VROUWEN IN HET BWN EN NNBW. EEN VERGELIJKING.
Astrid de Beer Plonderijen 52 5541 BJ Reusel tel.: 06-30253669 studentnr.: 9442596
Doctoraalscriptie Studierichting geschiedenis Universiteit Utrecht 26 november 2003
INHOUD
INLEIDING 1
HOOFDSTUK 1. HET BWN (VAN DER AA) EN HET NNBW 5
HOOFDSTUK 2. VROUWEN IN HET BWN EN NNBW: VAN ‘PER ONGELUK’ GEVONDEN VROUWEN EN ‘VERBORGEN’ MANNEN. VERSLAG VAN EEN ZOEKTOCHT 13
HOOFDSTUK 3. ELFHONDERD VROUWEN. EEN ANALYSE 37
HOOFDSTUK 4. HET NNBW EN ZIJN MEDEWERKERS M/V 54
CONCLUSIE 67
BIJLAGEN I. Vrouwen met een lemma in beide woordenboeken 72 II. Tabellen (behorend bij hoofdstuk 4) 77 III. Vrouwelijke medewerkers (NNBW) 81 IV. Lemmata over vrouwen 85
LITERATUUR 128
INLEIDING.
‘Anyone interested in women’s history might take the Dictionary of National Biography as a starting point. In theory, here are the lives of all British women worthy of note from the beginnings of history until the late twentieth century, excluding the living’. 1 Zo begint de Canadese historica Gillian Fenwick haar werk Women and the Dictionary of National Biography. A guide to DNB volumes 1885-1985 and Missing Persons uit 1994 waarin zij verslag doet van haar onderzoek naar vrouwen in het Engelse Dictionary, door haar ‘a literary institution’ genoemd en een typisch product van het burgerlijke Victoriaanse tijdperk. Fenwick onderzocht niet alleen hoeveel en welke vrouwen een lemma in het DNB hadden gekregen (women subjects) en wie daarvoor verantwoordelijk waren, maar deed tevens onderzoek naar de vrouwelijke medewerkers aan het DNB, wie zij waren en wat hun bijdrage was aan het DNB. Bij Fenwick blijft het optimisme overheersen: ‘Despite the fact that subjects are outnumbered by men almost 23 to 1, the DNB draws attention to women’s achievements. Despite the fact that the Dictionary was founded, shaped and run by Victorian men whose standards of womanhood prevailed well into the twentieth century, it is an affirmation of women’s presence in history’. 2 Inderdaad, het doorzoeken van biografische woordenboeken kan een uitgangspunt zijn om met vrouwengeschiedenis te beginnen en het is, volgens mij, niet eens zo’n slechte start. Hoewel we wel in gedachten moeten houden dat het een vertekend beeld geeft van de vrouwen uit ons nationale verleden; in praktijk zijn er natuurlijk veel vrouwen geweest die op de een of andere manier buiten de boot (het woordenboek in dit geval) zijn gevallen. Een biografisch woordenboek is altijd een product van zijn tijd- daarom is er na verloop van tijd actualisatie nodig- en getuigt van de daarin geldende regels, opvattingen en vooroordelen, ook met betrekking tot vrouwen, maar is juist daarom een interessant studieobject. Het geeft namelijk inzicht in de historische belangstelling van die tijd, in normen en waarden die toentertijd golden voor het verdienen van een zekere historische roem. Het feit dat er weinig vrouwen een lemma hebben gekregen of aan zo’n woordenboek meegewerkt hebben zegt natuurlijk iets over de periode waarin het verschenen is. In 1919 kan bijvoorbeeld de Groningse psycholoog Heymans nog met een gerust hart concluderen dat ‘de geschiedenis leert, dat de genieën, de grote scheppers van nieuwe dingen op wetenschappelijk, technisch en kunstgebied, zeer veel vaker onder de mannen dan onder de vrouwen voorkomen. Dat is eenvoudig een feit, tot welks bevestiging het doorbladeren van een willekeurige biografische of algemene encyclopedie, of ook een blik in het naamregister van een boek over de geschiedenis van een willekeurige wetenschap of kunst voldoende is; wil men getallen, dan kan herinnerd worden, dat Mantegazza in biografische woordenboeken slechts 4 tot 8 procent namen van vrouwen had’.
3
Dit lage percentage is verbeterd in het meest recente Biografisch Woordenboek van Nederland (1978-), dat zich richt op het beschrijven van levens van prominente Nederlanders op ieder maatschappelijk terrein, gestorven ná 1911, maar vooral op in het verleden veronachtzaamde categorieën, waartoe vrouwen zeker behoorden. 4 Aangezien vrouwen een minder prominente rol speelden in het maatschappelijke, politieke, culturele en economische leven van voorbijgaande eeuwen, bleven zij grotendeels ‘onzichtbaar’ voor komende generaties. Maar er wordt aan gewerkt – een inhaalslag- om vrouwen alsnog hun rechtmatige plaats in de geschiedenis te geven.
1
Lang voor het bestaan van biografische woordenboeken –de eerste ontstonden in de tweede helft van de achttiende eeuw- werden er al catalogi geschreven met de levensbeschrijvingen van beroemde mannen, waarin meestal ook plaats ingeruimd werd voor uitzonderlijke mythologische en historische vrouwen. In de klassieke oudheid werd dit genre al beoefend door onder andere Plutarchus, Ovidius en Herodotus. 5 Later, vanaf de veertiende eeuw, verschenen er met regelmaat werken die in hun geheel waren gewijd aan mythologische, bijbelse of geleerde vrouwen uit heden en verleden. Voorbeelden hiervan zijn Boccaccio’s De claris mulieribus uit circa 1360 en het Livre de la cité des dames van Christine de Pisan (1404-’05). Het doel van dit soort catalogi was om te laten zien dat er wel degelijk bewonderenswaardige, beroemde en geleerde vrouwen waren geweest. Tevens dienden zij als exempel- imitatio- voor andere vrouwen. Een van de bekendste Nederlandse exemplaren van dit genre is Johan van Beverwijcks Van de wtnementheyt des vrouwelicken gelachts uit 1643, waarin hij de superioriteit van de vrouw centraal zet en een groot aantal -ongeveer zevenhonderd- voorbeelden geeft van vermeldenswaardige vrouwen. Ook geleerde vrouwen, kunstenaressen en dichteressen uit zijn eigen tijd staan erin beschreven, zoals zijn veelzijdig ontwikkelde tijdgenoten Johanna Coomans, Anna en Tesselschade Roemer Visscher, Anna Maria van Schurman en Margaretha van Godewijck. Dit soort catalogi (vooral van geleerde vrouwen), soms niet meer dan naamlijsten, verschenen met regelmaat in de zeventiende en achttiende eeuw naar aanleiding van het toentertijd actuele debat over de verdiensten en intellectuele en morele capaciteiten van vrouwen, ook wel bekend als de querelle des femmes. Dit debat speelde zich af in het kader van de toenemende maatschappelijke belangstelling voor de wetenschap en de wetenschappelijke revolutie in de zeventiende en achttiende eeuw. 6 Uit de negentiende en de eerste helft van de twintigste eeuw dateren onder andere verzamelbundels met vrouwenlevens uit het nationale verleden zoals De belangrijkste Nederlandsche vrouwen van vroegeren en lateren tijd, in geschiedkundige en zedelijke tafereelen geschetst van H. van Til uit 1828, de levensbijzonderheden van vermaarde Nederlandsche vrouwen: een leesboekje voor de aankomende jeugd, Nederlandsche vrouwen. Een boekje voor meisjes, Nederlandsche vrouwen van vroeger en later tijd, geschetst in hare lotgevallen en verdiensten (1863) en Vrouwen van formaat. Een galerij van vrouwen uit Nederlands verleden uit 1941. In deze werken is een nationalistische component aanwezig die in vroegere bundels grotendeels afwezig was. Maar evenals de eerdere catalogi van beroemde en geleerde vrouwen zijn deze bundels voornamelijk voor vrouwen en meisjes bedoeld, ter stichting en als navolgenswaardige voorbeelden. Momenteel is in Nederland, op initiatief van de historica Els Kloek- die zich al jaren inzet voor het aan de vergetelheid ontrukken van alle van belang zijnde vrouwen uit het verleden- een veelomvattend project op gang gezet, het Digitaal Vrouwenlexicon van Nederland (DVN). Het doel hiervan is om alle -in elk geval zo veel mogelijk- vrouwen bijeen te brengen die in enigerlei opzicht een bijdrage hebben geleverd aan of hun sporen hebben nagelaten in de Nederlandse geschiedenis, van de vroegste tijden tot circa 1850. Hiermee sluit het DVN dus naadloos aan op het reeds bestaande Biografisch Woordenboek van Nederland (BWN). Uitgangspunt van het DVN is een naamlijst van vrouwen die een lemma hebben in de bekende biografische woordenboeken van Nederland, te weten het BWN van Van der Aa en het NNBW. Deze groslijst is aangevuld met de namen van vrouwen die in
2
andere naslagwerken worden beschreven en van vrouwen die in recent (vrouwen)historisch onderzoek onder de aandacht zijn gebracht. Bovengenoemde biografische woordenboeken, het negentiende-eeuwse Biografische Woordenboek der Nederlanden -ook wel Van der Aa genoemd-, dat in eenentwintig delen gepubliceerd werd tussen 1852-1878, en zijn ‘opvolger’, het Nieuw Nederlandsch Biografisch Woordenboek, bestaande uit tien delen, uitgegeven tussen 1911 en 1937, vormen de basis van het onderzoek dat ik verricht heb in het kader van mijn doctoraalstudie geschiedenis. Waarom juist deze twee? Omdat de woordenboeken elkaar opvolgen in de tijd is het interessant om te kijken of zich daar ontwikkelingen voordoen met betrekking tot de aantallen vrouwen die erin te vinden zijn. De bedoeling is om beide woordenboeken met elkaar te vergelijken zodat we een beeld kunnen krijgen van zowel het BWN als het NNBW als van de plaats van vrouwen hierin. Kortom: hoeveel en welke vrouwen hebben een lemma gekregen in het negentiende-eeuwse BWN en in het vroeg-twintigste-eeuwse NNBW. Wat zijn de verschillen en overeenkomsten tussen de categorieën van vrouwen uit beide woordenboeken en hoe zijn deze te verklaren? Uiteraard zal ik hierbij ook gebruikmaken van het onderzoek van Gillian Fenwick naar vrouwen uit het Victoriaanse DNB. Allereerst lijkt het me zinvol om beide woordenboeken te plaatsen in hun politieke, maatschappelijke en culturele context. Ook zal ik hierbij ingaan op de traditie van naslagwerken en biografieën en de plaats van vrouwen daarin. Eveneens zal er een verband gelegd worden tussen het verschijnsel van het nationaal-biografisch woordenboek en het – in de negentiende eeuw sterk opkomende- nationalisme. Vervolgens wordt de zoektocht beschreven die ik heb afgelegd om alle lemmata van vrouwen uit beide woordenboeken te achterhalen met de daarbij voorkomende problemen. De aantallen van beide woordenboeken worden met elkaar vergeleken, er wordt dieper ingegaan op de verschillen en overeenkomsten van de uiterlijke en inhoudelijke vorm van de lemmata. Eveneens zal ik -kort- ingaan op de problemen die de redacteuren van beide woordenboeken tegenkwamen tijdens hun werk. In hoofdstuk 3 zal een analyse worden gegeven van de aantallen. De aan vrouwen gewijde lemmata worden in categorieën ingedeeld, maar ook in tijdvakken geplaatst zodat we uiteindelijk twee verschillende manieren hebben om het aandeel van vrouwen in deze naslagwerken te analyseren. De vraag daarbij zal zijn of er significante verschillen zijn waar te nemen, en zo ja, hoe deze zijn te duiden. In hoofdstuk 4 zal ik aandacht besteden aan de medewerkers, zowel mannelijk als vrouwelijk, van het NNBW. Een dergelijke analyse is voor het BWN van Van der Aa helaas niet mogelijk, omdat daarin nooit werd vermeld wie een lemma had geschreven. Voor het NNBW was een dergelijke analyse wel mogelijk dankzij het feit dat ieder lemma is ondertekend: hoeveel vrouwen hebben aan het NNBW meegewerkt, wie waren zij, en hoeveel lemmata hebben ze geschreven, zijn enkele van de vragen die ik zal proberen te beantwoorden Ook zal worden gekeken welke lemmata vrouwen hebben geschreven en of daar een bepaalde lijn in te ontdekken valt. Schreven vrouwen bijvoorbeeld voornamelijk over andere vrouwen etc. Maar om te beginnen zal gekeken worden, zowel bij de mannelijke als de vrouwelijke medewerkers, wie waarom welke lemmata schreven. Waren deze medewerkers experts op hun gebied waarover zij lemmata schreven? Ook zal worden gekeken naar
3
de opleiding en carrières van de vrouwelijke medewerkers en deze zullen dan geschilderd worden tegen de achtergrond van de toenmalige denkbeelden over vrouwen en wetenschap.
NOTEN. 1
Gillian Fenwick, Women and the Dictionary of National Biography, a guide to DNB volumes 1885-
1985 and missing persons (1994) p.1 2
Ibidem, p.24
3
Brita Rang, ‘Geleerde Vrouwen van alle Eeuwen ende Volckeren, zelfs oock by de barbarische
Scythen’. De catalogi van geleerde vrouwen in de zeventiende en achttiende eeuw’, Jaarboek voor vrouwengeschiedenis 9 (Nijmegen 1988) p.36 4
A.J.C.M. Gabriëls, ‘Portretten in miniatuur: het Biographisch Woordenboek van Nederland’, in: Bert
Toussaint en Paul van de Velde ed., Aspecten van de historische biografie (Den Haag 1992) p.53 5
Brita Rang, De catalogi van geleerde vrouwen, p.41
6
Ibidem, p.39
4
HOOFDSTUK 1. HET BWN (VAN DER AA) EN HET NNBW.
In 1852 werd, ‘onder ondubbelzinnigste blijken van goedkeuring’, het eerste deel van het Biografisch Woordenboek der Nederlanden gepubliceerd. Voorafgaand hieraan was de Haarlemse uitgever J.J.van Brederode met het plan gekomen ‘tot een onderneming, die eene groote leemte in onze vaderlandsche letterkunde zou vullen en tevens aan eene lang gevoelde behoefte voldoen, de uitgave namelijk van een Biographisch Woordenboek der Nederlanden, dat niet alleen korte levensschetsen van beroemde mannen en vrouwen in alle vakken van kunsten en wetenschappen, en van hen die als krijgslieden zoo te land als ter zee, zich verdienstelijk maakten, maar ook degenen, die zich minder onderscheidden, minder vermaard maakten, maar toch op de dankbaarheid en hulde van tijdgenoot en nageslacht aanspraak hebben gemaakt, zou bevatten’. Vervolgens legde hij het plan voor aan de heer Abraham van der Aa, bekend letterkundige en schrijver van het Nieuw Woordenboek van Nederlandsche Dichters en het Nieuw Biographisch Anthologisch en Critisch Woordenboek van Nederlandsche dichters, die zich door Van Brederode liet overhalen om als redacteur aan het hoofd van de hele onderneming te gaan staan. ‘Geleerden in alle vakken van kunst en wetenschap beloofden hun medewerking, een prospectus werd overal verspreid, en toen de belangstelling van het publiek was opgewekt en eene gedurige toenemende inteekening daarvan getuigde, in de dagbladen eene uitnodiging aan allen gericht, die bijdragen tot dit werk konden of wilden geven; eene uitnoodiging die bij den aanvang van elke letter herhaald werd’.
