2007-03
FOTO: WIL GROENHUIJSEN
Levendige discussies
In dit nummer:
Het advies van de commissie Elzenga over regionalisering binnen de VRU Het houdt de gemoederen bezig binnen gemeentebesturen en in alle geledingen van de brandweerkolom: regionalisering. Bestuurders wegen de voors en tegens af, commandanten denken hard na over de gevolgen voor hun korps, de brandweerman of -vrouw vraagt zich af wat hij of zij ermee opschiet. Onlangs verscheen het rapport van de Commissie Elzenga, met daarin een aantal cruciale adviezen en aanbevelingen. Het Dagelijks Bestuur (DB) van de VRU nam deze, voorzien van een aantal aanvullingen, over en legde ze voor aan het Algemeen Bestuur (AB). Aan het woord is Ties Elzenga, burgemeester van Veenendaal en voorzitter van de naar hem genoemde commissie.
W
Wat heeft uw commissie precies onderzocht, en waarom? “De commissie is in het leven geroepen om binnen de VRU draagvlak te creëren voor regionalisering van de brandweer en om te onderzoeken op welke punten deze omvangrijke operatie voordelen met zich meebrengt, waar sprake is van knelpunten en hoe regionalisering er in de praktijk uit zou moeten zien. Het werk van de commissie leverde een aantal concrete adviezen en aanbevelingen op waarmee het DB van de VRU uit de voeten kon bij het doen van beleidsvoorstellen aan het AB. Want het is dit orgaan dat uiteindelijk beslist of we wel of niet gaan regionaliseren. De commissie diende er dus voor te zorgen dat het bestuur van de VRU over
voldoende en grondig onderzochte informatie beschikt om een afgewogen beslissing te kunnen nemen. Een beslissing die vervolgens gedragen kan worden door de betrokken gemeentebesturen en de brandweermensen van de lokale korpsen.”
Het onderzoeksrapport is inmiddels verschenen. Wat zijn de belangrijkste conclusies? “Onze voornaamste conclusies, en daarmee de aanbevelingen aan het DB zijn de volgende: 1. De noodzaak om te regionaliseren staat vast. Gemeenten kunnen bepaalde aspecten van de brandweerzorg soms niet alleen aan, met name de opgeschaalde situatie bij grote incidenten. We moeten de brandweer-
taken samen aanpakken, waarbij we meer kunnen doen met minder middelen. 2. Al het brandweerpersoneel gaat over naar de regio. Het maken van een ‘knip’ (alleen een bepaald deel van het personeel regionaliseren) ligt niet voor de hand en zorgt alleen maar voor hindernissen en een onnodig ingewikkelde organisatie. Het is belangrijk om een ‘wij-gevoel’ te creëren en alle schakels van de veiligheidsketen bij elkaar te houden. 3. Om de afstand tussen regio en lokale brandweer niet te groot te laten worden, wordt aanbevolen om de uitvoering van de brandweertaken districtsgewijs te organiseren. Het district vormt geen bestuurlijke laag, maar is puur operationeel van aard. Hierdoor wordt de organisatie van
vru brul
Rampbestrijdingsplan Dijkring 15 afgerond pagina 3
Guy Roumans over regionalisering pagina 6
FOTO: WIL GROENHUIJSEN
rondom een koelbloedig rapport
bgc ghor
Afschakelplan nader belicht pagina 13
Interview met Armand Höppener pagina 17
vru
Ve i l i g h e i d s r e g i o U t r e c h t
de uitvoering niet te log en te zeer op afstand geplaatst, maar blijft deze flexibel genoeg om dingen snel te kunnen regelen. 4. Voor wat betreft de kosten adviseert de commissie om een objectieve verdeelsleutel te hanteren. Als uitgangspunt is de door de NVBR
Stand van zaken regionalisering Tijdens de Algemeen Bestuur vergadering van 4 juli hebben de burgemeesters met elkaar gesproken over de regionalisering van de brandweer. Besloten is om de beschikbare financiële gegevens per gemeente, waarmee de brandweerzorg inzichtelijk wordt gemaakt, te valideren en te specificeren. De komende maanden wordt daarover met iedere gemeente afzonderlijk overleg gevoerd. Omdat het zorgvuldig doorlopen van dit proces enige tijd vergt, is besloten om voor de verdere besluitvorming meer tijd te nemen. Zoals het er nu naar uitziet, wordt het besluit over regionalisering genomen in de vergadering van het Algemeen Bestuur van 28 november
gehanteerde berekening sterkte beroepspersoneel per gemeente genomen. Of anders gezegd: hoeveel beroepspersoneel heeft een gemeente nodig om haar lokale brandweertaken goed en verantwoord uit te kunnen voeren. Het AB heeft zich in het recente verleden in het kader van het Project Versterking Brandweer over het noodzakelijk geachte niveau uitgesproken en daaraan de score ‘8’ verbonden. Elke gemeente weet door deze berekening waaraan zij zal moeten voldoen en wat daarvan de kosten zijn. Voor de basisbrandweerzorg blijft het lokale bestuur financieel verantwoordelijk. Op districts- en regionaal niveau wordt de wijze van uitvoering waar nodig aangestuurd en afgestemd”.
Welke pijnpunten denkt u dat er bij regionalisering meespelen? “Als eerste, simpelweg: geld. We hebben vastgesteld dat we een bepaald niveau willen behalen, en dat kost nu eenmaal geld. Dit punt leeft vooral bij bestuurders, niet zozeer bij brandweermensen. Zij gaan allereerst voor kwaliteit. Omdat we bij regionalisering de brandweerzorg met z’n allen gaan doen, kunnen we veel kosteneffectiever werken. Onderzoek laat dat duidelijk zien.
Op de tweede plaats: medezeggenschap. Het is heel belangrijk om het proces van regionalisering goed te organiseren. Betrokkenheid van alle partijen is daarbij het sleutelwoord. Je moet, als gemeentebestuur en ook als leidinggevende bij de brandweer, je mensen uit kunnen leggen wat er gaat gebeuren en waarom gekozen is om dingen op een bepaalde manier te organiseren. Als dat niet goed gebeurt, raken mensen niet overtuigd van de noodzaak om bepaalde zaken ingrijpend te veranderen en haken ze af in het proces. Hier ligt een belangrijke taak. Voor ons, als leden van het Algemeen Bestuur, maar ook voor de gemeentebesturen en het management bij de brandweer. Zelf hecht ik er aan dat vooral veel aandacht wordt besteed aan de positie van onze vrijwilligers. Zij vormen immers de ruggengraat van de brandweer en zijn gebaat bij een brandweer die wat organisatie en aansturing betreft van hoge kwaliteit is. Hun grote betrokkenheid bij met name de ‘warme’ kant van het brandweervak vraagt om heldere en voortvarende besluitvorming van de bestuurders.” Piet Peeters
Meer over regionalisering is te vinden in de katernen van de BRUL en het BGC.
Wat is een ‘8’? In de discussie over regionalisering is de 8 als aanduiding voor het gewenste kwaliteitsniveau een eigen leven gaan leven. Men gebruikt het als rapportcijfer om de kwaliteit van de lokale brandweer aan te duiden, terwijl dit nooit zo is bedoeld. Zo ontstaat ook het beeld bij gemeenten: ‘een 8 is niet nodig, een 6 is ook voldoende’. De 8 is echter een kwaliteitsaanduiding, die de grens aangeeft tussen voldoende en onvoldoende. Als je een 8 of hoger scoort, heb je de zaken goed geregeld. Scoor je lager, dan moet er een kwaliteitsslag worden gemaakt. Een gemeente scoort een 8 als aan de volgende eisen is voldaan (PVB-normen): • Lokale beroepsformatie (kantoor) op sterkte. • Geen achterstanden in taakuitvoering. • Repressieve normopkomsttijden worden gehaald. • Voldoende repressief personeel (beroeps en vrijwillig). • Alle personeel voldoende opgeleid en geoefend. • Alle materieel in goede staat en voorzien van vereiste keuringen. • Middelen en huisvesting geboekt cf. Besluit begroting en Verantwoording.
Oefendoelen in balans bij oefening ‘Voortuin’ Een compacte oefening, waarbij de oefendoelen voor alle deelnemende organisaties goed in balans waren; zo mag oefening ‘Voortuin’ in het kort worden samengevat. Bij de voorbereiding van de oefening, die op 14 april in de Utrechtse wijk Voordorp werd gehouden, zijn lessen van eerdere rampenoefeningen ter harte genomen. De oefening is de eerste in onze regio die door een onafhankelijk multidisciplinair evaluatieteam wordt geëvalueerd.
toe. “Het team is opgezet door de Nederlandse Politie Academie en bestaat uit ervaren praktijkmensen vanuit alle operationele kolommen. Op deze manier krijgen we een echt kritische en objectieve evaluatie, waarmee we onszelf een spiegel kunnen voorhouden. We denken vanuit onze eigen professionaliteit misschien wel dat we het goed doen, maar hoe goed zijn we nu echt? Dat weten we als het eindverslag op tafel ligt.” Volgens Frank Rosier is een scenario gekozen dat recht deed aan de oefendoelen van alle disciplines, mede met de lessen van ‘Opgespoord’ in gedachten. “Tijdens die oefening werden de risico’s voor de hulpverleners als gevolg van gewonde terroristen en aanwezige explosieven topzwaar benadrukt. Daardoor lag de hulpverlening veel te lang stil en kwamen sommige hulpverleners nauwelijks aan de uitvoering van hun taken toe. Veel oefendoelen werden dan ook niet gehaald.”
sen van bijstandverlenende eenheden naar de plaats van het ongeval en het begeleiden van ambulances naar de ziekenhuizen. Frank Rosier: “Ook hier hebben we gekeken naar lessen van eerdere oefeningen. Zo bleek bij de grote landelijke terreurbestrijdingsoefening Bonfire in 2005 dat de loodspostenprocedure voor het in banen leiden van de buitenregionale bijstand niet goed functioneerde, waardoor de eenheden niet goed gedoseerd op het rampterrein arriveerden. Bij oefening Voortuin was het aandeel interregionale bijstand weliswaar beperkt, maar toch wilden we onze loodspostprocedure eens testen. Op papier is het allemaal wel goed geregeld, maar pas in de praktijk zie je of het ook echt volgens plan functioneert. De eerste indruk is dat de procedure goed is, maar dat vooral de communicatie nog aandacht verdient, aangezien toch enkele eenheden niet op de juiste plek terechtkwamen.” Rob Jastrzebski
Loodsposten Facetten die tijdens oefening Voortuin nadrukkelijk aandacht kregen, waren het werken met loodsposten, het gid-
Botsing op een overweg; een realistisch scenario
2
Verkeers Ongevallen Analyse van Politie Utrecht zijn werk had gedaan. Het scenario werd dus tot en met de nazorgfase uitgespeeld.
Onafhankelijke evaluatie Een team van onafhankelijke waarnemers volgde kritisch het verloop van de hulpverlening op alle onderdelen en zal de bevindingen verwerken in een evaluatieverslag, dat binnenkort verschijnt. “Het was de eerste keer dat we gebruik hebben gemaakt van een onafhankelijk waarnemersteam”, licht algemeen oefenleider Frank Rosier
FOTO’S: ROB JASTRZEBSKI
E
Eén van de bijzondere aspecten aan oefening Voortuin was het grote aantal betrokken deelnemende organisaties. Naast brandweer, regiopolitie, spoorwegpolitie, GHOR, ambulancediensten, het Nederlandse Rode Kruis en diverse gemeentelijke actiecentra, namen ook eenheden van de krijgsmacht aan de oefening deel. Zowel in de voorbereiding als bij de operationele uitvoering. Daarnaast werd de volledige gewondenafvoerketen tot en met de opname in twee ziekenhuizen beoefend en werd het oefenterrein pas vrijgegeven nadat ook de afdeling
Lees verder: Grip op gewondenstroom met Slachtoffervolgsysteem en Relaas van een LOTUS-slachtoffer op pagina 18
FOTO: WIL GROENHUIJSEN
in een nieuw plan geregeld Het nieuwe rampbestrijdingsplan Dijkring 15 onder de loep In Nederland is steeds meer aandacht voor de problemen rondom de waterhuishouding. Hevige regenval, water dat niet genoeg ruimte heeft, rivieren die buiten hun oevers treden, er moet iets gebeuren. Zo is het ook met de voorbereiding op een mogelijke overstroming. Onlangs presenteerde de VRU het nieuwe rampbestrijdingsplan (Dreiging) Dijkdoorbraak Krimpener- en Lopikerwaard, dat de rampenbestrijding bij een dijkdoorbraak vanuit een nieuwe invalshoek bekijkt. Elsbeth van der Graaf, projectleider Risicobeleid Overstromingen binnen de VRU en ambtelijk ondersteuner van mevrouw Van Vliet (burgemeester van Amersfoort, red.), lid van de landelijke Taskforce Management Overstromingen (TMO), licht de achtergronden ervan toe.
D
De Taskforce Management Overstromingen De TMO spreekt niet van een worst case scenario, maar heeft het liever over een ‘EDOS’, een Ergst Denkbare Overstroming. Het is het type ramp dat maatgevend is bij de voorbereiding van hulpdiensten en overheden op een mogelijke dijkdoorbraak. Dat dit meer met de VRU te maken heeft dan je zou denken, wees een risicoanalyse uit, gedaan in het kader van de Leidraad Maatramp en de Leidraad Operationele Prestaties. Hieruit blijkt dat er binnen het verzorgingsgebied van de VRU sprake is van een regelrechte ‘ramppiek’, waar het gaat om het risico op een overstroming. Een stimulans voor de Utrechtse voorbereiding op overstroming is de landelijke aandacht die dit ramptype momenteel krijgt, met als voorbeeld de vorming van de hierboven genoemde TMO. Elsbeth van der Graaf: “Het doel van de TMO is de voorbereiding op mogelijke overstromingen op het juiste peil te brengen. Het bleek namelijk dat de planvorming, het oefenen, de crisiscommunicatie en de risicocommunicatie allemaal niet het gewenste niveau hadden. Bij een
overstroming zijn zoveel verschillende partijen betrokken, dat het een complex probleem is. Een landelijke taskforce vormt een overkoepelend orgaan die niet vanuit één invalshoek naar het probleem kijkt, maar z’n werk doet met het algemeen belang voor ogen. Volgens de TMO moet er (meer) aandacht besteed worden aan de volgende acht gebieden: 1. oefenen 2. planvorming 3. scenario’s 4. risicocommunicatie 5. crisiscommunicatie 6. een landelijk expertisenetwerk 7. de rol van de waterschappen in veiligheidsregio’s 8. nazorg. Uiteindelijk moet dit alles uitmonden in een landelijke oefening die eind 2008 plaats zal vinden.”
Het nieuwe rampbestrijdingsplan Terug naar de VRU en het nieuwe rampbestrijdingsplan. Elsbeth van der Graaf: “Omdat uit de risicoanalyse bleek dat het risico van een overstroming op het grondgebied van de VRU aanzienlijk is, hebben we het opstellen van rampbestrijdingsplannen
voortvarend opgepakt. Daarbij hebben we een ander perspectief gehanteerd dan gebruikelijk is. Normaal gesproken wordt een rampbestrijdingsplan opgesteld voor een gemeente of (een deel van) een veiligheidsregio, maar in het geval van overstromingen wordt de indeling in dijkringen aangehouden. Dat is veel logischer, maar betekent wel dat je met een veelheid aan organisaties en bestuursniveaus te maken hebt. De provincie Utrecht heeft met zes dijkringen te maken, waarbij de Krimpener- en Lopikerwaard - het gebied waarvoor het nieuwe rampbestrijdingsplan geldt wordt aangeduid als Dijkring 15. Je praat daarbij over twee waterschappen, twee provincies, dertien gemeenten en drie regio’s (Rotterdam-Rijnmond, Hollands Midden en de VRU). Afgesproken is dat voor de dijkring één regio de coördinatie heeft, bij Dijkring 15 is dat dus de VRU. De provincie Utrecht heeft meegewerkt aan de voorbereiding van het nieuwe rampbestrijdingsplan. Ten behoeve van het interregionale en interprovinciale deel is een convenant gesloten voor wat betreft de bestuurlijke en operationele leiding. Voor bovenregionale zaken geeft het Regionaal
Coördinerend Beleidsteam (RCBT) Utrecht zwaarwegende adviezen over evacuatie en voorlichting, terwijl ze ook leading zijn in de coördinatie van de repressieve fase. Alles bij elkaar is door de provincie en de VRU veel werk verricht.”
