TNO Kwaliteit van Leven
TNO-rapport
Arbeid Polarisavenue 151 Postbus 718 2130 AS Hoofddorp www.tno.nl/arbeid T 023 554 93 93 F 023 554 93 94
/10536
Evaluatie van De Springplank Onderdeel van de evaluatie van de Work First aanpak Onderzoek in opdracht van de gemeente Dordrecht.
Datum
6 december 2006
Auteurs
Ir. E.L. de Vos MIM Drs. B.M.F Fermin
Met medewerking van: A.Braat Mw. Drs H.R. Paagman
Daar kan men gaan staan uitkijken over het eeuwig veranderlijk zichzelf blijvende water Jan Eijkelboom (Dit Eiland)
Alle rechten voorbehouden. Niets uit dit rapport mag worden vermenigvuldigd en/of openbaar gemaakt door middel van druk, fotokopie, microfilm of op welke andere wijze dan ook, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van TNO. Indien dit rapport in opdracht werd uitgebracht, wordt voor de rechten en verplichtingen van opdrachtgever en opdrachtnemer verwezen naar de Algemene Voorwaarden voor Onderzoeks- opdrachten aan TNO, dan wel de betreffende terzake tussen partijen gesloten overeenkomst. Het ter inzage geven van het TNO-rapport aan direct belanghebbenden is toegestaan. © 2006 TNO
TNO rapport |10536
2
TNO rapport |10536
3
Inhoudsopgave Managementsamenvatting ............................................................................................................ 5 1 1.1 1.2 1.3
Achtergrond van de studie ......................................................................................... 10 Onderzoeksopdracht ..................................................................................................... 10 Evaluatievraag .............................................................................................................. 11 Onderzoeksaanpak, leeswijzer...................................................................................... 11
2 2.1 2.2 2.3
De afspraken, eisen en normen in bestek en contract.............................................. 12 Globale procesgang naar traject en werk ...................................................................... 12 Gewenst Springplank aanbod ....................................................................................... 13 Evaluatiecriteria ............................................................................................................ 16
3 3.1 3.1.1 3.1.2 3.1.3 3.1.4 3.1.5 3.1.6 3.1.7 3.1.8 3.2 3.2.1 3.2.2 3.2.3 3.2.4 3.3 3.3.1 3.3.2
Kwaliteit van de uitvoering en samenwerking (output) .......................................... 17 De uitvoering van De Springplank door drie bedrijven ................................................ 17 Personeel en locatie ...................................................................................................... 17 Instroom........................................................................................................................ 17 Diagnose, actieplan en leerdoel .................................................................................... 18 Werkaanbod.................................................................................................................. 19 Begeleiding en training................................................................................................. 20 Scholing ........................................................................................................................ 21 Uitstroom ...................................................................................................................... 21 Nazorg........................................................................................................................... 21 Ketensamenwerking...................................................................................................... 22 Samenwerking met gemeente ....................................................................................... 22 Rapportages .................................................................................................................. 22 Financieringssystematiek.............................................................................................. 23 Regierol van de klantmanager ...................................................................................... 23 Samenwerking tussen de re-integratiebedrijven ........................................................... 23 Horizontale samenwerking tussen Springplank bedrijven............................................ 23 Verticale samenwerking tussen bedrijven .................................................................... 23
4 4.1 4.2 4.2.1 4.3 4.3.1 4.4 4.4.1 4.4.2 4.4.3 4.5 4.5.1 4.5.2 4.6 4.7
De resultaten van De Springplank (outcome)........................................................... 25 Inleiding........................................................................................................................ 25 Bijdrage trajecten aan beëindiging uitkering ................................................................ 25 Verschil beëindiging uitkering met of zonder traject.................................................... 26 Resultaten van De Springplank..................................................................................... 26 Resultaten van De Springplank tot nu toe..................................................................... 26 Klantstromen................................................................................................................. 28 Fluctuaties in de instroom............................................................................................. 28 Doorlooptijden .............................................................................................................. 28 Trajecten voor en na De Springplank ........................................................................... 29 Welke uitkeringsgerechtigden kregen een Springplank trajectaanbod? ....................... 31 Wordt de juiste doelgroep verwezen?........................................................................... 31 Uitkeringsgerechtigden met medische of psychische beperkingen............................... 33 Verklaring voor verschillen: Welk bedrijf krijgt welk aanbod? ................................... 33 Conclusie: Onvoldoende prestaties Springplank .......................................................... 33
5 5.1 5.2 5.3
Aanbevelingen ............................................................................................................. 35 Tegenvallende resultaten .............................................................................................. 35 Verklaringen voor de onvoldoende resultaten van De Springplank ............................. 36 Voorstel voor een aangepast model .............................................................................. 37
TNO rapport |10536
4
5.4
Verbeteren van de bestaande situatie: oordeel per evaluatiecriterium.......................... 38
A
Oordelen en aandachtpunten voor lopende contracten........................................... 40
TNO rapport |10536
5
Managementsamenvatting 1. Doel en vraagstelling van de evaluatie Evaluatie van De Springplank TNO evalueerde in opdracht van de gemeente Dordrecht het re-integratie-instrument De Springplank. De evaluatie richt zich zowel op de uitvoering en prestaties van de opdrachtnemers als op de toegevoegde waarde van dit instrument binnen de aanpak van de ‘Kortste weg naar werk’. De opdrachtgever wil weten of met de uitvoering van het beleid de beoogde effecten worden gerealiseerd. Op grond van deze evaluatie en de eerdere evaluatie van de Werkplaats en het vervolgtraject Arbeidsgerelateerde Uitstroom (AGU) kan de gemeente besluiten of de uitvoering moet worden aangepast1. Wat is De Springplank? Voor de uitkeringsgerechtigden met een grote afstand tot de arbeidsmarkt die potentieel wel in staat zijn om 100% loonvormende arbeid te verrichten, creëerde de Sociale Dienst De Springplank. De re-integratieaanpak van de gemeente Dordrecht onder de verzamelnaam ‘Kortste weg naar werk’ omvat meerdere instrumenten. Daarvoor sloot de Sociale Dienst overeenkomsten (contracten) af met meer dan tien private re-integratiebedrijven. Deze bieden de re-integratietrajecten aan onder regie van de klantmanagers van de Sociale Dienst. Naast De Springplank, betreft het onder meer de instrumenten Werkplaats, AGU en De Brug. De kortste standaardroute voor uitkeringsgerechtigden die niet direct aan het werk kunnen, is de Werkplaats en zonodig AGU. De maximale trajectduur voor de Werkplaats is 3 maanden en voor de AGU 18 maanden. Met de start van AGU-2 (de laatste 12 maanden) treedt de cliënt in loondienst van het reintegratiebedrijf en wordt de uitkering beëindigd. Tot die tijd lopen de trajecten ‘met behoud van uitkering’. De veronderstelling is dat voor een deel van de uitkeringsgerechtigden deze termijnen te krap zijn. Voor deze uitkeringsgerechtigden die potentieel toch wel in staat geacht worden om 100% loonvormende arbeid te verrichten, is er De Springplank. Daar krijgen cliënten twaalf maanden de tijd om ‘te wennen aan arbeid’, alvorens zij in een AGU-traject kunnen starten. Tijdens dat jaar verrichten ze voor 20 uur per week (onder begeleiding) een werkstage in vooral de non-profit sector. Uitkeringsgerechtigden met een nog grotere afstand tot de arbeidsmarkt en die voorlopig niet in staat worden geacht om loonvormend te werken, worden doorverwezen naar De Brug. Vragen gemeente In deze evaluatie beantwoordt TNO de volgende vragen: • Wat zijn de resultaten van de re-integratiebedrijven die De Springplank uitvoeren (doeltreffendheid en doelmatigheid)? • Houden de re-integratiebedrijven zich aan de kwaliteitsafspraken? • Waar liggen de belemmeringen en knelpunten? • Wat is de toegevoegde waarde van De Springplank? • Wat is te leren en te verbeteren aan de aanpak de 'Kortste weg naar werk' ?
1
De Vos E.L. en Fermin B.M.F. 2006, Prestaties van het reïntegratiebedrijf. Evaluatie van de kortste weg naar werk in Dordrecht, TNO-rapport 20786/11415 TNO Kwaliteit van Leven, Hoofddorp.
TNO rapport |10536
6
2. Aanpak van TNO Opstellen evaluatiecriteria Op basis van het visiedocument, het bestek en de contracten heeft TNO in overleg met de opdrachtgever een lijst met evaluatiecriteria opgesteld. Deze criteria waren leidend voor de informatieverzameling en de beoordeling van de uitvoering en de prestaties. Bij de beoordeling is onderscheid gemaakt naar een evaluatie van het proces (en de ketensamenwerking, het hoe) en een evaluatie van de prestaties (de resultaten). Activiteiten Het onderzoek omvatte de volgende activiteiten: • Bedrijfsbezoeken en interviews met de drie opdrachtnemers (DWO/PAD, Sagenn en Hudson). • Interviews met medewerkers van de Sociale Dienst (klantmanagers, management, beleid en contractbeheer). • Gesprekken met aanbieders van Werkplaats en AGU-trajecten • Dossieronderzoek van uitkeringsgerechtigden met een Springplanktraject. • Analyse van de cliëntgegevens uit het administratieve bestand van de Sociale Dienst. 3. De uitkomsten Algemene conclusie: resultaten voldoen niet aan verwachtingen Het onderzoek van TNO bevestigt het beeld van de Sociale Dienst dat de (uitvoering van de) Springplank niet voldoet aan de verwachtingen. De betrokkenen beoordelen de communicatie en samenwerking tussen de re-integratiebedrijven en gemeente positief, maar de resultaten blijven ver achter bij de doelstelling. Resultaten wat betreft in- en uitstroom De (input)doelstelling voor De Springplank is dat 75% van de uitkeringsgerechtigden die de dienst aanmeldt, wordt opgenomen in een traject. Van de trajecten die eindigen, moet 50% resulteren in een AGU-dienstverband (output). Tot dusver vallen de resultaten tegen. In de periode van april 2005 tot september 2006 zijn in totaal 368 uitkeringsgerechtigden aangemeld voor De Springplank. Daarvan zijn er 30 bij de intake afgevallen, zodat in totaal 338 trajecten zijn gestart. Van die 338 trajecten zijn tot september 2006 ruim de helft (182) beëindigd. Slechts 1 uitkeringsgerechtigde is doorverwezen naar een AGU-dienstverband en 22 naar een AGU1traject. De uitstroom naar regulier werk is daarentegen onverwacht groot. Bovendien is 60% van de afgesloten trajecten, beëindigd wegens ‘externe factoren’ (waaronder 32 cliënten die zijn uitgevallen in de proefmaand van het traject).
