DE ONTWIKKELING EN EVALUATIE VAN TOEKOMSTSCENARIOS: DE MOBIELE MULTIMEDIA COMMUNICATIE (MMC)-CASE
Fred van den Anker J.H.Erik Andriessen Sectie Arbeids- en Organisatiepsychologie Technische Universiteit Delft De Vries van Heystplantsoen 2 2628 RZ Delft
[email protected]
G&O ‘Techniek en gedrag’
1
03/05/02
SAMENVATTING NEDERLANDS Toekomstscenario’s zijn een veelbelovend middel voor de evaluatie van nieuwe technologieën. Het onbreekt echter aan methodische richtlijnen voor de ontwikkeling van rijke scenario’s, die gebruikt kunnen worden voor het verkennen met belanghebbenden van socio-technische ontwerpopties. De ESE-methodiek (Early, Scenario-based Evaluation) tracht deze lacune op te vullen door een stapsgewijze combinatie van: analyse van de gebruikscontext, scenario-constructie, en participatieve evaluatie. Deze ESE-methodiek is toegepast binnen een case study naar de toepassing van mobiele multimedia communicatie binnen de spoedeisende medische hulpverlening. De concrete scenario-inhoud bleek duidelijk richting geven aan het participatieve evaluatie-proces. Dat leidde tot de identificatie en specificatie van factoren op de verschillende nivo’s van ons ‘Context of use’-model. De probleemanalyse van de scenario-inhoud vormde de basis voor een fundamentele aanpassing van het toekomstscenario. Ten aanzien van een verdere concretisering en verhoging van de ontwerp-relevantie, worden een aantal methodische aanpassingen voorgesteld.
ABSTRACT Scenarios are a promising tool for the evaluation of new technologies. However, there is a lack of methodological guidelines for the development of rich scenarios, to support the exploration of socio-technical design options by stakeholders. The ESE-methodology (Early, Scenario-based Evaluation) tries to fill this gap by a step-wise combination of the following elements: analysis of the context-of-use, scenario construction, participatory
G&O ‘Techniek en gedrag’
2
03/05/02
evaluation. The ESE-methodology has been applied in a case study on the potential use of mobile multimedia communications for emergency medicine. The scenario content gave a clear direction to the process of participatory evaluation. This resulted in the identification and specification of factors at the different levels of our ‘Context of use’model. The problem analysis of the scenario led to a fundamental adjustment of the future scenario. To improve the usability of the results for design, several methodological refinements are suggested.
G&O ‘Techniek en gedrag’
3
03/05/02
1. Inleiding
Hoe eerder een nieuw systeem in het ontwikkeltraject wordt beoordeeld, des te groter is de flexibiliteit om tegen geringe kosten grote veranderingen in het ontwerp aan te brengen. Op grond van een ontwerp-gerichte evaluatie van de toepassingsmogelijkheden en onmogelijkheden van een nieuwe technologie kan in een vroeg stadium reeds richting worden gegeven aan het gewenste ontwikkeltraject en een succesvolle organisatorische inbedding. Een centraal probleem is echter hoe we in een pre-prototype stadium van technologie-ontwikkeling een beeld kunnen krijgen van nuttige toepassingen en de voorwaarden en consequenties van het gebruik van de applicatie voor de dagelijkse arbeidspraktijk. Dit probleem speelt des te sterker naarmate de betreffende techniek geavanceerder is, zoals in ons geval van toepassingen van mobiele multimedia techniek (bijv. videobeelden over draadloze verbindingen). Om aan deze problematiek het hoofd te bieden is een methodiek ontwikkeld, waarin toekomstscenario’s worden uitgewerkt en geëvalueerd. Deze evaluatie-methodiek zal in deze bijdrage worden gepresenteerd en beoordeeld aan de hand van een case study naar de mogelijke toepassing van mobiele multimedia communicatie binnen de zgn. ‘spoedeisende hulpverlening’. Uitgangspunt van deze evaluatie-methodiek is het belang van het betrekken van de dagelijkse gebruiks- of arbeidscontext in het evaluatieproces (2.1 ‘contextuele evaluatie’) en de participatie van gebruikers of werknemers zelf (2.2.’participatieve evaluatie’). Scenario’s blijken een veelbelovend middel te zijn om een dergelijke ‘contextuele’, ‘participatieve’ evaluatie van een toekomstige arbeidssituatie te ondersteunen (3.1). Het ontbreekt echter aan methoden voor de constructie en evaluatie van rijke, contextuele
G&O ‘Techniek en gedrag’
4
03/05/02
scenario op het gebied van taakontwerp. De ESE-methodiek (Early, Scenario-based Evaluation, 3.2) tracht deze lacune op te vullen door een stapsgewijze combinatie van de volgende drie elementen: contextuele analyse, scenario-constructie, participatieve evaluatie. Deze ESE-methodiek zal op deel-aspecten worden beoordeeld aan de hand van de resultaten uit bovengenoemde case-study (5.)
2. Vroege evaluatie: een contextuele, participatieve benadering
2.1 Contextuele evaluatie: toekomstige taakuitvoering in context Nieuwe communicatietechnologieën en applicaties voor groepswerk stellen nieuwe eisen aan de ontwerp-gerichte analyse van arbeid. De toegevoegde waarde van dergelijke toepassingen is niet langer enkel en alleen afhankelijk van de mate waarin zij de individuele taakuitvoering, c.q. de activiteiten van de mobiele werknemer, weten te ondersteunen.
Analyse
in
termen
van
de
bijv.