Landelijke toepassing Elsbeth van der Graaf: “Het nieuwe plan heeft ook zijn waarde voor de ontwikkelingen op landelijk gebied. Er is momenteel een landelijke discussie gaande over de manier waarop planvorming wordt aangepakt. Eén van de standpunten is dat plannen als deze niet altijd gebruiksvriendelijk zijn. In het rampbestrijdingsplan (Dreiging) Dijkdoorbraak Krimpeneren Lopikerwaard is voor het eerst een operationele samenvatting voorin het plan opgenomen, zodat snel duidelijk wordt wat de hoofdlijnen van het plan behelzen. Dit kan als voorbeeld dienen voor soortgelijke rampbestrijdingsplannen in den lande.” Piet Peeters
Meer informatie over de TMO is te vinden op: www.platformoverstromingen.nl/home
3
vru
Ve i l i g h e i d s r e g i o U t r e c h t
Hans Wink Deze editie van het Voor U - magazine ademt een zomers sfeertje. Niet alleen in de keuze van de onderwerpen, maar ook wat betreft de verschijningsdatum: zo aan het begin van de zomervakantie in onze regio. Helaas heeft het weer van de laatste tijd niet zo heeft geholpen om in een zomerse stemming te komen. Regen, regen en nog eens regen was ons deel. Maar op de dag dat ik dit schrijf, is het tevens de start van de Nijmeegse Vierdaagse. En die belooft in ieder geval ‘droog’ gelopen te kunnen worden. De VRU heeft de vierdaagse vlag van de BRUL overgenomen en zo organiseert Marco Stuivenberg met zijn getrouwen dit jaar de wandeltocht voor VRU-collega's. En ik verzeker u dat dit voor 50 mensen een behoorlijke klus is. Maar zowel lopers als begeleiders hebben zich ook dit jaar met volle overtuiging in het avontuur gestort. Petje af hoor! Mijn gedachten gaan echter ook terug naar 2006. Het jaar waarin een tweetal slachtoffers te betreuren was in Nijmegen. Het zal duidelijk zijn dat de noodzaak van het goed organiseren van zo'n groot evenement weer tot je doordringt. Het behoort tot de categorie evenementen, waarbij zowel in de voorbereiding als bij de uitvoering alle partijen die verbonden zijn met een veiligheidsregio worden betrokken. GHOR, brandweer en gemeente, maar zeker ook politie en defensie trekken in die week nauw met elkaar op. De ervaring van deze samenwerking heeft een positieve invloed op verdere samenwerking op andere terreinen van veiligheid. Het onderstreept het belang van goed met elkaar afspraken maken, oefenen en trainen. Na de zomervakantie breekt er ook weer een 'warme' periode aan. Dan gaan we met elkaar verder de discussie aan over het belang van de regionalisering van de brandweer. Een ontwikkeling die ook voor de vrijwilligers van belang is. Ik ben ervan overtuigd, dat wij klaar moeten zijn om de vrijwilligers (nog beter) te faciliteren, zodat het ook in de toekomst mogelijk blijft om lid te blijven van het brandweerkorps in deze belangrijke maatschappelijke functie. Ik wens u en de uwen een goede vakantieperiode... Ik hoop u daarna weer in goede gezondheid terug te zien en gezamenlijk verder te kunnen bouwen aan een goede veiligheidsregio in Utrecht.
Hans Wink
colofon
VooR U is het relatiemagazine van Veiligheidsregio Utrecht (VRU). Het is bedoeld om het de partners in rampenbestrijding en crisisbeheersing in de regio én landelijk op de hoogte te houden over de activiteiten van en binnen de VRU. Veiligheidsregio Utrecht bestaat uit de onderdelen Brandweer Utrechts Land (BRUL), Geneeskundige Hulpverlening bij Ongevallen en Rampen (GHOR) en Bureau Gemeentelijke Crisisbeheersing (BGC). Ieder onderdeel heeft zijn eigen katern in het blad. Het hoofdkatern bestaat uit multidisciplinair, bestuurlijk en strategisch monodisciplinair nieuws voor alle partners. VooR U verschijnt minimaal vier keer per jaar. Hoofd- en eindredactie: Afdeling Communicatie Redactie-adres: Veiligheidsregio Utrecht t.a.v. afdeling Communicatie Postbus 3154 3502 GD Utrecht e-mail:
[email protected] Tekstbijdragen: Schrijfbureau Terwisscha & Wagenaar Vormgeving: Hendrik Flinterman Druk: Zuidam Uithof
4
FOTO: ROB JASTRZEBSKI
De warme kant van de zomer
Vrouwen, kinderen en rolstoelers eerst! Verminderde zelfredzaamheid is bron van grote zorg Bij een grote brand in het Gelre Ziekenhuis in Apeldoorn moest in juni van dit jaar een groot aantal patiënten worden geëvacueerd. Eind mei overkwam het VU-ziekenhuis in Amsterdam iets soortgelijks, toen een grote rookontwikkeling de ontruiming van operatiekamers en de afdeling Medium Care noodzakelijk maakte. Het is de nachtmerrie van elke hulpdienst: grote aantallen verminderd zelfredzame personen die bij een incident moeten worden geëvacueerd. De Inspectie Openbare Orde en Veiligheid (IOOV) schreef er een rapport over. De bevindingen waren niet best.
E
Evert Bron, brandweercommandant van het korps De Bilt, is nauw betrokken bij de landelijke aandacht die het IOOV-rapport en het thema zelfredzaamheid momenteel krijgt. De aanleiding hiertoe werd gevormd door een tweetal bijzonder nare ervaringen die het korps de afgelopen tijd te verwerken kreeg. In 2003 kwam een hoogbejaarde man om bij een binnenbrand, in maart 2006 stierf een ouder echtpaar, eveneens bij een brand in hun woning. Bron: “Naar aanleiding van de eerste brand nam de lokale afdeling van de Taskforce Gehandicapten en Samenleving contact op met de brandweer om te kijken hoe het tot deze dramatische afloop heeft kunnen komen en wat we konden doen om dit te voorkomen. De gemeente De Bilt heeft zich er toen voor ingezet een gemeente te zijn die rekening houdt met verminderde zelfredzaamheid, met als een van de resultaten de Notitie toegankelijkheid uit 2005, die prompt landelijke bekendheid kreeg. Door dit alles werd mij gevraagd mijn ervaringen te delen op een landelijk platform en in een landelijke taskforce zelfredzaamheid.”
Het rapport Het rapport van de IOOV beschrijft een situatie waarvan eigenlijk niemand meer zal opkijken. De Nederlandse samenleving vergrijst, en kwetsbare groepen als mensen met
een lichamelijke of geestelijke beperking wonen tegenwoordig in gewone huizen, in gewone straten en niet meer bij elkaar in een zorginstelling ver weg in de bossen. Aan de andere kant zijn er de hulpdiensten, waarbij de evacuatie van mensen uit een incidentgebied traditioneel gezien de taak van de politie is. Evert Bron: “Het zijn in de praktijk echter brandweermensen die aan de gang moeten met rolstoelers of patiënten die met infuus en al aan het bed gekluisterd zijn. Door de opbouw van rook en warmte bij een binnenbrand kan de politie daar niets uitrichten. Op dat punt staan we als brandweer met lege handen: we zijn onvoldoende getraind om mensen die bijvoorbeeld niet kunnen lopen, op een goede en vlotte manier te evacueren. We kunnen wel kleine en grote huisdieren redden, maar geen mensen in rolstoelen. Dit is nog maar de helft van het probleem. Een ander punt is dat verminderd zelfredzamen - we hebben het over 20 % van de bevolking - tegenwoordig veel meer op zichzelf wonen, in woningen waar (behalve rookmelders) geen voorzieningen op het gebied van de brandveiligheid zijn geïnstalleerd. Zorginstellingen hebben allemaal een gebruiksvergunning en moeten aan bepaalde wettelijk gestelde eisen voldoen. Bij particuliere woningen is dat niet het geval. Vraag is nu: wat moeten we daarmee? Alle woningen voor-
zien van een OMS-aansluiting en een bereikbaarheidskaart is praktisch gezien niet uitvoerbaar. Het (verplicht) registreren van mensen die verminderd zelfredzaam zijn stuit begrijpelijkerwijs op privacy-problemen. Maar toch zouden we als brandweer graag willen weten op welke adressen we rekening moeten houden met mensen die extra hulp nodig hebben, zodat we bijvoorbeeld al bij voorbaat kunnen opschalen. Ziedaar de problemen waar we ons voor gesteld zien, en die in het rapport van de IOOV worden benoemd.”
In gang gezet Evert Bron: “Inmiddels is het een en ander in gang gezet. Zo is er een DVD samengesteld die laat zien waar je als hulpdienst tegenaan loopt als je bij een incident wordt geconfronteerd met verminderd redzame mensen. Daarnaast is het NIFV een lesbrief aan het ontwikkelen over deze materie en staat de hele problematiek rond zelfredzaamheid ook op de politieke agenda. Er moet nog veel gebeuren, maar er is nu in ieder geval aandacht voor iets dat ons allen zorgen baart.” Piet Peeters
Het rapport van het IOOV is te vinden op www.ioov.nl/algemene_onderdelen/stukken/vulling-voor/rapporten/verminderde
Brandweer Utrechts Land
Uitrukken op basis van de droogte-index: direct met flinke slagkracht het bos in FOTO: ROB JASTRZEBSKI
Resultaten samenwerking met ‘groene sector’ worden zichtbaar
In dit katern: Groeiend draagvlak voor gezamenlijke inkoop materieel pagina 7
Natuurbrandbeheersing structureel verankerd in beleid VRU Het afgelopen kurkdroge voorjaar leverde in onze regio al een fors aantal natuurbranden op. Een teken dat alle inspanningen van de afgelopen jaren om de natuurbrandbeheersing binnen de VRU naar een hoger plan te tillen, niet voor niets zijn. Het thema natuurbrandbeheersing is inmiddels vast verankerd in het beleid van de VRU, in de vorm van een ‘eigen post’ op de begroting. Daardoor kan sinds twee jaar structureel invulling worden gegeven aan het gericht opleiden, trainen en oefenen van personeel, aan planvorming en aan maatregelen voor het terugdringen van het brandrisico in natuurgebieden. Frank Slob, voorzitter van de regionale werkgroep Natuurbrandbeheersing, hanteert de slogan ‘Natuurlijk VRU’ voor dit natuurbrandbeheersingsprogramma.
ren van de systematiek op alle niveaus van de brandweerorganisatie kost enkele jaren.” Een punt van blijvende aandacht is volgens Slob het meldings- en alarmeringstraject. Zo moet de centralist op basis van de melding in het meldkamersysteem de keuze maken of sprake is van een ‘gewone buitenbrand’ of een ‘natuurbrand’. In het eerste geval zal één tankautospuit volgens de normale kazernevolgordetabel worden gealarmeerd. In het tweede geval wordt de tabel voor 4x4 voertuigen gevolgd en is het aantal eenheden en ondersteunende functionarissen dat moet wor-
Inzet AED: brandweerkorpsen pleiten voor ‘First Responderteam’ pagina 9 FOTO: ROB JASTRZEBSKI
D
De nieuwe natuurbrandbestrijdingsprocedure is inmiddels zijn tweede seizoen ingegaan. Het uitrukken op basis van de droogte-index en volgens de kazernevolgordetabel voor 4x4 voertuigen is gemeengoed geworden bij brandmeldingen in natuurgebieden. Toch zijn er volgens Frank Slob nog wel enkele aandachtspunten. “Uit de evaluatie van de procedure in 2006 is naar voren gekomen dat het tijd kost om de procedures en werkwijzen bij alle functionarissen goed ‘tussen de oren’ te krijgen. Blijvend investeren in opleiding, training en oefening is dan ook noodzakelijk. Het gedegen invoe-
Brandweer in actie: Paasvuur en Wateroverlast pagina 8
den gealarmeerd, rechtstreeks gekoppeld aan de droogte-index. Welke procedure wordt gevolgd door de alarmcentrale, hangt sterk af van het uitvragen van de melder door de centralist en van de informatie die de melder verstrekt. Ook in de afgelopen brandperiode bleek een ‘buitenbrand’ in enkele gevallen een ‘natuurbrand’ en andersom.
Zorg om bluswatervoorziening via drinkwaternet pagina 11
Risicobeheersing De komende tijd zal het natuurbrandbestrijdingsplan verder worden verfijnd. Zo is inmiddels een ‘risicokaart’ voor natuurbranden voor de oostkant
brul
Brandweer Utrechts Land
van de regio Utrecht opgesteld. Daarvoor is in nauwe samenwerking met de natuurbeheerders in beeld gebracht hoe de natuurgebieden eruit zien en welke risicoverhogende aspecten voorkomen; zoals de aard van de begroeiing, terreingesteldheid, toegankelijkheid, bluswatervoorziening, opkomsttijd brandweer, aanwezigheid
van campings en andere recreatievoorzieningen. Frank Slob: “Die risicokaart is één van de producten die het resultaat van de samenwerking tussen de brandweer en de ‘groene partijen’ zichtbaar maakt. Er zijn weliswaar verschillen van inzicht tussen het natuurbeheer en de brandweer, maar via goed overleg kun-
nen we die overbruggen en rekening houden met elkaars belangen. Een volgende stap is dat we samen met de natuurbeheerders en gemeenten nader gaan bestuderen hoe we het brandrisico beter kunnen beheersen. Bijvoorbeeld door afspraken te maken over toegankelijkheid. We zijn al een eind gekomen en ook repressief spelen
de natuuropzichters en boswachters al een grote rol. Door die functionarissen van een pager te voorzien, kunnen we ze snel alarmeren zodat ze ons in het veld optimaal kunnen ondersteunen. De komende jaren willen we het overleg met de groene sector verder intensiveren.” Rob Jastrzebski
en we nog moeten bedenken hoe we dat voor elkaar gaan krijgen. Ik vind dat een punt van zorg: je kunt wel een besluit nemen, maar op het moment dat je met de regionalisering start moet er wel een datum zijn waarop je vindt dat het proces voltooid moet zijn.”
FOTO: WIL GROENHUIJSEN
Regionalisering en Utrechtse Heuvelrug De gemeente Utrechtse Heuvelrug startte op 1 januari 2006 uit de samenvoeging van de gemeenten Amerongen, Doorn, Driebergen-Rijssenburg, Leersum en Maarn. Deze gemeentelijke herindeling bracht veranderingen met zich mee in de brandweerorganisatie die in beginsel ook bij regionalisering spelen. De vorming van Brandweer Utrechtse Heuvelrug zou je daarom kunnen zien als een micro-regionalisering. Guy Roumans: “Wat we nu bereikt hebben, heeft echt een flinke aanloop gekost. Het proces was soms pijnlijk en kostte veel tijd, er moest met veel mensen – bestuurders en brandweermensen – worden overlegd. Momenteel is het stof aan het neerdwarrelen. Dingen lopen gemakkelijker en mensen gaan nu de voordelen plukken van de veranderingen. Omdat we hier meteen het regionaal dekkingsplan hebben doorgevoerd, hebben we in Utrechtse Heuvelrug het lastigste deel van de reorganisatie al achter de rug. Regionalisering zal bij ons daarom wellicht minder ingrijpend zijn dan in andere gemeenten. Veel is al gebeurd. Voertuigen en middelen worden herverdeeld, het personeel is geïnventariseerd en de aankoop van materieel wordt planmatig aangepakt. De gemeente Utrechtse Heuvelrug heeft daarnaast extra geld beschikbaar gesteld voor onze vrijwilligers. Zodat we bijvoorbeeld de primaire werkgevers schadeloos kunnen stellen op het moment dat hun werknemer niet aanwezig kan zijn vanwege een cursus die hij of zij als vrijwilliger moet volgen.”