TNO rapport |10536
7
Tabel 0.1 In- en uitstroom Springplank (april 2005 – september 2006) Aantal Gestarte trajecten Uitstroom naar werk of vervolgtraject Waarvan: • Aanmelding AGU uitkering (AGU1) • Aanmelding AGU-dienstverband (AGU2) • Uitstroom naar regulier werk • Aanmelding Brug Uitstroom om andere reden (verhuizing, geen recht op uitkering meer, ontheffing, verwijtbaar gedrag, niet door proeftijd)
Totaal 338 (100%)
Uitstroom
74
41%
22 1 25 25 109
12% 0% 14% 14% 60%
Totaal beëindigde trajecten
182 (54%)
Nog in traject
156 (46%)
100%
De reïntegratiebedrijven DWO/PAD en Sagenn presteren beter dan Hudson, maar alle drie de bedrijven blijven wat de resultaten betreft onder de maat. Als we de uitstroom wegens ‘externe redenen’ buiten beschouwing laten, zijn de scores voor de reintegratiebedrijven gunstiger, maar evengoed onvoldoende. Hoe we het ook bekijken, De Springplank levert in de huidige vorm geen toegevoegde waarde: de kosten van de trajecten (circa 1 miljoen euro per jaar) staan in geen verhouding tot de geschatte opbrengsten (260.000 euro besparing op uitkeringen). Verklaringen voor de tegenvallende resultaten Uit het onderzoek van TNO komen drie ‘majeure knelpunten’ naar voren, als verklaring voor de tegenvallende resultaten: • De instrumenten De Springplank en AGU sluiten niet goed op elkaar aan. • Het opknippen van de uitvoering van het totale re-integratie-beleid heeft geleid tot onnodige complexiteit en verkeerde contractuele prikkels. • De Sociale Dienst en opdrachtnemers moeten zich meer inspannen om de juiste cliënt op het juiste traject te zetten. We lichten de knelpunten hieronder kort toe. Aansluiting Springplank en AGU De Sociale Dienst heeft destijds besloten dat de leerwerkplekken van De Springplank geworven worden in de non-profit sector. De arbeidskansen voor de doelgroep van De Springplank blijken echter vooral in de profit-sector te liggen. Daarom is de overstap van het ‘werk in de luwte’ in de non-profit-sector naar de ‘hardere eisen’ van de reguliere arbeidsmarkt voor veel cliënten te groot. Van af medio 2006 mogen de reintegratiebedrijven plaatsen werven in de profit-sector. Dit gebeurt echter nauwelijks of is bij de bedrijven onvoldoende bekend. De overgang van de 20 uur per week in De Springplank naar de 32 uur per week in de AGU2, is een struikelblok. Daar komt bij dat de werktijden van leerwerkplekken van De Springplank vaak gunstiger zijn dan van de werkplaatsen van de AGU. Kortom: de overstap is groot. De Springplank sluit niet aan bij de eisen van de AGU en de arbeidsmarkt. Opknippen van de uitvoering in verschillende contracten Het laten uitvoeren van De Springplank en AGU door verschillende re-integratiebedrijven verhoogt de complexiteit en de transactiekosten (o.a. door extra overdrachtsmomenten en verlies van informatie). Elk re-integratiebedrijf streeft naar het beperken van de eigen (financiële) risico’s. De belangen van de bedrijven wijzen niet in dezelfde richting als de belangen van de gemeente. Voorbeelden daarvan zijn een strenge selec-
TNO rapport |10536
8
tie aan de eigen poort, het terugverwijzen naar andere instrumenten (lees reintegratiebedrijven), het kiezen van een vluchtweg zoals een medische keuring en het langer in traject houden van een uitkeringsgerechtigde dan nodig is. Hierbij speelt mee dat in De Springplank veel (leer)doelen kwalitatief van aard zijn (ontwikkeling persoonlijke en werknemersvaardigheden). Daardoor is het een subjectieve beoordeling in hoeverre die doelen zijn gerealiseerd. Het behalen van de leerdoelen van De Springplank blijkt geen garantie dat wordt voldaan aan de starteisen van de AGU2. Doordat beide instrumenten door verschillende bedrijven worden uitgevoerd, weegt dit aspect zwaar. Verder is vastgesteld dat het instellen van verschillende instrumenten en het contracteren van meerdere re-integratiebedrijven leidt tot ongewenste concurrentie bij het verwerven van (leer)werkplekken. De juiste cliënt op het juiste moment op het juiste traject Het grote aantal uitkeringsgerechtigden dat tijdens De Springplank uitvalt, regulier aan het werk komt of wordt terugverwezen naar De Brug of een taalcursus, toont aan dat niet alleen de kwaliteit van het traject, maar ook de diagnostiek en timing van de start van trajecten kan verbeteren. Daardoor zullen meer cliënten op het kortste traject naar werk komen. Omdat uitkeringsgerechtigden op het verkeerde moment op verkeerde trajecten zijn gezet, is de uitkeringsduur onnodig verlengd. De Sociale Dienst is reeds bezig met het ontwikkelen van een diagnose-instrument dat moet bijdragen aan meer objectieve en betrouwbare trajectplanning2. Het is de bedoeling dat alle partijen, zowel klantmanagers als re-integratiebedrijven in hun beoordelingen en begeleiding dezelfde uitgangspunten gebruiken en dezelfde doelen. In de huidige uitvoering van De Springplank blijkt dat onvoldoende het geval. Op cruciale onderdelen heeft de Sociale Dienst andere opvattingen over uitgangspunten en doelen dan de opdrachtnemers. Hierbij gaat het om kwesties zoals tegemoetkomen aan wensen van een uitkeringsgerechtigde versus de eisen van de AGU en de arbeidsmarkt en het nut van het wel of niet inzetten van scholing. De re-integratiebedrijven en sommige klantmanagers relateren de toevoegende waarde van De Springplank aan de ontwikkeling van de cliënt. Het gevolg hiervan is dat uitkeringsgerechtigden starten op een Springplanktraject waarvan zowel klantmanagers als re-integratiebedrijven van mening zijn dat ze het niveau van AGU-2 niet binnen een jaar zullen halen, maar wel gebaat zijn bij de aanpak van de Springplank. 4. Aanbeveling voor een nieuw model Springplank niet handhaven TNO is van mening dat de ‘omweg’ via De Springplank onvoldoende bijdraagt aan de realisatie van het beleid de ‘Kortste weg naar werk’. Daarom bevelen wij aan om de uitkeringsgerechtigden die extra tijd nodig hebben voor het verwezenlijken van hun arbeidspotentieel, niet buiten de lijn Werkplaats – AGU te plaatsen door het instellen en gebruiken van een apart instrument. Geef de uitvoerders van de AGU (en zonodig de Werkplaats) de ruimte om extra tijd en ondersteuning te leveren als dat nodig is, waarbij zij constant prikkels voelen om de weg naar werk zo kort mogelijk te houden. Dit kan door voorafgaand aan de bestaande AGU-trajecten de mogelijkheid van AGU0 of een AGU Opstap te creëren. Optimaliseer voorwaarden voor succes De evaluatie toont aan dat het huidige model onvoldoende functioneert en een wijziging van het model dus op zijn plaats is. Re-integratie is en blijft mensenwerk. Het succes van re-integratie wordt sterk bepaald door de interactie tussen professional en uitkeringsgerechtigde, door de wijze waarop de partijen in de keten inspelen op per2
Werk4All
TNO rapport |10536
9
soonlijke drijfveren, mogelijkheden en wensen van uitkeringsgerechtigden. De kwaliteit van de re-integratiebedrijven en de instrumenten, zoals diagnostiek, die zij gebruiken, zijn daarom minstens even belangrijk als een goed uitvoeringsmodel. Het plaatsen van de juiste cliënt op het juiste traject en op het juiste moment is geen sinecure. Daarbij gaat het om goede samenwerking tussen klantmanager, aanbieders van trajecten en aanbieders van flankerende instrumenten zoals taalcursussen en medischarbeidskundige keuringen. Daarvoor moeten competenties voortdurend verbeterd worden zoals probleemanalyse, beoordelingsvaardigheden, gesprekstechnieken en impact. En voor cliënten die dan nog niet regulier aan het werk kunnen, moeten geen onnodige trajecten worden ingezet, maar voldoende (gesubsidieerde) werkgelegenheid worden gecreëerd binnen De Brug, bijvoorbeeld in de constructie van arbeidspools.
TNO rapport |10536
1
Achtergrond van de studie
1.1
Onderzoeksopdracht
10
De strategie ‘Kortste weg naar werk’ in het kort De gemeente Dordrecht ontwikkelde het re-integratieinstrument De Springplank als onderdeel van nieuw sociaal beleid. De strategische agenda is onder de naam ‘De Kortste weg naar werk’ sinds het najaar 2004 leidend voor de uitvoering van de Wet Werk en Bijstand (WWB). Doel van deze agenda is dat iedereen in staat wordt gesteld door eigen werk in zijn of haar inkomen te voorzien. In beginsel wordt aan alle uitkeringsgerechtigden van de Sociale Dienst ‘werk’ aangeboden, waarbij uitkeringverstrekking van secundair belang is. Onder ‘werk’ verstaat de gemeente in dit verband werken en/of het volgen van een traject met behoud van uitkering. Hiertoe zijn meerdere reintegratie-instrumenten ontwikkeld volgens het Work First beginsel. Deze worden door private re-integratiebedrijven uitgevoerd onder regie van de klantmanagers van de Sociale Dienst. TNO onderzocht in opdracht van de Sociale Dienst de prestaties van reintegratiebedrijven. Het eerste onderzoek, dat in juni 2006 is afgerond, richtte zich op twee instrumenten: de Werkplaats en de Arbeidsgerelateerde Uitstroom (AGU). Het onderhavige rapport bevat de evaluatie van het instrument 'De Springplank'. Voor dit onderdeel van de activeringsaanpak sloot de Sociale Dienst overeenkomsten (contracten) af met drie private re-integratiebedrijven: DWO/Pad, Hudson en Sagenn. In bestek en contracten is weergegeven wat minimaal van re-integratiebedrijven wordt verwacht. De doelgroep bestaat uit personen met potenties om zelf een inkomen te verwerven, maar niet binnen een periode van 18 maanden, kunnen re-integreren vanwege meervoudige belemmeringen. Bij De Springplank worden deze belemmeringen onderkend en weggenomen, zodat uitkeringsgerechtigden in een periode van maximaal een jaar alsnog geschikt zijn voor uitstroom naar een AGU-traject. Tijdens dat jaar verrichten ze 20 uur per week (onder begeleiding) een werkstage op een baan in de non-profitsector. Daarbij worden noodzakelijke extra diensten ingezet die de belemmeringen opheffen. Deze tussenevaluatie Onderdeel van het gemeentebeleid vormt het monitoren en evalueren van de prestaties van de re-integratiebedrijven. Het monitoren gebeurt aan de hand van administratieve gegevens over aanmeldingen, voortgang van trajecten en doorstroom en uitstroom. Deze worden weergegeven in kwartaalrapportages, welke leidraad zijn voor kwartaalgesprekken met de bedrijven. Uit de vijfde kwartaalrapportage na aanvang van De Springplank maakte de Sociale Dienst op dat de aangeboden instrumenten niet leiden tot de beoogde doorstroom naar AGU-trajecten. De oorzaak daarvan was niet duidelijk. Zo was onduidelijk welke activiteiten en instrumenten de re-integratiebedrijven precies inzetten en met welk resultaat. De evaluatie van instrumenten na één jaar door een extern bureau behoort eveneens tot het beleid van de gemeente. De evaluatie door TNO moet knelpunten in de uitvoering vaststellen evenals de mogelijke redenen en verklaringen daarvoor. Op basis daarvan kan de Dienst beslissen of zij een contract met een re-integratiebedrijf herziet of voortzet. Dit is van belang omdat de gemeente eind 2006 beslist over verdere samenwerking en of zij de uitbesteding aan de re-integratiebedrijven die “De Springplank” uitvoeren continueert.
TNO rapport |10536
1.2
11
Evaluatievraag De kernvraag van de (tussen)evaluatie van ‘De Springplank’ is herleid tot de vraag: Welke zijn de resultaten van de re-integratiebedrijven die De Springplank uitvoeren en hoe kunnen deze resultaten worden geïnterpreteerd? Afgeleide onderzoeksvragen zijn: • Wat zijn de resultaten van de re-integratiebedrijven in termen van doelmatigheid en doeltreffendheid? • Leveren de re-integratiebedrijven hun product conform bestek en contractuele afspraken in termen van de kwaliteit die de gemeente voor ogen staat? • Waar liggen in het proces de belemmeringen en knelpunten, dan wel de risicomomenten en risicofactoren? • Wat is de toegevoegde waarde van het instrument De Springplank in de reintegratieketen? • Wat valt te leren van de werkwijze en prestaties van re-integratiebedrijven voor de verdere continuering van de 'Kortste weg naar werk'?
1.3
Onderzoeksaanpak, leeswijzer De evaluatieonderdelen worden achtereenvolgens in de volgende hoofdstukken besproken3: A. Resultaatafspraken, eisen en normen in bestek en contract (hoofdstuk 2). B. Uitvoering, procesgang (output) (hoofdstuk 3). C. Prestatie van de re-integratiebedrijven (outcome) (hoofdstuk 4). D. (niet) behaalde resultaatafspraken, voorstel voor nieuw beleid (hoofdstuk 5). Het evaluatieonderzoek is gebaseerd op schriftelijke bronnen, bestandsonderzoek, dossieronderzoek en interviews met medewerkers van re-integratiebedrijven en met beleidsmedewerkers en klantmanagers van de sociale dienst.
3
Om complexe uitvoeringspraktijken goed te evalueren is een systematische aanpak nodig. Daartoe hanteert TNO een evaluatiemodel dat (met de daarbij behorende vragen) is ontleend aan ons model voor de evaluatie en prestatieverbetering van ketens waarin private en publieke partijen samenwerken (Zie De Vos en Fermin 2006).
TNO rapport |10536
2
12
De afspraken, eisen en normen in bestek en contract Dit hoofdstuk beschrijft de eisen, normen en resultaatafspraken in bestek en afzonderlijke contracten met re-integratiebedrijven die De Springplank uitvoeren. Deze zijn bepalend voor de criteria voor de evaluatie van de (afzonderlijke) re-integratiebedrijven.
2.1
Globale procesgang naar traject en werk In het bestek zet de Sociale Dienst uiteen hoe Dordrecht De Springplank wil laten uitvoeren en wat daarbij de taak van re-integratiebedrijven is. Een tiental bedrijven heeft daarop geoffreerd. Drie bedrijven zijn op secure wijze geselecteerd omdat hun aanbod het meest overeenstemde met de wens van de gemeente. De centrale visie van de gemeente wordt kort beschreven (zie kader).
Doelstelling en aanpak gemeente Dordrecht De centrale visie van de gemeente, uitgedrukt in het adagium “De kortste weg naar werk”, komt tot uiting in het primaire recht op arbeid, al dan niet regulier of betaald, in plaats van op een uitkering. Hieraan geeft de Sociale Dienst in eerste instantie invulling door de inrichting van “De Werkplaats”, waar elke nieuwe werkzoekende direct 20 uur per week aan de slag gaat met het opdoen van werkervaring en werkritme. Na de Werkplaatsperiode van maximaal 3 maanden is een Arbeidsgerelateerd Uitstroomtraject (AGU) het voornaamste instrument. AGU’s zijn arbeidsmarktgerichte, vraaggerichte trajecten waar de cliënt, werkervaring opdoet en binnen 1,5 jaar uitstroomt naar regulier werk. Voor werkzoekenden met potenties maar waarvoor de afstand tot de arbeidsmarkt waarschijnlijk langer dan 1,5 jaar bedraagt, is het instrument Springplank beschikbaar. Als er geen mogelijkheden zijn om (op termijn) 100% loonvormende arbeid te verrichten, wordt de uitkeringsgerechtigde doorverwezen naar de Brug.
Integraal klantmanagement De klantmanager (of casemanager) is in het proces de schakel tussen het CWI, arbeidsmarkt en re-integratiebedrijven. Hij/zij heeft de regie op het totale proces van de 'Kortste weg naar werk' en is hierbij het aanspreekpunt voor de opdrachtnemers en de cliënt. Hij/zij ziet toe of de partijen zich houden aan de gemaakte afspraken en zorgt zonodig voor handhaving. De klantmanager ziet toe op een effectieve en efficiënte inzet van de middelen voor de werkzoekende en de kwaliteit van de geleverde diensten. Gemeentelijke doelgroep De tot de doelgroep behorende personen zijn uitkeringsgerechtigden tot 57,5 jaar. De Gemeente Dordrecht heeft medio 2006 een totaal bestand van ongeveer 3.800 personen met een WWB, Ioaw-of Ioaz-uitkering. De doelgroep waarvoor De Springplank is ontwikkeld, schat de Sociale Dienst op 250 personen per jaar.