de
cognitief-psychologische
handelingsregulatie-theorie (Hacker, 1986) alsmede traditionele methoden voor de analyse van individuele taken en subtaken (zie bijvoorbeeld Kirwan & Ainsworth, 1992), volstaan hier niet langer. Zij dienen te worden aangevuld met de analyse van sociale en organisatorische aspecten van arbeid (Arnold & van den Anker, 1997). Om er voor te zorgen dat deze aspecten in het ontwerptraject worden meegenomen zijn ‘contextuele’ benaderingen benodigd voor het modelleren van collectieve taakuitvoering en de daarvoor benodigde communicatie en coördinatie . Sommige benaderingen om de arbeidscontext van computerinteractie te analyseren zijn gebaseerd op de ‘activity theory’ (Nardi, 1996a) of de theorie van ‘distributed cognition’
G&O ‘Techniek en gedrag’
5
03/05/02
(Hutchins, 1991, 1994). Deze benaderingen belichten de collectieve aspecten van technologie-gemedieerde arbeidsactiviteiten. De ‘situated action’ benadering van Suchman (1987) wijst ons op de intrinsieke aanwezigheid van zowel de sociale als de fysieke werkomgeving in het uitvoeren van schijnbaar individuele activiteiten (zie voor een vergelijking tussen de voorgaande drie benaderingen Nardi, 1996b). Deze meer contextuele benaderingen geven ons echter weinig práktische handvaten voor een concrete analyse van de arbeids- of gebruikscontext van systeemgebruik.. Zeer zinvol voor het ontdekken van de informele, dat wil zeggen de daadwerkelijke in plaats van de voorgeschreven, arbeidspraktijk, zijn interactieve veldobservaties zoals verricht binnen antropologisch/ ethnografisch onderzoek (bijvoorbeeld Hughes e.a., 1993). Een nadeel van vele ethnografische analyses is overigens dat zij veel tijd in beslag nemen en dat de ontwerp-implicaties van een gedetailleerde analyse lang niet altijd evident zijn. Een goed voorbeeld van een methode die de ethnografische methode kostenen tijdsefficiënter heeft gemaakt, met een duidelijke focus op ontwerp, is de ‘contextual inquiry and design’ benadering van Holtzblatt & Beyer (1996). Binnen deze benadering dienen veldobservaties en interviews als basis voor een dynamische modellering van de ‘workflow’ tussen actoren, de opeenvolging van activiteiten in het arbeidsproces en de socio-culturele, organisatorische en fysieke context. Deze visuele modellen dienen als basis voor ontwerpactiviteiten. Wij hebben deze methode gevolgd in onze aanpak. Omdat de ‘contextual design’ benadering echter nalaat een systematische analyse te maken van de eigenschappen van de verschillende elementen van de gebruikscontext, hebben wij deze benadering in onze ontwerp-gerichte evaluatie van mobiele multimedia communicatie aangevuld met de MEGATAQ benadering (Andriessen e.a., 1996a),
G&O ‘Techniek en gedrag’
6
03/05/02
ontwikkeld in Europees verband. Zoals in figuur 1 is weergegeven hangt in het resulterende model de toegevoegde waarde van een systeem af van de mate waarin het aansluit (‘fit’) bij de eigenschappen van de verschillende elementen in de gebruikscontext (de individuele gebruikers en taken, alsmede de organisationele, fysieke en technische omgeving), en een interactieproces in gang zet dat uiteindelijk tot positieve uitkomsten leidt in termen van efficiency en effectiviteit maar ook persoonlijke uitkomsten als tevredenheid en groepscohesie. Ten aanzien van de evaluatie van de toekomstige arbeidsactiviteiten die met de nieuwe technologie ondersteund moeten gaan worden, geldt dat we al in een vroeg stadium van ontwikkeling een beeld willen hebben van het toekomstige interactieproces en de daarbij behorende ‘context-of-use’, alsmede de barrières die de huidige gebruikscontext opwerpt voor het realiseren van de positieve uitkomsten van dit toekomstige interactieproces.
< INVOEGEN FIGUUR 1>
2.2 Participatieve evaluatie In een vroeg stadium van ontwikkeling zijn er in principe nog vele mogelijkheden voor (her)ontwerp van activiteiten, met mogelijk grote gevolgen. Zeker wanneer sprake is van veel verschillende belangen en een grote onzekerheid ten aanzien van de toekomstige gebruikscontext is het verstandig de verschillende belanghebbenden (‘stakeholders’) bij het ontwerpproces te betrekken. Het gaat daarbij niet alleen om de beoogde gebruikers van het systeem, maar ook om de overige werknemers (‘non-gebruikers’), managers en leidinggevenden, en systeemontwikkelaars.
G&O ‘Techniek en gedrag’
7
03/05/02
De ‘participatory design’ benadering kent een veelheid aan methodieken en middelen om het ontwerpproces te ondersteunen (zie Greenbaum & Kyng, 1991; Schuler & Namioka, 1993). Eén van de belangrijkste problemen binnen het participatief ontwerpen van technologie en arbeid is om aan werknemers duidelijk te maken wat de technologische (on)mogelijkheden zijn. Tevens is het een grote opgave om aan de systeemontwikkelaars een duidelijk beeld te geven van de activiteiten en de arbeidscontext waarvoor zij hun systeem ontwerpen. In het bijzonder bij toekomstige technologieën zoals mobiele multimedia communicatie is het voor potentiële gebruikers moeilijk om hun behoeften te formuleren, of zelfs om een beeld te verkrijgen van wat deze technologie voor hun toekomstige werk zou kunnen betekenen. Om de potentiële gebruikers en andere belanghebbenden in het ontwerp- en evaluatieproces te betrekken is daarom een representatie benodigd van hun toekomstige arbeidsactiviteiten en systeemgebruik. Door een helder en concreet beeld van de toekomstige arbeidspraktijk te schetsen kunnen we proberen de manifeste behoeften en eisen vanuit de huidige arbeidspraktijk te overstijgen.