Wat betekent regionalisering voor een commandant?
Regionalisering vanuit het perspectief van een brandweercommandant
H
Hoe ervaar jij als brandweercommandant de bevindingen van de Commissie Elzenga?
6
“Kijk eens, over het rapport van de Commissie Elzenga kan ik kort zijn: daar is geen vinger tussen te krijgen. De commissie heeft het probleem goed in beeld gebracht en komt vervolgens met een concrete oplossing.
Ik sta er helemaal achter, omdat de commissie alle aspecten heeft onderzocht en het rapport een integrale weergave is van de situatie waarin we nu zitten. Het is daarnaast een bestuurlijk rapport, met bestuurlijke adviezen, en geen product van een werkgroep van brandweerfunctionarissen die hun eigen belangen voorop zouden kunnen stellen. De belangrijkste issue
is nu echter: wat is de weg naar die geregionaliseerde brandweer? Bij de uitvoering van de voorstellen van de commissie zie ik nog een aantal valkuilen. Zo moet de projectorganisatie die de regionalisering gaat begeleiden nog helemaal van de grond komen. We nemen eerst een besluit en schrikken dan van het feit dat we die hele organisatie nog vorm moeten geven
“Onze ervaring in de gemeente Utrechtse Heuvelrug is dat je positie alleen maar sterker wordt. Je krijgt als (post)commandant een grotere zelfstandigheid, en dat betekent feitelijk dat je meer verantwoordelijkheid hebt en moet waarmaken. Dat is prettiger werken, en dus allerminst een bedreiging voor je positie als commandant.” Piet Peeters
brul
Brandweer Utrechts Land
Groeiend draagvlak voor gezamenlijke inkoop materieel Eerste stap naar regionalisering brandweer
D
Dat steeds meer korpsen aanhaken bij het gezamenlijke Europese aanbestedingstraject van de VRU komt mede door de succesvolle projecten die al zijn afgerond of die nu in uitvoering zijn. Voorbeelden zijn de interregionale aanbesteding voor 12 autoladders (waarvan twee voor de regio Utrecht) en 14 hoogwerkers (drie voor de regio Utrecht). De hoogwerkers, bestemd voor de korpsen Soest, De Ronde Venen en Amersfoort, zijn inmiddels geleverd. Momenteel loopt een aanbestedingstraject van vier 4x4 tankautospuiten, waarvan drie voor de gemeente Soest en een voor het korps De Bilt, terwijl ook het traject is gestart om een regionale mantelovereenkomst af te sluiten voor de aanschaf van tien ‘gewone’ tankautospuiten. Volgens Herman van Dijk van de afdeling UML hebben diverse korpsen al verklaard dat zij van deze mantelovereenkomst gebruik willen maken en bij elkaar tien tankautospuiten willen bestellen. Hij verwacht dat de komende maanden nog meer korpsen zullen aanhaken, om zo van de aan-
trekkelijke condities te profiteren. En die ‘aantrekkelijke condities’ betekenen heel simpel dat de gemeenten veel geld uitsparen. Van Dijk rekent voor dat gemeenschappelijke inkoop via een mantelovereenkomst tot een voordeel in de kostprijs van grofweg 15 procent kan leiden. “Als alle korpsen in de regio zouden meedoen, zou dat over een langere termijn voor het volledige wagenpark tankautospuiten inhouden dat we er 60 bestellen en er 50 betalen. Op zo’n manier besteed je de belastinggelden van de burger efficiënt.” Andere projecten die UML in uitvoering of in voorbereiding heeft via gezamenlijke aanbesteding zijn: de levering van nieuwe hulpverleningsuitrustingen, hulpverleningsvoertuigen, gas- en chemicaliënpakken en nieuwe apparatuur voor de OGS-meetploegen. “Gezamenlijke Europese aanbesteding is géén bedreiging voor de lokale korpsen.” Benadrukt Van Dijk. “Zij hoeven niet bang te zijn dat ze geen inbreng meer hebben in de ontwerpen uitrustingseisen. Integendeel, om
FOTO: ROB JASTRZEBSKI
Het draagvlak voor gezamenlijke aanbesteding van nieuw brandweermateriaal en –uitrusting groeit sterk. De tijd dat brandweerkorpsen zelfstandig het hele verwervingstraject voor bijvoorbeeld een nieuwe tankautospuit uitvoeren, lijkt langzaam maar zeker ten einde te lopen. In de toekomst wordt de inkoop van brandweergerelateerde producten waarschijnlijk sowieso een regionale aangelegenheid. De afdeling Uitrusting, Materieel en Logistiek (UML) van de VRU heeft een regionaal inkoopbeleidsplan opgesteld, waarover het Regionaal Managementteam en het bestuur later dit jaar een besluit nemen. Als het bestuur ja zegt tegen het plan, zullen vanaf 1 januari 2008 alle brandweergerelateerde producten verplicht gezamenlijk worden verworven via de procedure van Europese aanbesteding.
De nieuwe hoogwerkers voor Amersfoort en De Ronde Venen waren te zien op de vakbeurs IVIC 2007 in Rosmalen
voor ieder product tot een afgewogen pakket van eisen te komen, hebben we de kennis en deskundigheid van de lokale vakmensen nodig. Wel streven we naar een zo groot mogelijke uniformiteit. Dan zijn materieel en uitrusting makkelijker uitwisselbaar en ook het opleiden en oefenen wordt een
stuk simpeler. Steeds meer gemeenten zien het belang daarvan in, mèt het belang van kostenbesparing uiteraard. Een gemeente die geen gebruik maakt van de voordelen van gezamenlijke aanbesteding, doet zichzelf ernstig tekort.” Rob Jastrzebski
Europese Brandweer Triatlon in Rhenen
B
Brandweer Rhenen organiseert op 8 september de Europese Kampioenschappen Brandweer Triatlon. Tenminste, als zich voldoende deelnemers voor het evenement aanmelden. De organisatie hoopt op zo’n 120 professionele sporters uit de brandweerwereld. Zij kunnen zich met elkaar meten op de onderdelen zwemmen, hardlopen en wielrennen. De triatlon wordt ieder jaar in een andere Europese lidstaat gehouden.
De Europese brandweersportorganisatie ESF heeft via de Nederlandse Brandweer Sportbond gevraagd of Rhenen het evenement dit jaar wil organiseren, mede vanwege de succesvolle organisatie in 1999, toen de Grebbestad ook al gastheer was voor het internationale evenement. In dat jaar telde de triatlon 200 deelnemers. Het organiseren van het evenement, dat met ontvangst van de deelnemers, training en afsluitend feest in totaal vier dagen zal duren, kost veel tijd en
energie. Volgens Henk Nieuwenhuis, een van de drijvende krachten in de organisatie, krijgt het korps bij de organisatorische voorbereiding alle steun van het gemeentebestuur. Geen financiële steun overigens, dat moet door middel van sponsorgelden worden opgebracht. Half juni hadden zich circa 60 mensen aangemeld voor de triatlon. Nog niet genoeg om het evenement daadwerkelijk te kunnen laten doorgaan. Via de ESF zullen de nationale brandweersportbonden
rechtstreeks worden benaderd om alsnog kandidaten aan te sporen zich aan te melden. Als ‘verborgen’ ervaren triatleten bij brandweerkorpsen binnen de VRU interesse hebben in deelname, dan kunnen zij zich via een e-mail melden bij de organisatie: Henk Knoppert:
[email protected] Henk Nieuwenhuis:
[email protected]
7
Brandweer Utrechts Land
Wateroverlast na wolkbreuken
In het regionaal dekkingsplan is hij niet terug te vinden; de autoladder met het roepnummer 305. Maar heeft u kinderen en bent u van plan deze zomer de speeltuin bij de piramide van Austerlitz te bezoeken,dan is de kans groot dat uw kroost er een ritje in zal maken. De mini-ladderwagen in de draaimolen oogt weer gloednieuw, nadat een ‘renovatieteam’ van vrijwilligers van Brandweer de Meern onder leiding van John van Oostrom het ‘redvoertuig’ afgelopen voorjaar eens goed onder handen nam. Een toonbeeld van maatschappelijke betrokkenheid Een daad van barmhartigheid van de Utrechtse vrijwilligers, tegen de achtergrond van een goed doel. Eind 2006 bezocht John van Oostrom, werkzaam bij de brandweer Utrecht en vrijwilliger bij de post De Meern, met zijn gezin de speeltuin van de piramide van Austerlitz. Wat hij aantrof op de draaimolen was een onherkenbaar oud, verkleurd en versleten brandweerladderwagentje. Van Oostrom: “De brandweer heeft altijd een aantrekkingskracht op kinderen. Het moet dringen zijn bij de draaimolen om in zo'n brandweervoertuig te kunnen zitten, maar nu was het niet echt aantrekkelijk meer.” Van Oostrom polste binnen het korps of er voldoende draagkracht was om het ‘redvoertuig’ te restaureren. Dat bleek het geval en al snel reed hij het oude versleten karretje op de aanhanger richting De Meern. Om de restauratie te laten slagen verzamelde Van Oostrom een team om zich heen van handige, enthousiaste korpsleden. Afgesproken werd dat de restauratie klaar moest zijn op de geplande open dag van het korps. Hij benaderde lokale sponsors en koppelde er een goed doel aan: de stichting KIKA die zich inzet voor kinderen met kanker. Er werd op 7 dinsdagavonden met gemiddeld 6 personen ruim twee en een half uur per avond aan gewerkt; naast het reguliere oefenprogramma. De wagen werd gezandstraald, geschuurd en onderdelen werden vervangen. Daarna werd het wagentje geplamuurd en voorzien van een aluminium vloer, korf en blusslang. Tot slot werd het gespoten en van striping voorzien. Het resultaat was verbluffend. Tijdens de open dag in de Meern werd het voertuig ‘officieel’ opgeleverd en konden kinderen tegen vergoeding een foto laten maken in het nieuwe ladderwagentje 305. Aan het einde van de dag kreeg Van Oostrom een cheque uitgereikt met een bedrag van 3875 euro. Geld dat door de restauratieactie bijeengebracht was voor de stichting KIKA. Van Oostrom bedankte zijn meewerkende collega’s en de sponsors. Direct na afloop werd het redvoertuig weer op de aanhanger gezet en terug naar Austerlitz gereden. Van Oostrom: “Laat de kinderen maar vast wennen aan hun plaats in het voertuig. Tenslotte zijn zij de vrijwilligers van de toekomst. Het zal weer dringen worden bij de draaimolen van Austerlitz!” Evert de Graaf 8
De tegenstellingen in het weer waren groot de afgelopen maanden. Als water en vuur! Letterlijk, want na de droogte en de bijbehorende natuurbrandjes in april kwamen in juni de grote regens. En dat hebben verschillende brandweerkorpsen in de regio geweten. Op vrijdag 8 juni trok een serie zware regen- en onweersbuien over de zuidwestelijke helft van Nederland en ook het westen van onze regio kreeg er een flinke veeg van mee. Op veel plaatsen waaiden bomen om en met name in de omgeving van Woerden en Oudewater kwam het ook tot forse wateroverlast.
E
Een kleine week later was het opnieuw raak. Donderdagavond 14 juni ontlaadden zich wederom langdurige wolkbreuken boven Oudewater en omgeving, maar deze keer kreeg ook de gemeente Utrechtse Heuvelrug de volle laag. Het korps Oudewater moest alle zeilen bijzetten om de vele meldingen van wateroverlast af te handelen. De grootste problemen waren er bij bejaardentehuis de Wulverhorst in het centrum van Oudewater, waar voor de tweede keer in een week tijd de benedenverdieping onder water liep. Omdat alle eenheden van Oudewater waren ingezet, werden de korpsen van Driebruggen en Haastrecht opgeroepen om
Pompen of verzuipen in Oudewater
enkele meldingen in Hekendorp en in het buitengebied bij Woerden over te nemen. Een staaltje interregionale bijstand dus. Commandant René Vergouwen zegt het nog niet eerder zo bont te hebben meegemaakt. “De gemeente kent enkele kwetsbare plekken waar de riolering zware stortbuien moeilijk aankan, maar nu kregen we zelfs meldingen uit gebieden waar nog nooit eerder wateroverlast is geweest.” Op de Utrechtse Heuvelrug was het eveneens bar en boos. Volgens Cees Kraan, plaatsvervangend commandant van Brandweer Utrechtse Heuvelrug, hebben meerdere woonkernen hier regelmatig last van ernstige wateroverlast, omdat bij zware regenval het
water vanuit de hoger gelegen delen zich een weg zoekt naar het laagste punt. Op 14 juni resulteerde dit in fonteinen uit de riolering van wel een meter hoog in onder andere Doorn en Leersum. In Leersum was de overlast het grootst. Op de Rijksstraatweg stond op enig moment het water plaatselijk 20 tot 30 centimeter hoog, terwijl bij een supermarkt in een winkelcentrum een deel van een systeemplafond naar beneden kwam door lekkage aan het dak. Brandweer Leersum kreeg bijstand van twee tankautospuiten en een motorspuit uit Amerongen om al het water weg te pompen. Rob Jastrzebski
FOTO: MENNO BAUSCH
FOTO: EVERT DE GRAAF
Vrijwilligersactie redt ‘redvoertuig’
FOTO: COJAN VAN TOOR
brul
Massale inzet op de A12 op tweede paasdag
‘Paasvuur’ beproeving voor brandweerkorpsen Heuvelrug De grote droogte in april leidde op veel plaatsen tot het afgelasten van de traditionele paasvuren. Maar het ‘paasvuur’ dat op tweede paasdag langs de rijksweg A12 tussen Maarn en Driebergen woedde, kon slechts met moeite worden getemd. Vier pelotons brandweer moesten eraan te pas komen om een serie forse bermbranden over een lengte van zo’n 7 kilometer te bedwingen. Volgens Hoofdofficier van Dienst Jan Hazeleger leverde de evaluatie enkele belangrijke operationele lessen op.
O
Om maar met de deur in huis te vallen; de alarmering en opschaling verliep ronduit rommelig. Uiteindelijk was er met bijna 20 bluseenheden personeel en materieel genoeg ter plaatse, maar echt gestructureerd was het in het begin niet.
