Bijlagenboek Ondersteuningsplan 2014 – 2018 Samenwerkingsverband VO/VSO Midden-Holland & Rijnstreek Inclusief indicatieve meerjarenraming
April 2014
INHOUD 1
INLEIDING
3
2
BIJLAGE 2 – BASISONDERSTEUNING SWV VO MIDDEN-HOLLAND EN RIJNSTREEK
4
3 BIJLAGE 3– OVERZICHT SCHOLEN EN BRINNUMMERS BEHOREND BIJ ANALYSE SCHOOLONDERSTEUNINGSPROFIELEN 4
5
6
7
8
14
BIJLAGE 4 – OVERZICHT WITTE VLEKKEN EN KNELPUNTEN REGIO MIDDEN-HOLLAND EN RIJNSTREEK
15
BIJLAGE 5 – GEMEENSCHAPPELIJKE PARAGRAAF SAMENWERKINGSVERBANDEN PO EN VO MIDDEN-HOLLAND
30
BIJLAGE 6 – GEMEENSCHAPPELIJKE PARAGRAAF SAMENWERKINGSVERBANDEN RIJNSTREEK – GEMEENTEN
35
BIJLAGE 7 – GEMEENSCHAPPELIJKE PARAGRAAF MIDDEN-HOLLAND GEMEENTEN
44
BIJLAGE 8 – BEGRIPPENLIJST EN AFKORTINGEN
50
Pagina 2 / 54
1 INLEIDING De volgende bijlagen behoren bij het ‘Ondersteuningsplan 2014-2018 – Samenwerkingsverband VO/VSO Midden-Holland & Rijnstreek’. 1
Schoolondersteuningsprofielen alle scholen
2
Basisondersteuning SWV VO Midden-Holland en Rijnstreek
3
Overzicht scholen en brinnummers behorend bij analyse schoolondersteuningsprofielen
4
Overzicht witte vlekken en knelpunten regio Midden-Holland en Rijnstreek
5.
Gemeenschappelijke paragraaf samenwerkingsverbanden PO en VO Midden-Holland
6
Gemeenschappelijke paragraaf samenwerkingsverbanden Rijnstreek – gemeenten
7
Gemeenschappelijke paragraaf Midden-Holland gemeenten
8
Begrippenlijst en afkortingen
9
Meerjarenraming
De bijlagen 2 tot en met 8 zijn in deze publicatie opgenomen. De schoolondersteuningsprofielen van de scholen (bijlage 1) zijn hierin niet opgenomen, maar zijn te vinden op de websites van de betreffende scholen. Bijlage 9 is in het ondersteuningsplan opgenomen. Het ‘Bijlagenboek’ is te vinden op www.swv-vo-mhr.nl. Verder zijn de volgende bijlagen op de website beschikbaar:
Stroomschema 4: Zorgplicht voor als leerling al op school zit (voor PO en VO)
Stroomschema 2: Zorgplicht aanmelding bij reguliere VO-school
Stroomschema 3: Zorgplicht aanmelding bij Sbao- of (V)SO-school
Pagina 3 / 54
2 BIJLAGE 2 – BASISONDERSTEUNING SWV VO MIDDEN-HOLLAND EN RIJNSTREEK (versie 21 april 2013) 1
Algemene informatie
(Bron: referentiekader versie 21 februari 2012) 1.1 Basisondersteuning Het begrip basisondersteuning staat niet in de wet. Nadere definiëring is daarom noodzakelijk. Ouders moeten weten wat zij tenminste van iedere school in de regio mogen verwachten als het om onderwijsondersteuning gaat. Daarmee wordt ook duidelijk welke bekwaamheidseisen aan het personeel kunnen worden gesteld. Een verbreding van interventies in de onderwijsondersteuningsstructuur binnen de school heeft immers consequenties voor het handelen van professionals. De competenties en bevoegdheden die nodig zijn om meer onderwijsondersteuning binnen de school te organiseren moeten binnen de school (al dan niet met inzet van anderen) beschikbaar zijn. In het schoolondersteuningsprofiel beschrijft een school haar mogelijkheden om leerlingen te ondersteunen die extra onderwijsbehoeften hebben. Daarvoor worden veel gegevens verzameld, die direct en indirect betrekking hebben op de mogelijkheden van de school. Het gaat bijvoorbeeld om gegevens over de aanwezige deskundigheid in het team, de ruimte die er is om aandacht en tijd te schenken aan de leerlingen, de methodieken en voorzieningen waarover het team beschikt, de kwaliteit van de organisatie, enzovoort. Het is de opdracht voor scholen en schoolbesturen om tot een continuüm van onderwijsondersteuning te komen. Basisondersteuning vormt hiervoor het fundament, zodat vervolgens de gezamenlijke besturen tot een efficiënte en transparante verdeling van onderwijsondersteuningsmiddelen komen. Basisondersteuning kan verschillen per samenwerkingsverband, maar wordt binnen één samenwerkingsverband eenduidig geformuleerd. Het is aan de schoolbesturen en het samenwerkingsverband om het ambitieniveau gezamenlijk te bepalen en in beleid te operationaliseren. Voor schoolbesturen en het samenwerkingsverband vormen de niveaus van ondersteuning één van de pijlers onder het nieuwe beleid voor de toewijzing van ondersteuning aan leerlingen en de toewijzing van middelen aan scholen, afhankelijk van de besluitvorming door de schoolbesturen binnen het samenwerkingsverband. In eerdere publicaties waren de begrippen ‘basis-, breedte- en dieptezorg’ leidend. In de huidige beleidsvoorstellen gaat het om basisondersteuning en extra ondersteuning.
Pagina 4 / 54
Definitie basisondersteuning Samenvattend verstaan we onder basisondersteuning de door het samenwerkingsverband afgesproken preventieve en licht curatieve interventies die:
eenduidig geldend voor het gehele samenwerkingsverband;
binnen de ondersteuningsstructuur van de school;
onder regie en verantwoordelijkheid van de school;
waar nodig met inzet van expertise van andere scholen;
soms met inzet van ketenpartners;
zonder indicatiestelling;
op het overeengekomen kwaliteitsniveau;
planmatig worden uitgevoerd.
1.2 Extra ondersteuning De extra ondersteuning geeft de mogelijkheden van de school weer die de afgesproken basisondersteuning overstijgen. De extra ondersteuning wordt georganiseerd in de vorm van arrangementen. Deze arrangementen kunnen licht en kortdurend van aard zijn, of zwaar en langdurig. De arrangementen worden door de school gerealiseerd, al dan niet met behulp van middelen, menskracht of expertise van buiten de school. Een compleet arrangement bestaat uit vijf aspecten:
de aanwezige deskundigheid binnen het team van leerkrachten;
de aandacht en tijd die het team kan vrijmaken voor een leerling;
de protocollen, aanpakken en methodieken en materialen die de school heeft;
de mogelijkheden van het schoolgebouw;
de samenwerkingsrelaties met onderwijs- en ketenpartners.
Bij de beschrijving van extra ondersteuning die de school biedt, is de aanwezige deskundigheid een belangrijke factor. Of leraren en andere medewerkers deskundig zijn op het gebied van specifieke onderwijsbehoeften, bepaalt vaak in eerste instantie het antwoord op de vraag of een school iets kan betekenen. De deskundigheid kan zowel bestaan uit behaalde diploma’s of certificaten als uit opgedane ervaring. Een school die zelf al veel kan, zal de ‘extra ondersteuning’ niet als extra ervaren, maar als heel gewone ondersteuning die deel uitmaakt van het reguliere aanbod. Toch is er ook voor zo’n school sprake van extra ondersteuning, in vergelijking met het afgesproken niveau van basisondersteuning in het samenwerkingsverband. Het kan ook voorkomen dat een school wel voldoet aan de afgesproken basisondersteuning en geen extra ondersteuning biedt.
Pagina 5 / 54
2
Basisondersteuning binnen SWV VO MH & R
2.1 Verdere definiëring van basisondersteuning Om het begrip basisondersteuning verder te definiëren heeft in 2010 binnen het samenwerkingsverband een werkgroep zich hierover gebogen. Er moet immers afgebakend worden welke ondersteuning nog valt onder de ‘lichte curatieve interventies’ en welke niet. De grondgedachte van de werkgroep bij het begrip basisondersteuning was dat het gaat om ondersteuning die voor iedere leerling op school van toepassing kan zijn en voor ieder kind op school beschikbaar moet zijn. Dit is in lijn met de definitie zoals die in het referentiekader vermeld staat. De werkgroep heeft als uitgangspunt genomen dat basisondersteuning in eerste instantie iets is dat in de klas plaatsvindt. Goed klassenmanagement is daarvoor dus van groot belang. Leerlingen moeten in staat zijn om de lessen te volgen en om te leren. Dat is waar ze voor naar school komen. Een docent heeft tot taak om elke leerling in zijn/haar klas te bereiken, uit te dagen en te motiveren. Uiteraard heeft elke docent daar zijn/haar eigen stijl in. Daarbij hoort dat de docenten oog en hart voor zijn/haar leerlingen heeft. Bij goed klassenmanagement wordt rekening gehouden met de verschillende leerstijlen van leerlingen. Wat in elke klas de basis moet zijn is handelingsgericht werken (HGW). Onder HGW wordt in het kader verstaan dat de mentoren en docenten planmatig, doelgericht en bewust met de leerlingen werken. In de huidige situatie wordt vaak vanuit intuïtie en gevoel gewerkt en dat gaat in de meeste gevallen goed, maar het zou beter gaan als er een doel is gesteld, waar systematisch en planmatig naar toe wordt gewerkt. Aangezien de voornaamste constatering is dat basisondersteuning in de klas plaatsvindt, is aandacht voor het groepsproces noodzakelijk. Als docent (en als mentor) werken aan het groepsproces gaat verder dan klassenmanagement. Een adequaat groepsproces is voor alle leerlingen een noodzakelijke voorwaarde om te kunnen leren. Het is heel belangrijk dat de docent elke leerling in zijn waarde laat en zorgt dat de leerlingen dat onderling ook doen. Faalangstreductietraining en andere vaardigheidstrainingen daarentegen hoeven niet per se onder basisondersteuning te vallen. Dit is buiten de klas en slechts voor enkele leerlingen. Toch bieden veel scholen dit aan en is het in de praktijk veelal basisondersteuning (al dan niet met ondersteuning van externen). Kennis van zaken hebben ten aanzien van leer- en gedragsproblemen behoort volgens de werkgroep ook tot de basisondersteuning. In ieder geval mag van medewerkers (docenten en mentoren) op school verwacht worden dat ze over basiskennis van de meest voorkomende problematieken (Dyslexie, ADHD, Autisme Spectrum Stoornissen) beschikken. Waar het gaat om gespecialiseerde begeleiding van deze stoornissen, valt dyslexie automatisch onder de basisondersteuning, omdat deze in de lumpsum is opgenomen. De begeleiding voor een leerling met een speciale onderwijsbehoefte, anders dan dyslexie, kan in de basisondersteuning
Pagina 6 / 54
plaatsvinden, maar bij bijzondere vragen zal er een arrangement in de extra ondersteuning verzorgd moeten worden. De mentor speelt bij basisondersteuning een centrale rol. De mentor is degene die weet moet hebben van de thuissituatie van de leerling, de achtergrond, maar ook hobby’s en dergelijke. Interesse in de leerling en contact met ouders zorgt voor basisveiligheid. De mentor zou tevens de aangewezen persoon kunnen zijn om het overzicht in het HGW rondom een leerling in beeld te houden. Samenvattend kan gesteld worden dat basisondersteuning plaatsvindt in de klas en begint met het handelen van docenten en mentoren. In kernwoorden zal hieronder worden weergegeven wat onder basisondersteuning valt:
In de klas
Handelingsgericht werken
Klassenmanagement
Voor iedere leerling
Docent en mentor
Aandacht en interesse
Bereidheid
Groepsproces
Kennis van achtergrond van leerling
Basiskennis van leer- en gedragsproblemen
Contact met ouders
Werken met afgesproken protocollen
2.2 Organisatie en deskundigheid Elke school moet beschreven hebben hoe de basisondersteuning georganiseerd is en welke deskundigheid en voorzieningen aanwezig zijn. De checklist is hiervoor leidend. 2.3 Professionalisering Bovenstaande betekent veel voor de verwachtingen ten aanzien van het werk van de docenten en mentoren. Men realiseert zich dat die verantwoordelijkheid niet alleen bij de docenten ligt, maar ook dat de schoolorganisatie daar voorwaarden voor zal moeten scheppen. Een lerende docent moet geholpen worden om verschillende doceerstijlen te ontwikkelen. Aandacht voor de individuele leerlingen én aandacht voor het groepsproces, dat hoort tot de basisondersteuning en is daarmee onderdeel van het personeelsbeleid. Daarnaast moeten docenten en mentoren weten hoe ze om moeten gaan met leerlingen met een hulpvraag (variërend van leerproblemen tot sociaalemotionele problematiek). Daartoe moeten de vakdocent en de mentor praktische deskundigheid hebben. Ze moeten daarbij vooral bereid zijn om zich indien nodig in elk individu te verdiepen. Verder is het heel belangrijk dat docenten met elkaar kunnen praten, ervaringen uitwisselen, elkaar steunen enzovoorts. Dit alles begint met de bereidheid, de wil, om je verder te ontwikkelen en verder te leren, je te verdiepen in de leerling.
Pagina 7 / 54
Welke aandacht de school besteedt aan welke professionalisering is een keuze in het personeelsbeleid. Afhankelijk van de doelen en de ambitie van de school, investeert de school in een bepaalde richting. Voor basisondersteuning wordt het volgende als minimum geformuleerd:
Handelingsgericht werken
Klassenmanagement
Kennis van en kunnen omgaan met verschillende leer- en doceerstijlen
Begeleiden en vormgeven van een veilig groepsproces
Basiskennis en in basis kunnen omgaan met leer- en gedragsproblemen
Pagina 8 / 54
Checklijst ‘Basisondersteuning samenwerkingsverband VO Midden-Holland en Rijnstreek’ Gegevens school Naam school: Locatie / vestiging: Afdelingen: o
Gymnasium
o
VWO
o
HAVO
o
VMBO TL
o
VMBO GL
o
VMBO KBL
o
VMBO BBL
o
Praktijkonderwijs
Ingevuld door: o
Een functionaris namelijk (functie)
……………………………………………………………….. o
Meerdere functionarissen namelijk (functie)
………………………………………………………………..
Pagina 9 / 54
Checklijst ‘Basisondersteuning samenwerkingsverband VO Midden-Holland en Rijnstreek’ 1
Basiskwaliteit – toelichting
Dit aspect verwijst naar de minimale onderwijskwaliteit die gemeten wordt door het toezichtkader van de inspectie van het onderwijs. Scholen die onder het basistoezicht van de inspectie van het onderwijs vallen, hebben hun basiskwaliteit op orde.
Onze school heeft basistoezicht van de inspectie.