3. De ontwikkeling van een scenario-methodiek
3.1 Het gebruik van scenario’s Een veelbelovend middel voor participatieve technologie-ontwikkeling zijn scenarios. Scenario’s bieden een handvat om aan de hand van de ontwikkeling van toekomstbeelden systematisch over opties t.a.v. de toekomst na te denken, om vandaar uit de toekomst vorm te kunnen geven. Scenario’s worden al op veel terreinen gebruikt, met als overkoepelend kader het sturen van veranderingen. Economen gebruiken scenario’s voor lange termijn planning, bestuurswetenschappers voor strategische besluitvorming,
G&O ‘Techniek en gedrag’
8
03/05/02
beleidsmakers gebruiken scenario’s om er hun plannen aan te toetsen. Sinds enkele jaren worden scenario’s ook gebruikt voor systeemontwikkeling en de evaluatie van menscomputer interactie. De toenemende populariteit van deze ontwerp- of ‘gebruiks’scenario’s is te danken aan de opkomst van een meer informele en iteratieve benaderingswijze van systeemontwikkeling waarvoor deze scenario’s met hun concrete beschrijvingen van alledaagse activiteiten en systeemgebruik een goede ondersteuning bieden. Ook op het terrein van gebruiks-georiënteerde systeemontwikkeling en evaluatie is de precieze aard en het specifieke gebruik van scenarios niet eenduidig (zie discussie in SIGCHI Bulletin: Karat & Karat, 1992). Zo wordt de term ‘scenario’ gebezigd m.b.t. het gebruik van verschillende media en interactievormen - tekstueel narratief, simulatie, prototype, mock-up - en is er sprake van een grote variatie in detail en contextuele ‘rijkheid’ van de scenario’s (zie Kuutti, 1995) - van individuele taakbeschrijvingen tot een rijke beschrijving van veranderingen in arbeid en organisatie (zie Rolland e.a., 1998; Van den Anker e.a., 1999). Tevens worden scenario’s in verschillende stadia van de ontwikkelingscyclus gebruikt (Carroll, 1995). Wat gebruiksscenario’s echter gemeenschappelijk hebben is dat zij het gebruik en de consequenties van technische systemen concretiseren. Daarmee stimuleren zij de beeldvorming omtrent de ondersteunende rol van technische systemen, vanuit het perspectief van de gebruiker en zijn taakomgeving. Daardoor zijn scenario’s ook een uitermate geschikt medium voor communicatie tussen gebruikers en ontwikkelaars. De ondersteunende rol t.a.v. beeldvorming en discussie maakt scenario’s tot het ideale
G&O ‘Techniek en gedrag’
9
03/05/02
medium voor participatief ontwerpen waarin de verschillende belanghebbende partijen deelnemen aan het ontwerpproces (Greenbaum & Kyng, 1991). Scenario-benaderingen die niet op individueel maar op collectief systeem-gebruik zijn gericht, zoals applicaties ter ondersteuning van groepsarbeid, zijn schaars (zie voor uitzonderingen: Kyng, 1995; Stiemerling & Cremers, 1998). Zeker scenario’s voor het verkennen van socio-technische ontwerpopties in een vroeg stadium van ontwikkeling op basis van rijke, contextuele toekomstrepresentaties ontbreken nagenoeg (Eason e.a., 1996a; Eason & Olphert ,1996b; Van den Anker & Arnold, 1998; Van den Anker & Lichtveld, 2000). Daarnaast is de literatuur t.a.v. scenario’s en scenario-methodieken vooral gericht op een beschrijving van de aard en inhoud van de scenario’s en de manier waarop er gebruik van wordt gemaakt. Systematische beschrijvingen van het scenarioontwikkelingsproces, dus van de inbedding van scenario’s in een methodiek, komen in de literatuur echter nauwelijks aan bod (Van den Anker e.a., 1999). Vooral methodische richtlijnen voor de constructie van scenario’s ontbreken nagenoeg (Rolland e.a., 1998; zie voor een uitzondering hierop McGraw & Harbison, 1997). In de hier beschreven vroege evaluatie van mobiele multimedia communicatie is getracht bovenstaande twee lacunes, nl. ten aanzien van scenario’s zelf (interactie georienteerd) en van de methodiek voor constructie en gebruik ervan, getracht op te vullen.
3.2 Early, scenario-based evaluation: ESE Voor het opvullen van de genoemde lacune zijn een aantal case studies gehouden waarbinnen een ontwerpgerichte evaluatiemethodiek is ontwikkeld, de ‘ESE-methodiek’ (ESE: Early, Scenario-based Evaluation). Dit project vond plaats binnen het kader van
G&O ‘Techniek en gedrag’
10
03/05/02
het project Mobiele Multimedia Communicatie aan de TU Delft. De uiteindelijke methode kent de volgende stappen (zie figuur 2): (1) oriëntatie op de toepassing van de nieuwe technologie; (2) contextuele analyse van het huidige arbeidsproces dat met de technologie ondersteund moet gaan worden. (1) en (2) fungeren als basis voor de ontwikkeling van een (papieren) toekomstscenario (3). In dit scenario worden de toekomstige collectieve taakuitvoering en het gebruik daarbij van het nieuwe systeem, alsmede de specifieke sociale en fysieke setting, op detailnivo geschetst, aan de hand van een aantal concrete cases. Om de tekstuele scenario’s zo concreet en levendig mogelijk te maken wordt binnen ESE gebruik gemaakt van de principes en regels voor het schrijven van filmscripts (zie o.a. Blacker, 1996; Field, 1994). Deze scenario’s worden vervolgens gebruikt voor (4): participatieve evaluatie met de toekomstige gebruikers/ werknemers en overige belanghebbenden (probleemanalyse en het formuleren van ontwerpopties en aanpassingen).
4. Vraagstelling en methode
De ESE methodiek is uitgetest en verfijnd in enkele case studies. Een van die studies zal in dit artikel een centrale rol vervullen: een case studie naar de mogelijkheden van mobiele multimedia communicatie voor de spoedeisende medische hulpverlening. De centrale onderzoeksvragen hebben betrekking op:
G&O ‘Techniek en gedrag’
11
03/05/02
1) het proces van scenario-ontwikkeling: in hoeverre kan op grond van een oriëntatie op de toepassing en de context daarvan een concreet, gedetailleerd en realistisch toekomstscenario worden geschreven? 2) proces en uitkomsten van scenario-evaluatie: in hoeverre voldoen de uitkomsten aan de doelstellingen van de ESE methodiek: (1) welke bijdrage levert het scenario aan het proces van participatieve evaluatie? (2) contextuele evaluatie: in hoeverre komen in de participatieve scenarioevaluatie de verschillende aspecten van collectieve taakuitvoering in context (in termen van het model in 2.1) aan bod? (3) ontwerp-gericht: in hoeverre wordt de probleemanalyse ook gebruikt voor ‘socio-technische’ aanpassing van het scenario? hoe bruikbaar zijn deze suggesties voor ontwerp?
In de betreffende casestudie zijn de volgende ESE-stappen doorlopen: (a) oriëntatie: desk-research; (b) analyse: document-analyse, interactieve veldobservaties en interviews. Op grond hiervan wordt een beschrijving gegeven van de werknemers/ actoren (opleiding, specialisatie, kennis en vaardigheden), de werksituatie (taken, werkverdeling, communicatie) de sociaal-organisatorische context (sociale relaties, wederzijdse verwachtingen, belangen en conflicten; performance criteria, procedures, beleid) en worden workflow, taakverloop en context volgens de benadering van Beyer & Holtzblatt (1998) gemodelleerd en gevisualiseerd; (c) scenario-ontwikkeling: selectie cases en uitwerking details/ schrijven scenario;
G&O ‘Techniek en gedrag’
12
03/05/02
(d) houden van scenario-workshops met vertegenwoordigers van de belangrijkste partijen in de spoedeisende hulpverlening: gezamenlijk lezen van scenario, gevolgd door individuele brainstorm met post-its, toelichting, groepsdiscussie; tenslotte
een
gezamenlijke aanpassing van het scenario.