“Dat kwam met name doordat de melding op de alarmcentrale is geïnterpreteerd als ‘buitenbrand’ en niet als een ‘natuurbrand’ ”, aldus Jan Hazeleger. “GMS volgt dan de normale opschalingsprocedure, waarbij geen rekening wordt gehouden met de specifieke
aanpassingen voor natuurbrandbestrijding. Bij natuurbrandbestrijding wordt nagenoeg uitsluitend gewerkt met 4 x 4 voertuigen en zijn een tweetal staffunctionarissen toegevoegd aan het lokale commando. Ook wordt de reguliere pelotonsstructuur losgelaten en wordt gewerkt met 2 flankcommandanten. Bovendien leidden de eerste meldingen van branden bij Maarn en Driebergen tot twee aparte incidenten, die onafhankelijk van elkaar werden opgeschaald tot ‘grote brand’, met twee Commando’s Plaats Incident. Na de eerste beeldvorming,
die enige tijd kostte, heb ik in overleg met de OVD ter plaatse om te beginnen de twee incidenten samengevoegd. Daarna hebben we alle commando-activiteiten naar één CoPI verplaatst en de inzet organisatorisch omgebouwd naar een natuurbrandbestrijdingsoperatie. Zo konden we lijn en structuur in de inzet brengen.” Nadat alle voor natuurbrandbestrijding noodzakelijke staffuncties ter plaatse waren en één commando was gevestigd aan de Arnhemse Bovenweg in Driebergen, kon de brand systematisch worden aangepakt. De noordelijke rijbaan van de A12 werd tussen Maarn en Driebergen volledig verkeersvrij gemaakt, zodat brandweer-
Brandweer
voertuigen hier in twee richtingen konden werken. Vanaf de snelweg werden de brandhaarden tussen de spoorlijn en de A12 aangepakt. Ook aan de andere kant van het spoor woedden op het traject meerdere brandhaarden. Om te voorkomen dat die zich naar de aangrenzende bossen zouden uitbreiden, werden vanaf Driebergen en Maarn ook aan die zijde twee pelotons ingezet. Vier ‘flankcommandanten’ gaven sturing aan de eenheden in hun inzetvakken. De incidentbestrijding kreeg een behoorlijk multidisciplinair karakter op CoPI-niveau. Omdat een rijbaan van de A12 èn de spoorlijn UtrechtArnhem urenlang voor verkeer waren
gestremd, moest worden afgestemd met de regiopolitie, het KLPD, Rijkswaterstaat en ProRail. Terwijl de brand rond 2 uur in de middag begon, duurde het tot 8 uur ’s avonds voordat het weg- en treinverkeer weer ongehinderd doorgang kon vinden. Een andere operationele les is volgens Hazeleger dat na de eerste alarmeringen nogal wat voertuigen mee waren uitgerukt, die niet in de alarmeringsprocedure zaten en waar het CoPI ook geen zicht op had. Hazeleger: “Als direct volgens de natuurbrandbestrijdingsprocedure was gealarmeerd en opgeschaald, had de incidentbestrijding zeker een heel ander verloop gehad.”
In de week na Pasen moesten de brandweerkorpsen op de Heuvelrug nog enkele keren in actie komen voor bermbranden tussen het spoor en de rijksweg A12. Ook op andere plaatsen in het oosten van de regio woedden kleine natuurbrandjes. Daarbij werd in de meeste gevallen wel volgens de natuurbrandbestrijdingsprocedures gewerkt. Voor de buitenwacht zag de opschaling met vier blusvoertuigen en veel ondersteunend potentieel er misschien nogal topzwaar uit, feit is dat grotere branden hierdoor wellicht uitbleven en de brandweer niet achter de feiten aan hoefde te rennen, zoals in het verleden wel eens is gebeurd.
in actie Rob Jastrzebski
“Snelle inzet AED kan levens sparen” Brandweerkorpsen pleiten voor ‘First Responderteam’ Steeds meer brandweerkorpsen in de regio krijgen de beschikking over een ‘Automatische Externe Defibrilator’ (AED); een levensreddend apparaat in geval van een hartstilstand. In principe zijn de apparaten bedoeld voor gebruik ‘binnen’ de brandweerorganisatie; een uitvloeisel van de Arbowet die voorschrijft dat de werkgever moet voorzien in adequate maatregelen voor medische noodsituaties. Verschillende brandweerkorpsen in de regio zien echter kansen om met deze voorziening snelle hulp te bieden aan burgers, aanvullend op de ambulancezorg. Zij pleiten voor het instellen van een ‘First Responderteam’, dat gelijktijdig met de ambulance wordt gealarmeerd. De Regionale Ambulance Voorziening Utrecht (RAVU) omarmt het idee, maar alleen als een uniforme regeling tot stand komt voor alle korpsen binnen de VRU.
B
Brandweer Oudewater heeft inmiddels vrijwel het hele korps opgeleid voor het werken met de AED en beide tankautospuiten voorzien van zo’n levensreddend apparaat. De insteek van commandant René Vergouwen: “We hebben die apparaten op het voertuig en hebben een opgeleide organisatie 24 uur per dag paraat staan. Waarom zouden we daar geen gebruik van maken om de hulpverlening aan de burger te verbeteren? Vanuit het oogpunt van multidisciplinaire samenwerking vind ik dat we elkaar waar nodig moeten ondersteunen. Oudewater ligt in een deel van de regio waar de aanrijtijd van de ambulance soms vrij lang is. In zo’n situatie kunnen wij wellicht een leven redden. Denk aan de campagne van de Hartstichting die er voortdurend op hamert dat iedere seconde telt.” Cindy Veer is een van de korpsleden die de opleiding heeft gevolgd. Zelf in het dagelijks leven werkzaam als verpleegkundige, ziet ook zij de meerwaarde van een First Responderteam. “We hebben al verschillende situaties meegemaakt waarin de aanrijtijd van de ambulance 20 minuten of meer was, evenals vertraging door het lang zoeken naar een adres. Wij kennen ons hele verzorgingsgebied goed en kunnen in maximaal 11 minuten op iedere plaats in de gemeente zijn. Maar bij de meeste meldingen zijn we in 6 tot 7 minuten ter plaatse. Dat is pure tijdwinst. Wij kunnen dan alvast beginnen met reanimatie, in afwachting van de ambulance. Aan zo’n First Responder team moeten wel strenge eisen worden gesteld wat betreft beschikbaarheid,opleiding en training, want de kwaliteit van handelen moet wel worden gewaarborgd.”
Geborgde procedure Dat is ook de opvatting van RAVUdirecteur Jack Versluis. Hij is in prin-
cipe voorstander van een ondersteunende rol door de brandweer in gevallen van hartstilstand, maar wel onder voorwaarden: “Dit kan alleen goed werken als alle brandweerkorpsen in de regio het in de vorm van één uniforme goed geborgde procedure invoeren, met een gedegen trainingstraject dat wij verzorgen. De medische indicatiestelling en verantwoordelijkheid liggen immers bij de ambulancezorg. Bovendien kan het niet zo zijn dat in de ene gemeente de AED-functie wel wordt geleverd door de brandweer en in de andere niet. In losse lokale projecten zien we dan ook niets.” Volgens Versluis heeft de RAVU al eerder met de Brandweer Utrechts Land over dit thema van gedachten gewisseld en ligt er zelfs een plan dat als basis zou kunnen dienen voor regionale invoering. Tot op heden heeft dat plan nog geen vervolg gekregen. Commandant Frank Slob van Brandweer Zeist, eveneens fervent voorstander van een First Responderteam, bespeurt grote terughoudendheid bij collega’s in de regio: “Binnen het College van Commandanten blijkt er onvoldoende steun voor deze taak. Ik betreur dat, want ik ben van mening dat we als partner in de hulpverlening met onze paraatheid een goede aanvullende rol kunnen spelen op de ambulancezorg. Ik vind het jammer dat het ‘eigen kolomdenken’ boven het belang van de burger wordt geplaatst.”
Oneigenlijke taak of niet? Landelijk zijn First Responderteams van de brandweer inmiddels op veel plaatsen van de grond gekomen. Succesvolle voorbeelden zijn Gelderland-Midden, Amsterdam en omstreken en sinds kort ook RotterdamRijnmond. Die grootstedelijke regio heeft de AED-responderfunctie in april op grote schaal ingevoerd.
FOTO: ROB JASTRZEBSKI
Start van het First Responderproject in Rotterdam-Rijnmond. Straks ook in onze regio?
Duizend brandweerlieden in de regio zijn opgeleid en alle tankautospuiten zijn met een AED uitgerust. Ook hier waren enkele gemeenten terughoudend. Sommige bestuurders menen dat het voor de brandweer een oneigenlijke taak is en een extra belasting op het toch al zware takenprogramma. Directeur Don Berghuijs van de Veiligheidsregio Rotterdam-Rijnmond meent echter dat van een ‘oneigenlijke’ taak geen sprake is, omdat het ‘redden van mens en dier’ is verankerd in de Brandweerwet. Hij ziet de AEDfunctie als een goed voorbeeld van multidisciplinaire ondersteuning vanuit monodisciplinaire professionaliteit. Sinds de invoering hebben AEDFirst Responderteams in Rotterdam-
Rijnmond al enkele succesvolle reanimaties uitgevoerd. En daar gaat het volgens RAVUdirecteur Jack Versluis allemaal om: “De benadering moet niet zijn dat de brandweer alleen aanvullend optreedt in gebieden waar onze aanrijtijden langer zijn, want het overschrijdingspercentage in onze aanrijtijden is laag. Het gaat om de tijdwinst in minuten en dan kan de brandweer zelfs in gebieden waar we in vijf minuten ter plaatse zijn verschil maken. Als het ook in vier minuten kan, dan moeten we die kans benutten.” Rob Jastrzebski 9
brul
Brandweer Utrechts Land
gevolgen ervan. Volgens de commandanten die VooRU sprak, moet dat beter dan momenteel het geval is.
FOTO’S: WIL GROENHUIJSEN
De Wabo
Tussen korps en regio District en districtsoverleg: een kijkje in de keuken De term ‘district’ is bij niemand binnen de VRU een onbekende. Maar wat precies de rol van het district is, de indeling ervan en het functioneren binnen de regio is voor velen minder duidelijk. Ook het districtsoverleg is in dit blad nog weinig aan bod gekomen. VooRU maakte daarom de ronde langs de districten binnen de VRU en polste de actuele stand van zaken.
D
Districten en districtsoverleg De Veiligheidsregio Utrecht bestaat uit 29 gemeenten, de brandweerkolom (de BRUL) binnen de VRU uit 29 gemeentelijke brandweerkorpsen. Maar met zoveel partijen aan de overlegtafel zitten, dat vergadert niet handig. Mede daarom is een indeling in districten gemaakt. Momenteel zijn dat er nog zeven, maar met het oog op de plannen voor regionalisering kan dat aantal nog veranderen. Elk district bestaat uit een aantal gemeentelijke brandweerkorpsen, die in meerdere of mindere mate met elkaar samenwerken en onderling overleg voeren. In dat overleg, niet verwonderlijk het districtsoverleg genoemd, wordt elk korps door de commandant vertegenwoordigd. Een district vormt echter geen bestuurlijke laag tussen de korpsen en de regio. Zo is er bijvoorbeeld geen sprake van een districtsbestuur of een districtscommandant.
Het managementberaad
10
Naast het districtsoverleg is er het managementberaad, kortweg MB, dat als verbindende schakel fungeert tussen het regiobureau van de VRU en de brandweerkorpsen. In het MB, dat maandelijks bij elkaar komt, wordt elk
district vertegenwoordigd door de coördinerend commandant van dat district. Tijdens het beraad komen regionale beleidsonderwerpen aan bod waarover wordt geadviseerd. Andersom koppelen de coördinerend commandanten uit het MB de uitkomsten ervan terug naar de districten en de gemeentelijke brandweerkorpsen.
Hot topics Om te kijken wat er momenteel binnen de districtsoverleggen speelt, deed VooRU de ronde langs een aantal commandanten. Een tweetal ‘hot topics’ blijkt in menig districtsoverleg actueel te zijn: de regionalisering en de op handen zijnde invoering van de Wabo, de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.
Regionalisering Voor wat betreft de regionalisering gaat het volgens de geïnterviewde commandanten niet langer over wel of niet regionaliseren. Die vraag stellen is een gepasseerd station, zo is het algemene gevoel, het proces van regionalisering dat is ingezet, is onomkeerbaar. Anders ligt het bij de wijze waarop dat moet gebeuren. De commandanten zijn bezorgd over het proces dat gevolgd wordt: komen alle be-
trokken partijen voldoende aan bod, kan ieder zijn zegje doen en wordt er voldoende rekening gehouden met wensen en de praktische aspecten? Ook de communicatie is een punt van zorg. Bij regionalisering gaat er veel veranderen, vooral op personeelsgebied. Het is dus van groot belang dat alle betrokkenen regelmatig en goed worden geïnformeerd over de voortgang van het proces en de praktische
Het tweede hot topic is de invoering van de Wabo, de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht die de nieuwe omgevingsvergunning regelt. In een omgevingsvergunning wordt een groot aantal nu nog bestaande vergunningen – o.a. de bouwvergunning, de gebruiksvergunning en de milieuvergunning – samengevoegd. Ook dat is iets dat grote gevolgen heeft voor de manier waarop de advisering over fysieke veiligheid binnen een gemeente wordt georganiseerd, en de rol die brandweerpersoneel daarin heeft. In de toekomstige situatie zal de gebruiksvergunning, als onderdeel van de omgevingsvergunning, mogelijk op een andere manier worden gehandhaafd. Daarbij zijn de preventiemedewerkers van een korps niet langer belast met de handhaving, of werken ze voortaan op het gemeentehuis of – geregionaliseerd – op het regiobureau van de VRU. In alle gevallen betekent dat feitelijk dat de veiligheidsketen (proactie-preventie-preparatie-repressie-nazorg) doorgeknipt wordt, waarbij de koppeling tussen preventie en repressie wordt verbroken. Hiermee is geen van de districten gelukkig, met een aantal goede redenen. Op de eerste plaats kan het betekenen dat de korpsen hun expertise op preventiegebied kwijtraken, en dat waardevolle kennis van gebouwen en hun brandveiligheidsvoorzieningen niet meer direct aan het repressieve deel van het korps wordt doorgegeven of ter beschikking staat. Hierbij kan de veiligheid van het eigen personeel in het geding zijn. Een tweede nadeel wordt ondervonden door middelgrote gemeenten met een beperkt aantal beroepskrachten. Bij dergelijke gemeenten doet zich vaak de situatie voor dat de medewerkers preventie tijdens kantooruren – wanneer er onvoldoende beroep kan worden gedaan op vrijwilligers – de uitruk verzorgen. Al met al heerst het gevoel dat de invoering van de Wabo op een gedegen manier moet worden voorbereid, waarbij vooral de praktische consequenties goed moeten worden doordacht. Piet Peeters
Wabo in vogelvlucht Als de Wabo, die zich nu nog in het stadium van wetsvoorstel bevindt, door de Tweede en Eerste Kamer wordt aangenomen zal de omgevingsvergunning zijn intrede doen. Deze nieuwe vergunning is er in de eerste plaats voor bedoeld om klantvriendelijker te zijn dan het huidige stelsel van veel verschillende vergunningen. Voor vergunningsplichtigen betekent dat onder andere dat ze maar met één gemeentelijk loket te maken krijgen, één aanvraag hoeven te doen en uiteindelijk naar huis gaan met één omvattende vergunning. Voor de klant worden de zaken dus een stuk eenvoudiger, en hij loopt niet het risico dat wat de ene vergunning toestaat, de andere verbiedt. Heel anders is het gesteld met wat er achter dat ene loket gebeurt. Voor gemeenten wordt het er niet bepaald eenvoudiger op, met als voornaamste zorgenkindjes: wie gaan de omgevingsvergunning toetsen en na afgifte handhaven, en waar staat in de toekomst hun bureau? Gaan de preventisten die nu nog de gebruiksvergunning handhaven straks op het gemeentehuis werken? Betekent de controle van een omgevingsvergunning dat er een busje voor komt rijden waar een kleurrijk inspectieteam uit komt rollen, of gaan we allround-controleurs opleiden? Wat de vragen ook mogen zijn, de antwoorden moeten vóór 1 januari 2009 duidelijk zijn. Dat is de streefdatum die het ministerie van VROM momenteel hanteert voor de invoering van de Wabo. Meer informatie over Wabo en omgevingsvergunning is te vinden op http://omgevingsvergunning.vrom.nl
brul
Brandweer Utrechts Land
“Brandweer moet vaker terugvallen op andere bronnen” Toenemende zorg over bluswatervoorziening via drinkwaternet Brandweerkorpsen zijn in toenemende mate bezorgd over de bluswatervoorziening via brandkranen. Nieuwe ontwerpeisen van de drinkwatersector moeten de kwaliteit van het drinkwater verbeteren, maar tegelijk wordt de transportcapaciteit van de leidingen kleiner. Gevolg: brandkranen leveren te weinig water om te voorzien in de primaire bluswaterbehoefte van de brandweer. Brandweer Utrecht heeft al met de gevolgen van de nieuwe ontwerprichtlijnen te maken, onder andere in de nieuwbouwlocatie Leidsche Rijn. Het korps deelt de zorg die enkele regio’s hebben geuit in het ‘Sahara-rapport’, dat afgelopen voorjaar werd opgesteld in opdracht van de regio’s Twente, IJssel-Vecht en Friesland. net te weinig capaciteit leverde om in de vraag te voorzien. De grote brand in het Utrechtse noodschoolcomplex aan de Noteboomenlaan in december vorig jaar is een goed voorbeeld. Via het grootschalig watertransport moest water van vele honderden meters afstand uit de Kromme Rijn worden aangevoerd, maar daar ging circa drie kwartier overheen.