1
Zo luidt - kort samengevat- de ontstaansgeschiedenis van het Biografisch Woordenboek der Nederlanden, vanaf nu door mij aangeduid als het BWN, dat in 21 delen gepubliceerd werd gedurende de periode 1852-1878. Dit samenstellen en uitgeven van een nationaal biografisch woordenboek was geen op zichzelf staande gebeurtenis. De negentiende eeuw was namelijk bij uitstek de periode waarin- en niet alleen in Nederland- steeds meer nadruk op nationale eenheid en het daarbij behorende -achteraf gereconstrueerde en gemythologiseerde- roemrijke verleden van de natie kwam te liggen. Dit proces wordt door de historicus N.van Sas in zijn artikel ‘De mythe Nederland’ ook wel aangeduid als de heroïsering, monumentalisering en musealisering van het verleden. 2 Er kwamen initiatieven tot het oprichten van standbeelden van nationale helden, nationale musea zoals het rijksmuseum werden gesticht en er ontstond verering en mythevorming van nationale helden en heldinnen. Biografische woordenboeken hebben mijns inziens een – niet onbelangrijke- rol gespeeld bij het vormen van een ‘canon’, bestaande uit bewonderenswaardige en karakteristieke mannen, maar ook vrouwen uit het nationale verleden waarop men met trots terug kon kijken.
Natievorming, (cultureel) nationalisme en biografische woordenboeken.
Het BWN was niet het enige, noch het eerste, op Nederland gerichte biografische woordenboek; tussen 1798 en 1800 werd het Biographisch Woordenboek der Nederlanden - waartoe ook het huidige België nog behoorde- van Jacques Alexandre de Chalmot gepubliceerd, ‘bevattende de levensbeschrijvingen van voorname staatsmannen, krygshelden, geleerden in allerleije vakken van
5
wetenschappen, digters, schilders en andere konstenaren en verder, zodanige personen, die door de ene of andere daad, zig beroemd, of aan den vaderlande verdienstelijk hebben gemaakt, veelal verzeld van hunne karakterschetzen, zeldzame anekdoten die men elder te vergeefs zal nasporen, onpartijdige beoirdeling hunner daden, optelling hunner schriften, en aanwijzing der schrijvers welke van hun gehandeld hebben’. Helaas is De Chalmot niet verder dan de D – van Drebbel- gekomen. Eerder verschenen dan het woordenboek van De Chalmot was de uitgave van het 38-delige Vaderlandsch Woordenboek van Jacobus Kok, gepubliceerd in de jaren 1785-1799 zodat er een gedeeltelijke overlapping bestond met het Biographisch Woordenboek. Opvallend aan het woordenboek van Kok is het duidelijk naar voren gebrachte ‘vaderlandse’ aspect. Wat de plaats van vrouwen in deze woordenboeken is, is tot op heden nog niet uitgezocht en is daardoor onbekend. Tussen 1774 en 1783 verschenen de tien delen van het biografische woordenboek van Simon Stijl Levensbeschrijvingen van eenige voorname, meest Nederlandsche mannen en vrouwen. Hierin, zo vermeldt Els Kloek, zijn veertien vrouwen opgenomen. Het betreft hier voornamelijk heerseressen, en landvoogdessen zoals Jacoba van Beieren, Maria van Bourgondië en Maria Louisa, maar ook zeven kunstenaressen, de heldin Kenau en de mystica Antoinette de Bourignon. 3 Het proces van culturele natievorming -zo genoemd door N.van Sas- kan gezien worden als een onderdeel van de Verlichting, en leidde omstreeks 1760-‘70 tot een ware vaderlandcultus waarin het verleden centraal stond, met name de Gouden Eeuw, samen met de personen die in dat verleden een belangrijke rol hadden gespeeld. Doel hiervan was om het economisch en zedelijk verval van de Republiek tegen te gaan. 4 Het ontstaan van een vaderlandcultus aan het einde van de achttiende eeuw werd geïnitieerd door een politieke en culturele elite die zich inspande voor het verbreiden van een nationaal saamhorigheidsgevoel. De woordenboeken van De Chalmot, Stijl en Kok, voorlopers van het BWN, moeten volgens mij dan ook gezien worden in het licht van deze cultus die, in tegenstelling tot een halve eeuw later, bovenpolitiek gericht was en nog niet beheerst werd door politieke en godsdienstige tegenstellingen. Aan het einde van de achttiende eeuw zien we ook de ontwikkeling in het denken over ‘nationale karaktereigenschappen’ oftewel een nationale identiteit, gebruikt om zich af te zetten tegen de Fransen (angst voor verfransing). Vooral eigenschappen uit de Gouden Eeuw, zoals zuinigheid, tolerantie, eerlijkheid, vastberadenheid, waarheidsliefde, zedigheid, zindelijkheid en godsdienstzin, werden gecultiveerd. En de zeventiende-eeuwse huisvrouw, die uitblonk in spaarzaamheid en zindelijkheid zou exemplarisch zijn geweest voor deze periode. 5 Een andere pijler van het onstaan van biografische woordenboeken is het encyclopedisme van de Verlichting in het algemeen: vanaf de achttiende eeuw begon men overal in Europa met het samenstellen van encyclopedieën. Hierin werd alle voorhanden zijnde kennis op allerlei gebied naast elkaar gezet als een grote verzameling van kennis om de suprematie van de wetenschappen te benadrukken. De systematische aanpak en opzet van biografische woordenboeken kan dan ook gezien worden als een erfenis van die traditie. In 1813 was Nederland verenigd onder gezag van een telg uit de Oranjedynastie, de latere koning Willem I. Nederland was toentertijd geen eenheid, maar een versnipperd gebied met veel regionale, politieke en religieuze tegenstellingen. Het grootste deel van de bevolking had geen besef van een nationale staat of gezag. Wanneer Vondel het in de zeventiende eeuw had over ‘de liefde tot
6
zijn land is ieder aangeboren’, dan bedoelde hij daar het eigen dorp of de omringende regio mee en niet, zoals wij denken, het hele gebied dat als Nederland wordt beschouwd. 6 De historisch antropoloog Rob van Ginkel laat in zijn overzichtswerk Op zoek naar eigenheid zien dat er in de zogenoemde ‘lange negentiende eeuw’ (lopend van ongeveer 1780 tot 1913) een proces van staatsvorming en natievorming optrad, dat heel geleidelijk en zeker niet zonder slag of stoot plaatsvond. Er vond een toenemende centralisatie plaats: de dienstplicht werd ingevoerd, de infrastructuur verbeterd (of aangelegd wanneer deze afwezig was) en spoorwegen werden aangelegd. Er kwamen landelijke organisaties, nationale feest- en gedenkdagen, monumenten en musea. Door de invoering van de burgerlijke stand, taalstandaardisatie, een nationaal volkslied en scholing -met daarbij nadruk op het nationale verleden en het zingen van volksliederen- werd geprobeerd om van bovenaf een nationale eenheid op te leggen. Tot in de negentiende eeuw hield elke regio een eigen lokale tijd, wat mijns inziens toch wel als het toppunt van decentralisatie beschouwd mag worden! Maar op last van de spoorwegen werden deze tijden gelijkgeschakeld, hoewel dat pas in 1909 officieel geregeld werd. Kortom: in de negentiende eeuw vond een proces van politieke en culturele integratie plaats -ook nu nog een actueel onderwerp- waarin alle gebieden die samen Nederland vormden geïntegreerd werden, hoewel de taal en cultuur van Noord-Holland de standaard bleef. Omstreeks het midden van de 19e eeuw werd blijkbaar de noodzaak gevoeld van een nieuw biografisch woordenboek: De Chalmot was natuurlijk onvoltooid gebleven en sowieso niet meer representatief voor de Nederlanden. Het probleem bij biografische woordenboeken is altijd dat ze na verloop van tijd geactualiseerd moeten worden. Bovendien zag Nederland er, geografisch gezien, heel anders uit dan rond 1800. Het was namelijk een stuk kleiner geworden door de afscheiding van België en Luxemburg. Het is overigens niet zo dat Van der Aa alle Belgen weglaat in zijn woordenboek, dat niet voor niets een Biografisch Woordenboek der Nederlanden wordt genoemd. In het ‘Voorberigt’ bij het eerste deel van het BWN staat dan ook vermeld: ‘van hier dat wij van de bij De Chalmot voorkomende belgen die weglaten, welke nimmer in eenigerhande betrekking tot ons vaderland stonden’. Omstreeks dezelfde tijd als het BWN verscheen ook het Beknopt Biographisch Handwoordenboek van Nederland, behelzende de levensbeschrijvingen van vele personen die zich in Nederland bekend hebben gemaakt van Jan Kobus en Willem de Rivecourt (1854-1861). Gezien de titel is dit woordenboek, meer nog dan het BWN, toegespitst op het Nederland van na de afscheiding van België in 1830. De Belgische Opstand is volgens de historicus Jan Bank één van de politieke aanleidingen geweest tot monumentalisering en andere vormen van nationale kunst in de negentiende eeuw. Het verlies van België had het Nederlandse nationale zelfbewustzijn flink aangetast: Nederland was ineens een klein land en men vroeg zich af of de natie nog wel levensvatbaar was. Er was daarom dringend behoefte aan een nationaal –liefst roemrijk- verleden, en de ontwikkeling van een ‘wij-gevoel’ (ook wel het Calimero-effect genoemd). De Tiendaagse Veldtocht en de periode daarna zorgde dan ook voor heftige nationale gevoelens. En niet alleen in Nederland: ook in België waren er sterke nationalistische gevoelens en werd dezelfde Tiendaagse Veldtocht onderwerp van liederen, toneelstukken en schilderijen. De Belgen zagen de noodzaak in zich te profileren als een eenheid, een staat en met dat doel voor ogen werden er in een hoog tempo veel standbeelden, gedenktekens en
7
gebouwen opgericht die het nationale verleden van de Belgen moest benadrukken. En dit was precies wat er ook in Nederland gebeurde, al ging het hier in een iets bescheidener tempo. Een twintigste-eeuwse opleving van nationalisme is de onafhankelijkheid van Indonesië geweest. Was Nederland eerst een klein land maar met een groot imperialistisch rijk, nu was Nederland alleen nog maar een klein land. Met de uitdrukking ‘Indië verloren, rampspoed geboren’ werd volgens mij dan ook niet alleen het verlies van inkomsten bedoeld maar ook het verlies van status. Ik vermoed dat tegenwoordig, en dan bedoel ik de eenentwintigste eeuw, nationale gevoelens en het ‘wij-gevoel’ voornamelijk nog de kop opsteken bij een voetbalwedstrijd van het Nederlands elftal of tijdens de olympische spelen. Als ‘we’ gewonnen hebben is er sprake van collectieve euforie en als ‘we’ verliezen is er ook wel iets van nationale schaamte te bespeuren. Onze ‘nationale’ eigenschappen als tolerantie, nuchterheid en zuinigheid krijgen dan een negatieve connotatie. Zelfs de Oranjedynastie, die eerst het symbool voor de eenheid en saamhorigheid van Nederland was, lijkt tegenwoordig- niet helemaal onterecht- nog maar weinig enthousiasme los te kunnen maken. Het BWN was een burgerlijke, liberale onderneming die uitstekend paste in het nieuwe politieke klimaat: Het burgerlijke initiatief bij de totstandkoming van het BWN is typerend voor de negentiende eeuw waarin het merendeel van de initiatieven tot monumentalisering van het verleden afkomstig was van particulieren of van burgerlijke genootschappen. 7 Door diezelfde burgers werd er actief deelgenomen aan de totstandkoming van het woordenboek. Men kon zelf biografische informatie toezenden. Naar mijn mening is het BWN een typisch staaltje geweest van wat door Bank verstaan wordt onder ‘cultureel nationalisme’.Ten eerste was het BWN een burgerlijke onderneming en ten tweede heeft het betrekking op de geschiedenis en cultuur van het nationale verleden: alle personen die in het verleden een of andere rol hadden gespeeld in het vaderland worden erin beschreven. Cultureel nationalisme was namelijk burgerlijk van karakter, werd gedragen door burgerlijke initiatieven en kende bij alle interne tegenstellingen een tamelijk grote reikwijdte. Volgens Bank was het zowel een streven naar als een uitdrukkingsvorm van een nieuw saamhorigheidsbesef, een opkomend natiebewustzijn. 8 In de negentiende eeuw werd nadruk gelegd op het gemeenschappelijke en roemrijke verleden van Nederland. Het probleem hierbij was dat er nooit een echt gemeenschappelijk nationaal verleden geweest was, aangezien Nederland bestond uit vele losse delen. Er werden tradities en een gemeenschappelijk verleden gecreëerd of ‘uitgevonden’, waarmee het verleden dienstbaar werd gemaakt aan de eigen tijd, een proces dat ook wel ‘invention of tradition’ wordt genoemd. 9 Het karakter van bijvoorbeeld Rembrandt of Vondel werd geïdealiseerd en aangepast aan de burgerdeugd van de negentiende eeuw. Andere helden zijn bijvoorbeeld Van der Speyk en Piet Heyn. Vaak kregen burgerlijke initiatieven koninklijke goedkeuring en werden ze aangegrepen om de verbondenheid van Oranje en de natie tot uitdrukking te brengen. Ook werden kunstenaars toentertijd aangespoord tot een historieschilderkunst waarin thema’s uit de vaderlandse geschiedenis zouden domineren. 10 In de jaren na 1860, door Bank de herdenkingsperiode genoemd, werd het steeds moeilijker om protestanten en katholieken met elkaar te verzoenen met betrekking tot personen uit het roemrijke verleden, zoals duidelijk werd bij de driehonderdste sterfdag van ‘de vader des vaderlands’, Willem van Oranje. Antirevolutionairen zagen de Opstand als een godsdienstoorlog, liberalen zagen hierin
8
een vrijheidsstrijd en katholieken ageerden tegen anti-katholieke gevoelens die er bij dit soort herdenkingen de kop opstaken. 11 De katholiek Alberdingk Thijm schreef hierover: ‘Als een deel der Nederlanders de gedachtenis vieren wil der gebeurtenissen van de tweede helft der zestiende eeuw, waarbij de grond is gelegd voor de verdrukking onzer vaderen, dan moet men niet van ons vergen, dat wij ons bij dergelijke feestvieringen aansluiten’. 12 En andersom was dit ook het geval. Maar ondanks de toenemende verzuiling en de verschillen daartussen had men toch het gevoel Nederlander te zijn. Nederlander én katholiek óf protestant, óf liberaal. Een andere ontwikkeling na 1860 was de toenemende professionalisering en verwetenschappelijking van de geschiedwetenschap. Van Sas beschrijft dat in de geschiedschrijving van de negentiende eeuw juist de fixatie op het nationale verleden een bedreiging ging vormen voor dat proces van verwetenschappelijking. 13 Geschiedeniscolleges waren in eerste instantie vooral bedoeld voor het aankweken van liefde voor het vaderland en zijn roemrijk verleden en de daarbij behorende personen, en pas in tweede instantie om van studenten goede historici te maken. Robert Fruin was degene die daar anders over dacht. De mythen van de negentiende eeuw die zo met zorg waren opgebouwd en gecreëerd, werden door hem ontmaskerd. Een van deze mythen ging over de heldin Magdalena Moons door wier toedoen Leiden in 1574 gered zou zijn. Het verhaal gaat dat de jonkvrouw Magdalena Moons door de Spaans bevelhebber don Francisco de Valdez ten huwelijk werd gevraagd, waarop zij, tegen de wens van haar familie, bevestigend antwoordde -ze was tenslotte al dertig-, zo wordt in het BWN vermeld. Maar het huwelijk werd uitgesteld omdat de Leidenaren stand hielden. De Valdez besloot toen om Leiden te bestormen. Maar getroffen door de treurigheid van Magdalena vroeg hij haar wat er scheelde: ‘zij hernam dat zijn voornemen om Lyden, waarin ze vele vrienden had, te bestormen daarvan de oorzaak was, dat zij een afschuw had van bloedstorting en geweld, en dat hij, indien hij haar waarlijk beminde, moest afzien van ’t bestormen eener stad, die hem toch weinige dagen later van zelve moest in handen vallen, en eindelijk dat hij nimmer hare hand zou verwerven, indien hij de stad niet verschoonde’. De Valdez zag van zijn voornemen af. Later zijn ze alsnog getrouwd, zo schrijft het BWN. Na onderzoek besloot Fruin dat dit verhaal een verzinsel was omdat het door te weinig bronnen werd ondersteund, hoewel de persoon Magdalena Moons wel degelijk heeft bestaan. 14 Overigens hebben tegenwoordig nog maar weinig mensen besef van de Nederlandse geschiedenis. Vaderlandse helden en heldinnen lijken langzaam maar zeker steeds meer uit het collectieve geheugen gewist - voor zover ze er al in zaten. En wie kan er drie vaderlandse helden opnoemen? En heldinnen?