TNO rapport |10536
2.2
13
Gewenst Springplank aanbod De nadruk van De Springplank ligt op de re-integratie van de categorie B-cliënten (Indicatie door CWI). De re-integratie van nieuwe uitkeringsgerechtigden start na een traject in de Werkplaats met de 'dynamische diagnose' voor het vervolgtraject Springplank. (Zie onderstaand kader). Citaat Bestek Springplank De gemeente vraagt van de aanbieder een traject waarbij de inzet van producten zich richt op arbeidsgewenning en het wegnemen van de belemmerde factoren waardoor de werkzoekende kan instromen in een AGU-traject. Voor een AGU-traject komen werkzoekenden in aanmerking die door het volgen van een traject binnen een periode van 18 maanden voor minimaal 32 uur per week volledig kunnen functioneren in regulier, algemeen geaccepteerd werk. Het traject van De Springplank mag maximaal 12 maanden duren. Omdat de aanbieder geen werkzoekenden mag weigeren kan de eerste maand van het Springplanktraject als proefmaand gebruikt worden. Na deze maand dient de aanbieder schriftelijk aan te geven of instroom in een AGU traject of uitstroom naar de reguliere arbeidsmarkt binnen een tijdsbestek van de resterende elf maanden mogelijk is. Indien aanbieder het beoogde resultaat binnen de gestelde termijn niet mogelijk acht, dan stopt het Springplanktraject. Blijft de werkzoekenden in het traject dan eist de opdrachtgever, vanuit de “Work first” visie dat de werkzoekende met behoud van de uitkering voor minimaal 20 uur in de week activiteiten gaat verrichten op een Springplankbaan. Daarnaast kan aanbieder ondersteunende activiteiten inzetten waardoor instroom AGU of uitstroom reguliere arbeidsmarkt binnen een periode van de resterende 11 maanden realiseerbaar is.
Het instrument Springplank wordt uitgevoerd door drie bedrijven. Dat zijn Sagenn, Hudson en DWO/Pad (zie Tabellenboek C). Zij hebben zich contractueel verbonden aan de eisen genoemd in bestek en contract, waarin de volgende verplichtingen en afspraken zijn vermeld. Contracteisen aan De Springplank • Het personeel van de aanbieder heeft aantoonbare recente ervaring met de reintegratie van de doelgroep van minimaal één jaar met soortgelijke projecten. • Het personeel is goed Nederlands sprekend. • De aanbieder garandeert de inzet van voldoende personeel gedurende de looptijd van de opdracht. • Er wordt een nauwe samenwerking verwacht met de gemeente. • Ongeoorloofd verzuim of gedrag wordt gemeld zodat de Sociale Dienst het afstemmingsbeleid kan toepassen. • Er dient een contract te zijn met een Arbodienst en bij geoorloofd verzuim op medische gronden is het inschakelen van een Arbodienst opgelegd. • Er zal een verzuimprotocol worden opgesteld. • Aanwezigheidsregistratie en afwezigheidregistratie door de aanbieder dient te voldoen aan de eisen die gesteld zijn in de richtlijnen van het Europees Sociaal Fonds. • Na de proefmaand wordt 75% van het aantal werkzoekenden deelnemer aan het traject Springplank • De doorlooptijden in het contract dienen aangehouden te worden.
TNO rapport |10536
• •
14
De opdrachtgever acht een nauwe samenwerking met de AGU-uitvoerders van groot belang om een goede doorstroom en uitstroom te bevorderen en te consolideren. Aanbod van de juiste leer/werkplek is vereist (zie onderstaand kader).
TNO rapport |10536
15
De opdrachtgever stelt de volgende voorwaarden aan De Springplankbaan: De Springplankbaan omvat werkzaamheden voor 20 uur per week. de te verrichten werkzaamheden zijn additioneel en vinden plaats in de non-profitsector. De Springplankbaan voldoet aan de eisen die de wetgeving op het gebied van arbeidsomstandigheden stelt ( werktijden, arbo e.d). de werkplek is zo ingericht dat de werkzoekende in staat wordt gesteld van te voren vastgestelde leerdoelen te realiseren. de werkplek dient in Dordrecht of de regio gecreëerd te worden . de te verrichten werkzaamheden zijn gericht op het opdoen van kennis en vaardigheden van de werkzoekende op de werkplek. leerdoelen van de werkzoekende dienen expliciet te worden vastgelegd in een leerovereenkomst. de werkzoekende werkt met behoud van uitkering. er mag geen sprake zijn van een onkostenvergoeding, tenzij deze voor daadwerkelijk gemaakte onkosten gegeven wordt. Anders wordt dit als loon gezien en is er sprake van een arbeidsverhouding. de begeleiding van de werkzoekende op de werkplek gericht op het behalen van de leerdoelen valt onder de verantwoordelijkheid van de aanbieder.
Offertes van re-integratiebedrijven In de offertes bieden de re-integratiebedrijven hun producten aan conform de eisen uit het bestek. Alle bedrijven geven aan dat 75% van het aantal werkzoekenden na de proefmaand deelnemer wordt aan het traject Springplank. De beloofde kwantitatieve prestaties verschillen wel: • DWO/PAD geeft aan dat 75% van deze deelnemers na maximaal 1 jaar zal doorstromen naar AGU fase I en 25% naar AGU fase II. • In de offerte van Sagenn lezen we de volgende beloftes: - Doorstroom naar AGU traject 45% (waarvan) binnen 8 maanden na aanvang Springplanktraject 25% (waarvan) binnen 12 maanden na aanvang Springplanktraject 20% - Doorstroom naar regulier werk (vanuit Springplanktraject) 10% Sagenn gaat uit van 45% naar AGU2e fase en 10% naar regulier werk • Hudson garandeert 55% doorstroom naar AGU fase 2. In deze evaluatie gaan we na wat hiervan is gerealiseerd. Ketensamenwerking Het doel van De Springplankbaan is uitstroom naar AGU-dienstverband (AGU2). De AGU-aanbieders moeten iedere door de klantmanager aangemelde werkzoekende toelaten in AGU1. Alvorens zij een werkzoekende in AGU2 plaatsen, mogen zij een selectiegesprek met de werkzoekende voeren en deze gemotiveerd weigeren. De aanbieders van De Springplank moeten daarom hun trajecten afstemmen op de selectiecriteria die de AGU uitvoerders stellen ten aanzien van de uitstroom naar AGU2. De prestatieafspraak opgenomen in de ondertekende contracten met de re-integratiebedrijven is dat 50% van de instroom resulteert in plaatsing op het traject AGU2. Indien De Springplank het AGU instrument niet haalbaar acht, dan voorziet de gemeente in andere trajecten (o.a. sociale activering).
TNO rapport |10536
16
Algemene eisen De gemeente stelt naast de bovengenoemde ook algemene eisen, zoals het hebben van het Boreakeurmerk. De Sociale Dienst onderzocht deze eisen zelf tijdens of na de gunning van de opdracht. 2.3
Evaluatiecriteria De evaluatiecriteria voor dit onderzoek zijn gebaseerd op de bovengenoemde afspraken, eisen en normen in bestek en contracten. Hieronder staan de hoofdgroepen van de onderzochte criteria (zie kader).
Evaluatiecriteria Kwaliteit personeel Instroom Intake Diagnose/oriëntatie Leerdoelen/actieplan Werkaanbod Leer/werkplaatsen Duur Werkbegeleiding Coaching/training Bemiddeling Scholing Taalcursussen Vervolgtraject-advies Nazorg Communicatie en samenwerking re-integratiebedrijf met Sociale Dienst (gesprekken en rapportages) Horizontale en verticale samenwerking tussen re-integratiebedrijven Resultaatverplichtingen Aanname verplichting Plaatsingsresultaten AGU
In het volgende hoofdstuk 3 onderzoeken we of de re-integratiebedrijven hun producten hebben aangeboden zoals beloofd in hun offertes. Daarbij onderscheiden we de criteria rond samenwerking in de keten en onderlinge communicatie. In het hoofdstuk 4 gaan we nader in op de ‘outcome’; de meer kwantitatieve criteria rond prestaties en resultaten van de re-integratiebedrijven.
TNO rapport |10536
3
17
Kwaliteit van de uitvoering en samenwerking (output) In dit hoofdstuk beschrijven we de uitvoering van de re-integratie (de procesgang in de ketendienstverlening). Daarin onderscheiden we twee ‘output’ onderdelen: diensten waar het re-integratiebedrijf zelf verantwoordelijk voor is en diensten die in samenwerking met ketenpartners tot stand komen. Het eerste deel beantwoordt de vraag ‘Bieden de re-integratiebedrijven het product volgens afspraak naar aard en kwaliteit?’ (paragraaf 3.1). Onder de tweede noemer vallen de succes- en faalfactoren of te wel risicofactoren in de ketensamenwerking (paragraaf 3.2 en paragraaf 3.3).
3.1
De uitvoering van De Springplank door drie bedrijven Twee van de drie re-integratiebedrijven, DWO/PAD en Sagenn, hebben hun wortels in de Drechtsteden. DWO komt van oudsher voort uit het vormings- en welzijnswerk (o.a. vrijwilligerswerk) en Sagenn is begonnen als uitvoerder van regelingen zoals de JWG, Wiw en ID-banen. Beide partijen en de medewerkers zijn vanouds bekend met Dordrecht, met de doelgroep en de regionale arbeidsmarkt. Beide partijen voeren ook De Brug uit, terwijl Sagenn ook een contract heeft voor de Werkplaats. Hudson heeft een (wereldwijde) commerciële achtergrond in vooral recruitment van personeel en is in Dordrecht een relatieve nieuwkomer. Hudson heeft tevens een contract voor de uitvoering van de participatiebanen (De Brug). De achtergrond van de drie reintegratiebedrijven is volgens de medewerkers van de gemeente nog merkbaar in de aanpak en attitude van organisatie. In de taakverdeling maken de bedrijven onderscheid tussen trajectbegeleiding en training enerzijds en begeleiding op de leerwerkplek anderzijds. De trajectbegeleiding en training wordt uitgevoerd door medewerkers van de re-integratiebedrijven. Daarbij nemen allround medewerkers de intake, de trajectbegeleiding en de trainingen voor hun rekening en zijn gespecialiseerde medewerkers verantwoordelijk voor onderdelen van het traject. De begeleiding op de leerwerkplek wordt in alle gevallen gedaan door een medewerker van de organisatie die de werkplek beschikbaar stelt.
3.1.1
Personeel en locatie De re-integratiebedrijven hadden ten tijde van het onderzoek voldoende personele capaciteit voor het opvangen en begeleiden van de uitkeringsgerechtigden. Zelf gaven zij aan dat het lastig is personeel goed in te plannen om de dalen en pieken bij nieuwe instroom op te vangen. Hudson heeft in het 1e kwartaal van 2006 personele problemen gehad, waarbij medewerkers zijn vertrokken en/of vervangen. Dit heeft enige invloed gehad op de uitvoering. De problemen zijn daarna opgelost.
3.1.2
Instroom Over het algemeen betreft de instroom uitkeringsgerechtigden die nog wel potentie hebben, maar over onvoldoende vaardigheden en/of taalbeheersing beschikken om in een AGU-traject te kunnen starten. De begeleidingsbehoefte is daarom voor hen groter dan in het AGU-concept beschikbaar wordt gesteld. Door de ‘wekensystematiek’ krijgen de re-integratiebedrijven eens in de drie weken uitkeringsgerechtigden aangeleverd. Afhankelijk van het aantal aanmeldingen starten zij zo snel mogelijk in een nieuwe groep of individueel. Hoewel De Springplank vanaf het 2e kwartaal 2005 operationeel is, kwam de instroom ná de zomer van 2005 echt op gang. Omdat gestart is met het verwijzen vanuit het ‘zittende bestand’ en het instrument De Brug pas per 1 december van start ging, was in het begin de instroom van zeer kwetsbare cliënten bij alle bedrijven hoog.
TNO rapport |10536
3.1.3
18
Diagnose, actieplan en leerdoel De re-integratiebedrijven gebruiken de eerste 4 tot 6 weken om vast te stellen of een uitkeringsgerechtigde past binnen de mogelijkheden van het instrument Springplank en welke leerdoelen voor een uitkeringsgerechtigde gelden. DWO/PAD en Sagenn gebruiken voor deze diagnose geen specifieke (test)instrumenten of ingekochte expertise. Hudson stelt de leerdoelen vast met behulp van een computerassessment. DWO streeft er naar om de uitkeringsgerechtigden zo veel mogelijk zelf hun leerdoelen te laten vaststellen. Dit is voor veel uitkeringsgerechtigden moeilijk, waardoor de trainer/trajectbegeleidster feitelijk de leerdoelen bepaalt. Op basis van de leerdoelen en de wensen en mogelijkheden van de uitkeringsgerechtigde wordt vervolgens een geschikte werkplek gezocht. De leerdoelen zijn gericht op het ontwikkelen van in de persoon gelegen basisvoorwaarden om te werken (zie kader). Voorbeelden van leerdoelen (in de persoon gelegen basisvoorwaarden om te werken) · Arbeidsgewenning. · Sollicitatievaardigheden. · Werknemersvaardigheden. · Realistische beroepswens. · Arbeidsmogelijkheden rekeninghoudend met beperkingen. · Gericht solliciteren. · Inzien voordelen van betaald werk (werkattitude). · Taalbeheersing (tot niveau 2). · Leren combineren van werk en zorg. · Managen van het (eigen) huishouden. · Vergroten van het zelfvertrouwen in eigen kunnen. · Sociale activering. · Leren opbouwen en inschakelen van sociaal netwerk.
Springplankcliënten werken vooral aan het versterken van hun zelfvertrouwen én gevoel van eigenwaarde en het verkrijgen van een vast dagritme. Daarbij is het combineren van werk en zorg een belangrijk aandachtspunt. Ook het verbeteren van de Nederlandse taal en de vraag ‘Wat kun je nog wel met je beperkingen?’ is voor veel uitkeringsgerechtigden van belang. Mede door de verplichte deelname is de motivatie van uitkeringsgerechtigden bij aanvang van het traject vaak beperkt. De motivatie neemt gedurende het traject bij veel uitkeringsgerechtigden toe. De diagnosefase resulteert in week 7 in een verslag van de eerste weken wat betreft: de motivatie van de cliënt, de belemmeringen en mogelijkheden en de geformuleerde leerdoelen en persoonlijk actieplan. De leerdoelen worden zo helder mogelijk en meetbaar geformuleerd (zie onderstaand kader met voorbeelden van leerdoelen). Uitkeringsgerechtigden die een medische keuring nodig hebben, te veel schulden hebben, voor wie de kinderopvang niet geregeld is, of waarvoor De Brug het aangewezen traject is, verwijzen de re-integratiebedrijven terug naar de gemeente.