Alternatieven Volgens Freek ten Haken, beleidsmedewerker Pro-actie bij het Utrechtse korps, zit de brandweer er
vereiste hoeveelheid aan de brandkraan te kunnen leveren. De capaciteit van de brandkranen in de nieuwe stadsdelen is afgestemd op het brandrisico in de wijken, dat door de scherpere preventie-eisen in nieuwbouw wel geringer is dan in de oude stad. Op plaatsen waar bijzondere risico’s zijn, zoals hoogbouw, zorgcomplexen en bedrijventerreinen, eisen we een opbrengst van 60 kuub per minuut. Daar zijn dikkere transportleidingen voor nodig. In overleg met Vitens proberen we te bereiken dat de grotere transportleidingen zodanig worden
ten en open water. Ook hiermee is in Leidsche Rijn nadrukkelijk rekening gehouden. Volgens Wout Werensteijn moet de brandweer mede als gevolg van de bluswaterproblematiek steeds meer moeite doen om aan de zorgnormen te kunnen voldoen. Kleine binnenbrandjes die met één of twee stralen hoge druk snel kunnen worden geblust leveren geen problemen op. “Maar bij een forse middelbrand of grote brand kunnen we in de toekomst vaker en eerder in de problemen komen. In het voorstel in het Sahara-rapport om
gelegd dat ze langs die risico-objecten lopen. Het voordeel van het ontwerpen en bouwen van een compleet nieuw stadsdeel is dat Vitens hiermee al in de ontwerpfase rekening kan houden, zodat aanpassingen achteraf niet nodig zijn. Maar het is een feit dat niet al onze eisen kunnen worden ingewilligd. We zullen dus vaker gebruik moeten maken van alternatieve bluswaterbronnen, zoals geboorde put-
tankwagens in te zetten als overbrugging voor het opbouwen van een watertransportsysteem zie ik niets en open water en brandputten zijn niet geschikt als snelle bluswatervoorziening om de eerste inzet te dekken. We hebben brandkranen gewoon hard nodig.”
FOTO: ROB JASTRZEBSKI
H
Het Sahara-rapport van Ynsight Suurenbroek Consultancy is een kritische beschouwing van de bluswatervoorziening in Nederland. De hoofdconclusie van het onderzoek is dat de brandweer voor zijn primaire bluswaterbehoefte steeds minder kan vertrouwen op voldoende opbrengst uit brandkranen. Door dunnere leidingen toe te passen en leidingnetten anders te ontwerpen, wordt de stroomsnelheid hoger en verbetert de drinkwaterkwaliteit. Met grote gevolgen voor de bluswatervoorziening, want waar brandkranen nu gemiddeld nog 60 kubieke meter water per uur leveren, leveren ze op leidingen die zijn aangelegd volgens de nieuwe ontwerpeisen nog maar maximaal 30 kuub. Rekening houdend met watergebruik door particulieren blijft er echter gemiddeld maar zo’n 15 kuub over. Veel te weinig om de primaire bluswaterbehoefte van de brandweer te dekken.
Spanningsveld De brandweer houdt vast aan de eis van minimaal 30 kubieke meter water per uur voor brandkranen in woonwijken en 60 kuub bij hoogbouw en andere risicoverhogende objecten. Er moet dus stevig met de drinkwaterbedrijven worden onderhandeld. Brandweer Utrecht heeft hier al de nodige ervaring mee. “Er is een spanningsveld tussen de belangen van de drinkwatersector en de brandweer”, signaleert Wout Werensteijn, teamleider Plannen en Procedures van Brandweer Utrecht. “Nu al zijn er plaatsen waar de brandkranen te weinig water leveren om de primaire behoefte van de repressieve inzet te dekken. En in gebieden waar nieuwe waterleidingen worden aangelegd of oude leidingen worden gesaneerd, wordt dat knelpunt alleen maar groter. Het gevolg is dat we vaker en eerder moeten terugvallen op andere bluswaterbronnen, zoals geboorde putten en open water. Maar die voorzieningen liggen vaak verder van de brandhaard en het opbouwen van een bluswatertransportsysteem kost tijd. En hoe langer wij erover doen om de bluswatervoorziening te realiseren, hoe groter de kans wordt dat een brand niet tijdig kan worden bedwongen. Grotere brandschade is dan te verwachten.” Volgens Werensteijn zijn er al situaties geweest waarbij het drinkwater-
bij de aanleg van nieuwe drinkwaternetten ‘bovenop’. In Leidsche Rijn wordt bij de oplevering van leidingen door de brandweer gecontroleerd of die voldoen aan de minimumeis van 30 kuub per uur en zo niet, dan moet leidingbeheerder Vitens de betreffende leiding aanpassen. “Dat is in een aantal gevallen al gebeurd”, aldus Freek ten Haken. “De leiding moet dan worden verzwaard om alsnog de
Rob Jastrzebski 11
Gehoord op de achterbank
Henk Nieuwenhuis hoopt vanuit de lucht een keer iets te kunnen betekenen
“Vanuit de lucht ziet de wereld er anders uit”
FOTO’S: ROB JASTRZEBSKI
Charly-waarnemer Henk Nieuwenhuis:
Ze zijn de ‘vliegende brigade’ van de Brandweer Utrechts Land; de 54 waarnemers die in droge tijden bij toerbeurt vanuit de lucht waken over de Utrechtse natuurgebieden. Henk Nieuwenhuis van Brandweer Rhenen is één van hen. Dit jaar is hij al twee keer de lucht in geweest, want tijdens de lange droge periode in april maakte het surveillancevliegtuigje Charly heel wat vlieguren en dus kwamen veel waarnemers aan de beurt.
H
12
Henk Nieuwenhuis wilde 12 jaar geleden al de lucht in, toen de voormalige Regionale Brandweer Utrecht de brandweerkorpsen in de regio benaderde met de vraag kandidaten te selecteren voor de functie van waarnemer. Maar helaas, het geld was op en Charly bleef lange tijd aan de grond. Maar met de oprichting van de BRUL braken nieuwe tijden aan en enkele droge zomers overtuigden het bestuur van de noodzaak om de luchtsurveillance te hervatten. Henk volgde de vernieuwde training en ging vorig jaar voor het eerst de lucht in. Dat hij dit jaar al twee vluchten heeft gemaakt, is in zijn ogen best bijzonder: “Er gaan jaren voorbij dat je helemaal niet aan de beurt komt. De waarnemers worden immers voor het hele seizoen ingeroosterd door de VRU en als je pech hebt, hoeft er op de dagen
dat je dienst hebt niet gevlogen te worden, omdat de situatie in de bossen niet brandgevaarlijk is.” Henk spreekt in dit verband van ‘pech’, want hij vliegt graag. “Het is een mooie ervaring om de regio van bovenaf te bekijken. Vanuit de lucht ziet de wereld er anders uit. Het is lekker rustig, je hebt geen last van files en je kan even afstand nemen van alle hectiek op de grond.” Maar vliegen met Charly, dat gaat niet zomaar. Eerst moet er een cursus gevolgd worden. Globale kennis over het vliegtuig en zijn mogelijkheden en onmogelijkheden, het herkennen van tekenen van brand, oriëntatie, de bediening van de plaatsbepalingsapparatuur, verbindingsprocedures en sinds kort ook de speciale luchtset voor C2000; een luchtwaarnemer
moet goed voorbereid aan zijn job beginnen. “De vluchten zijn behoorlijk intensief”, vervolgt Henk Nieuwenhuis. “Je zit tijdens zo’n vlucht drie uur in de lucht en je moet al die tijd geconcentreerd blijven. Even een tussenstop maken voor een natje en een droogje is er niet bij en uiteraard ook niet voor een sanitaire stop. Daarnaast zit je ook drie uur samen met een piloot in die kist. Je bent een team en moet het dus ook goed met elkaar kunnen vinden. Tot dusver heb ik tijdens de vluchten zelf nog geen brandhaard gesignaleerd. Die trefkans is ook best klein met relatief weinig vlieguren. Uiteraard hoop je dat je een keer iets kan betekenen, door een brand op tijd te signaleren en de eenheden op de grond snel en soepel naar de vuurhaard te loodsen. Daar doe je dit immers voor.”
Bureau Gemeentelijke Crisisbeheersing
FOTO: WIL GROENHUIJSEN
Laatste redmiddel
In dit katern: Competentiegerichte opleiding voor adviseurs Crisisbeheersing pagina 14
Het afschakelplan nader belicht Stroomstoringen zijn een vervelend fenomeen, zeker als je erdoor verrast wordt. Energiebedrijven zetten op het technische vlak dan ook alle zeilen bij om dit te voorkomen, maar helaas is de techniek niet de enige factor die soms roet in het eten gooit. Als het koelwater te warm wordt, is het afschakelen van een deel van het elektriciteitsnet in bepaalde gevallen het enig overgebleven redmiddel om erger te voorkomen. Aan de vooravond van een mogelijk warme zomer zet VooRU het hoe en waarom van dit ‘afschakelplan’ op een rij.
E H
Enkele jaren geleden werd Nederland ondergedompeld in een lange warme zomer en kregen energiebedrijven te maken met problemen met het koelwater voor hun elektriciteitscentrales. Zij krijgen in een dergelijke situatie van de landelijke overheid de opdracht om de energievraag naar beneden te brengen. Adriaan Buitink, die zich namens de VRU en destijds namens de Commissaris van de Koningin van Utrecht met deze problematiek heeft beziggehouden: “Die oplos-
sing vonden we te eenzijdig, ondermeer omdat er een aantal kwetsbare sectoren zijn die het niet zomaar zonder stroom kunnen stellen. De provincie Utrecht heeft toen het initiatief genomen om samen met de politie en de VRU (in oprichting) aandacht te besteden aan deze problematiek. Met alle betrokken partijen, waaronder de GHOR, brandweer, politie en de Kamer van Koophandel, zijn de risico’s van een plotselinge stroomafschakeling in kaart gebracht. Op basis
Gemeentesecretaris Ad Nederlof over crisisbeheersing en regionalisering pagina 15
daarvan is met Eneco Netbeheer nog eens kritisch naar het door hen gehanteerde afschakelplan gekeken. Dit alles heeft geresulteerd in een rapportage, die nu als leidraad wordt gehanteerd in geval van langdurig warm weer en droogte.”
‘Train de trainer’ en eerste procesopleidingen pagina 16
Het afschakelplan Een vooraf bedacht plan om bij capaciteitsproblemen de stroom in een deel van de provincie Utrecht uit te zetten, dat is nogal wat. Toch zijn er
FOTO: WIL GROENHUIJSEN
zet wijken in het donker
bgc
Bureau Gemeentelijke Crisisbeheersing
een aantal goede redenen om een dergelijk plan op te stellen. Klaas de Dood van Eneco Netbeheer legt uit: “Het afschakelplan is bedacht om erger te voorkomen in geval van een probleem met koelwater. De elektriciteitscentrales in Nederland worden allemaal gekoeld met oppervlaktewater, zoals de zee, rivieren of kanalen. In de provincie Utrecht gebeurt dat met water uit het Amsterdam-Rijnkanaal. De milieuwetgeving schrijft voor dat de temperatuur van het na koeling geloosde water onder een bepaalde bovengrens moet blijven om schade aan flora en fauna te voorkomen. Dat houdt in dat je koelcapaciteit beperkingen kent. Als de totale vraag naar elektriciteit groter wordt dan het productievermogen dat gezien de temperatuur van het koelwater mogelijk is, dan ontstaat er een onbalans. Deze kan, als we niet ingrijpen, in het ergste geval een domino-effect krijgen, waardoor heel Nederland in het donker zit. Om dat te voorkomen, is het beter om gecontroleerd de elektriciteitsvraag te verkleinen door een deel van het elektriciteitsnet in de provincie Utrecht af te schakelen. Beter een wijk twee uur zonder stroom dan heel Nederland een dag lang in het donker. De koelwaterproblematiek is dus geen technisch mankement, maar een maatschappelijk-politiek probleem. In landen als Frankrijk, België of Duits-
land worden minder restricties gesteld aan de temperatuur van geloosd koelwater.”
Afschakelen in de praktijk De stroom wordt niet zomaar afgeschakeld. Klaas de Dood: “Voordat we afschakelen proberen we het probleem eerst op andere manieren op te lossen, zoals het importeren van elektriciteit uit het buitenland of het inzetten van de reserve- en noodcapaciteit van de
beurt ook in de andere provincies.
Wanneer afschakelen? Een vraag die iedereen stelt is ‘wanneer, bij welk weertype, lopen we het risico dat er afgeschakeld wordt?’. Klaas de Dood: “Het is onmogelijk om dat precies aan te geven, omdat niet alleen de temperatuur maar ook de droogte meespeelt. Een week lang 30 graden is geen probleem. De maand juni was relatief warm, maar ook heel
Klaas de Dood van Eneco over afschakelen:
“Het uitvallen of afschakelen van de stroom heeft een maatschappelijk effect, waarbij openbare orde en veiligheid en ook de volksgezondheid in het geding zijn.” nationale netbeheerder Tennet. Heeft dat allemaal onvoldoende effect, dan is afschakelen het laatste redmiddel. Bij daadwerkelijk afschakelen gaat het om 1,5 of 4,5 % van de belasting binnen de provincie, en worden delen van het net beurtelings voor een periode van maximaal twee uur afgeschakeld. Je moet dan denken aan 10.000 tot 25.000 huishoudens per afgeschakeld gebied.” Afschakelen ge-
nat. In het voorjaar, toen het niet heel warm maar wel zes weken kurkdroog was, hebben we dicht tegen de koelwaterbeperking aan gezeten.”
Hoe lang van tevoren weten we dat er wordt afgeschakeld?
de hoogte gehouden. Daar zijn protocollen voor, die gekoppeld zijn aan fases. Hoe urgenter de fase, hoe intensiever er gecommuniceerd wordt, tot aan het NOS-journaal en landelijke dagbladen aan toe. Maar als de situatie eenmaal daar is, moet de schakelaar binnen tien minuten om, anders zijn we te laat. Omdat we rouleren, hebben we vervolgens wel de tijd om te communiceren dat gebied X over – zeg – een uur aan de beurt is om te worden afgeschakeld. Het eerste gebied overkomt ons dus, het volgende gebied kunnen we plannen.”
Wat is de rol van de VRU in dit alles? “Het uitvallen of afschakelen van de stroom heeft een maatschappelijk effect, waarbij de openbare orde en veiligheid en ook de volksgezondheid in het geding zijn. Hulpdiensten en gemeenten moeten dus tijdig op de hoogte zijn van een naderende afschakeling. Zodra afschakelen dreigt wordt contact opgenomen met de VRU en wordt een crisisteam geformeerd dat de voorzorgsacties voor het volgende afschakelgebied bepaalt. Belangrijk onderdeel daarbij is een goede en door de regio geregisseerde risico- en crisiscommunicatie.”
