24 september 2008.
Ontwikkeling van kwaliteit door evaluatie van VVE (OKE-VVE)
4
Het tweede onderdeel is een Kwaliteitsanalyse VVE. De Kwaliteitsanalyse VVE kan aanhaken bij een bestaande gemeentelijke VVE-monitor of de monitor die Sardes voor de gemeente kan uitvoeren. Deze kan worden gezien als een verdieping op de gemeentelijke VVE-monitor. De Kwaliteitsanalyse VVE kan zo in de tijd worden gepland dat het een soort audit/ex ante evaluatie is, die voorafgaat aan een (aangekondigd) Inspectiebezoek. Dit stelt de gemeente en schoolbesturen in staat gerichte acties te formuleren om de kwaliteit van VVE op tijd op orde te krijgen. Onderdeel 1: Gemeentelijke monitor VVE We brengen voor de gemeente in kaart hoe het binnen het VVE-beleid staat met: (a) het doelgroepbereik; (b) de kwaliteit en (c) de opbrengsten. Er kan worden gekozen voor enkel het monitoren van de voorschoolse educatie (kinderdagverblijven en peuterspeelzalen), maar idealiter wordt zowel de voor- als de vroegschoolse educatie (basisscholen) in kaart gebracht. In principe benaderen we enkel de voor- en vroegschoolse instellingen die aan het VVE-beleid meedoen. Omdat de gemeente de budgethouder is van de financiële middelen voor de voorschoolse educatie nemen we aan dat de gemeente weet welke kinderdagverblijven en peuterspeelzalen met een VVE-programma werken. Voor de vroegschoolse educatie benaderen we de basisscholen in de gemeente die extra financiële middelen krijgen in het kader van het onderwijsachterstandenbeleid (OAB) waarmee ze in de groepen 1 en 2 VVE kunnen aanbieden 16 . Via bestaande gegevens (registratiegegevens die gemeenten hanteren/binnen gemeenten beschikbaar zijn en gegevens uit databronnen als CFI en GBA) en (aanvullende) telefonische interviews met kinderdagverblijven, peuterspeelzalen en basisscholen brengen we in beeld in hoeverre gemeenten op koers liggen voor het realiseren van de landelijke VVE-doelstellingen (m.n. 100 procent doelgroepbereik met vier dagdelen per week kwaliteitsvolle VVE; samenwerking tussen voor- en vroegschoolse instellingen, doorgaande lijn, professionele leidsters, extra personele inzet). De reden dat we de voor- en vroegschoolse instellingen telefonisch enquêteren is dat deze methode de beste kansen levert op een goede respons – veel beter dan schriftelijk enquêteren of via internet. Met betrekking tot de voorschoolse en vroegschoolse educatie worden de volgende zaken gemeten: 1) aanbod (gebruik VVE-programma, reden wel/niet gebruik VVE-programma); 2) bereik (aantal groepen, doelgroepkinderen, dagdelen, typering VVE-aanbod); 3) kwaliteit (overdracht, doorgaande lijn, scholing, extra personeel); 4) ouderbetrokkenheid (stimuleren, activiteiten, betrokkenheid van ouders); 5) opbrengsten (nagaan effecten, zichtbaarheid van effecten); 6) wijzigingen in beleid (gevolgen ‘subsidieknip’, nieuwe gewichtenregeling) en 7) trend/ontwikkeling. 16
Dit is bekend op basis van CFI-bestanden van de oktobertelling die jaarlijks worden bijgehouden.