TNO rapport |10536
19
Voorbeelden van geformuleerde leerdoelen: 1. Cliënt gaat de arbeidsuren gefaseerd opbouwen. Hij is aan het eind van het Springplanktraject gewend aan een 32-urige werkweek. 2. Cliënt gaat inzicht krijgen in de voor hem realistische beroepen. Vanaf november 2005 kan hij minimaal 3 realistische beroepswensen formuleren. 3. Cliënt gaat gericht solliciteren. Vanaf november verricht hij minimaal 10 concrete sollicitaties per maand. 4. Cliënte is aan het einde van het Springplanktraject, in het kader van haar persoonlijke presentatie, bewust van het effect dat haar acties op anderen hebben en past haar acties hier in minstens 90% van de gevallen op aan. 5. Cliënte heeft, in het kader van het verbeteren van haar arbeidsomgangsvormen, aan het einde van haar Springplanktraject in minstens 80% van de gevallen vragen of opmerkingen eerst bespreekbaar gemaakt alvorens actie te ondernemen. 6. Cliënte heeft in het kader van het verbeteren van haar arbeidsomgangsvormen, aan het einde van het Springplanktraject in minstens 90% van de gevallen zich op de juiste manier afgemeld in het geval van ziekte of ander verzuim.
De leerdoelen moeten zijn gericht op doorstroom naar de AGU-2 en binnen een jaar worden gehaald. Het blijkt echter lastig in te schatten op welke termijn de geformuleerde einddoelen worden bereikt. DWO en Sagenn zijn van mening dat het grootste deel van hun cliënten te veel beperkingen heeft om binnen 1 jaar door te stromen naar de AGU: “voor veel uitkeringsgerechtigden is het volhouden op een leerwerkplek al een probleem, laat staan dat ze binnen die beperkte tijd in aanmerking komen voor regulier werk of AGU-2.” Deze opvatting leidt niet tot het in grote getalen terugsturen van uitkeringsgerechtigden na de proefmaand of na 6 maanden. Dat zou gezien de opzet wel in de rede liggen. De Springplank is immers bedoeld voor uitkeringsgerechtigden die op termijn regulier aan het werk kunnen na een AGU-2 traject. De klantmanagers moeten er op vertrouwen dat de re-integratiebedrijven werken met realistische leerdoelen en dat deze binnen één jaar haalbaar zijn en dat uitkeringsgerechtigden voor wie de AGU2 niet te realiseren is worden teruggestuurd. Klantmanagers hebben nog weinig praktijkvoorbeelden van de aansluiten van de twee instrumenten, omdat van ‘hun cliënten’ pas enkelen het Springplankjaar hebben afgerond. In paragraaf 3.2 gaan we nader in op de aansluiting tussen de instrumenten Springplank en AGU. 3.1.4
Werkaanbod Contractueel moeten uitkeringsgerechtigden 20 uur per week actief zijn (leerwerkplek + begeleiding/training) tijdens een Springplanktraject. Het daadwerkelijke aantal uren per week verschilt per re-integratiebedrijf en/of uitkeringsgerechtigde en per fase van het traject. In overleg met de gemeente zijn afwijkingen van het aantal uren naar beneden en naar boven (aan het einde van het traject) mogelijk. Zo start DWO vaak met circa 10 uur per week en wordt gedurende het traject het aantal uren verhoogd. Daarna is 20 uur per week voor de meesten uitkeringsgerechtigden haalbaar en enkelen eindigen met 28 uur per week. Sagenn streeft er naar om uitkeringsgerechtigden 20 uur per week te laten werken, maar sommige cliënten verzetten zich daar tegen. Hudson volgt strak het contract en laat de uitkeringsgerechtigden maximaal 20 uur per week werken. Volgens Hudson is het juridisch ook niet toegestaan om iemand zonder loon meer uren te laten werken.
TNO rapport |10536
20
De cliënten van De Springplank zijn hoofdzakelijk werkzaam bij non-profit organisaties (zie onderstaand kader met voorbeelden). Dat was een contractuele verplichting. Op dit moment zijn echter leidinggevenden van de Sociale Dienst van mening dat men ook in profit-organisaties mag plaatsen, zolang de plek en de begeleiding maar aan de overeengekomen eisen voldoet. Sagenn plaatste enkele uitkeringsgerechtigden bij Zeeman. Dit bedrijf stelt bij goed functioneren een betaalde baan in het vooruitzicht. Voorbeelden van functies en werkplekken (organisaties) in De Springplank: Functies: Werkplekken (organisaties): assistent-conciërge; peuteropvang; klassenassistent; thuiszorg; technisch assistent; verpleeghuizen; assistent verzorgende/ helpende; musea; assistent receptionist. scholen; sporthallen; (sport)verenigingen; kringloopwinkels; bibliotheken; dierenambulance.
De Springplank leerwerkbanen zijn interessant voor werkgevers omdat het voor hen een vrijwel gratis arbeidskracht oplevert. Het werkaanbod is mede daarom divers en is vaak een ‘maatwerkplek’ die past bij de wensen, beperkingen en leerdoelen van de cliënt. Dat geldt althans voor de uitkeringsgerechtigden die weinig begeleiding op de werkplek behoeven. Volgens diverse betrokkenen zijn er echter te weinig plekken waar de juiste begeleiding kan worden gegeven aan cliënten met meervoudige beperkingen. Organisaties die werken met vrijwilligers hebben vaak onvoldoende capaciteit om de begeleiding op de werkplek te verzorgen. Sagenn heeft als voormalig uitvoerder van de Wiw/ID-banen de minste problemen bij het vinden van leerwerkplekken voor personen met meervoudige beperkingen. De werkplekken zijn alle in Dordrecht en omgeving. Toch blijkt het voor sommige uitkeringsgerechtigden lastig om tijdig op de werkplek te komen. Men moet kinderen naar school brengen of men heeft te weinig geld om de bus te pakken of om een fiets te kopen. 3.1.5
Begeleiding en training De begeleiding wordt onderverdeeld in een inhoudelijke, persoonsgerichte coachende begeleiding en een meer functie-inhoudelijke begeleiding op de werkplek. Een coach/trajectbegeleider van het re-integratiebedrijf verzorgt de begeleiding gericht op het ontwikkelen van vaardigheden, inzichten en motivatie. Vaak gaat het om een combinatie van individuele coachingsgesprekken (eens in de 4/5 weken of vaker indien nodig) en groepsgewijs aangeboden trainingsprogramma’s (enkele uren per week). Cliënten hebben een vaste coach, die tevens de contacten met de klantmanagers onderhoudt. De coach tracht bij de start van het traject heldere afspraken met de cliënt te maken over rechten en plichten. Hudson ondersteunt dit met een logboek dat een uitkeringsgerechtigde op de eerste afspraak krijgt. Hierin moet de uitkeringsgerechtigde de afspraken registreren. Zij/hij ontvangt tevens de verzuimprocedures van het reintegratiebedrijf en moet dit ondertekenen. De training richt zich veelal op het wegnemen van persoonlijke belemmeringen. Daarnaast worden in de groepsbijeenkomsten ervaringen met/op de werkplek gedeeld en gewerkt aan sociale en communicatie vaardigheden.
TNO rapport |10536
21
De werkgever/organisatie waar de uitkeringsgerechtigde is ‘tewerkgesteld’ doet de ‘begeleiding op de werkplek’. Deze begeleiding is vooral gericht op de uitvoering van de functie en het werk en op het functioneren in een team en/of organisatie. De begeleiders op de werkplekken hebben vaak ervaring met de doelgroep en zijn in staat om de werknemersvaardigheden van de uitkeringsgerechtigden te beoordelen en te begeleiden. De coach van het re-integratiebedrijf maakt met de begeleider van de werkgever hierover afspraken en heeft gedurende het traject periodiek gesprekken over de ontwikkeling van de cliënt op de werkplek. Het aantal gesprekken is afhankelijk van de behoefte en de vorderingen en/of problemen (veelal tussen de 2 en 6 gesprekken in de trajectperiode). De afspraak is dat begeleiding van het ziekteverzuim plaats vindt in interactie tussen de werkgever en de coach. Alleen als sprake is van ongeoorloofd verzuim wordt dit aan de klantmanager gemeld en vindt er vaak een driegesprek plaats met uitkeringsgerechtigde en klantmanager en/of werkgever. Gezien de doelgroep - veel alleenstaande vrouwen met kinderen en weinig sociale contacten - is niet het langdurige maar het frequente verzuim een probleem. Deze doelgroep meldt zich al snel ziek als één van hun kinderen ziek is. 3.1.6
Scholing Scholing valt buiten het Springplankcontract. Dat ervaren sommige uitvoerders als een gemis. Bij een deel van de uitkeringsgerechtigden komt op de leerwerkplek namelijk ‘verborgen talenten’ naar boven, bijvoorbeeld in een functie op peuterspeelzalen, en zou een BBL ingezet moeten worden. Aan de andere kant is de ‘leerbaarheid’ van veel deze cliënten beperkt. Dit probleem speelt ook bij taalscholing. Een groot aantal zou niet (voldoende snel) in staat zijn het vereiste niveau te halen om deel te kunnen nemen aan reguliere arbeid of een AGUbaan.
3.1.7
Uitstroom De instroom is pas na de zomer van 2005 goed op gang gekomen, zodat na de zomer van 2006 een goed beeld begint te ontstaan van de uitstroom. Een twintigtal uitkeringsgerechtigden is regulier aan het werk, terwijl de doorstroom naar AGU2 nihil is (Zie hoofdstuk 4). De re-integratiebedrijven verwachten niet dat de succesvolle uitstroom substantieel zal gaan stijgen. Daarvoor is volgens hen de ‘kwaliteit van de instroom te laag en de eisen van de AGU2 te hoog’. Voor een deel van de cliënten is het haalbare niveau van de Nederlandse taalbeheersing te laag. Degenen die regulier aan het werk komen zijn vooral jongeren. Het succes van deze uitstroom is niet zo zeer toe te wijzen aan de aanpak van één van De Springplank reintegratiebedrijven als wel aan de preventieve werking van het Dordtse model. Het betreft jongeren die geen zin hebben om met behoud van uitkering op Springplankbanen aan het werk te gaan, of daarna te werken in AGU1. Het aantal uitkeringsgerechtigden dat onsuccesvol uitstroomt bij start of tijdens het traject (uitval) is aanzienlijk. Uitval tijdens het traject is het gevolg van onvoldoende motivatie of heeft te maken hebben met de meervoudige beperkingen. Veel vrouwen stoppen tussentijds omdat de partner werk vindt, waardoor de uitkering vervalt evenals de gratis kinderopvang.
3.1.8
Nazorg Nazorg valt niet onder het contract en wordt in de regel niet aangeboden.
TNO rapport |10536
3.2
3.2.1
22
Ketensamenwerking
Samenwerking met gemeente De re-integratiebedrijven zijn tevreden tot zeer tevreden over de wijze waarop momenteel de contacten met de gemeente verlopen. Dat betreft zowel de contacten met de klantmanagers als de contacten met contractbeheer en management. Eerst communiceerden de trajectbegeleiders van de re-integratiebedrijven en de klantmanagers per email of fax. Op verzoek van begeleiders is later overeengekomen juist zoveel mogelijk telefonisch of persoonlijk te overleggen over de cliënten. De re-integratiebedrijven zijn tevreden over de open wijze waarop de monitorgesprekken verlopen. Zij zijn niet betrokken bij de beleidsontwikkeling, maar krijgen wel ruimte om tijdens de uitvoering met de gemeente de discussie aan te gaan en voorstellen voor verbetering te doen. De bedrijven hebben een centrale rol bij de uitvoering van het ‘afstemmingsbeleid’ (het sanctiebeleid). Omdat de cliënt op de leerwerkplek door een externe partner wordt begeleid, is het organiseren van een sluitend ‘afstemmingsbeleid’ van groot belang. De partijen in de re-integratieketen moesten eenduidige afspraken maken over het beleid (o.a. over aanwezigheid van uitkeringsgerechtigden en ziekteverzuim), de gevolgen voor de uitkering bij overtreding van de afspraken en de wijze van melding van de ‘overtreding’. De controle op de naleving van afspraken door de cliënt blijkt niet eenvoudig. De melding over verzuim op de leerwerkplek is afkomstig van de aanbieder die geen contacten onderhoudt met de gemeente. De verantwoordelijkheid ligt daarom in de eerste plaats bij het re-integratiebedrijf, die goede afspraken met de aanbieder van de leerwerkplek moet maken. Daarvoor is echter geen protocol. Of het afstemmingsbeleid van de gemeente wordt uitgevoerd zoals bedoeld, is niet af te leiden uit de formele rapportages.
3.2.2
Rapportages De gemeente maakte afspraken met de re-integratiebedrijven over de aanlevering van individuele cliëntrapportages ten behoeve van de klantmanagers en over rapportages op contractniveau voor de contractbeheerders. De re-integratiebedrijven rapporteren standaard over de uitkeringsgerechtigde na 7 weken (actieplan), een halfjaar (tussentijdse rapportage) en bij afloop van het traject (eindadvies). Het aantal formele rapportagemomenten aan de klantmanager is daarmee beperkt. In die gevallen waar meer informatie wel gewenst is, zoals bij ongeoorloofd verzuim, aanpassing van de leerdoelen of de noodzaak voor de inzet van een extra instrument, neemt het re-integratiebedrijf zelf contact op. De re-integratiebedrijven en de meeste klantmanagers zien niets in het ophogen van het aantal formele rapportagemomenten. Het opstellen van individuele rapportages kost veel tijd. De ophoging leidt daarom tot extra administratieve lasten (transactiekosten) die ten koste gaan van de begeleidingstijd. Naast de individuele cliëntrapportages moeten de re-integratiebedrijven elk kwartaal op contractniveau de in-, door- en uitstroomgegevens rapporteren. Bij aanvang was het rapporteren van de startdatum van een traject een probleem. De gemeente gebruikte de datum van aanmelding van de uitkeringsgerechtigde terwijl re-integratiebedrijven uitgingen van de datum van het intakegesprek (de werkelijke aankomst van een cliënt) of van de datum van plaatsing op een leerwerkplek. Sinds begin 2006 wordt de methodiek van de gemeente aangehouden.
