2007-05
FOTO: WIL GROENHUIJSEN
Annie Brouwer, burgemeester van Utrecht, neemt afscheid Op 1 januari 2008 draagt Annie Brouwer-Korf haar ambtsketen over aan Aleid Wolfsen, waarmee voor haar een einde komt aan 8 1⁄2 jaar burgemeesterschap van de vierde stad van Nederland. In een interview met VooRU kijkt mevrouw Brouwer om naar wat er in al die jaren is gebeurd. Het wordt een omkijken door de ogen van een pragmatische bestuursvrouw. Door de wol geverfd, maar door mensen bewogen.
A
Annie Brouwer is nauw betrokken geweest bij de vorming van de regio zoals we die nu kennen. Tijdens haar burgemeesterschap vond de fusie tot de Brandweerregio Utrechts Land plaats en werd een paar jaar later de VRU geboren. En dan is er nog het vraagstuk van de regionalisering van de gemeentelijke brandweerkorpsen. Zijn dat allemaal goede plannen of niet? Annie Brouwer: “Ja, zowel de vorming van de veiligheidsregio als de regionalisering vind ik goede ontwikkelingen. Ik geloof in de noodzaak om de gemeentelijke kolom te integreren in de veiligheidsregio. Bij calamiteiten moet je soms in een split second beslissen, iets dat je alleen maar durft en kunt als je weet dat de organisatie achter de rampenbestrijding en crisisbeheersing goed in elkaar zit. Voor wat betreft de regionalisering: ik begrijp de emoties wel die hierbij meespelen, maar ik kan er weinig mee. De samenleving is erg complex aan het
worden, om kwaliteit te garanderen moet je dingen daarom organiseren op basis van feiten, niet op emoties.”
Binding met gemeentebrandweer Maar hoe zit het dan met de binding tussen de bevolking van een stad en het gemeentelijke brandweerkorps? Hoe belangrijk is die? Brouwer: “Je kunt je afvragen welke band de burger met de brandweer heeft. Het kan de burger toch niet schelen hóe het geregeld is, áls het maar geregeld is? Regionalisering is een goede zaak. Mensen realiseren zich niet dat veel zaken op technisch gebied niet door een gemeente op te hoesten zijn. De besluitvorming over regionalisering gaat wel erg langzaam. We zetten twee passen vooruit, en daarna een naar achter. Ik vind het jammer dat dit een te lang proces is, dat ons te lang van de straat houdt en veel geld kost. Soms kun je een pijnlijke kwestie
beter in een korte klap regelen dan in een heel lang traject. Ik ben er dan ook zeer gelukkig mee dat in mijn laatste Algemeen Bestuur-vergadering van de VRU, woensdag 28 november, toch een unaniem besluit is genomen om door te gaan met het regionaliseren van de brandweer.”
Burgermoeder? Uit het hele gesprek komt het beeld naar voren van een pragmatisch denkende, no-nonsense bestuursvrouw die vooral op verstandelijke gronden haar afwegingen maakt. Is ze nu op de eerste plaats een burgermoeder of een bewaakster van bestuurlijke processen? Brouwer: “Ik vervul heel veel rollen tegelijk, waaronder die van werkgever. Ik kan me gewoonweg niet alleen bezighouden met lief & leed, er zijn heel veel mensen van mij afhankelijk. Een aantal incidenten zullen me echter altijd bijblijven. Zoals het duikongeval waarbij een brandweerduiker bij 씰
In dit nummer:
vru brul
OVD-week succesformule voor kennisuitwisseling tussen hulpverleningskolommen pagina 4
FOTO: WIL GROENHUIJSEN
Een pragmatische bestuursvrouw kijkt om
Amersfoortse museumbrand blijft de gemoederen bezig houden pagina 5
bgc ghor
Carolien Moerdijk, over crisisbeheersing van de gemeente Utrecht pagina 13
Henk van der Steeg, voorzitter van de Programmacommissie Rampenopvang Ziekenhuizen pagina 17
vru
Brandweer Utrechts Land
씱
een oefening om het leven kwam. Of de moord op de 5-jarige Yasmina Habchi. We moesten de politiemensen op een gegeven moment gewoon naar huis sturen, zo graag wilden ze deze vreselijke zaak oplossen. Ik wil graag zowel burgermoeder zijn als de bestuurlijke processen leiden, maar wat ik mezelf altijd voorhoud, is dat dergelijke processen uiteindelijk ook bij de burger uitkomen. Ik moet het gewoon goed regelen.”
FOTO: ROB JASTRZEBSKI
FOTO: WIL GROENHUIJSEN
Piet Peeters
Rol waterschappen in VRU verankerd
“ Om kwaliteit te garanderen moet je dingen organiseren op basis van feiten en niet op emoties ”
De samenwerking tussen de Veiligheidsregio Utrecht en de waterschappen heeft vastere vormen gekregen. Op 6 november heeft VRU-bestuursvoorzitter mevrouw Annie Brouwer hiervoor een convenant gesloten met de dijkgraven van de vier waterschappen die binnen het gebied van de veiligheidsregio liggen. De overeenkomst bezegelt de al jaren bestaande samenwerking. In feite gaat het om twee convenanten. Ten eerste hebben het hoogheemraadschap Amstel Gooi en
Vecht, waterschap Vallei en Eem, waterschap Rivierenland en hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden een onderlinge overeenkomst gesloten, waarin is geregeld dat De Stichtse Rijnlanden namens alle vier de organisaties het aanspreekpunt is voor de VRU. Het convenant met de VRU regelt de invulling van de samenwerking op bestuurlijk, ambtelijk en directieniveau. Op ambtelijk niveau is Willem Uittenbosch als ‘ambassadeur’ van de gezamenlijke waterschappen voor twee dagen in de week gedetacheerd bij de VRU.
쑿 Bestuursvoorzitter Annie Brouwer en de dijkgraven Patrick Poelmann (Stichtse Rijnlanden), Johan de Bondt (Amstel Gooi en Vecht), Dick Veldhuizen (Vallei en Eem) en Gerrit Kok (Rivierenland), brengen een toast uit op de bezegeling van de samenwerking.
Dankzij de samenwerkingsregeling heeft de VRU in de waterschapskolom één centraal aanspreekpunt, waardoor de gezamenlijke voorbereiding op watercalamiteiten sterk is vereenvoudigd. Rob Jastrzebski
Nederland kan leren van Amerikaanse aanpak overstromingen “Staten hebben een sterke operationele rol” Eind 2008 moet Nederland aantoonbaar beter zijn voorbereid op grote overstromingsrampen. Een nationale oefenweek in november volgend jaar moet aantonen of die ambitie van de overheid is gehaald. Om te leren van praktijkervaringen in het buitenland, bracht een delegatie van de Taskforce Management Overstromingen (TMO) in september een werkbezoek aan de Amerikaanse staten Louisiana en Florida. Preventiecoördinator Elsbeth van der Graaf, die namens de VRU lid is van de agendacommissie van de TMO, reisde mee. In haar ogen kunnen de verbeteringen die na orkaan Katrina in het Amerikaanse rampenbestrijdingssysteem zijn aangebracht, een belangrijke les zijn voor Nederland.
H
2
Het bezoek aan New Orleans, twee jaar na Katrina, was voor Elsbeth van der Graaf een bevestiging van de enorme impact die een massale overstromingsramp ook op de langere termijn heeft. “De sociale structuur van de stad is verwoest en de wederopbouw is een moeizaam en tijdrovend proces. Amerika heeft belangrijke lessen geleerd, zowel in bestuurlijk, politiek als operationeel opzicht. Zo is het federale rampenbestrijdingsbureau FEMA na de ramp gereorganiseerd en is de dienst veel pro-actiever geworden. In plaats van af te wachten tot een staat om bijstand vraagt, houdt de FEMA nu vanaf het begin de vinger aan de pols en begint achter de schermen al met het organiseren van bijstand in afwachting van een formele hulpaanvraag. Om snel en soepel over bijstand te kunnen be-
schikken, heeft de FEMA met alle Amerikaanse staten bijstandsconvenanten afgesloten voor te leveren capaciteit. Ook staten onderling kunnen dergelijke convenanten afsluiten.” De staat heeft in de VS sowieso een veel operationelere functie dan de Nederlandse rijksoverheid, constateerde Van der Graaf. “De staten nemen bijvoorbeeld in sterke mate de regie bij de voorbereiding en uitvoering van evacuatieplannen. Zo heeft de staat Louisiana een gedetailleerd gefaseerd evacuatieplan voor de kustgebieden opgesteld, zodat de evacuatiestromen uit de diverse regio’s elkaar niet doorkruisen. Zo’n operationeel getinte nationale aanpak ontbreekt in Nederland nog. In mijn ogen is ook in Nederland een veel sterkere operationele sturing op nationaal niveau nodig. We zijn met onze
Een wijk van New Orleans in de wederopbouwfase. Na twee jaar is de sociale structuur nog steeds ernstig ontregeld.
planvorming en operationele voorbereiding in Nederland beslist op de goede weg, maar op het gebied van bovenregionale regie en coördinatie moeten we nog een flinke slag maken.” Overigens constateerde Elsbeth van der Graaf dat de relatie tussen de Amerikaanse staten en het federale niveau min of meer vergelijkbaar is met die tussen rijk en regio’s in Nederland. “Je ziet er dezelfde discussies over bestuurlijke bevoegdheden en
verantwoordelijkheden. Het is typerend dat een staat in geval van een grootschalige ramp zo lang mogelijk wacht met het inroepen van federale hulp, omdat dit wordt gezien als een ‘tekortschieten’ van de eigen organisatie. Vanwege de schaal van de Nederlandse regio’s ontkomen wij zeker niet aan een krachtige nationale aansturing en coördinatie bij overstromingsrampen.” Rob Jastrzebski
vru
FOTO: PATRICK WOLFFENBUTTEL
Ve i l i g h e i d s r e g i o U t r e c h t
Betere voorlichting noodzaak! Kritiek op de brandweerinzet: hoe gaan we daar mee om? Het zal niemand zijn ontgaan: de Amersfoortse brandweer kreeg na haar inzet bij de museumbrand een storm van kritiek te verduren. Hoewel het onderzoeksrapport over het brandweeroptreden de Amersfoorters van blaam zuiverde, blijft er toch één gedachte overeind: hoe kon dat negatieve beeld ontstaan? Kunnen we dat in de toekomst voorkomen, of is negatieve beeldvorming een gegeven dat je als hulpdienst moet accepteren? De museumbrand van 22 oktober haalde niet alleen het nieuws door de verloren gegane kunstwerken. Terwijl de brandbestrijding nog in volle gang was, ontstond al forse kritiek op de inzet van de brandweer tijdens de eerste dertig minuten. Geïnterviewde voorbijgangers wisten te vertellen dat de brandweer er pas na een half uur was, dat ze maar met één auto kwamen (terwijl de vlammen metershoog uit het dak sloegen), en dat het lang duurde voordat er met het blussen van de kerk werd begonnen. Wat in de eerste minuut nog een mening is, is in de tweede minuut een feit. En in de derde een duivels probleem, dat bij steeds meer mediagevoelige incidenten de kop opsteekt. Niet omdat omstanders de hulpdiensten slecht gezind zijn, en niet omdat door de adrenaline hun ogen niet goed meer functioneren. Waarom dan wel? Omdat het klopt wat ze gezien hebben. Er is alleen even niemand beschikbaar die ze het hele verhaal kan vertellen. Iemand die weet dat het best mogelijk is dat de brand al een half uur aan de gang was toen de eerste rode auto de Langegracht opdraaide, maar ook weet dat het eerste ‘112-tje’ pas om 13.32 binnenkwam, terwijl – afgaande op getuigenissen van omstanders – er niet lang na 13.00 al rook werd waargenomen. Die kan uitleggen dat er bij een automatische melding (waar in dit
geval sprake van was) standaard één tankautospuit uitrukt. En die kan toelichten waarom de brandweer eerst mensenlevens redt en uitbreiding voorkomt alvorens te beginnen met het blussen van een gebouw dat, hoe tragisch ook, al als verloren beschouwd moet worden.
Probleem Ziedaar het grote probleem waar hulpdiensten zich voor gesteld zien: terwijl de eerste filmpjes op YouTube verschijnen en meneer Van Dalen niet met zijn antwoord wacht (“wat vond u van de inzet van de brandweer?”), heeft iedereen het razend druk met de bestrijding van het incident. Ook is in de eerste minuten het hele plaatje nog voor niemand compleet en kan er van rustig ‘uitzoomen’ nog geen sprake zijn. Daarnaast zijn hulpverleners zich er niet altijd van bewust waardoor het onbegrip wordt veroorzaakt: dat wat voor hen de duidelijkste zaak van de wereld is, is voor een omstander soms lastig uit te leggen. En zo kon al in de eerste uren van de brand een beeld ontstaan dat maar heel moeilijk wilde slijten. Bij sommige brandweermensen kwam dat hard aan, maar het zorgde ook bij voorlichters voor vervelende situaties. Liesanne van de Brink zat in een van de eerste voertuigen die ter plaatse kwamen: “Wat na al die tijd is blijven hangen, is het teruggaan naar de kerk,
FOTO: PATRICK WOLFFENBUTTEL
H
Het hele verhaal
Terwijl de brandbestrijding nog in volle gang was, ontstond al forse kritiek op de inzet van de brandweer.
twee dagen na de brand. Voor ons een manier om het af te sluiten en om met meer rust te kijken waar we toen hebben gestaan. Voor de veiligheid deed onze ploeg dat in bluskleding, en omdat we op de uitruk stonden gingen ook de voertuigen mee. Lang hebben we er niet rondgelopen, want al snel werd ons door een voorlichtster te kennen gegeven dat het beter was om weg te gaan, omdat onze aanwezigheid niet werd begrepen. Ik ervoer de sfeer als gespannen. Er was pers aanwezig en er werden dingen uit het publiek geroepen. Met afgewende hoofden, ondanks dat we niets te verbergen hadden, liepen we terug naar de auto. Bizar, omdat we juist zo trots waren op wat we dagen daarvoor hadden gedaan.” Jessica Pepermans was de betrokken voorlichtster ter plaatse. Ze weet hoe moeilijk dat toen was: “Op dat moment wist ik dat er publiek en persmensen stonden te kijken die aan onze aanwezigheid een verkeerde in-
terpretatie zouden kunnen geven. En juist die verkeerde interpretaties waren er al teveel geweest. Vooral de twee brandweervoertuigen en de uitrukkleding zorgde voor onbegrip. Als er niets aan de hand was, wat kwam de brandweer hier dan doen, met tankautospuit en al? Het was een totaal verkeerd moment hiervoor, de ploeg moest daar weg, hoe vervelend ik het ook vond hen weg te moeten sturen.”
Leermoment Wat leren we hier tenslotte van? Pepermans: “dat we nog beter uit moeten leggen waarom we bepaalde dingen hebben gedaan, hoe bepaalde dingen gegaan zijn. In een sfeer van volledige openheid, we hebben immers niets te verbergen. Dat is niet gemakkelijk, omdat je in het begin niet over alle informatie beschikt. Als brandweer doen we soms dingen die voor ons zonneklaar zijn, maar die een buitenstaander helemaal niet begrijpt. We moeten nog meer oog hebben voor de vragen die daarover kunnen ontstaan. Als hulpdienst zijn we nu eenmaal duidelijk zichtbaar, en met de huidige techniek kan een verkeerd beeld razendsnel om zich heen grijpen. Dat is niet iets waar we bang voor moeten zijn, maar wel iets dat we ons moeten blijven realiseren.” Piet Peeters
3
vru
쑼
Ve i l i g h e i d s r e g i o U t r e c h t
Verkenning van werkprocessen per dobbelsteen. Een speelse multidisciplinaire kennismaking.