Het ontstaan van het NNBW en de rol van P.J. Blok.
Nog geen vijfentwintig jaar na de voltooiing van het laatste deel van het BWN begon men met de plannen voor een nieuw biografisch woordenboek. Biografische woordenboeken, en dat heb ik al eerder vermeld, zijn snel verouderd. Al aan het eind van de negentiende eeuw vond men dat Van der Aa niet meer voldeed:’ Dr.W.Meijer heeft in 1898 den steen aan het rollen gebracht door zijn artikel in
9
den Nederlandsche Spectator van 5 november’. Hij wilde slechts verbeteringen op het BWN geven. In hetzelfde jaar, op 19 november in de Nederlandsche Spectator, wees Hajo Brugmans er echter op dat een paar delen met aanvullingen en verbeteringen geen nut zouden hebben, maar dat er een geheel nieuw woordenboek moest komen. 15 En dat nieuwe woordenboek kwam er ook: Op acht oktober 1909 geeft P.C.Molhuysen- directeur van de Koninklijke Bibliotheek-, tijdens de maandvergadering van de Maatschappij der Nederlandsche Letterkunde een uiteenzetting van de plannen voor een nieuw woordenboek, ‘voor het Nederlandsch Biografisch Woordenboek, den nieuwen Van der Aa, gelijk wij het kortheidshalve noemen, al zal ons woordenboek geenszins een verbeterde uitgave van Van der Aa zijn, doch inderdaad een geheel nieuw boek, waarvoor Van der Aa enkel als legger dienst zal doen’. 16 En inderdaad vond hij het BWN verouderd: ‘ik meen dat het onder hen die met Van der Aa veel werken vrijwel vaststaat, dat het boek, trots al zijn verdiensten, die ook zij gaarne erkennen, toch niet meer aan de eischen, die men thans aan zulk een boek stellen mag, voldoet: en dagelijks doet zich de behoefte gevoelen aan ‘’een nieuwen van der Aa’’, bij tal van personen van uiteenlopende werkzaamheid’. Het resultaat is bekend. In 1911 verscheen het eerste deel van het Nieuw Nederlands Biografisch Woordenboek, met een heel andere opzet dan het BWN, waarin personen, gestorven voor 1910, werden opgenomen. Blijkbaar, zo valt uit de Mededeeling op te maken, heeft een commissie (waartoe ook Molhuysen behoorde), toen het plan voor een nieuw biografisch woordenboek nog in de beginfase was, zich eerst tot professor P.J. Blok gewend om van hem de verzekering van zijn steun te verkrijgen. Pas daarná wendde men zich tot de firma Sijthoff. Dat zijn medewerking van groot belang werd geacht blijkt ook uit het volgende: ‘want hoewel de heer Blok aanvankelijk alleen zijn steun aan de uitgave wilde geven, hebben de heeren Frentzen en ik (Molhuysen) hem gelukkig kunnen overtuigen, dat het voor de onderneming veel verkieslijker was, zoo hij ook zijn naam aan het werk wilde verbinden’. 17 P.J Blok, leerling en navolger van zijn leermeester Fruin, was dan ook een grote autoriteit op zijn gebied. Hij had klassieke letteren gestudeerd in Leiden en promoveerde in 1879 op een onderwerp uit de Romeinse geschiedenis. 18 Vanaf 1884 was hij hoogleraar Algemene en Vaderlandsche Geschiedenis te Groningen. In 1894 werd hij benoemd als hoogleraar Vaderlandse Geschiedenis te Leiden, waarmee hij Fruin opvolgde. Ook heeft hij geschiedenisles gegeven aan koningin Wilhelmina, toen nog prinses. Tussen 1892 en 1908 kwam zijn invloedrijkste werk uit, de achtdelige Geschiedenis van het Nederlandsche Volk, het instrument bij uitstek om het nationale gevoel aan te wakkeren en de eenheid van het land te bevorderen. Omstreeks 1884 werd er getwijfeld of Nederland nog kans had om een onafhankelijke natie te blijven, een gedachtengang waar Blok zich ten sterkste tegen verzette: ‘de vaderlandse geschiedenis zou tonen waarom de Nederlandse natie een onafhankelijke plaats in het wereldtheater meer dan waard was’. 19 Het doel van de geschiedenis was dus om vaderlandsliefde te promoten en een gehechtheid aan de nationale instellingen. Omdat de rol van Nederland niet meer gebaseerd kon worden op een politieke macht, had hij Nederland de rol van culturele bemiddelaar tussen verschillende volkeren toegedacht. En tijdens de Eerste Wereldoorlog wees Blok Nederland, dat een neutrale positie innam, een paciferende taak toe. Nederland was hier bij uitstek geschikt voor vond hij, allereerst door de geografische ligging, en ten tweede door de specifieke historische
10
ontwikkeling van het Nederlandse volk. 20 Nederland kreeg dus een bemiddelende taak, vanwege traditie en tolerantie maar ook door de ‘ruime kennis van het internationaal recht’. Ook nu nog laat Nederland zich hierop voorstaan: denk maar eens aan het Internationale Gerechtshof en het Vredespaleis in Den Haag. Met de toezegging tot medewerking van P.J. Blok was Molhuysen eigenlijk al verzekerd van voldoende belangstelling en steun van anderen. Inderdaad, veel van zijn collgea’s, studenten en studentes zijn terug te vinden in de lijsten van medewerkers aan het begin van ieder deel. Tijdens de voorbereiding van het achtste deel van het NNBW, in 1929, stierf P.J.Blok. Hierover werd in het voorwoord bij deel acht vermeld: ‘hem komt de eer toe, de totstandkoming van het Woordenboek mogelijk te hebben gemaakt; hij wist den heer A.W.Sijthoff voor zijn plannen te winnen en zijn bekendheid met alle kringen van geleerden maakte het mogelijk terstond een grooten staf van medewerkers voor het werk te verzekeren. Ook zelf heeft hij veel artikelen voor het Woordenboek geschreven, en hij heeft het steeds zijn groote belangstelling gegeven. Nog in zijn laatste dagen nam hij deel aan de correctie der drukproeven; tot in de letter G is zijn oog daarover gegaan’. 21
Na acht jaren van voorbereiding kwam in 1979 het eerste deel uit van het nieuwste biografische woordenboek, het Biografisch Woordenboek van Nederland (BWN) onder redactie van Charité en A.J.C.M. Gabriëls. Het doel is om verder te gaan waar het NNBW was gestopt. In het BWN worden dus personen opgenomen, overleden na 1910, die ‘een rol van enige betekenis voor Nederland hebben gespeeld’. 22 Dus op den duur voldeed ook het NNBW niet meer en waarschijnlijk zal het ook het huidige BWN na verloop van tijd verouderd zijn zodat er in de toekomst weer een ander en nieuwe biografisch woordenboek nodig zal zijn. De sterke nationalistische lading die een biografisch woordenboek als het negentiende-eeuwse BWN en zelfs het NNBW had, heeft naar mijn mening het huidige BWN niet. Maar feit blijft dat nog steeds de wenselijkheid wordt ingezien van een nationaal woordenboek waarin alle mannen en -vooral- vrouwen die van betekenis zijn geweest voor Nederland, een plaats krijgen zodat ze niet vergeten kunnen worden. Of zoals Fenwick het stelt: ‘The Dictionary will never be finished’. 23
NOTEN. 1
A.J. van der Aa, K.J.R. van Harderwijk en G.D.J. Schotel ed., ‘Nawoord’, Biographisch Woordenboek
der Nederlanden (1878) 2 3
N.C.F.van Sas, ‘De mythe Nederland, in: De Negentiende Eeuw 16 (1992) p.6 Els Kloek, ‘het beeld van de Hollandse huisvrouw in de nationale geschiedschrijving van de
negentiende eeuw’, in: Theoretische geschiedenis 23 (1996) 4, p.441 4
N.van Sas, ‘De mythe Nederland’, p.10
5
Els Kloek, ‘het beeld van de Hollandse huisvrouw’, p.442
6
Rob van Ginkel, Op zoek naar eigenheid. Denkbeelden en discussies over cultuur en identiteit in
Nederland (Den Haag, 1999)p.9
11
7
J.Th.M. Bank, Het roemrijk vaderland. Cultureel nationalisme in Nederland in de negentiende eeuw
(’s-Gravenhage, 1990) p.11 8
Ibidem, p.41
9
N.van Sas, ‘De mythe Nederland’, p.7
10
J.Th.M. Bank, Het roemrijk vaderland, p.18
11
Rob van Ginkel, Op zoek naar eigenheid, p.21
12
Ronald van Kesteren red., Pharos.Themaboek, (Amsterdam 1998), p.196
13
N.van Sas, ‘De mythe Nederland’, p.14
14
Els Kloek, ‘Vrouwen van de vroegmoderne tijd: interessante winkeldochters van het verleden’, in
Aanzet 19, nr.2, p.40 15
P.C. Molhuysen, Mededeeling gedaan in de maandvergadering van de “Maatschappij der
Nederlandsche Letterkunde” te Leiden, 8 October 1909 (Leiden 1909)p.2 16
Ibidem, p.1
17
Molhuysen, Mededeeling, p.4
18
Jo Tollebeek, De toga van Fruin. Denken over geschiedenis in Nederland sinds 1860 (Amsterdam,
1990)p.71 19
Ibidem, p.88
20
Ibidem, p.90
21
Molhuysen, ‘voorwoord bij deel VII’, NNBW VII
22
A.J.C.M. Gabriëls, ‘Portretten in miniatuur: het Biographisch Woordenboek van Nederland’, in: Bert
Toussaint en Paul van de Velde ed., Aspecten van de historische biografie (Den Haag 1992)p.51 23
Gillian Fenwick, Women and the Dictionary of National Biography, a guide to DNB volumes 1885-
1985 and missing persons (1994), p. IX
12
HOOFDSTUK 2. VROUWEN IN HET BWN EN NNBW: VAN ‘PER ONGELUK’ GEVONDEN VROUWEN EN ‘VERBORGEN’ MANNEN. VERSLAG VAN EEN ZOEKTOCHT.