De workshops met verschillende partijen uit de spoedeisende hulpverlening zijn op video opgenomen en getransscribeerd. De transscripties van de video-opnamen zijn vervolgens geanalyseerd door middel van inhoudsanalyse met het software pakket WINMAX. Het categorieënsysteem kende twee hoofdcategorieën: AARD van de uitspraak en INHOUD van de uitspraak. AARD betreft de vraag of het om een positieve of negatieve beoordeling gaat, of dat het om een probleem of eis ten aanzien van de realisering van het scenario gaat, of dat het een aanpassing van dan wel aanvulling op het scenario is. Voor scoring van de INHOUD van uitspraken is een ‘Factoren/Actoren’-lijst geconstrueerd op basis van o.m. de handelingsregulatietheorie (Rasmussen,1983; Hacker,1986) en de categorieën uit het context-of-use model uit 2.2 (figuur 1), dat o.m. gebaseerd is op groepsdynamische en mediatheorieën;
5. Case study: mobiele multimedia communicatie (mmc) voor de spoedeisende hulpverlening
5.1. Ontwikkeling van het scenario
G&O ‘Techniek en gedrag’
13
03/05/02
Oriëntatie op de mmc toepassing Met de komst van de UMTS standaard (Universal Mobile Telecommunications System) voor mobiele communicatie zal multimedia communicatie ook voor de mobiele gebruiker tot de mogelijkheden gaan behoren. Ondanks de hoge verwachtingen heeft empirisch onderzoek naar de bijdrage van multimedia communicatie aan taakprestaties (efficientie, effectiviteit) tot op heden echter weinig positieve resultaten opgeleverd (zie o.a. Finn e.a., 1997; Gale, 1990). Volgens onze analyse heeft dit te maken met het feit dat video vooral voor de ondersteuning van overlegbesprekingen werd gebruikt (Van den Anker & Arnold, 1997; Van den Anker & Arnold, 1998; Andriessen, 1999). Video zou naar onze verwachting een veel grotere bijdrage kunnen hebben indien zij gebruikt zou worden voor het visualiseren van het taakobject (de patiënt, de machine). Dit kan nuttig zijn wanneer werkers (of klanten) worden geconfronteerd met moeilijke problemen die met de aanwezige kennis en vaardigheden niet kunnen worden opgelost, waardoor de probleemhouder genoodzaakt is de hulp in te schakelen van een expert op afstand voor het gezamenlijk oplossen van het probleem.
De eerste ideeën over toepassing van mobiele multimedia (mmc) binnen de spoedeisende hulpverlening waren gebaseerd op bovenstaand applicatie-concept en de op dat moment aanwezige kennis van de spoedeisende hulpverlening. Op grond daarvan werd de volgende toepassing binnen de spoedeisende hulpverlening geformuleerd (zie figuur 3): begeleiding op afstand van ambulance-verpleegkundigen door ziekenhuisspecialisten door middel van de overdracht van stilstaand en bewegend videobeeld, fysiologische data
G&O ‘Techniek en gedrag’
14
03/05/02
en audio (spraak), ten behoeve van diagnose en behandeling in situaties waar de kennis en/ of vaardigheden van de verpleegkundigen tekort schieten.
Analyse van de huidige situatie De volgende actoren werden geïdentificeerd: ambulance-diensten (daarbinnen de ambulance-teams
bestaande
uit
verpleegkundige
met
chauffeur),
verschillende
ziekenhuisspecialisten (met name anesthesiologen, chirurgen/ traumatologen), het mobiel medisch (helikopter)team, de afdeling Spoedeisende Hulp van het ziekenhuis, de meldkamer (Centrale Post Ambulancevervoer), maar ook: de huisarts, de politie, brandweer, patiënten en omstanders. Vanwege het grote aantal actoren is voor de veldobservaties en interviews een selectie gemaakt. Uitgangspunt daarbij was bovenstaande toepassing van mmc voor begeleiding op afstand van ambulanceverpleegkundige door specialisten. Startpunt voor onze observaties was het ambulanceteam, in het bijzonder de ambulance-verpleegkundige als mobiele werker. 6 ½ dag is besteed aan het meerijden op de ambulance bij de ambulance-diensten Leiden, Rotterdam, en Utrecht. Daarnaast is een halve dag doorgebracht op de meldkamer (CPA) Rotterdam, is een werkplekbezoek gebracht aan de eerste hulpafdeling van het Academisch Ziekenhuis Utrecht, en zijn 5 specialisten (chirurgen en anesthesiologen) geïnterviewd over hun werk en de mogelijke bijdrage van mobiele multimedia communicatie. Op grond hiervan is de werksituatie beschreven en gemodelleerd.
G&O ‘Techniek en gedrag’
15
03/05/02
Het applicatie-concept – specialistische ondersteuning op afstand voor de ambulanceverpleegkundige – heeft duidelijk richting gegeven aan de analyse en de daaruit resulterende modellen. Het taakverloop model werd voornamelijk gestructureerd rond de activiteiten van de ambulance-verpleegkundige. Geconstateerd kon worden dat fysiek handelen primair was in zijn taakuitvoering en dat een groot gedeelte van de dag bestond uit besteld vervoer in plaats van spoedeisende hulpverlening. Met het oog op het schrijven van een gedetailleerd scenario bleken de veldobservaties een goed beeld te geven van de concrete handelingen die in de dagelijkse praktijk worden uitgevoerd, de daarbij gebruikte tools en de verscheidenheid aan fysieke omgevingen. Moeilijker bleek het om vanwege de beperkte duur van de observaties zicht te krijgen op de informele in plaats van voorgeschreven arbeidspraktijk. Ambulance-verpleegkundigen en specialisten gaven aan dat multimedia communicatie nuttig zou kunnen zijn bij complexe incidenten zoals traumagevallen en bij sommige gevallen van reanimatie. Juist deze gevallen hadden we niet (trauma) of nauwelijks (reanimatie) geobserveerd en gedocumenteerd, waardoor voor het schrijven van het scenario nadere (taak)analyse voor deze specifieke cases nodig was. In algemene zin konden het taakverloop en de workflow adequaat worden gemodelleerd. Deze vormen de basis voor de ontwikkeling van scenario’s en latere evaluatie-activiteiten. Moeilijker was het de sociaal-organisatorische context te analyseren en modelleren in termen van wederzijds belangen, verwachtingen en conflicten en als referentie-kader te behouden voor de ontwikkeling en evaluatie van de scenario’s.