Hans Wink
FOTO: WIL GROENHUIJSEN
Het Algemeen Bestuur heeft op woensdag 28 november unaniem besloten om het proces van regionalisering van de brandweer in gang te willen zetten. Het was een gedenkwaardig moment, niet alleen omdat het de laatste AB-vergadering onder leiding van onze voorzitter Annie Brouwer was, maar meer nog omdat dit besluit sterk bepalend is voor de doorontwikkeling van de VRU op het terrein van de fysieke veiligheid. De raden van de 29 gemeenten komen nu in de gelegenheid om hun oordeel te vormen over de plannen die al een lange tijd circuleren en kunnen na bespreking, vervolgens tot besluitvorming komen. Vervolgens zal het AB in juli 2008 een definitief besluit nemen. Dit wordt een buitengewoon belangrijk besluit voor de gehele VRU. De regionalisering van de brandweer heeft mijns inziens namelijk niet alleen voor de brandweer, gevormd door de 29 gemeenten en het regiobureau, positieve effecten. Naar mijn volle overtuiging zal een positief besluit voor de gehele Veiligheidsregio Utrecht een enorme stap voorwaarts betekenen. Tijdens alle besprekingen met commandanten, gemeentesecretarissen en financieel deskundigen is dit element, zeer begrijpelijk, nog onvoldoende belicht. Het ging vooral over de belangen van de brandweerorganisatie. Regionalisering van de brandweer betekent niet alleen dat de brandweerspecifieke taken op het gewenste en afgesproken zorgniveau worden uitgevoerd. Er zal ook een bundeling van de bedrijfsvoeringstaken gaan plaatsvinden voor de benodigde versterking van de staftaken, zoals personeelszorg, communicatie, automatisering en informatisering. En hier is de winst voor de gehele VRU te behalen. De versterking van deze ondersteuningstaken komen, door de organisatievorm van onze VRU, ook ten gunste van het GHOR bureau en Bureau Gemeentelijke Crisisbeheersing. Zij krijgen hierdoor ook een enorme impuls, waar de zorgketen in de witte kolom en bovenal de gemeenten de positieve effecten van zullen ervaren. Op het crisisbeheersingsvlak is er nu al dringend behoefte aan versterking van de informatiseringstructuur in een goede geautomatiseerde omgeving. Ook in de dagelijkse bedrijfsvoering moet versterking op dit vlak plaatsvinden. Omdat sneller en effectiever de benodigde informatie eenduidig moet kunnen worden uitgewisseld. De regionalisering biedt hiervoor kansen. En zo zijn er nog meer voorbeelden te benoemen, die door de regionalisering van de brandweer uiteindelijk op een veel breder terrein van de veiligheidszorg zullen ontstaan. Ik realiseer mij zeer wel dat er nog veel werk is te verzetten, maar door de grote betrokkenheid van u allen zal deze expeditie tot een goed einde worden gebracht. Onze eerst volgende stap doen we in gezamenlijkheid met de gemeenteraden. Vervolgens zijn er een aantal fasen te definiëren, waarbij het AB nauw betrokken is. Uiteindelijk zullen we het resultaat bereiken, waarbij de hierboven genoemde versterking op het gehele vlak van fysieke veiligheidszorg ten behoeve van de gemeenten en dus de burgers(!) zal worden behaald. Graag wens ik u en uw dierbaren hele fijne kerstdagen en een voorspoedig en gezond nieuw jaar toe.
Hans Wink
colofon
VooR U is het relatiemagazine van Veiligheidsregio Utrecht (VRU). Het is bedoeld om het de partners in rampenbestrijding en crisisbeheersing in de regio én landelijk op de hoogte te houden over de activiteiten van en binnen de VRU. Veiligheidsregio Utrecht bestaat uit de onderdelen Brandweer Utrechts Land (BRUL), Geneeskundige Hulpverlening bij Ongevallen en Rampen (GHOR) en Bureau Gemeentelijke Crisisbeheersing (BGC). Ieder onderdeel heeft zijn eigen katern in het blad. Het hoofdkatern bestaat uit multidisciplinair, bestuurlijk en strategisch monodisciplinair nieuws voor alle partners. VooR U verschijnt minimaal vier keer per jaar. Hoofd- en eindredactie: Afdeling Communicatie Redactie-adres: Veiligheidsregio Utrecht / t.a.v. afdeling Communicatie Postbus 3154 / 3502 GD Utrecht / e-mail:
[email protected] Vormgeving: Hendrik Flinterman / Druk: Zuidam Uithof
4
FOTO: ROB JASTRZEBSKI
De VRU VooRUit
OVD-week is succesformule voor kennisuitwisseling De multidisciplinaire OVD-week die van 12 tot en met 16 november in Doorn is gehouden, blijkt een succesformule voor kennisuitwisseling tussen de hulpverleningskolommen. Het was het tweede jaar dat de VRU zo’n kennismakingsweek voor operationeel leidinggevenden van brandweer, politie, GHOR en gemeenten organiseerde. En als het aan de deelnemers ligt, wordt de OVD-week een jaarlijks terugkerend fenomeen.
E
Effectieve samenwerking bij incidenten begint bij ‘kennen en gekend worden’. Dat was dan ook het voornaamste doel van het programma van de OVD-week. Vijf dagen lang namen dagelijks tientallen functionarissen deel aan de kennismakingsbijeenkomsten. Via verschillende workshops, soms met een spelelement, maakten zij kennis met elkaar en elkaars werkprocessen. Kennis en begrip van elkaars werkwijzen en verantwoordelijkheden is essentieel in het huidige stelsel van crisisbeheersing, dat niet minder dan 25 processen kent. Welke processen zijn dat en wie is waarvoor verantwoordelijk op het ‘Uur U’? In een van de workshops gingen deelnemers in een gemengde samenstelling op een speelse wijze op zoek naar de antwoorden op deze vragen. Door het gooien van dobbelstenen moest een parcours op een spelbord worden afgelegd, waarbij op het veld van bestemming een vraag over een werkproces of een scenario moest worden beantwoord. Wat betekent de afkorting ‘GRIP’? Wat is ‘triage’? Wie is verantwoordelijk voor het proces ‘evacuatie van personen’? Wat is er geregeld als de drinkwatervoorziening wegvalt en welke partijen spelen daarbij een rol? Het lijken simpele vragen, maar in de praktijk moesten gemeentelijke functionarissen soms wel even diep nadenken over brandweerprocessen en bleek dat typische GHORvragen hersenkrakers waren voor
politiefunctionarissen. Kennis opdoen over elkaars werkgebied loont dus, want in de praktijk moeten functionarissen van de verschillende kolommen elkaar feilloos weten te vinden en als een team functioneren. Om die teamgedachte te laten aarden, werden in een andere workshop de nodige scenario’s verkend. Lastige dilemma’s werden daarbij niet geschuwd. Zoals een brand in een psychiatrische inrichting, waarbij een ‘gesloten afdeling’ met deels gevaarlijke delinquenten moet worden ontruimd. Welke dilemma’s doemen daarbij op? Vormen de patiënten een gevaar voor de hulpverleners of de samenleving? Waar moeten ze heen en wie zorgt voor het vervoer en de opvang? Welke veiligheidsvoorwaar-
den moeten worden geschapen? Niet het probleem van de brandweer, merkt een brandweerofficier op. Of toch? Want het brandweerpersoneel wordt tijdens de redding wel met deze gevaarlijke lieden geconfronteerd. Essentie van het scenario was duidelijk te maken dat werkprocessen van verschillende kolommen elkaar raken en dat het noodzakelijk is om bij de operationele besluitvorming rekening te houden met de gevolgen die een beslissing heeft voor andere diensten. De centrale boodschap is dus: denk altijd multidisciplinair; monodisciplinaire hulpverlening bestaat niet zodra meer dan één dienst bij de incidentbestrijding is betrokken. Rob Jastrzebski
Brandweer Utrechts Land
FOTO: MARCEL KRADOLFER
Met opgeheven hoofd
In dit katern: VRU doet aanbevelingen voor risicobeheersing giftransporten pagina 6
Amersfoortse museumbrand blijft de gemoederen bezighouden Op 22 oktober slaat een grote brand een gat in de Amersfoortse binnenstad. Van de historische Elleboogkerk staan al na korte tijd alleen nog maar de buitenmuren overeind, van de erin tentoongestelde kunstwerken van (voornamelijk) Armando wordt vrijwel niets meer teruggevonden. Brandweermensen vechten keihard, omstanders oordelen nog harder. Wat doet dat met je, als je er middenin hebt gezeten? VooRU gaat met een aantal Amersfoortse collega’s terug naar die maandagmiddag. Naar de museubrand die voor zoveel ophef zou zorgen.
H
Het is de eerste dag van de herfstvakantie en de zon laat zich uitgebreid zien, er is aardig wat volk in de stad. Het is, zo zullen getuigen later verklaren, ergens tussen 13.00 en 13.10 als de eerste passanten rook uit het dak van de Elleboogkerk zien komen. Met mobiele telefoons worden filmpjes gemaakt die op YouTube verschijnen.Toch is er die eerste cruciale minuten niemand die het alarmnummer belt. Helemaal niemand. Ondertussen gaat op Post Centrum om 13.26 het binnenalarm voor een ‘automaatje’, een automatisch brandalarm op de Langegracht 36, Elleboogkerk/Armandomuseum. Conform de binnen de VRU geldende procedures wordt uitgerukt met één TS. René Saliha, werkzaam in de dagdienst van Post Centrum en vrijwillig bevelvoerder op Post Noord, is nr. 3 op dit eerste voertuig: “ik kende het pand, ik had zelf ooit de bereikbaarheidskaart ervan opgenomen, en wist precies wat ik kon verwachten. Toen we tijdens het aanrijden uit het voertuig
richting binnenstad keken, was er niets te zien. Ook de meldkamer had het museum nog niet aan de lijn gekregen en had geen andere meldingen ontvangen. Toen we de Langegracht opdraaiden hoorde ik onze bevelvoerder grote brand geven en zag ik de nrs. 1 en 2 tegenover me als een gek hun ademluchtapparatuur omhangen. Ik keek om, zag de vlammen uit het dak slaan en dacht meteen: dat wordt werken, dat wordt een lange dag.” Die eerstaankomende ploeg weet dat er maar één ding van belang is: prioriteiten stellen. En met zes man ter plaatse betekent dat: kiezen. Saliha: “Op zo’n moment schiet alles wat je ooit tijdens je opleiding en in Zweden hebt geleerd door je hoofd. Wat heeft de hoogste prioriteit? We beuken de deur van de kerk in en weten meteen dat we daar niets meer kunnen doen. Het binnenste van de kerk is één dansende vuurdeken, het dak komt in delen naar beneden. Ik wist dat er naast de kerk een dagopvang voor mensen met een verstandelijke beper-
king zit, dus de kerk is direct uit beeld en wordt vervangen door de gedachte: mensen redden. Bij de dagopvang treffen we nog mensen binnen aan. Direct nadat het pand ontruimd is gaan we met hogedrukstralen richting zolder om daar de overslag van de kerk tegen te houden. Beneden maken we een waterkanon gereed, binnen omdat de dakpannen ons om de oren vliegen, en zetten dat op de binnenplaats om de panden direct naast de kerk af te schermen. Op zolder vechten we als gekken tegen het immense vuur dat uit de kerk slaat en we houden het zowaar. Totdat het bericht komt: terugtrekken. Omdat het torentje van de kerk dreigt om te vallen. Met het drama bij de Haarlemse Koningkerk nog voor ogen neemt niemand risico’s. Het was verschrikkelijk om de zolder alsnog te moeten opgeven, maar het was een goede beslissing om terug te trekken. Toen we buiten kwamen zagen we pas het hele circus, de vele voertuigen, het publiek. We hebben er nauwelijks bij stilgestaan, maar zijn
Wervingscampagne allochtone incidentbestrijders brandweer Utrecht pagina 7 Brandweer in actie: Bedrijven in Nieuwegein verwoest en brand in hennepplantage Houten pagina 8 Veenendaalse commandant Hans van der Leer verlaat na 33 jaar actieve brandweerdienst pagina 10 씰
brul
Brandweer Utrechts Land
씱
een deur verder gegaan. Daar hebben we het opnieuw gehouden. Een dakraam sprong door de hitte, maar het dak en de zolder bleven behouden.” Wilco Jansen is de bevelvoerder van de tweede TS. Ook voor hem is de Elleboogkerk geen onbekende. Als teamleider vergunningverlening en planvorming heeft hij in mei nog de gebruiksvergunning gecontroleerd. Jansen: “Het was een mooi gebouw, ik had een goed gesprek met de beheerder. Ik houd van de architectuur van dit soort gebouwen. Op vakantie in Frankrijk neem ik steevast een kijkje in kerken als deze. Op hetzelfde
moment dat ik ter plaats kwam, liep ik directeur Gerard de Klein tegen het lijf. We wisselden een snelle blik en ik las in zijn ogen: dat gaat niet meer goedkomen. Ik realiseerde me dat niet alleen de kerk verloren was, maar dat er nog veel meer menselijk leed aan dit verlies verbonden was. ‘Oh, wat is dat zonde’ dacht ik, ‘dat redden we nooit meer’. Toen ik naar binnen keek wist ik: daar halen we niets meer uit.” Jansen en zijn ploeg behoedden de panden ten zuiden van de kerk voor overslag. Maar vanuit zijn dagelijks werk drong zich direct een gedachte in hem op. Jansen: “Ik dacht: hoe is
het hier preventief geregeld? Toen ik even terugging in mijn gedachten wist ik weer dat er afgelopen zomer op ons advies zes rookmelders in de nok van het dak waren bijgeplaatst. Dat werd strikt genomen niet door de regelgeving geëist, maar omdat het een oud gebouw was, met een museumfunctie en een houten kap, hebben we toch het advies gegeven: extra detectie in de nok, zodat je het direct weet als er daar iets aan de hand is.”
verdieping. Er zijn geen gewonden gevallen, maar een stad likt zijn wonden. Omdat een prachtig stuk stadsbeeld verloren ging, omdat er onvervangbaar werk nooit meer door mensenogen kan worden bewonderd. En de brandweer in Amersfoort? Die doet nog steeds zijn werk, gesterkt door de bevindingen van het onderzoeksrapport en de wetenschap dat het met hun prioriteitenlijstje steeds goed heeft gezeten. In hun stad. Met opgeheven hoofd.
Die rookmelders gingen af, van de panden aan weesrzijden van de kerk verloor alleen de dagopvang de zolder-
Piet Peeters
VRU doet aanbevelingen voor risicobeheersing giftransporten
H
Het in september verschenen rapport is een vervolg op de uitkomsten van de Leidraad Maatramp en de Leidraad Operationele Prestaties uit 2003. Die regionale analyse van mogelijke rampscenario’s liet zien dat de regio Utrecht bovengemiddeld kwetsbaar is voor twee ramptypen; namelijk ‘overstroming/dijkdoorbraak’ en ‘ongevallen met giftige stoffen’. Om de effecten van die gebeurtenissen adequaat te kunnen bestrijden, zou een buitenproportionele operationele slagkracht aan mensen en middelen nodig zijn, die onze regio niet zelfstandig kan ophoesten. Het antwoord op die conclusie was een bestuurlijke opdracht om enerzijds te bekijken hoe de risico’s kunnen worden teruggebracht en anderzijds de operationele voorbereiding beter op de hulpvraag kan worden afgestemd. Bijvoorbeeld via interregionale bijstandsafspraken.
Utrecht transportregio
6
Projectleider Herman Meulendijks legt uit waarom de regio Utrecht zo hoog scoort in de potentiële effecten van een ongeval met giftige stoffen: “Utrecht is een echte transportregio. We zijn een knooppunt van autowegen, spoorlijnen en waterwegen en over al die transportroutes worden grote hoeveelheden gevaarlijke stoffen vervoerd. Daarbij staat de regio ook nog eens stijf van grote ruimtelijke projecten, zoals de bouw van nieuwe stadswijken, bedrijventerreinen en verbreding van spoorlijnen en snelwegen. Daardoor kunnen belangen van transport, ruimte en veiligheid in strijd raken met elkaar. Wat het spoor als transportroute voor giftige stoffen extra risicovol maakt is dat spoor-
lijnen vaak dicht langs of zelfs dwars door compact stedelijk gebied gaan. Denk dan bijvoorbeeld aan gemeenten als Utrecht, Amersfoort, Woerden en Houten. Daar komt bij dat het bij spoortransport vaak om grote volumes gaat. Een spoorketelwagon bevat gemiddeld zo’n 40 ton gas of vloeistof. Om deze redenen geven we in dit project voorrang aan risicobeheersing van giftransport per spoor; het weg- en watertransport komen later aan bod.”