De eerste stap om erachter te komen hoeveel en welke vrouwen er in een biografisch woordenboek staan is het bekijken van het register, of zoals Van der Aa het noemt, de ’aanwijzing der personen in dit deel vermeld’. Bij zowel Het Biographisch Woordenboek der Nederlanden (BWN) van Van der Aa als het Nieuw Nederlandsch Biografisch Woordenboek, of NNBW, zoals ik het vanaf nu gemakshalve zal noemen, ben ik op dezelfde manier te werk gegaan om te ontdekken hoeveel vrouwen er in staan. Ik begon met het doorspitten van de registers, met lijsten maken en tellen. Beide naslagwerken zijn alfabetisch geordend, maar elk op een eigen manier. Het BWN bestaat uit eenentwintig delen waardoor één alfabet loopt plus een ‘bijvoegsel’ over de jaren 1857-1878, ook alfabetisch gerangschikt. Na elke letter van het alfabet is er een namenregister. Het NNBW beslaat tien delen waarvan elk deel loopt van A tot Z. Volgens Molhuysen en Blok onderscheidt dit woordenboek zich daarmee van de meeste andere, maar het is ‘geen plant van vreemden bodem’ want hetzelfde stelsel was al eerder gebruikt (door Paquot) en ‘zoo modern als wij toen gedacht hebben, is deze rangschikking niet’. 1 Probleem bij het volgen van dit systeem, zo geven de uitgevers toe, is dat verschillende personen met dezelfde naam in twee of meer delen kunnen voorkomen, maar volgens Molhuysen en Blok zou deze moeilijkheid niet uitmaken wanneer aan het eind van het werk één register komt. Elk deel, behalve het eerste, heeft achteraan een register waarin alle tot dan toe genoemde namen staan, ook uit vorige delen. Deel VI heeft bijvoorbeeld een register met alle namen uit de zes delen. En tenslotte heeft het tiende en laatste boek een register met alle namen. Dit register is opgezet in de trant van de ‘Index and Epitome’ van het Engelse Dictionary of National Biography (DNB), maar dan iets minder uitvoerig. Zo wordt achter de naam van elke persoon, die in een afzonderlijk artikel is behandeld, een kortere of langere aanwijzing ter identificatie gegeven. Bij gelijke naam wordt vaak het beroep of de geboorte- en sterfdatum genoemd. In het register staan bijvoorbeeld twee personen aangeduid als C.Agricola; de een is ‘krankenbezoeker’, de ander predikant. Rangschikking is in elk deel alfabetisch op de geslachtsnaam; bij namen met voorvoegsels als ‘de’ of ‘van de’ is deze weer naar de voorvoegsels onderverdeeld. Bij geheel gelijke geslachtsnaam zijn de personen gerangschikt naar de voornaam; is deze ook hetzelfde, dan is de rangschikking chronologisch, terwijl personen met geheel dezelfde naam door een volgnummer (1) zijn aangeduid. 2 Er zijn bijvoorbeeld drie vrouwen die als Aleid van Holland worden aangeduid, namelijk 1, 2 en 3. En deze staan weer in chronologische volgorde gerangschikt. In het BWN, zo vermeldt het ‘voorberigt’, werd het geschikter gevonden om bij personen met dezelfde familienaam de chronologische volgorde te volgen in plaats van de alfabetische, omdat in het laatste geval de oudere bloedverwanten achter de jongere terecht kunnen komen, wat minder doelmatig en verwarrend zou zijn. 3 Wat betreft de alfabetische volgorde is het opmerkelijk dat in beide biografische woordenboeken de IJ gelijkwaardig wordt gerekend aan de Y, dit in tegenstelling tot de tegenwoordige gewoonte. Francisca IJzerman staat dan ook onder de Y. Ook voor de rangschikking van de namen onderling tussen deze
13
beide letters wordt geen onderscheid gemaakt: Dus Margaretha van Dijk komt pas na Maria Duyst van Voorhout. Zowel in het BWN als in het NNBW kunnen we verschillende manieren onderscheiden waarop vrouwen(namen) vermeld staan: onder hun voornaam of onder de achternaam. In deze laatste categorie kunnen we nog een tweedeling maken: onder hun meisjesnaam of onder de naam van de echtgenoot. Het zijn voornamelijk de adellijke dames, de dames uit de Oranjedynastie, landvoogdessen, martelaressen en heiligen die een lemma op hun voornaam hebben staan. Vrijwel alle (doopsgezinde) martelaressen hebben een artikel op de voornaam, en veel variatie in namen hebben ze niet. Zo zijn er vijf Maaikens: het oude Maaiken, de korte Maaike, Maaiken Pieters, Maaiken Wouters, een Magdaleenken Jansdr., Marritjen, Magdalena Jans, we treffen vier Marikens aan, een Martha en twee Naentgens: allemaal op jammerlijke wijze aan hun eind gekomen. Amalrada, Bolswina, Bertha, Bertrada, Ada en Aleid zijn voorbeelden van middeleeuwse adel. Soms lijken ze ook een ‘achternaam’ te hebben, maar meestal is dit de plaats van het voorouderlijke landbezit, zoals Odilia van Salvis, Oede van Bergen, Philipotte van Born en Philippine van Henegouwen.Tot de heilige vrouwen behoren o.a. Oda, Odrada, en Lutgardis. Er zijn ook vrouwen die niet tot een van deze categorieën behoren en toch onder hun voornaam zijn opgenomen zoals bijvoorbeeld de misdadigster Aagt Jafies,’een vrouwspersoon die met eene zwarte kool in de geschiedenis staat opgetekend’, die wel onder haar voornaam staat, of Geuzen-Els, ‘stammoeder der protest’, en de heks annex tovenares Marrigjen Ariëns. Ook de martelares Anneken Ogiers (verdronken en onder de galg begraven) is een uitzondering: zij staat onder haar achternaam. Wat betreft de vrouwen van de Oranjedynastie: de meesten staan onder hun voornaam, maar ook weer niet allemaal; zo staan bijvoorbeeld Charlotte Brabantine en Charlotte Flandrine beiden onder Nassau. ‘Gewone’ adel, waartoe de gravinnen Anna en Amelie van Nieuwenaar of Nyenar behoorden, staan ook op landbezit genoemd, in hun geval dus onder Nieuwenaar. Ten tweede kunnen vrouwen voorkomen onder de achternaam, waarbij we dus onderscheid maken tussen de meisjesnaam en de naam van de echtgenoot. Opvallend is dat veel getrouwde vrouwen toch onder hun meisjesnaam een lemma hebben. Bijvoorbeeld de schrijfster Barbe de Porquin was getrouwd met Jan, heer van Rolly. Bertha van Heukelom, ’eene vrouw van uitnemenden heldenmoed’, was getrouwd met Gijsbert van Amstel en erfdochter Jenne van Polanen met Engelbert, graaf van Nassau en stadhouder van Brabant. Ondanks hun getrouwde staat zijn zij allemaal onder hun meisjesnaam opgenomen. En dit is een grote groep. Ook de kunstenaressen Judith Leyster en Rachel Ruysch, beiden getrouwd, staan onder hun meisjesnaam. Reden dat het grootste deel van de gevonden vrouwen in het BWN onder de meisjesnaam staat zou kunnen zijn dat het gebruikelijk was dat vrouwen gebruik bleven maken van hun eigen naam, ook na hun huwelijk. De gewoonte om getrouwde vrouwen met hun mans naam of een dubbele naam te noemen moet van latere datum zijn. Daarbij komt dat vrouwen soms bekender waren onder hun meisjesnaam, zoals we zien in het lemma van de schilderes Maria Sibylla Merian. Zij was getrouwd met de schilder en bouwkundige Johannes Graff maar ‘niettegenstaande haar huwelijk bleef Maria haren vaderlijken naam behouden, wijl die van Merian bekender was dan die van haren echtgenoot’. Dit kan ook bij Rachel Ruysch wel eens het geval zijn geweest, ook zij was met een kunstenaar getrouwd, de portretschilder Juriaan Poole, maar
14
haar roem overtrof die van haar echtgenoot. Dit zou eveneens kunnen gelden voor de drie dochters van Roemer Visscher, Anna, Maria Tesselschade en Truitje, die verschillende keren genoemd staan onder verschillende namen, maar niet onder die van hun echtgenoot. Onder Roemer staan Anna en Maria Tesselschade genoemd, Maria Tesselschade is ook nog te vinden onder Tesselschade en onder Visscher, evenals haar zus Truitje. In de loop van de tijd is dit veranderd: tegenwoordig gebeurt het steeds vaker dat vrouwen, wanneer ze getrouwd zijn, gewoon hun eigen naam aanhouden of zich laten registreren met een dubbele naam; zowel haar eigen naam als die van de echtgenoot. Bij mijn weten is er nog geen onderzoek gedaan wanneer en hoe dit proces zich voltrokken heeft. Het is wel opmerkelijk dat de schilderes Rachel Ruysch (1664-1750) alleen onder haar meisjesnaam te vinden is, terwijl de miniatuurschilderes Henriëtta Wolters, getrouwd van Pee (1692-1741), zowel onder Wolters als Van Pee een lemma heeft. Interessant is de vraag in hoeverre het BWN en het NNBW een zelfde politiek hebben gevoerd inzake de aanduiding van getrouwde vrouwen. De redactie van het BWN spreekt zich niet uit over deze kwestie, maar de groep vrouwen die met de naam van de echtgenoot wordt aangeduid, is in het BWN vrij klein. Enkele voorbeelden hiervan: Claudia Mulier (16e eeuw), haar meisjesnaam wordt nergens in het lemma genoemd, was getrouwd met Pierre Mulier, Anna Moritz, geboren Reyermann (1e helft 19e eeuw), met Louis Moritz en de schilderes en tekenares Susanna van Steenwyck (17e eeuw) met Henrik van Steenwyck. In tegenstelling tot het BWN geven Molhuysen en Blok in het eerste deel van het NNBW wel duidelijkheid over de manier waarop namen van vrouwen gerangschikt worden: “Gehuwde vrouwen plaatsten wij, al naar gelang het spraakgebruik heeft vastgesteld, of op haar eigen naam, of op dien van haar man, dus: Bosboom-Toussaint, Elisabeth Musch enz.” 4 Molhuysen laat het dus afhangen van het algemene spraakgebruik: Dit is dan ook de reden dat Elisabeth Musch, ook bekend als Mad.lle de Nieveen, onder haar meisjesnaam een lemma heeft, en niet onder Buat. Regelmatig worden getrouwde vrouwen in het NNBW met een dubbele naam aangeduid zoals bijvoorbeeld Femina Hugaart-Heems, wat in het BWN helemaal nog niet voorkomt, en vaker ook onder de naam van de echtgenoot. Een naam als bijvoorbeeld Elisabeth Koolaart staat in het NNBW onder Elisabeth Koolaart-Hoofman, Catharina Rebecca Woesthoven staat in NNBW genoemd als Catharina Rebecca Bilderdijk-Woesthoven etc. Ook in het volledige register achter het tiende deel van NNBW is dit terug te vinden. Veel vrouwen staan tweemaal in het register: onder hun meisjesnaam en onder de naam van de echtgenoot. De bloemen- en insectenschilderes Dorothea Gsell-Graff bijvoorbeeld is in het register te vinden onder Gsell-Graff, en onder Merian (ze was een dochter van de schilderes Maria Sybilla Merian) met de verwijzing naar hetzelfde deel en kolom als onder Gsell-Graff (dl.IX, kol 309). Zij heeft dus één lemma, maar staat tweemaal in het register. Volgens Molhuysen werkt dit zo effectiever dan bijvoorbeeld de verwijzing ‘Merian zie GsellGraff’ zoals dat in het BWN vaak voorkomt: ’de nieuwe manier maakt een dubbele manipulatie noodig, doch men ga eens na, hoe vaak men ook bij de oude methode tweemaal moet zoeken, voor men het 5 juiste heeft’. Ook Sophie van Wermeskerken, schrijfster, is tweemaal in het register te vinden: bij
Wermeskerken en onder haar meisjesnaam Junius. Dichteres Sibille van Griethuizen staat onder Griethuizen en onder Wytzema-van Griethuysen vermeld. Haar levensbeschrijving is echter te vinden onder haar meisjesnaam, van Griethuizen, en niet, in tegenstelling tot Maria Gsell-Graff en Sophie van
15
Wermeskerken, onder de naam van de echtgenoot. Toch is het ook niet zo dat in het NNBW alle getrouwde vrouwen met de naam van hun man genoemd worden, of een dubbele naam hebben gekregen: Maria van Reigersbergh, getrouwd met Hugo de Groot, blijft ook in het NNBW onder Reigersbergh vermeld staan. Er zijn ook lemmata van vrouwen waarbij voor meer informatie verwezen wordt naar de naam van hun echtgenoot. Bij Emilia van Nassau bijvoorbeeld staat er een verwijzing naar het lemma van Emanuel. Onder het lemma van Klara Ghijben staan alleen haar geboorte- en sterfjaar, voor meer informatie wordt verwezen naar het artikel over haar echgenoot Joannes Badon, maar ook daar is weinig meer informatie over haar te halen. Veel fouten staan er in het BWN bij dit soort verwijzingen. Bij Bertrada van IJsselstein staat een verwijzing naar IJsselstein (Bertrada van). Maar onder IJsselstein was geen Bertrada te vinden, wel ene Gijsbrecht van IJsselstein die, bij zijn afwezigheid, slot IJsselstein liet verdedigen door zijn vrouw Bertrade of Beatrix. Ook een kwestie van ‘de link leggen’ was nodig bij Elisabeth van Lunenburg. Onder Elisabeth van Lunenburg stond de verwijzing: ‘Zie van haar op het artikel van haren gemaal Karel de Stoute’. Zij staat nog een keer genoemd, maar dan onder Lunenberg met de verwijzing naar Lunenburg. Geen Lunenburg te vinden. Uiteindelijk vond ik haar dus wel: niet onder Lunenburg, maar onder Elisabeth (van Lunenburg) met een verwijzing naar haar echtgenoot. Er was wel een Karel de Stoute maar die was niet getrouwd met Elisabeth van Lunenburg. Uiteindelijk, onder Karel, hertog van Gelre, ook wel Karel van Egmond genoemd, vond ik haar. Nou ja, het enige wat er over haar vermeld stond was:’’… omstreeks het jaar 1518 sloot Karel een huwelijk met Elizabeth, dochter van Hendrik, hertog van Brunswijk-Lunenburg, en andermaal werd er in 1524 over een bestand gehandeld…’. Nogal een lange zoektocht naar een vrouw die dan binnen één zin afgedaan wordt! De stiefmoederlijke behandeling van vrouwen in dit soort biografische woordenboeken is niet alleen kenmerkend voor deze twee naslagwerken. Fenwick beschrijft ongeveer hetzelfde in haar onderzoek naar vrouwen in het DNB: ‘On Numerous occasions, biographies of women are appended to the articles on their fathers, husbands and brothers, their entry in the supplementary index reading ’See under…’and the name of the male relative, the tacit assumption being that the daughter, wife or sister merely squeezes into the Dictionary by virtue of her family connection. Other women go unmarked in the index, receiving only a cursory nod in the male relative’s article’.
6
En dan komen we meteen bij de eerste adders onder het gras: veel vrouwen in het BWN hebben meer dan één lemma. De bloem- en fruitschuilderes Catharina Backer of De la Court van de Voort bijvoorbeeld heeft twee lemma’s: een onder Backer en de ander onder Court van der Voort. Zij heeft dus zowel een lemma onder haar meisjesnaam als haar getrouwde naam. Dit is zeer verwarrend en komt regelmatig voor. Nog steeds kom ik vrouwen tegen die al in mijn lijst stonden maar onder een andere naam. Een ander voorbeeld is de vrijheidsstrijdster Trijn van Leemput, ook bekend als Trijn van Limpen. Zij staat vermeld zowel onder Leemput als onder haar meisjesnaam Bergers: dezelfde vrouw, maar onder een andere naam. En zo zijn er velen. In het geval van Trijn van Leemput is dat de naam waaronder zij het bekendst is. Wie kent haar als Catharina Bergers? Er staan in het BWN dus meer vrouwennamen dan dat er vrouwen zijn.