G&O ‘Techniek en gedrag’
16
03/05/02
Toekomstscenario Op basis van de interviews werden twee cases geselecteerd voor het scenario – een trauma casus (auto-ongeluk) en een reanimatie casus. De laatste was gedeeltelijk gebaseerd op de veldobservaties. Voor het uitwerken van het trauma-scenario op het detailnivo van concrete handelingen en communicatie is gebruik gemaakt van aanvullende informatie uit een praktijktoets/ trainingssessie bij de Ambulancedient Regio Utrecht. Verder is bij het schrijven van het scenario gebruik gemaakt van het taakverloop zoals vastgelegd in het ambulanceprotocol. Het scenario is door een medisch expert gecontroleerd en voor een gedeelte ook samen geschreven. Zo kon het realistischer gemaakt worden in termen van concrete handelingen, volgorde van handelen (prioriteiten), behoefte aan ondersteuning op afstand, overdracht van informatie, medicijntoediening etc. Voordat aangevangen kon worden met schrijven moest een beslissing worden genomen over de precieze input voor het scenario: welke actoren en taken worden daarin precies gerepresenteerd, wie zijn precies de gebruikers, voor welke taken zal mobiele multimedia communicatie worden ingezet, en hoe verloopt, met het oog op een efficiency- en kwaliteits-verbetering, de communicatie in de nieuwe situatie. Omdat de politie vaak als eerste ter plekke is, begint het traumascenario met een hulpvraag van de politie aan de eerste, aanrijdende ambulance (via de Centrale Post Ambulancevervoer) voor begeleiding op afstand in de eerste basale handelingen. Als even later het ambulanceteam op de plaats van het ongeluk is aangekomen, en te maken krijgt met een moeilijke intubatie, roept zij zelf, omdat directe hulp geboden is, de hulp op afstand in van de arts van het mobiel medisch team dat op dat moment ter plekke
G&O ‘Techniek en gedrag’
17
03/05/02
vliegt, voor ondersteuning bij diagnose en behandeling. In onderstaande figuur is één scene van dat scenario weergegeven waarin een vrij vergaande rol voor de ambulanceverpleegkundige wordt geschetst. In het reanimatie-scenario wordt de hulp op afstand voor diagnose van ECG en behandelingsadvies gegeven door een cardioloog vanuit het ziekenhuis. Op deze manier komen in het scenario verschillende fysieke omgevingen voor het verlenen van expertise op afstand aan bod.
5.2 De scenario-evaluatie
Participatieve scenario-evaluatie De evaluatie van het toekomstscenario met belanghebbenden vond plaats in workshops. Uitgangspunt daarbij was dat van elk van de voornaamste typen actoren tenminste één vertegenwoordiger aanwezig is, ook wanneer afzeggingen komen. Deelnemers aan de workshops betreffende de spoedeisende medische hulpverlening waren: ambulanceverpleegkundigen en –chauffeurs, ziekenhuisspecialisten, verpleegkundigen van de Spoedeisende Hulp-afdeling in het ziekenhuis, centralisten van de Centrale Post Ambulancevervoer
(de
controlekamer),
en
verschillende
leidinggevenden
en
beleidsmakers. In totaal 19 personen hebben aan twee scenario-workshops deelgenomen die elk 3 à 4 uur in beslag namen. Naar aanleiding van het toekomstscenario is de deelnemers gevraagd individueel te brainstormen over positieve en negatieve aspecten in/ aan het scenario (problemen, eisen, beperkingen, voor- en nadelen) en elk aspect op een post-it te noteren. Vervolgens kreeg iedereen de kans zijn of haar post-its toe te lichten,
G&O ‘Techniek en gedrag’
18
03/05/02
gevolgd door groepsdiscussie en ten slotte gezamenlijke aanpassing van het scenario. Omdat individuele toelichting van de geïdentificeerde problemen en/of nieuwe mogelijkheden en discussie daarover veel tijd in beslag bleek te nemen, was de tijd voor een systematische aanpassing van het scenario op grond van de probleemanalyse vrij kort. Tevens bleek het moeilijk de aangedragen factoren al meteen zo te structureren dat op grond daarvan in dezelfde sessie tot een volledige aanpassing op deel-aspecten van het toekomstscenario kan worden overgegaan.
Uitkomsten van scenario-evaluatie In eerste instantie kunnen naar aanleiding van de algemene kritiek van de workshopparticipanten op het scenario een aantal extra richtlijnen worden geformuleerd met betrekking tot de ontwikkeling van scenario’s: (1) Ten aanzien van het reanimatie-scenario werd geconcludeerd door de deelnemers dat in een dergelijke situatie ondersteuning op afstand helemaal niet nodig zou zijn: de ambulance-verpleegkundige zou zelf heel goed in staat zijn de geschetste hartritme stoornis te diagnostiseren. Het idee van hulp op afstand bij de daarop volgende behandeling (medicijntoediening en trombolyse) zou slechts ingegeven zijn door het huidige beleid ten aanzien van verdeling van verantwoordelijkheden: het betreft hier een aan artsen voorbehouden handeling. Dit resultaat laat zien dat een zeer zorgvuldige, bij voorkeur participatieve selectie van scenario-taken wenselijk is, alsmede het vooraf evalueren van de geschiktheid van deze taken voor een gebruiksscenario.
G&O ‘Techniek en gedrag’
19
03/05/02
(2) Een tweede algemeen kritiekpunt ten aanzien van het reanimatiescenario betrof het gebrek aan conflict in het scenario: het co-operatieve probleemoplossingproces werd te simpel en dus te weinig realistisch voorgesteld omdat het probleem vanaf het moment dat hulp op afstand werd ingeroepen relatief gemakkelijk werd opgelost. Ook dit punt zou door een zorgvuldiger en participatieve uitwerking van het scenario ondervangen kunnen worden Hier kan ook gedacht worden aan simulatie van cases vooraf of ‘cognitive walkthrough’.
In het onderstaande zal de vraag beantwoord worden in hoeverre de inhoudelijke resultaten van de scenario-evaluatie voldeden aan de doelstellingen van de ESEmethodiek (zie de verschillende deelvragen zoals geformuleerd in paragraaf 4.). Op grond daarvan zullen (mogelijke) verbeteringen van de evaluatie-methodiek worden geformuleerd. (1) de rol van het scenario in de participatieve evaluatie: Bij de evaluatie bleek men zich heel dicht bij de concrete scenario-inhoud te houden, d.w.z. veel ‘afdwalen’ was er niet bij. Het sterkst naar voren in de evaluatie kwamen de rol van het ambulance-team, de rol van de specialisten en de communicatie tussen beide partijen, zoals gerepresenteerd in het scenario. Aan de toch grote verandering in de rol van de politie in het scenario gaf men minder aandacht. Daarentegen gaf men aan de rol van de Centrale Post Ambulancevervoer juist veel aandacht. Voor diens besluitvormende en coördinerende activiteiten was in het scenario echter weinig plaats ingeruimd, omdat naar verwachting de communicatie voornamelijk rechtstreeks tussen ambulanceverpleegkundigen en experts op afstand zou verlopen.