Basisnet Een landelijke ontwikkeling waarmee het project raakvlakken heeft, is het ‘Basisnet vervoer gevaarlijke stoffen’. Het Basisnet is een uitvloeisel van de Nota vervoer gevaarlijke stoffen van de rijksoverheid en wordt uitgewerkt door het ministerie van Verkeer en Waterstaat. Kort samengevat is het doel van ‘Basisnet’ het vaststellen van een stelsel transportroutes over weg, water en spoor, waarbij de belangen van transport, ruimte en veiligheid zo goed mogelijk in balans worden gebracht. Factoren als geografische omgeving van de transportroutes, bevolkingsdichtheid en risico-objecten nabij de transportroute bepalen de zogenaamde ‘risicoruimte’ voor vervoer. Welke categorieën gevaarlijke stoffen worden op een bepaalde route onbeperkt toegelaten en voor welke stoffen gelden beperkingen? Volgens Herman Meulendijks moeten de gemeenten en de operationele diensten in de VRU capaciteit vrijmaken om zich organisatorisch voor te bereiden op de komst van Basisnet. Het gaat dan vooral op een actieve participatie bij het maken van risicoinschattingen. De projectgroep advi-
FOTO: ROB JASTRZEBSKI
Het Dagelijks Bestuur van de VRU buigt zich deze maand over het rapport ‘Risicobeleid transport giftige stoffen over het spoor’. Het rapport, opgesteld door een multidisciplinaire projectgroep van de VRU, doet concrete aanbevelingen om de risico’s van deze categorie spoortransporten te verminderen en de operationele voorbereiding op ongevallen met giftige stoffen te verbeteren. Enkele highlights zijn: het in evenwicht brengen van het transportbelang en het veiligheidsbelang bij ruimtelijke ontwikkelingen in spoorgemeenten, het maken van bijstandsafspraken met andere regio’s en defensie en een onderzoek naar de mogelijkheid om burgers en hulpverleners rond spoorzones te voorzien van gasmaskers met filterbussen. Concrete aanbevelingen voor concrete gesignaleerde knelpunten dus.
Vervoer van giftige stoffen per spoor gaat vaak door stedelijk gebied.
seert de gemeenten om voor deze activiteiten aan te sluiten bij het Provinciaal Uitvoeringsprogramma Externe Veiligheid, zodat kennis en expertise regionaal kan worden gebundeld en eenduidige normen en richtlijnen worden gehanteerd.
Hulpverlening en zelfredzaamheid Naast deze proactieve en preventieve benadering zal er ook iets moeten gebeuren op het gebied van operationele voorbereiding van de hulpverlening. De projectgroep heeft geconstateerd dat de grootschalige ongevalsbestrijding gevaarlijke stoffen nog hiaten vertoont. Zo is er bijvoorbeeld nog geen hard piket voor de Leider Meetplanorganisatie en heeft de regio onvoldoende gespecialiseerde eenheden voor grootschalige ongevalsbestrijding giftige stoffen in eigen beheer. Dit knelpunt geldt overigens voor álle regio’s. Eén van de aanbevelingen is dan ook dat de VRU strakke bijstandsafspraken moet maken met omliggende regio’s, de interregionale steunpunten voor Nucleaire, Biologische en Chemische incidentenbestrijding èn met specialistische eenheden van defensie. Het gaat dan met name om capaciteit in de sfeer van gaspakkenteams en grootschalige ontsmetting. Opmerkelijk is de aanbeveling om onderzoek te doen naar de toepassing
van gasmakers met filterbussen voor niet beschermde hulpverleners en de bevolking. Herman Meulendijks: “Hoewel bij een ongeval behalve de brandweer in beschermende kleding in principe niemand in de gevarenzone komt, kunnen medewerkers van politie en ambulancediensten soms toch aan vrijkomende gevaarlijke stoffen worden blootgesteld. In andere landen is het niet ongebruikelijk dat die hulpverleners zijn uitgerust met gasmakers met filterbussen, om zo in noodgevallen toch enige bescherming te hebben, zodat zij zichzelf in veiligheid kunnen brengen. We bevelen verder aan ook te laten onderzoeken of het mogelijk is om de bevolking rond risicovolle spoortransportroutes van gasmaskers te voorzien. Zo kan mogelijk hun zelfredzaamheid bij een evacuatie worden vergroot in geval van een gaswolk die al over hun wijk ligt. Onderzoek moet aantonen of dit wenselijk en haalbaar is.” In totaal bevat het eindrapport van de projectgroep 13 aanbevelingen naar aanleiding van gesignaleerde knelpunten. Als het DB instemt met het rapport, kunnen de VRU-partners voortvarend aan de slag om de voorbereiding op incidenten met giftige stoffen concreet handen en voeten te geven en risicobeperkende maatregelen te nemen. Rob Jastrzebski
Brandweer Utrecht draait pilot werving allochtone brandweermensen
Over een andere boeg 2007 is onder andere het jaar van het landelijke project ‘Brandweer van binnen naar buiten’. Het doel hiervan is het werken aan een cultuurverandering bij de brandweer, zodat er meer ruimte is voor diversiteit, en mensen met een andere achtergrond zich meer welkom voelen bij de brandweer. In het kader van dit project startte Brandweer Utrecht dit najaar met een wervingscampagne voor allochtone incidentenbestrijders. De eerste resultaten van de campagne Jouw achtergrond speelt een belangrijke rol zijn ronduit veelbelovend.
H
Hanneke IJdema, beleidsmedewerker repressie, en Janine Scholte, communicatie-medewerker, zijn beiden nauw betrokken bij de nieuwe wervingscampagne. Het werven van een specifieke bevolkingsgroep, in dit geval allochtonen, is dat politiek handig, of operationeel wenselijk? Hanneke
IJdema: “Beide. Maar dat heeft niet zozeer met politiek te maken, maar met beleid. Brandweer Utrecht wil een goede werkgever zijn die mensen aanspreekt uit de hele stad, niet alleen de van oorsprong Nederlandse bevolking. Ook de gemeente heeft de wens uitgesproken om divers te zijn, om
mensen met diverse culturele achtergronden in dienst te nemen op zichtbare functies. Maar ook op het operationele vlak heeft het voordelen om te werken met brandweermensen met verschillende achtergronden. De brandweer doet zijn werk in alle wijken en buurten van Utrecht, waarbij het wenselijk is om alle culturen aan te kunnen spreken. Wanneer je een diverser team hebt, heb je ook een creatiever team, een team dat zich beter kan inleven in de bevolking en zijn hulpverlenende taak wellicht beter kan uitvoeren. Je krijgt andere gesprekken en een andere werksfeer, waarin ruimte is voor iedereen. In deze campagne werven we voor de functie van incidentenbestrijder in beroepsdienst, met daarbij extra aandacht voor mensen met een andere culturele achtergrond. Zoals gezegd doen we dat enerzijds vanuit onze maatschappelijke verantwoordelijkheid, anderzijds om kwaliteitsverbetering te behalen.”
De resultaten Hoe zijn jullie bij deze campagne te werk gegaan? Janine Scholte: “Een centrale plaats in deze campagne wordt ingenomen door drie ambassadeurs, een bevelvoerder en twee manschappen die zelf een Marokkaanse en Turkse achtergrond hebben. Zij staan letterlijk en figuurlijk model voor de mensen die we willen bereiken. De ambassadeurs hebben onder andere voorlichting gegeven in buurthuizen en moskeeën. Zij bereiken heel andere netwerken dan we bij een gangbare campagne doen, het bleek dat we tot nu toe steeds een bepaalde groep mensen niet wisten aan te spreken. De campagne was zichtbaar in de hele
stad middels bestickering op bussen en posters in reclamezuilen. Daarnaast adverteerden we in bladen en op multiculturele websites. Deze gerichte aanpak bleek zeer succesvol: we kregen in totaal 342 reacties, waarvan 68 van mensen met een andere culturele achtergrond. We zijn nu halverwege de selectie. Er zijn nog 48 mensen in de race, waarvan 12 alochtonen. Dit percentage van 25% is veel hoger dan bijvoorbeeld in 2006, waarin het percentage allochtonen 7% bedroeg. Wat ons betreft is de campagne daarom nu al een succes te noemen.” Piet Peeters Meer informatie Surf voor meer informatie naar www.utrecht.nl/brandweer of naar www.brandweervanbinnennaarbuiten.nl.
Mobiele informatievoorziening voor de brandweer
D
De brandweer streeft er naar om haar taken beter en sneller uit te voeren. Het hebben van juiste en tijdige informatie is daarbij essentieel. Dat varieert van informatie over de snelste route naar het incident via de brandkraanlocaties tot de veiligste weg om een auto open te maken. Veel van deze informatie is op papier in de uitrukvoertuigen aanwezig. Het opzoeken van de gegevens kost echter tijd en het is altijd de vraag hoe actueel deze zijn. Het up to date houden van de informatie vergt veel tijd en
afstemming. Een oplossing is de inzet van computers in de voertuigen die min of meer automatisch worden voorzien van de meest actuele gegevens en die de gevraagde informatie snel kunnen presenteren. De gemeentelijke brandweren van Utrecht en Amersfoort hebben de afgelopen jaren testen uitgevoerd met dergelijke “digitale tankautospuiten”. Dit heeft geresulteerd in een betrouwbare operationele oplossing met tevreden gebruikers. De BRUL wil haar korpsen graag on-
dersteunen bij de invoering van deze mobiele informatiesystemen. Standaardisatie biedt daarbij de mogelijkheid tot informatiedeling en ook een mogelijk financieel voordeel. Op basis van de ervaringen van Utrecht en Amersfoort is daarom een productassortiment van robuuste computers en software samengesteld. Dit maakt het voor andere korpsen mogelijk om vanuit een doorgroeiconcept snel van start te gaan en hierbij gebruik te maken van de al aanwezige kennis binnen de regio.
Voor korpsen die zich willen oriënteren over de mogelijkheden en het bijbehorende kostenplaatje, organiseert de BRUL op woensdag 23 januari 2008 een informatiemiddag en avond in haar gebouw aan de Kobaltweg te Utrecht. Via presentaties, demonstraties en persoonlijke gesprekken met de leveranciers en het projectteam kan daar een goed beeld worden verkregen over de geboden mogelijkheden van de diverse systeemopties. Alle korpsen worden voor deze bijeenkomst uitgenodigd.
H
Het ‘oefengebouw’ van brandweer Soest mag zich sinds 29 oktober een officiële opleidings- en examenlocatie noemen. Het gebouw, dat circa 8 jaar geleden door het Soester korps is gerealiseerd, heeft in de loop der jaren ook voor de regio steeds meer betekenis gekregen. De regionale brandweerpoot van de VRU zag er een goede tweede opleidingslocatie in, naast het trainingscentrum van Stator in Utrecht. Om in aanmerking te komen voor het officiële opleidingscertificaat van het Nederlands Bureau Brandweerexa-
mens (NBBe) moest het gebouw qua technische inrichting wel enigszins worden aangepast. Het gebouw voldoet nu aan de eisen voor een officieel oefenobject ‘categorie 2’. Dat betekent dat wordt voldaan aan de voor die categorie geldende eisen op het gebied van veiligheid en scenario’s. Op 29 oktober werd het certificeringsschild op het gebouw ‘onthuld’ door Margret Veldscholten namens de VRU en de Soester commandant Ron Lettinga. Rob Jastrzebski
FOTO: ROB JASTRZEBSKI
Certificaat voor oefenlocatie Soest
7
brul
FOTO: MARCEL KRADOLFER
Brandweer Utrechts Land
Vuurzee verwoest bedrijven in Nieuwegein In Nieuwegein heeft in de nacht van zondag 28 oktober een zeer grote brand gewoed in een bedrijfsverzamelgebouw aan de Hildo Kropstraat. Al bij aankomst van het eerste blusvoertuig sloegen de vlammen uit het dak van het complex. Nadat aanvankelijk werd opgeschaald naar ‘middelbrand’, volgde al snel ‘grote brand’ en ‘zeer grote brand’.
Brandweer Behalve 4 tankautospuiten van het korps Nieuwegein, werden nog eens 3 tankautospuiten van IJsselstein, Vianen en Utrecht ingezet. Om de brand effectief van bovenaf te kunnen be-
strijden werden ook vier redvoertuigen ingezet: twee hoogwerkers (Vianen en Utrecht) en twee autoladders (IJsselstein en Utrecht). Het complex bestond uit zes gescha-
kelde bouwdelen, waarbij in ieder deel twee of meer bedrijven waren gevestigd. In totaal werden zes bedrijven getroffen. Andere ondernemingen, waaronder een supermarkt, liepen
waaide, liep de boerderij geen gevaar. Nadat meerdere lagedrukstralen en het waterkanon van de bosbrandweerwagen waren ingezet, kon na circa een
half uur het nader bericht ‘brand meester’ worden gegeven. Van de vrachtwagen die in de schuur was gestald, was weinig meer over. Een deel
in actie
flinke rook- en waterschade op. Nadat het vuur zich aanvankelijk door de bedrijfsscheidingen heen vrat en meerdere bedrijven bereikte, kon de brand op de scheiding van de supermarkt worden gestopt door een gecombineerde binnen- en buitenaanval. Om 5.45 uur kon het nader bericht ‘brand meester’ worden gegeven. Rob Jastrzebski
Brandweer blij met ‘blusvijver’ in tuin
8
De blusgroep Maartensdijk, die als eerste uitrukte, kreeg bij de bestrijding van de brand assistentie van twee blusvoertuigen uit Bilthoven. Ondanks het feit dat de brandhaard zich ver van de weg in het bos bevond, vormde de waterwinning geen probleem. De eigenaar van de woonboerderij had namelijk pal naast de schuur een grote vijver aangelegd, die ruim voldoende water bevatte om de ingezette voertuigen van bluswater te voorzien. Een tweede geluksfactor was de gunstige windrichting. De kapitale boerderij naast de schuur was namelijk voorzien van een rieten dak, maar omdat de wind uit een goede hoek
FOTO: ROB JASTRZEBSKI
Een felle uitslaande brand heeft op vrijdagmiddag 9 november een schuur naast een woonboerderij in Bilthoven in de as gelegd. In de schuur stond onder andere een kleine vrachtwagen, een geliefd knutselobject voor de bewoner.
van de schuur kon worden behouden. Rob Jastrzebski
Brandweer Houten verrast door hennepplantage Een uitslaande brand heeft in de ochtend van dinsdag 20 november een hoekwoning in Houten grotendeels verwoest. De ontdekking van een hennepplantage in het brandende pand gaf de brandbestrijding een ingrijpende wending. Omdat bij aankomst van de eerste eenheid nog niet duidelijk was of er personen in de woning aanwezig waren, werd opgeschaald naar ‘middelbrand’ en werd ook de hoogwerker van Vianen ter plaatse gevraagd. Het betreden van het pand was niet eenvoudig, vanwege de goede beveiliging van de woning. Uiteindelijk bleken gelukkig geen personen meer in het pand aanwezig. brandende woning een spectaculaire flashover, waarna een enorme vuurkolom de woning via het slaapkamerraam verliet. Uiteindelijk werd de brand met het waterkanon van de hoogwerker geblust. Nadat medewerkers van ENECO het pand spanningsloos hadden gemaakt, kon worden nageblust. Toen werd duidelijk dat er goede beslissingen waren genomen met betrekking tot de eigen veiligheid van de brandweerlieden. De ontrafeling van de brandoorzaak was een unieke samenwerkingscombinatie tussen de recherche, de eerste inzetploeg en de brandweerfotograaf van Houten, Eric Verbeek. Volgens de recherche was dat nog niet eerder op deze wijze gebeurd en leverde het beeldmateriaal belangrijke aanwijzingen op.