16
Het is soms moeilijk om door deze dubbele namen heen te kijken. Duidelijk is dat bijvoorbeeld Louise de Coligny dezelfde persoon is als Coligny (Louise de). Maar dat gaat niet altijd op: Jehanne Galliën is namelijk dezelfde persoon als Johanna Wttenbach. Clara Feyoena, barones van Raesfelt, is dezelfde als Clara Feyoena Sytzama. En Maria Louisa van Hessen-Cassel, getrouwd met Johan Willem Friso, heeft zowel onder Hessen-Cassel als Maria Louisa een lemma. Moeilijk uit elkaar te houden waren drie dames uit de Oranje-dynastie, te weten Frederika Sophia Wilhelmina (1747-1820), Frederika Louisa Wilhelmina (1774-1837) en Frederika Wilhelmina Louise (1770-1819), alle drie prinsessen van Oranje-Nassau. Frederika Sophia Wilhelmina, prinses van Pruisen, onder F, staat namelijk ook onder Oranje als Frederika Sophia Wilhelmina, prinses van Oranje en Nassau met een verwijzing naar Frederika. En dan zijn er nog, ook onder Oranje, een Frederika Louise Wilhelmina –ook een Pruisische prinses- en een Frederika Wilhelmina Louise die er maar één keer in staat. Deze Frederika Louise Wilhelmina, prinses van Oranje en Nassau heeft een verwijzing naar Willem I. Laatstgenoemde heeft echter niet als Willem I een lemma, maar als Willem Frederik! Ook het NNBW is niet helemaal vrij van dubbele lemmata, al komen ze hier in veel mindere mate voor. Een voorbeeld is landvoogdes Margaretha van Parma. In deel twee staat zij vermeld onder Parma, (schrijver: Haak) in het tiende boek heeft zij nog een artikel als Margaretha, hertogin van Parma, ook genaamd van Oostenrijk (schrijver: Romein). Het predikaat ‘hertogin van Oostenrijk’ was de moeilijkheid waardoor mij in eerste instantie niet duidelijk was dat deze twee een en dezelfde vrouw zouden zijn. Ik dacht eerst dat zij dezelfde was als Margaretha van Oostenrijk, kleindochter van keizer Maximilliaan I. Verwarrend, want er is ook nog een Margaretha, aartshertogin van Oostenrijk, een dochter van keizer Maximilliaan. Geen twee, maar zelfs drie lemmata heeft de dichteres Estella Dorothea Salomea Herzveld. In deel een staat zij onder Herzveld en onder Hymans-Herzveld; beide artikelen zijn door Van Biema geschreven. Maar in deel zes staat zij ook nog een keer onder Herzveld, deze keer is Zwarts de auteur. Mathilde van Peene, dichteres, heeft twee lemmata: in deel drie wordt zij beschreven door Zuidema en in deel zes door Fruytier. Een andere vrouw die twee lemmata heeft is de bekende schrijfster en ‘schoolhouderesse’ Eliza Carolina Fernandina van Calcar-Schiotling. In deel I staat zij vermeld onder Schiotling (Zuidema) en in deel VII onder Calcar-Schiotling (Hoogeveen). Ook Maria van Renesse, abdis, heeft twee lemmata; in deel twee en zeven. Opvallend hierbij is dat beide lemmata geschreven zijn door Fruytier. Door deze met elkaar te vergelijken valt op dat het lemma uit deel twee, bestaande uit elf korte regeltjes, beduidend korter is dan dat uit deel zeven, dat bijna anderhalve kolom beslaat. Wordt er in het eerste lemma weinig méér informatie gegeven dan haar geboorte- en sterfjaar, de namen van haar ouders en de periode dat zij abdis was, het tweede lemma geeft beduidend meer, niet direct relevante maar wel interessante, informatie. Bijvoorbeeld dat ‘zij de dochter zou zijn van den beroemden Jan van Renesse de Leeuw, die verdronk in de Lek op 16 augustus 1304’. Verder gaat Fruytier in de eerste helft van het artikel onnodig diep in op de huwelijken en de daaruit voortgekomen kinderen van diezelfde Jan van Renesse. De tweede helft van het lemma verhaalt voornamelijk de onbetrouwbaarheid van ‘valsche kronieken’, die ‘opgesmukt zijn met vele hoogadellijke verwanten, bisschoppen en abten’, en het probleem of zij nu Maria van Renesse heette of Van Remissen. Waarom er over sommige vrouwen meerdere lemmata zijn geschreven, wordt duidelijk in het voorwoord van zowel deel twee als deel vijf. In deel twee staat geschreven dat er,
17
ondanks alle bestede zorg, nog steeds werkelijke fouten in de lemmata staan. Dit zal opgelost worden door verbeteringen te plaatsen in latere delen, of in de registers of door een nieuw lemma te schrijven over de betrokken persoon. In het voorwoord bij het vijfde deel wordt geschreven dat het register enkele namen kan bevatten, waarachter naar twee delen verwezen wordt. ‘Een enkele maal wijst dit op een bij vergissing tweemaal behandelde stof; meer dan eens op een seedert noodig en mogelijk geworden aanvulling’, aldus Knappert en Blok. 7 Dit is niet alleen bij vrouwen het geval: Ook bijvoorbeeld de heren Berzeus, Beekman en Anthonides hebben twee lemmata. Een laatste voorbeeld van de overeenkomsten en verschillen door twee verschillende schrijvers en één vrouwenleven zijn de lemmata over de dichteres Mathilde van Peene, oftewel Mathilde Levina van Peene zoals Zuidema haar noemt. In tegenstelling tot Fruytier noemt hij ook de naam van haar ouders, Louis Ferdinand van Peene en Adelaide Henrica Jacoba Vermandel. Verder komen beide lemmata vrijwel overeen wat betreft haar jeugd, opvoeding en de man met wie zij trouwde. Alleen Fruytier weet zestien werken van haar te vermelden en Zuidema zeven. Fruytier slaat een wat plechtiger toon aan dan Zuidema: Waar Zuidema het heeft over ‘in dit dorp (Zaamslag) sleet zij een vroolijke jeugd’ heeft Fruytier het over ‘hare kinderjaren bracht zij door bij hare grootouders Vermandel te Zaamslag..’. Enkele keren is er sprake van meerdere vrouwen in één lemma, een gedeeld lemma dus. Voorbeelden hiervan zijn de martelaressen Mariken en Anneken, die in 1552 tezamen gevangen zijn genomen en gedood, Mayken in den Hert en Catharina Rose, medestrijdsters in het beleg van Sluis (1587), de ‘mejufvrouwen’ en tekenaressen A.W.M. en J.M.Horstman en de zusters Catharina en Lidia ten Hoven, beiden dichteressen. Het is duidelijk dat deze lemmata gedeeld worden door vrouwen die, hoewel er niet in alle gevallen een familieband is, wel bij elkaar horen of zich in dezelfde situatie bevinden. In het BWN komt het ook voor dat in het lemma van de ene vrouw meteen een andere vrouw genoemd wordt, die verder geen eigen lemma heeft en dus ook niet in de registers genoemd staat. Bijvoorbeeld in het lemma van ‘Naentgen’ staat dat zij in 1559 met ‘Fransken, vroedvrouw, en Pleunigen van der Goes, te Antwerpen op de Steen in een tobbe is verdronken’. Aaltje Pieters Foppens was, samen met Marytje Laurens Spiegel en Jan Michielszoon Loefs, stichteres van het Maagdenhuis, en onder het lemma van G.W.J. van Grootenraai staat ‘dat zij gedichten schreef met een vriendin M. Heemskerk’. Toch hebben alleen de eerstgenoemde vrouwen een lemma. Of dit te maken heeft met puur toeval of de volgorde van belangrijkheid is niet duidelijk en waarschijnlijk ook niet meer te achterhalen. Toch wekt de tekst van deze lemmata niet de indruk dat de een belangrijker wordt geacht dan de ander. Om nog even terug te komen op het laatste voorbeeld; het komt regelmatig voor dat er een expliciete vermelding gemaakt wordt van vriendschapsbanden tussen vrouwen. Opmerkelijk is dat ik dit alleen bij schrijvende vrouwen ben tegengekomen. Bijvoorbeeld in het lemma van Rosiana Coleners staat: ‘zij was eene vriendin van Anna Bijns, die zij in het refereinen maken niets toegaf’. Of Cornelia van der Veer, ‘bekend door het werkje dat zij gemeenschappelijk met hare vriendin Catharina Questiers (…)in het licht gaf’. De dichteres Cornelia van der Hoop ‘was te Dordrecht geboren en een vriendin van Margaretha Godewijck’. Veel schrijvende vrouwen hadden een vriendschap met een ‘lotgenoot’ waarvoor en met wie zij schreven of hielden contact met andere schrijfsters en dichteressen. Volgens Riet Schenkeveld-van der Dussen waren juist voor schrijvende
18
vrouwen de relaties met hun vriendinnen zeer belangrijk. Deze relaties hebben bijna allemaal gemeenschappelijk, dat de vriendinnen ook kunstgenoten zijn. Blijkbaar konden zij onder elkaar het beste vriendschap en dichterschap beoefenen zonder steeds het gevoel te hebben zich in de mannelijke dichterswereld te moeten invechten. Door hun uitzonderingspositie als schrijvende vrouwen in een ‘mannenwereld’ zochten zij steun en vriendschap bij elkaar. Ze schrijven gedichten voor elkaar en lezen elkaars werk. 8 Het bekendste voorbeeld van zo’n ‘literaire’ vriendschap is natuurlijk die tussen de al eerder genoemde Elisabeth Bekker-Wolff en Agatha Deken. Zij hebben ‘beiden vervolgens onafscheidelijk zamen gewoond, geleefd, gearbeid en lief en leed gemeenschappelijk gedragen (…) tot beider bijkans gelijktijdigen dood toe’. In het NNBW komen geen ‘gedeelde’ lemmata voor. Wel staan er in het register een ‘Herman en Salome Sticken’. Dit leek op een gedeeld lemma, maar bij nader inzien bleek dat vader en dochter ieder een eigen lemma hebben. Wat in beide naslagwerken wel voorkomt is dat er in een lemma een korte levensbeschrijving van een andere vrouw gegeven wordt. Bijvoorbeeld in het lemma van Dorothea Gsell-Graff, schilderes en dochter van Maria Sibylla Merian, vond ik ook een levensbeschrijving van haar oudere zuster Johanna Maria Helena. In het BWN heeft zij echter wel een eigen lemma als Johanna Helena Graaft. Dit in tegenstelling tot haar zuster Dorothea die in het BWN slechts zijdelings genoemd wordt onder Merian, in het lemma van haar moeder, waarin vermeld staat dat zij ‘ook in het Hebreeuwsch bedreven was’. Ook in het lemma van Dyveke wordt het merendeel van de tekst opgeslokt door haar moeder, de Amsterdamse fruitverkoopster Sigbrit Wijlnis, die haar mooie dochter wist te slijten aan de Deense kroonprins; deze liet moeder en dochter naar Kopenhagen komen en zette ook na zijn huwelijk ‘zijne misdadige betrekking met Dyveke voort, terwijl hare moeder door haar verstand en geest den vorst geheel beheerschte, en het bestuur des rijks geheel in handen kreeg’. Ook na de dood (vergiftigde kersen) van haar dochter behield Sigbrit haar invloed en ‘besteede die op eene heilzame wijze, ten nutte, onder anderen van het openbaar onderwijs, en ter bevordering van handel en nijverheid’. Je vraagt je af waarom Sigbrit geen eigen lemma heeft. De schrijver A.den Hartog heeft over Sigbrit zelfs een 525 pagina’s tellende roman geschreven, Sybrech Willemsdochter. Ook is er nog een groep ‘per ongeluk’ of ‘bij toeval’ gevonden vrouwen. Dit zijn de vrouwen die in het register niet zodanig als vrouw te herkennen zijn en die onder hun achternaam staan met alleen hun initialen. Was het bij J.Sardet nog duidelijk dat zij een vrouw moest zijn door de verwijzing ‘geboren Wouters’, bij de namen C.M.Rutgers van Rozenburg en F.J.d’Alsace de Boussu valt uit niets af te leiden dat het hier wel eens om vrouwen zou kunnen gaan. Deze vrouwen heb ik hoofdzakelijk ontdekt doordat ik het hele boek aan het nazoeken was op vrouwennamen en een vermelding zag als ‘schilderes’ of ‘dichteres’ of de toevoeging: echtgenote van die en die (en dan een mannennaam) of dochter van. Vaak heb ik deze vrouwen ook gevonden omdat ze op dezelfde pagina stonden als een andere vrouw: J.E.van Meerten heb ik bij toeval gevonden doordat ze op dezelfde pagina haar lemma heeft als Anna Barbara van Meerten. Houbraken, zonder initialen of voornaam, bleek een zuster te zijn van Antonia Houbraken die op dezelfde pagina ook een lemma had. In de registers waren ook nog afgekorte namen te vinden die zowel aan een man als aan een vrouw zouden kunnen toebehoren: Jac.Corn Huntum zou net zo goed een Jacoba Cornelia als een Jacob Cornelis kunnen
19
zijn, net zoals achter Hel. Hutschenruyter een Helena als een Helmut schuil had kunnen gaan. De registers, vooral die van het BWN, zijn niet geheel zonder fouten. Een paar keer bleken vrouwennamen toch mannennamen te zijn: Alberta moest Albertus zijn, Cornelie was Cornelis en Antonia bleek een Antonis te zijn. In de registers wordt dus niet altijd aangegeven of het om een vrouw gaat, maar dit is slechts een kleine minderheid. Gewoonlijk wordt juist zeer duidelijk gemaakt dat het een vrouw betreft. Bijvoorbeeld door ze aan te duiden als ‘mevrouw’ of ‘jufvrou’ zoals mejufvr. Bouhon, Jufrouw Dina, mevrouw Hamburger, madame Lisiewiska of ‘joffrou’ Uytenbroek, waarmee in elk geval duidelijk wordt gemaakt dat het vrouwen zijn en niet zozeer wat hun burgerlijke staat is. ’Joffrou’ bijvoorbeeld werd gebruikt als aanspreektitel voor adellijke dames; ‘joffrou’ Uytenbroek is dan ook een jonkvrouw. Ook de aanspreektitels ‘juffrouw’ en ‘mevrouw’ zeggen niet altijd iets over de al dan niet gehuwde staat van de aangsprokene, maar meer over hun sociale status. Terwijl menige jongedame voor het gemak werd aangesproken met ‘freule’, ook als zij dat eigenlijk niet was, werden getrouwde vrouwen uit het volk niet als ‘mevrouw’ maar als ‘juffrouw’ of zelfs ‘vrouw’ aangesproken. 9 Juffrouw Dina, oftewel Dina Jans, is hier een voorbeeld van; zij was dienstbode geweest voordat zij bekend werd als ‘Dominé Dina’ en was in 1687 getrouwd met de landbouwer Isackse de Groene en in 1696 met Steven Anthonisz. Dane. Bij mannen is een dergelijk onderscheid ondenkbaar. Mannen worden niet zodanig als man omschreven: nergens heb ik de voorvoegsels ‘meneer’ of ’jongeman’ of iets dergelijks gevonden. Wel wordt aangegeven of we te maken hebben met een baron, graaf of jonkheer, maar dat zijn adellijke titels en die worden ook bij vrouwen vermeld, zoals bijvoorbeeld ‘Christina, burggravin van Leiden’. Het is opnieuw een onderstreping dat vrouwen meer uitzondering dan regel waren. Een ander voorbeeld hiervan zijn de lijsten van medewerkers aan het begin van elk deel van het NNBW: De vrouwen zijn te onderscheiden aan het predikaat juffrouw of mevrouw. Tussen de medewerkers is er bijvoorbeeld een P.J.Blok en een jufr.J.M.Blok. Bij het nazoeken van beide lijsten kwamen nog een vrij groot aantal ‘verborgen’ mannen tevoorschijn. Eeltje, Anne, Anske, Aucke, Cornelie, Hermine, Gemma en Neeltje, Maria Jacoba, Popke, Eliza, Wapke, Ritske, Lieve en Constantia, om er maar een paar op te noemen, zijn namen achter welke we een vrouw zouden vermoeden maar die in deze gevallen aan mannen toebehoren. Soms is het gewoon niet meteen duidelijk of het een vrouw of man betreft. Bij de naam Ursela wordt ook eerder aan een vrouw dan aan een man gedacht: deze Ursela bleek ‘een verdienstelijk schilder’ te zijn. Ook het omgekeerde was het geval: Philippe Christine de Lalaing, blijkt, ondanks de eerste voornaam, die meer aan een man doet denken, een vrouw te zijn. Evenals Lubbe Peters, die toch geen man bleek te zijn maar ‘eene vuerige, oprechte maget’. Een bijzonder voorbeeld heb ik gevonden in Catharina van Zierikhoven, schrijfster van het ‘Volkoomen Neerlandsch kookkundig woordenboek: De Friesche keukenmeid en verstandig huishoudster’ uit 1772. Na het doorlezen van het lemma blijkt ‘zij’ helemaal geen vrouw te zijn, maar een man, Jacques Alexandre de Chalmot! Tot nu toe is hij de enige man, schrijvend onder een vrouwennaam, die ik ben tegengekomen in het BWN. Misschien dacht hij geloofwaardiger over te komen als ‘schrijfster’ van een kookboek. Vaker voorkomend zijn vrouwen die schrijven onder een mannennaam zoals bijvoorbeeld Ida Bonten, die haar gedichten en novellen schreef onder het pseudoniem ‘Johannes’ of Margaretha van Dijk die schreef onder de naam Christianus Constants.
20
Dan is er nog een zeer kleine groep, die ik ‘doodlopende namen’ heb genoemd. Dit zijn namen waarbij verwezen wordt naar een andere naam die er óf niet in staat óf weer terugwijst naar de eerste naam (een soort vicieuze cirkel). Bij Helena Judith de Bruin (onder Bruin) word verwezen naar Helena Judith Hilverdink. Er was wel een Hilverdink, maar geen Helena Judith, wel een Geertruida Jacoba met een verwijzing naar een zekere Geertruida Jacoba Grevelink. Er was inderdaad een Grevelink met de namen Geertruida Jacoba maar met een verwijzing naar Geertruida Jacoba Hilverdink! Een vrouw waarvan ik lange tijd gedacht heb dat ze ook tot deze categorie behoorde, is Hortense Eugènie de Beauharnais. Een verwijzing naar Saintleu was alles wat er stond. Maar in het hele BWN is geen Saintleu te vinden, noch een De Beauharnais. Per toeval kwam ik er achter dat zij de echtgenote was van Lodewijk Napoleon! Er was geen verwijzing naar Lodewijk Napoleon en wat de verwijzing naar Saintleu betreft: na zijn troonsafstand reisden zij als graaf en gravin de Saint Leu heel Europa door. Het kan zijn dat Van der Aa deze kennis als bekend veronderstelt bij zijn lezers, zodat zij toch wel weten waar ze moeten zoeken om haar te vinden. Maar het kan ook zijn dat er gewoon een fout gemaakt is en dat de verwijzing vergeten is. In het NNBW duurde het even voordat ik Isabella van Nassau gevonden had, die in het eerste deel, kolom 803 zou moeten staan. Maar er was geen Isabella van Nassau te vinden, helaas. Wel stond er een Elisabeth van Nassau, gedoopt Isabella. Geen ‘doodlopende naam’, maar wel een voorbeeld van de fouten die soms in de verwijzingen van het BWN kunnen staan, is het lemma van de schrijfster Betje Wolff. Samen met Agatha Deken vormde zij in de achttiende eeuw het schrijfstersduo Betje Wolff en Aagje Deken, welbekend van o.a. ‘De historie van mejuffrouw Sara Burgerhart’. Onder Deken heeft Agatha een eigen lemma waarin ook een grote plaats ingeruimd is voor Elizabeth Bekker oftewel Betje Wolff. Elizabeth heeft onder Bekker een eigen lemma. Maar onder Wolff (Elizabeth) staat een verwijzing naar Deken (Elizabeth)! De verwijzing naar haar eigen lemma was men kennelijk vergeten.