TNO rapport |10536
23
3.2.3
Financieringssystematiek Nu de plaatsingsresultaten tegenvallen hebben de re-integratiebedrijven preblemen met de financieringssystematiek van De Springplank. Het financierings- en bonussysteem wordt erg ingewikkeld genoemd. Het systeem is echter door de Sociale Dienst ontwikkeld vanuit de vooronderstelling dat cliënten uitstromen naar AGU2 en niet binnen een jaar aan het werk kunnen. Dat is nu niet het geval. Daardoor voldoet de financieringssystematiek niet langer aan de wensen van de re-integratiebedrijven die wel uitstroom naar reguliere arbeid of AGU1 realiseren..
3.2.4
Regierol van de klantmanager In de samenwerking tussen de Sociale Dienst en de re-integratiebedrijven vervult de klantmanager een spilfunctie. De klantmanagers van de gemeente Dordrecht die TNO heeft geïnterviewd, hebben ieder ten hoogste tien uitkeringsgerechtigden op een Springplanktraject, verspreid over drie re-integratiebedrijven. Klantmanagers hebben zelf geen zicht op de plek waar hun cliënt werkt en vertrouwen op de reintegratiebedrijven. Over de resultaten van De Springplank zijn klantmanagers tevreden wanneer zij ‘uitkeringsgerechtigden zien groeien’. Zij weten echter ook dat die ‘groei’ nog niet heeft geleid tot succesvolle uitstroom naar AGU2.
3.3
Samenwerking tussen de re-integratiebedrijven De gemeente Dordrecht verlangt samenwerking tussen re-integratiebedrijven in de keten van ‘Kortste weg naar werk’. Van bedrijven die hetzelfde instrument uitvoeren wordt ‘horizontale samenwerking’ verlangt. Van bedrijven die verschillende instrumenten uitvoeren verlangt de gemeente ‘verticale samenwerking'.
3.3.1
Horizontale samenwerking tussen Springplank bedrijven De onderlinge contacten tussen de re-integratiebedrijven die De Springplank uitvoeren zijn minimaal. De drie re-integratiebedrijven hebben wel de intentie om met elkaar samen te werken. Er is bijvoorbeeld gesproken over het gebruik maken van ieders netwerk en ingang bij aanbieders van leerwerkplekken, maar dit blijkt moeilijk. Deze relaties zijn vanuit commercieel oogpunt zeer belangrijk en worden niet gegund aan concurrenten. De horizontale samenwerking is minimaal, maar dat wordt niet als een probleem genoemd, ook niet door de gemeente.
3.3.2
Verticale samenwerking tussen bedrijven Re-integratiebedrijven kunnen niet zonder enige vorm van verticale samenwerking. Uitkeringsgerechtigden die de re-integratieladder doorlopen worden bij voorkeur van het ene re-integratiebedrijf 'warm' overgedragen aan het andere bedrijf. Ze moeten daarbij gebruik van elkaars adviezen en rapportages. In de praktijk vindt er mondelinge afstemming plaats over de ‘aansluiting van de uitkeringsgerechtigde en het volgende instrument’. De verticale samenwerking blijft beperkt tot deze overdrachtsafstemming. In uitzonderlijk gevallen vindt een gezamenlijk gesprek met de uitkeringsgerechtigde en/of klantmanager plaats. Nu de doorstroom tegenvalt maken Springplank- en AGUuitvoerders vaker afspraken over ‘wen- of observatieperioden’ in de AGU1. De reintegratiebedrijven van De Springplank hebben weinig contact met andere uitvoerders van De Brug. Met de andere uitvoerders van de Werkplaats zijn de contacten ‘minimaal, maar niet slecht’. De sociale dienst verwachtte (te) veel resultaat van de verticale samenwerking tussen Springplank- en AGU-bedrijven omdat zij elkaar nodig hebben. In de praktijk blijkt dat niet zo te zijn. Een belangrijk obstakel voor de samenwerking is de resultaatfinanciering en dus de financiële risico’s voor de bedrijven.
TNO rapport |10536
24
Volgens de AGU-bedrijven voldoen de uitkeringsgerechtigden veelal niet aan de strengere eisen van de AGU, en volgens De Springplankbedrijven leggen de AGUbedrijven de lat te hoog. De re-integratiebedrijven zochten niet uit zichzelf contact met elkaar om de eisen en de overdracht op elkaar af te stemmen. Deze afstemming vond onlangs plaats op initiatief van de gemeente. Tijdens de bijeenkomst in juni 2006 is afgesproken dat elk AGU-bedrijf zijn toelatingscriteria voor AGU2 expliciteert. Inmiddels zijn de criteria opgesteld en verspreid. De eisen voor de AGU2 blijken net zo hoog te liggen als voor een ‘normale reguliere baan’.
TNO rapport |10536
4
De resultaten van De Springplank (outcome)
4.1
Inleiding
25
Gegeven de geleidelijke reductie van het inkomens- en het re-integratiebudget is het voor Dordrecht van groot belang dat de inzet van re-integratietrajecten bijdraagt aan een vermindering van het bijstandsvolume. Dit hoofdstuk benoemt allereerst de bijdrage van alle trajecten aan de uitstroom (paragraaf 4.2) en vervolgens op de bijdrage van het instrument De Springplank. (paragraaf 4.3). Om deze resultaten te verklaren, kijken we vervolgens hoe de ‘cliëntenstromen’ verlopen en naar trajecten voor en na De Springplank (paragraaf 4.4). Verder bekijken we de kenmerken van degenen die zijn verwezen naar dit traject (paragraaf 4.5) en gaan we na of de drie re-integratiebedrijven dezelfde type uitkeringsgerechtigden kregen aangeboden (paragraaf 4.6). In de laatste paragraaf trekken we conclusies over de toegevoegde waarde van het instrument De Springplank. 4.2
Bijdrage trajecten aan beëindiging uitkering Sinds de aanpak van de 'Kortste weg naar werk' in 2004 en de inzet van De Springplank, Werkplaats, AGU is daalde het aantal bijstandsuitkeringen dat de Sociale Dienst maandelijks verstrekt van gemiddeld 4300 naar 3800. Op basis van bestandgegevens stellen we vast dat vanaf oktober 2002 tot eind augustus 2006 in Dordrecht 5637 uitkeringen zijn beëindigd, althans langer dan 35 dagen4. De uitstroomredenen voor alle uitkeringsgerechtigden zijn volgens de systematiek van de Sociale Dienst onder te verdelen in de categorieën: • Activerende redenen 31%. • Sociale activering 6%. • Ander inkomensbron 6%. • Overige redenen 35%. • Geen inlichtingen 22%. In absolute aantallen neemt in de perioden de beëindiging vanwege Activerende redenen toe. In de meer dan drie jaren tezamen beëindigden 31% van de uitkeringsgerechtigden de uitkering vanwege Activerende redenen. De uitstroom vanwege een arbeidsdienstbetrekking nam in de jaren toe van 21% in 2003 tot 37% in de eerste helft van 2006. In dezelfde periode neemt de uitstroom vanwege Sociale activering af. Beëindiging van de uitkering vanwege andere inkomensbron en andere redenen blijven ongeveer gelijk.
4
Gebruikt zijn gegevens uit het managementinformatiesysteem van de Sociale Dienst (zie voor een beschrijving De Vos en Fermin, 2006). Vanaf oktober 2002 tot eind augustus 2006 zijn er in Dordrecht 6476 uitkeringen beëindigd. Een deel van de cliënten die uit de uitkering stroomde had echter binnen 35 dagen opnieuw een uitkering. Als oorzaak voor deze kortstondige beëindigingen worden vooral genoemd wijziging dossiers, aangaan relatie en oorzaak bij partner (Tabellenboek b, tabel 4.1 a en b). In onze analyses beschouwen we dit niet als echte uitstroom. De 5637 uitkeringen zijn dus langer dan 35 dagen beeindigd.
TNO rapport |10536
4.2.1
26
Verschil beëindiging uitkering met of zonder traject In de eerste evaluatie van de Werkplaats en AGU-trajecten beschreven we dat het trajectaanbod in Dordrecht vanwege 'De Kortste weg naar werk' een duidelijke toegevoegde waarde heeft5. Sinds 1 januari 2005 zijn er in totaal 2351 uitkeringen permanent beëindigd (dat wil zeggen voor een langere duur dan 35 dagen). Er zijn 1105 uitkeringen beëindigd van uitkeringsgerechtigden die een trajectaanbod kregen (Werkplaats, Springplank, Brug, AGU en/of taaltrajecten). 1246 uitkeringsgerechtigden beëindigden hun uitkering zonder dat zij een trajectaanbod kregen. Uit de analyse van de bruto-uitstroom blijkt dat een trajectaanbod een positieve samenhang vertoont met beëindiging van de uitkering. In 2005 tot augustus 2006 stroomde een beduidend groter deel van de uitkeringsgerechtigden met een traject uit naar arbeid (44%) dan van degenen zonder traject (17%). De bijdrage van het instrument Springplank bij het bereiken van deze positieve resultaten is waarschijnlijk gering, omdat slechts 18 uitkeringen zijn beëindigd volgend op een Springplanktraject. Tabel 4.1. Reden van uitstroom uit uitkering (tot sept. 2006) van cliënten met een Springplanktraject Reden uitstroom Activerende redenen Arb. dienstbetrekking Andere inkomensbron Vermogensopbrengsten Overige Redenen Aangaan relatie Verhuizing andere gemeente Andere oorzaak Wijziging dossier Geen inlichtingen Totaal
beëindigde uitkeringen aantal % 6
33
1
6
2 1 3 2 3 18
11 6 17 11 17 100%
Bij 1 op de 3 is de uitkering beëindigd vanwege een arbeidsdienstbetrekking. Aanvaarden van een dienstbetrekking betekent niet altijd dat ook de uitkering wordt gestaakt. Wij veronderstellen dat veel meer uitkeringsgerechtigden aan het werk zijn gekomen in deeltijdbanen en een gedeeltelijke bijstandsuitkering behouden. In de volgende paragraaf gaan we nader in op de door- en uitstroomresultaten. 4.3
4.3.1
Resultaten van De Springplank
Resultaten van De Springplank tot nu toe In totaal zijn 368 uitkeringsgerechtigden aangemeld voor een Springplanktraject (tabel 4.2). Daarvan vielen 30 uit tijdens de intake, zodat 338 trajecten daadwerkelijk zijn begonnen met een eerste proefmaand. Van de 338 trajecten die zijn gestart, zijn eind augustus 182 trajecten beëindigd en nog 156 trajecten actief. De meeste uitkeringsgerechtigden zijn aangemeld bij DWO (149), de minste bij Sagenn (94). Sagenn heeft relatief de meeste uitkeringsgerechtigden die na aanmelding niet met het traject zijn gestart (12 van de 94). Hudson heeft het grootste aandeel uitkeringsgerechtigden dat nog niet is uitgestroomd (67 van 156).
5
De Vos en Fermin, 2006.
TNO rapport |10536
27
Tabel 4.2 Reden van uitstroom na aanmelding voor De Springplank DWO/PAD 149 10 139
Hudson 125 8 117
Sagenn 94 12 82
TOTAAL 368 30 338
Aanmelding AGU uitkering Aanmelding AGUdienstverband Uitstroom naar regulier werk Aanmelding Brug Uitstroom naar project Uitstroom naar werk of vervolgtraject
14 1
6 0
2 0
22 1
9 12 0 36
4 4 0 14
12 9 1 24
25 25 1 74
Overig (verhuizing, etc) Geen recht meer op uitkering Verwijtbaar gedrag Beëindigd ivm (tijdelijke) ontheffing Niet door na proeftijd Uitstroom andere reden
1 13
1 12
1 9
3 34
5 11
6 6
4 7
15 24
16 46
11 36
5 26
32 108
Totaal beëindigd
82
50
50
182
Nog in traject
57
67
32
156
Totaal aangemeld Uitval tijdens intake Werkelijk gestart
Van de 182 Springplanktrajecten die in de periode april 2005 tot en met augustus 2006 zijn beëindigd, hebben 74 trajecten (41%) geresulteerd in regulier werk of een vervolgtraject. Als we deze 74 afgesloten trajecten nader bekijken, zien we dat 25 uitkeringsgerechtigden regulier werk hebben gevonden (14% van de totale uitstroom) en 23 uitkeringsgerechtigden zijn aangemeld voor een AGU-vervolgtraject (13% van de totale uitstroom). Van deze laatste groep is slechts 1 uitkeringsgerechtigde aangemeld voor een AGU-dienstbetrekking (AGU-2). De overigen (22) zijn aangemeld voor een AGU1 traject. Daarnaast zijn 25 uitkeringsgerechtigden (14% van de totale uitstroom) aangemeld voor de Brug. We zien kleine verschillen tussen de re-integratiebedrijven in uitstroom naar werk en AGU-vervolgtraject. DWO is relatief succesvol met 30% uitstroom naar werk of AGU. Hudson is tot dusver weinig succesvol (18%), maar daar staat tegenover dat Hudson nog relatief veel uitkeringsgerechtigden in een traject heeft. Ruim de helft (108 uitkeringsgerechtigden) van de trajecten zijn beëindigd zonder dat het heeft geresulteerd in werk of een vervolgtraject. Daarvan kwamen 32 uitkeringsgerechtigden niet door hun proeftijd heen. 34 uitkeringsgerechtigden kwamen niet langer in aanmerking voor een uitkering en beëindigden daarom hun traject, 24 kregen een (tijdelijke) ontheffing (vaak op medische gronden) en 15 vertoonden verwijtbaar gedrag, waardoor hun traject werd beëindigd6. De gemeente Dordrecht rekent deze uitstroom door zogeheten ‘externe oorzaken’ niet toe aan de re-integratiebedrijven7. Bij 6
TNO onderzoekt in opdracht van de gemeente momenteel het beleid en de uitvoering van de medische keuringen die ten grondslag liggen aan de ontheffingen. 7 Zie de Kwartaalrapportages.