FOTO: ERIC VERBEEK
Na een eerste blusactie en snelle verkenning, werd duidelijk dat een hennepkwekerij in de woning was gevestigd. In een eerdere fase waren buiten in de achtertuin diverse drukflessen aangetroffen waarvan de inhoud onduidelijk was. Om te voorkomen dat de inzetploegen zouden worden blootgesteld aan elektrocutie vanwege illegale stroomaftap en aan mogelijk ontploffingsgevaar, werd besloten te stoppen met blussen. De OVD besloot tot opschaling naar ‘GRIP 1’ vanwege het verloop van het incident, het organiseren van de voorlichting en de ontruiming van woningen en opvang van de bewoners. Er werd zelfs ‘grote brand’ gegeven, omdat een derde tankautospuit nodig was voor secundaire waterwinning. Het bestaande waterleidingnet bleek niet toereikend voor de bluswaterbehoefte bij deze brand. Na enige tijd voltrok zich een in de
Evert de Graaf
씰
Spectaculaire flashover in Houten.
Mobiele ‘flowmeter’ voor brandputcontroles Om de controles te vergemakkelijken is de watermeter geplaatst in een zelfgebouwde kleine aanhanger. In deze aanhanger zijn alle materialen opgeborgen die nodig zijn voor het uitvoeren van de controles. Zo is de zuigbuis bevestigd aan beugels rond de aanhanger waardoor deze niet meer van het dak van de tankautospuit hoeft te worden gehaald. Door de nieuwe werkwijze kunnen binnen hetzelfde tijdsbestek meer geboorde putten worden gecontroleerd, kunnen de controles door één persoon worden uitgevoerd en kan op tijd worden gesignaleerd wanneer preventief onderhoud nodig is aan deze bluswatervoorzieningen.
FOTO: SANDER VAN BILSEN
De brandweer de Ronde Venen heeft sinds kort de beschikking over een digitale ‘flowmeter’, een watermeter waarmee de bluswateropbrengst van geboorde brandputten kan worden gecontroleerd. In de gemeente De Ronde Venen bevinden zich 72 geboorde putten, op strategische plaatsen op industrieterreinen en op locaties waar weinig bluswater uit andere bronnen voorhanden is. Deze putten worden jaarlijks in eigen beheer gecontroleerd op een juiste werking. Met de flowmeter is snel en simpel de opbrengst van de putten te meten. Na een aantal controles zal dan snel inzichtelijk worden of de opbrengst van de geboorde putten afneemt. Als de opbrengst onder het geëiste niveau komt, zal hier actie op ondernomen worden.
Sander van Bilsen, brandweer De Ronde Venen
Bijscholing instructeurs nieuwe stijl In oktober heeft de eerste sessie van de bijscholing voor instructeurs nieuwe stijl van de BRUL plaatsgevonden. Het gaat hierbij om een nieuwe vorm van onderwijstechnieken die hopelijk beter aansluiten bij de nieuwe wijze van examineren. Uit de gehouden enquête onder instructeurs blijkt dat, als gevolg van de invoering van nieuwe vormen van opleiden en examineren (het afnemen van de theorie toets gaat via de computer door het NBBE, virtual reality (VR)), er behoefte is ontstaan aan nieuwe onderwijstechnieken. Waar moeten we nu aan denken als we het hebben over bijscholing? De deelnemers (lees instructeurs) worden bijgeschoold in nieuwe onderwijstechnieken. Denk hierbij aan spelvormen, gesprekstechnieken en discussies leiden. De cursisten (lees brandweer-
mensen in opleiding) werken via de nieuwe onderwijstechnieken in groepen opdrachten uit, waardoor er een actieve bijdrage nodig is van de deelnemers. Op deze manier worden de cursisten gestimuleerd om zich te verdiepen in de lesstof.
De bijscholing bestaat uit vier dagdelen, plus een huiswerkopdracht. De deelnemers leveren deze in tijdens het eerste dagdeel. Twee ervaren instructeurs verzorgen de begeleiding. Een instructeur is gespecialiseerd in het brandweerproces, de ander is ge-
specialiseerd in onderwijstechnieken. De BRUL gaat ervan uit dat de nieuwe manier van bijscholing in de toekomst betere examenresultaten zal opleveren. Arthur van Colmjon 9
brul
Brandweer Utrechts Land
Hans van der Leer verlaat actieve brandweerdienst
“Regionalisering vermindert kwetsbaarheid van organisatie”
I
“In de eerste 13 jaar van mijn loopbaan, bij Brandweer Dordrecht en de regio Zuid-Holland-Zuid, maakte ik kennis met een brandweerorganisatie die toen al steunde op een sterke regionale samenwerking”, zegt Hans van der Leer terugblikkend. “Zelf ben ik ook altijd in een regionale functie actief geweest. Na nog eens 13 jaar als commandant in het Brabantse EttenLeur, maakte ik in 2001 de stap naar Veenendaal. Hier moest het proces van regiovorming toen eigenlijk opnieuw gestalte krijgen.” Een belangrijk keerpunt was in de ogen van Van der Leer de vorming van de BRUL in 2003 en de daaraan verbonden oprichting van het managementberaad. “Via die overlegstructuur werden de gemeentelijke korpsen veel nadrukkelijker bij het regionale proces betrokken. De lokale commandanten kregen een stem in de besluitvorming en daar werd ook naar geluisterd. Vanaf dat moment kreeg de regionale samenwerking daadwerkelijk impulsen vanaf de basis. Toch ervaar ik ook vandaag de dag dat de gevoelsmatige kloof tussen regio en gemeenten nog steeds niet is gedicht. Dat is jammer, want verdere regionalisering is onontkoombaar. De meeste
commandanten binnen de VRU zijn daarvan overtuigd.” Van der Leer illustreert die noodzaak door te wijzen op de knelpunten die bij vrijwel alle korpsen en in alle schakels van de veiligheidsketen voorkomen. “Vooral op het gebied van de koude taken, zoals preventie, proactie en bedrijfsvoering is de organisatie nog relatief zwak. Op zich hebben we het in Veenendaal goed voor elkaar, maar als er maar twee medewerkers voor langere tijd wegvallen, kunnen wij de continuïteit van onze taken ook niet meer garanderen. We zijn dus kwetsbaar voor verstoringen en vrijwel alle gemeentelijke korpsen kampen met soortgelijke organisatieknelpunten. Regionalisering van de brandweertaken vermindert die kwetsbaarheid.” Op het gebied van de repressieve organisatie zijn volgens Hans van der Leer goede slagen gemaakt. De invoering van uniforme uitrukprocedures, waarvoor hij projectleider was, leverde een bijdrage aan de kwaliteitsverbetering van de operationele brandweerzorg. “Er moest op dat front echt iets gebeuren, omdat er in de periode 2002-2003 heel veel fout ging in de alarmeringen. Iedereen wees de
FOTO: ROB JASTRZEBSKI
Op 1 maart volgend jaar hangt de Veenendaalse commandant Hans van der Leer zijn brandweerpet voorgoed aan de kapstok. Na 33 jaar actieve brandweerdienst vindt hij het welletjes. Van al die jaren was hij 6 jaar commandant van Brandweer Veenendaal en een pleitbezorger voor regionalisering. Via het project ‘uniforme uitrukprocedures’ leverde hij de afgelopen jaren ook zijn aandeel aan het regionaliseringsproces. Het ziet ernaar uit dat de laatste vier korpsen in de regio nog vóór zijn vertrek de procedures hebben ingevoerd. Een mooi wapenfeit bij zijn afscheid.
techniek van GMS op de alarmcentrale aan als boosdoener, maar in werkelijkheid was de bonte mengelmoes van verschillende uitrukprocedures te gecompliceerd voor het meldkamersysteem. Ik ben toen met een commissie aan de slag gegaan en uiteindelijk zijn we erin geslaagd om 29 sets lokale uitrukprocedures om te vormen tot één uniforme set uitrukprocedures voor brand en hulpverlening. Inmiddels zijn die procedures in 25 gemeenten daadwerkelijk ingevoerd. Hets project heeft mij heel veel uren gekost, maar ik ben blij dat ik op deze manier mijn steentje heb kunnen bijdragen aan een efficiëntere en effectievere brandweerzorg in de regio.” Rob Jastrzebski
Hans van der Leer: “De vorming van het managementberaad was een keerpunt in de regionale samenwerking."
Rob Frek, adjunct-directeur BRUL: “Hans van der Leer heeft zich gedurende zijn commandantschap in Veenendaal sterk betrokken getoond bij de ontwikkeling van de regio. In de regionale overlegstructuur was hij nauwkeurig en formeel en als trekker van het project ‘uniforme uitrukprocedures’ heeft hij een wezenlijke bijdrage geleverd aan de kwaliteit van de basisbrandweerzorg in de regio. De uitkomsten van het project waren een belangrijke input voor de centralisten op de alarmcentrale en voor aanpassingen van het meldkamersysteem GMS.”
Op zaterdag 10 november organiseerde de Jeugdbrandweer Utrechts Land voor de tweede keer een slotwedstrijd voor de jeugdkorpsen uit de Veiligheidsregio Utrecht. De 10 beste ploegen uit de drie wedstrijdkringen streden met elkaar om de BRUL-bokaal in de categorieën hoge druk en lage druk. De ploeg Utrecht-1 mocht dit jaar de BRULbokaal mee naar huis nemen.
I
In de klasse lage kregen de ploegen een melding van een liftopsluiting bij het bedrijf DisCus. Ter plaatse bleek ook brand uitgebroken te zijn onder een trap, waardoor de liftmonteur die
boven aan het werk was niet meer naar beneden durfde. Na het inzetten van de eerste straal kon de liftmonteur naar beneden worden gehaald. Daarna werd de lift geopend met de liftsleutel en kon ook de opgesloten persoon worden gered. Verder doorverkennen scoorde punten, want de brand bleek te zijn doorgeslagen naar een andere ruimte naast de lift, waarop een tweede straal moest worden ingezet. Als extra konden de ploegen die dit leuk vonden nog een hogedrukwedstrijd spelen. Hier draaide het om brand in de CV-ruimte op de eerste verdieping van een bedrijfspand. Bij
Uitslagen finales JeugdBRUL 2007 Plaats: Lage Druk Punten: 1 Utrecht 1 1342 (Tevens winnaar BRUL-bokaal) 2 IJsselstein 1332 3 Veenendaal 2 1308 4 Hagestein 1 1308 5 Baarn 1 1298 6 Breukelen 1 1270 7 Houten 1 1216 8 Linschoten * 1058 9 Oudewater * 1206 10 * Reglementair 10
Hoge Druk: Utrecht 2 Maarssen Driebergen-Rijsenburg Vinkeveen Breukelen 2 Hagestein 2 Zeist Houten 2 Veenendaal 2 Benschop
Punten: 1322 1190 1172 1170 1134 1116 1116 1068 1026 940
het openen van de deur van de CVruimte, viel een versufte CV-monteur naar buiten, die direct naar buiten werd gebracht en werd overgedragen aan de ambulancedienst. Buiten zorgde de bedrijfsleider voor oponthoud omdat hij wel even zou helpen met de HD-slang als het niet snel genoeg ging. De 2 HD-stralen moesten naar boven gehaald worden met een werklijn. Na inzet van de tweede straal was de brand onder controle en kon worden afgeblust. Dat ook de VRU groot belang hecht aan de jeugdbrandweer, bleek uit het feit dat directeur Hans Wink persoonlijk beide wedstrijdbanen bezocht. Ook voorzitter Cor Bos van de Stichting Jeugdbrandweer Nederland kwam poolshoogte nemen. De wijze waarop de Jeugdbrandweer Utrechts Land is opgezet heeft zijn belangstelling en wordt ook landelijk gevolgd. De VRU ondersteunt de JeugdBRUL op diverse manieren waaronder het gebruik van regionale middelen en het gebouw.
FOTO: RENÉ VERGOUWEN
Jeugdbrandweer Utrecht wint BRUL-bokaal
De gelukkige bevelvoerder van de Utrechtse jeugdploeg neemt de BRULbokaal in ontvangst.
Adjunct-directeur Brandweer Utrechts Land Rob Frek maakte de uitslag van beide banen bekend. Ook hij prees de inzet van de gezamenlijke jeugdkorpsen om de wedstrijddag te doen slagen. Na afloop van de prijsuitreiking konden alle ploegen deelnemen aan een gezamenlijke barbecue. Er hing een gezellige sfeer en mede dankzij alle medewerkers en de medewerking van de VRU, bedrijven en anderen kunnen we terugzien op weer een geslaagde slotwedstrijd. René Vergouwen
쑼
Gaspakinzet in Amersfoort, zomer 2002. Als transportknooppunt loopt de regio Utrecht meer risico op ongevallen met giftige stoffen.
brul
Brandweer Utrechts Land
Esther Lieben, brandweer Utrecht:
“Met een procedure zijn we er nog niet” Esther Lieben, hoofd Repressie van Brandweer Utrecht, is blij dat de regionale OGS-taken in een eenduidige regionale procedure zijn vastgelegd, maar benadrukt dat de implementatie binnen de korpsen met een OGS-taak nog veel aandacht zal vragen.
Nieuw dekkingsplan ongevalsbestrijding gevaarlijke stoffen Met ingang van 1 januari is het nieuwe dekkingsplan voor ongevalsbestrijding gevaarlijk stoffen (OGS) van kracht. Na een gedeeltelijke herverdeling van taken bestaat de regionale OGS-organisatie van de Brandweer Utrechts Land uit drie gaspaksteunpunten, twee ontsmettingssteunpunten en twaalf meetploegen. Met het nieuwe dekkingsplan voldoet de regio Utrecht aan de opkomsteisen in de Leidraad OGS van het ministerie van BZK.
O
Oorspronkelijk was het de bedoeling om de invoering van het dekkingsplan voor specialistische brandweertaken te koppelen aan de besluitvorming over regionalisering. Maar twee specialismen zijn zo nadrukkelijk een regionale taak en hebben een zodanige urgentie, dat die met voorrang worden geïmplementeerd. Naast ongevalsbestrijding gevaarlijke stoffen gaat het om grootschalig optreden. De nieuwe OGSorganisatie is met ingang van 1 januari volledig operationeel, de geactualiseerde organisatie voor grootschalig optreden moet voor de zomer zijn ingevoerd.
OGS-zorgnormen Volgens Jan Jacobs, staffunctionaris OGS van Brandweer Utrechts Land brengt het nieuwe dekkingsplan voor het eerst echt structuur in de regionale OGS-taken. “In het verleden waren er in de regio Utrecht 8 korpsen met een gaspakteam, maar vanwege het specialistisch karakter en de benodigde inspanning om de teams conform de eisen op te leiden en te trainen, is dit voor individuele korpsen niet meer te doen. Daarom is die taak nu over drie gaspaksteunpunten gespreid: Utrecht, Amersfoort en Veenendaal. Daarmee voldoen we aan de zorgnorm dat overal in de regio binnen een half uur een gaspakteam ter plaatse moet zijn.” Een gaspakteam kan pas aan de slag als ook een ontsmettingseenheid ter plaatse operationeel is. De functie van ontsmettingssteunpunt wordt in de nieuwe organisatie verzorgd door de korpsen Utrecht en Amersfoort. Behalve de ontsmetting van het ingezette brandweerpersoneel, kan een ontsmettingseenheid ook worden in-
gezet voor ontsmetting van maximaal 10 burgerslachtoffers. Bij grotere aantallen slachtoffers kan een beroep worden gedaan op een van de landelijke steunpuntregio’s voor Nucleaire, Biologische en Chemische incidentbestrijding. De regionale OGS-procedure maakt onderscheid in een klein, middel en groot OGS-incident. Bij een groot incident worden twee gaspaksteunpunten en een ontsmettingseenheid ingezet. De lokale brandweer van de gemeente waar het incident zich afspeelt, levert te allen tijde ondersteuning. Zij blijven tevens verantwoordelijk voor de redding van slachtoffers in chemiepak, een taak die tot de basisbrandweerzorg behoort.