G&O ‘Techniek en gedrag’
20
03/05/02
Men vond echter dat die rol in het toekomstscenario minstens even groot zou moeten zijn als nu. Coördinatie zou in het toekomstscenario wel eens van groter belang kunnen blijven dan oorspronkelijk voorzien. De discussie over het scenario had hier een duidelijk nieuw resultaat opgeleverd. Uiteraard zou een dergelijke bevinding weer in een nieuw scenario verwerkt moeten worden en opnieuw geëvalueerd. Dit onderstreept het belang van iteratieve ontwerpcycli.
(2) Contextualiteit van het scenario: De uitspraken van participanten konden goed geclassificeerd worden in termen van het Context-of-use model (figuur 1, paragraaf 2.1). Over het algemeen kwamen alle factoren uit dat model (individueel, sociaal, organisatorisch) in de evaluatie aan bod. Met name op de volgende punten werd nog specifieke invulling gegeven. •
Activiteiten en interactie tussen actoren: in het scenario werd de externe expert pas ingeschakeld (via mmc) nadat de ambulanceverpleegkundige de diagnose had gesteld en de uit te voeren taken had gedefinieerd, bijvoorbeeld: er moet geintubeerd worden. Door de advisering op afstand kreeg de verpleegkundige zo extrta behandelings- en medicatie-mogelijkheden. Dit laatste werd positief beordeeld in de scenario bespreking. Echter men was ook van mening dat het inschakelen van de expert veel eerder, nl. tijdens de diagnose zou moeten (kunnen) gebeuren. Een dergelijk ‘steuntje in de rug’ bij twijfel ten aanzien van complexe diagnose, werd een groot winstpunt geacht. Echter de verpleegkundige zou niet rechtstreeks de specialist moeten inschakelen, maar dit via de centrale planningsafdeling (CPA) moeten laten lopen.
G&O ‘Techniek en gedrag’
21
03/05/02
•
Organisatorische context: er werd een aantal organisatorische problemen met betrekking tot de inschakeling van de medische specialisten op afstand geïdentificeerd,
zoals
problemen
rond
de
planning
van
expertise
de
bereikbaarheid en beschikbaarheid van specialisten. Een groot aantal van de opmerkingen van de deelnemers aan de discussie had betrekking op het probleem van de verdeling van verantwoordelijkheden (wie is uiteindelijk verantwoordelijk en aansprakelijk als er complicaties optreden en het mis gaat?) •
Persoonlijke eigenschappen: problemen en eisen ten aanzien van de realisering van het scenario hadden vooral betrekking op de kennis en vaardigheden van de ambulance-verpleegkundige.
Ten
aanzien
van
de
realisering
van
het
toekomstscenario werd de eis geformuleerd dat verpleegkundigen moeten beschikken over een aantal motorische vaardigheden (zoals het verrichten een naaldpunctie). Daarnaast werd geconstateerd dat de ambulance-verpleegkundigen de kennis voor diagnose voor een deel (bijvoorbeeld hartritme-diagnsotiek) al bezitten en dat zelfstandige taakuitvoering juist gestimuleerd zou moeten worden met andere middelen (opleiding, training). MMC zou daarbij volgens de deelnemers geen reden moeten zijn om kwalitatief mindere ambulanceverpleegkundigen het werk te laten verrichten, omdat zij toch ondersteuning op afstand kunnen krijgen. Ten aanzien van de rol van politieagenten werd de eis geformuleerd dat zij moeten beschikken over een aantal basale vaardigheden, zoals positionering van het hoofd van het slachtoffer en het toedienen van zuurstof.
G&O ‘Techniek en gedrag’
22
03/05/02
•
Taakuitvoering via mmc en overige taken: geconstateerd werd dat de behandelende rol van de politie (bijv. zuurstof toedienen, op afstand begeleid) ten koste zou gaan van de primaire taakstelling (oriëntatie op de situatie en coördinatie). Iets dergelijks zou ook kunnen gelden voor de
ambulance-
verpleegkundige. Communiceren met een specialist of andere hulpverleners zou gaan interfereren met zijn overige (m.n. voorbereidende) activiteiten, en met de coördinatie-activiteiten met de chauffeur (bijvoorbeeld locatie zoeken). Anderszijds werd het gebruik van mobiele multimedia communicatie puur als voorbereiding (beeldvorming) op wat te wachten staat wel positief bevonden voor zowel het ambulance-team als het mobiel medisch team. •
De fysieke omgeving: communicatie via de media zou wel eens sterk gestoord kunnen worden door omgevingslawaai, zoals de sirene. Hetzelfde geldt voor een arts in een aanvliegende helikopter, die in zijn communicatie gestoord zou kunnen worden door het lawaai van de helikopter.
(3) Ontwerp-gerichtheid: •
De meeste eisen en voorwaarden voor realisering van het scenario, alsook aanpassingen/ aanvullingen op het scenario werden pas geformuleerd in de discussie, dat wil zegen niet in de eerste individuele brainstorming. Hieruit blijkt hoe belangrijk een discussie tussen betrokkenen is voor het uitwerken van nieuwe opties .
•
Een duidelijke relatie kan worden gelegd tussen de probleemanalyse van het scenario (problemen, eisen, positieve en negatieve beoordelingen) en de aanpassing ervan. Bovenstaande bezwaren ten aanzien van de interferentie van de taakomgeving en
G&O ‘Techniek en gedrag’
23
03/05/02
fysieke omgeving met het leveren van expertise op afstand leidden tot het verkennen van de optie van een centraal expertisecentrum met specialisten en verpleegkundigen voor medische ondersteuning op afstand, waarvan de voor- en nadelen door discussie verder in kaart werden gebracht. De belangrijkste aanpassing van het scenario betrof de gewenste inzet van mobiele multimedia communicatie voor coördinatie- en planningsactiviteiten vanuit de Centrale Post Ambulancevervoer (CPA). Deze suggestie kwam veelvuldig in de workshops naar voren. Hoewel coördinatie door de CPA wel in het scenario gerepresenteerd was, werd dit niet met behulp van mmc verricht en was de CPA dus niet als gebruiker voorzien. Het scenario was vooral gericht op mmc-gebruik voor diagnostiek en behandelingsdoeleinden en de daarvoor benodigde directe communicatie tussen ambulance-verpleegkundigen en specialisten. Toch werd door de brede, participatieve evaluatie in de workshops steeds meer de waarde van mmc duidelijk voor besluitvormings- en coördinatie-activiteiten. De workshop-deelnemers formuleerden de behoefte aan een overzichtsbeeld van de plaats van het incident ter ondersteuning van de inschatting van de situatie ter plekke, de besluitvorming omtrent de inzet van het aantal ambulances en het mobiel medisch team, en de beslissing naar welk ziekenhuis de patiënt vervoerd moet worden. •
De informatie die door de verschillende belanghebbenden werd gegenereerd, was soms tamelijk abstract (op de post-it staat dan bijvoorbeeld slechts “opleiding”). Het is dus wenselijk in de bespreking meer aandacht te besteden aan de concretisering van deze aspecten (voor wie? voor welke taken? welke specifieke kennis/ vaardigheden?). De informatie die door de potentiële gebruikers en andere belanghebbenden gegenereerd wordt is ook niet altijd consistent of eenduidig. In
G&O ‘Techniek en gedrag’
24
03/05/02
plaats van kant en klare en eenduidige oplossingen, bleken er
verschillende
perspectieven op de problematiek naar voren te komen, alsook pros en cons van verschillende ontwerpopties.