Vrouwen met een lemma in zowel in het BWN als het NNBW.
Nadat ik uiteindelijk beide biografische woordenboeken nagekeken had op vrouwen, kwam ik tot de volgende aantallen: In het BWN en NNBW hebben respectievelijk 616 en 484 vrouwen een eigen lemma. De vrouwen die twee, en in een enkel geval zelfs drie lemmata hebben, zijn geteld als één vermelding; het blijft immers dezelfde vrouw. Ze staan ook maar eenmaal in mijn lijsten. Het NNBW heeft echt veel minder vrouwen, vooral als je nagaat dat het NNBW, dat personen opnam die gestorven waren vóór 1 januari 1910, eigenlijk de beschikking had over veel meer vrouwen dan het negentiende-eeuwse BWN. De volgende stap was om te kijken welke vrouwen er wel zowel in BWN als in het NNBW staan, en welke niet. Opvallend is het grote aantal religieuzen in het NNBW. Hoewel er minder vrouwen te vinden zijn is er wel een groot deel hiervan abdis, non of begijn. Vrouwen uit het einde van de negentiende eeuw staan in het NNBW natuurlijk wel zoals bijvoorbeeld koningin Sofie en Anna Paulowna die niet in het BWN staan. Verder miste ik in het NNBW bijvoorbeeld een vrouw als Kenau Hasselaar, heldin van Haarlem, die toch wel beschouwd kan worden als een roemruchte vrouw, even-
21
als Maria van Schooten, ‘behorend tot de bende van vrijheidlievende vrouwen, verzameld door Kenau’. Ook de heldinnen Magdalena Moons, Leentgen Hubrecht, Mayken in den Hert en Catharina Rose en – wat later in de tijd- de dappere dienstmaagd Elsje van Houweningen, die meehielp bij de ontsnapping van Hugo de Groot, zijn allemaal niet meer terug te vinden in het NNBW. Ook een minder bekende vrouw zoals Truitje Roemer Visscher, zuster van Anna en Tesselschade, staat er niet in, evenals de schilderessen Anna en Sara, zusters van Rachel Ruysch. Toch heb ik uiteindelijk 177 vrouwen gevonden die in beide biografische woordenboeken een lemma hebben (zie bijlage 1). Gedeeltelijk kan het vervallen van deze namen in het NNBW natuurlijk te maken hebben met de, in hoofdstuk een al aangstipte, verwetenschappelijking van de geschiedschrijving waarbij een aantal ‘vaderlandse mythen’ sneuvelden omdat er niet voldoende eigentijdse historische bewijzen voor zouden zijn, zoals in het geval van Magdalena Moons. Al plaatst Els Kloek hier- terecht- de kanttekening bij dat vrouwengeschiedenis misschien eerder werd afgedaan als een legende dan bijvoorbeeld een (mannelijke) krijgsgeschiedenis. Omdat vrouwen in het verleden vrijwel geen toegang hadden tot de mannenwereld waarin de belangrijke beslissingen werden genomen, hebben zij geen kans gehad om hun stempel op de loop der geschiedenis te drukken. 10 Langzaam maar zeker verdwenen vrouwen uit de hiostorische canon en zakten de vergetelheid in. Net als bij de eerdere zoektocht naar vrouwen met een dubbel lemma, kreeg ik ook hier weer te maken met het probleem van dezelfde vrouwen die onder verschillende namen staan. Omdat in het NNBW meer vrouwen onder de naam van de echtgenoot staan of een dubbele naam hebben, zijn er veel vrouwen die onder een andere naam gezocht moesten worden. De link tussen Katharina Wilhelmina Schweickhardt uit het BWN en Kathrina Wilhelmina Bilderdijk-Schweickhardt in het NNBW valt zo gemakkelijk te leggen evenals die tussen Elisabeth Bekker en Elisabeth Wolff-Bekker en Josina Carolina, barones van Lynden, en Josina Carolina van Lijnden. En dat ‘mejufvrouw’ A.G.F Berg wel eens dezelfde vrouw als A.G.E.van den Bergh zou kunnen zijn, dat is ook nog niet zo moeilijk te bedenken. Wat meer moeite kost het om Adelheide of Aleid uit BWN te vinden in het NNBW: na wat leeswerk blijkt dat Aleid van Holland (3) te zijn. In deze gevallen kon het vergelijken van data en namen van ouders en echtgenoten pas uitsluitsel geven. In het NNBW heeft de schilderes Cornelia Lamme een lemma evenals in het BWN waar zij vermeld staat als Cornelia Scheffer, geboren Lamme. Maar in het NNBW staat ook nog een Cornelia Scheffer, schilderes en beeldhouwster. Daarom dacht ik aanvankelijk dat Cornelia Lamme en Cornelia Scheffer uit NNBW dezelfde persoon waren. Na onderzoek bleek dat niet zo te zijn en werd duidelijk dat Cornelia Scheffer een kleindochter is van Cornelia Lamme. Een ander voorbeeld is de Engelse koningsdochter Anna van Brunswijk-Lunenburg die dezelfde vrouw blijkt te zijn als Anna van Hannover. Moeilijker te vinden was Margarethe van Hennenberg die als Margaretha van Holland een lemma heeft in het NNBW. De legende gaat dat zij ’365 kinderen baarde in eenen dragt’, volgens het BWN. In het NNBW heeft men het over ‘de legende der 365 kinderen’ en verder zijn de namen van de vader (moeder werd niet genoemd) en de echtgenoot hetzelfde. Wat was er gebeurd? Margaretha van Hennenberg baarde, ten gevolge van een verwensing van een arme vrouw, op Goede Vrijdag 1276 365 kinderen ‘zoo groot als muizen’ die allen stierven nadat de jongens Johannes en de meisjes Elisabeth waren gedoopt.
11
Een laatste voorbeeld is Maria van York, koningin van Engeland en vrouw
22
van Willem III van Oranje, die in het NNBW een lemma heeft als Mary II Stuart. Hiermee probeer ik duidelijk te maken dat het vinden of zoeken naar vrouwen die zowel in het BWN als in het NNBW staan soms een ingewikkelde en tijdrovende klus was. Zoals we zien bestaat er tussen beide lexica dus grote verschillen in het aantal vrouwen dat een lemma heeft. Dat maakt de vraag interessant, welke maatstaven er zijn gehanteerd om personen voor opname in aanmerking te laten komen. Het BWN, zo vermeldt het schutblad, bevat de ‘levensbeschrijvingen van zoodanige personen, die zich op eenigerlei wijze in ons vaderland hebben vermaard gemaakt’. ‘Op eenigerlei wijze’ is blijkbaar een breed begrip voor de medewerkers van het BWN. Janneke van Liesvelt bijvoorbeeld is een ‘geportretteerde’, de verdienste van Catharina van Orliens is dat zij vermeld staat als een ‘geschaakte jonkvrouw’, Bantholomeuw Vertielt is de ‘maakster van een zonderling testament’ en in het lemma van Anna van Hattum wordt niet meer vermeld dan ‘zie over haar dit woordenboek’. Ik kan me moeilijk voorstellen dat die vrouwen zich echt ‘vermaard hebben gemaakt’ in ons land, wat niet wegneemt dat het goed is dat ze een plaatsje hebben gekregen want anders waren er nog meer vrouwen in vergetelheid geraakt, maar de reden lijkt mij soms wel heel erg mager. En wat te denken van bijvoorbeeld Maria de Medicis, koningin van Frankrijk? Ook zij heeft een lemma, alhoewel zij slechts korte tijd in Holland is geweest ‘om de bemiddeling der staten tusschen haar en haren zoon (Lodewijk XIII) te verzoeken’. Maar zoals dat gaat met hooggeplaatste personen, was haar komst niet geheel onopgemerkt gebleven want de dichter Casper van Baerle schreef ter gelegenheid van haar komst een Blyde inkomst der koninginne Maria de Medicis, ’t Amsterdam’. Zij moet zich in die korte tijd wel zeer ‘vermaard hebben gemaakt’ ! Of misschien is dit een voorbeeld van de letterkundige oriëntatie van het BWN: omdat er voor haar een lofzang geschreven is, krijgt zij een lemma? Toch, enigszins in strijd met het voorgaande, schrijft Van der Aa in het voorwoord dat het einde zoek is ‘als wij toch alle menschen, die den roem nagaat dat zij braaf en kundig in hun beroep waren, alle kolonels die groote vrienden van hunne vorst zijn geweest, en vooral allen, die zich verlaagd hebben om anderen in handen der justitie te leveren, wilden opnemen’. 12 Hij schrijft dit naar aanleiding van commentaar dat er in het Beknopt Biographisch Handwoordenboek van Nederland van J.C.Kobus en W. de Rivecourt personen voorkomen die in het BWN tevergeefs gezocht worden. Van der Aa maakt hier duidelijk dat het onbegonnen werk is om iedereen die goed werk aflevert of berucht is een lemma te geven. Wat moeten we dan denken van lemmata zoals die van de ‘verraadster’ Françoise Hennequin, van jonkvrouw de Lek die in de ban is gedaan in verband met de moord op Aleid van Poelgeest, en Catharina Glans, maakster van een grafschrift op ‘Mr.Six’? En nog valt het aantal vrouwen dat een lemma waard werd geacht volkomen in het niet bij het aantal mannen, als je bedenkt dat er ongeveer 26.000 lemmata geschreven zijn en dat ik ‘slechts’ iets meer dan zeshonderd vrouwen heb gevonden. Gelukkig weten we van het NNBW wie er belangrijk genoeg was om in aanmerking te komen voor een lemma en wie men uit kon sluiten als totaal onbelangrijk. Molhuysen legt namelijk in een Mededeeling, gedaan in de maandvergadering van de Maatschappij der Nederlandsche Letterkunde, uiteen wat de doelstellingen zijn van het NNBW, door hem ‘den nieuwen Van der Aa’ genoemd. Behalve geboren Noord-Nederlanders zullen ook ‘vreemdelingen’ die in Nederland hebben vertoefd, en die van invloed zijn geweest op de ontwikkeling van ons volk óf een staatkundige rol hebben
23
gespeeld, beschreven worden. Personen zoals bijvoorbeeld Alva en Leycester zullen daarom wel degelijk beschreven worden, al zal de periode voor hun komst en na hun vertrek slechts summier worden behandeld, en zal de tijd, die zij hier doorbrachten, even uitvoerig worden besproken alsof zij geboren Nederlanders waren. Evenals bijvoorbeeld bij buitenlandse prinsessen als Charlotte van Bourbon en landvoogdessen als Margaretha van Oostenrijk. Ook Napoleon heeft een lemma in het NNBW. Hoewel hij niet voldoet aan de definitie die Molhuysen geeft, komt hij wel in aanmerking voor een lemma want ‘het zou toch vreemd zijn, indien de eenige keizer, dien wij in lateren tijd gehad hebben, niet in ons boek te vinden ware’. 13 Ook de Franse calvinist Jean de l’Espine kwam in aanmerking voor een lemma hoewel hij niet van hollandse afkomst en zelfs nooit in Holland is geweest. Maar ‘toch mag hij hier niet ontbreken, omdat hij door vertalingen van verschillende zijner talrijke werken over dogmatische en ethische godgeleerde onderwerpen in ons land invloed heeft uitgeoefend en zijn naam in Fransche biografische woordenboeken niet voorkomt’. Volgens Molhuysen moet een biografisch woordenboek vooral informatie geven over die personen, waarover de gegevens niet zo voor het oprapen liggen. Want als hij een keuze zou moeten maken tussen twee uitersten: of de verschillende levens inkrimpen om daardoor het aantal minder belangrijke personen te kunnen uitbreiden, óf het aantal te behandelen personen verkleinen en ‘groote’ levens van de meer bekende personen geven, dan zou hij zich geen moment bedenken, maar de eerste optie kiezen: ‘Want men kan in een biografische woordenboek beter een leven van Erasmus missen dan van zijn vrij onbekende leermeester Cornelius Aurelius. Ik beweer niet dat een biografisch woordenboek zonder Erasmus een goed woordenboek is, maar indien men over hem iets weten wil, dan staan ons tien boeken voor een ten dienste. Maar geheel anders is het, als men met personen van den derden of vierden rang te doen heeft; waarover de gegevens niet zoo voor het grijpen liggen’. 14 Dit is feitelijk ook wat Leslie Stephen, eindredacteur van het DNB, vond. De waarde van een biografisch woordenboek werd volgens hem niet bepaald door de levensbeschrijvingen van de ‘grote mannen’ die erin staan: ‘Nobody needs to look at Addison or Byron or Milton in a dictionary. He can find fuller and better notices in every library’. 15 Het zijn juist de biografieën van de zogenoemde ‘second-rate people’ die de belangrijkste lemmata vormen in een biografisch woordenboek.
Lemmata volgens Gabriëls, het NNBW en BWN.
Lemmata zijn korte en beknopte levensbeschrijvingen die een goed beeld moeten schetsen van de betreffende persoon. Het zijn, zoals Gabriëls het treffend noemt, ‘portretten in miniatuur’. 16 Gabriëls is eindredacteur van het huidige Biografisch Woordenboek van Nederland, ook afgekort tot BWN,
24
waarvan het eerste deel in 1978 is verschenen en dat verder gaat waar het NNBW is opgehouden. In principe komen alleen personen, overleden ná 1910, in aanmerking voor een lemma. Volgens Gabriëls moet elke biografie bestaan (zou moeten bestaan) uit drie onderdelen: het genealogische kader, de tekst en het zogeheten A.P.L.-gedeelte, waarmee bedoeld wordt: Archiefbewaarplaatsen, Publicaties van de betrokkene en Literatuur over de betrokkene. Het A.P.L.gedeelte heeft een dubbele functie: ten eerste verwijst het de gebruiker naar bronnen en literatuur en ten tweede dient het als een soort algemene bronvermelding aangezien er niet met noten wordt gewerkt. Kortom, voor meer informatie over de betrokkene is het A.P.L.-gedeelte van belang. In het genealogische kader staan of horen te staan de officiële (familie)naam en voornamen van de betrokkene zoals vermeld in de registratuur, een korte functieaanduiding, de geboorte- en overlijdensplaats en –datum en verder de naam van de echtgenote of echtgenoot, de huwelijksdatum en het kindertal. Het tekstgedeelte is het belangrijkste onderdeel van ieder lemma en moet een strikt chronologische opbouw hebben: het moet een van geboorte naar dood lopend betoog zijn met aan het eind een korte evaluatie van de invloed, waardering en betekenis van de beschreven persoon, aldus Gabriëls. De tekst van een lemma moet bondig, overzichtelijk én, ook niet geheel onbelangrijk, leesbaar zijn. Het dient een goed lopende tekst te zijn, met natuurlijke overgangen en liever niet geschreven in een ‘in-memoriamtoon’. Belangrijke elementen in het tekstgedeelte zijn het ‘saillante detail’, een uitspringend detail zoals een historische anekdote of een pakkend citaat, en de zogenoemde ‘faits divers’, interessante losse feitjes die een lemma diepte moeten geven. Redenen om deze elementen te gebruiken zijn, ten eerste, om de beschrevene op een heel directe wijze te typeren en ten tweede om op die manier dat ene lemma tussen al die andere lemmata in de herinnnering van de gebruiker te doen beklijven. Verder is ook objectiviteit belangrijk bij het schrijven van een lemma: Het is niet nodig de betrokkene te verheerlijken of te verketteren óf om er een karikatuur van te maken.