Meetploegen Ook voor de regionale meetplanorganisatie is een nieuw dekkingsplan opgesteld. Concreet betekent dit dat de organisatie wordt ingekrompen van 18 naar 12 meetploegen. Vanwege de herverdeling raken sommige korpsen deze taak kwijt, terwijl 4 nieuwe ploegen op dit moment worden opgeleid. De zorgnorm voor deze taak schrijft voor dat binnen een kwartier één meetploeg inzetbaar moet zijn in het veld, twee meetploegen binnen een half uur en vier binnen een uur. Het ministerie van BZK financiert in principe acht meetploegen per regio, met uitzondering van specifieke risicoregio’s, die recht hebben op 12 meetploegen. Omdat Utrecht als transportknooppunt een bovengemiddeld risico loopt op ongevallen met gevaarlijke stoffen en daarnaast een regio met een groot oppervlak is, is de meetplanorganisatie verzwaard tot 12 meetploegen. “Met de nieuwe OGS-organisatie
hebben we op dit taakveld een flinke kwaliteitsslag gemaakt”, verklaart adjunct-directeur BRUL Rob Frek. “De mensen en middelen worden efficiënter ingezet en de continuïteit van deze specialistische taken wordt beter gewaarborgd. Gezien het risicoprofiel van onze regio was het noodzakelijk om de OGS-taken strak te organiseren. Omdat de Inspectie Openbare Orde en Veiligheid het afgelopen jaar diverse regio’s, waaronder de VRU, heeft doorgelicht om de organisatie van de OGS-taken te toetsen, hebben we extra druk op de ketel gehouden. Ik heb vertrouwen in de uitkomst van dat onderzoek voor de VRU.” Volgens Frek wordt nog gewerkt aan het versterken van de piketregeling voor de functie Adviseur Gevaarlijke Stoffen/Leider Meetplanorganisatie. “We gaan hiervoor twee piketten vormen, net zoals er voor de HovD ook twee piketten zijn. Bij een OGS-incident zal de dienstdoende piketofficier in het betreffende deel van de regio ter plaatse gaan om te adviseren bij de operationele inzet, terwijl de tweede piketfunctionaris uit het andere deel van de regio naar de alarmcentrale gaat om daar als LMPO de meetploegen aan te sturen.” Tot slot zegt Frek grote waardering te hebben voor de inspanningen die de korpsen van de OGS-steunpunten leveren om hun organisatie paraat en getraind te houden. “Opleiding, training, oefening en logistieke organisatie worden door de korpsen zelf verzorgd, gafaciliteerd door de VRU. Een toonbeeld van samenwerking tussen de regionale organisatie en de lokale korpsen.” Rob Jastrzebski
“De nieuwe regionale OGS-procedure maakt een einde aan de onduidelijkheid over de organisatie van deze taken. Veel korpsen voerden OGS-taken uit, maar er was niets geformaliseerd. Daar maakte ik mij best zorgen over. Nu moeten we de afspraken ook daadwerkelijk gaan implementeren, want met een procedure alleen zijn we er nog niet. Zo hebben we tijdens een eerste kennismakingsoefening van de drie gaspaksteunpunten ontdekt dat de uitrusting en materialen van de teams nog niet zijn gestandaardiseerd. Ook moeten de teams er nog aan wennen om in grootschalig verband als eenheid met elkaar samen te werken. Nu uniforme procedures en werkwijzen zijn vastgesteld, moet daar energie in worden gestoken. Ik verwacht van de VRU een leidende rol bij deze aanpak.”
De regionale OGS-organisatie: wie doet wat? Gaspaksteunpunten 씰 Amersfoort 씰 Utrecht 씰 Veenendaal Ontsmettingssteunpunten 씰 Amersfoort 씰 Utrecht (De Meern)
Ontsmetting van een chemisch besmet slachtoffer.
OGS-container 씰 Veenendaal Meetploegen 씰 Benschop 씰 Bunschoten 씰 Eemnes 씰 Houten 씰 Leersum 씰 Maarssen 씰 Mijdrecht 씰 Nieuwegein-Noord 씰 Veenendaal 씰 Woerden 씰 Woudenberg 씰 Zeist
11
brul
Brandweer Utrechts Land
Gehoord op de achterbank
쑼
Preventie-inspecteur André Severs met de handzame ‘tablet-PC’ in plaats van de tijdrovende papierwinkel.
Brandweerlieden zijn ‘kritisch volk’. Ze zeggen wat ze op hun hart hebben; zeker als ze met een ploeg onder elkaar zijn. In het voertuig, onderweg terug van een oefening of een inzet, wordt heel wat afgediscussieerd op de achterbank. Om ook anderen deelgenoot te maken van soms leerzame meningen en conclusies, rijdt onze speciale verslaggever Frits Juvert af en toe mee.
Terwijl wij na een uitruk rustig terugreden naar de post, vond er tussen de ploegleden in het voertuig een stevige discussie plaats. Rode draad was de media-aandacht over het onderwerp ‘beschikbaarheid van de brandweer’ en de bedreiging die de brandweerlieden daarbij ervaren. “Het raakt mij in mijn brandweerhart”, brieste een lid van de waterploeg. “Dat burgers ons zien als de oorzaak voor het niet halen van de wettelijke uitruktijden, ongelooflijk! Met al die de hobbels en rotondes in de weg en daarbij bijna altijd de verkeerde verkeerslichtkleur, is het bijna een onmogelijke opgave om op tijd op de kazerne te zijn. Ook mijn werkgever geeft steeds meer tegengas. Het is niet meer vanzelfsprekend dat ik zomaar mijn werk mag achtergelaten voor een alarmoproep, want het aantal oproepen voor de brandweer wordt elk jaar groter.” Een collega in opleiding voor brandweerchauffeur liet er ook geen gras over groeien. Hij baalde van het feit dat hij alwéér gezakt was voor zijn theorie-examen. “Ik kon niet meer berekenen hoeveel kilonewton je nodig hebt om een tankautospuit uit een duinheuvel te trekken met zes graden hoekhelling. Het idee dat we dan zelf gaan slepen, wat een geleuter. Daarbij moet ik ook nog afrijden onder realistische omstandigheden, zonder daarbij optische en geluidssignalen te voeren! Al die onzin kost mij weer heel veel vrije tijd en leerinspanning en waar doe ik het nog voor? Wij moeten steeds meer oefenen en opleidingen volgen en krijgen daar alleen maar meer kritiek van de burgers en media voor terug.” “Wat vind jij daar nou van Frits?”, vroeg de chauffeur naast mij “Tja”, zei ik, “mijn beschikbaarheid thuis neemt ook steeds meer af. Tegenwoordig heb ik de wekelijkse oefenavond, periodieke bijscholing voor bevelvoerders, jaarlijkse regionale kaderbijscholing, ploegoverleg, kaderoverleg, oefenleidersoverleg, de personeelsvereniging en realistische training in het buitenland en natuurlijk ook nog de alarmoproep, als ik daar tenminste nog tijd voor kan vrijmaken. De onvrede hierover is in mijn gezin ook steeds meer merkbaar. Het moet dus niet gekker worden. Ik wil al jaren graag een instructeurcursus volgen en zelf cursus geven, maar dan ben ik helemaal nooit meer thuis. Ach, dan hebben ze wel gelijk als ze zeggen dat er wat schort aan de beschikbaarheid van de brandweer en dat er onvrede is, toch?” Frits Juvert
12
FOTO: ROB JASTRZEBSKI
Beschikbaarheid en onvrede
Preventiecontrole met ‘tablet’ spaart veel tijd Slimme toepassing van moderne techniek bespaart de preventiecontroleurs in Breukelen en De Ronde Venen een heleboel tijd èn papier. Bij de uitvoering van preventiecontroles gaan de controleurs gebruik maken van een zogenaamde ‘tablet-PC’. Dankzij een digitale checklist en kant en klare formats voor controlerapporten, kunnen zij het controledossier ter plaatse afronden, waarna het rapport met eventuele eisen en aanbevelingen direct via de e-mail naar de klant kan worden verzonden. Preventiemedewerker Geerlof Bijsterbosch denkt dat de controleurs bij het merendeel van de eenvoudige controles zo’n 50 procent minder tijd kwijt zijn. Die tijd kan dan worden besteed aan de ‘échte overtreders’.
H
Het idee om de preventie-inspecteurs van Breukelen en De Ronde Venen van een tablet-PC te voorzien is geboren vanuit de wens om de administratieve lasten binnen de preventietaak terug te dringen. “Preventietoezicht was tot voor kort heel veel papierwerk”, verklaart Geerlof Bijsterbosch. “We hadden papieren checklists, kasten vol preventiedossiers en na afloop van een controle moest op kantoor nog veel administratief werk worden verricht om de gegevens te verwerken tot een brief aan de gebruiker van het gecontroleerde pand. Wij wilden efficiënter gaan werken en de tablet-PC’s zijn een ideaal hulpmiddel om dat doel te bereiken.” Om tijdens de controles op locatie over alle benodigde gegevens te beschikken, is het preventieprogramma Firewatch op de draagbare computer geplaatst en is een groot deel van de papieren preventiedossiers en bouwte-
keningen ingescand. Het gaat in totaal om ruim 500 vergunningplichtige objecten; 150 in Breukelen en 350 in De Ronde Venen. Om de verwerking van de gegevens te vereenvoudigen zijn standaard checklists gemaakt voor drie gebouwtypen: ‘slaapgebouwen’, ‘niet-slaapgebouwen’ en ‘industriegebouwen’. Via een aan de tablet bevestigde fotocamera kunnen ter plaatse ook foto’s van eventueel geconstateerde gebreken rechtstreeks in het preventierapport worden ingevoerd. Omdat de preventiedossiers van de belangrijkste objecten eveneens in de PC aanwezig zijn, hoeven de controleurs bij vragen of twijfel niet terug naar de kazerne om het dossier na te pluizen, maar kunnen zij alle gegevens ter plaatse direct opvragen. Bovendien is bij het openen van een dossier van een object heel snel te zien wat tijdens eerdere controles is geconstateerd en welke acties daarop zijn ondernomen.
“Na het doorlopen van de checklist worden de resultaten omgezet in een pdf-bestand, waarna we die direct via de e-mailfunctie in het apparaat naar de gebruiker kunnen sturen”, vervolgt Bijsterbosch. “Zo heeft de klant veel sneller zijn controlerapport in huis met de aangegeven verbeterpunten bij geconstateerde tekortkomingen. Het mailen van controlerapporten doen we overigens al enkele maanden vanuit de kantoorsituatie en wij concluderen dat de klanten tevreden zijn met deze snelle service. Bovendien spaart het papier. Wij zijn als korpsen bijzonder enthousiast over deze nieuwe werkwijze. We zitten nu nog in een testfase, maar ik ga ervan uit dat we spoedig de meerwaarde van de tablet-computers in ons werkproces kunnen aantonen.” Rob Jastrzebski
Bureau Gemeentelijke Crisisbeheersing
FOTO: WIL GROENHUIJSEN
Grotere schaal, ander verhaal
In dit katern:
De Utrechtse adviseur crisisbeheersing aan het woord
Eerste opleiding primaire levensbehoeften
M
Met ruim 290.000 inwoners is Utrecht de vierde stad van Nederland en de grootste gemeente binnen de grenzen van de VRU. Ook de gemeentelijke organisatie heeft een schaal van enige omvang. Carolien Moerdijk: “Met zo’n 4000 gemeenteambtenaren zijn wij een grote en complexe organisatie, dus dat vergt heel andere inspanningen om de gemeentelijke crisisbeheersing op orde te krijgen.” Een voorbeeld daarvan vlecht zich stilaan door het interview. Moerdijk: “Binnen de gemeente Utrecht is de adviseur crisisbeheersing opgenomen in een piket openbare orde en veiligheid. Bij een calamiteit wordt als eerste de pikethouder gebeld, hetgeen betekent dat ik dus niet automatisch in actie kom. Voor een piket is gekozen omdat de
praktijk leert dat gemeentelijke crises zich met enige regelmaat voordoen en dat ze zich over meerdere dagen kunnen uitspreiden. Het is niet uitvoerbaar om een dergelijke functie door één iemand te laten invullen. De naam openbare orde en veiligheid (OOV) lag voor de hand, omdat niet iedereen die in dit piket meedraait zich voltijds bezighoudt met de voorbereiding op de crisisbeheersing, maar wel onder de paraplu OOV valt. Het piket bestaat uit twee ringen. Omdat we de afgelopen jaren behoorlijk wat ervaring hebben opgedaan met crises (denk aan het trapincident en de rellen in Ondiep), weten we dat je met meerdere mensen tegelijk aan de bak moet. Daarom hebben we een tweede ring in het leven geroepen. Als bij
GRIP 2 de pikethouder uit de eerste ring in het ROT zit, wordt deze ondersteund door de functionaris uit de tweede ring. We hebben daardoor de beschikking over meer menskracht, bijvoorbeeld om de telefoon te beantwoorden. Bij de rellen in Ondiep moesten we zelfs een rooster draaien, omdat dit incident erg lang duurde.”
Een ander verhaal Niet alleen het piket OOV is typerend voor de schaalgrootte van Utrecht, ook de werkzaamheden voor een ACB die ermee samenhangen zijn van een andere orde. Moerdijk: “Een voorbeeld daarvan is de kwestie of de pikethouder bij een GRIP 1-situatie naar het CoPI gaat of niet. In kleinere gemeenten met één of twee piketfunc- 씰
pagina 14 FOTO: WIL GROENHUIJSEN
In een stad als Utrecht spelen op het gebied van de crisisbeheersing soms heel andere dingen dan in een kleine gemeente. Maar ook de schaal van de uitdagingen waar een grote stad zich voor gesteld ziet vraagt dikwijls om een andere aanpak. VooRU sprak met Carolien Moerdijk, adviseur crisisbeheersing van de gemeente Utrecht.
500e deelnemer basisopleiding crisisbeheersing pagina 15 Pilot ‘Griep en Maatschappij’ in De Bilt en Baarn pagina 16
bgc 씱
tionarissen wordt gewerkt volgens de GRIP zoals besproken met het BGC, bij ons moeten we elk van de zes mensen die meedraaien in het piket hierover briefen en de gang van zaken afstemmen. Daarvoor is bij ons een notitie geschreven waarin precies staat in welke situaties de pikethouder OOV wel, en wanneer deze niet richting CoPI gaat. Dit moet helder afgestemd zijn, zodat elke functionaris dezelfde richtlijnen volgt en het voor de operationele diensten ook duidelijk is wanneer ze wel of geen pikethouder kunnen verwachten.” Botsen oplossingen als deze ooit met hetgeen het BGC aan procedures en werkwijzen voorstelt? Moerdijk: “Ja, maar dat komt omdat het BGC niet gewend is om om te gaan met een schaalgrootte en een complexe organisatie als de onze. Dat is overigens ook begrijpelijk: alle gemeenten in de regio zijn kleiner dan Utrecht en het BGC moet al die gemeenten bedienen. Daarom sluiten sommige inzichten van het BGC niet aan op onze situatie.” Een voorbeeld van botsende inzichten op het gebied van de crisisbeheersing? Moerdijk: “Volgens de poolvorming in de gemeentelijke processen is het zo dat de dienstdoende gemeentesecretaris (afkomstig uit de daartoe opgezette pool)
hoofd van de sectie gemeente in het ROT wordt. Deze heeft echter geen specifieke lokale kennis, en geen kennis van de Utrechtse crisisorganisatie die op punten anders is dan in andere gemeenten. Daarom gaat in Utrecht de pikethouder OOV naar het ROT in plaats van de genoemde gemeentesecretaris. Een ander voorbeeld zijn de opleidingsplekken. Binnen de VRU zijn er 29 gemeenten, maar Utrecht heeft behoefte aan meer dan 1/29ste deel van de opleidingscapaciteit, omdat er meer mensen zijn die opgeleid moeten worden. Dat is ook in lijn met de financiële bijdrage die Utrecht aan de VRU levert.”