“In de aanloop naar een mogelijke afschakelsituatie wordt het publiek via verschillende media voortdurend op
Piet Peeters
FOTO: MARLOUS BOOGAARDT
Competentiegerichte opleiding voor adviseurs Crisisbeheersing
14
Marieke Nap is sinds maart 2007 werkzaam bij BGC. In het kader van de afronding van haar studie Integrale Veiligheidskunde heeft zij zich bezig gehouden met een onderzoek naar de Adviseur Crisisbeheersing (ACB’er) binnen de VRU. Deze functionaris is werkzaam bij gemeenten en is een sleutelfunctionaris op het gebied van gemeentelijke crisisbeheersing. Het onderzoek richtte zich specifiek op mogelijkheden waarop de kwaliteit voor deze functionaris kan worden vastgesteld.
M
Marieke vertelt: “Voor mijn onderzoek heb ik een definitie van ‘kwaliteit’ opgesteld. Die luidde: De ACB’er beschikt over kwaliteit wanneer deze functionaris beschikt over competenties waardoor de taken goed kunnen worden uitgevoerd”. Vervolgens heeft Marieke zich met behulp van interviews verdiept in de taken van de ACB’er in de ‘koude fase’ (voorbereiding) en de ‘warme fase’ (crisistijd). Op basis van de taken en interviews heeft zij competenties gedefinieerd. De competenties zijn opgesplitst naar ‘warme’ en ‘koude’ fase. Deze competenties zijn belangrijk om de kwaliteit voor de ACB’er meetbaar te maken. De conclusie van Marieke’s onderzoek is dat de kwaliteit voor de functie van ACB’er kan worden vastgesteld met behulp van een competentiemeting. Marieke: “Tijdens het onderzoek heb ik een taken- en kwaliteitsprofiel ontwikkeld. Dit kan worden aangereikt aan gemeenten, voor het aannemen van nieuwe ACB’ers. BGC gaat aan de hand van informatie uit mijn onderzoek een opleiding opzetten voor alle ACB’ers die werkzaam zijn binnen de VRU. Na de opleiding kunnen de competenties eventueel gebruikt worden voor het vaststellen van de kwaliteit van deze functionaris.”
Voor haar onderzoek heeft Marieke interviews gehouden met een aantal ACB’ers, burgemeesters en gemeentesecretarissen. Zonder hun hulp had zij haar onderzoek niet kunnen afronden en zij wil hen dan ook graag bedanken voor hun bijdrage!
Koud en warm 1. In de ‘koude fase’ houdt de ACB’er zich bezig met de inbedding van crisisbeheersing binnen de gemeentelijke organisatie. Hierbij zijn de volgende competenties van belang: Mondelinge en schriftelijke uitdrukkingsvaardigheden, Motiveren, Kennis toepassen, Overtuigen, Organisatiebewust, Netwerkgericht, Initiatief nemen, Conceptueel denken. 2. In de ‘warme fase’ ondersteunt de ACB’er de burgemeesters in het Gemeentelijk Beleidsteam. In deze fase zijn de volgende competenties belangrijk: Mondelinge uitdrukkingsvaardigheden, Kennis toepassen, Flexibiliteit, Helikopterview, Organisatiebewust, Zelfbeheersing.
bgc
FOTO: WIL GROENHUIJSEN
Bureau Gemeentelijke Crisisbeheersing
Crisisbeheersing en regionalisering Aan het woord is... de gemeentedirecteur Bij de regionalisering van de brandweer gaat ook de relatie gemeenten-brandweerzorg op de helling. Daarnaast is er de afgelopen tijd flink wat vooruitgang geboekt op het gebied van de gemeentelijke crisisbeheersing. Gemeentefunctionarissen spelen daarbij een cruciale rol. Eén daarvan is de gemeentesecretaris, reden genoeg voor de VooRU om een op-en-top gemeentedirecteur aan het woord te laten. Ad Nederlof, gemeentesecretaris in Maarssen laat een beschouwend licht schijnen over de stand van zaken bij de gemeentelijke crisisbeheersing en de regionalisering vanuit gemeenteperspectief.
H
Hoe staat het momenteel met de gemeentelijke crisisbeheersing? “In 2005 hebben we als gemeentesecretarissen gekeken naar de stand van zaken. Het bleek dat een en ander zowel kwalitatief (het niveau) als kwantitatief (de beschikbare mensen) niet in orde was. Uit deze gewaarwording is het Bureau Gemeentelijke Crisisbeheersing voortgekomen. De ontwikkelingen zijn daarna in een stroomversnelling geraakt. Er was meer kwaliteit nodig – functionarissen moesten (beter) worden opgeleid – en meer kwantiteit – een meerdaagse crisis vergt veel ter zake kundig personeel omdat mensen moeten worden afgelost. Om dat als individuele gemeente voor elkaar te krijgen is bijna niet uitvoerbaar, een probleem waar veel gemeenten zich voor gesteld zien. Het idee van poolvorming ontstond: leid in elke gemeente een aantal functionarissen tot specialist op, en laat deze samen een ‘pool’ vormen waaruit bij een crisis geput kan worden.
Op die manier kun je samen met andere gemeenten een meerdaags schema draaien, met goed opgeleid gemeentepersoneel. Inmiddels is die poolvorming in volle gang en hebben 350 gemeenteambtenaren de basisopleiding crisisbeheersing gevolgd. Daarnaast hebben alle gemeenten modellen gekregen van crisisbeheersingsplannen en draaiboeken, zodat we als gemeenten binnen de VRU vanuit één concept gaan werken.”
Het BGC Ook de rol van het BGC is inmiddels naar een volwassen niveau gegroeid. Ad Nederlof: “Het BGC kan de gemeenten ontlasten en waarborgen dat de kwaliteit op peil blijft. Zo kunnen ze namens de 29 gemeenten ‘waakvlamovereenkomsten’ sluiten (afspraken over bijvoorbeeld de levering van diensten die alleen ten tijde van een crisis nodig zijn), zoals voor de opvang van evacuées en de catering die daarbij nodig is. De eerste successen op dit gebied zijn al geboekt.” Nederlof be-
nadrukt ook een risico van deze constructie: “Het gevaar bestaat dat een gemeente denkt: het BGC zal het wel regelen. Daarom moet het BGC diep in de gemeentelijke organisatie verankerd zijn. Hoe? Door uit de groep van 29 gemeentesecretarissen er vier verantwoordelijk te laten zijn voor het binnen de gemeenten oppakken van hetgeen het BGC regelt. Twee daarvan hebben de functie van ‘coördinerend gemeentesecretaris’, die zorgdraagt voor de coördinatie tussen regio en gemeenten en het mandaat meekrijgt om namens de 29 gemeentesecretarissen te spreken. De twee anderen hebben als taak het voorzitten van het overleg van de ambtenaren crisisbeheersing, om zo aansluiting te houden op het operationele vlak.”
Hoe wordt regionalisering van de brandweer vanuit een gemeentesecretaris beleefd? “Regionalisering is een proces dat van boven af wordt opgelegd. Wil je daar
op alle niveaus de handen voor op elkaar krijgen, dan moet ik daar als gemeentesecretaris ook enthousiast voor worden, zodat ik het aan mijn mensen kan verkopen. En niet te vergeten het bestuur kan adviseren dat het beter is voor de gemeente. Voor een gemeentesecretaris speelt simpelweg de vraag: wat wordt de gemeente er beter van? Ik wil het publieksgeld zo slim mogelijk besteden, dus als er een nieuwe organisatievorm komt die kwaliteit heeft en ook wat financiën betreft rendabel is, dan krijg je mij enthousiast. Zo’n nieuwe organisatie moet wel aan een aantal voorwaarden voldoen, waarvan de belangrijkste zijn: • een goede financiële onderbouwing • een lokale verankering. De brandweer wordt geen organisatie die ik afstoot en aan anderen overlaat • een basiscontract waarin de kwaliteit voor iedereen hetzelfde is • soberheid. Het rapport van de Commissie Elzenga (zie het artikel hierover in het VRU katern – PP) spreekt van een verplicht kwaliteitsniveau ‘8’, terwijl ik vind dat een gemeente niet verplicht mag worden om voor meer dan een ‘6’, een soort APK-waardigheid, te betalen. Als je als individuele gemeente iets extra’s wil, moet het wel mogelijk zijn om alsnog – tegen een meerprijs – die 8 in te kopen.” De fase is nu aangebroken om helderheid te creëren over de voorgestelde regionalisering. Te lang blijven hangen in een discussie is voor niemand goed. Piet Peeters
15
bgc
Bureau Gemeentelijke Crisisbeheersing
kneepjes van het ‘trainers’vak. En dat het echt een vak is, bleek wel tijdens de tweedaagse. Want hoe organiseer je op een leuke manier een ‘voorstelrondje’? Hoe presenteer je effectief? Hoe ga je om met (soms lastige) vragen uit het publiek? Hoe bouw je een sterk lesprogramma op? Allemaal vragen waar je als beginnend trainer tegenaan loopt. Veel aandacht werd geschonken aan de samenwerking met je ‘mede’-trainer, iedereen staat straks in duo’s voor de groep. Dan is het belangrijk dat je op elkaar kunt vertrouwen en bouwen.
?
Wat vind jij ervan?
Samenwerking gemeenten in VRU krijgt vorm dankzij SVS
Drie hoofden CRIB over de oefening Voortuin
1 2 3
Ton Norberhuis - gemeente Houten “De oefening was heel reëel opgezet. Het scenario had zich zo in het echt kunnen afspelen. Dat is goed voor het inlevingsvermogen. Dat merkte je ook. Iedereen was heel serieus en zat in z’n rol. Het belangrijkste voor ons in deze oefening was het omgaan met de programmatuur voor het CRIB. Die bleek goed te werken. Vooral de landelijk raadpleegbare deelverzameling van de Gemeentelijke Basisadministratie waarvan we gebruik konden maken, was erg praktisch. De registratie ging daardoor sneller en efficiënter. Een leerpunt dat uit de oefening naar voren is gekomen, is dat de instructies voor alle disciplines hetzelfde moeten zijn. Nu werden de slachtofferkaarten die alle getroffenen om krijgen, bij het verlaten van het rampterrein ingenomen, terwijl wij die nodig hebben voor de registratie. Dat was een duidelijk verbeterpunt.”
FOTO: ADRIAAN BUITINK
Een trein die een passagiersbus aanrijdt levert veel gewonden op. Een prima rampenscenario om het volgen en registreren van slachtoffers te oefenen. Op zaterdag 14 april vormden de Utrechtse wijken Tuindorp en Voordorp het toneel voor de multidisciplinaire oefening Voortuin, waarbij de gemeentelijke Centrale Registratie en Inlichtingen Bureaus (CRIB) ‘het bevoegd gezag’ en de verwanten van licht en zwaargewonde passagiers en treinevacués moesten kunnen informeren over het wel en wee van de getroffenen. Ook de samenwerking met de GHOR, politie en andere ketenpartners werd succesvol beproefd.
Geslaagde ‘Train de Trainer’ Hoog op de prioriteitenlijst van BGC staat het opleiden van ambtenaren die een taak hebben in een actiecentrum van één van de gemeentelijke processen. Daarom startte zij deze zomer met de procesopleidingen, waarbij ieder gemeentelijk proces uitgebreid wordt doorgenomen en getraind met vooral de betrokkenen. De training is bedoeld als verdiepingsslag op de Basisopleiding Crisisbeheersing, die de meeste ambtenaren in de regio inmiddels hebben gevolgd.
V
Voordat de procesopleidingen van start konden gaan, was het zaak om een aantal goede trainers te vinden. Mensen uit de praktijk, die het betreffende draaiboek van haver tot gort kennen en die hun cursisten daarin mee kunnen nemen. En die missie is geslaagd! Want 17 trainers in de dop,
ieder voor zich goed ingevoerd in één van de gemeentelijke processen, werden gevonden. Ter voorbereiding op de procesopleiding, namen zij deel aan het tweedaagse programma ‘Train de Trainer’. Onder de deskundige leiding van Suzanne Kienjet en Joris de Bie van Berenschot leerden zij de fijne
Naast aandacht voor allerlei technische wetenswaardigheden over het trainerschap, was er ook ruimte voor de praktijk. Peter van Zanten, werkzaam bij Berenschot en betrokken bij rampen als Volendam en Enschede, hield een indringende presentatie over deze twee rampen. Toen werd weer eens goed duidelijk waar het allemaal goed voor is: als we in een crisissituatie niet volledig op elkaar kunnen vertrouwen, lopen ook de gemeentelijke processen in de soep. Mocht u straks deelnemen aan één van de procesopleidingen, dan boft u: er staat een stel enthousiaste en zeer goed opgeleide trainers voor uw groep! Svante Gustafsson
Lees verder hieronder: De eerste procesopleidingen (Milieuzorg en Uitvaartverzorging) hebben inmiddels plaatsgevonden
Els Veenhuizen - gemeente Nieuwegein “De oefening was voor ons heel leerzaam, in positieve zin. We hebben gemerkt dat je elkaar als gemeenten heel goed kunt helpen als je de dingen goed voorbereid en met dezelfde systemen werkt. Wij zijn, net als Houten, een kleine gemeente. Dan heb je die hulp nodig. Je kunt het bureau niet 24 uur per dag bemensen. Daarnaast was het voor ons leerzaam om te ervaren dat een ramp een andere werkwijze vraagt dan het dagelijkse werk van een gemeente. Wij zijn gewend klantgericht te zijn en met mensen mee te denken. Bij een ramp moet je precies doen wat er van je wordt verwacht. Als je zelf gaat bedenken wat er moet gebeuren, gaat het mis. Dat is best lastig. Hoeveel communiceer je met je medewerkers? Zoveel dat ze weten wat ze moeten weten, maar niet zoveel dat je eigen initiatieven stimuleert.”
Henk van Dijkhuizen - gemeente Utrecht ”Utrecht heeft een actieve rol in de ontwikkeling van het Slachtoffer Volg Systeem (SVS) voor elektronische berichtuitwisseling over slachtoffers. Dat heeft prima gefunctioneerd. Daarnaast hebben we voor het eerst samengewerkt met twee andere gemeenten. Dat was een bewuste keuze omdat we elkaar in de praktijk moeten kunnen vinden en weten wat we aan elkaar hebben als zich een ramp of incident voordoet. Die samenwerking komt in veel plannen terug, maar er is nog maar weinig mee geoefend. We hebben geleerd hoe we elkaar bij alle functies kunnen assisteren. Dat is een mooi resultaat. Spannend bij dit soort oefeningen is voor ons altijd de managementinformatie. Wij zijn niet op het rampterrein, dus we kunnen het geheel niet overzien. Dan is het moeilijk om voortdurend op de hoogte te zijn van het aantal slachtoffers en hun conditie en om prognoses te maken. Natuurlijk zijn er dingen waarover je nog na moet denken. Daar oefen je voor. Maar de wetenschap dat we samen kunnen optrekken, geeft vertrouwen. Het is prettig om te weten dat je van elkaar op aan kunt.”
16
Eerste procesopleidingen maken groot draagvlak bij gemeenten zichtbaar Als er één ding duidelijk is geworden tijdens de eerste twee procesopleidingen voor gemeenteambtenaren, is het dat ze in een grote behoefte voorzien. De deelnemers van de opleidingen Uitvaartverzorging en Milieu waren zeer enthousiast, niet alleen over de praktijkgerichte kennis en vaardigheden die ze kregen aangereikt, maar ook over mogelijkheid om elkaar te leren kennen en ervaringen uit te wisselen.