Actiepunt: ja/nee Zo ja, welke? 2
Preventieve en lichte curatieve interventies – toelichting
Het tweede aspect van de basisondersteuning is gericht op de ondersteuningsmogelijkheden die de school biedt, al dan niet in samenwerking met partners. In het referentiekader wordt een minimale opsomming gegeven van de interventies die bij de basisondersteuning horen:
Op onze school is de vroegtijdige signalering van leer-, opgroei- en opvoedproblemen in orde.
Op onze school is er structureel aandacht voor een veilig schoolklimaat.
Op onze school is een specifiek onderwijsaanbod voor leerlingen met dyslexie.
Op onze school is een specifiek onderwijsaanbod voor leerlingen met dyscalculie.
Op onze school is een afgestemd onderwijsaanbod voor leerlingen die hoogbegaafd zijn.
Ons schoolgebouw is toegankelijk en heeft aangepaste werk- en instructieruimtes en hulpmiddelen voor leerlingen die dat nodig hebben.
Onze school heeft een aanpak gericht op sociale veiligheid en een aanpak gericht op het voorkomen van gedragsproblemen.
Onze school heeft een protocol voor medische handelingen.
Actiepunt: ja/nee Zo ja, welke?
Pagina 10 / 54
3
Onderwijsondersteuningsstructuur – toelichting
Bij dit aspect van de basisondersteuning gaat het om de expertise die in de school aanwezig is om interventies te plegen, de manier waarop dat in de school georganiseerd is, en met welke onderwijs- en ketenpartners wordt samengewerkt.
Onze school beschikt over functie- en taakprofielen die inzicht geven hoe de ondersteuningsstructuur is georganiseerd.
Onze school heeft een overzicht van de gemiddelde groepsgrootte en de beschikbare personeelsformatie per klas.
Onze school beschikt over een overzicht van de gecertificeerde expertise binnen de school.
Onze school beschikt over een overzicht van de samenwerkingsrelaties met externe partners ten behoeve van de ondersteuning van leerlingen.
Actiepunt: ja/nee Zo ja, welke? 4
Planmatig werken – toelichting
Als een school planmatig werkt, betekent dat dat de school een goede manier hanteert om na te gaan welke onderwijsbehoefte leerlingen hebben, daarop een passend onderwijsaanbod organiseert en dat regelmatig evalueert. Als het nodig is, schakelt de school bovendien aanvullende expertise van buiten in. De standaarden die de onderwijsinspectie hanteert voor dit geheel van ‘planmatig werken’, zijn hiervoor leidend. De volgende standaarden uit het toezichtkader van de inspectie zijn relevant voor het planmatig werken.
Op onze school ontwikkelen leerlingen met specifieke onderwijsbehoeften zich naar hun mogelijkheden.
Onze school biedt bij Nederlandse taal leerinhouden aan die passen bij de onderwijsbehoeften van leerlingen met een taalachterstand.
De leerlingen voelen zich aantoonbaar veilig op onze school.
Onze school heeft inzicht in de veiligheidsbeleving van leerlingen en personeel en in de incidenten die zich op het gebied van sociale veiligheid op de school voordoen.
Onze school heeft een veiligheidsbeleid gericht op het voorkomen en afhandelen van incidenten in en om de school.
Pagina 11 / 54
Het personeel van onze school zorgt ervoor dat de leerlingen op een respectvolle manier met elkaar en anderen omgaan.
De leraren van onze school stemmen de aangeboden leerinhouden af op verschillen in ontwikkeling tussen de leerlingen.
De leraren van onze school stemmen de instructie af op verschillen in ontwikkeling tussen de leerlingen.
De leraren op onze school stemmen de verwerkingsopdrachten af op verschillen in ontwikkeling tussen de leerlingen.
De leraren op onze school stemmen de onderwijstijd af op verschillen in ontwikkeling tussen de leerlingen.
Onze school gebruikt een samenhangend systeem van genormeerde instrumenten en procedures voor het volgen van de prestaties en de ontwikkeling van de leerlingen.
De leraren van onze school volgen en analyseren systematisch de voortgang in de ontwikkeling van de leerlingen.
Onze school stelt bij plaatsing zo nodig een ontwikkelingsperspectief vast.
Onze school volgt of de leerlingen zich ontwikkelen conform het ontwikkelingsperspectief en maakt naar aanleiding hiervan beredeneerde keuzes.
Onze school signaleert vroegtijdig welke leerlingen ondersteuning nodig hebben.
Op basis van een analyse van de verzamelde gegevens bepaalt onze school de aard van de ondersteuning voor de leerlingen.
Onze school voert de ondersteuning planmatig uit.
Onze school evalueert regelmatig de effecten van de ondersteuning.
Onze school zoekt de structurele samenwerking met ketenpartners waar noodzakelijke interventies op leerlingniveau haar eigen kerntaak overschrijden.
Onze school heeft inzicht in de onderwijsbehoeften van haar leerlingenpopulatie.
Onze school evalueert jaarlijks de resultaten van de leerlingen.
Onze school evalueert regelmatig het onderwijsleerproces.
Onze school werkt planmatig aan verbeteractiviteiten.
Pagina 12 / 54
Onze school borgt de kwaliteit van het onderwijsleerproces.
Onze school verantwoordt zich aan belanghebbenden over de gerealiseerde onderwijskwaliteit.
Actiepunt: ja/nee Zo ja, welke?
Pagina 13 / 54
3 BIJLAGE 3– OVERZICHT SCHOLEN EN BRINNUMMERS BEHOREND BIJ ANALYSE SCHOOLONDERSTEUNINGSPROFIELEN Nummer
Schoolnaam, plaatsnaam, brinnummer
1.
Carmelcollege Gouda locatie De Meander, Gouda (02LG00)
2.
CSG Groene Hart Leerpark, Alphen aan den Rijn (15BH00)
3.
CSG Groene Hart Lyceum, Alphen aan den Rijn (15BH01)
4.
Groene Hart Praktijkschool, Alphen aan den Rijn (26LR)
5.
CSG Groene Hart Rijnwoude. Hazerswoude-Dorp (15BH04)
6.
CSG Groene Hart Topmavo, Alphen aan den Rijn (15BH02)
7.
Wellantcollege Alphen aan den Rijn, Alphen aan den Rijn (01OE_30)
8.
CSG De Goudse Waarden / Praktijkonderwijs, Gouda (30FF00)
9.
CSG Willem de Zwijger, Schoonhoven (05TAOO)
10.
Coenecoop College, Waddinxveen en Boskoop (00BD00, 00BD01)
11.
Coornhert Gymnasium, Gouda (20AI)
12.
De Goudse Waarden – sector Lyceum-Havo, Gouda (14SF01)
13.
CSG De Goudse Waarden, vestiging Kanaalstraak/Winterwijk, Gouda (14SF)
14.
VSO De Piramide, Den Haag (20JM)
15.
G.S.G. Leo Vroman, Gouda (13WH00)
16.
Scala College Diamantstraat, Alphen aan den Rijn (10AN)
17.
Schoonhovens College Albert Plesmanstraat en Vlisterweg, Schoonhoven (15OM00)
18.
GSG het Segment, Gouda (26LT)
19.
Carmelcollege Locatie ACG, Gouda (02LG06)
20.
Ashram College, Alphen aan den Rijn en Nieuwkoop (04DF)
21.
Stichting RESPONZ: -
De Keerkring in Zoetermeer (15KH)
-
Tyltylcentrum De Witte Vogel in Den Haag (03HW)
-
Maurice Maeterlinckschool in Delft) (20YJ)
22.
Prof. dr. Leo Kannerschool, VSO, Oegstgeest (00NT05)
23.
ZMLK De Ark SO/VSO/AB (19XZ)
24.
PC Hooftcollege Leiderdorp, Leiderdorp (00NT02)
25.
Prisma VSO-ZMLK, Alphen aan den Rijn (04EF)
Pagina 14 / 54
4 BIJLAGE 4 – OVERZICHT WITTE VLEKKEN EN KNELPUNTEN REGIO MIDDEN-HOLLAND EN RIJNSTREEK Situatie augustus 2012 1
Inleiding
De besturen VO en VSO in de regio Midden-Holland en Rijnstreek hebben uitgesproken om In het kader van Passend Onderwijs een inventariserend onderzoek te doen om de knelpunten en witte vlekken in de regio in beeld te brengen. Een ‘witte vlek’ betekent dat er geen passend onderwijs voor de betreffende doelgroep leerlingen in de regio aanwezig is. Het kan zijn dat buiten de regio wèl een passend onderwijsplaats aanwezig is. Besproken zal dan moeten worden of het acceptabel is dat deze leerlingen buiten de regio onderwijs volgen. Een ‘knelpunt’ duidt er op dat er wel onderwijsplaatsen zijn voor de betreffende doelgroep, maar dat deze onderwijsplaatsen onvoldoende ‘passend’ zijn, dan wel dat er te weinig onderwijsplaatsen zijn, zodat er wachtlijsten ontstaan. Bij deze inventarisatie is de kwaliteit van de aanwezige voorzieningen buiten beschouwing gebleven. 2
Overzicht huidige witte vlekken en knelpunten
Hierna volgt een uitgebreid overzicht.
Pagina 15 / 54
4.1.1 1. Thuiszitters Omschrijving
Zeer diverse groep (leerplichtige) leerlingen. Het zijn vaak leerlingen op het grensvlak tussen onderwijs en zorg: multiproblematiek – verslavingsproblematiek – geen vaste woonplaats etc. Hierbij ook leerlingen met schoolfobie, chronisch zieke leerlingen, psychiatrische problemen e.d. De groep leerlingen met onverklaarde lichamelijke klachten, hoort hier ook bij (vanuit cluster 3-LG/LZK (REC Zuid-Holland midden/noord) en de afdeling onderwijszieke leerlingen van HCO (Den Haag) en MHR (Gouda e.o.) is hiervoor een protocol ontwikkeld i.s.m. vele instanties (o.a. LUMC, jeugdartsen, e.v.a.). Leerlingen die hieronder in een andere categorie worden genoemd (bv. leerlingen met een verstandelijke beperking en gedragsproblemen) kunnen uiteindelijk in deze categorie terecht komen.
Informatiebronnen
Ingrado/leerplicht / Onderwijsconsulenten
Witte vlek of knelpunt?
Knelpunt
Wat verandert er in het
Het aantal thuiszitters wordt voor de inspectie één van de belangrijkste
kader van Passend
indicatoren in het toezichtkader voor de samenwerkingsverbanden
Onderwijs? Geschatte omvang
20 à 30 leerlingen voor praktijkonderwijs GHP op jaarbasis 2 a 3 lln.
doelgroep
In combinatie met rubriek 2.
Verschil Rijnstreek /
Niet bekend.
Midden-Holland Hoe wordt het nu
Ad hoc oplossingen – op individuele basis: inzet Gedragswerk; Yulius,
‘opgelost’?
Plusgroep Gouda; tijdelijke ‘werkschool’arrangementen. Trajecten vanuit de AB-diensten cluster 3-LG/LZK (Leiden, Den Haag en Delft) om de leerling met onverklaarde lichamelijke klachten weer naar school te krijgen. Er wordt pas een indicatie (en dus een rugzak) aangevraagd als de leerling en ouders meewerken aan behandeling en terugkeer naar school.
Gewenste
Preventief: mentoren beter toerusten in het signaleren:
oplossingsrichting
-
absentiegedrag;
-
contact met ouders.
Preventief: aandacht voor informatievoorziening rond overgang po – vo. Curatief: gebruik maken van mogelijkheden voor e-learning (zie bv. experimenten Alterius). Curatief: enkele plaatsen in een gespecialiseerde (psychiatrische) instelling – in een andere regio. Kosten
Inkoop plaatsen gespecialiseerde instelling (cluster 4 voor leerlingen met ernstige gedragsproblemen: De Sprong Maarsbergen? – Andere opties? Nog verder uitzoeken.
Pagina 16 / 54
4.1.2 2. ‘Zmolkers’ (leerlingen met een laag IQ en ernstige gedragsproblemen Informatiebronnen
Landelijke werkgroep LECSO Onderzoek RENN 4 Notitie NJI Dianne Raedema
Omschrijving
Leerlingen met IQ lager dan 80? en ernstige gedragsproblemen; het gaat om Praktijkschoolleerlingen en zml- leerlingen. Zmolkers zitten eigenlijk tussen cluster 3 en 4 en praktijkschool in. Cluster 4 heeft bij de criteria geen IQ grens, praktijkschool tussen 60-75 en cluster 3 tussen 54 en 70.
Witte vlek of knelpunt?
Knelpunt: Er zijn een aantal ‘oplossingen’, maar deze voldoen niet voldoende. Voor de Rebound PrO zijn te weinig plaatsen beschikbaar.
Wat verandert er in het
-
kader van Passend Onderwijs? Geschatte omvang
Ongeveer twintig leerlingen per jaar. Nog verder uitzoeken:
doelgroep
praktijkonderwijs en cluster 3. Het probleem doet zich met name voor op het snijvlak overgang PO-VO en bij afstroom VMBO/LWOO naar PrO vanuit de BOVENBOUW van het LWOO.
Verschil Rijnstreek /
Rebound PrO-plaatsen alleen in Gouda.
Midden-Holland Hoe wordt het nu
Er is een groep op de Parkschool in Alphen aan den Rijn en in
‘opgelost’?
Gouda. Er is een Rebound PrO – Gouda (voor 6 leerlingen praktijkonderwijs – wordt verhoogd naar 8 leerlingen).
Gewenste
Curatief:
oplossingsrichting
Met name voor de jongeren van 15 à 18 jaar zijn leerwerktrajecten nodig (zoals voorheen AtWork)daarvan is de focus altijd terug naar school. Voor de jongere leerlingen (12 à 16 jaar) is een gespecialiseerde setting nodig. Nog verder onderzoeken waar en hoe? Ook hier is de werkschool (trajecten door UWV ingekocht) voor een ws beperkte tijd voor oudere leerlingen mogelijk. In Gouda is men niet enthousiast over de werkschool (door de te hoge eigen bijdrage van de school voor PrO waar de leerling ingeschreven moet blijven. In de Rijnstreek moeten we nog ervaring met deze leerlingplaatsen opdoen. Het gaat (o.a. ook) om leerlingen met zeer ernstige spijbelproblematiek in combinatie met justitieel ingrijpen.
Kosten
Inkoop leerwerktrajecten voor …leerlingen. Inkoop gespecialiseerde onderwijssetting voor ….leerlingen.
Pagina 17 / 54
4.1.3 3. Leerlingen die uit jeugddetentie komen Omschrijving
Leerplichtige leerlingen die na het uitzitten van hun straf in een jeugddetentie-instelling weer terug naar de school in hun woonplaats gaan, maar waar het (ondanks de begeleiding) niet goed mee gaat.
Informatiebronnen Witte vlek of knelpunt? Wat verandert er in het
In de huidige regelgeving hebben leerlingen die JJI op een
kader van Passend
Jeugdzorg Plusinstelling verlaten automatische indicatie voor één
Onderwijs?
jaar voor cluster 4. Deze regeling blijft zo.