Dus... Moerdijk: “samenvattend kun je dus zeggen dat de situatie in Utrecht verschilt met die van andere, kleinere, gemeenten omdat de gemeentelijke organisatie complexer is en we in Utrecht op een aantal gebieden meer en grotere risico’s lopen. Voorbeelden van dat laatste zijn het stationsgebied, het Amsterdam-Rijnkanaal en grote evenementen, waaronder – niet onbelangrijk – grote voetbalwedstrijden. Bij een storm als in januari van dit jaar zagen we ons bijvoorbeeld voor de uitdaging gesteld om 1500 gestrande
FOTO: WIL GROENHUIJSEN
Bureau Gemeentelijke Crisisbeheersing
“Utrecht heeft behoefte aan meer dan eennegenentwintigste deel van de opleidingscapaciteit, omdat er meer mensen moeten worden opgeleid” reizigers op te vangen in de Jaarbeurs. Dat gaat even wat verder dan een paar veldbedjes in een sporthal. Tijdens de storm bleek overigens dat bepaalde onderdelen van het draaiboek aan herziening toe waren, waarop wij met de GHOR nieuwe afspraken hebben gemaakt. De toekomst zal overigens nieuwe uitdagingen en ontwikkelingen brengen. Wanneer Aleid Wolfsen op de burge-
meestersstoel zit, zal deze moeten worden ingewerkt en wegwijs worden gemaakt in de crisisbeheersing. Wolfsen zal echter ook zijn eigen denkbeelden hierover inbrengen, hetgeen kan leiden tot nieuwe inzichten, nieuwe gedachten en nieuwe ambities. Crisisbeheersing is eigenlijk altijd in beweging.” Piet Peeters
Opleiding primaire levensbehoeften goed ontvangen
P
Primaire levensbehoeften is een van de gemeentelijke processen. In dit proces is de gemeente verantwoordelijk om in tijden van crisis of schaarste de bevolking te voorzien van water, voedsel, medicijnen, huisvesting, gas en elektriciteit. Uit de evaluatie blijkt dat de deelnemers de werkwijze van de trainers, Suzanne Robijn (ACB-er Amerfoort en Roel de Graaf (medewerker BGC), met een goed tot uitstekend hebben beoordeeld. Aad Voorwinden, gemeente Bunschoten, vertelt over de opleiding: ,,Ik vond het simulatiespel het meest leerzaam. Dankzij de oefening leer je het proces. Door het oefenen leer je dat een goede communicatie, binnen het team, essentieel is. Iedereen heeft een eigen taak, je moet dus niet naast elkaar, maar met elkaar communiceren. Het is een kwestie van doen. Het prettige van de opleiding was dat deze uit twee dagdelen bestond. Hierdoor had je tijd om nog eens wat dingen door te nemen en je hoeft niet alles op één dag in elkaar te proppen. De opleiding was interessant, goed te volgen en absoluut niet saai.”
14
Bijna alle deelnemers zijn zeer te spreken over de praktische insteek van de opleiding. Verder zijn de punten onderlinge communicatie, het leren van fouten en het inzicht in de huidge situatie over crisisbeheersing genoemd
als positieve aspecten van de opleiding genoemd. ,,Ik vond de simulatie oefening heel belangrijk. Alleen het handboek doornemen is niet genoeg, je moet de stof in de praktijk brengen. Door te oefenen merk je ook dat er een soort hectiek ontstaat. Je moet hier wel mee kunnen omgaan. Lokboeken invullen, om een voorbeeld te noemen. De simulatie zorgt ervoor dat je meer bewust bent, waar je mee bezig bent. We moeten eigenlijk wat meer oefenen, en zeker op lokaal niveau, met buurgemeenten. Vaker oefenen, zorgt er voor dat je meer routine ontwikkeld in je handelen. Wat ik ook erg prettig vond, was de terugkoppeling na de simulatie. De puntjes op de i zetten, dus”, aldus Fred Post van de gemeente Eemnes. Uit de evaluatie blijkt verder dat de helft van de deelnemers meer wil oefenen door middel van periodieke simulaties. De belangrijkste reden die hiervoor is het blijvend bespreekbaar houden van de lopende processen. Ook de integratie van de materie op de eigen werkplek is een grote behoefte . Belangrijkste reden hiervoor is de ontwikkeling van het eigen team crisisbeheersing, bijvoorbeeld de communicatie tussen de procesverantwoordelijke en het hoofd Adviseur Crisisbeheersing. Bart van Asselen, gemeente De Ronde Venen vertelt over zijn ervaringen tijdens de oplei-
ding: ,,Het eerste deel van de opleiding was puur informatief. We hebben toen wel een kleine oefening gedaan. Ik vond het tweede deel van de opleiding zeer leerzaam. In de oefening kreeg je de rol die je in het geval van een ramp of crisis ook zou hebben. In mijn geval medewerker huisvesting. Je leert altijd van dingen die niet goed gaan. Je neemt dat dan mee naar huis. In de simulatie moest alles binnen dertig minuten, in de praktijk weet je dat je langer bezig bent. Je hebt hierdoor ook meer tijd om alles op een rijtje te zetten. Als het moment daar is, dan moet je direct kunnen handelen. De communicatie onderling in combinatie met een compleet logboek zijn het allerbelangrijkste. Als iemand de taken van je overneemt, dan moet hij of zij, dankzij een goed ingevuld logboek, kunnen zien wat er al gedaan is, en wat er nog gedaan moet worden.” Roel de Graaf (medewerker BGC) is ,,zeer tevreden” over de inbreng van
de deelnemers aan de opleiding primaire levensbehoeften: ,,Zelfs de meest positief kritische deelnemers waren tijdens de tweede simulatie de animators van het gemêleerde gezelschap” Roel en Suzanne willen hierbij nogmaals de deelnemers danken voor hun positieve inbreng tijdens de training. De volgende personen hebben de opleiding met succes gevolgd: L.L.M. van Asselen (De Ronde Venen), M. Plukkel (Abcoude), M. Lantinga (Zeist), P. de Cocq (Eemnes), F. Post (Eemnes), T. Snijders (Bunnik), M.A. van Klaveren (Bunnik), A.B. van Houten (Amersfoort), PW.H. Bos (Loenen), R. van Lemmeren (Baarn), A.A. Oskam (Houten), A. Voorwinden (Bunschoten), D.L. Loman (Woerden) en L.M. van Roekel (Breukelen). Arthur van Colmjon
FOTO: ROB JASTRZEBSKI
BGC heeft op 15 en 29 oktober de eerste opleiding primaire levensbehoeften georganiseerd. De opleiding is het vervolg op de basisopleiding crisisbeheersing, die door BGC met behulp van GHOR, BRUL en Politie wordt voorbereid. De veertien deelnemers uit de verschillende gemeenten die onder de Veiligheidsregio Utrecht vallen hebben de opleiding met goed gevolg afgesloten. Zij zijn met een certificaat naar huis gegaan.
Als de drinkwatervoorziening uitvalt, dragen drinkwaterbedrijven en gemeenten samen zorg voor een adequate nooddrinkwatervoorziening.
bgc
FOTO’S: MARCEL KRADOLFER EN MENNO BAUSCH
FOTO: WIL GROENHUIJSEN
Bureau Gemeentelijke Crisisbeheersing
Vijfhonderdste deelnemer basisopleiding crisisbeheersing Op 13 november jongstleden heeft de vijfhonderdste cursist deelgenomen aan de basisopleiding crisisbeheersing. Het betrof mevrouw N. Verlangen van de gemeente Woudenberg.
Bijstand, maar dan anders BGC ondersteunt Amersfoort bij museumbrand
Tijdens de opleiding werden de cursisten opgeschrikt door een delegatie van het Bureau Gemeentelijke Crisisbeheersing in gezelschap van Hans Wink (directeur van de VRU). Mevrouw Verlangen kreeg door het eerste exemplaar certificaat uitgereikt. Daarnaast was een heerlijke taart besteld voor de cursisten en deze werden ook verblijd met een presentje. De basisopleiding crisisbeheersing wordt sinds november 2005 aangeboden aan gemeenten en bestaat hiermee ook al meer dan twee jaar.
Bij de Amersfoortse museumbrand leverde het BGC achter de schermen een voor velen onzichtbare, maar gewaardeerde inspanning. In ‘de kelder’ bij het ROT en in de COHcontainer bij het CoPI ter plaatse ondersteunden medewerkers van het BGC hun Amersfoortse collega’s. Een nieuwe vorm van bijstand, geleverd door een relatief nieuw deel van de organisatie. Wat gebeurde er op dat gebied op die 22e en 23e oktober?
De opleiding wordt aangeboden aan medewerkers van gemeenten binnen de VRU die een taak hebben in de crisisbeheersing. Voor de versterking van de gemeentelijke kolom is het belangrijk dat medewerkers binnen de gemeente weten wat crisisbeheersing inhoud en welke taak zij hierin hebben.
De toekomst Is dat ook wat de toekomst gaat brengen? Buitink: “We zijn bezig met het
opzetten van een ‘pool’ van gemeentesecretarissen die in situaties als bij de museumbrand – op verzoek van de getroffen gemeente – de functie hoofd sectie gemeente kunnen invullen in het ROT. Dit is een initiatief van de gemeentesecretarissen zelf en heeft tot doel de kwaliteit van de sectie gemeente in het ROT te vergroten. Het niveau gemeentesecretaris heeft voldoende gewicht om de gemeentelijke belangen te kunnen behartigen in het multidisciplinaire overleg met brandweer, politie en de geneeskundige kolom. Ze zijn volledig op de hoogte van wat er binnen een gemeente speelt aan processen en aandachtspunten. De pool bestaat uit vijf secretarissen, die in de toekomst door het BGC zullen worden opgeleid en voorbereid op hun rol in het ROT. Uiteraard blijft ook een liaison van de betrokken gemeente nodig voor het ROT vanwege de specifieke lokale kennis.” De speciale bijstand van het BGC bij de brand in het Armandomuseum bleef niet beperkt tot het ROT. Buitink: “Later op de maandagavond heeft een medewerker van het BGC zorggedragen voor de aflossing van de gemeentelijke functionaris in het
CoPI (commando plaats incident), die er toen al heel wat uren op had zitten. Een mooi voorbeeld hoe vanuit de regio ondersteuning kan worden geboden aan een getroffen gemeente. Want zelfs een grote gemeente heeft al snel handen te kort”.
Tijdens de basisopleiding crisisbeheersing wordt de basisstof crisisbeheersing behandeld. Hierbij wordt ingegaan op de organisatiestructuur, ramptypen, GRIP regeling, enzovoort In de middag worden de multidisciplinaire processen behandeld door gastsprekers vanuit de brandweer, politie en GHOR. Aan het eind van de dag wordt in groepjes een casus behandeld, waardoor mensen ook daadwerkelijk met de stof aan het werk gaan.
Voorlichting Tot slot heeft de VRU ook een rol gespeeld bij de voorlichting rondom het incident (eveneens een gemeentelijk proces). Buitink: “In het ROT bevindt zich – naast de sectie gemeente - ook een sectie communicatie. Mensen uit de voorlichtingspool hebben deze sectie mede ingevuld. Al met al kun je constateren dat er bij incidenten als de museumbrand veel mensen uit de gemeentelijke kolom nodig zijn. Er is dan al snel behoefte aan ondersteuning in de vorm van extra menskracht. We zijn blij dat we Amersfoort op dit vlak goed hebben kunnen ondersteunen en konden laten zien welke meerwaarde het BGC in een dergelijk geval voor een gemeente kan hebben. Daarbij hanteren we het beginsel dat de gemeente zelf aangeeft of er hulp nodig is of niet.” Piet Peeters
Binnenkort start de inschrijvingsprocedure voor het jaar 2008. En nu: op naar de duizendste deelnemer! FOTO: WIL GROENHUIJSEN
A
Adriaan Buitink herinnert zich die maandagmiddag nog goed: “een collega hoorde van de brand en heeft toen meteen de adviseur crisisbeheersing (ACB) van de gemeente Amersfoort gebeld, met de vraag of ze hulp nodig had. In overleg zijn er medewerkers van het BGC naar het ROT (regionaal operationeel team, dat vanaf GRIP 2 bij elkaar komt in een speciaal ingerichte ondergrondse ruimte in Utrecht) gegaan om daar – vanuit de sectie gemeente - ondersteuning te verlenen aan de uitvoering van de gemeentelijke processen die in Amersfoort werden opgestart. Ook een liaison van de gemeente zelf maakte deel uit van deze sectie. Er is voortdurend contact geweest met het GMT (gemeentelijk managementteam) in Amersfoort. Vragen van het GBT (gemeentelijk beleidsteam) en GMT werden in het ROT beantwoord. Het ROT heeft gefunctioneerd tot 01.00 ’s nachts, en de volgende morgen vanaf 07.00 uur. Een paar uur daarna werd er afgeschaald.”
15
bgc
Bureau Gemeentelijke Crisisbeheersing
Pilot ‘Griep en Maatschappij’ in De Bilt en Baarn
“Hoe houden we vitale sectoren draaiende bij een pandemie?” Een grieppandemie is onvermijdelijk, maar wanneer slaat het sluipende virus toe en hoe zwaar zal de samenleving worden getroffen? Die vragen kan niemand beantwoorden, maar wat de overheid wel kan is grondige voorbereidingen treffen. Dat gaat verder dan alleen de geneeskundige preparatie.
O
Op dat terrein zijn al veel maatregelen genomen. Op landelijk niveau is een ‘nationaal responsplan’ voor het scenario grieppandemie in de maak en alle regio’s hebben inmiddels hun eigen draaiboeken gereed of in voorbereiding; ook de VRU. Nu de planvorming voor de medische kant is geregeld, is de tijd aangebroken om ook voorbereidingen te treffen om de maatschappelijke impact van een pandemie te beperken. De centrale vraag daarbij is: Hoe kunnen de maatschappelijk vitale diensten en processen worden gewaarborgd als de helft van de samenleving ziek is?
aan deze pilot, evenals de Utrechtse waterschappen. Deze partners zullen samen met het Bureau Gemeentelijke Crisisbeheersing en het bureau GHOR van de VRU invulling geven aan het project. “Over de maatschappelijke effecten van een grieppandemie is landelijk nog niet veel bekend”, stelt Adriaan Buitink, hoofd van het BGC. “Omdat we als veiligheidsregio de ambitie hebben om vooruit te lopen op de troepen, willen wij graag aan deze pilot meedoen. Plannen en maatregelen die hier worden ontwikkeld, kunnen dan bijdragen aan de organisatorische voorbereidingen in de rest van het land. Welke inhoudelijke
BZK en VWS. Het project moet concrete producten opleveren die de decentrale overheden voor hun eigen griepvoorbereiding kunnen gebruiken. Ten eerste dienen scenario’s opgesteld te worden, die de mate van impact op het maatschappelijk leven en vitale voorzieningen beschrijven. Ten tweede zal een gedragsonderzoek worden uitgevoerd; noodzakelijk omdat nu nog niet duidelijk is hoe de bevolking op een massale griepuitbraak zal reageren. Producten die overheidsdiensten en bedrijven helpen bij hun interne bewustwording en organisatorische voorbereiding zijn een informatiebrochure, een handreiking voor te treffen maatregelen en een checklist. Een student van de Hogeschool Utrecht, Paula Walstra, zal de Utrechtse pilot als afstudeeropdracht begeleiden.
Continuïteit gemeentelijke organisatie
FOTO’S: ROB JASTRZEBSKI
De continuïteit van de gemeentelijke organisatie is een van de hoofdthema’s in de pilot ‘Griep en Maatschappij’. De gemeente staat tenslotte borg voor de eerstelijns overheidsdienstverle-
Een gebouw van de Nederlandse Hartstichting is in De Bilt voorbereid als zorgmeldpunt voor een grieppandemie.