6. Conclusies en discussie
Zoals uit bovenstaande resultaten blijkt, leidde de participatieve scenario-evaluatie tot een rijke contextuele probleemanalyse van de toekomstige collectieve taakuitvoering met mmc, als basis voor de aanpassing van activiteiten en gebruikers waarvoor het mmcsysteem ontworpen zou moeten worden. De argumentatie van de verschillende belanghebbenden ten aanzien van de gebruikers en taken waarvoor mobiele multimedia communicatie ondersteuning zou moeten bieden, bleek een goede basis te zijn voor besluitvorming omtrent het verdere ontwikkeltraject van mmc-toepassingen (voor wie, waarvoor, en hoe). De eerste reacties van de workshopdeelnemers op de scenario’s is overigens soms tamelijk abstract van aard. Ter verhoging van de relevantie van de ESE-methodiek voor ontwerp, dient tijdens de discussiefase van de participatieve scenario-evaluatie extra aandacht te worden besteed aan de concretisering van factoren die in de eerdere fase naar voren komen. Een dergelijke concretisering zou wellicht nog verder ondersteund kunnen worden door het evaluatieproces in de workshop te structureren aan de hand van een taakanalyse (‘activity flow’) van het scenario en het systematisch doorlopen van de ‘context-of-use’ factoren. Door een dergelijke model-gebaseerde probleemanalyse zouden tevens op meer systematische wijze oplossingen (aanpassingen van scenarioelementen) kunnen worden verkend. Het zou ook tot een efficiëntere verwerking van
G&O ‘Techniek en gedrag’
25
03/05/02
resultaten kunnen leiden en de methodiek dus ook bruikbaarder kunnen maken binnen normale ontwikkeltrajecten. Binnen de huidige opzet moet veel tijd worden besteed aan analyse achteraf. Voor een verdere concretisering kan tevens gedacht worden aan een meer gedetailleerde representatie van toekomstige activiteiten dan in het hier beschreven scenario het geval was. Als volgende stap in de ontwikkeling van de ESE-methodiek is dan ook een specificering van toekomstige acitiviteiten en communicatie aangebracht door middel van een toekomstsimulatie van spoedeisende hulpverlening met mmc. Hier speelt ook de fundamentele vraagstelling naar de effectiviteit van rijke scenario’s: wat is de precieze relatie tussen inhoud en vorm van de representatie (c.q. scenario) en de aard van de evaluatie. Is het zo dat hoe gedetailleerder een scenario is, hoe uitgebreider en concreter de reacties van de betrokkenen en hoe specifieker de aanwijzingen voor de ontwerpers zijn? De hier gepresenteerde participatieve scenario-methode past binnen een informele benadering ter ondersteuning van de besluitvorming rond het ontwikkeltraject (voor wie, waarvoor en hoe). De concrete gevalsbeschrijvingen in scenario’s vormen een goed middel om met belanghebbenden na te denken over de toekomstige activiteiten en het gebruik van nieuwe technologieën. De scenario-methode dient echter omwille van validiteit, consistentie en volledigheid aangevuld te worden met andere methoden voor analyse, evaluatie en ontwikkeling. Ten aanzien van controversiële aspecten van het scenario kunnen bijvoorbeeld risico-analyse of meer objectieve gegevens zoals comparatieve tijdsmetingen in een experimentele set-up
uitkomst bieden. Ook kan
participatieve evaluatie worden aangevuld met een model-gebaseerde taak- of
G&O ‘Techniek en gedrag’
26
03/05/02
requirements-analyse. In een later stadium van ontwikkeling worden de meer formele methoden voor systeemspecificatie belangrijker.
Samenvattend, het blijkt vrij goed mogelijk door middel van scenario’s en een gestructureerde bespreking daarvan een scherp beeld van een toekomstige technologische toepassing op te roepen. Via de ESE methode worden niet alleen eerste ideeën betreffende een technisch systeem bijgesteld, maar vooral ook de implicaties daarvan voor taken en organisatie, voor training en procedures geformuleerd. De methode behoeft nog nadere aanscherping, maar biedt een prima kader voor een geïntegreerd ontwerp van een socio-technisch systeem.
Literatuur Andriessen, J.H.T.H., R. Koorn, A. Anderson, A. Fleming, J.J. McLeod, & J. Mullin (1996a). Methods and guidelines for the assessment of telematics applications quality (MEGATAQ). Telematics Application Program EC. Andriessen, J.H.E. (1996b). The why, how and what to evaluate of interaction technology: a review and proposed integration. In: P.J. Thomas (Ed.), CSCW Requirements and evaluation. London: Springer-Verlag. Andriessen, J.H.E. (1999). De werkelijkheid van video-vergaderen. Informatie en Informatie-beleid, 17 (3), 37-43. Arnold, A.G. & F.W.G. van den Anker (1997). Evaluation Methodology Telematics Systems: Quality for Users and Context. SIGCHI Bulletin, 29, 72-76.