Geschatte omvang
6 à 8 leerlingen
doelgroep Verschil Rijnstreek /
Niet bekend?
Midden-Holland Hoe wordt het nu
Er zijn op de Plusschool enkele plekken beschikbaar.
‘opgelost’? Gewenste
Voor deze leerlingen zou trajectbegeleiding gericht op terugkeer op
oplossingsrichting
school zinvol kunnen zijn.
Kosten Opmerkingen
Het is niet duidelijk wie er zicht op houdt of een leerling uit detentie direct weer onderwijs kan volgen. Leerplicht zal nagaan wie dit in de gaten houdt. Er zijn in sommige RECs afspraken gemaakt, dat de contacpersoon van JJI hierover contact onderhoudt met contactpersoon vanuit REC. Er is een protocol voor gemaakt. Inzet JPT.
Pagina 18 / 54
4.1.4 4. Leerlingen met stoornissen in het autismespectrum Omschrijving
a
Leerlingen met stoornis in het autismespectrum en laagfunctionerend (en soms ook nog andere gedragsproblemen).
b
Leerlingen met stoornis in het autismespectrum èn cognitieve mogelijkheden voor vmbo/havo/vwo.
Informatiebronnen Witte vlek of knelpunt?
a
Witte vlek: leerlingen moeten buiten de regio onderwijs volgen en de betreffende scholen geven voorrang aan leerlingen uit de eigen regio. (Leo Kannerschool – Oegstgeest en J.C. Pleysierschool (Den Haag).
b
Onvoldoende ondersteuning in het regulier onderwijs. Kwaliteit van het geboden onderwijs is niet altijd voldoende. Beperkt aantal plaatsen op het ParkCollege.
Wat verandert er in het
Middelen (voorheen centrum autisme) komen naar het
kader van Passend
samenwerkingsverband.
Onderwijs? Geschatte omvang
170 ASS-leerlingen in het regulier VO (schooljaar 2010-2011 /
doelgroep
bron 6). 90 leerlingen VSO Leo Kanner / J. C. Pleysier (teldatum 1-10-2011 / bron 7).
Verschil Rijnstreek /
In Midden-Holland is twee jaar geleden een traject gevolgd met de
Midden-Holland
VO-scholen om deze leerlingen in het regulier onderwijs op te vangen. Dit was een moeizaam traject. Er is een ‘foto’ gemaakt van de voorzieningen op de scholen. (*6)
Hoe wordt het nu
b.
‘opgelost’?
Park College Gouda bovenbouw vmbo en bovenbouw havo. Park College Alphen aan den Rijn havogroep (leeftijd?). Er gaat een sterk ‘aanzuigende werking’ uit van voorzieningen voor deze doelgroep. VO-scholen hebben eigen ‘oplossingen’ bv. Speciale onderbouwklas op de Goudse Waarden.
Gewenste oplossingsrichting Kosten Opmerkingen
Aandacht voor de PrO-leerlingen met autisme; soms is extra ondersteuning nodig.
Pagina 19 / 54
4.1.5 5. Leerlingen waar de overgang tussen vmbo en mbo niet goed verloopt Omschrijving
Leerlingen die in de overgang tussen vmbo en mbo niet de juiste onderwijsplek vinden. Leerlingen die niet kunnen kiezen of wel kiezen, maar snel afhaken in het mbo.
Informatiebronnen Witte vlek of knelpunt?
Knelpunt: er worden diverse mogelijkheden opgezet/uitgeprobeerd, maar er is nog geen structurele aanpak.
Wat verandert er in het
Andere beleidswijzigingen: invoering referentieniveaus en eisen die
kader van Passend
aan MBO leerlingen worden gesteld. En naast de invoering van PO
Onderwijs?
zijn er ook wijzigen m.b.t. de niveau-1 opleidingen (Entreeopleiding). Stapelen van niveau-1 diploma’s vervalt en de MBO’s nemen in 2013-2014 ook geen extranei aan. Daardoor ontstaan eer problemen m.b.t. de toekomst van tientallen leerlingen PrO.
Geschatte omvang
Enkele tientallen m.b.t. problematiek niveau 1.
doelgroep Verschil Rijnstreek /
Plaatsen voor enkele leerlingen in Plusschool Gouda.
Midden-Holland Hoe wordt het nu
Hiervoor is reeds een VSV-project.
‘opgelost’?
De trajectbegeleiders zijn in dienst bij het RMC. Zij richten zich op de overstap. Een nieuw projectplan is in de maak. ID College is trekker. VO maakt deel uit van de stuurgroep. Plusschool – mbo groep (enkele plaatsen in Gouda). TOP klas ID College. Enkele VO-scholen experimenteren met een Vakcollege: bv. Schoonhovens College: Techniek College.
Gewenste
Indien mogelijk: handhaven van de huidige situatie: stapelen van
oplossingsrichting
niveau-1 moet mogelijk blijven en samenwerkingsrelaties PrO / MBO moeten op het huidige niveau worden gehandhaafd.
Kosten Opmerkingen
Pagina 20 / 54
4.1.6 6. Leerlingen die te laat (in de hogere leerjaren) instromen in praktijkonderwijs Omschrijving
Er blijven meer leerlingen met een laag IQ in het regulier basisonderwijs (daling deelname SBO); in eerste instantie stromen deze lln ook in bij reguliere VO-scholen (soms met LWOObeschikking), maar dit blijkt later toch te hoog gegrepen te zijn.
Informatiebronnen Witte vlek of knelpunt?
Knelpunt: onderwijsplaatsen zijn wel beschikbaar.
Wat verandert er in het kader van Passend Onderwijs? Geschatte omvang
Voor de aanmelding 2012-2013 minimaal 10 in regio Rijnstreek.
doelgroep Verschil Rijnstreek /
Niet bekend.
Midden-Holland Hoe wordt het nu
Dit punt wordt besproken met het samenwerkingsverband PO.
‘opgelost’?
Het lijkt noodzakelijk om de kennis over praktijkonderwijs te vergroten bij ib’ers en leerkrachten groep 7 en 8.
Gewenste
Preventief: voorlichting verbeteren in het basisonderwijs en SBO
oplossingsrichting
(imago praktijkonderwijs bij leerkrachten en ouders). Preventief: aandacht voor verbetering overgang van leerjaar 2 naar leerjaar 3 LWOO. Curatief: scholen voor VO kunnen een LWOO-beschikking soms omzetten in een beschikking pro. Scholen voor VO kunnen alleen in het eerste leerjaar VO nog een beschikking LWOO of PrO aanvragen. Doen zij dit niet, dan zijn de kansen verkeken. Ook rekening houden met de indicatiestelling: verloopt nu nog via RVC, mogelijk straks gewijzigd beleid voor indicering LWOO en praktijkonderwijs.
Kosten Opmerkingen
Pagina 21 / 54
4.1.7 7. Langdurig zieke leerlingen Omschrijving
Leerlingen die langdurig ziek zijn en buiten de regio op school gaan, bijvoorbeeld UMC, Leidse Buitenschool Mytylschool De Thermiek, Maurice Maeterlinckschool, De Piramide e.d. (cluster 3 indicatie) en leerlingen met bv. chronische vermoeidheid/migraine zonder cluster 3 indicatie (zie ook bij 1 genoemde leerlingen).
Informatiebronnen Witte vlek of knelpunt?
Witte vlek: leerlingen gaan buiten de regio naar school. Knelpunt:
Wat verandert er in het
-
leerlingen zijn soms thuiszitter; soms niet bekend bij leerplicht;
-
wanneer cluster 3-indicatie aanvragen?
Bekostiging wijzigt.
kader van Passend Onderwijs? Geschatte omvang doelgroep Verschil Rijnstreek /
Niet bekend.
Midden-Holland Hoe wordt het nu
Inzet consulenten Onderwijs aan zieke kinderen.
‘opgelost’?
Trajecten vanuit de AB-diensten cluster 3-LG/LZK (Leiden, Den Haag en Delft) om de leerling met onverklaarde lichamelijke klachten weer naar school te krijgen. Er wordt pas een indicatie (en dus een rugzak) aangevraagd als de leerling en ouders meewerken aan behandeling en terugkeer naar school. Er is een werkgroep van Leerplicht bezig om in samenwerking met de GGD een protocol op te stellen.
Gewenste
Er zijn specialisten nodig die ‘ziektebeeld’ goed kennen en daarover
oplossingsrichting
kunnen adviseren; daarnaast is vaak extra onderwijsondersteuning nodig. Rebound voor deze leerlingen?
Kosten Opmerkingen
Pagina 22 / 54
4.1.8 8. Leerlingen met gedragsproblemen die (net) geen cluster 4 indicatie krijgen Omschrijving
Deze leerlingen verblijven deels in rebound/herstart/op de rails of elders in het regulier onderwijs, maar krijgen onvoldoende ondersteuning om het onderwijs goed te kunnen volgen, omdat hun gedragsproblemen in het regulier onderwijs onvoldoende aangepakt kunnen worden.
Informatiebronnen Witte vlek of knelpunt?
Knelpunt: de aanwezige onderwijsvoorzieningen zijn niet ‘passend’ omdat de leerling geen adequaat onderwijs ontvangt en de mogelijkheden van de reguliere scholen ‘overvraagd’ worden.
Wat verandert er in het
Criteria mogen door swv zelf worden vastgesteld. Daar zitten
kader van Passend
mogelijkheden, maar ook financiële beperkingen
Onderwijs? Geschatte omvang doelgroep Verschil Rijnstreek / Midden-Holland Hoe wordt het nu
Er komen beperkte mogelijkheden om deze leerlingen een ‘rugzakje’
‘opgelost’?
vanuit het samenwerkingsverband te geven; Met ingang van 1 augustus 2012 is er weer een potje voor het schooljaar 2012-2013 van ca. 40 mille. Hierover gaat de CTVS. Het reglement is in voorbereiding. Daarnaast is er een mogelijkheid voor inzet van de trajectbegeleiders. Trajectbegeleiding.
Gewenste
Preventief:
oplossingsrichting
Het gaat hier om ‘risicoleerlingen’ die soms al gesignaleerd zijn op de basisschool. Evt. tijdelijke begeleiding vanuit basisschool naar onderwijsplaats in voortgezet onderwijs. Mogelijk ook inzet van programma’s als PBS om een goed basisklimaat te realiseren. Curatief: Meer mogelijkheden voor onderzoek/observatie en/of OPDC setting? Inzet van gedragsspecialisten/gespecialiseerde AB’ers.
Kosten Opmerkingen
Pagina 23 / 54
4.1.9 9. Leerlingen die de problematiek van cluster 4 overstijgen Omschrijving
Deze leerlingen verblijven over het algemeen in een cluster 4 voorziening maar doen een te groot appèl op de mogelijkheden daar bv. drugverslaafden, jongeren met ernstige psychiatrische stoornissen.
Informatiebronnen
Onderzoek RENN4.
Witte vlek of knelpunt?
Witte vlek: Specialistische voorziening nodig; liefst in combinatie met dagbehandeling/psychiatrische voorziening.
Wat verandert er in het
Indicatiecriteria vervallen. Voor deze leerlingen kan een andere
kader van Passend
ondersteuningszwaarte worden afgesproken.
Onderwijs? Geschatte omvang doelgroep Verschil Rijnstreek / Midden-Holland Hoe wordt het nu
Voor enkele leerlingen: De Sprong Maarsbergen.
‘opgelost’? Gewenste
Bij nieuwe indicatiestelling door samenwerkingsverband mogelijkheid
oplossingsrichting
benutten om zware ondersteuning (categorie 2 of 3) toe te kennen en speciale plaatsen te reserveren voor opvang in een gespecialiseerde voorziening, waarschijnlijk buiten de eigen regio.
Kosten Opmerkingen
Pagina 24 / 54
4.1.10 10. Leerlingen die gebruik maken van herstart/op de rails/rebound (Plusschool) Omschrijving
Deze leerlingen verblijven tussen de 15 en 40 weken in deze voorziening in Gouda of Alphen aan den Rijn.
Informatiebronnen Witte vlek of knelpunt?
Knelpunt: Plusscholen moeten anders worden opgezet en ingericht. Meer maatwerk, meer differentiatie, duale trajecten, gerichtere nazorg. Kwaliteit van het onderwijs moet beter.
Wat verandert er in het
De middelen voor Herstart, Op de Rails en de Rebound worden
kader van Passend
straks toegekend aan het samenwerkingsverband. De mogelijk-
Onderwijs?
heden worden verruimd om eigen invulling te geven aan de inzet van deze middelen.
Geschatte omvang
Navragen Nicole Gerritsen (De Rotonde).
doelgroep
Misschien ook Sjaak Kreeft (coördinator Plusschool Gouda) vragen.
Verschil Rijnstreek /
De voorzieningen Plusschool/Rotonde in Alphen aan den Rijn en
Midden-Holland
Gouda bieden verschillende mogelijkheden (zie ook punt 2, 4 en 5), in Alphen aan den Rijn geen mogelijkheden voor PrO-leerlingen.
Hoe wordt het nu
CtvS verlengt soms plaatsing in Rebound en benut ‘lege’ plaatsen
‘opgelost’?
Op de Rails/Herstart.
Gewenste
Er is verbetering van de begeleiding bij terugkeer nodig.
oplossingsrichting
Daarnaast liefst uitbreiding met meer flexibele mogelijkheden: kortlopende en langlopende trajecten: ook combitrajecten (2 dagen regulier onderwijs – 3 dagen Plusschool) en varianten Meer samenwerking met Jeugdzorg.
Kosten Opmerkingen
Pagina 25 / 54
4.1.11 11. Leerlingen die geïndiceerd zijn, maar voor wie geen plaats is in het speciaal onderwijs Omschrijving
Dit gaat vooral over cluster 4-leerlingen.
Informatiebronnen Witte vlek of knelpunt?
Knelpunt: de voorzieningen zijn wel aanwezig, maar hanteren een wachtlijst.
Wat verandert er in het
Zorgplicht: het samenwerkingsverband is verplicht om ervoor te
kader van Passend
zorgen dat de leerling een passende onderwijsplaats heeft.
Onderwijs? Geschatte omvang doelgroep Verschil Rijnstreek /
ParkCollege Alphen aan den Rijn is minder flexibel door het
Midden-Holland
hanteren van jaarklassen + aparte groepen voor internaliserende en externaliserende problematiek.
Hoe wordt het nu ‘opgelost’? Gewenste
-
Meer flexibiliteit m.b.t. plaatsing van leerlingen.
oplossingsrichting
-
Meer capaciteit cluster 4 in Alphen aan den Rijn.
Kosten Opmerkingen
Pagina 26 / 54
4.1.12 12. Leerlingen die twee keer zijn blijven zitten en daarom niet meer op het regulier vo kunnen blijven Omschrijving
Leerlingen vmbo-t/havo/vwo (vooral leerjaar 4,5 en 6) die voor de tweede keer zijn blijven zitten.