Om de maatschappelijke gevolgen van een grieppandemie in kaart te brengen, hebben de ministeries van BZK en VWS een projectplan opgesteld. Het plan voorziet in een pilot in meerdere veiligheidsregio’s, met het doel te onderzoeken hoe decentrale overheden (provincies, waterschappen, gemeenten) en vitale bedrijven zich op een grieppandemie kunnen voorbereiden. Hoe kunnen zij ervoor zorgen dat processen die belangrijk zijn voor het functioneren van de samenleving voortgang kunnen vinden? Dat is immers niet vanzelfsprekend als ook in de genoemde sectoren een groot deel van de medewerkers ziek in bed ligt.
Generiek plan
16
In de Veiligheidsregio Utrecht hebben de gemeenten Baarn en De Bilt zich bereid verklaard om deel te nemen
Lege loketten in een gemeentehuis, een realistisch beeld bij een grieppandemie, of juist niet?
resultaten de pilot op zal leveren is nu nog niet in detail te voorzien. Wel zijn er enkele algemene uitgangspunten. Zo staat het ontwikkelen van continuïteitsplannen voor vitale processen en diensten in de samenleving centraal en moet de pilot een generiek plan opleveren dat niet alleen bruikbaar is ten tijde van een grieppandemie, maar voor alle typen crisissituaties.” De kaders voor het pilotproject worden opgesteld door de ministeries van
ning aan de burgers, maar hoe kwetsbaar is de gemeentelijke organisatie in geval van een grieppandemie? Jan van de Scheur, ambtenaar Rampenbestrijding en crisisbeheersing van pilotgemeente De Bilt, laat er zijn gedachten over gaan. “In de algemene voorbereiding is lokaal al veel gedaan. Zo hebben wij ten behoeve van de huisartsenpraktijken al een gezamenlijk zorgmeldpunt grieppandemie gerealiseerd, waar in geval van een griepuitbraak de pri-
maire medische zorg aan griepslachtoffers wordt geconcentreerd. Dat ontlast de huisartsenpraktijken, zodat die zich op de reguliere patiëntenzorg kunnen richten. Het zorgmeldpunt voorziet ook in beddencapaciteit voor 40 patiënten die vanwege verminderde zelfredzaamheid niet ziek thuis kunnen blijven. Kortom, op medisch vlak is lokaal al het nodige voorbereid. Waar we nu naar moeten kijken is hoe we de continuïteit van de gemeentelijke dienstverlening kunnen waarborgen. Want een grieppandemie kan tot gevolg hebben dat sommige gemeentelijke afdelingen voor kortere of langere tijd minder werk zullen hebben, terwijl op andere diensten juist een extra zwaar beroep zal worden gedaan. Denk bijvoorbeeld aan die dienstverlening in het kader van de Wet maatschappelijke ondersteuning. En ook wij zullen dan door ziekte veel minder personeel hebben dan normaal.” Prioriteiten stellen in de organisatie is volgens Van de Scheur onvermijdelijk bij een grieppandemie. “Wat de pilot in mijn ogen zal moeten opleveren is een antwoord op de vraag hoe we de beschikbare medewerkers die niet ziek zijn zo effectief mogelijk kunnen inzetten op processen die wij als ‘vitaal’ zien. Dat kan betekenen dat we sommige afdelingen tijdelijk zullen moeten sluiten. Ik kan me voorstellen dat de verstrekking van bouw- of kapvergunningen tijdelijk wordt opgeschort, omdat die diensten niet van vitaal belang zijn voor de samenleving. Maar zaken als intake voor thuiszorgbehoefte, aangifte van overlijden en huisvuilverwerking zijn wel essentieel.” Een continuïteitsplan voor de gemeentelijke organisatie moet zicht geven op de mogelijkheden van het gemeentelijk apparaat. In hoeverre zijn medewerkers van minder belaste afdelingen inzetbaar op taken die juist meer worden bevraagd? Van de Scheur besluit: “Voordeel van een grieppandemie is dat je het van te voren ziet aankomen. Er is dus tijd om de organisatie voor te bereiden. In de praktijk zal een griepuitbraak betekenen dat we alle zeilen zullen moeten bijzetten om de noodzakelijke dienstverlening in stand te kunnen houden.” Rob Jastrzebski
Geneeskundige Hulpverlening bij Ongevallen en Rampen
FOTO: WIL GROENHUIJSEN
In dit katern:
Opleiden, trainen en oefenen essentieel voor optimale rampenopvang
FOTO: ROB JASTRZEBSKI
Programmacommissie Rampenopvang Ziekenhuizen:
Ziekenhuizen zijn onvoldoende voorbereid op rampen. Dit constateerden de Inspectie voor de Gezondheidszorg, Raad voor het Openbaar Bestuur en de Raad voor de Volksgezondheid en Zorg in 2005. Daarom gaf het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS) de opdracht het Kwaliteitsverbeterprogramma Rampenopvang Ziekenhuizen te starten. De Programmacommissie Rampenopvang Ziekenhuizen is verantwoordelijk voor verbetering van de kwaliteit van de rampenopvang in de ziekenhuizen.
Bewustwording Elk ziekenhuis beschikt over een ram-
penopvangplan. Deze plannen zijn echter niet altijd even actueel, weet Van der Steeg. “Het begint heel simpel met het telefoonnummer dat je moet draaien wanneer er een crisis is. Stel, degene die dit nummer kent, verlaat de organisatie of het telefoonnummer is gewijzigd. Daar kan het gelijk al misgaan. Een rampenopvangplan moet dus regelmatig geoefend worden en aan de actualiteit getoetst. We maken ziekenhuizen hiervan bewust.” Een aparte communicatiegroep, waarin de NVZ vereniging van ziekenhuizen (NVZ), Nederlandse Federatie van Universitair Medische Centra(NFU), Landelijke Vereniging Traumacentra (LVTC) en GHOR Nederland zijn vertegenwoordigd, houdt
Hulpverlening aan kinderen vergt specifieke aanpak pagina 19
zich bezig met dit bewustwordingsproces. “Zij adviseren op welke wijze we een sterkere bewustwording kunnen realiseren,bijvoorbeeld door middel van een website, nieuwsbrieven of een symposium over rampengeneeskunde.”
FOTO: WIL GROENHUIJSEN
D
“De Programmacommissie moet de witte kolom, te beginnen bij ziekenhuizen, beter voorbereiden op rampen. Om dit te realiseren, richten wij ons op bewustwording, implementatie en tenslotte de evaluatie”, vertelt Henk van der Steeg, voorzitter van de Programmacommissie Rampenopvang Ziekenhuizen. De overheid heeft hiervoor 2,5 miljoen beschikbaar gesteld, voor de periode 2006-2008. De commissie wordt gevormd door deskundigen uit de algemene en academische ziekenhuizen, traumacentra, GHOR, het openbaar bestuur, bedrijfsleven, patiëntenorganisaties en de Ministeries van VWS en Binnenlandse Zaken.
Veiligheidsregio en RAVU borgen samenwerkingsafspraken pagina 18
Ziekenhuizen moeten rampenopvangplan regelmatig oefenen en actueel bijwerken Van der Steeg benadrukt dat het bewustwordingsproces niet overal nodig is. “Het niveau tussen de Nederlandse ziekenhuizen verschilt nogal. Er zijn ziekenhuizen die al veel aandacht besteden aan het opvangen van slachtoffers na calamiteiten, bijvoorbeeld in
씰
Calamiteitenhospitaal Utrecht , open tijdens bijzondere omstandigheden pagina 20
ghor
Geneeskundige Hulpverlening bij Ongevallen en Rampen
Rijnmond, Brabant, Limburg en in en rond Amsterdam.”
Rampenopvang begint bij OTO
bezig met het verbeteren en implementeren van de rampenopvang. Momenteel kunnen instellingen zich met een project aanmelden voor de derde subsidieronde, zegt Van der Steeg.
Implementatie
Het Meander Medisch Centrum in Amersfoort liet zich informeren over de 3e subsidieronde. Toch besloot het ziekenhuis geen projectvoorstel in te dienen.
1
Janny Venema, Beleidsadviseur Ramp- en Crisisopvang: “Wij hebben een actueel Ziekenhuis Rampenopvangplan. Al vier jaar lang houden we jaarlijks een rampoefening, met steeds een andere focus. Op regionaal niveau zouden ziekenhuizen het opleiden, trainen en oefenen beter op elkaar kunnen afstemmen en meer gebruik kunnen maken van elkaars kennis en expertise. We overwogen daarom een regionaal OTO-traject (Opleiden Trainen Oefenen). Toch zagen we daar vanaf. Er is, voor zover wij kunnen overzien, nog teveel niveauverschil in de regio. Voor regionale samenwerking moeten de vertrekpunten en de organisatiewijze enigszins gelijk zijn, afhankelijk van de positie die dit ziekenhuis in de regio inneemt. Bovendien verwachten we een voortrekkersrol van het regionaal traumacentrum UMCU. Uiteindelijk moet je ten tijde van een ramp toch samenwerken.
씱
Het Ministerie van VWS stelde in 2005 een referentiekader op voor een goed rampenopvangplan. “Dit is een handig format voor de ziekenhuizen. Zij vergelijken hun plan met dit kader en kunnen het, aan de hand hiervan actueel aanpassen.” Ziekenhuizen kunnen subsidie aanvragen voor het implementeren en borgen van het rampenopvangplan in een kwaliteitstraject. Hiervoor dienen zij bij ZonMW een projectvoorstel in, legt Van der Steeg uit. Deze intermediaire organisatie voert het subsidieprogramma uit, in opdracht van het ministerie. Bij de eerste subsidieronde in 2006 kregen tien projecten een subsidie toegekend, met een maximum van € 60.000,- per project. In juni 2007 werden, tijdens de tweede subsidieronde, zeven projectvoorstellen gehonoreerd. Met deze projecten zijn nu in totaal ruim 50 ziekenhuizen praktisch
Bij de implementatie van een rampenopvangplan draait het met name om opleiden, trainen en oefenen, het zogenoemde OTO-traject. Voor een maximaal rendement is het van belang dit traject in de juiste volgorde af te werken. Een ziekenhuis borgt de rampenopvang in een kwaliteitstraject, door deze cyclus steeds te doorlopen. Het oefenen gaat van klein naar groot. Zo start een ziekenhuis bijvoorbeeld met het oefenen van de interne alarmering, een belboomoefening en vervolgens wordt het steeds complexer.
Evaluatie
Het onlangs gefuseerde Tergooiziekenhuizen, met locaties in Hilversum en Blaricum, dient bij de derde subsidieronde waarschijnlijk een subsidieaanvraag in voor het opstarten van een OTO-traject.
2
Joke Bos, Teammanager SEH locatie Hilversum, projectleider Tergooi OTO-traject:
FOTO: WIL GROENHUIJSEN
“In Tergooiziekenhuizen staat het verbeteren van de Rampenopvang, door middel van het OTO-traject, hoog op de agenda. Er is commitment vanuit de Raad van Bestuur. In een ‘Projectgroep OTO-traject’ zijn mensen van beide locaties vertegenwoordigd, maar bijvoorbeeld ook de GHOR Gooi- en Vechtstreek. De GHOR kijkt steeds over onze schouder mee en adviseert waar nodig. Wij dienen waarschijnlijk wel een projectvoorstel voor subsidie in. Alle financiële hulp die we voor dit project krijgen is mooi meegenomen. Niet geschoten is altijd mis, dus ik denk dat we er gewoon maar voor moeten gaan!” Mariska Snakenborg
Alle projecten hebben een looptijd van circa zeven maanden. Van der Steeg vertelt dat de eerste trajecten inmiddels zijn afgerond en geëvalueerd. De geleerde lessen staan beschreven in het tussentijds evaluatierapport ‘Opleiden, trainen, oefenen en borgen’ (zie www.zonmw.nl/rampenopvang>evaluatie). “We zullen nu een aantal ‘best practices’ selecteren die we actief onder de aandacht brengen. We zoeken nog hoe we dit het beste kunnen doen. De invulling van een project blijkt namelijk in sterke mate afhankelijk van lokale en regionale omstandigheden. Een ziekenhuis in Rijnmond heeft een andere focus dan bijvoorbeeld een ziekenhuis in Brabant.” Tijdens de evaluatie kwamen zowel succesfactoren als knelpunten naar voren. Eén van de knelpunten bleek de deelnamebereidheid van medisch specialisten aan oefeningen. “De aanwezigheid van specialisten bij trainingen
en oefeningen is van essentieel belang voor een optimale rampenopvang. We zouden artsen misschien tijdens hun opleiding veel meer moeten doordringen van de relevantie van rampengeneeskunde”, denkt Van der Steeg.
GHOR verbindt witte kolom met de rode en de blauwe Een toename van de regionale samenwerking is duidelijk een positief projectresultaat. Ter verbetering van de rampenopvang, legden instellingen contacten met andere ziekenhuizen. Daarnaast ontstonden ook andere dwarsverbanden, aldus Van der Steeg. “De ziekenhuizen werken niet alleen met elkaar samen, maar ook met de regionale traumacentra en met de GHOR. Deze instanties beschikken over ruime expertise op het terrein van rampenopvang. Daar doen ziekenhuizen hun voordeel mee. Voor de GHOR ligt hier een belangrijke taak. Die heeft niet alleen veel kennis in huis, maar is ook in staat de witte kolom te verbinden met de rode en de blauwe kolom. Hierdoor ontstaat samenhang in de rampenbestrijding. De GHOR zou zich op dit vlak zelfs nog wel iets actiever mogen profileren.” Tenslotte noemt Van der Steeg het bestuurlijk draagvlak als één van de belangrijkste succesfactoren voor de borging van een rampenopvangplan. Dit ligt misschien voor de hand, maar het blijkt toch nodig hiervoor aandacht te vragen. Wanneer de Raad van Bestuur het trainen en oefenen voor de rampenopvang stimuleert, dan is er al veel gewonnen.” Mariska Snakenborg
“Samenwerking in de praktijk is belangrijker dan convenant”
FOTO: ROB JASTRZEBSKI
Veiligheidsregio en RAVU borgen samenwerkingsafspraken
Hans Wink en Jack Versluis bekrachtigen de bestaande samenwerking tussen VRU en RAVU.
18
De Regionale Ambulancevoorziening Utrecht (RAVU) is al sinds jaar en dag een voorname partner in het systeem van de hulpverlening en rampenbestrijding binnen de regio Utrecht. De oprichting van de VRU en de daardoor veranderde bestuurlijke verhoudingen, waren voor de directies van de VRU en de RAVU reden om de onderlinge samenwerking in een geactualiseerde overeenkomst vast te leggen. Niet als vertrekpunt voor allerlei nieuwe activiteiten, maar vooral als erkenning en herkenning van elkaars organisatie en de daarin aanwezige kennis.
D
“De samenwerking zoals we die in de praktijk vormgeven is belangrijker dan een schriftelijk convenant”, verduidelijkt VRU-directeur Hans Wink. “In dat opzicht is de RAVU al jaren een belangrijke partner voor ons. Maar in onze gezamenlijke opgave om de kwaliteit van de rampenbestrijding
op peil te houden, is het goed zaken ook formeel vast te leggen. Als erkenning en herkenning van elkaars capaciteiten. Zo weten we in alle schakels van de veiligheidsketen wat we aan elkaar hebben en op welke resultaten we elkaar kunnen aanspreken.” Het convenant heeft onder andere betrekking op het beschikbaar stellen van personele capaciteit voor de kernfuncties van de GHOR, zoals de Officier van Dienst-Geneeskundig, de Commandant van Dienst-Geneeskundig en het Hoofd Sectie GHOR in het Regionaal Operationeel Team. De RAVU levert 35 van de ruim 50 staffunctionarissen voor deze taken. De VRU is verantwoordelijk voor het faciliteren en financieren van de pool GHOR-kernfuncties. Vijftien functionarissen worden door de GGD’en binnen het VRU-gebied geleverd, naast een pool van circa 50 medewerkers die oproepbaar zijn voor het Actiecentrum GHOR.