17
De lemmata van het DNB moesten volgens Stephen aan ongeveer
dezelfde eisen voldoen: beknopt, bondig, leesbaar, objectief én levendig, met anekdotes en typerende citaten. Kortom: ‘a lucid and condensed narrative’, zó moesten de lemmata zijn! 18 De bedoeling van het NNBW is om inlichtingen over de lotgevallen van belangrijke personen te geven en de bronnen voor verder onderzoek aan te wijzen. Volgens Molhuysen, zo schrijft hij in zijn ‘Meededeling’, moeten de levensbeschrijvingen een beknopt overzicht over het leven van de beschrevene geven, met veel data en feiten. Elk artikel moet beginnen met de familienaam en voornamen voluit geschreven, datum en plaats van geboorte of doop en datum en plaats van overlijden. Beknoptheid en leesbaarheid zijn belangrijk: namen van de maanden kunnen afgekort worden als Jan. en Feb. In plaats van ‘geboren’ en ‘overleden’ gebruikt men ‘geb.’ en ‘overl.’. Bij data kan men een cijfer geven, dus ‘’ 15 jan. 1524’’, in plaats van ‘’den 15den januari 1524”. En om eenheid te krijgen moeten de artikelen geschreven worden in de, toentertijd, meest gebruikelijke spelling, die van De Vries en te Winkel. 19 Bibliografische gegevens zijn belangrijk, zij moeten een beeld geven van de letterkundige betekenis van een persoon, maar het is niet nodig dat van elk artikeltje, dat iemand geschreven heeft, melding wordt gemaakt, of hoe dikwijls een boek werd herdrukt. De artikelen mogen dus niet geschreven worden in telegramstijl, maar ook niet met onnodige ‘stijlbloempjes’: ‘men behoeft niet door een † of een * met een datum en jaartal aan te geven, dat
25
iemand op dien dag is gestorven of geboren, maar men moet ook niet iedereen ‘’ het levenslicht laten aanschouwen’’ of ‘’ den laatsten adem uitblazen’’. 20 Een voorbeeld van dit laatste is te vinden in het lemma van Maria van Oostenrijk: ’Maar verder dan Cigales heeft zij het niet gebracht; haar kwaal greep haar ten hevigste aan, daarbij aanhoudend koorts en, na met veel devotie de sacramenten te hebben ontvangen, tot het laatst toe volkomen bij zinnen, heeft zij haar vruchtbaar, schoon moeilijk leven beëindigd (18 Oct.)’. Hierbij vergeleken is het BWN een stuk soberder: Maria van Oostenrijk ‘eindigde hare dagen den 18 october te Cigales bij Valledodid’. Maar dit voorbeeld is een uitzondering. Vergelijking laat zien dat juist het BWN gebruik maakt van stijlfiguren. In het BWN staan meestal de geboorte- en sterfdatum niet vooraan, maar is het zoeken. En ook niet elk lemma heeft een logisch verloop: sterfdatum staat hier gewoonlijk ergens onderaan. Bijvoorbeeld in het lemma van Francijntje de Boer wordt begonnen met de namen van de ouders, wie en wat zij waren, daarna wordt haar geboortedatum genoemd, ’den 18den October 1784.(aan het afkorten van data wordt in het BWN meestal niet gedaan) Daarna, in dezelfde alinea, wordt een heel korte levensbeschrijving gegeven: zij was weinig naar school geweest, tot haar negende of tiende, daarna was zij ‘tot den dienstbaren stand bestemd’. Daarachter, keurig in chronologie, staat haar sterfdatum; 7 maart 1852. De volgende alinea verhaalt over haar dichttalent; hoe en wanneer zich dat ontwikkelde en de werken die zij gepubliceerd heeft. Daaronder in een kleiner lettertype, het bronnengedeelte. Het lemma van bijvoorbeeld de dichteres en ‘vriendin van Katharyna Lescaille’, Anna Maria Pauw, is niet zo uitgebreid: geboorte- en sterfdatum, namen van ouders of andere verwanten ontbreken. In de lemmata van het BWN is het vaak zoeken naar de reden waarom de betreffende vrouw een lemma heeft. Het is niet meteen duidelijk of zij bekend was als dichteres, schrijfster, actrice of dat zij getrouwd was met Willem van Oranje. In het NNBW komt vaker voor dat de ‘reden van roem’ in het begin wordt vermeld. Bijvoorbeeld ‘ Adriana van Reede van Saesvelt, abdis van het Munster te Roermond’ en ’Elisabeth van Someren, geboren Vervoorn, dichteres’. Maar ook dit is lang niet altijd het geval. Bijvoorbeeld in het lemma van Elisabeth van den Hove wordt eerst een complete levensbeschrijving gegeven met allerhande onnodige details (geen saillante details, dat is zeker) zoals het feit dat een van haar broers priester werd en dat zij trouwde met Hendrik Bruynincx, ‘den zevenden zoon van een ervaren koopman, wiens zes andere zoons den geestelijken stand omhelsd hadden’. Pas na de vermelding van haar overlijden en de plaats waar zij begraven ligt, de kerk van O.L.Vrouw in Dendermonde, wordt de ‘reden van roem’ genoemd: Elisabeth was een dichteres! Ook in het lemma van de schrijfster Maria van Zuylekom is het zoeken naar de reden die pas aan het einde vermeld wordt: ’Zij was lid van het Haagsche en het Utrechtsche Kunstgenootschap en schreef’. In het voorwoord van het eerste deel van het BWN schrijft Van der Aa dat hij kritische opmerkingen heeft gekregen dat sommige artikelen in verhouding tot andere nogal lang uitgevallen zijn ‘terwijl men andere weder als eenigzins stiefmoederlijk behandeld, beschouwt’. Zijn antwoord hierop is, dat dit grotendeels te wijten is aan de ‘meerdere of mindere bouwstoffen, welke bij de bewerking van een of ander artikel voorhanden zijn; terwijl we tevens meenen, dat over die personen, omtrent wie men elders niets of ten minste zeer weinig aantreft, wel eenigzins breedvoeriger mag worden uitgewijd, dan over hen die algemeen bekend zijn en die men in alle woordenboeken 21 aantreft’ . Er bestaan dus grote verschillen tussen de lengte van de lemmata. De omvang van een
26
lemma wordt bepaald door de betekenis van de persoon in zijn historische context en de mate waarin de betrokkene zich ‘in ons vaderland vermaard heeft gemaakt’. Het is daarom ook logisch dat bijvoorbeeld Margaretha van Parma, landvoogdes over de Nederlanden, een groter lemma heeft( iets meer dan drie kolommen) dan een vrij onbekende dichteres als Johanna Othonia Mayaart, wier lemma uit vijf regels bestaat. De gemiddelde biografie in het twintigste-eeuwse BWN beslaat ongeveer anderhalf tot twee pagina’s, en maximaal zo’n 2500 woorden, wat ruim drie pagina’s is. Volgens Molhuysen zou de maximale omvang van een lemma 5 á 6 kolommen moeten zijn voor de allerbelangrijkste personen, terwijl verreweg de meeste artikelen zullen moeten volstaan met enkele regels, met een halve of hoogstens een hele kolom (75x38 letters). 22 Naarmate de persoon een belangrijkere rol heeft gespeeld, zal een langere of kortere uiteenzetting over zijn betekenis nodig zijn: ‘De Roomsch-Koning Willem III, graaf van Holland, zal met ongeveer één kolom tevreden moeten zijn, net als Floris V, hertog Albrecht moet het met minder doen, evenals Adelbold en Jan van Arkel, bisschoppen van Utrecht; prins Willem I zal in hoogstens vijf kolommen beschreven moeten worden, Maurits en Frederik Hendrik in drie, Willem III eveneens, Willem II kan met één kolom volstaan. Erasmus zal drie of vier kolommen moeten beslaan (…). Const. Huygens zal wegens zijn lang leven en veelzijdige werkzaamheid 3 kolommen mogen hebben; zijn gelijknamige zoon een halve, zijn zoon Christiaan daarentegen vier, Spinoza drie, Voetius drie.(..) Men zal bij den een zijn buitengewoon belangrijke loopbaan, bij den ander zijn lang leven, bij den derde zijn veelzijdige werkzaamheid in aanmerking moeten nemen’. 23 We moeten bij het bovenstaande niet vergeten dat Molhuysen dit in 1909 schreef, voordat men was begonnen met het schrijven van lemmata: een vaste maat voor de lengte van een artikel was er nog niet. Slechts bij benadering kan worden opgegeven, hoe groot elk artikel zal mogen zijn. Constantijn Huygens, zoon van, heeft inderdaad een lemma van een halve kolom. Zijn vader echter heeft een lemma, iets groter dan vier kolommen, in plaats van het bovengenoemde maximum van drie kolommen. Christiaan Huygens heeft 5 ½ kolom gekregen in plaats van de vastgestelde vier kolommen. Aan de levensbeschrijving van Willem I is maar liefst 7 ½ kolom gewijd. Erasmus echter komt er bekaaid af met een lemma dat maar iets groter is dan twee kolommen in plaats van de beloofde drie of vier kolommen. Maar deze lemmata zijn nog klein vergeleken met de echt lange levensbeschrijvingen: Thorbecke bijvoorbeeld heeft een lemma van 20 kolommen, Maria, aartshertogin van Oostenrijk en koningin van Hongarije, gouvernante der Nederlanden, heeft zelfs een lemma van 30 kolommen! Maria van Bourgondië werd 14 kolommen waard geacht en Margaretha van Oostenrijk 21 kolommen. Volgens Fenwick was het over het algemeen zo dat ’articles on women tended to be shorter than those on men, or were merely appended to longer articles on male family members’. 24 Er zijn natuurlijk wel lemmata van bepaalde vrouwen die lang tot erg lang zijn: in het BWN zijn dat bijvoorbeeld de lemmata van Jacoba van Beieren (drie kolommen), Maria van Oostenrijk (iets meer dan drie kolommen), Anna Maria van Schurman (vier en een halve kolom) en Maria Tesselschade
27
Visscher (meer dan twee kolommen). Er zijn natuurlijk ook mannen die hele korte lemmata waard werden geacht of waarover niet meer informatie voorhanden was, zoals bijvoorbeeld de beeldhouwer Johannes du Sart wiens lemma iets meer is dan één regeltje. Maar in het algemeen, uitzonderingen daargelaten, zijn ook in het BWN en NNBW de lemmata van vrouwen een stuk korter dan die van mannen of van hun mannelijke familieleden. De kunstenares Cornelia Scheffer bijvoorbeeld heeft een veel korter lemma dan haar echtgenoot en zoon die respectievelijk hun lemma voor en achter haar hadden. Blijkbaar was er meer over mannen te vinden. Bovendien speelden mannen nu eenmaal een grotere rol in het openbare, culturele en politieke leven, terwijl vrouwen in de loop der tijd nauwelijks de gelegenheid hebben gehad om hun stempel op de loop de geschiedenis te drukken en zodoende hun sporen na te laten. Bovendien, zo stelt de Maastrichtse hoogleraar vrouwen- en genderstudies Maaike Meijer, werden vrouwen eerder vergeten, wat onder andere ook de reden is dat bepaalde vrouwen verdwenen zijn in het NNBW. Uitzonderingen zijn de lemmata van Maria Tesselschade, die in het NNBW een lemma heeft van bijna vier kolommen, en haar zuster Anna, wier lemma twee kolommen en elf regels beslaat. Beide lemmata zijn langer (in het geval van Anna maar 11 regels) dan dat van hun vader, Roemer Visscher, wiens lemma uit twee kolommen bestaat. Het kortste lemma van een vrouw dat ik heb gevonden staat in het BWN (en daar hebben veel vrouwen heel korte lemmata) en behoort toe aan de al eerder genoemde Anna van Hattum. Over haar wordt alleen vermeld: ‘Zie over haar dit woordenboek, 3e deel bl.751’. Er wordt niks over haar vermeld, zelfs niet de reden waarom zij een lemma heeft, en wat er met ‘dit woordenboek’ bedoeld wordt, is ook niet duidelijk. ‘De tweede aanmerking’, zo gaat Van der Aa verder in zijn voorwoord,’ was dat men het niet aangenaam vond, zoo voor het oog, als bij het lezen, dat de aanhaling der bronnen onder elk artikel in even groote letter als de tekst voorkwam. Hoewel dit eigenlijk meer den drukker aangaat dan ons, hebben wij, zodra ons die aanmerking gemaakt werd, voorgesteld ook dit in het tweede en volgende deelen te veranderen, hetwelk dan ook zal geschieden’. 25 Ja, bij de letter A van het BWN staat het bronnengedeelte nog in dezelfde grootte als de tekst zelf, wat inderdaad verwarrend is, en ook wordt er geen regel open gelaten tussen de tekst en het bronnendeel, zodat het geheel vrij onoverzichtelijk is en moeilijk te onderscheiden van het tekstgedeelte. Zoals beloofd is dit bij de B veranderd: vanaf dan staan de bronnen en literatuur ook in een iets kleiner lettertype gedrukt, zodat het duidelijk anders is van de rest van het lemma en is er een regel open tussen de tekst en de rest, wat de overzichtelijkheid toch wel ten goede komt. Hoe is dit in het NNBW geregeld? Het lettertype van het bronnen- en literatuurgedeelte is hier niet kleiner dan dat van de rest van de tekst. Wel wordt er begonnen met een nieuwe alinea zodat het toch wel duidelijk is dat er een nieuw deel komt. In de ‘regelen voor de samenstelling der artikelen’ beschrijft Molhuysen ook hoe een lemma er typografisch gezien uit moet komen te zien: Vet gedrukt wordt de (familie)naam, waarmee het artikel begint; hierop volgen de voornamen in gewone druk tussen ( ); de in de tekst genoemde personen, die geen eigen lemma krijgen zoals de namen van de vader, moeder, man of vrouw, pseudoniemen en verder de namen der schrijvers in de bronnenopgave worden g e s p a t i e e r d weergegeven. Cursief gedrukt staan alle titels van boeken, zowel de bronnen als de werken van de beschrevene. Bij elke boektitel wordt de plaats (verkort) en het jaar van uitgifte vermeld. Vermelding van formaat kan achterwege blijven, tenzij dit het enige middel is om twee uitgaven te onderscheiden.