Informatiebronnen Witte vlek of knelpunt?
Knelpunt: de mogelijkheid bestaat om vavo te volgen, maar er zijn problemen m.b.t. de kosten.
Wat verandert er in het
Zorgplicht: het samenwerkingsverband is verplicht om ervoor te
kader van Passend
zorgen dat de leerling een passende onderwijsplaats heeft.
Onderwijs? Geschatte omvang
?
doelgroep Verschil Rijnstreek /
?
Midden-Holland Hoe wordt het nu ‘opgelost’? Gewenste
Afspraken over kosten: wie betaalt.
oplossingsrichting Kosten Opmerkingen
Pagina 27 / 54
4.1.13 13. Leerlingen met de Nederlandse nationaliteit die zijn opgevoed in een andere taal (en dus het Nederlands onvoldoende beheersen) Omschrijving
Leerlingen met de Nederlandse nationaliteit, vaak opgegroeid in het buitenland, die door verhuizing naar Nederland kunnen, maar de Nederlandse taal onvoldoende beheersen om het onderwijs te kunnen volgen dat past bij hun cognitieve vermogens.
Informatiebronnen Witte vlek of knelpunt?
Knelpunt:
Wat verandert er in het
Zorgplicht: het samenwerkingsverband is verplicht om ervoor te
kader van Passend
zorgen dat de leerling een passende onderwijsplaats heeft.
Onderwijs? Geschatte omvang
Enkele leerlingen per jaar.
doelgroep Verschil Rijnstreek /
?
Midden-Holland Hoe wordt het nu
Plaatsing bij ISK en (indien nodig) afspraken over financiering.
‘opgelost’? Gewenste
Bij de ISK-afdeling opvang voor deze leerlingen realiseren.
oplossingsrichting Kosten Opmerkingen
Pagina 28 / 54
3
Overzicht mogelijk toekomstige witte vlekken en knelpunten
Door strengere selectie ‘aan de poort’ van het VO, bestaat de mogelijkheid dat het meer moeite kost om leerlingen te plaatsen. Afgelopen periode (juni – augustus 2012) was dit al zichtbaar in het aantal ‘gevallen’ dat leerlingen moeilijk geplaatst konden worden. Vooral in de regio Rijnstreek betrof dit meer leerlingen dan andere jaren. 4
Algemene opmerkingen
Het is wellicht nodig om strikte afspraken te maken dat leerlingen die één jaar op een ZAT-lijst staan, worden gemeld aan het CtvS voor actie.
Bij de overgang van PO naar VO worden niet alle gegevens goed doorgegeven.
Het is nodig dat er meer aandacht is voor de samenwerking met ouders.
Mentoren moet meer toegerust worden om een signalerende rol te vervullen bij bv. veelvuldig, kortdurend verzuim.
(Re) hoge plaatsing zorgt voor problemen: reële advisering is nodig.
Voorzieningen als de Plusschool en cluster 4scholen zouden onderscheid moeten maken in internaliserende en externaliserende problematiek. Deze problematieken vragen een verschillende aanpak. Als deze leerlingen op een aparte / verschillende voorziening onderwijs zouden kunnen volgen, zou dit mogelijk voor ouders ook acceptabeler zijn (beeldvorming Plusschool en ParkCollege!).
Voor een bepaalde doelgroep leerlingen is meer praktijkgericht onderwijs nodig: Vakcollege.
Oplossingen moeten niet altijd gezocht worden binnen het onderwijs. Sommige leerlingen zijn meer gebaat bij Jeugdzorgtrajecten.
Preventief:
Meer aandacht voor voorlichting op het basisonderwijs.
Zorgen voor een goede begeleiding van de ouders.
5
Bronnen
Voor het maken van dit overzicht is gebruik gemaakt van: 1 Onderzoek naar dekkende expertise in de regio Rijnstreek – juli 2008; Margaret Rekers en Lia 2
van Meegen Gesprekken met bestuurders en directeuren
3
Bijeenkomsten werkgroep Expertise samenwerkingsverband Rijnstreek – februari 2012/maart 2012
4
Gesprek met ‘sleutelfiguren’: Ineke van Vliet (CtvS) , Bert Gravesteijn, Tanny de Groene (trajectbegeleider), Olga…. (Leerplichtambtenaar gemeente …) op 26 april 2012
5
Samen-Werken aan Passend Speciaal Onderwijs Suzanne Beek/Aleid Schipper KPC Groep; maart 2012
6
‘Fotoboek Autisme’ samenwerkingsverband Midden-Holland en Rijnstreek - Machiel van de Laar KPC Groep; juni 2011
7 8
Kengetallen OCW – 4 april 2012 Kortlopend onderwijsonderzoek ‘Eerder aandacht voor praktische leerlingen in het basisonderwijs’ IVA 2010
Pagina 29 / 54
5 BIJLAGE 5 – GEMEENSCHAPPELIJKE PARAGRAAF SAMENWERKINGSVERBANDEN PO EN VO MIDDENHOLLAND I
Inleiding De ontwikkeling van een kind/jongere is erbij gebaat dat deze zo vloeiend mogelijk en zonder breukmomenten plaatsvindt. Daarom zijn de besturen voor primair onderwijs en de besturen voor voortgezet onderwijs, verenigd in het samenwerkingsverband PO resp. samenwerkingsverband VO*), van mening dat er gezamenlijk een aantal afspraken moeten worden gemaakt en acties moeten worden ondernomen, die bestuurlijk worden geborgd. Daarbij worden procedurele acties, inhoudelijke afspraken, organisatorische afspraken onderscheiden alsmede acties ten aanzien van de evaluatie en monitoring. Het afsprakenkader richt zich op wederzijds informeren, “leren van elkaar”, OKR, verwijzingsadvies, procedure overdracht, “warme overdracht”, doorlopende ondersteuningsarrangementen en de toewijzing daarvan, evaluatie en monitoring. Daar waar het het directe overleg met het veld betreft, worden regionale afspraken en kaders onderscheiden en afspraken en acties die een meer subregionale uitwerking kennen. Gelet op het voorgaande is het niet alleen van belang om de activiteiten te benoemen, maar ook verantwoordelijkheden en de organisatie.
II
Organisatie Alle besturen voor primair onderwijs en speciaal onderwijs (cluster 3 en 4) participeren in een regionaal samenwerkingsverband en dit geldt ook voor de besturen van de scholen voor voorgezet onderwijs en voortgezet speciaal onderwijs (cluster 3 en 4). Het ligt voor de hand dat een afvaardiging van elk van beide samenwerkingsverbanden jaarlijks op initiatief van de directies van de samenwerkingsverbanden een overleg hebben om de afspraken op hoofdlijnen in retroperspectief te evalueren en voor het komende jaar nieuwe aandachtspunten en acties te prioriteren. Dit bestuurlijk overleg wordt gewaarborgd door een overeenkomst / convenant. De samenwerkingsverbanden houden voor wat betreft de samenstelling rekening met de subregio’s en met de onderscheiden schooltypen. De themagroep Doorgaande lijn vervult voor de eerste jaren de functie van dit overleg. De directeuren van de samenwerkingsverbanden schrijven jaarlijks het jaarplan, inclusief een financiële indicatie. Zij zijn in algemene zin belast met het nemen van initiatief dan wel het afgeven van een signaal, maar daarmee is niet gezegd dat de samenwerkingsverbanden ook daadwerkelijk op alle punten de uitvoering op zich moeten nemen. Sub-regionale initiatieven kunnen heel goed sub-regionaal georganiseerd blijven worden. Bekend is immers dat er juist veel goede dingen gebeuren en ontstaan als men elkaar ontmoet en kent.
*) Het SWV VO/VSO kent twee regio’s, te weten de regio Midden-Holland en de regio Rijnstreek. In Rijnstreek worden eveneens afspraken gemaakt met het SWV PO Rijnstreek.
Pagina 30 / 54
Acties, arrangementen en afspraken 1)
Bestaande arrangementen en afspraken
Het is niet zo dat er nog geen afspraken of samenwerking tussen het PO en VO zijn. Die samenwerking en afstemming die er is, is echter niet formeel “beklonken”. Het is wenselijk deze nog eens goed tegen het licht te houden en hierover vervolgens formele afspraken over te maken. Onderstaand een overzicht van de bestaande afspraken/samenwerking en afstemming. Beschrijving
Actie / ontwikkeling
Gemeenschappelijk Onderwijskundig Rapport De regio heeft een uniform OKR, samen met de regio
In verband met het feit dat de SWV-en ook
Rijnstreek. Jaarlijks wordt het rapport door een
over de toelaatbaarheid van het (V)SO gaan
gelegenheidsgroep PO en VO uit de beide regio’s bekeken
dan wel scholen moeten kunnen bepalen of
en soms aangepast. Passend onderwijs zal, gelet op het feit
ondersteuning in het domein van zwaardere
dat het specifieke OKR voor het speciaal onderwijs “wegvalt”, het noodzakelijk maken dat het gebruikte OKR
zorg nodig is, moet het OKR worden herzien.
In het kader van OSO wordt tevens gekeken
wordt aangepast, dan wel dat er op een andere wijze wordt
naar aanpassing en een informatiedrager
voorzien in de benodigde informatie die nodig is om
voor jeugdzorg.
clusteronderwijs te arrangeren.
Privacyaspecten goed regelen. 1
Eigenaar: themagroep Doorgaande Lijn Digitale Overdracht De Onderwijskundige gegevens gaan van het PO over naar
Ontwikkelingen OSO afwachten.
het VO/VSO (inclusief LWOO en PrO) en wel via het DOD. De onderwijskundige dossiers van het PO worden door het secretariaat van de PCL VO op voorhand getoetst. Dat verloopt via een loketfunctie binnen het DOD. De kosten voor het DOD worden door de gezamenlijke samenwerkingsverbanden gedragen, waarbij het SWV VO aanvullende PCL-functie bekostigt.
Eigenaar: themagroep Doorgaande Lijn
Procedure LWOO en PrO Voor leerlingen die mogelijk zijn aangewezen op LWOO of
Handhaven.
praktijkonderwijs is een IQ-onderzoek noodzakelijk (wettelijk
De wettelijke indicatiecriteria blijven
vereist). Het SWV VO/VSO maakt dit financieel mogelijk en
vooralsnog bestaan. Met ingang van 1-8-2015
laat Onderwijsadvies de groepstesten organiseren.
gaat indicatiebevoegdheid over van RVC naar SWV. Eigenaar: VO / themagroep Doorgaande Lijn
Trajectbegeleiding Het samenwerkingsverband VO/VSO heeft een psychologe
Handhaven.
en een orthopedagoog als trajectbegeleiders. Scholen voor primair onderwijs die nader advies wensen over schoolkeuze dan wel ouders niet of onvoldoende kunnen overtuigen voor een verwijzing naar het LWOO en/of PrO, kunnen een beroep doen op deze betrokkenen. 1
Themagroep doorgaande lijn vervangen door SWV PO en SWV VO
Pagina 31 / 54
Eigenaar: VO
Beschrijving
Actie / ontwikkeling
Brochures 1)
Aanmeldbrochure PO-VO
Meer gemeenschappelijk document van
Het samenwerkingsverband VO/VSO brengt jaarlijks een
maken opdat ook de doorlopende TLV’s of
informatiebrochure voor het primair onderwijs uit, waarin
OPP’s er in opgenomen worden.
informatie opgenomen is over procedure DOD, LWOO en PrO. In dit kader worden er ook jaarlijks informatiebijeenkomsten georganiseerd. 2)
Brochure “Kies je school...”
Al een aantal jaren brengen de gezamenlijke scholen voor VO in de regio de brochure “Kies je school....” uit.
Afstemming met aanmeldbrochure verbeteren en omgekeerd.
In brochure verwijzen naar links met criteria
In deze brochure presenteren de scholen voor VO zich en
aangaande toelating en privacy, zulks met
wordt er informatie gegeven over het onderwijsaanbod en de
verwijzing naar SOP’s.
begeleidingsstructuur van de scholen voor VO. Deze brochure ontvangen alle leerlingen in groep 8.
Eigenaar: VO; het PO is er wel bij betrokken.
Uitwisseling / sub-regionale initiatieven 1)
Uitwisseling PO-VO
Voortzetten en zo mogelijk uitbouwen.
Voortzetten. Wel nagaan of de acties wettelijk
Sommige scholen voor VO zoeken jaarlijks contact met de toeleverende scholen voor primair onderwijs om de leerlingvorderingen van de leerlingen in het eerste leerjaar persoonlijk te bespreken. 2)
Gegevensuitwisseling Jaarlijks rondom de zomervakantie sturen de scholen
mogen op basis van privacy-wetgeving en zo
voor VO de resultaten van de leerlingen in het eerste
niet, hoe kan het VO op andere wijze voldoen
leerjaar naar de toeleverende scholen. Soms geschiedt
aan de wettelijke plicht de gegevens over een
dit ook nog voor de hogere leerjaren. Hierdoor kunnen
periode van drie jaar te rapporteren aan het
de scholen voor primair onderwijs de vorderingen van hun oud-leerlingen monitoren en daarmee hun
PO.
Gegevens gezamenlijk evalueren.
Effectiviteit evalueren en bezien of uitrollen
verwijzingsadvies evalueren. 3)
Uitwisselingsmarkten en themamiddagen Op dit moment vinden deze plaats in Gouda
wenselijk is.
(uitwisselingsmarkt Warme Overdracht) resp. Schoonhoven.
Eigenaar: themagroep Doorgaande Lijn
Plaatsingswijzer
Handhaven.
Naast dit alles is er een plaatsingswijzer ingevoerd, zulks in het licht van de wijzingen ten aanzien van het afnamemoment van de Cito-eindtoets.
Pagina 32 / 54
Eigenaar: themagroep Doorgaande Lijn
Nieuw te ondernemen acties, te maken arrangementen en te maken afspraken De samenwerking en afstemming tussen het PO en VO kan op verschillende aspecten worden verbeterd. Er kunnen ook nieuwe acties worden ondernomen, dan wel nieuwe arrangementen worden gemaakt, ook al omdat het (v)so ook deel uitmaakt van de swv-en. Onderstaand een voorstel. Beschrijving
Actie / ontwikkeling
Niveau basisondersteuning Van belang is te komen tot afstemming en het
transparant maken van de begrippen basis- en extra
In themagroep agenderen en oppakken.
ondersteuning. Hoe verhouden de beide basisondersteuningen van PO en VO zich tot elkaar?
Eigenaar: themagroep Doorgaande Lijn
Ontwikkelingsperspectiefplan (OPP) Leerlingen die in het PO extra ondersteuning krijgen
(en voor wie een OPP wordt opgesteld), moeten ervan verzekerd zijn dat dit doorloopt in het VO dan
In themagroep agenderen en oppakken.