D
De trainers delen het enthousiasme van de cursisten. Senior beleidsmedewerkers Rozemarijn Hartkamp en Cees van Vliet van BGC vertellen gedreven over hun ervaringen. Rozemarijn was betrokken bij de opleiding Uitvaartverzorging, Cees was een van de docenten bij Milieu. De bekendheid met de twee gemeentelijke processen wisselde voor de tweedaagse opleidingen sterk per ambtenaar en gemeente, merkten de beleidsmedewerkers. Bij uitvaartverzorging bestaat dat proces hoofdzakelijk uit de organisatie van ceremoniën, vertelt Rozemarijn. Veel cursisten hadden er vooraf een ander beeld bij. “Mensen denken in eerste instantie aan het begraven van grote aantallen slachtoffers. Maar de laatste keer dat er in Nederland noodgraven moesten worden gegraven, was bij de watersnoodramp. Bij de meeste rampen kunnen we het aantal slachtoffers goed aan en gaat het in dit proces puur om de coördinatie van bijvoorbeeld een herdenkingsbijeen-
komst of een stille tocht.” De deelnemers van de opleiding Milieu hadden een duidelijker idee bij het proces zelf. Bij hen leefden met name praktische vragen over de uitvoering, aldus Cees. “Ze wilden heel concrete zaken weten,
In twee dagdelen doorliepen de cursisten het hele proces om er volgens in een opdracht en simulatie c.q. casus mee te oefenen. Verrassende vragen leverde dat bij Milieu niet echt op, vertelt Cees. Wel merkte hij dat deelnemers het prettig vonden de praktijk zelf te kunnen ervaren. Rozemarijn was bovenal aangenaam verrast door het draagvlak voor samenwerking bij de cursisten. “Aan het eind van de opleiding werden spontaan Tijdens de procesopleiding Milieu wordt het actiecentrum geoefend visitekaartjes als met wie ze maatregelen moeten uitgewisseld omdat de cursisten nog voor de pools die wij deze herfst forafstemmen en wanneer ze welke desmeel gaan samenstellen al in een soort kundige kunnen raadplegen.” informele pools contact met elkaar Zowel in dit soort praktische kennis willen kunnen houden. Dat was geals in kennis van de draaiboeken werd weldig leuk om te zien.” in de procesopleidingen voorzien.
Geneeskundige Hulpverlening bij Ongevallen en Rampen
“De communicatie in de witte kolom is goed” FOTO: WIL GROENHUIJSEN
Scheidend bestuursvoorzitter Armand Höppener van Altrecht
In dit katern:
De één ondervindt lange tijd psychische problemen als gevolg van een calamiteit, de ander heeft vrijwel nergens last van. De kunst voor de psychosociale hulpverleners in de witte kolom is het vroegtijdig herkennen wie tot de ene en wie tot de andere categorie behoort. Daarvoor is nog veel onderzoek nodig, aldus Armand Höppener. Als voorzitter van de Raad van Bestuur van Altrecht stond hij aan de wieg van de PSHOR in de veiligheidsregio Utrecht. “Het begin is er, maar het is nog niet wat het zou moeten zijn.” uitstrekt, moeten wij onze handen niet in de broekzak steken.” Daartoe verplicht volgens hem ook het belang van de PSHOR binnen de GHOR. “Psychosociale gevolgen van een ramp lopen vaak het langst door. Denk aan de recente herdenking van de treinkaping bij De Punt. Het is een enorm belangrijk thema.” Höppener zag in zijn bestuurlijke loopbaan binnen zijn eigen organisatie het besef groeien “dat er iets te doen was in de buitenwereld, wat niet goed was geregeld”. In de regio zag hij instellingen de PSHOR oppikken. Inmiddels zijn ze allemaal voldoende getraind om op te kunnen schalen. De ondersteuning en het blijvend belangstelling wekken, zijn volgens hem echter nog wel
aandachtspunten. “In de zorg is het altijd woekeren met tijd en geld”, licht hij toe. “Je moet alert blijven.”
FOTO: WIL GROENHUIJSEN
N
Na een kleine twintig jaar van bestuursfuncties in GGZ-instelling Altrecht en haar voorgangers, neemt Armand Höppener afscheid van de psychosociale gezondheidszorg. Uit hoofde van zijn laatste functie als voorzitter van de Raad van Bestuur was hij tevens lid van de adviescommissie RGF/GHOR. Een grote instelling als Altrecht moet zijn verantwoordelijkheid nemen in de veiligheidsregio en de ontwikkeling van de Psychosociale Hulpverlening bij Ongevallen en Rampen (PSHOR) daarin, vindt Höppener. “Wij moeten als sparringpartner de dialoog zoeken en oplossingen aandragen. Daar mogen we ook op worden aangesproken. Als de RGF zijn handen naar ons
GRIP op gewondenstroom met Slachtoffervolgsysteem. ‘Slachtoffer’ aan het woord pagina 18
Sterk netwerk De GHOR Utrecht mag volgens de scheidend bestuursvoorzitter trots zijn op wat zij heeft bereikt. “De bestuurlijke cultuur van de veiligheidsregio verschilt sterk van de cultuur bij professionele organisaties in de gezondheidszorg. Ook het werken vanuit kaders van het openbaar bestuur verschilt essentieel van de optiek vanuit de zorg. In het begin is te makkelijk gedacht over het inpassen van de witte kolom in de veiligheidsregio,” blikt hij terug. “Inmiddels beseft iedereen dat dit niet zo gemakkelijk is en dat het veel in-
Bob Hellinga volgt competentiegerichte opleiding voor OvD-G pagina 19 Zeger Hutten: ‘Onze’ man in het LOCC pagina 20
ghor
Geneeskundige Hulpverlening bij Ongevallen en Rampen
spanning kost om de GHOR en PSHOR niet alleen op papier, maar ook in de praktijk goed te laten werken.” Een belangrijke voorwaarde daarvoor is het behoud van de goede verhoudingen, aldus Höppener. Die waren in het verleden wel eens gespannen, maar nu verdienen de mensen in Utrecht, zowel in de zorg als bij de gemeente, op dit punt volgens hem echt een pluim. “De communicatie tussen openbaar bestuur en de witte kolom is prima. En mensen durven elkaar ook
aan te spreken op zwakke punten.” Dat zijn opvolger bij Altrecht, Roxanne Vernimmen van GGZ-instelling Dijk en Duin in Castricum, goed bekend is met de situatie in Utrecht, is in dit opzicht een voordeel, verwacht Höppener. “Ze kan de zaken snel oppakken.”
Kennis Wat hem betreft zouden twee zaken daarbij een accent mogen krijgen. De interne organisatie moet in staat worden gesteld verder te werken aan de kwaliteit van de PSHOR. Daarvoor
zijn veel oefeningen noodzakelijk, zodat er goede feedback mogelijk is tussen de PSHOR, de GHOR en de andere kolommen in de veiligheidsregio. Daarnaast zou het volgens Höppener goed zijn als er naast vakinhoudelijk onderzoek naar de psychosociale gevolgen van rampen ook pragmatisch onderzoek zou worden gedaan naar de werking van de witte kolom. “Er is kennis nodig over hoe je mensen in de gezondheidszorg in beweging krijgt voor de veiligheidsregio, zodat ze voldoende oefenen en trainen. Welke mo-
tivatietechnieken werken wel en welke niet en hoe kun je ervoor zorgen dat mensen zich bewust zijn van hun taken. Rampen zijn geen dagelijkse praktijk, het zit niet voor in het hoofd van medewerkers. Wat is er nodig om ze er toch voldoende alert op te laten zijn? De kennis die dat onderzoek oplevert, is niet alleen nuttig voor de witte kolom zelf, maar kan ook het openbaar bestuur inzicht bieden in hoe waardevolle eigen gebruiken en gewoonten in de GHOR in de veiligheidsregio kunnen worden ingepast en effectief kunnen werken.”
Grip op gewondenstroom met Slachtoffervolgsysteem
V
Vanuit geneeskundig perspectief bezien was ‘Voortuin’ een bijzondere oefening, omdat de totale geneeskundige keten van rampterrein tot ziekenhuis werd beoefend. Twee Geneeskundige combinaties, 15 ambulances van de RAVU, 8 bijstandsambulances uit andere regio’s en 8 ambulances van Defensie; er werden nogal wat opschalings- en samenwerkingsregelingen beoefend. Aan de ziekenhuiskant namen het Calamiteitenhospitaal van het UMC Utrecht en het Meander Medisch Centrum in Amersfoort deel aan de oefening. Het Calamiteitenhospitaal beoefende tevens het eigen interne rampenopvangplan tot op de Intensive Care-afdeling. Een echte ketenoefening dus.
Keteninformatiesysteem Om de informatiestroom in die keten te managen, is voor het eerst in de operationele omgeving van de deelnemende diensten gebruik gemaakt van het Slachtoffervolgsysteem. Het
SVS is oorspronkelijk ontwikkeld door het Calamiteitenhospitaal, om goed zicht te houden op de interne patiëntenstroom, maar is gezamenlijk doorontwikkeld tot een keteninformatiesysteem, waarvan ook het gemeentelijke Opvang- en Verzorgingsproces gebruik kan maken. Omdat patiëntenstromen bij grote ongevallen en rampen zich niet altijd gemakkelijk láten sturen, verwerkte de oefenleiding ook een stukje ongeleide slachtofferstroom in de oefening. Oefenleider Frank Rosier legt het doel van dit complicerende oefenelement uit: “In werkelijkheid zie je bij veel rampen en grote ongevallen ook dat gewonden individueel op eigen kracht of met hulp van anderen naar ziekenhuizen gaan en niet wachten op een ambulance. Bij deze oefening wilden we toetsen of die individuele gewonden in het informatieproces via het Slachtoffervolgsysteem goed zouden worden geregistreerd en alsnog aan het incident zouden worden gekop-
peld. Als ze als ‘gewone patiënt’ zouden worden opgenomen, zouden ze voor het gemeentelijke CRIB-proces en verwanten moeilijker traceerbaar zijn. Volgens onze eerste indrukken is dit registratietraject goed verlopen.”
Landelijke invoering De ontwikkeling van het SVS, het digitale patiëntendossier èn de gelijktijdige invoering van een nieuw type gewondenkaart, geïnitieerd door het Ministerie van BZK op basis van de MIMMS (Major Incident Medical Management and Support), voorziet in een informatiesystematiek die vanuit de dagelijkse spoedeisende medische hulpverlening naadloos kan mee-
groeien naar een opgeschaalde situatie bij grote ongevallen en rampen. Volgens Robert-Jan Schouwerwou, adjunct-directeur GHOR van de VRU, is de invoering van het SVS bij de Utrechtse rampenbestrijdingspartners inmiddels van start gegaan. Na enkele succesvolle kleinschaliger oefeningen, is het systeem nu volwassen geworden. Voldoende volwassen althans voor het ministerie van BZK dat het Utrechtse project als pilot ziet voor een verdere uitrol in de rest van het land. “Met dat doel voor ogen is het Utrechtse project ook deels door het ministerie gefinancierd. Er is door de samenwerkende partijen veel werk verzet om zover te komen.” FOTO’S: ROB JASTRZEBSKI
Een goede multidisciplinaire oefening is een uitdaging voor alle operationele partners. Dat was ook bij oefening Voortuin het geval, maar bij deze oefening lag het accent toch nadrukkelijk op de ‘witte kolom’. Met 60 gewonden en 120 op te vangen treinreizigers, waren de slachtofferzorg en de opvang en nazorg de voornaamste oefendoelen. Een wezenlijke rol in deze processen was weggelegd voor het Slachtoffervolgsysteem (SVS), dat tijdens ‘Voortuin’ voor het eerst in de ‘productie-omgeving’ werd uitgetest. Het SVS is de experimentele fase voorbij en wordt dit jaar binnen de Veiligheidsregio Utrecht ingevoerd.
Oefening Voortuin Registratie met SVS bij aankomst in het Calamiteitenhospitaal
“Goed dat slachtoffers nu snel getraceerd kunnen worden”
FOTO: ROB JASTRZEBSKI
Verslagen over incidenten of oefeningen in dit blad worden gewoonlijk belicht vanuit het perspectief van de hulpverlening. Maar hoe ervaren de slachtoffers die hulpverlening eigenlijk? Eén van de oefenslachtoffers van Oefening Voortuin, Tine Galama van de LOTUS-kring Rivierenland, doet haar relaas.
“Het was een oefening met een hoog realiteitsgehalte, die behoorlijk wat energie vroeg van zowel de hulpverleners als van de slachtoffers. Dat kwam vooral doordat het hele hulpverleningstraject tot in de details heel realistisch werd gespeeld. Naar mijn gevoel ging het heel goed. Ik werd snel en adequaat geholpen en werd in eerste instantie overgebracht naar het Meander Medisch Centrum in Amersfoort. Maar daar bleek dat mijn situatie dermate ernstig was dat ze me niet konden helpen en dat transport naar het Calamiteitenhospitaal in Utrecht noodzakelijk was. Die overdracht verliep snel en soepel.” Tine was zich bewust van de nieuwe gewondenkaart en het Slachtoffer Tine
18
Galama, wachtend op hulp in een verwoeste bus
volgsysteem en zegt zelf ondervonden te hebben dat het systeem goed functioneert. “Tijdens het transport naar Utrecht ontving de verpleegkundige in de wagen een bericht van de meldkamer waaruit bleek dat ze daar al wisten dat ik onderweg was naar Utrecht en ook in welke toestand ik verkeerde. Die informatie was via het SVS al uitgewisseld.” Tine zegt het SVS een goede ontwikkeling te vinden, vooral vanuit het oogpunt van zoekende familieleden, maar zij plaatst er wel enkele kanttekeningen bij: “Het is voor zoekende familieleden heel beangstigend en bedreigend als je vermoedt dat een dierbare bij een ongeluk of betrokken is en je kan hem of haar niet vinden. Het is goed dat het SVS eraan bijdraagt dat slachtoffers nu snel getraceerd kunnen worden. Als oefen-
slachtoffers konden we wel merken dat de hulpverleners nog moeten wennen aan het systeem. In mijn beleving kostte het invoeren van gegevens op de mobiele terminal veel tijd. De aandacht van de ambulanceverpleegkundige was daardoor soms meer bij het apparaat dan bij het slachtoffer. Ik heb dat van meer LOTUS-spelers gehoord. Ik ga ervan uit dat het snel routine wordt en dat het dan sneller gaat.” Tot slot heeft Tine nog een advies over de nieuwe MIMMS-gewondenkaart. Die kan volgens haar wel een steviger bevestigingsband of –koord gebruiken: “Het zit nu maar met een dun touwtje vast en dat is behoorlijk kwetsbaar. Het is belangrijk dat die kaart te allen tijde bij de patiënt blijft, anders raken de hulpverleners alsnog hun overzicht kwijt.”
Landelijke competentiegericht opleiding OvD-G legt goede basis FOTO: WIL GROENHUIJSEN
taken. Je moet in fractie van seconden bepalen welke maatregelen je neemt en die beslissingen zijn bepalend voor het verloop van het totale GHORproces tijdens een ramp. Hier kun je maanden later op worden beoordeeld. De OvD-G is in de eerste fase een belangrijk sleutelfiguur.”
Waardevolle oefening
Elke cursist stelt eigen leerdoelen op Dit jaar is het Nederlands Instituut Fysieke Veiligheid van start gegaan met een landelijke competentiegerichte opleiding voor Officieren van Dienst Geneeskundig (OvD-G). Het eerste jaar wordt gebruikt als pilotjaar, waarin de puntjes op de i worden gezet. De eerste groep deelnemers heeft inmiddels de proeve van bekwaamheid met succes afgelegd en is in het bezit van het door het Nbbe (Nederlands bureau brandweerexamens) erkende certificaat. Bob Hellinga van de GHOR Utrecht hoopt in december op te gaan voor de zware afsluitende examenweek.