Ontwikkeling van kwaliteit door evaluatie van VVE (OKE-VVE)
5
De VVE-gegevens van de gemeente worden afgezet tegen gegevens van andere gemeenten van gelijke grootte en het landelijke beeld. Dit is mogelijk omdat we de Landelijke Monitor VVE in uitvoering hebben. Daardoor dient de gemeentelijke VVE-monitor als benchmark. Indien de vroegschoolse instelling ook meedoen, ontvangen zij een afzonderlijke benchmark voor het basisonderwijs. Onderdeel 2: Kwaliteitsanalyse VVE De Kwaliteitsanalyse VVE richt zicht op de kwaliteit van de uitvoeringspraktijk van VVE in de voor- en vroegschoolse instellingen. Er wordt verdiepende informatie verzameld en beoordeeld met betrekking tot: achtergrondkenmerken instellingen en pedagogisch medewerkers/leidsters/groepsleerkrachten (groepsomvang, samenstelling groep, vooropleiding en scholing, rol- en taakverdeling, VVE-beleid); dagindeling (verloop dagdeel, dagschema); activiteiten en materialen (activiteiten, betrokkenheid van kinderen, inrichten van de speel-/werkomgeving, organiseren van activiteiten, plannen van activiteitenaanbod, materialen/ leeromgeving); talige interacties (pedagogisch medewerker/leidster/leerkracht-kind algemeen, interacties kinderen onderling, interacties bij spelen/werken, begeleiden van speel/werkactiviteiten); werken met VVE-programma’s (dagdelen, doelgroepkinderen, toelatings- of instroomleeftijd, extra personele uren, ontwikkelingsdomeinen, successen en belemmeringen, samenwerking en overdracht); belang taalbevordering en ontwikkelingsstimulering (benutten eten/drinken voor taalontwikkeling, voorlezen, voertaal leidsters/leerkrachten), belang en taak doelgericht en programmatisch werken aan (brede) ontwikkeling, belang taalbevordering in het Nederlands); volgen van kinderen en zorgstructuur (volgen van ontwikkeling van kinderen, zorg voor kinderen met extra behoeften, intern begeleider, consulteren externe professionals, systematische hulpverlening); ouderbetrokkenheid (formeel, informeel, betrekken ouders bij ontwikkeling kind) en ambities en voorwaarden. Deze informatie verkrijgen we via: (1) observaties en ‘veldnotities’ in VVE-groepen en (2) face to face gesprekken met pedagogisch medewerkers/leidsters/leerkrachten.
Ontwikkeling van kwaliteit door evaluatie van VVE (OKE-VVE)
6
Hiervoor worden gevalideerde instrumenten benut die we ook in het kader van het Vversterkonderzoek ‘Kwalificatie en kwaliteit in de voorschoolse educatie’ en de evaluatie van de VVEpilot SpraakMakend hebben ingezet. Dat zijn: (a) de ECERS-R-schalen die in veel VVE-onderzoek worden gehanteerd, zoals bij de vaststelling van de pedagogische kwaliteit van de kinderopvang in Nederland (NCKO, 1995, 2001, 2005, 2009) 17 ; (b) het toezichtkader van de Onderwijsinspectie voor de VVE (Onderwijsinspectie, 2008) 18 en (c) de VVE-competenties van professionals, zoals beschreven door het Cito (Cito, 2007) 19 . Omdat we ook aspecten meenemen die de Onderwijsinspectie inspecteert, levert de Kwaliteitsanalyse VVE nuttige informatie op over de uitvoeringskwaliteit van VVE. Voor dit onderdeel is het nodig om meerdere voor- en vroegschoolse instellingen in het onderzoek mee te krijgen. Op die manier krijgen we een beeld van de uitvoeringskwaliteit van VVE. De selectie van de uiteindelijk te bezoeken voor- en vroegschoolse instellingen wordt uiteraard in goed overleg met de opdrachtgever en (locatie)managers van de voor- en vroegschoolse instellingen zelf bepaald. II. Uitvoering We gaan er vanuit dat de gemeente voor de start van OKE-VVE een overzicht kan overhandigen van alle voor- en vroegschoolse instellingen met correspondentiegegevens van contactpersonen (naam, adres, telefoonnummer en e-mailadres). Onderdeel 1: Gemeentelijke monitor VVE De contactpersonen van de voor- en vroegschoolse instellingen ontvangen van Sardes een schriftelijke vooraankondiging, met een overzicht van de onderwerpen waarover vragen zullen worden gesteld, zodat men zich kan voorbereiden (alvast informatie kan verzamelen). In een telefonisch interview wordt de vragenlijst afgenomen. Dit duurt maximaal 20 minuten. Belt de enquêteur ongelegen, dan wordt een afspraak gemaakt voor het telefonisch interview op een tijdstip dat de voor- of vroegschoolse instelling schikt. Bij het telefonisch enquêteren werkt Sardes samen met marktonderzoekbureau Desan. Zij zijn inhoudelijk op de hoogte van het VVE-beleid en hebben ruime ervaring met het telefoneren met voor- en vroegschoolse instellingen. Er zijn met Desan afspraken over het aantal ‘geslaagde gesprekken’. Desan heeft ruime ervaring met het ‘te pakken krijgen’ van moeilijk bereikbare contactpersonen in de VVE-sector. Om de respons onder de voor- en vroegschoolse instellingen verder te bevorderen nemen we de volgende maatregelen:
17
NCKO (2009). Pedagogische kwaliteit van de opvang voor 0- tot 4-jarigen in Nederlandse kinderdagverblijven in 2008. Amsterdam/Nijmegen: Universiteit van Amsterdam/Radboud Universiteit Nijmegen. 18 Inspectie van het Onderwijs (2008). De kwaliteit van voor- en vroegschoolse educatie in de vier grote steden. Pilot: Toezicht op voor- en vroegschoolse educatie in de G4. Utrecht: Onderwijsinspectie. 19 www.versterkvve.nl
Ontwikkeling van kwaliteit door evaluatie van VVE (OKE-VVE)
7
herhaaldelijk benaderen van de voor- en vroegschoolse instellingen, om zo een afspraak te kunnen maken met de juiste contactpersoon; gebruikmaking van korte responsvriendelijke telfonische vragenlijst; trainen/instrueren van belenquêteurs door Sardes-onderzoekers en uitvoeren pilot t.b.v. adequate belronde. We kunnen geen responsaantallen voor de voor- en vroegschoolse instellingen garanderen. Meedoen aan onderzoek berust op basis van vrijwilligheid. Wel willen we garanderen dat we serieuze pogingen doen om afdoende instellingen in het onderzoek te sluiten die een dwarsdoorsnede vormen voor alle voor- en vroegschoolse instellingen binnen de gemeente. Met Desan bestaan hierover duidelijke afspraken. Tot slot gaan we er vanuit dat de gemeente en de schoolbesturen samen zorgen voor voldoende draagvlak voor OKE-VVE zodat we geen al te grote weerstanden ervaren bij de uitvoering die de betrouwbaarheid en validiteit van de gegevens bedreigen. Onderdeel 2: Kwaliteitsanalyse VVE De dataverzameling binnen de Kwaliteitsanalyse VVE wordt op twee manieren uitgevoerd: via (1) observaties van de praktijk in de VVE-groepen en via (2) een interview achteraf met de geobserveerde pedagogisch medewerker/leidster/leerkracht. De observaties betreffen een vorm van externe evaluatie door een onderzoeker, de interviews laten zich kenmerken door een beoordeling door de pedagogisch medewerkers/leidsters/leerkrachten zelf (interne evaluatie). Voorafgaand aan de observaties en aansluitende interviews brengen we enkele algemene aandachts-punten onder de aandacht bij de te bezoeken voor- en vroegschoolse instellingen, middels een briefverzending. Dit zijn: 1. Duur van de observatie is twee tot drie uur per dagdeel (ochtend: plusminus 9.00 tot 11.00 uur; middag: plusminus 13.00 – 15.00 uur); 2. Duidelijke voorkeur voor één observatie in één groep binnen per kinderdagverblijf/ peuterspeelzaal/basisschool (dit vanwege garantie van voldoende variatie in de gemeentelijke onderzoeksgroep); 3. Veelal staan er twee professionals op een groep, de focus ligt op de hoogst opgeleide/geschoolde pedagogisch medewerker/leidster/leerkracht met wie na afloop ook het diepte-interview wordt gehouden. Niettemin is er ook aandacht voor verdeling in taken tussen beide professionals op de groep, samenwerking, inzet van ‘twee paar handen’ op de groep e.d.; 4. Tijdens de observatie zal er minimaal één groepsgerichte/ontwikkelingsgerichte binnenactiviteit gegeven moeten worden door de pedagogisch medewerker/leidster/leerkracht, dit om het ‘gebeuren’ in de groep goed in beeld te kunnen brengen (buitenactiviteiten laten zich voor ons doel moeilijker observeren); 5. Zwaartepunt ligt op het ‘primair proces’ (wat er in de groep gebeurt, professioneel gedrag professionals en relatie tussen professional en kinderen); 6. Er wordt recht gedaan aan bijzondere omstandigheden, zoals werken in een verticale groep in kinderopvang (wel moeten er meerdere peuters in deze groep zitten (2,5 tot 4 jaar) en 7. Aansluitend wordt een gesprek met de pedagogisch medewerker/leidster/leerkracht gevoerd, van maximaal drie kwartier.