Aandachtspunten bij de extra
wel dat hierover overleg heeft plaatsgevonden hoe dit
ondersteuning: administratief,
zou kunnen doorlopen.
inhoudelijk, qua begeleiding, financiën, informatie aan ouders, v.w.b. toekenning (TLV). Eigenaar: themagroep Doorgaande Lijn
Leren van elkaar Het is wenselijk dat het PO kennis neemt van de
huidige gang van zaken (onderwijsinhoudelijk, exameneisen, toelatingseisen, schoolonder-
In themagroep agenderen en oppakken.
steuningsprofielen e.d.) en het VO van de
Dit thema zo mogelijk koppelen aan de sub-regionale initiatieven.
onderwijskundige ontwikkelingen in het primair onderwijs.
Eigenaar: themagroep Doorgaande Lijn
Ondersteuningstoewijzing 1)
TLV-commissie
Beide SWV-en richten een commissie
Onderzoek is van belang of afstemming wenselijk en
TLV in. De procedures worden waar
mogelijk is.
wenselijk en mogelijk op elkaar afgestemd.
2)
Expertise
Beide SWV-en kiezen min of meer
Onderzoek is van belang of gemeenschappelijke
voor een overeenkomstig model voor
inzet van deskundigen wenselijk en mogelijk is.
de ondersteuningstoewijzing en wel d.m.v. het ‘schoolondersteuningsteam’.
Bezien of inschakeling van gemeenschappelijke deskundigen in het kader van nader onderzoek wenselijk en mogelijk is.
Eigenaar: themagroep Doorgaande Lijn
Pagina 33 / 54
Beschrijving
Actie / ontwikkeling
Zorgplicht Met de invoering van passend onderwijs geldt de
zorgplicht. Deze geldt echter formeel alleen voor leerlingen met een ondersteuningsvraag.
Onderzoeken hoe dit kan worden verbeterd.
In themagroep agenderen en oppakken.
Jaarlijks komt het voor dat een aantal leerlingen kort voor de zomervakantie nog geen school heeft, of omdat scholen voor VO menen dat zij de leerlingen niet de ondersteuning kunnen bieden of omdat de formatie plaatsing niet meer toelaat. Het komt ook voor dat de leerlingen feitelijk op het VSO aangewezen zijn. Deze leerlingen worden door
Eigenaar: VO / themagroep Doorgaande
het VO besproken in een bovenschools overleg.
Lijn
Aanpassen OKR met (V)SO en Jeugdhulp Van belang is dat het OKR ook gebruikt wordt voor
de verwijzing naar het (V)SO. Daarnaast is het van belang te onderzoeken of het OKR – of LVS – ook
OKR ook van toepassing verklaren op verwijzing naar het (V)SO;
Met gemeenten overleggen of het
deels gebruikt kan worden voor het arrangeren van
OKR – of LVS – deels ook gebruikt
Jeugdhulp.
kan worden voor het arrangeren van jeugdhulp. Eigenaar: themagroep Doorgaande Lijn
Pagina 34 / 54
6 BIJLAGE 6 – GEMEENSCHAPPELIJKE PARAGRAAF SAMENWERKINGSVERBANDEN RIJNSTREEK – GEMEENTEN Eindversie 23 oktober 2013 1
Inleiding: passend onderwijs en decentralisatie jeugdzorg – twee zielen, één gedachte?
Ieder kind verdient goed onderwijs. Goed onderwijs dat kinderen en jongeren in staat stelt hun talenten te ontwikkelen en dat hen uitdaagt om steeds een stap extra te zetten. De huidige organisatie van de extra onderwijsondersteuning biedt daarvoor, zowel inhoudelijk, structureel als financieel, onvoldoende mogelijkheden. Inhoudelijk doordat een passend onderwijsaanbod vaak verscholen zit ‘achter een diagnose’, te laat komt of niet dicht bij huis gerealiseerd kan worden. Structureel omdat de huidige systematiek een geheel is van ingewikkelde regels en complexe bekostiging, dat resulteert in lange doorlooptijden en onduidelijkheid over wie de regie heeft en de verantwoordelijkheid draagt. En tenslotte financieel aangezien de perverse prikkel van hulp na een diagnose heeft geleid tot een aanzienlijke stijging van indicaties. Doel passend onderwijs Het doel van passend onderwijs is, door het verleggen van verantwoordelijkheden en geldstromen, de mogelijkheden op goed onderwijs voor ieder kind en iedere jongere optimaal te benutten. Met passend onderwijs wordt daarom de verantwoordelijkheid voor de organisatie van de extra onderwijsondersteuning neergelegd bij de schoolbesturen, in overleg met ouders, leraren en gemeenten. Schoolbesturen krijgen met de start van passend onderwijs een zorgplicht en werken hierbij samen in een door de minister vastgesteld en regionaal afgebakend samenwerkingsverband. Door de verantwoordelijkheden dicht bij de scholen te beleggen kan beter worden aangesloten bij de ondersteuningsvraag van kinderen/jongeren en de specifieke kenmerken van het samenwerkingsverband. Goede ondersteuning in de reguliere scholen kan voorkomen dat kinderen e jongeren verwezen moeten worden naar het (voortgezet) speciaal onderwijs ((V)SO). Voor kinderen die dat echt nodig hebben, blijft het (V)SO bestaan. Deze wijzigingen zijn vastgelegd in de Wet passend onderwijs die op 5 november 2012 is gepubliceerd in het Staatsblad. Vanaf 1 augustus 2014 gaan de nieuwe samenwerkingsverbanden van start met passend onderwijs. Doel transitie jeugdzorg Dezelfde constatering over het tekort aan mogelijkheden en de negatieve gevolgen van slagboomdiagnostiek is de aanleiding geweest voor de nieuwe jeugdwet. In deze wet wordt geregeld dat de verantwoordelijkheid voor alle zorg voor jeugd ondergebracht wordt bij de overheidslaag die het dichtst bij de burger staat: de gemeente. Daarbij is, net als in passend onderwijs, niet enkel sprake van een verschuiving van middelen en verantwoordelijkheden, maar hoofdzakelijk van een inhoudelijke transformatie. Uitgangspunt daarbij is de eigen kracht van
Pagina 35 / 54
mensen benutten en het ontzorgen en normaliseren van de situatie. De ‘transitie jeugdzorg’ beoogt jeugdigen en hun ouders/gezinnen zo snel en licht mogelijk te ondersteunen of hulp te bieden om het zelf weer aan te kunnen, door de zwaardere jeugdhulp (inclusief ggz, kinderbescherming en jeugdreclassering) in te voegen in of toegankelijk te maken via het lokale hulpaanbod voor gezinnen. In de aanloop naar 1 augustus 2014 staan de nieuwe samenwerkingsverbanden voor de taak om een eigen systematiek van ondersteuningstoewijzing te ontwerpen en te organiseren. Bij het ontwerpen van een dergelijke systematiek hebben samenwerkingsverbanden van de minister de vrijheid gekregen om ‘te doen wat nodig is’ om voor iedere leerling binnen de grenzen van het samenwerkingsverband een passende onderwijsplek te garanderen. Gemeenten staan voor de uitdaging om voor januari 2015 het geheel van jeugdhulpvoorzieningen in te richten en af te stemmen. Zij worden daardoor gestimuleerd na te denken over een slagvaardiger en snellere manier van hulp rondom kinderen en gezinnen organiseren en worden daarnaast regievoerder en opdrachtgever voor uitvoeringsorganisaties. In beide gevallen moet de nieuwe systematiek zo zijn ingericht dat deze bijdraagt aan het realiseren de eigen missie en de visie en aan een integrale aanpak voor alle jeugdigen. Daarmee bieden de beide beleidswijzigingen zowel voor kinderen/jongeren en gezinnen, als voor scholen en gemeenten interessante kansen voor snellere en passender ondersteuning wanneer dat nodig is. De zes regionale samenwerkingsverbanden (PO en VO), het landelijk reformatorisch samenwerkingsverband en de vijftien gemeenten op het niveau van Holland-Rijnland zien deze kansen en zijn zich bewust van hun gezamenlijke verantwoordelijkheid. In de regio is men zich daarnaast bewust van het feit dat het gezamenlijk optrekken in deze transities voor alle partijen een meerwaarde oplevert. Middels deze gezamenlijke paragraaf in zowel de ondersteuningsplannen van de samenwerkingsverbanden als de jeugdbeleidsplannen van de gemeenten, trachten zij dan ook een verbindend kader in visie vast te stellen, waarbinnen een afgestemde, dekkende en passende structuur van onderwijs, zorg en ondersteuning kan ontstaan. Op die manier valt winst te behalen voor alle jeugdigen binnen Holland-Rijnland, zowel thuis als op school. De twee landelijke samenwerkingsverbanden op reformatorische grondslag (PO en VO) participeren in meerdere regio’s en dienen hun beleid ook op deze regio af stemmen. De intentie is om maximaal aan te sluiten bij de regionale afspraken. 2
Gedeelde missie en visie: de beweging van achter naar voren
De kern van de visie van zowel de betrokken samenwerkingsverbanden als de betrokken gemeenten is samen te vatten in drie kerntransities in het denken en handelen, afkomstig uit het Referentiekader – het leidende document van de onderwijssectoren bij invoering van passend onderwijs:
van achteren naar voren, met zo min mogelijk bureaucratie;
van curatief naar preventief, met hulp zodra dat nodig is;
van sectoraal naar integraal, op basis van een gedeelde verantwoordelijkheid.
Pagina 36 / 54
‘Van achter naar voren’ doelt op het verplaatsen van het moment waarop ondersteuning wordt geboden in een traject, zowel in de jeugdzorg als in de onderwijsondersteuning. Nu gebeurt dat niet direct na signalering, maar pas op het moment dat aan een vooraf vastgestelde set van indicatiecriteria wordt voldaan. Dit heeft tot gevolg dat kinderen en jongeren die niet, of net niet aan de indicatiecriteria voldoen, verstoken blijven van de (ook) voor hen benodigde hulp en ondersteuning. In een nieuwe systematiek is het van belang dat de benodigde ondersteuning achter de indicatiecriteria vandaan komt (‘van achteren’) en direct, snel en passend wordt georganiseerd in de directe leefomgeving van kinderen/jongeren en hun gezin. Professionals worden ingezet op de plek en op het moment waar zij het hardst nodig zijn en het meeste verschil kunnen maken: in en om de school, in en om de gezinnen. Van belang daarbij is dat zij bij het geven van die hulp tegen zo min mogelijk bureaucratische barrières aanlopen. Het gevolg van deze beweging van achteren naar voren is een nadruk op voorkomen, in plaats van de afhankelijkheid van curatief repareren. Hoe eerder hulp en ondersteuning beschikbaar zijn, hoe meer er wordt voorkomen dat een kleine stagnatie in de ontwikkeling van een kind of jongere uitgroeit tot een onderwijsachterstand, of jongerenproblematiek / een lastige gezinssituatie uitgroeit tot zware sociale problematiek. De verwachting is dat, door de nadruk te leggen op preventie, eveneens het aantal kinderen dat aangewezen is op specialistische (bovenschoolse) voorzieningen wordt gereduceerd. Een laatste punt in de kern van de visie is de overgang van sectoraal naar integraal. Daarbij doelt sectoraal op de huidige situatie, waarin hulp en ondersteuning vaak op gecompartimenteerde wijze bij kinderen en gezinnen terecht komen als gevolg van schotten tussen (uitvoerings)organisaties, slechte afstemming tussen hulpverleners en deskundigen onderling en een focus op diagnosticeren. We willen toe naar een situatie waarin zowel in cultuur als in structuur, zowel in denken als in doen, deze schotten worden opgeheven en de afstemming een wezenlijke voorwaarde voor effectieve hulp wordt. Zowel in het onderwijs als in de jeugdhulp tekenen zich de kaders van een dergelijke integrale benadering zich al af, zij het met twee verschillende invalshoeken:
In het primair onderwijs is men goed op weg om op alle scholen Handelingsgericht te werken. Die ontwikkeling is ook gaande op de scholen voor voortgezet onderwijs. Met Handelingsgericht werken (HGW) worden de onderwijsondersteuningsbehoeften in plaats van de beperkingen van leerlingen centraal gesteld en ligt de focus op oplossingsgericht handelen. Hiernaast gaat HGW uit van de continue afstemming en wisselwerking tussen het kind en zijn of haar sociale omgeving: de klas, de leerkracht, de ouders, etc. Het propageert daarmee (hoofdzakelijk) een integrale denk- en analysewijze: contextueel en transactioneel.
De gemeenten hebben het werken volgens de ‘ 1Gezin1Plan-werkwijze’ geïntroduceerd: het werken vanuit een gezinsplan dat uitgaat van de doelen die de jeugdige (het gezin) zelf stelt, dat zowel lichte als (waar nodig) specialistische hulp kan omvatten en rekening houdt met het complete sociale domein, waar het onderwijs deel van uitmaakt. Essentie is het versterken van de eigen kracht, met behulp van laagdrempelig advies en hulp op maat, waarbij het gezin of de jeugdige centraal staat. Het propageert daarmee (hoofdzakelijk) een integrale handelingswijze. Na een periode van gewenning wordt deze werkwijze steeds vaker benut.
Pagina 37 / 54
De beide bewegingen benadrukken dezelfde integraliteit, alleen leggen beide de nuance net anders. De essentie van de verbinding ligt dan ook in de (h)erkenning van de gezamenlijke verantwoordelijkheid voor alle kinderen en jongeren. De wijze waarop samenwerkingsverbanden en gemeenten hier reeds op aan het voorsorteren zijn, biedt heldere aanknopingspunten voor het ontwikkelen van een integrale systematiek. 3
Hoe krijgt dat praktisch zijn beslag?
De samenwerkingsverbanden in de regio hebben in de afgelopen jaren ieder hun eigen ontwikkeling in de richting van Passend onderwijs doorgemaakt. Daarbij zijn in ieder samenwerkingsverband verschillende keuzes gemaakt en verschillende thema’s uitgewerkt. Daarbij komt dat het primair en voortgezet onderwijs qua cultuur behoorlijk verschillend zijn. Tevens van belang om te beseffen bij het onderstaande gemeenschappelijk kader is dat er fundamentele verschillen zijn in de organisatie tussen het primair en het voortgezet onderwijs. Deze verschillen hebben invloed op de wijze waarop een nieuwe ondersteuningsstructuur kan worden ingericht. Zonder daar hier inhoudelijk op in te gaan, kan op hoofdlijnen worden vastgesteld dat:
Het VO met andere leeftijdsgroepen leerlingen te maken heeft en daardoor ook geconfronteerd wordt met andere ondersteuningsbehoeften/problematiek dan het PO.
Het VO is qua leerlingpopulatie al ‘gesegregeerd’, door de bestaande niveauverschillen.
De signaleringsfunctie in het VO gespreid is over veel docenten, terwijl deze in het PO in handen van maximaal twee leerkrachten ligt.