G&O ‘Techniek en gedrag’
27
03/05/02
Beyer, H. & K. Holtzblatt (1998), Contextual Design. Defining customer-centered systems. San Francisco: Morgan Kaufmann Publishers. Blacker, I.R. (1986). The elements of screenwriting. New York: Macmillan. Carroll, J.M. (red.) (1995). Scenario-based design. Envisioning work and technology in system development. New York: Wiley and Sons. Eason, K., S. Harker & W. Olphert (1996a). Representing socio-technical systems options in the development of new forms of work organization. In: P. Herriot, J.H.E. Andriessen & P.L. Koopman (red.), The introduction of information and communication technology (ICT) in organizations. European Journal of Work and Organizational Psychology, 5 (3), 399-420. Eason, K. & W. Olphert (1996b). Early evaluation of the organisational implications of CSCW systems. In: P.J. Thomas (red.), CSCW Requirements and evaluation. London: Springer-Verlag. Field, S. (1994). Screenplay. The foundations of screenwriting. New York: Dell Trade. Finn, K.E., A.J. Sellen & S.B. Wilbur (red.) (1997). Video-mediated communication. Mahwah, New Jersey: Lawrence Erlbaum. Gale, S. (1990). Human aspects of interactive multimedia communication. Interacting with computers, 2(2),175-189. Greenbaum, J. & M. Kyng (red.) (1991). Design at work. Cooperative design of computer systems. Hillsdale, NJ: Lawrence Erlbaum. Hacker, W. (1986). Arbeitspsychologie - Psychische Regulation von Arbeitstätigkeiten. Berlin: VEB Deutscher Verlag der Wissenschaften.
G&O ‘Techniek en gedrag’
28
03/05/02
Holtzblatt, K. & H. Beyer (1996). Contextual design: principles and practice. In: D. Wixon & J. Ramey (red.), Field methods casebook for software design. New York: Wiley and Sons. Hughes, J.A., D. Randall & D. Shapiro (1993). From ethnographic record to system design. Some experiences from the field. Computer Supported Cooperative Work (CSCW), 1, 123-141. Hutchins, E. (1991). The social organization of distributed cognition. In L. Resnick (red.): Perspectives on socially shared cognition. Washington, DC: American Psychological association. Hutchins, E. (1994). Cognition in the wild. Cambridge, MA: MIT Press. Karat, C.M & J. Karat (1992). Some dialogues on scenarios. SIGCHI Bulletin, 24 (4). Kirwan, B. & L.K. Ainsworth (1992). A guide to task analysis. London: Taylor and Francis. Kuutti, K. (1995), Work processes: scenarios as preliminary vocabulary. In J.M. Carroll (red.) (1995), Scenario-based design. Envisioning work and technology in system development. New York: Wiley & Sons. Kyng, M. (1995), Creating contexts for design. In J.M. Carroll (red.) (1995), Scenariobased design. Envisioning work and technology in system development. New York: Wiley & Sons. McGraw, K. & K. Harbison (1997). User-centered requirements. The scenario-based engineering process. Mahwah, New Jersey: Lawrence Erlbaum. Nardi, B. (red.) (1996a). Context and consciousness: activity theory and human-computer interaction. Cambridge: MIT Press.
G&O ‘Techniek en gedrag’
29
03/05/02
Nardi, B. (1996b). Studying context: a comparison of activity theory, situated action models, and distributed cognition. In B. Nardi (Ed.): Context and consciousness: activity theory and human-computer interaction. Cambridge: MIT Press. Rasmussen, J. (1983). Skills, rules, and knowledge; signals, signs and symbols, and other distinctions in human performance models. IEEE Transactions on Systems, Man and Cybernetics, SMC-13, 257-266. Rolland, C., C. Ben Achour, C. Cauvet, J. Ralyté, A. Sutcliffe, N.A.M. Maiden, M. Jarke, P. Haumer, K. Pohl, E. Dubois & P. Heymans (1998), A Proposal for a Scenario Classification Framework, Requirements Engineering, 3, 23-47. Schuler, D. & A. Namioka (red.) (1993). Participatory design: principles and practice. Hillsdale, NJ: Lawrence erlbaum. Stiemerling, O. & A.B. Cremers (1998). The use of cooperation scenarios in the design and evaluation of a CSCW system. IEEE Transactions on Software Engineering, 24, 12, 1115-1130. Suchman, L. (1987). Plans and situated actions. Cambridge, UK: Cambridge University Press. Van den Anker, F.W.G. & A.G. Arnold (1997). Mobile multimedia communication: a task- and user-centered approach to future systems development. In: M.J. Smith, G. Salvendy & R.J. Koubek (red.), Advances in Human Factors/Ergonomics, Proceedings HCI International '97, San Francisco, USA, vol. 2, 651-654. Amsterdam: Elsevier Science Publishing Company. Van den Anker, F.W.G. & A.G. Arnold (1998). The usefulness of mobile multimedia comunications: a case study. Displays, 18 (4), 193-197, 1998.
G&O ‘Techniek en gedrag’
30
03/05/02
Van den Anker, F.W.G, A. Bruins, M. Biemans & P. Ballon (1999). State-of-the-Art Scenario Methodieken. MOVES (Mobile Opportunities Validated through Explorative Scenarios) deliverable 1.1. Intern rapport Telematica Instituut Twente. Van den Anker, F.W.G. & R.A. Lichtveld (2000). Early evaluation of new technologies: the case for mobile multimedia communications in emergency medicine. In: C. Vincent & B. de Mol (red.): Safety in medicine. Oxford: Elsevier Science.
G&O ‘Techniek en gedrag’
31
03/05/02
Context-of-Use eigenschappen
Uitkomsten Interactieproces
Fysieke omgeving Persoonlijke eigenschappen
Technische omgeving
Individueel
Actoren
Comm. Coord. Coop.
Systeem & tools
Taak en -object eigenschappen
Activiteiten
Organisatorische omgeving
Groep
Taak
Organisatorisch
Figuur 1 De verschillende aspecten van het ‘context-of-use’ model (aangepaste versie van Andriessen, 1996b). De ‘contextual design’ benadering (Beyer & Holtzblatt, 1998) kan worden gebruikt voor verdere modellering van het interactieproces.
Figuur 2: De ESE-methodiek voor vroege evaluatie op basis van toekomstscenario’s
G&O ‘Techniek en gedrag’
32
03/05/02
Ambulance services Equipment, medicines
Patient treatment, transport, transfer
Ambulance nurse Chauffeur, Mobile Medical Team, other ambulances
MMC
Usefulness
• speech (telephony) • physiological data • images • moving video
Safety, quality and time of patient treatment and recovery/ costs
Hospital
Figuur 3 Toepassing van mmc binnen de spoedeisende hulpverlening
SCENE 14 INT HELIKOPTER De arts activeert bewegend videobeeld op zijn schermpje. We zien de verpleegkundige een dikke infuusnaald pakken. ARTS Breng de naald in langs de bovenrand van de rib. We zien de verpleegkundige een naald pakken en deze richting borstkas bewegen. ARTS Iets naar links Verpleegkundige beweegt de naald naar links. ARTS Nog iets verder. Zo ja. Nu kun je prikken. Verpleegkundige verricht de punctie. VERPLEEGKUNDIGE (tegen arts) Lucht is ontsnapt.
Figuur 4
Een scene uit het scenario
G&O ‘Techniek en gedrag’
33
03/05/02