Ontwikkeling van kwaliteit door evaluatie van VVE (OKE-VVE)
8
5.
Uitvoeringstijd en kostenindicatie
Uitvoeringstijd In principe kan OKE-VVE in zijn geheel of als onderdeel apart op elk willekeurig moment in het jaar worden ingezet. Er wordt van uitgegaan dat voor de volledige uitvoering van OKE-VVE een doorlooptijd van minimaal een kwartaal (van start onderzoek tot oplevering eindrapportage, exclusief vakantieperiodes). Afname van één onderdeel maakt de doorlooptijd korter. Er is met de opdrachtgever overleg over de precieze planning van het onderzoek, rekening houdend met de wensen van de voor- en vroegschoolse instellingen vanwege de ‘onderzoekslast’ die OKE-VVE voor hen met zich meebrengt. De definitieve planning bevat een lijst met activiteiten en een onderliggend tijdschema. Het spreekt voor zich dat OKE-VVE eenmalig kan worden afgenomen, maar een herhaalde meting levert een duidelijke meerwaarde op. Op die manier kan inzichtelijk worden gemaakt of beleidsinterventies ook de gewenste effecten sorteren en in welk tempo (door metingen van bevindingen over tijd met elkaar te vergelijken). Kostenindicatie Afhankelijk van het verzoek om zowel een gemeentelijke VVE-monitor als een Kwaliteitsanalyse VVE uit te voeren, wordt een begroting gemaakt. Hoe meer voor- en vroegschoolse instellingen meedoen, des te hoger de kosten zullen zijn. Wel geldt hier het voordeel van de grote getallen: de kosten per individuele voor- en vroegschoolse instelling worden kleiner naarmate er meer meedoen. Omdat veel van de opstartwerkzaamheden (bijv. instrumentenontwikkeling) al in het kader van andere onderzoekstrajecten zijn gedaan (o.m. Landelijke Monitor VVE en evaluaties van SpraakMakend en Vanzelfsprekend) hoeven deze niet opnieuw begroot te worden. Daardoor kunnen we een scherpe offerte specificeren. De kosten worden vooral veroorzaakt door het verzamelen van gegevens bij de voor- en vroegschoolse instellingen, het analyseren van deze gegevens en het rapporteren hierover in heldere taal. De geschatte kosten van de (1) gemeentelijke monitor VVE, exclusief het basisonderwijs, zijn € 10.000,- (incl. BTW). Daartoe voeren we de volgende activiteiten uit: a. het opstellen van een uitnodigingsbrief voor de VVE-instellingen, b. het uitnodigen en informeren van de VVE-instellingen per brief, c. het verzamelen van de VVE-gegevens via een telefonisch interview, d. het analyseren van de gegevens, e. het rapporteren van de bevindingen in een beknopte rapportage, f. het formuleren van aanbevelingen voor beleid en praktijk, alsmede g. het adviseren van de gemeente bij het nemen van de juiste beleidsbeslissingen in een afrondend evaluatiegesprek. Ten behoeve van een goede uitvoering van het onderzoek wordt zowel een start- als eindgesprek gehouden (evt. onder begeleiding van een begeleidingscommissie vanuit de gemeente). Wanneer de situatie met betrekking tot de vroegschoolse educatie in het basisonderwijs wordt meegenomen, komen de geschatte kosten op € 12.500,-. We zijn hierbij uitgegaan van een redelijk grote gemeente van tussen de 50 en 75 duizend inwoners.