Daarnaast heeft een leerling op het voortgezet onderwijs een andere (vaak meer invloedrijke) rol in het eigen hulp- of arrangeerproces dan leerlingen op het PO (waar de ouders in dit proces een belangrijker rol spelen).
Door de schaalgrootte is het voor scholen voor voortgezet onderwijs vaak eenvoudiger / aantrekkelijker om de bij het proces van ondersteuningstoewijzing benodigde deskundigen (bijvoorbeeld een onderwijs/gedragsspecialist) in eigen dienst te hebben, dan deze te ‘delen’ met andere scholen.
In tegenstelling tot de meeste basischolen hebben scholen voor VO, SO, VSO en (basis)scholen met een specifieke signatuur vaak een regiofunctie. Door die regiofunctie moeten deze scholen andere afspraken maken met de gemeenten als het gaat om de inzet van wijkgebonden Jeugd- en Gezinsteams. Dit stelt andere (netwerk-)eisen aan de betrokken deskundigen.
Het primair onderwijs zoekt naar een wijze om zoveel mogelijk arrangeren in de basisschool zelf te laten plaatsvinden. Het voortgezet onderwijs zoekt hiernaast tevens naar een bovenschools platform voor het arrangeren van (bepaalde vormen van) extra ondersteuning. Dit vergt verschillende afspraken met de gemeente over de inzet van expertise voor de gezinskant.
Ondanks de verschillen in organisatie en uitwerking valt er, de ontwikkelingen overziend, echter ook een duidelijk gemeenschappelijk kader te ontwaren, hoofdzakelijk op het gebied van de afspraken in de basisondersteuning over de ondersteuningsstructuur in en om de scholen, of de ‘routing’. Van cruciaal belang in dat gemeenschappelijke kader is het werken met een collegiaal netwerk van professionals in en om de school, waarmee expertise aan de voorkant gebundeld is,
Pagina 38 / 54
de ondersteuningsbehoeften van een leerling helder in kaart kunnen worden gebracht en een arrangement voorbereid kan worden (hoe klein of groot ook). Het gaat daarbij expliciet niet om een nieuwe laag in het proces van ondersteuning toewijzen: het collegiale netwerk kan gezien worden als een methodiek voor het benoemen van ondersteuningsbehoeften en het vinden van oplossingen: een ondersteuningsteam met vaste deelnemers in de basisschool (directie, IB, leerkracht, ouders) en de juiste expertise dichtbij en direct te consulteren (onderwijsspecialist/gedragsspecialist, gezinsspecialist2). Juist de directe beschikbaarheid van de juiste expertise garandeert dat men elkaar kan vinden op het moment dat dat nodig is en dat er daardoor reeds aan de voorkant van het traject de juiste dingen gebeuren. In de regio dragen deze ondersteuningsteams diverse namen, waaronder bijvoorbeeld MZT (in 28.12) en MPO (in 28.13). Er wordt echter met alle benamingen gedoeld op hetzelfde team van directeur, IB, leerkracht, ouders, onderwijs- en gezinsspecialist. Bovenstaande impliceert dat het samenwerkingsverband erop kan vertrouwen dat scholen tot een weloverwogen afweging komen welk arrangement het beste past bij de ondersteuningsbehoefte van een leerling – zulks met inachtneming van de gestelde beleids- en budgettaire kaders. De conclusie kan zijn dat een leerling het best geholpen is met plaatsing op het SBO, praktijkonderwijs, LWOO of (V)SO. De toelaatbaarheidsverklaring (TLV) wordt (als onderdeel van het arrangeren en met behulp van beschikbare expertise) dan ook op het niveau van de school voorbereid. Hierbij is het van wezenlijk belang dat de school (met behulp van de onderwijsspecialist/gedragsspecialist) in staat is om een ontwikkelingsperspectief ( OPP) op te stellen. Dit is verplicht voor het afgeven van een toelaatbaarheidsverklaring en ouders hebben hier instemming op. In het primair onderwijs garandeert de betrokkenheid van onderwijs- en gezinsexpertise bij het vormgeven van een arrangement in de school dat wordt voldaan aan de wettelijke verplichting tot een deskundigenadvies voorafgaand aan een verwijzing naar SBO of SO. De toekenning van het arrangement hoeft daardoor niet óók nog eens op een hoger niveau in het samenwerkingsverband inhoudelijk getoetst te worden. In het voortgezet onderwijs zal de (op schoolniveau voorbereide) verwijzing naar het praktijkonderwijs, LWOO of VSO en – afhankelijk van de afspraken in het swv - naar andere bovenschoolse onderwijsplekken inhoudelijk beoordeeld worden door een commissie van het samenwerkingsverband. Toch is het – ook voor het primair onderwijs - de wettelijke taak en bevoegdheid van het samenwerkingsverband de TLV af te geven. Om beperking door bureaucratie te voorkomen wordt daarom voorgenomen het deskundigenadvies in principe over te nemen, tenzij dit conflicteert met de zienswijze van de school of de ouders, dan wel het beleid van het samenwerkingsverband. Het samenwerkingsverband toetst de aanvraag voor een TLV slechts procedureel, waarbij wordt gecontroleerd of alle verplichte en gewenste stappen in het proces (dat als onderdeel van de basisondersteuning is vastgelegd in het ondersteuningsplan) zijn doorlopen en er sprake is van een consistent advies. Enerzijds wordt hiermee voldaan aan de wettelijke verplichting en anderzijds wordt hiermee het vertrouwen in de arrangeercapaciteit van het collegiaal team in en om de scholen uitgesproken. Eenzelfde beweging richting een gemeenschappelijk kader is ook te vinden bij de gemeenten. Zij hebben het voornemen om op het niveau van de regio Holland-Rijnland bij het organiseren van
Pagina 39 / 54
de jeugdhulp (als onderdeel van de decentralisatie van de jeugdzorg) een vergelijkbare beweging te gaan maken als die in het onderwijs wordt voorgestaan. Ook in de jeugdhulp wil dit zeggen dat de expertise ‘achter de indicatie vandaan’ wordt gehaald, en meer voorin het traject wordt aangeboden. Dit gebeurt in de praktijk middels de zogenaamde Jeugd- en Gezinsteams. De teams moeten een cruciale rol vervullen bij het verhogen van de kwaliteit van de (preventieve) jeugdhulp en daarmee de vermindering van het gebruik van (zware) specialistische voorzieningen. De expertise van diverse soorten ambulante jeugdhulp uit het huidige stelsel wordt in deze teams samengevoegd. Daarmee wordt het hulpaanbod doelmatiger en overzichtelijker: voor ouders, maar ook voor scholen en andere (basis)voorzieningen. Vanaf 2015 moet er een regionaal dekkend aantal teams zijn. De Jeugd- en Gezinsteams werken vanuit het CJG en daarnaast zijn de teamleden regelmatig fysiek aanwezig in de basisvoorzieningen. Scholen en voorschoolse voorzieningen hebben een vaste Jeugd- en Gezinswerker, die bijvoorbeeld deel kan nemen aan het ondersteuningsteam op schoolniveau. In onderstaand schema is een visualisatie opgenomen van het toekomstmodel jeugdhulp HollandRijnland. Het onderwijs is een van de basisvoorzieningen in dit schema en zowel het CJG als de Jeugd- en Gezinsteams staan in het toekomstmodel in nauwe verbinding met het onderwijs.
Beide bovenstaande werkwijzen stellen professionals in het onderwijs en de jeugdhulp in staat hun primaire taak te verwezenlijken: voorin het traject, snel en adequaat, ondersteuning bieden opdat kinderen, het liefst in hun eigen sociale omgeving, een ononderbroken ontwikkelingsproces kunnen doormaken. De beweging ‘naar voren’ weerspiegelt de wens van de samenwerkingsverbanden en gemeenten om de nadruk van Passend onderwijs en de Transitie Zorg voor Jeugd daar te plaatsen waar deze het meest effect kan bewerkstelligen: dicht bij huis en in de eigen sociale omgeving.
Pagina 40 / 54
Door het op elkaar laten aansluiten van de routes binnen het onderwijs en binnen de jeugdhulp in de regio kan een slagvaardig, integraal en voor alle actoren overzichtelijk collegiaal netwerk ontstaan, dat in de scholen opereert op basis van een gedeelde, handelingsgerichte visie op de ontwikkeling van kinderen en jongeren. Bijkomend voordeel is dat op deze manier, in ieder geval op regionaal niveau, een voor alle betrokkenen overzichtelijke en eenduidige inrichting van het proces van ondersteuningstoewijzing ontstaat. Op die manier weten besturen, scholen en ouders dat er op diverse plekken in de regio met dezelfde maat gemeten wordt. Dit is tevens van belang voor de besturen voor (voortgezet) speciaal onderwijs in de regio. Naast de gemeenten op het niveau van Holland-Rijnland vormen immers ook de besturen voor (voortgezet) speciaal onderwijs een verbindende factor in de regio. Voor hen is het voor de eigen organisaties van belang dat bovengenoemde eenduidigheid in de systematiek van toewijzen regionaal geboden wordt en er een verbinding wordt gelegd met de gezinskant. Dit is specifiek van belang voor de, aan de scholen voor (V)SO verbonden, Commissies van Begeleiding, die betrokken zijn bij de toelating van leerlingen op de (V)SO-school en de begeleiding tijdens hun plaatsing. 4
Hoe bereiken we dat?
Nu de opdracht, visie en de contouren van de praktische uitwerking voor beide partijen verkend zijn is het de vraag op welke manier de eerder genoemde omslag in denken nu daadwerkelijk haar beslag kan krijgen in de praktijk van alledag: zowel in het onderwijs als in de jeugdhulpverlening. Het gevaar is dat we de belangrijke kernconcepten uit de gedeelde visie blijven benoemen in termen van structuren en instrumenten. We gaan daarmee voorbij aan de duale kern van elk veranderingsproces: dat verandering niet in enkel in structuren zit, maar voornamelijk ook in culturen: in mensen dus. De zes samenwerkingsverbanden, het landelijk reformatorisch swv en de vijftien Holland-Rijnland-gemeenten willen dan ook voornamelijk de handen op elkaar krijgen voor een cultuuromslag die het mogelijk maakt de gedeelde visie – om van indiceren te komen naar arrangeren door deskundige professionals – in de praktijk te realiseren. In uitwerking in de praktijk zou dat zijn beslag moeten krijgen in:
Het door samenwerkingsverbanden en gemeenten actief bevorderen van de gewenste cultuuromslag en de nieuwe wijze van werken.
Het zoveel mogelijk voorkomen van bureaucratie.
De vormgeving en instandhouding van een collegiaal netwerk van betrokken en gemotiveerde professionals.
Een zo praktisch en integraal mogelijke werkwijze van deskundigen, vanuit een realistisch kader.
Professionals de ruimte geven om gezaghebbend te opereren, om te zeggen ‘zo gaan we het doen’. Niet zonder (financiële) restricties en vastgestelde, richtinggevende kaders. Wel met een behoorlijke bewegings- en beslissingsvrijheid.
Vervang vaste criteria en ‘slagbomen’ (‘als u niet aan de voorwaarden voldoet, krijgt u geen hulp’) in diverse lagen van het proces van ondersteuning toewijzen (zowel aan de onderwijsals aan de gezinskant) door professionals op de route, geselecteerd op hun merites en hun competenties.
Vanuit de eigen deskundigheid daar waar nodig het intersectorale opzoeken. Onderken dat iedere sector zijn eigen expertise heeft en haar eigen methoden om deze in de praktijk in te zetten. Onderken tevens dat iedere sector ook blinde vlekken en beroepsdeformaties heeft.
Pagina 41 / 54
Onderken ten slotte dat twee sectoren altijd meer weten dan een. Zolang deze uitgangspunten gerespecteerd worden leert men van elkaar in plaats van dat men elkaar tegenwerkt.
Nagestreefd wordt dat gezamenlijk benodigde expertise efficiënt ingezet en bij voorkeur gezamenlijk bekostigd wordt;
Daar waar ondersteuning in het onderwijs en de jeugdhulp voor kinderen/jongeren en/of gezin nodig is, worden deze zoveel als mogelijk gelijktijdig ingezet en gestart;
Uitgaan van en benutten van de eigen kracht van kind, jeugdige en/of gezin en hun sociale netwerk;
Partijen zijn zich bewust dat dit verandertraject inspanningen en tijd van eenieder vergt.
Als bovenstaande ideaalbeelden werkelijkheid kunnen worden, is het pas echt mogelijk denk- en handelingskaders als Handelingsgericht werken en 1kind-1gezin-1plan tot hun recht te laten komen en in de praktijk handen en voeten te geven. 5
Wat leggen we vast en waar en wanneer leggen we dat vast?
Een omslag in het denken en doen zoals in de paragrafen hierboven beschreven is niet van de ene op de andere dag gerealiseerd. Veel zaken moeten worden uitgevonden, ontwikkeld en geprobeerd alvorens we met zekerheid kunnen zeggen wat werkt en wat niet. Samenwerkingsverbanden en gemeenten hebben weliswaar een tijdpad voor de invoering van nieuwe structuren, de nieuwe culturen kunnen niet ineens gemeengoed zijn. Voorgesteld wordt daarom om het schooljaar 20132014 te gebruiken om gezamenlijk de visie te verankeren. Deze visie zal vervolgens praktisch moeten voortvloeien in een ontwikkelagenda voor planjaar 2014-2015 en de periode daarna. In de eerste ondersteuningsplannen van de samenwerkingsverbanden PO en VO, en in de jeugdbeleidsplannen van de gemeenten, kan deze werkwijze beschreven worden als eerste stap in de richting van een werkelijk integrale manier van toewijzen van ondersteuning. De ontwikkelagenda voor 2014-2015 en verder zal daarmee het primaire onderwerp vormen voor het op overeenstemming gericht overleg tussen samenwerkingsverbanden en gemeenten. Doel is de onderwerpen op die agenda voor de jaarwisseling 2013 op hoofdlijnen afgestemd te hebben, en voor de start van schooljaar 2014-2015 uitgewerkt te hebben. Op deze ontwikkelagenda zal in ieder geval ruimte moeten zijn voor:
de uitwerking van de ondersteuningsteams en jeugd- en gezinsteams als collegiaal netwerk van deskundigen: geen geïnstitutionaliseerd overleg, maar een flexibele methodiek;
het in de praktijk het geven van ruimte aan professionals die gezaghebbend kunnen opereren;
aandacht voor taken en competenties die kwaliteit – en in combinatie met goede monitoring ook in enige mate financiële beheersing – garanderen;
gezamenlijke afspraken over professionalisering;
het werken met pilots en proeftuinen: klein beginnen, consciëntieus voortgang boeken; in 2014 zullen 6 proeftuinen van Jeugd- en Gezinsteams van start gaan in Holland-Rijnland;
het maken van functionele afspraken: horizontaal voor afspraken tussen onderwijs en opvang en verticaal voor afspraken tussen vve-po-vo-mbo;
belichting van de volle breedte van relevante gespreksonderwerken, waaronder: -
kinderopvang: afstemming tussen onderwijs en gemeenten over signalering, overdracht, doorgaande lijn, inzet van preventieve hulp, etc.;
Pagina 42 / 54
-
leerplicht en het voorkomen van thuiszitters;
-
huisvesting en de samenhang met passend onderwijs;
-
leerlingenvervoer in relatie tot voorzieningen van het swv;
-
AWBZ (begeleidingsfunctie): inzet van begeleidingsmiddelen vanuit het swv en de relatie met persoonsgebonden budgetten;
-
schoolbegeleiding;
-
onderwijsachterstanden/gewichtenregeling;
-
toeleiding naar scholing, arbeidsmarkt of dagbesteding voor kwetsbare doelgroepen;
-
specifieke voorzieningen van swv en jeugdhulpverlening.