TNO rapport |10536
28
Hudson was er relatief vaak sprake van uitstroom vanwege 'externe omstandigheden': 72% tegen gemiddeld 59% bij de drie bedrijven samen. Als we de trajecten die wegens ‘externe oorzaken’ zijn afgesloten buiten beschouwing laten, dan krijgen de resultaten die de re-integratiebedrijven worden toegerekend een ander gewicht. Van de 74 beëindigde trajecten vindt dan gemiddeld 33% regulier werk, 31% wordt aangemeld voor een AGU-traject en 34% gaat naar de Brug. Als we alleen kijken naar beëindiging vanwege werkaanvaarding dan is Sagenn relatief succesvol. In de volgende paragrafen zoeken we naar verklaringen voor de hierboven beschreven (bruto) resultaten. 4.4
4.4.1
Klantstromen
Fluctuaties in de instroom De instroom van uitkeringsgerechtigden in De Springplank kwam pas na de zomer van 2005 goed op gang. Onderstaande figuur 4.1 geeft de frequentie van aanmelding van uitkeringsgerechtigden per 28 dagen weer. Figuur 4.1 Instroom in traject Springplank na aanmelding In s tro o m
30
25
F r e q u e n t i e
20
15
10
5
0 01012005
01042005
01072005
01102005
01012006
01042006
01072006
01102006
01012007
01042007
01072007
01102007
N =352
De instroom piekt na de zomer van 2005 en in het voorjaar van 2006. Rond de jaarwisseling zijn relatief weinig uitkeringsgerechtigden verwezen. De daling van het aantal aanmeldingen vanaf april 2006 is waarschijnlijk mede het gevolg van (de melding van) capaciteitsproblemen bij re-integratiebedrijven. De plaatsen bij de reintegratiebedrijven waren toen volledig bezet. 4.4.2
Doorlooptijden Om de duur van het traject Springplank vast te stellen hebben we doorlooptijden berekend van de tot dusver beëindigde trajecten (figuur 4.2). Gemiddeld duurden de beëindigde trajecten 125 dagen. De meeste beëindigingen hebben plaats binnen honderd dagen. Per definitie eindigen ook veel trajecten na 365 dagen, zodat we rechts in de figuur een piek zien. In de 1ste maand na de administratieve start (en dus instroom) van het traject vielen er circa 40 aangemelde personen af. Bij een meerderheid van hen (32) werd gemeld dat zij niet door de proefmaand kwamen (zie tabel 4.2). In de eerste 60 dagen is de uitstroom uit het traject groot, 90 uitkeringsgerechtigden beëindigen dan De Springplank.
TNO rapport |10536
29
Als we kijken naar de doorlooptijden van trajecten die nog niet zijn beëindigd, zien we veel trajecten die nu al langer duren dan het gemiddelde van 125 dagen. Er zijn ook trajecten bij die al langer lopen dan een jaar, maar die (administratief) nog niet zijn afgesloten. Wij verwachten dan ook dat de gemiddelde duur van alle gestarte trajecten zal gaan oplopen tot boven de 250 dagen. Figuur 4.2 Doorlooptijden van de beëindigde Springplanktrajecten
Doorlooptijd in dagen
50
40
F r e q u e n t i e
30
20
10
0 0,00
4.4.3
200,00
400,00
Trajecten voor en na De Springplank Het succes van De Springplank wordt bepaald door de toegevoegde waarde die het instrument biedt binnen het gehele instrumentarium van Dordrecht. Daarom hebben we gekeken welke trajecten uitkeringsgerechtigden voorafgaand aan en aansluitend op De Springplank volgden. In figuur 4.3 zijn de routes van Springplankcliënten door de Dordtse re-integratieladder schematisch weergegeven. Opvallend is dat ruim eenderde van de uitkeringsgerechtigden (namelijk 121) de 'Koninklijke weg' volgde en na de Werkplaats doorstroomde naar De Springplank. Zij hebben waarschijnlijk een indicatie ontvangen op basis van de 'dynamische diagnose'. Dat geldt ook voor een deel van de 48 uitkeringsgerechtigden die zijn terugverwezen vanuit de AGU naar De Springplank. Overigens is dit aantal opvallend groot. 22 volgden voorafgaand aan De Springplank een taalcursus. Van de instromers hadden verder 16 eerder een Springplanktraject gevolgd en een enkeling De Brug (Participatiebaan 3, praktijkstage 1). Bijna de helft van de instroom (namelijk 151 van de 368) is direct doorverwezen door de klantmanager zonder een traject vooraf te hebben gevolgd. We veronderstellen dat een deel van deze groep direct vanuit het 'zittend bestand' naar De Springplank is doorverwezen.
TNO rapport |10536
30
Figuur 4.3: Trajecten voorafgaand aan en volgend op het Springplanktraject Trajecten voorafgaand aan Springplank
Trajecten volgend op Springplank
Werkplaats
Werkplaats
AGU met uitkering
127
20
48
Taalonderwijs
Taalonderwijs
23
22
Springplank Praktijkstage
AGU met uitkering
5
1
4 16
16
Springplank
Praktijkstage
Springplank 3
9
Participatiebaan Participatiebaan
151
Direct doorverwezen
21
Vrijwilligerswerk
Als we kijken naar de vervolgtrajecten na De Springplank dan valt op dat veel uitkeringsgerechtigden (alsnog) worden aangemeld voor een taaltraining (23). Opvallend is ook dat 16 ‘Springplankers’ opnieuw instromen bij een ander re-integratiebedrijf dat De Springplank uitvoert. Mogelijk waren zij eerder 'niet goed geplaatst'. Volgend op De Springplank startten veel uitkeringsgerechtigden een AGU1-traject (20), maar veel meer gingen over naar De Brug (34), namelijk naar een Praktijkstage (4), een Participatiebaan (9) of Vrijwilligerswerk (21). De negen uitkeringsgerechtigden met een participatiebaan stroomden waarschijnlijk ook uit de uitkering8. Deze exercitie onderbouwt onze indruk dat te vaak een ‘verkeerd’ instrument is ingezet, waardoor de uitkeringsduur onnodig wordt verlengd. In de volgende paragraaf gaan we na voor welke uitkeringsgerechtigden De Springplank is ingezet en of dat van invloed is geweest op de resultaten.
8
Waarschijnlijk betreft het hier uitstroom naar Welkas.
TNO rapport |10536
31
4.5
Welke uitkeringsgerechtigden kregen een Springplank trajectaanbod?
4.5.1
Wordt de juiste doelgroep verwezen? Welk deel van het bestand een Springplanktraject kreeg aangeboden lezen we af uit tabel 4.3. Daar staan de kenmerken van degenen die al dan niet een traject (Werkplaats, AGU, Brug) of Springplanktrajectaanbod kregen. Hieronder vatten we enkele van de belangrijkste bevindingen samen9.. In Dordrecht ontvangen meer vrouwen (55%) dan mannen (45%) een bijstandsuitkering. Toch krijgen mannen relatief vaker een re-integratietraject aangeboden (van de uitkeringsgerechtigden met een trajectaanbod is 54% man). Opvallend het grote aandeel vrouwen dat een Springplanktraject krijgt aangeboden (67%). Verder valt op dat uitkeringsgerechtigden die een Springplanktraject krijgen aangeboden relatief wat ouder zijn en een laag opleidingsniveau hebben. Driekwart heeft LBOniveau en lager, maar verschilt daarmee overigens nauwelijks van andere bijstandsgerechtigden. Uitkeringsgerechtigden met een Springplanktraject hebben ook een wat grotere afstand tot de arbeidsmarkt: 55% is in fase 4 ingedeeld tegen 46% bij alle andere uitkeringsgerechtigden die een traject volgen. Als laatste merken we op dat ‘Sprinkplankers’ wat vaker 'nooit gehuwd zijn geweest' (66%) dan degenen zonder traject aanbod (54%).
9
In deze paragraaf beschrijven we de populatie opnieuw op trajectniveau en niet op individueel cliëntniveau. Dit betekent dat 16 cliënten die twee keer voor Springplank zijn aangemeld twee keer in de telling voorkomen.
TNO rapport |10536
32
Tabel 4.3 Aantal cliënten met trajectaanbod, waaronder Springplank en zonder trajectaanbod naar kenmerken (periode 2004-medio 2006) Kenmerk
cliënten met traject
cliënten met Springplank
cliënten zonder traject
n
%
n
%
n
%
geslacht man vrouw
1217 1042
54 46
115 237
33 67
2644 3187
45 55
leeftijd 16-22 23-29 30-36 37-43 44-50 51-57 58-65
256 654 474 408 322 137 8
11 29 21 18 14 6 0
26 89 79 71 67 20
7 25 22 20 19 6
533 1146 1061 942 761 594 795
9 20 18 16 13 10 14
opleiding Geen basisopleiding Basisniveau LBO/MAVO niveau MBO/HAVO/VWO niveau HBO/wo-niveau Onbekend
183 300 613 381 73 619
8 13 27 17 3 31
37 46 106 52 12 99
11 13 30 15 3 28
732 884 1462 876 224 1554
13 15 25 15 4 28
burgerlijke staat ongehuwd/ en nooit gehuwd geweest gehuwd gescheiden weduwe (naar) partnerschap partnerschap beëindigd achtergebleven partner
1490 341 364 13 12 13 24
66 15 16 1 1 1 1
232 44 68
66 13 19
1 2 4
0 1 1
3134 1079 1507 48 12 20 24
54 19 26 1 0 0 0
fasering 1 2 3 4 onbekend
256 216 456 1041 290
11 10 20 46 13
22 27 71 193 39
6 8 20 55 11
627 294 658 3092 1161
11 5 11 53 19
nationaliteit niet-Nederlands Nederlands Totaal
361 1898 2259
16 84 100%
53 299 352
15 85 100%
779 5053 5832
13 87 100%
TNO rapport |10536
33
Uit onderzoek blijkt dat kenmerken zoals een hogere leeftijd, een laag opleidingsniveau, niet gehuwd zijn en het vrouwelijk geslacht een negatieve invloed hebben op de kans om vanuit werkloosheid aan het werk te komen10. We concluderen daarom dat de uitkeringsgerechtigden die een Springplanktraject krijgen aangeboden een aantal kenmerken hebben van de doelgroep waarvoor het instrument is bedoeld. 4.5.2
Uitkeringsgerechtigden met medische of psychische beperkingen Het aandeel uitkeringsgerechtigden dat deelneemt aan De Springplank en een ontheffing of vrijstelling is toegekend (20%), verschilt niet met de populatie die aan alle trajecten deelneemt (18%). De re-integratiebedrijven die De Springplank uitvoeren krijgen dus niet relatief vaker uitkeringsgerechtigden met beperkingen aangeboden dan de bedrijven die andere instrumenten uitvoeren.
4.6
Verklaring voor verschillen: Welk bedrijf krijgt welk aanbod? Instroom DWO/PAD kreeg relatief wat vaker de hoger opgeleide wat oudere vrouwen toegewezen, Hudson vaker de jongere vrouwen met weinig opleiding en niet-Nederlandse nationaliteit en Sagenn de 'oudere' mannen met een lage opleiding (Zie Tabellenboek tabel b4.3) . Alle drie bedrijven hebben echter nagenoeg in dezelfde mate te maken met een moeilijke doelgroep van overwegend laag opgeleide vrouwen. Uitstroom Als we de kenmerken vergelijken van de 48 personen die 'succesvol' uitstroomden met de kenmerken van de uitkeringsgerechtigden die voor De Springplank worden aangemeld zien we dat mannen duidelijk succesvoller zijn dan vrouwen (Zie Tabellenboek tabel b4.5). Wat opvalt, is dat Sagenn een relatief grote instroom van mannen heeft, maar juist veel vrouwen succesvol laat uitstromen. Jongeren worden (uiteraard) relatief vaker succesvol uitgeplaatst evenals de wat hoger opgeleiden.
4.7
Conclusie: Onvoldoende prestaties Springplank We vinden in de kwantitatieve gegevens namelijk geen onderbouwing voor de toegevoegde waarde van het instrument. De prestaties zijn in kwantitatieve zin ver onder de verwachting van de Sociale Dienst. De verwachte instroom in Springplanktrajecten van 75% na de proefmaand blijkt geen probleem. De dienst eist echter ook dat 50% van deze groep na het Springplanktraject uiteindelijk zal doorstromen naar een AGU2. Deze percentages zijn althans het uitgangspunt bij deze evaluatie en de keuze om tot verlenging van contracten na twee jaar over te gaan. Tot nu toe is slechts 1 uitkeringsgerechtigde aangemeld voor een AGU2traject. Maar ook het aantal aanmeldingen voor een AGU1-traject blijft onder de maat (circa 13% van de totale uitstroom). De hoge uitstroom naar taaltrajecten en de Brug, evenals het grote aantal personen dat regulier aan het werk gaat, wijst er op dat er onvoldoende uitkeringsgerechtigden op het juiste moment naar het juiste traject zijn verwijzen. De mate van uitstroom naar werk of een AGU-dienstverband leidt niet tot de beoogde gunstige kosteneffectiviteit. In het meest gunstige geval heeft een Springplank aanbod tot beëindiging van een uitkering geleid, namelijk in 18 gevallen. Op jaarbasis zou dat 10
Zie onder meer M. De Graaf-Zijl, I. Groot en J.P. Hop. De weg naar werk: Onderzoek naar de doorstroom tussen WW, bijstand en werk vóór en na de SUWI-operatie. In Opdracht van de Raad voor werk en inkomen. Amsterdam: SEO, 2006.