Ontwikkeling van kwaliteit door evaluatie van VVE (OKE-VVE)
9
De geschatte kosten van de (2) Kwaliteitsanalyse VVE hangen grotendeels af van het aantal te bezoeken voor- en/of vroegschoolse instellingen. Dit is een intensieve aangelegenheid, onder meer door de observaties in de VVE-groepen en de aanvullende gesprekken met de pedagogisch medewerkers/leidsters/groepsleerkrachten. Uitgaande van een bezoek aan drie VVE-groepen van voorschoolse instellingen en drie VVE-groepen van vroegschoolse instellingen (6 groepen in totaal) als doorsnee van de gemeentelijke situatie, schatten we de kosten op zo’n € 10.000,(incl. BTW). Bij het betrekken van meer groepen van kinderdagverblijven, peuterspeelzalen en basisscholen vallen de kosten hoger uit. Gecombineerd komen de kosten van een volledige meting van OKE-VVE dus uit op zo’n € 20.000,-. Op basis van een oriënterend gesprek waarin de wensen van de gemeente worden besproken, wordt een definitieve begroting gespecificeerd.
6.
Rapportage
In de eindrapportage doen we verslag van het doelgroepbereik, de kwaliteit en opbrengsten binnen het VVE-beleid. Op basis van deze bevindingen formuleren we beleidsaanbevelingen voor de gemeente, de besturen van kinderdagverblijven, peuterspeelzalen en basisscholen. Ook voor de praktijk maken we concrete aanbevelingen waarmee het voor- en vroegschools aanbod kan worden verbeterd. Daarbij krijgt de gemeente praktische handreikingen om de regierol stevig(er) ter hand te nemen. Indien beschikbaar nemen we hierbij ook achterliggende beleidsstukken mee ten behoeve van een inhoudelijke beleidsanalyse van VVE. De eindrapportage bevat bovendien een leesbare Managementsamenvatting. De resultaten van OKE-VVE worden, indien gewenst, in gemeentelijk verband gepresenteerd (bijv. in de gemeenteraad of tijdens een regulier LEA-overleg). Begeleidingscommissie Sardes is groot voorstander van het instellen van een begeleidingscommissie, die kritisch meedenkt over de opzet en uitvoering van (onderdelen uit) OKE-VVE, alsmede over de inhoudelijke duiding van de gesignaleerde bevindingen met betrekking tot beleid en praktijk van VVE. Het is aan de opdrachtgever een begeleidingscommissie samen te stellen uit relevante partners uit kinderopvang, peuterspeelzaalwerk, basisonderwijs en JGZ (consultatiebureaus).
7.