Verantwoording Auteurs: Dick Rasenberg PO- Raad Bas Warner OOG onderwijs en jeugd Participanten: Samenwerkingsverbanden: SWV PO-28-01 SWV VO-28-01 SWV PO-28-12 SWV VO-28-02 SWV PO-28-13 SWV VO-28-03 SWV PO-00-01 SWV VO-00-01 Gemeenten: Alphen aan den Rijn Hillegom Kaag en Braassem Katwijk Leiden Leiderdorp Lisse Nieuwkoop Noordwijk Noordwijkerhout Oegstgeest Rijnwoude Teylingen Voorschoten Zoeterwoude
Pagina 43 / 54
7 BIJLAGE 7 – GEMEENSCHAPPELIJKE PARAGRAAF MIDDEN-HOLLAND GEMEENTEN Een sterke basis steun waar nodig arrangementen waar het moet
1
Inleiding: passend onderwijs en decentralisatie jeugdzorg – twee ontwikkelingen –
één dragende gedachte Ieder kind verdient een goede opvoedingssituatie en goed onderwijs. Beide stellen kinderen en jongeren in staat hun talenten te ontwikkelen en dagen hen uit om steeds een stap extra te zetten. De huidige organisatie van de extra onderwijsondersteuning en de jeugdzorg bieden - daarvoor, zowel inhoudelijk, structureel als financieel, onvoldoende mogelijkheden. Inhoudelijk doordat een passend onderwijs- en zorgaanbod vaak verscholen zit ‘achter een diagnose’, te laat komt of niet dicht bij huis gerealiseerd kan worden. Structureel omdat de huidige systematiek een geheel is van ingewikkelde regels en complexe bekostiging, dat resulteert in lange doorlooptijden en onduidelijkheid over wie de regie heeft en de verantwoordelijkheid draagt. En ten slotte financieel aangezien de perverse prikkel van hulp na een diagnose heeft geleid tot een aanzienlijke stijging van indicaties. Het doel van passend onderwijs is, door het verleggen van verantwoordelijkheden en geldstromen, de mogelijkheden op goed onderwijs voor ieder kind en iedere jongere optimaal te benutten. Uitgangspunt daarbij zijn de onderwijsbehoeften van het kind/de jongere. Met passend onderwijs wordt daarom de verantwoordelijkheid voor de organisatie van de extra onderwijsondersteuning neergelegd bij de schoolbesturen, in overleg met ouders, leraren en gemeenten. Schoolbesturen krijgen met de start van passend onderwijs een zorgplicht en werken hierbij samen in een door de 2
minister vastgesteld en regionaal afgebakend samenwerkingsverband . Door de verantwoordelijkheden dicht bij de scholen te beleggen kan beter worden aangesloten bij de ondersteuningsvraag van kinderen/jongeren en de specifieke kenmerken van het samenwerkingsverband. Goede ondersteuning in de reguliere scholen kan voorkomen dat kinderen en jongeren verwezen moeten worden naar het (voortgezet) speciaal onderwijs ((V)SO). Voor kinderen die dat echt nodig hebben, blijft het SBO en (V)SO bestaan. Deze wijzigingen zijn vastgelegd in de Wet passend onderwijs die op 5 november 2012 is gepubliceerd in het Staatsblad. Vanaf 1 augustus 2014 gaan de nieuwe samenwerkingsverbanden van start met passend onderwijs. De nieuwe jeugdwet beoogt op het gebied van zorg voor jeugd in wezen hetzelfde. In deze wet wordt geregeld dat de verantwoordelijkheid voor alle zorg voor jeugd ondergebracht wordt bij de overheidslaag die het dichtst bij de burger staat: de gemeente.
2
Uitgezonderd het reformatorisch onderwijs dat een landelijk samenwerkingsverband voor PO en VO heeft gevormd.
Pagina 44 / 54
Daarbij is, net als in passend onderwijs, niet enkel sprake van een transformatie van middelen en verantwoordelijkheden, maar hoofdzakelijk van een inhoudelijke transformatie. Uitgangspunt daarbij is de eigen kracht van mensen benutten en het ontzorgen en normaliseren van de situatie. De ‘transitie jeugdzorg’ beoogt jeugdigen en hun ouders/gezinnen zo snel en licht mogelijk te ondersteunen of hulp te bieden om het zelf weer aan te kunnen, door de zwaardere jeugdhulp (inclusief ggz, kinderbescherming en jeugdreclassering) er zo nodig tijdelijk ‘bij te halen’ of toegankelijk te maken via het lokale hulpaanbod voor gezinnen. In de aanloop naar 1 augustus 2014 staan de nieuwe samenwerkingsverbanden voor de taak om een eigen systematiek van ondersteuningstoewijzing te ontwerpen en te organiseren. Bij het ontwerpen van een dergelijke systematiek hebben samenwerkingsverbanden van de minister de vrijheid gekregen om ‘te doen wat nodig is’ om voor iedere leerling binnen de grenzen van het samenwerkingsverband een passende onderwijsplek te garanderen. Gemeenten staan voor de uitdaging om voor januari 2015 het geheel van jeugdhulpvoorzieningen in te richten en af te stemmen. Zij worden daardoor gestimuleerd na te denken over een slagvaardiger en snellere manier van hulp rondom kinderen en gezinnen organiseren en worden daarnaast regievoerder en opdrachtgever voor uitvoeringsorganisaties. De gemeenten in Midden-Holland hebben inmiddels een gezamenlijke visie op het sociaal domein en gezamenlijke visie op jeugdhulp vastgesteld. Daarbij zijn de volgende uitgangspunten voor de inrichting van de nieuwe sociale infrastructuur geformuleerd, die zijn opgenomen in het concept beleidskader Gebundelde Krachten:
de inwoners/kinderen staan centraal;
iedereen kan meedoen naar vermogen;
sturen op resultaat;
eigen kracht is de basis;
1gezin-1plan-1regisseur;
investeren in preventie;
optimaal gebruik van de mogelijkheden die de technologie ons biedt;
uitgaan van wraparound care: specialistische hulp wordt erbij gehaald om mee te kijken, te adviseren of even mee te ondersteunen.
In beide gevallen moet de nieuwe systematiek zo zijn ingericht dat deze bijdraagt aan het realiseren van de eigen missie en de visie en aan een integrale aanpak voor alle jeugdigen. Daarmee bieden de beide beleidswijzigingen zowel voor kinderen/jongeren en gezinnen, als voor scholen en gemeenten interessante kansen voor snellere en passender ondersteuning wanneer dat nodig is.
Pagina 45 / 54
3
De vier regionale samenwerkingsverbanden (PO en VO) en negen gemeenten op het niveau van Midden-Holland zien deze kansen en zijn zich bewust van hun gezamenlijke verantwoordelijkheid. Middels deze gezamenlijke paragraaf in zowel de ondersteuningsplannen van de samenwerkingsverbanden als de jeugdbeleidsplannen van de gemeenten, trachten zij een verbindend kader in visie vast te stellen, waarbinnen een afgestemde, dekkende en passende structuur van onderwijs, zorg en ondersteuning kan ontstaan. Op die manier valt winst te behalen voor alle jeugdigen binnen Midden-Holland, zowel thuis als op school. 2
Gedeelde missie en visie: de beweging van achter naar voren
De beweging van achter naar voren De kern van de visie van zowel samenwerkingsverbanden als gemeenten is samen te vatten in drie kerntransities in het denken en handelen, afkomstig uit het Referentiekader – het leidende document van de sectoren bij invoering van passend onderwijs:
van achteren naar voren, met zo min mogelijk bureaucratie;
van curatief naar preventief, met hulp zodra dat nodig is;
van sectoraal naar integraal, op basis van een gedeelde verantwoordelijkheid.
‘Van achter naar voren’ doelt op het verplaatsen van het moment waarop ondersteuning wordt geboden in een traject, zowel in de onderwijsondersteuning als in de jeugdzorg. Nu gebeurt dat niet direct na signalering, maar pas op het moment dat aan een vooraf vastgestelde set van indicatiecriteria wordt voldaan. Dit heeft tot gevolg dat kinderen en jongeren die niet, of net niet aan de indicatiecriteria voldoen, verstoken blijven van de (ook) voor hen benodigde hulp en ondersteuning. In een nieuwe systematiek is het van belang dat de benodigde ondersteuning zo veel mogelijk achter de indicatiecriteria vandaan komt (‘van achteren’) en direct, snel en passend wordt georganiseerd in de directe leefomgeving van kinderen/jongeren en hun gezin (‘naar voren’). Professionals worden ingezet op de plek en op het moment waar zij het hardst nodig zijn en het meeste verschil kunnen maken: in en om de school, in en om de gezinnen. Van belang daarbij is dat zij bij het geven van die hulp tegen zo min mogelijk bureaucratische barrières aanlopen. Het gevolg van deze beweging van achteren naar voren is een nadruk op voorkomen, in plaats van de afhankelijkheid van curatief repareren. Hoe eerder hulp en ondersteuning beschikbaar zijn, hoe meer er wordt voorkomen dat een kleine stagnatie in de ontwikkeling van een kind of jongere uitgroeit tot een onderwijsachterstand, of jongerenproblematiek / een lastige gezinssituatie uitgroeit tot zware sociale problematiek. Door nadruk op preventie wordt eveneens het aantal kinderen dat aangewezen is op specialistische (bovenschoolse) voorzieningen gereduceerd. Een laatste punt in de kern van de visie is de overgang van sectoraal naar integraal. Daarbij doelt sectoraal op de huidige situatie, waarin hulp en ondersteuning vaak op gecompartimenteerde wijze bij kinderen en gezinnen terecht komen als gevolg van schotten tussen (uitvoerings)organisaties,
3
De twee landelijke samenwerkingsverbanden op reformatorische grondslag (PO en VO) participeren in
meerdere regio’s en dienen hun beleid ook op deze regio af stemmen. De intentie is om maximaal aan te sluiten bij de regionale afspraken. Ten aanzien van het SWV VO/VSO MH&R moet worden opgemerkt dat dit SWV ook de regio Rijnstreek behelst, alwaar het betrokken is bij overeenkomstige ontwikkelingen in de intergemeentelijke regio Holland Rijnland.
Pagina 46 / 54
slechte afstemming tussen hulpverleners en deskundigen onderling en een focus op diagnosticeren. Het denken in nulde-, eerste- en tweedelijnsvoorzieningen moet worden omgezet naar het denken 4
in de hoofdtaken van jeugdhulp: opvoeden versterken, versterking ondersteuning en opvoeden overnemen. Inzet van hulp en dienstverlening binnen alle hoofdtaken betekent dat de jeugdige en zijn gezin nog steeds zo veel mogelijk in de dagelijkse leefomgeving wordt geholpen. We willen toe naar een situatie waarin zowel in cultuur als in structuur, zowel in denken als in doen, deze schotten worden opgeheven en de afstemming een wezenlijke voorwaarde voor effectieve hulp wordt. Zowel in het onderwijs als in de jeugdhulp tekenen zich de kaders van een dergelijke integrale benadering zich al af, zij het met twee verschillende invalshoeken:
In het primair onderwijs is men goed op weg om op alle scholen handelingsgericht te werken. Die ontwikkeling is ook gaande op de scholen voor voortgezet onderwijs. Met handelingsgericht werken worden de onderwijsondersteuningsbehoeften in plaats van de beperkingen van leerlingen centraal gesteld en ligt de focus op oplossingsgericht handelen. Hiernaast gaat HGW uit van de continue afstemming en wisselwerking tussen het kind en zijn of haar sociale omgeving: de klas, de leerkracht, de ouders, etc. Het propageert daarmee het integraal denken en analyseren vanuit de verschillende contexten waarin een jeugdige zich bevindt. contextueel en transactioneel.
In het onderwijs wordt gewerkt met ‘1 kind, 1 plan’. De gemeenten hebben het werken volgens de ‘ 1Gezin1Plan-werkwijze’ geïntroduceerd: het werken vanuit een gezinsplan dat uitgaat van de doelen die de jeugdige (het gezin) zelf stelt, dat zowel lichte als (waar nodig) specialistische hulp kan omvatten en rekening houdt met het complete sociale domein. Essentie is het versterken van de eigen kracht, met behulp van laagdrempelig advies en hulp op maat, waarbij het gezin of de jeugdige centraal staat. Het propageert daarmee (hoofdzakelijk) een integrale handelingswijze. Na een periode van gewenning wordt deze werkwijze steeds vaker benut.
De beide bewegingen benadrukken dezelfde integraliteit, alleen leggen beide de nuance net anders. De essentie van de verbinding ligt dan ook in de (h)erkenning van de gezamenlijke verantwoordelijkheid voor alle kinderen en jongeren. De wijze waarop samenwerkingsverbanden en gemeenten hier reeds op aan het voorsorteren zijn, biedt heldere aanknopingspunten voor het ontwikkelen van een integrale systematiek. Richtinggevende uitspraken In het samenspel tussen onderwijs en gemeenten geven onderstaande richtinggevende uitspraken het denk- en handelingskader aan om onderwijs- en zorgondersteuning te organiseren en aan te bieden:
4
In de visie op jeugdhulp van de regio Midden-Holland wordt dit ‘compartimenten’ genoemd. Het huidige
jeugdzorgstelsel is verdeeld in de zogenaamde ‘vrij toegankelijke zorg’ of ‘eerstelijnszorg’ en ‘tweedelijnszorg’. De overgang van de vrij toegankelijke zorg naar de tweede lijn vindt in het huidige stelsel plaats middels een indicatiestelling van Bureau Jeugdzorg of huisarts, waarmee het recht op jeugdzorg wordt vastgelegd. In de vormgeving van het nieuwe stelsel is een andere verdeling nodig: compartimenten in plaats van lijnen.