TNO rapport |10536
34
een besparing van rond de 200.000 euro kunnen opleveren. Daarnaast zal een tiental uitkeringen zijn verlaagd omdat de uitkeringsgerechtigde gedeeltelijk in eigen inkomen is gaan voorzien door het verrichten van deeltijdarbeid. In totaal kan de besparing van de dienst dan zijn opgelopen tot circa 260.000 euro per jaar. Daar staat tegenover dat voor een deel van de uitkeringsgerechtigden de uitkeringsduur waarschijnlijk is verlengd. De totale opbrengsten vallen hoe dan ook in het niet bij de geschatte kosten van het instrument, rond de 1 miljoen euro. Betekenis van de resultaten De resultaten laten zien dat de eis van de opdrachtgever (50% doorstroom naar AGU2) niet is gerealiseerd. De relatief hoge uitstroom naar regulier werk en De Brug wijst er bovendien op dat veel cliënten niet op het juiste traject zijn gezet. Behalve uit deze 'weeffout' van het instrument Springplank in de re-integratieladder en de kwaliteit van de diagnostiek, zijn de tegenvallende resultaten ook te verklaren uit de kwaliteit van de begeleiding van de re-integratiebedrijven en de (verkeerde prikkels in de) ketensamenwerking. In hoofdstuk 5 gaan wij hier nader op in, door de proces- en effectevaluatie met elkaar te verbinden. Tevens bespreken we de mogelijkheden om de prestaties te verbeteren.
TNO rapport |10536
5
35
Aanbevelingen De ervaringen met de uitvoering van De Springplank zijn beschreven in hoofdstuk 3 en de resultaten in hoofdstuk 4. Daaruit blijkt dat de contracteisen, beschreven in hoofdstuk 2, niet worden gerealiseerd. In dit slothoofdstuk vatten we conclusies uit de voorafgaande hoofdstukken samen en doen we aanbevelingen voor het verbeteren van de Work First aanpak.
5.1
Tegenvallende resultaten Van de uitkeringsgerechtigden met een aanbod voor een Springplanktraject (352) stroomde 52 procent (182) uit. Daarvan vond een relatief groot deel (25) een reguliere baan of werd aangemeld voor een AGU1- traject (22). Slechts 1 uitkeringsgerechtigde kwam in aanmerking voor een AGU-2 baan. De doelstelling van de gemeente om 50% vanuit De Springplank te laten doorstromen naar de AGU-2 bleek niet haalbaar. Bovendien is er sprake van een hoge uitval wegens ‘externe factoren’ (bijna 60% van de uitstroom). Deze uitkomst geeft aan dat niet het juiste instrument voor de doelgroep is ingezet en de kosteneffectiviteit laag is. Het onderzoek van TNO bevestigt het beeld van de Sociale Dienst dat de (uitvoering van de) Springplank niet voldoet aan de verwachtingen. De betrokkenen beoordelen de communicatie en samenwerking tussen de re-integratiebedrijven en gemeente positief, maar de resultaten blijven ver achter bij de doelstelling. Als voor een uitkeringsgerechtigde de AGU een stap te ver is, maar er wel potentie is om 100% loonvormende arbeid te verrichten dan zal extra ruimte binnen de trajecten moeten worden gerealiseerd. Die ruimte moet bestaan uit extra trajectduur en een intensieve(re) begeleiding gericht op het wegnemen van in de persoon gelegen belemmeringen. De huidige vormgeving daarvan in De Springplank blijkt daarvoor niet de beste oplossing. De analyses van de resultaten tonen niet aan dat de beoogde resultaten op termijn wel worden gerealiseerd. Het manco zit vooral in een onvoldoende aansluiting van het instrument Springplank op de eisen van de AGU, en daarmee op de eisen van de arbeidsmarkt. De Dordtse aanpak van 'De kortste weg naar werk' omvat voortdurende monitoring, evaluatie en verbetering van de aanpak. Wanneer het systeem in de praktijk niet optimaal functioneert, dient het model volgens de Sociale Dienst te worden aangepast. Daarom zijn verbetervoorstellen van alle ketenpartners serieus onderzocht. De vraag was of het huidige model en de uitvoering verbeterd kan worden of dat contracten moeten worden opgezegd en gekozen moet worden voor een nieuw model. Gezien de belangrijkste tekortkomingen en de oordelen van de betrokkenen sorteert het aanpassen van het model het meeste effect. Ook naar ons oordeel is het doelmatig om De Springplank te vervangen door een nieuw model. In de volgende paragraaf 5.2 vatten we de oorzaken samen voor de tegenvallende resultaten in de drie belangrijkste knelpunten. In paragraaf 5.3 benoemen we een nieuwe model dat De Springplank kan vervangen. De eventuele afbouw van De Springplak moet zorgvuldig gebeuren. In de Bijlage A staat daarom ons oordeel over de huidige uitvoering van De Springplank en de aandacht- en verbeterpunten. Deze lijst kan de gemeente gebruiken als basis voor de optimalisering tot het eind van de lopende contractperiode.
TNO rapport |10536
5.2
36
Verklaringen voor de onvoldoende resultaten van De Springplank
Drie belangrijkste knelpunten De omvang van succesvolle uitstroom blijkt minder dan verwacht. TNO vroeg de gemeente en re-integratiebedrijven naar verklaringen hiervoor. De drie belangrijkste knelpunten zijn de volgende: 1. De Springplank- en AGU-trajecten sluiten wat betreft werksoort en aanpak onvoldoende bij elkaar aan. 2. Het succes wordt belemmerd door onvoldoende en verkeerde contractuele prikkels en door de verschillen in de contractuele verbintenis tussen respectievelijk De Springplank- en AGU-bedrijven en de gemeente. 3. Het blijkt problematisch voor de opdrachtnemers en de klantmanagers om de cliënt op het juiste moment op het juiste traject te plaatsen. Hieronder lichten we de drie knelpunten toe. 1. Onvoldoende aansluiting Springplank en AGU (en andere instrumenten) Volgens een groot deel van de geïnterviewden is de overgang tussen Springplank en de AGU te groot om een goede doorstroming te bereiken (Zie hoofdstuk 3). Dit wordt veroorzaakt door: • Verschil in werkaanbod • Verschil in arbeidsuren en werktijden • Verschil in begeleiding en regime Volgens de klantmanagers zijn deze verschillen tussen De Springplank en de AGU voor vrouwen en dan vooral voor alleenstaande vrouwen met kinderen vaak een groot probleem. De opvatting leeft dat vrouwen minder geschikt zijn voor het productiewerk in de AGU en vaker problemen hebben met de werktijden. Maar ook als dit geen probleem is, sluit de ‘beschermde en vertrouwde’ omgeving van De Springplank niet goed aan bij de eisen van een AGU2 baan of regulier werk. De kritiek dat de AGU met het productiewerk een te eenzijdig werkaanbod biedt (bijvoorbeeld voor vrouwen), wordt weerlegd met het argument dat veel van deze uitkeringsgerechtigden met hun beperkte werkervaring, opleidingskwalificaties en persoonskenmerken uiteindelijk aangewezen zijn op (licht) productiewerk. Het zou daarom beter zijn als het voortraject zich wat betreft arbeidsuren, werkdruk en werkaanbod meer nadrukkelijk richt op werk in de profit-sector. 2. Contractuele prikkels en verschillen in contractuele verbintenis. De onvoldoende aansluiting van de instrumenten Springplank en AGU is mede het gevolg van onvoldoende of verkeerde prikkels in de contracten en het gegeven dat het opknippen van het beleid in verschillende (deel)instrumenten leidt tot verschillen in contractuele verbintenissen en onnodige complexiteit. Prikkels De Springplank bevat voor zowel re-integratiebedrijf als voor de uitkeringsgerechtigde onvoldoende prikkels om te kiezen voor ‘de kortste weg naar werk’. Bij afronding van het traject krijgt het re-integratiebedrijf namelijk 100% van de kosten vergoed. Het reintegratiebedrijf kan daar bovenop 15% bonus krijgen bij uitstroom van een uitkeringsgerechtigde naar regulier werk of een AGU-2-contract. Dit bonusbedrag (circa 300 euro) lijkt de re-integratiebedrijven niet voldoende te prikkelen tot extra inspanning. Het gevolg is dat, als duidelijk wordt dat de uitkeringsgerechtigde niet kan uit-
TNO rapport |10536
37
stromen naar regulier werk of een AGU-traject, zowel re-integratiebedrijf als uitkeringsgerechtigde ‘profiteren’ van de maximaal toegestane duur van het traject. Contractuele verbintenis Het opknippen van het re-integratiebeleid in verschillende instrumenten en het separaat aanbesteden, leidt tot verschillende contractuele verbintenissen met partijen in dezelfde keten. Hierdoor nemen de transactiekosten toe (o.a. door toename van informatieoverdracht en afstemming) en kunnen ongewenste prikkels ontstaan. Door de uitvoering van De Springplank en de AGU (contractueel) te scheiden ontstaat in de praktijk een probleem in de doorstroming. 3. Diagnostiek en het juiste traject op het juiste moment Het vormgeven van het re-integratiebeleid in meerdere instrumenten en contractpartners, betekent ook dat de diagnostiek op basis waarvan wordt verwezen naar de verschillende instrumenten voldoende ‘verfijnd’ moet zijn. Voor de klantmanagers geldt dat zij voor de ‘nieuwe instroom’ de adviezen van de Werkplaats moeten beoordelen. Voor het ‘zittende bestand’ moeten zij zelf in staat zijn tot een gedegen diagnose. Het feit dat een aanzienlijk deel van de succesvolle uitstroom van De Springplank ‘reguliere plaatsingen’ betreft, is een aanwijzing dat er een verkeerde diagnose is afgegeven. 5.3
Voorstel voor een aangepast model Een aangepast model dient tegemoet te komen aan de 'weeffouten' in de 'Kortste weg naar werk', namelijk de onvoldoende aansluiting tussen Springplank en de AGU en de verschillen in contractuele verbintenissen (zie paragraaf 5.2). Een oplossing voor de knelpunten is het uitbreiden van de mogelijkheden van de AGU-trajecten en de functies van De Springplank hierin te integreren. Hierdoor ontstaat een aangepast model, zonder een separaat gecontracteerde en georganiseerde Springplank (zie figuur 5.1). Figuur 5.1 Een aangepast model met AGU 0 of AGU Opstap
regulier werk geschikt voor de arbeidsmarkt
De Werkplaats
AGU 0
AGU 1
AGU 2
potentie
< 1,5 jaar
< 1 jaar
Doelgroep: geschikt voor de arbeidsmarkt binnen 2,5 jaar
(nog) niet geschikt voor de reguliere arbeidsmarkt / geen 100% loonvormend vermogen
De Brug Voor uitkeringsgerechtigden met potentie om op termijn 100% loonvormende arbeid te verrichten, maar voor wie de AGU1 een stap te ver is, kan de gemeente een nieuwe mogelijkheid creëren om hen te begeleiden naar dit niveau. Dit kan eenvoudig gecreeerd worden door het uitbreiden van de AGU-trajecten met een AGU Opstap of een AGU 0. Het voordeel is dat uitkeringsgerechtigden ‘onder één contract blijven’ en de
TNO rapport |10536
38
Sociale Dienst meer sluitende afspraken kan maken met de uitvoerder. Het AGUbedrijf kan het werkaanbod gedurende het traject beter op elkaar afstemmen, de arbeidsgewenning in uren opvoeren en ook hetzelfde regime (ten aanzien van te laat komen, verzuim en anderszins) laten gelden. Het gevolg is dat uitkeringsgerechtigden ‘dwingender’ binnen de lijn van de ‘Kortste weg naar werk’ blijven en de overdrachtsmomenten worden beperkt. Daarbij is het wel van belang dat: • De diagnostiek en het volgen van de ontwikkelingen van uitkeringsgerechtigden verbetert. • De sterke punten van de huidige Springplank worden meegenomen, namelijk het wegnemen van belemmeringen, (ruimte voor) activering en socialisering. • In de contracten financiële prikkels worden ingebouwd om de weg naar werk zo kort mogelijk te houden. 5.4
Verbeteren van de bestaande situatie: oordeel per evaluatiecriterium In Bijlage A zijn de oordelen over de uitvoering van De Springplank samengevat en aandacht- en verbeterpunten benoemd. Deze zijn beschreven aan de hand van de evaluatiecriteria genoemd in hoofdstuk 2. Deze lijst kan de gemeente gebruiken als basis voor de optimalisering tot aan het eind van de contractperiode van de lopende contracten.
TNO rapport |10536
39
Onderzoeksliteratuur Fermin, B. Sanders J. 2005. Evaluatie uitvoering re-integratie gemeente Delft. TNO, Hoofddorp, Genabeek, J. van, Vos E.L. de en Zwinkels W. 2004. De besteding door gemeenten van het werkdeel van de WWB in 2004, BOREA. Hekelaar, A. Zwinkels, W. Braat, A. 2006. De juiste klant op het juiste traject. Een onderzoek naar de netto-effectiviteit van het Rotterdamse re-integratiebeleid voor het ontwikkelen van klantprofielen, Gemeente Rotterdam, SWA, TNO. Smitskam, CJ. Vos, EL de. 2006, Re-integratie-instrumenten voor gedeeltelijk arbeidsgeschikten PS-special, Kluwer, Deventer 2006. Brouwer, P, W.S. Zwinkels en J. Van Genabeek (2006), Maatschappelijke kosten en baten van gesubsidieerde arbeid en sociale activering, TNO, Hoofddorp. De Vos, EL. en Fermin BMF 2006 Prestaties van het re-integratiebedrijf. Evaluatie van de kortste weg naar werk in Dordrecht, TNO-rapport 20786/11415 TNO, Hoofdorp. Vos, EL de (redactie). Wevers, CWJ. Fermin, BMF. ea. 2002. Daadwerkelijk effectief: prestatiemeting van re-integratie en activering. TNO Arbeid, Hoofddorp, Vos, EL de (redactie), Genabeek, JAGM van., Koning PWC. ea. 2005. Verraderlijk effectief: prestatiemeting van re-integratie en activering deel 2. TNO, Hoofddorp. Vos, EL de. 2003. Voorspellende Waarde van de Fasering, Ministerie van SZW, TNO Hoofddorp. Vries, S de. Andriessen, S. 2004. Methodiekontwikkeling Reïntegratie Turkse en Marokkaanse Arbeidsgehandicapten: Evaluatie, TNO, Hoofddorp. Wevers, CWJ , Genabeek JAGM van. Fermin B. en Vos E de. 2006. Evaluatie SUWI 2006, perceel 2: Werk boven uitkering 'Er is veel bereikt, maar er moet nog veel gebeuren, Ministerie van SZW.