RAVU-directeur Jack Versluis zegt een goede balans in de vakinhoudelijke kennis binnen de GHOR-organisatie van groot belang te vinden. “Onze verantwoordelijkheid is het leveren van ambulancezorg van hoge kwaliteit. In GHOR-verband is die kennis vereist bij grootschalige ongevallen, crises en rampen. In andersoortige crisissituaties met gezondheidsaspecten, zoals een uitbraak van infectieziekten, is kennis uit de GGDorganisatie noodzakelijk. Daarom is het van wezenlijk belang dat kennis en kunde uit zowel de GGD-organisatie als de ambulancezorg in de pool van kernfunctionarissen vertegenwoordigd is.” De gestructureerde OvD-G opleiding heeft volgens Robert-Jan Schouwerwou, adjunct-directeur GHOR van de VRU al aantoonbaar zijn vruchten afgeworpen. Hij wijst ter illustratie op het Utrechtse trapincident in de zomer van 2006. “Utrecht was een
ghor
Geneeskundige Hulpverlening bij Ongevallen en Rampen
van de trekkende regio’s bij het opzetten van deze opleiding, die door het Nederlands Instituut Fysieke Veiligheid wordt verzorgd. Het aanleren van tactische leidinggevende capaciteiten bij grootschalige ongevallen was voor geneeskundige organisaties als ambulancediensten een nieuwe uitdaging. In de praktijk blijkt de noodzaak daarvan, zoals tijdens het trapincident. De dienstdoende OvD-G bleek, mede
dankzij zijn opleiding, in staat om het geneeskundige hulpverleningsproces ter plaatse goed te regisseren en te structureren, terwijl het zijn eerste inzet was als OvD-G.” Onder het motto ‘oefening baart kunst’ is multidisciplinair trainen en oefenen volgens Schouwerwou essentieel, maar juist op dit terrein kampt de GHOR-poot nog wel met knelpunten. “De personele bezetting van
GHOR-functies is in vergelijking met de andere kolommen onevenwichtig. Voor de OVDG-functie hebben wij regionaal bijvoorbeeld maar tien mensen beschikbaar, tegen 70 OVD-functies bij de brandweer en circa 120 bij de politie. Dat maakt het moeilijk om voor alle geplande oefeningen op OVD-niveau altijd een OvD-G functie te leveren. De RAVU doet er binnen de grenzen van zijn mogelijkhe-
den alles aan om zijn bijdrage te leveren aan de invulling van de GHORfuncties. Daaruit blijkt dat de organisatie zich als zorgverlener èn maatschappelijk ondernemer bewust is van zijn rol in het grootschalig optreden en bereid is daarin tijd en menskracht te investeren.” Rob Jastrzebski
Een kind in de ambulance geeft meer stress dan gemiddeld Hoewel het gelukkig niet al te vaak voorkomt, hebben ambulancemedewerkers er toch geregeld mee te maken: een ernstig verkeersongeval waarbij jonge kinderen betrokken zijn, een kinderreanimatie of een acuut ziektebeeld bij een kleuter of peuter. De hulpverlening aan kinderen blijkt in de praktijk stressvoller dan gemiddeld. De zorg vraagt veel van de ambulancemedewerkers, die zelf ook vaak kinderen hebben. Gos de Vries, Medisch Manager Ambulancezorg vertelt op welke wijze de RAVU hiermee omgaat.
Kinderprotocol Om de zorg aan kinderen zo goed mogelijk uit te voeren, zijn veel voorkomende acute gevallen bij kinderen apart beschreven in een kinderprotocol, aldus De Vries. “De Stichting LAMP stelt landelijke ambulance protocollen op, die iedere drie jaar geactualiseerd worden. Hierin is een apart hoofdstuk Kinderen opgenomen. In dit hoofdstuk staat precies beschreven hoe te handelen in bepaalde situaties.”
Prikboek Voor het toedienen van medicijnen, ontwikkelde de RAVU een aantal jaren geleden een ‘Prikboek’. In dit boek staat de juiste dosering overzichtelijk per leeftijd en gewichtsklasse vermeld. “De hoeveelheid medicatie voor kinderen reken je uit per kilogram lichaamsgewicht”, legt De Vries uit. “Reken dat maar eens uit, in een stressvolle situatie. Het is voor jezelf vervelend zo’n rekensom onder druk te moeten maken, maar ook voor omstanders en voor ouders. Zij zien liever dat je daadwerkelijk iets doet.” Het Prikboek is een paar jaar geleden dan ook zeer enthousiast ontvangen, vervolgt de Vries. “Ambulancebemanning hoeft de dosering niet langer ter plaatse te berekenen en kan zich volledig richten op de verzorging van het kind.” Het gebruik van het Prikboek is inmiddels overgenomen door een aantal ambulancediensten in Nederland.
FOTO: WIL GROENHUIJSEN
Specifieke aanpak
Voor de behandeling gebruikt het ambulancepersoneel specifieke materialen. Zo is er bijvoorbeeld voor een kind dat beademd moet worden een klein beademingskapje aanwezig en een kleine tube (of beademingspijp). Deze specifieke instrumenten zijn opgeborgen in een speciale ‘kinderkoffer’.
Kinderen hebben een eigen fysiologie en anatomie. Je kunt hen niet behandelen als kleine volwassenen, gaat De Vries verder. “Dit vraagt om specialistische kennis en aanpak. Jaarlijks trainen we dit, bijvoorbeeld met een cursus over kinderreanimatie. Gelukkig hoeven we niet dagelijks een kind te reanimeren. Maar wanneer het wel aan de orde is, moeten we direct alle kennis paraat hebben. Daarom trainen we dit steeds opnieuw, zodat de systematiek er goed in zit.” Behalve de specifieke medische kennis, vraagt de behandeling van kinderen ook een aparte aanpak. Ook dit is goed te leren denkt Gos de Vries. “Een kind dat bijvoorbeeld betrokken is bij een ernstig verkeersongeval is vaak angstig. We proberen het slachtoffertje op z’n gemak te stellen, zorgen ervoor dat het niet angstiger wordt.” Hiervoor zijn wel wat tips en tricks,
meent de Vries. “Bij volwassenen voeren we altijd een top tot teen onderzoek uit, waarbij we alle mogelijke kwetsuren langslopen. Bij een kind beginnen we dit top tot teen onderzoek nooit bij het hoofd, dat beangstigd alleen maar. We onderzoeken het kind spelenderwijs en beginnen ook nooit direct bij de plek waar de pijn zit”, doceert De Vries.
Good bears of the World Om het onderzoek te vergemakkelijken heeft iedere ambulance van de RAVU de Good Bears of the World op voorraad. Bruine knuffelberen met een vrolijke strik. Deze beer wordt aan kinderen gegeven die bijvoorbeeld bij een ongeval betrokken zijn. Dit oorspronkelijk Amerikaanse initiatief, waaide in 1992 over naar Nederland. Gos de Vries weet niet of de effectiviteit van de beren ooit wetenschappelijk bewezen is, maar hij heeft in de praktijk gezien dat het uitdelen van een knuffelbeer werkt. “Kinderen kunnen de knuffelbeer tegen zich aanhouden, zij kunnen er hun verdriet bij kwijt. De beer biedt troost.” Dit werkt niet alleen goed voor het kind, maar ook de hulpverlener heeft er baat bij. “Het kind is afgeleid, vergeet heel even de angst en de pijn. Dit geeft de ambulancemedewerker de kans de noodzakelijke handelingen uit te voeren, het kind te onderzoeken. Ik hoor eigenlijk alleen maar goede verhalen over deze beren.” Jaarlijks deelt de RAVU zo´n 350 Good Bears of the World uit.
Nazorg Vanwege de emotionele impact die de opvang van een kind met zich meebrengt, besteedt de RAVU veel aandacht aan de nazorg voor medewerkers. Hiervoor heeft de RAVU het bedrijfsopvang team (BOT), vertelt De Vries. “We schakelen dit team altijd in wanneer er een kinderreanimatie is
FOTO: WIL GROENHUIJSEN
D
“De zorg aan kinderen, bijvoorbeeld het reanimeren van een peuter, heeft veel meer impact dan wanneer je iemand van 85 jaar in de ambulance krijgt”, zegt Gos de Vries. “Een kind is angstig, reageert anders dan volwassenen. Bovendien hebben veel ambulancemedewerkers zelf kinderen. Zij betrekken het daardoor sneller op zichzelf. Het emotionele aspect is dus veel groter.”
uitgevoerd, of wanneer een van onze ambulances aanwezig was bij een ernstig verkeersongeval. De dienstdoende BOT-functionaris neemt contact op met de ambulancemedewerkers, biedt hen de gelegenheid te praten over het voorval en schat in of de medewerkers professionele hulp nodig hebben ter verwerking.” De Vries weet overigens dat een ambulanceteam vaak ook onderling evalueert. “De medewerkers praten er met elkaar over na, of soms ook met de betrokken brandweer- en politiemensen.” Tenslotte is De Vries er van overtuigd dat de verwerking makkelijker gaat, wanneer een ambulancemedewerker goed getraind is. “Ook al doe je alles wat in je macht ligt, soms overlijdt een kind toch onder je handen. Het is dan prettig als je zeker weet dat je alles hebt gedaan wat je kon, dat je je werk goed hebt uitgevoerd. Hoe beter je bent opgeleid, hoe beter je zo’n emotioneel voorval kunt verwerken.” Mariska Snakenborg
19
ghor
Geneeskundige Hulpverlening bij Ongevallen en Rampen
voor de opvang en verzorging van slachtoffers.”
Het Calamiteitenhospitaal staat altijd in de startblokken
Familie en media Bij de opvang na een ramp heeft een ziekenhuis te maken met drie groepen: slachtoffers, familie en verwanten en tenslotte de media. In het Calamiteitenhospitaal is de opvang van deze groepen strak geregeld. Verwanten en media komen via de hoofdingang van het UMC Utrecht naar aparte opvangruimten en slachtoffers komen binnen via de ambulancehal naast de spoedeisende hulp van het UMC. Begin 2007 startte het Calamiteitenhospitaal het proces nog op, vertelt John van der Eijk. “Er was een hijskraan omgevallen en terecht gekomen in een collegezaal van de Utrechtse universiteit. Hoewel het praktisch naast ons gebeurde, was in eerste instantie niet duidelijk hoeveel slachtoffers het ongeval had veroorzaakt. Wij hebben toen wel het calamiteitenhospitaal geactiveerd. Het viel gelukkig mee, er waren zes patiënten. Maar naast de slachtoffers, heb je de zorg voor familie en verwanten en sta je de media te woord. Er werd ook veel gebeld, door de onduidelijkheid rond het ongeval.”
Wanneer er sprake is van een ramp of calamiteit, opent het Calamiteitenhospitaal in Utrecht binnen een half uur haar deuren. Binnen die tijd kan het hospitaal 300 man personeel oproepen. Na twee uur is het hospitaal in staat van paraatheid voor de opvang van 100 slachtoffers. We hebben het over een, zoals het Calamiteitenhospitaal het zelf beschrijft, unieke voorziening voor de onmiddellijke opvang van slachtoffers onder bijzondere omstandigheden.
FOTO: WIL GROENHUIJSEN
Oefenen en trainen
H
Het Calamiteitenhospitaal is gehuisvest in het UMC Utrecht en beschikt over drie operatiekamers met recovery, röntgenfaciliteiten, een triageen behandelruimte en vier isolatieboxen. Daarnaast zijn er een intensive care, medium care en twee low care afdelingen. Het hospitaal heeft een totale capaciteit van 300 bedden, waarvan er altijd 100 beschikbaar zijn voor de opvang na een ramp. Zodra er een melding binnenkomt, gaat het Ziekenhuis rampenopvangplan (ZiROP) in werking: het personeel wordt opgepiept, de deuren gaan open, de airco en het licht gaan aan. Het hospitaal is een samenwerkingsverband van het Universitair Medisch Centrum Utrecht (UMC Utrecht), het Centraal Militair Hospitaal van het Ministerie van Defensie en het Nationaal Vergiftigingen Informatie Centrum (NVIC) dat onderdeel uitmaakt van het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM).
van Defensie het Calamiteitenhospitaal in als Militair Noodhospitaal dat in 1990, bij het uitbreken van de Golfoorlog, versneld operationeel werd. De locatie is uitgerust voor de opvang van grote aantallen militaire slachtoffers in geval van oorlog, oorlogsdreiging, crisis of conflictbeheersing. Ook opent het hospitaal bijvoorbeeld de deuren wanneer een groep van meer dan vijf gewonde Nederlandse militairen uit Afghanistan repatrieert naar Nederland. Door de jaren heen is het Calamiteitenhospitaal steeds meer betrokken en ingezet bij de civiele rampenorganisatie. Het hospitaal vangt bijvoorbeeld Nederlanders op die betrokken zijn bij een ramp in het buitenland. Zo was het Calamiteitenhospitaal in 1992 voor het eerst praktisch operationeel, toen de slachtoffers van de vliegtuigramp in het Portugese Faro in Utrecht werden opgevangen.
Tsunami Militaire slachtoffers 20
Oorspronkelijk richtte het Ministerie
“Nederlandse slachtoffers kunnen in het buitenland mogelijk besmet zijn
met de ziekenhuisbacterie, MRSA”, vertelt kapitein John van der Eijk van het Calamiteitenhospitaal. “Daarom moeten zij terug in Nederland altijd eerst in isolatie. Wij hebben hier ruime ervaring mee. In 2005 vingen we na de Tsunami bijvoorbeeld twintig patiënten op. In totaal behandelden we tot nu toe al meer dan 500 patiënten.” Het Calamiteitenhospitaal wordt onmiddellijk geactiveerd, wanneer er in Nederland sprake is van een ramp of calamiteit. Zodra er een melding binnenkomt, worden medisch specialisten, verpleegkundigen maar bijvoorbeeld ook communicatiemedewerkers gewaarschuwd. “Ongeveer de helft van de 300 medewerkers die we oproepen is direct beschikbaar”, vertelt van der Eijk. We oefenen dit regelmatig met een simpel oefeningetje dat we via internet opstarten. Wanneer we 100 verpleegkundigen oproepen, blijkt de helft hiervan binnen twee uur aanwezig te kunnen zijn. Hetzelfde geldt voor de vrijwilligers van het Rode Kruis. Wij zetten hen in
Het Calamiteitenhospitaal oefent regelmatig. Jaarlijks is er een grote oefening met alle betrokken disciplines zoals beveiligingsdienst, bedrijfsbrandweer, bedrijfshulpverlening en medisch personeel, zoals het afgelopen jaar oefening Voortuin. “Het gaat bij onze oefeningen vaak om rampen met bijzondere stoffen, zoals een vuile bom of chemische stoffen als fluorwaterstofzuur. Enerzijds vanwege onze samenwerking met het NVIC, anderzijds zijn wij al behoorlijk goed getraind als het gaat om de huis- tuin en keukenongevallen”, stelt Van Eijk. Aansluitend wijst Van der Eijk op de trainingen voor Medisch Specialistische Teams, die op het punt staan naar Afghanistan te vertrekken voor de medische verzorging van militairen. “Tijdens een korte training leren medisch specialisten, verpleegkundigen, chirurgen en anesthesisten hier werken met de apparatuur die ze ook in Afghanistan zullen gebruiken. Dat verschilt vaak net even van wat zij gewend zijn. Met Lotus-slachtoffers simuleren we situaties waarmee zij te maken krijgen. Dat gaat er soms heftig aan toe.” Tenslotte benadrukt Van Eijk de hechte samenwerking met het UMC Utrecht. De spoedeisende hulp van het ziekenhuis neemt eind november zelfs tijdelijk haar intrek in het Calamiteitenhospitaal. “Met 8000m 2 oppervlak en 300 bedden, hebben wij voldoende ruimte over om deze afdeling tijdelijk te kunnen huisvesten. Stel dat er iets gebeurt, dan zijn de mensen van de eerste hulp in ieder geval al aanwezig.” Mariska Snakenburg