D
De Officier van Dienst Geneeskundig zorgt op locatie voor de coördinatie van de geneeskundige hulpverlening bij een ramp of incident. Hij is als één van de eersten ter plekke – het streven is een kwartier na de eerste mel-
ding - en neemt ook als eerste belangrijke beslissingen. Een taak waar je volgens Bob Hellinga eigenlijk niet anders dan competentiegericht voor kunt opleiden. “Het is misschien wel de moeilijkste van alle operationele
De informele omgeving van de opleiding en vooral het kunnen oefenen met die eerste fase in de hulpverlening vindt Hellinga waardevol. “Het geeft je het gevoel dat je het veld in kunt, dat je er klaar voor bent,” licht hij toe. “Je krijgt echt een goede basis.” Maar ook de persoonlijke invalshoek en de opzet van de opleiding bevallen hem uitstekend. Elke cursist begint met een assessment aan de hand waarvan hij of zij samen met een opleidingscoördinator een eigen leerprogramma samenstelt. Vervolgens maakt de cursist zich zo’n 60 procent van de beoogde competenties eigen via e-learning. “In de digitale leeromgeving kun je je eigen route bepalen. Ook kun je opdrachten afstemmen op de veiligheidsregio waar je werkt, door bijvoorbeeld de beschikbare materialen in die regio in te voeren. Dat werkt erg prettig.” Praktische vaardigheden komen aan bod tijdens vier contactdagen en in de proeve van bekwaamheid waarmee de cursus wordt afgesloten. Hiervoor
gaan de cursisten een week naar Zweden of Engeland. Na een multidisciplinaire training van drie dagen onder begeleiding van de eigen studiecoach, volgt een meerdaags examen met een onafhankelijke examinator. Dat de toets door een extern toetsbureau wordt beoordeeld en bij voldoende –resultaat een landelijk erkend certificaat oplevert, is niet alleen een meerwaarde voor de cursisten, maar ook voor de GHOR als organisatie, aldus Hellinga. “Dat alle OvD’s-G op dezelfde manier zijn opgeleid en over dezelfde competenties beschikken, vereenvoudigt de communicatie met andere veiligheidsregio’s. Je weet van elkaar precies waar je het over hebt.” Zelf hoopt Hellinga dankzij de opleiding Officier van Dienst Geneeskundig te kunnen worden zonder dat hij over ambulance-ervaring beschikt. “Deze competentiegerichte opleiding kan dat gemis compenseren. Ambulance-ervaring is dan niet strikt noodzakelijk meer. Belangrijker is je kennis van de witte kolom hebt en waarin die zich onderscheidt van de blauwe en de rode. Mede dankzij mijn stages bij de RAVU en op de meldkamer en de ervaring die in de afgelopen twee jaar bij de GHOR heb opgedaan, heb ik die kennis wel. Dat merk ik nog meer dan ik had verwacht tijdens deze opleiding.”
GHOR binnen witte kolom hét aanspreekpunt over evenementen
M
Met het advies Een gestructureerde aanpak voor de GHOR in de regio Utrecht bij vergunningverlening bij evenementen sloot Mark den Hollander zijn HBO-opleiding Integrale Veiligheidskunde (IVK) af. De opdracht voor het adviesrapport kreeg hij van het bureau GHOR van Veiligheidsregio Utrecht (VRU). Den Hollander onderzocht op welke wijze de GHOR in de regio Utrecht haar rol ten aanzien van de vergunningverlening bij evenementen kan structureren.
de geneeskundige hulpverlening, de GGD over de technische hygiënezorg.” Om inzicht te krijgen in de werkwijze van andere GHOR-regio’s sprak Den Hollander aan de hand van een aantal best practices onder andere met de GHOR regio Gelderland-Zuid over de organisatie van de Nijmeegse vierdaagse en met de GHOR regio Rotterdam over de ervaringen met de Rotterdamse Marathon en andere evenementen in Rotterdam.
Evenementenkalender Verwarring Hiervoor sprak Den Hollander met verschillende partijen. Zo vroeg hij betrokken ambtenaren in diverse Utrechtse gemeenten naar hun kennis over de GHOR. “Er was veel onduidelijkheid over de rol van GGD en de GHOR. Men verwart die twee instanties met elkaar. Dit komt vooral doordat men onvoldoende op de hoogte is van de dienstverlening van het bureau GHOR. De GHOR geeft advies over
“Een eenduidig regionaal beleid blijkt bij de advisering over evenementen zeer belangrijk. De VRU zou bijvoorbeeld een regionale evenementenkalender kunnen opstellen. Aan de hand daarvan kan geadviseerd worden. Het bureau GHOR is dan tijdig op de hoogte van wat er speelt. Nu horen zij soms pas een week van te voren dat er een bepaald evenement gaat plaatsvinden.” Het adviesrapport van Mark Den Hol-
FOTO: WIL GROENHUIJSEN
Alleen wanneer gemeenten doordrongen zijn van de meerwaarde van de Geneeskundige Hulp bij Ongevallen en Rampen (GHOR), zullen zij deze organisatie structureel betrekken bij het verlenen van vergunningen voor evenementen. Daarnaast is een eenduidig beleid over dit onderwerp vanuit Veiligheidsregio Utrecht (VRU) richting de gemeenten van belang. Dit zijn twee belangrijke aanbevelingen uit het advies dat Mark den Hollander schreef over het bureau GHOR en vergunningverlening bij evenementen. “Het bureau GHOR zou in elke gemeente hét aanspreekpunt moeten zijn voor de witte kolom”, stelt hij.
GHOR wil adviseren over vergunningverlening bij evenementen
lander zal niet in de kast verdwijnen. Per 1 juli 2007 gaat hij zelf bij het bureau GHOR aan de slag met de aanbevelingen uit zijn advies. “Ik wil ten eerste de relatie met de GGD versterken. GHOR en de GGD moeten de krachten bundelen. Verder wil ik zorgen voor een regionale evenementenkalender. Dat biedt al zoveel duidelijkheid. De rol en medewerking van de gemeenten is hierbij van evident belang. Vanuit onze regionale verantwoordelijkheid is de wens dat er één gestandaardiseerde aanpak komt voor alle gemeenten. Dit moet een gezamenlijk project worden met medewerking van de operationele
diensten en de gemeenten.” Bij wijze van proef sluit het bureau GHOR momenteel structureel aan bij het evenementenoverleg van de gemeente Utrecht. “Hier is toe besloten na het trapincident. Namens het bureau GHOR woon ik iedere adviesbijeenkomst bij. In juli evalueren we of dit de juiste manier is of dat we meer vraag gestuurd moeten gaan werken. Adviseren wanneer dit nodig is, dat is natuurlijk ideaal. Maar ja, dan moet de GHOR wel bij iedereen bekend zijn. Daarmee ga ik dus maar het eerst aan de slag.” 19
ghor
Geneeskundige Hulpverlening bij Ongevallen en Rampen
Drie cursisten aan het woord
Eind maart volgden medewerkers van verschillende ziekenhuizen uit de regio Utrecht de eerste instructeurscursus voor de SMH Ketensimulator. Met deze digitale oefenmethodiek kan de spoedeisende medische hulpverlening tijdens een ramp op realistische wijze geoefend worden. De instructeurs in de dop leerden onder andere hoe zij, afhankelijk van de leerdoelen, oefenscenario’s kunnen beperken of uitbreiden, van één afdeling in een ziekenhuis tot een compleet overzicht van een ongeval, inclusief rampterrein, het vervoer naar en de opvang in verschillende ziekenhuizen in de omgeving. Drie cursisten vertellen hun cursuservaringen.
1 2 3
Hans Kuipers - Sinds kort crisiscoördinator Zuwe Hofpoort Ziekenhuis, Woerden: “Het oefenprogramma was voor mij niet nieuw; wij werkten mee in de pilot van de SMH Ketensimulator. Toch was de cursus zeer nuttig, met name door het uitwisselen en delen van ervaringen met collega's uit andere ziekenhuizen. Daarnaast vond ik de tips, onder andere over het opzetten van een oefening, het motiveren van deelnemers en wat je doet wanneer een oefening stilvalt, erg handig en bruikbaar.” “Ik volgde de cursus met een collega van het Bureau Opleidingen. De komende tijd stellen wij samen een opleidingsplan op rond de SMH Ketensimulator. Vanaf 2008 willen we er daadwerkelijk mee gaan oefenen.”
Henry Damhuis - Spoedeisende Hulp Verpleegkundige UMC Utrecht & het Calamiteitenhospitaal van het Ministerie van Defensie: “Ik bezocht de cursus in het kader van mijn werk in het Calamiteitenhospitaal. Dit militaire noodhospitaal staat altijd paraat voor de opvang van grote aantallen militaire slachtoffers of slachtoffers van een ramp. We oefenen regelmatig in de praktijk. Met de SMH Ketensim zouden we op heel divers niveau kunnen oefenen. Vooral voor mensen die bijvoorbeeld een coördinerende functie hebben, is het een erg nuttig programma. Voor de verpleegkundigen ligt doorgaans de nadruk op het praktisch oefenen, waardoor ik niet op kort termijn met de SMH Ketensim zal werken. Wel zal ik een aantal medecursisten helpen met het opstarten van dit oefenprogramma in hun ziekenhuis.”
Janny Venema - Beleidsadviseur, Meander Medisch Centrum Amersfoort
“Als beleidsadviseur Ramp- en Crisisopvang adviseer ik onder andere over rampoefeningen. Ik volgde deze cursus om te bekijken hoe we de SMH Ketensim kunnen inzetten bij ons oefenpakket. De cursus gaf een goed beeld van de werking van het programma.” “Overigens oefenen wij in het Meander regelmatig in de praktijk, onder andere al een grieppandemie en een chemische ramp. Het bereik van zo'n oefening is oneindig veel groter dan het oefenen met de SMH Ketensim. Maar we onderzoeken steeds hoe we onze medewerkers nog beter kunnen voorbereiden op een rampsituatie. Ik ben ervan overtuigd dat de SMH Ketensim hierbij een zinvolle aanvulling is.” Medewerkers van verschillende ziekenhuizen in de regio Utrecht werken met de SMH Ketensim
FOTO: WIL GROENHUIJSEN
Eerste SMH Ketensim instructeurs opgeleid
Zeger Hutten, ‘onze man’ in het Operationeel Centrum Driebergen
“Met LOCC toe naar landelijk knooppunt crisiscoördinatie” Goed beschouwd is het Landelijk Operationeel Coördinatiecentrum (LOCC) in Driebergen de volgende grote stap naar een professionele crisiscoördinatie en rampenbestrijding in Nederland. Nu de veiligheidsregio’s goeddeels op de kaart staan, is het belangrijk de zaken ook op rijksniveau voor elkaar te hebben. Hiervoor is het LOCC in het leven geroepen met als voornaamste taak de ondersteuning van de veiligheidsregio’s en de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijkrelaties (BZK). Zeg maar, een operationeel totaalbeeld geven in geval van dreigende of acute crises, rampen en grootschalige incidenten alsook evenementen, zowel nationaal als internationaal.
S
Sinds 1 maart jl. is Zeger Hutten hier werkzaam als adviseur voor de GHOR-processen in relatie tot de Landelijke Meldkamer Ambulancezorg (LMAZ) en de afstemming met het Ambulancebijstandsplan en Gewondenspreidingsplan. Hutten is voor drie jaar gedetacheerd vanuit de Veiligheidsregio Utrecht op basis van zijn ervaringen met de centrale meldkamer in Utrecht en het opstellen van genoemde integrale bijstandsplannen. Een uitdagende klus, vindt hij. “Toen ik werd gevraagd, heb ik vrij snel ‘ja’ gezegd. Ik ben wel iemand met organisatietalent en gevoel om processen in de juiste richting te sturen. En het leek mij interessant dit op het hoogste niveau te doen. Wel wil ik met beide benen op de grond blijven staan. Wat dat betreft heb ik voldoende ervaring met processen binnen de overheid. Zeker als het om dit soort complexe processen gaat mag er meer aan reflectie worden gedaan om de verantwoordelijkheid bij onszelf te houden. We zijn goed in fictieve oplossingen voor non-fictieve toepassingen. Maar vaak blijkt dat als de nood aan de man is, deze oplossingen science fiction te zijn. Dat wil ik voorkomen. Onder meer door praktisch en doelmatig aan de slag te gaan, zonder de menselijke maat uit het oog te verliezen.”
Lappendeken
20
Belangrijkste taak voor Zeger Hutten is de integratie van het ambulanceproces in het grotere geheel van de gecoördineerde hulp bij ongelukken en rampen (GHOR). Hoe dit vorm te geven en waar en wanneer een en ander op te pakken zijn de vragen waarvoor Hutten zich ziet gesteld. “Als ik met wat afstand naar dit
proces kijk en afzet tegen hoeveel we bereikt hebben bij de Veiligheidsregio Utrecht, dan doe ik feitelijk een stapje terug. Dat heeft voordelen, omdat ik de opgedane expertise nu kan gebruiken om de zaken landelijk goed op te zetten. Gelukkig is men in Nederland eindelijk zover dat ze rampenbestrijding op een landelijk level willen oppakken. Op sommige onderdelen zijn we bovendien best ver. Kijk naar het SlachtofferVolgSysteem (SVS) en Gewondenspreidingsplan. Toch zijn beide nog niet geïmplementeerd en loert het gevaar dat beide projecten in het zicht van de haven stranden. Datzelfde geldt feitelijk ook voor de invoering van C2000, waarvoor nog steeds een landelijk protocol ontbreekt om eenduidig te communiceren. Dat soort omissies moeten we voorkomen.” “Tegelijk bestaat al enige tijd het besef dat de afzonderlijke regio’s niet in staat zijn een bovenregionale inzet te coördineren, laat staan een terreuraanval, natuurramp of pandemie-uitbraak die landelijke of internationale gevolgen hebben. Dat zou een te grote aanslag betekenen op de capaciteit van een regio. Bovendien ontbreek het aan draaiboeken en protocollen die dit regelen. De veiligheidsregio’s in Nederland zijn nog teveel een lappendeken doordat het organisatieniveau niet overal op één lijn zit. Wat dat betreft regeert in Nederland toch het poldermodel, waar iedereen goed bedoeld bezig is met zijn eigen stukje. Multidisciplinair en integraal samenwerken is hier nog niet echt geland, ook niet na Enschede en Volendam. We vinden met elkaar telkens opnieuw het wiel uit en slagen erin de communicatie per regio
weer anders in te vullen. Dat is jammer en moet anders. Weg met die kleine winkeltjes, zoek de schaalgrootte die bij de processen past. Daarvan zijn best goede voorbeelden te noemen, zoals het terugbrengen van het aantal Centrale Posten Ambulancevoorziening (CPA’s) met enkele tientallen tot 25 vandaag de dag. Ook de samenwerking op onderdelen tussen sommige regionale politiekorpsen (bv. die in het Noorden) laat zien dat het prima kan.” Voor een goede landelijke dekking moet de hulpverlening door het hele land evenredig verdeeld zijn om bijstand te kunnen verlenen bij een grootschalig incident. Dat is nu op tal van terreinen nog niet het geval. Dat zag je ook bij het betaalde voetbal, waarbij ME-pelotons van de ene naar de andere regio werden geschoven. Een geregel van jewelste waarbij alle betrokken regio’s en gemeenten hun zegje moesten doen. Dat wordt hier vanuit het OCD nu centraal geregeld. Een goed voorbeeld van hoe het straks ook bij geneeskundige processen moet functioneren.” Kees Terwisscha van Scheltinga
Over het LOCC Het LOCC is gevestigd in het Operationeel Centrum Driebergen (OCD). Hier zetelen verschillende landelijke voorzieningen voor de openbare orde en veiligheid, maar ook grootschalige hulpverlening en crisisbeheersing. Het zijn de landelijke meldkamer van de KLPD, de landelijke meldkamer van de Koninklijke Marechaussee, de Landelijke Meldkamer Ambulancezorg (LMAZ) en vanaf eind 2006 als laatste loot aan de stam, het LOCC.