TNO rapport |10536
A
40
Oordelen en aandachtpunten voor lopende contracten
Evaluatiecriteria Kwaliteit personeel
Instroom
Intake Diagnose/oriëntatie
Leerdoelen/actieplan
Werkaanbod Leer/werkplaatsen
Oordeel: • DWO, Sagenn en Hudson werken alle met ervaren en deskundig personeel op HBO-niveau. • Personeel van DWO en Sagenn heeft van oudsher ervaring met gemeente Dordrecht en de doelgroep. Hudson is een relatieve nieuwkomer. • De taken en verantwoordelijkheden zijn voldoende helder verdeeld. • De personele capaciteit is voldoende, maar staat onder druk van fluctuaties in de aanmeldingen (dalen en pieken). Zeker in combinatie met personele wisselingen (zoals bij Hudson) kan dat gevolgen hebben voor de continuïteit van de dienstverlening. Aandachtspunt: Blijven bewaken dat personele capaciteit in relatie tot (veranderingen in) de verwachte instroom geen belemmering vormt voor realisatie doelstellingen gemeentelijk reintegratiebeleid. Oordeel: • Verwijzing naar re-integratiebedrijven gebeurt volgens afspraak op basis van weekindeling (een RIB krijgt dus 1 x in drie weken aanmeldingen). De fluctuaties zijn echter (te) groot. In praktijk wijken klantmanagers soms gemotiveerd af van weekindeling. Aandachtspunt: Bij de beoordeling van prestaties dient rekening te worden gehouden met kenmerken van uitkeringsgerechtigden (o.a. oververtegenwoordiging uitkeringsgerechtigden met meervoudige belemmeringen). Oordeel: • Klantmanagers maken tijdens gesprek met uitkeringsgerechtigde een inschatting van duur tot regulier werk op basis van kennis en ervaring. Bij directe doorverwijzing van het zittend bestand naar Springplank wordt weinig gebruik gemaakt van een diagnose-instrument of (structurele) casuïstiek bespreking. Verbeterpunt: Diagnostiek van klantmanagers en re-integratiebedrijven versterken door objectivering van beoordeling, aangevuld met casuïstiekbespreking en/of intervisie. Oordeel: • Kenmerk van leerdoelen in de Springplank is dat het lastig is de realisatie objectief te meten en vooraf te bepalen op welke termijn de doelen worden bereikt. Succesvolle uitstroom uit De Springplank in een AGU-traject kan dan vervolgens alleen op basis van een subjectieve beoordeling door een AGU-bedrijf. Verbeterpunt: Streef naar verder objectivering van leerdoelen die voor zowel Springplank- als AGUbedrijven acceptabel is. Dit is extra van belang omdat de twee instrumenten door twee verschillende re-integratiebedrijven worden uitgevoerd. Oordeel: • Bij het verwerven van de werkplekken ontstaat niet gewenste concurrentie met de verwerving van plekken voor andere instrumenten zoals de Brug en AGU. • Werkaanbod (non-profit) en opzet (20 u/pw, gunstige begintijden, assistent functies, veel begeleiding) sluiten onvoldoende aan op eisen van AGU en regulier werk in de profitsector. Verbeterpunt: Onderzoek mogelijkheden om Springplank verder uit te breiden tot profitsector. De eisen aan de leerwerkplek zouden aan het eind van het traject meer moeten aansluiten op het vervolgtraject: bijvoorbeeld het aantal uren laten oplopen tot 32 u/pw en hoger (meer regulier) werktempo of werkdruk.
TNO rapport |10536
Duur
Begeleiding Werkbegeleiding
Coaching/training
Bemiddeling
Scholing Scholing
Taalcursussen
41
Oordeel: • In individuele gevallen is vooraf bekend dat de termijn om leerdoelen te bereiken langer is dan een jaar worden. Sommige uitkeringsgerechtigden hebben dus een te lange tijd nodig. • De Springplank bevat beperkte financiële prikkels om duur van de ‘tewerkstelling’ zo kort mogelijk te houden. Verbeterpunt: Zorg voor sterkere financiële prikkels voor ‘de kortste weg naar werk’. Verruim mogelijkheden om traject te verlengen voor uitkeringsgerechtigden die aan 1 jaar niet genoeg hebben, maar voor wie doorstroom naar AGU binnen afzienbare tijd wel reëel is. Oordeel: • Klantmanagers hebben onvoldoende er zicht op dat de werkbegeleiding voldoende is. Dit gebeurt op basis van rapportages en cliëntcontacten. Zij onderhouden immers geen contacten met de werkbegeleiding (contact loopt via reintegratiebedrijf). • Door het ontbreken van werkelijk zicht op de werkbegeleiding en het gegeven dat de leerwerkplekken over vele plekken van de stad zijn verspreid, bestaat het risico dat afspraken die zijn gemaakt in het kader van het ‘afstemmingsbeleid’ onvoldoende worden nageleefd. Aandachtspunt: Onderzoek mogelijkheden om afspraken binnen het afstemmingsbeleid beter te borgen; bijvoorbeeld door periodiek overzicht van ziekmeldingen, tijdige aanwezigheid etc. Nu wordt alleen ongeoorloofd verzuim gemeld. Oordeel: • De meeste trainingen zijn bedoeld voor alle uitkeringsgerechtigden. In de praktijk bestaat er bij uitkeringsgerechtigden en re-integratiebedrijven de behoefte om daarnaast ook maatwerktrainingen in te zetten. • De kwaliteit van de trainingen en begeleiding wordt door vrijwel alle betrokken als ruim voldoende beoordeeld. Wel wordt de aanpak in relatie tot regulier werk en de AGU als ‘te soft’ gezien. Aandachtspunt: Blijvende aandacht voor aansluiting van begeleidingsvorm op het vervolgtraject. Oordeel: • AGU-bedrijven streven er naar om Springplankcliënten in te laten stromen in AGU1. De indruk bestaat dat De Springplankbedrijven een uitkeringsgerechtigde liever bemiddelen naar regulier werk dan naar AGU1 (reguliere plaatsing wordt beloond met een bonus van 15%). In dat geval krijgen ze een bonus die zij bij uitstroom naar AGU1 niet krijgen. Doorstroom naar regulier werk is weliswaar einddoel, maar betrokkenen twijfelen in deze gevallen aan de duurzaamheid van de plaatsing. Aandachtspunt: Heroverweeg op basis van de ervaringen de financiële prikkels in de contracten. Oordeel: • Voor een groot deel van uitkeringsgerechtigden is scholing geen reële optie omdat schoolbaarheid in de schoolbanken laag is. Training ‘on the job’ is wel mogelijk. • Voor een beperkt aantal uitkeringsgerechtigden zou scholing een uitkomst bieden om kansen op arbeidsmarkt te versterken. Dat geldt zeker voor uitkeringsgerechtigden met een fysieke beperking. Aandachtspunt: Hoewel De Springplank volgens management en beleid primair is bedoeld voor arbeidsgewenning, is scholing in individuele gevallen zinvol. Oordeel: • Uitkeringsgerechtigden moeten afgesproken minimumniveau van taalbeheersing hebben bij aanmelding. In de praktijk is dat volgens Springplankbedrijven niet altijd het geval. Er is dan ook te veel doorstroom vanuit Springplank naar taaltrajecten.
TNO rapport |10536
Vervolgtraject-advies
Nazorg Communicatie en samenwerking Samenwerking reintegratiebedrijf met Sociale Dienst (gesprekken en rapportages)
Horizontale samenwerking tussen Springplankbedrijven
Verticale samenwerking tussen reintegratiebedrijven
11
42
Aandachtspunt: Blijvende aandacht bij diagnose en verwijzing voor (maximaal haalbaar) niveau taalbeheersing. Oordeel: • De individuele eindrapportage/advies van Springplank voldoen niet. AGU-bedrijven vinden eindrapportage/advies te beperkt. Door het nagenoeg ontbreken van objectieve eind- en begintermen, hebben zij behoefte aan een meer gefundeerde onderbouwing van het advies; een uitgebreider verslag van ervaringen, ontwikkelingen en belemmeringen gedurende trajectperiode, overzicht van o.a. verzuim en aanwezigheid en eventuele daaropvolgende acties en resultaten. Verbeterpunt: Stel met betrokken uitvoerders richtlijnen op voor een meer geobjectiveerd eindadvies.11 • Aandachtspunt: Individuele nazorg is bij overgang naar vervolgtraject niet zinvol, maar bij plaatsing op een reguliere arbeidsplaats wel. Oordeel: • Gemeente en re-integratiebedrijven zijn over het algemeen tevreden over de wijze hoe de communicatie verloopt en hoe partijen zich daarin opstellen (‘een open opstelling’). Partijen wijzen op het belang van persoonlijk contact via telefoon of faceto-face gesprekken. • In praktijk zijn het aantal contacten te beperkt (door beperkt aantal uitkeringsgerechtigden en beperkt aantal vaste rapportagemomenten). Sommige klantmanagers hebben behoefte aan meer contact. • Verhogen van het aantal rapportagemomenten door re-integratiebedrijven wordt niet zinvol geacht. • De financieringssystematiek van het Springplankcontract is ingewikkeld nu de plaatsing in AGU2 niet wordt gerealiseerd. • Verbeterpunten: Zorg voor eenduidigheid in de afspraken bij alle betrokken, zeker als deze tijdens looptijd van het contract veranderen of de interpretatie van de afspraken verandert. Het zelfde geldt voor de financiële afspraken. Oordeel: • Er is nauwelijks tot geen onderlinge samenwerking. Bij start hadden ze wel de intentie, maar dat is door commerciële belangen en verschillen in visies niet gelukt. Aandachtspunt: De gemeente verlangt samenwerking maar het is de vraag of samenwerking hier nodig is. Oordeel: • Er is onvoldoende samenwerking. Bij overdracht van uitkeringsgerechtigde van Werkplaats naar Springplank en van Springplank naar AGU is er vaak wel sprake van contact. Voor het overige is er nauwelijks samenwerking. Ook niet bij het (structureel) afstemmen van eind- en begintermen tussen Springplank en AGU. • Samenwerking wordt vooral belemmerd door commerciële belangen, resultaatfinanciering en afschermen van schaarse werkplekken. Het grote aantal instrumenten en uitvoerders, maakt dat intensieve samenwerking al snel te arbeidsintensief is. Aandachtspunt: Samenwerking tussen re-integratiebedrijven komt (zonder wederzijdse belangen) niet vanzelfsprekend op gang. In plaats van samenwerking in het algemeen te verlangen, moet gemeente nagaan welke vorm(en) van samenwerking minimaal noodzakelijk zijn om beleidsdoelstellingen van gemeente te realiseren. Die vormen van samenwerking moet dan minder vrijblijvend georganiseerd of opgelegd worden.
De sociale dienst heeft inmiddels een nieuw diagnose-instrument ontwikkeld, Werk4All. De invoering van dit instrument wordt nog ingepland.
TNO rapport |10536
43
Resultaatverplichtingen Aanname verplichting Oordeel: • De 3 re-integratiebedrijven voldoen aan de opnameplicht van ten minste 75%. Aandachtspunt: Onderzoek of terugverwijzing om medische/psychische redenen niet wordt gebruikt als ‘vluchtweg’ voor cliënt en/of re-integratiebedrijf. Evenals bij de adviezen voor vervolgtraject, is het bij terugverwijzing zinvol om in het kader van kwaliteitsverbetering te monitoren of het advies (een voorspelling) uiteindelijk ook juist blijkt. Plaatsingsresultaten AGU
Plaatsing in reguliere arbeid
Oordeel: • De overeengekomen plaatsingsresultaten (50% AGU2) worden door geen van de 3 re-integratiebedrijven gehaald. • De realisatie van de leerdoelen biedt onvoldoende garantie dat de resultaatafspraken voor De Springplank worden behaald. Mede door het ontbreken van objectief meetbare einddoelen zijn De Springplankbedrijven voor succes afhankelijk van het subjectieve oordeel van de AGU-bedrijven. • De plaatsingsresultaten (AGU) worden negatief beïnvloed door o.a. het onvoldoende aansluiten van werkaanbod en opzet van Springplank- en AGU-trajecten, het financiële risico voor AGU-bedrijven bij aanbod detacheringscontract, verschillende juridische verbintenissen en een onvoldoende geobjectiveerde diagnostiek. Verbetervoorstel: Versterk prikkels voor alle actoren om uitkeringsgerechtigde via de korst mogelijk weg naar werk te begeleiden. In paragraaf 5.3. en 5.4. gaan we hier nader op in. Oordeel: • In de praktijk worden meer uitkeringsgerechtigden regulier geplaatst (25) dan op een AGU1-traject (22) en AGU 2 (1) tezamen. Hiervoor zijn verschillende verklaringen. Springplankbedrijven plaatsen door de bonus liever regulier dan op een AGU1. Maar mogelijk is ook sprake van een verkeerde diagnose bij aanvang Springplank. Verbeterpunt: Onderzocht moet worden in hoeverre dit wordt veroorzaakt door een onvoldoende verfijnde diagnostiek.
Ongeschikt voor AGU- Oordeel: vervolgtraject • Een groot deel van de huidige Springplankcliënten zal niet in aanmerking komen voor een AGU2-traject of een reguliere baan. • De klantmanagers moeten in dat geval beslissen welk traject vervolgens aan de uitkeringsgerechtigde aangeboden wordt . Aandachtspunt: De klantmanagers moeten ondersteunt bij hun beslissingen over het vervolgtraject.
TNO rapport |10536
44