Pagina 47 / 54
1. Het versterken van de zelfredzaamheid/eigen kracht van kind/jeugdige en ouders/opvoeders en daarbij de dagelijkse leefomgeving benutten en ondersteunen. 2. Het bevorderen van de kwaliteit van opvoeden/opgroeien. 3. De ondersteuning en zorg die gegeven wordt is waar mogelijk school- en thuisnabij. 4. De school is een belangrijke vindplaats voor zowel nodige ondersteuning in het onderwijs als noodzakelijk zorg buiten het onderwijs. 5. Ouders en kind/jongere worden aan de voorkant bij processen van ondersteuning en zorg betrokken: niet praten over, maar praten met. 6. Zo veel mogelijk vindt de integratie van ondersteuning en zorg op het niveau van de school plaats: het realiseren van 1 kind, 1 gezin, 1 plan: de school als werkplaats. 7. Er wordt sterk ingezet op preventie: benodigde ondersteuning en zorg is snel, laagdrempelig beschikbaar. 8. Er is sprake van een continuüm van ondersteuning en zorg: “geen kind tussen wal en schip” en dat betekent dus ook “geen kinderen/jongeren die thuiszitten”. Ambities 1. Versterken van de ondersteuningsteams op de scholen: a.
professionaliseren op het gebied van integrale ondersteuning/zorg
b.
fysiek verbinden van ondersteuningsteam met jeugdhulp door sociaal team, met inachtneming van de regionale leerlingenstromen
2. Versterken van de signaleringskracht van medewerkers op de scholen w.b. opvoedingsvragen 3. Versterken van de communicatiekracht van medewerkers op de scholen naar ouders 4. Het in voorkomende gevallen gelijktijdig dan wel kort achtereenvolgend arrangeren en starten van de noodzakelijke ondersteuning en hulp door onderwijs en gemeenten. 3
Gezamenlijk doel
Het doel van de samenwerking tussen onderwijs en gemeenten is om jeugdigen in een veilige en gezonde omgeving onderwijs te bieden en te laten opgroeien tot zelfstandige volwassenen, die naar vermogen actief deelnemen aan het sociale, economische en culturele leven. Indien jeugdigen en ouders een extra stimulans of ondersteuning nodig hebben, is het doel van de samenwerking dat zij die snel, dichtbij en op hun maat krijgen. 4
Proces
Bovenstaande visie is een eindbeeld en is niet van de ene op de andere dag gerealiseerd. Veel zaken moeten worden uitgevonden, ontwikkeld en geprobeerd worden. Hier is in Midden-Holland al 5
een start mee gemaakt met de Voorlopersaanpak . Voorgesteld wordt om het schooljaar 20132014 te gebruiken om de gezamenlijke visie te verankeren. Voor de het planjaar 2014-2015 en de periode daarna vindt een doorontwikkeling plaats van de Voorlopersaanpak naar een praktische uitwerking in een ontwikkelagenda. Doel is de thema’s voor de ontwikkelagenda in januari 2013
5
In 2012 is de voorlopersaanpak passend onderwijs en zorg voor jeugd gestart vanuit de samenwerkings-
verbanden en de gemeenten in Midden-Holland. De voorlopersaanpak is bedoeld als aanjager en knooppunt voor de voorbereiding en implementatie van passend onderwijs PO en VO en de transitie zorg voor jeugd.
Pagina 48 / 54
vast te stellen, en voor de start van het schooljaar 2014-2015 uitgewerkt te hebben. De bestuurlijke regie hiervoor ligt in de regiegroep Voorlopersaanpak. Thema’s voor de ontwikkelagenda zijn:
De samenwerking tussen onderwijs en jeugdzorg, o.a. door: -
het ontwikkelen van een gezamenlijke werkwijze voor integrale toegang op het niveau van de school
-
uitwerking ondersteuningsteams op school
-
gezamenlijk vormgeven van een expertteam voor toegang tot maatwerkvoorzieningen jeugdhulp en speciaal onderwijs
Preventie: versterken van de pedagogische kracht van gezinnen
Anders inzetten van budgetten
Afstemming van scholing van professionals van onderwijs respectievelijk CJG
Onderwijshuisvesting
Leerplicht
Leerlingenvervoer
Overgangsmomenten
Afstemming met randgemeenten
Overleg structureel borgen op bestuurlijk niveau van de uitvoering
Anderstaligen
Onderwijs voor hoogbegaafden
Jeugdmatch
Versie 20-12-2013
Pagina 49 / 54
8 BIJLAGE 8 – BEGRIPPENLIJST EN AFKORTINGEN Zorgplicht In de wetgeving met betrekking tot passend onderwijs hebben de schoolbesturen zorgplicht gekregen. Deze zorgplicht geldt voor de leerlingen waarvan is vastgesteld dat ze een extra ondersteuningsbehoefte hebben. Voor alle andere leerlingen geldt de toelating volgens de reguliere aanmeldingsprocedure. De invoering van passend onderwijs betekent dat wanneer ouders hun kind dat extra ondersteuning behoeft op een bepaalde school aanmelden, deze school de taak heeft dit kind een zo goed mogelijke plek in het onderwijs te bieden. Als de school zelf geen passend onderwijs kan bieden, heeft de school de verantwoordelijkheid om in overleg met andere scholen vaan het swv na te gaan welke school wel een passend onderwijsaanbod kan bieden. De formele verantwoordelijkheid voor zorgplicht ligt bij de besturen van de scholen van het swv. Doordat scholen op zoek moeten naar een school die wel een passend onderwijsaanbod heeft, hoeven ouders niet langer meer zelf diverse scholen af om passend onderwijs voor hun zoon/dochter te vinden. Om de zorgplicht waar te kunnen maken moeten alle scholen voor regulier en voortgezet speciaal onderwijs binnen een samenwerkingsverband met elkaar samenwerken. Deze samenwerking is niet vrijblijvend. Doel is om gezamenlijk een dekkend aanbod van onderwijsondersteuning in de regio te bieden, zodanig dat leerlingen – al dan niet met extra ondersteuning – een ononderbroken ontwikkelingsproces kunnen doormaken. Basisondersteuning Dit is de door het samenwerkingsverband afgesproken onderwijszorg die een school aan alle leerlingen moet kunnen bieden. De basisondersteuning wordt vastgelegd in het ondersteuningsplan van het samenwerkingsverband. De basisondersteuning is niet landelijk vastgesteld; samenwerkingsverbanden bepalen zelf het niveau van basisondersteuning die de scholen binnen het samenwerkingsverband bieden. De basisondersteuning kan dus verschillen per regio. De kwaliteit van de basisondersteuning moet voldoen aan door de onderwijsinspectie vastgestelde normen. Extra ondersteuning Dit zijn alle vormen van onderwijsondersteuning die de basisondersteuning overstijgen. Binnen ‘extra ondersteuning’ kunnen verschillende typeringen voor het aanbod worden gebruikt, zoals lichte en zware ondersteuning of een indeling in zwaartecategorieën. Extra onderwijsondersteuning gaat niet alleen over onderwijs, maar ook om andere vormen en combinaties van onderwijs, ondersteuning en/of zorg die niet onder de definitie van de basisondersteuning binnen het samenwerkingsverband vallen. Het samenwerkingsverband legt zelf de grens tussen basisondersteuning en extra ondersteuning.
Pagina 50 / 54
De beschikbare financiële middelen en afspraken over de verdeling daarvan binnen het samenwerkingsverband zullen mede bepalen waar die grens gelegd wordt. Ondersteuningsplan Binnen het samenwerkingsverband maken de besturen met elkaar afspraken over de manier waarop alle leerlingen in het samenwerkingsverband zo goed mogelijk de passende ondersteuning kunnen krijgen die zij nodig hebben. Deze afspraken worden vastgelegd in het ondersteuningsplan. Het ondersteuningsplan geldt maximaal voor vier jaar en wordt ter instemming voorgelegd aan de ondersteuningsplanraad (OPR). Ook wordt het ondersteuningsplan besproken met alle gemeenten in de regio in een op overeenstemming gericht overleg. Voor 1 mei voorafgaand aan het eerste schooljaar waarop het ondersteuningsplan betrekking heeft, moet dit plan aan de inspectie worden toegestuurd. Ondersteuningsplanraad (OPR) De samenwerkingsverbanden passend onderwijs zijn verplicht een ondersteuningsplanraad in te stellen. Dit is de medezeggenschapsraad (MR) van het samenwerkingsverband. De ondersteuningsplanraad bestaat voor de helft uit personeel en voor de helft uit ouders (en leerlingen). De leden van de ondersteuningsplanraad worden afgevaardigd door de leden van de MR-en van de scholen in het samenwerkingsverband. De OPR heeft instemmingsbevoegdheid ten aanzien van het ondersteuningsplan van het samenwerkingsverband. Dit betekent dat de OPR moet instemmen met het plan, voordat het kan worden vastgesteld en uitgevoerd. Schoolondersteuningsprofiel (SOP) Iedere school stelt een schoolondersteuningsprofiel op. In dit profiel beschrijft de school welke ondersteuning de school kan bieden en hoe deze ondersteuning is georganiseerd. De school moet minimaal de basisondersteuning die in het samenwerkingsverband is afgesproken realiseren. Daarnaast kan de school extra ondersteuning aanbieden. De medezeggenschapsraad van de school heeft adviesrecht op het vaststellen van het ondersteuningsprofiel. Alle schoolondersteuningsprofielen van de scholen in het samenwerkingsverband samen zorgen voor een dekkend aanbod, zodat alle leerlingen passend onderwijs kunnen krijgen. Het schoolondersteuningsprofiel maakt duidelijk of en waarin de school zich specialiseert (de extra ondersteuning). Het schoolondersteuningsprofiel speelt daarnaast een rol in het toelatingsbeleid van de school. Ontwikkelingsperspectief (OPP) Voor leerlingen die extra ondersteuning ontvangen wordt een ontwikkelingsperspectief opgesteld. In het ontwikkelingsperspectief beschrijft de school de doelen die een leerling zal kunnen halen. Het bevat in elk geval de te verwachten uitstroombestemming en de onderbouwing daarvan met een beschrijving van de belemmerende en bevorderende factoren die van invloed zijn op het onderwijsproces. In het regulier onderwijs worden ook de afwijkingen van het reguliere onderwijsprogramma en de te bieden begeleiding en ondersteuning beschreven.
Pagina 51 / 54
In het nieuwe onderwijsstelsel van passend onderwijs vervangt het ontwikkelingsperspectief het handelingsplan. De Inspectie van het Onderwijs ziet toe op de kwaliteit van het onderwijs, en daarmee ook op het ontwikkelingsperspectief. Op overeenstemming gericht overleg gemeenten (OOGO) Het bestuur van het samenwerkingsverband overlegt met alle gemeenten in het samenwerkingsverband over het ondersteuningsplan. Dit op overeenstemming gericht overleg heeft betrekking op de inhoud van het ondersteuningsplan, de ondersteuning aan leerlingen, de aansluiting op de jeugdzorg, het leerlingvervoer en de onderwijshuisvesting. Referentiekader Het referentiekader geeft schoolbesturen en samenwerkingsverbanden handvatten om passend onderwijs in de dagelijkse praktijk te brengen, op school en binnen het samenwerkingsverband. Het referentiekader is een verzameling werkwijzen, instrumenten, modellen en afspraken. Het helpt schoolbesturen en samenwerkingsverbanden om toegankelijke en specialistische ondersteuning uit te werken voor leerlingen die dat nodig hebben. De PO-Raad, VO-raad, AOC Raad en de MBO Raad stelden dit referentiekader op als hulpmiddel bij de inhoudelijke invulling van passend onderwijs. Samenwerkingsverband (SWV) Scholen gaan samenwerken in regionaal ingedeelde en door de minister bepaalde samenwerkingsverbanden. Er komen ongeveer 150 samenwerkingsverbanden, 75 voor het primair en 76 voor het voortgezet onderwijs. Samenwerkingsverbanden worden een privaatrechtelijk rechtspersoon zonder winstoogmerk (stichting, vereniging, coöperatie) en statutair vastgelegd. In het samenwerkingsverband maken de scholen onder meer afspraken over welke begeleiding in de reguliere scholen kan worden geboden, welke kinderen geplaatst kunnen worden in het (voortgezet) speciaal onderwijs en over de verdeling van de ondersteuningsmiddelen. Verevening In de wet is bepaald dat de omvang van het budget voor het samenwerkingsverband wordt bepaald op basis van het aantal leerlingen van het samenwerkingsverband. Naar rato krijgt ieder samenwerkingsverband dus evenveel ondersteuningsbekostiging. Dit wordt de verevening genoemd. Op dit moment verschilt het aantal indicaties voor zware ondersteuning (indicaties voor speciaal onderwijs en het rugzakje) sterk per samenwerkingsverband. Daarom is er een overgangsregeling. Daarmee wordt het samenwerkingsverband gecompenseerd voor het verschil tussen de niet verevende, en de verevende situatie. Dit verschil wordt eenmalig bepaald op basis van 1-10-2011. In 2015-2016 wordt dit verschilbedrag voor 100% toegevoegd/afgetrokken van het normatief budget van het samenwerkingsverband. In de jaren die volgen is dit percentage respectievelijk 90%, 75%, 60% en 30%.
Pagina 52 / 54
Lijst met afkortingen AB
Ambulante begeleiding
AMK
Advies- en meldpunt kindermishandeling
AOC
Agrarische onderwijscentra
AWBZ
Algemene wet bijzondere ziektekosten
BvO
Bureau voor Ondersteuningstoewijzing
CGB
Commissie Gelijke Behandeling
CJG
Centrum voor Jeugd en Gezin
DOD
Digitaal overdrachtsdossier
LEA
Lokale educatieve agenda
LGF
Leerlinggebonden financiering
MBO
Middelbaar beroepsonderwijs
MPO
Meer Partijen Overleg
OCW
Ministerie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
OOGO
Op overeenstemming gericht overleg
OPR
Ondersteuningsplanraad
PCL
Permanente Commissie Leerlingenzorg
PGB
Persoonsgebonden budget
PO
Primair onderwijs
PrO
Praktijkonderwijs
REC
Regionale Expertisecentrum
RMC
Regionaal Meld- en Coördinatiefunctie
ROC
Regionaal Opleidingscentrum
RVC
Regionale Verwijzingscommissie
SBAO of SBO
Speciaal basisonderwijs
SO
Speciaal onderwijs
SOSO
Stichting ondersteuning scholen en onderwijs
SWV
Samenwerkingsverband
TLC
Toelaatbaarheidscommissie
Pagina 53 / 54
VO
Voortgezet onderwijs
VSO
Voortgezet speciaal onderwijs
VSV
Voortijdig schoolverlaten
VVE
Voor- en vroegschoolse educatie
WBP
Wet bescherming persoonsgegevens
WEB
Wet educatie en beroepsonderwijs
WEC
Wet op de Expertisecentra
WGBH/CZ
Wet gelijke behandeling op grond van handicap of chronische ziekte
WMO
Wet maatschappelijke ondersteuning
WMS
Wet medezeggenschap scholen
WOOS
Wet overige OCW-subsidies
WOR
Wet op de ondernemingsraden
WOT
Wet op het onderwijstoezicht
WPO
Wet op het primair onderwijs
WSNS
Weer samen naar school
WVO
Wet op het voortgezet onderwijs
ZAT
Zorg- en adviesteam
ZVW
Zorgverzekeringswet
Pagina 54 / 54