Projectcoördinatie OKE-VVE
De expertise van Sardes wordt hieronder beschreven, net als de samenstelling van het team van onderzoekers/beleidsadviseurs. Over Sardes Sardes is een zelfstandige, maatschappelijke onderneming, actief in de sectoren onderwijs, zorg en jeugd. Sardes ontwikkelt diensten en producten die bijdragen aan het verbeteren van
Ontwikkeling van kwaliteit door evaluatie van VVE (OKE-VVE)
10
ontwikkelingskansen van kinderen en jongeren. Vaak zijn wij ook betrokken bij de invoering ervan. Sinds haar oprichting in 1992 is Sardes betrokken bij uiteenlopende aspecten van onderwijsachterstandenbeleid. Taal en VVE zijn altijd belangrijke thema’s geweest in het profiel van ons bureau, maar we zijn ook actief op tal van andere inhoudelijke thema’s, zoals brede school, passend onderwijs, veiligheid, voortijdig schoolverlaten en jeugdbeleid. Sardes opereert op landelijk en lokaal niveau. Ook voeren wij regelmatig projecten in het buitenland uit. Er is een adviesgroep en een onderzoeksgroep. Daarnaast voeren wij het management van een aantal landelijke, omvangrijke vernieuwingsprogramma’s. Het veld herkent onze inhoudelijke deskundigheid en de unieke combinatie van beleid, onderzoek en praktijk. Mede daardoor is Sardes een sterk merk geworden, met een grote naamsbekendheid. Projectleiding De uitvoering van OKE-VVE wordt gecoördineerd en uitgevoerd door dr. IJ Jepma en dr. B. Schonewille. IJsbrand Jepma (1972) is onderzoeker bij Sardes. Na het behalen van zijn diploma leraar basisonderwijs (pabo) aan de CHN te Leeuwarden studeerde hij onderwijskunde aan de Rijksuniversiteit van Groningen. In 2003 promoveerde hij aan de Universiteit van Amsterdam op het proefschrift ‘De schoolloopbaan van risicoleerlingen in het primair onderwijs’. Na zijn promotie werkte hij als docent aan de pabo aan de Hogeschool van Rotterdam en Omstreken en als onderzoeker/adviseur primair onderwijs bij een zelfstandig adviesbureau te Amsterdam. Sinds 2006 werkt hij bij Sardes als onderzoeker binnen de Unit Onderzoek. In 2007 was hij gedetacheerd bij het ministerie van OCW, directie primair onderwijs. Daar heeft hij zich bezig gehouden met de harmonisatie van de wet- en regelgeving (kwaliteit, toezicht en financiën) van de kinderopvang, het peuterspeelzaalwerk en voor- en vroegschoolse educatie. Hij is o.a. betrokken bij de Landelijke Monitor VVE, de evaluatie van de Groningse VVE-pilot SpraakMakend en de Drentse VVE-pilot Vanzelfsprekend. Samen met o.a. Berend Schonewille schreef hij het rapport Kwalificatie en kwaliteit in de voorschoolse sector (te downloaden vanaf www.vversterk.nl onder ‘publicaties’). Onlangs heeft hij voor OCW een quickscan naar VVEprogramma’s uitgevoerd. Berend Schonewille (1952) is medewerker bij Sardes vanaf 1999. Daarvoor was hij vanaf 1981 onderzoeker en docent bij de VU te Amsterdam, waar hij in 1993 promoveerde. Vanaf 1995 tot 1999 zat hij in de landelijke Commissie VVE van de ministeries van OCW en VWS en begeleidde hij van daaruit de experimenten met de VVE-programma’s Kaleidoscoop en Piramide en het evaluatieonderzoek naar de effectiviteit van deze programma’s. Ook was hij betrokken bij de begeleidingscommissie bij de evaluatie van het VVE-programma Startblokken/Basisontwikkeling. Binnen Sardes begeleidt hij veel gemeenten bij de
Ontwikkeling van kwaliteit door evaluatie van VVE (OKE-VVE)
11
ontwikkeling van Plannen van Aanpak VVE. Ook voert hij veel eenmalige en meerjarige evaluatietrajecten voor gemeenten uit. Tenslotte is hij vanuit Sardes lid van de Erkenningscommissie Interventies van het NJi, deelcommissie Ontwikkelingsstimulering en onderwijsgerelateerde interventies en jeugdwelzijn. Naast zijn werkzaamheden bij Sardes is hij toegevoegd VVE-inspecteur bij de Inspectie van het Onderwijs. Hij heeft in het najaar van 2009 de inspectie uitgevoerd van de VVE-instellingen in de gemeente Arnhem.
Ontwikkeling van kwaliteit door evaluatie van VVE (OKE-VVE)
12