28
26
Ditzelfde geldt voor het
BWN waar de namen van ouders en echtgeno(o)t(e) etc. gespatieerd zijn weergegeven. Vet gedrukt de (familie)naam, de eventuele voornamen tussen haakjes en alle titels van boeken en geschriften staan in een cursief gedrukt. Wat opvalt aan het bronnengedeelte is dat deze in het NNBW vaak uitgebreider zijn dan in het BWN, waar vaak maar één bron wordt gegeven. Zoals bijvoorbeeld bij kunstenaressen zoals de tekenares Maria van Cuyck, waar alleen verwezen wordt naar het kunstenaarslexicon van Kramm, of het lemma van de dichteres Petronella van Egeren waarin slechts verwezen wordt naar het Nieuw Woordenboek van Nederlandsche Dichters van Van der Aa. In beide naslagwerken heeft de kunstares Maria Strick een lemma en beide schrijvers hebben gebruik gemaakt van Kramm. Maar in het BWN is dat de enige bron, terwijl Blok nog naar andere bronnen verwijst waaronder het Niederländischen Künstlerlexicon van Würzbach. Het BWN vermeldt alleen: ‘er bestaat een plaat gr. In fo, waarop is voorgesteld Mozes de Tafelen der wet voor zich houdende, waarop de X geboden, op de zijstukken Bijbelteksten, uitmuntend door haar gesneden. Deze tekst is vrijwel letterlijk uit Kramm overgenomen: ’Ik bezit eenen plaat, gr. in fo, waarop is voorgesteld Mozes, de Tafelen der Wet voor zich houdende, waarop de X Geboden, terwijl er op de zijstukken Bijbellteksten enz. uitmuntend door HAAR gesneden zijn’. 27
Zoals we hierboven kunnen lezen, kregen Van der Aa en de redactie nogal wat opmerkingen van derden over dingen die beter of anders hadden gemoeten. Van der Aa schrijft in het ‘voorberigt’ bij het eerste deel dat elke menselijke arbeid zijn gebreken heeft en daarom bloot staat aan kritiek. Twee van deze kritiekpunten, of ‘aanmerkingen’ zoals Van der Aa ze noemt, ‘kwamen ons zoo juist voor, dat wij dadelijk besloten, die in het tweede deel te verhelpen’, en dat waren de twee boven genoemde kritiekpunten betreffende de lengte van lemmata en de lettergrootte van de genoemde bronnen. 28 Dit was niet de enige kritiek die de schrijvers te verduren kregen. Andere opmerkingen hadden betrekking op het niet opnemen van deze of gene persoon, die men bijvoorbeeld wel in een ander woordenboek had aangetroffen, bijvoorbeeld bij De Chalmot, en niet in het BWN. Vrij sarcastisch is het antwoord hierop van Van der Aa: ‘Hierop zouden wij kunnen antwoorden met eenen eenvoudige verwijzing naar ons prospectus, voor hen die dit niet bij de hand hebben, zullen wij echter de daarop betrekkelijke woorden hier afschrijven. Zij luiden: ’’Wij zullen ons echter bepalen tot mannen die of in ons vaderland of in zijne koloniën geboren zijn, die het grootste gedeelte van hun leven daarin hebben doorgebragt, ofwel tijdens hun verblijf alhier op de lotgevallen van ons land eenigen invloed hebben uitgeoefend’’. Van hier dat wij van de bij Chalmot voorkomende Belgen die weglaten, welke nimmer in eenigerhande betrekking tot ons vaderland stonden’. 29 Vooral familiezaken lagen gevoelig. In 1874 liepen hierbij de gemoederen zelfs zo hoog op dat het tot een rechtszaak kwam tussen boekhandelaar J.J.van Brederode en baron Melvil van Carnbée. Aanleiding hiervoor was de ‘zogenoemde nieuwe uitgaaf van het Biographisch Woordenboek der Nederlanden’: enkele intekenaren waren ontevreden, waaronder de jonkheren Melvil van Carnbée en De Casembroot, omdat hun familieleden niet ‘wijdloopig en pompeux genoeg’ behandeld waren in het
29
BWN. 30 ’Alsof wij die familiën beroemd konden maken?!’, schamperde boekhandelaar Van Brederode in het Nieuwsblad voor den Boekhandel van mei 1875, waarin hij deze hele zaak heeft uitgemeten. Baron Melvil van Carnbée had in 1869 ingetekend op de nog voorhanden exemplaren van het BWN, maar wilde hier onderuit omdat hij zou zijn misleid door de ontvangst van afleveringen, waarop de woorden ‘nieuwe uitgaaf’ voorkwamen. Volgens Van Brederode echter was ‘dit nu een grove onwaarheid, de heer Melvil teekende in op de 4o editie, waarop die woorden niet voorkomen, terwijl de advocaat behendig een omslag der 8o editie binnensmokkelde, waarop die woorden wel staan, en toen die onwaarheid deed gelden’. Kantonrechter Greeve dacht hier echter anders over en achtte de vordering van Van Brederode op Melvil van Carnbée als niet bewezen verklaard. Van Brederode, die tegen het vonnis niet in verzet kon komen wegens ‘uitlandigheid’, was het niet eens met deze uitspraak maar ‘ik zal hier de valsche gronden daarvoor aangewend niet bestrijden, latende den Heer Baron aanvankelijk de treurige eer om zijne handteekening te kunnen weigeren te honoreren, en zich daardoor provisioneel eenige guldens te besparen’. Maar ‘het spreekt echter vanzelf dat ik daarop moet terug komen met al de mij gelukkig ten dienste staande middelen der publiciteit’. 31 Want Van Brederode heeft ook nog een vordering bij al de betrokken edelen en als de heer Melvil die vordering niet binnen twee maanden bij hem of deurwaarder Unterhorst heeft voldaan, dan zal ‘ik evenzeer tot uwe dagvaarding overgaan’. 32 Maar hiermee was de zaak nog niet afgelopen want jonkheer De Casembroot, ‘de aanlegger van dit verzet’, vroeg Van Brederode om van zijn intekening te worden ontslagen. Maar ‘niet geleerd hebbende om een verzoek als een bevel te gehoorzamen, meende ik te mogen weigeren’, aldus Van Brederode. Op insinuatie van de deurwaarder betaalde de heer Casembroot onmiddellijk, misschien (tevergeefs) hopende daardoor buiten openbare oproeping te blijven. Een saillant detail: De Casembroot was de enige die op zijn besluit tot weigering terug kwam en zijn intekening wilde gestand doen, ‘hij, de aanlegger der oppositie! Dat klonk zonderling’, aldus Van Brederode 33 . Ook is er in hetzelfde nummer van het Nieuwsblad voor den Boekhandel een reactie opgenomen van hoofdredacteur Schotel van het BNW waarin hij verklaart dankbaar gebruik te hebben gemaakt van alle hem toegezonden of verstrekte bijlagen, ‘zoodat als enkele inteekenaars daarin van hunne familiën niet vermeld vinden hetgeen zij wenschten, dit alleen is te wijten aan hun verzuim van het inzenden der daartoe betrekkelijke bescheiden’. 34 Ook Molhuysen, Blok en de rest van de medewerkers van het NNBW kregen te maken met ‘goedbedoelde’ opmerkingen en hevige kritiek van buitenaf. De belangstelling voor het NNBW bleek zo groot te zijn dat De Wapenheraut een speciale editie uitbracht met ‘opmerkingen’, waarin allerlei grote en kleine fouten of vergissingen, ‘in een werk zoals dit overigens bijna onvermijdelijk’, verzameld stonden. 35 De bedoeling van de redactie was om er later dankbaar gebruik van te maken, zodra zij aan de ‘verbeteringen’ toe zouden zijn: Maar ‘wij kunnen dit evenwel niet beloven ten opzichte van die talrijke daar gemaakte opmerkingen en gegeven toevoegingen, die voor een genealoog van belang mogen zijn, maar in een biografisch werk als dit niet op hare plaats geacht kunnen worden. En nu wij toch van die opmerkingen spreken, is het misschien wenschelijk te verzoeken den toon, waarop ons en onzen medewerkers sommige feilen of
30
gewaande feilen onder het oog worden gebracht, eenigszins te verzachten: noch de aard dier feilen, noch de beteekenis dier opmerkingen geeft aanleiding tot af en toe vrij bittere of wel schampere uitvallen van den genealoog, die er aan het woord is’. 36 Kritiek, al dan niet gerechtvaardigd, was dus zeker niet ongewoon bij het samenstellen van een biografisch woordenboek. Gabriëls beschrijft hoe eindredacteur Leslie Stephen van het DNB overging tot het publiceren van lijsten met namen van mensen die in aanmerking kwamen voor een biografie. In het tijdschrift The Athenaeum zouden vanaf 1883 tweemaal per jaar, in de herfst en de lente, telkens zo’n 900-1000 namen worden voorgelegd aan de lezers. Na het verschijnen van deze lijsten stroomden de reacties binnen. Naast de brieven met bruikbare informatie en suggesties ontving men in de loop der jaren ook minder aangename post. Gabriëls geeft het voorbeeld van een geestelijke die een lijst stuurde met namen van zo’n 1400 auteurs van Anglicaanse hymnen, die volgens hem allemáál recht hadden op een biografie! 37 Verder waren er ook nog families die Stephen bestookten met verzoeken om obscure verwanten een plaatsje te geven en brieven van advocaten die dreigden met juridische stappen indien familieleden vooraf geen inzage kregen in de te publiceren biografieën. Want er zou maar iets in staan waar de familie aanstoot aan kon nemen of wat mogelijkerwijs de nagedachtenis van de overledene zou kunnen schaden. Ook het gepubliceerde resultaat zou in de loop der jaren aanleiding geven tot veel commentaar. Zoals bijvoorbeeld de klacht van iemand die zich het eerste deel had aangeschaft en nu merkte dat het papier waarop het tweede deel was verschenen, geen inkt opnam, zodat hij zich gedwongen zag zijn aantekeningen met potlood in de kantlijn aan te brengen, wat hij als zeer hinderlijk ervaarde. Andere kritiek had betrekking op de auteurs van bepaalde lemmata en ging over de lengte die aan bepaalde levensbeschrijvingen was toebedeeld, zowel te veel als te weinig bladzijden, en de wijze waarop sommige personen waren beschreven. Gabriëls geeft hier het voorbeeld van de weduwe van een officier uit het Brits-Indische leger die helemaal overstuur was want ‘my dear husband slew with his own sword fourteen sepoys in one battle. All India rang with the deed, and there is not a word about it in his biography’! 38 Bovenstaand citaat zou kunnen behoren tot de saillante details, als het in de biografie was opgenomen. Nu is natuurlijk de vraag of ‘saillante details’ en de interessante losse feitjes, ‘faits divers genoemd, ook in het BWN en het NNBW voorkomen en of deze ook gebruikt worden in de lemmata van vrouwen. Over de miniatuurschilderes Henriëtta Wolters- van Pee is geschreven dat haar roem zo groot was dat zelfs de Russchische Tsaar Peter de Grote en de koning van Pruisen, Frederik Wilhelm, haar in Amsterdam kwamen bezoeken. Beiden probeerden haar over te halen om, voor een goed salaris, zich in Sint-Petersburg of Berlijn te vestigen. Beide verzoeken werden door haar afgewezen en het verhaal gaat dat Henriëtta, niet wetende dat zij de koning van Pruisen voor zich had, zijn aanbod afwees met de woorden: ‘dat zij niets voelde voor die slaefsche handelswijs van de mensen, tegen wil en dank tot den krijgsdienst te dwingen, het geen vrijgeboren hollander verfoeylijk voorquam en dat zij en haar man slechts eenvoudige lieden waren die niet zouden dienen aan een hof; omdat rontborstige waarheit daer geen plaats had en dat noch zy noch haer man de kunst
31
van vleien verstonden, noch bequam waeren zich met hoofsche streken te behelpen, en, om al deze onvermijdelijke zeden van het slaefsche hofleven te ontgaen, een vast besluit genomen had nooit haare dage te eindigen aen eenig hof, daer zij haere vrijheit veel te lief toe had’. 39 Dit citaat uit De nieuwe schouwburg der Nederlandsche kunstschilders en schilderessen van J.van Gool uit de achttiende eeuw is, hoe saillant ook, niet terug te vinden in de aan haar gewijde lemmata in het BWN of het NNBW. J.M.Blok, auteur van haar lemma in het NNBW, maakt zelfs helemaal geen melding van beide bezoekers, noch van enig ander interessant feit afgezien van de opmerking dat zij ‘miniaturen schilderde op de manier van Rosalba’. Ook in het lemma in het BWN onder Pee is geen sprake van deze bezoekers, laat staan van iets anders dan een zeer beknopte levensbeschrijving: ’dochter van den vorige, werd 5 dec. 1692 te Amsterdam geboren, was eenen toen vermaarde schilderes in miniatuur. Zij huwde Herman Wolters en overleed 3 oct.1741. Haar portret bestaat, door Houbraken gegraveerd’. Alleen in het lemma onder Wolters in het BWN, worden deze bezoekers genoemd: ‘Czaar Peter en de koning van Pruisen Frederik Wilhelm vereerden haar met hunne bezoeken en poogden haar over te halen zich te Sint petersburg of Berlijn te vestigen(…)Zij bedankte hoffelijk en bleef te Amsterdam’. Toch wordt er in beide biografische woordenboeken wel degelijk gebruik gemaakt van leuke details en kleine feitjes, hoewel dit niet in elk lemma het geval is. Bijvoorbeeld Mayken Heermans die zich, nadat Den Briel door de Watergeuzen was ingenomen, beklaagd schijnt te hebben over ‘eene te stoute gemeenzaamheid van Lumey’ (aanvoerder van de watergeuzen, berucht om zijn woestheid en plunderingen), waarvoor zij gedagvaard werd voor de schepenen in Den Briel, die niets anders konden verklaren dat ‘Mayken nooyt kwaad van hem en sprak, maar altyd bly en vrolyk van hem scheydde; en dat hy haer nooyt handt oft vinger, mit ghewelt, hadt aangeraakt, en men van hem niets anders wist, gehoord of gezien hadt dan van een heer mit eeren’62. Of dit waar was of niet, vermeldt de biografie niet. Of in het lemma van Catharina van Orliens, een minderjarige jonkvrouw, die door Johan Diederik van Montaigne ‘met list en geweld’ werd geschaakt ‘en over de straat doen sleuren in een rijtuig’. Door woede over deze schandelijke daad werd er een grootscheepse klopjacht op de ontvoerder georganiseerd maar ‘dit alles belette echter niet, dat Montaigne eerlang en zoo men meent, in het kleed eener melkster met een melkkan op de rug, naar Bremen ontkwam’63. En wat te denken van het lemma van Elisabeth Wandscherer, een van de 17(?) vrouwen van de ‘koning van Sion’, Jan van Leiden? Toen de honger in de belegerde stad Munster groot werd, maar ‘de koning’ en de zijnen in overdaad leefde, kwam Elisabeth daartegen in opstand, zeggende dat het niet Gods wil kon zijn dat de arme lieden aldus verhongerden. Zij gaf haar sieraden terug en vroeg de stad te mogen verlaten. Dat mocht blijkbaar niet want we weten dat Jan van Leiden haar op 12 juni 1535 op de markt, in ‘den kring der andere vrouwen’, eigenhandig onthoofd heeft, waarbij zij het lied ‘’Den hoogen God alleen zij d’eer’’ aanhieven. Nog een interessant feit is ‘dat door een luim der historie van haar een sierlijk geborduurd muiltje bewaard is gebleven, thans in de ‘Friedenssaal’’ te Munster’. Ook behorend tot ‘fait divers’ zijn bijvoorbeeld de bijnamen die P.C.Hooft gaf aan Susanna van Baerle, de latere vrouw van Constantijn Huygens, zoals ‘Baereltgen’, ‘Gloorroos’, ’Clorinde’ of ‘Arbele’. En de dichteres en mystica Antoinette de Bourignon was blijkbaar
32
bij de geboorte ‘zulk een afschuwelijk leelijk schepseltje, dat hare nabestaanden in overweging namen om haar als een monster te smoren’. Maar vooral moet alles vermeden worden wat uit het standpunt van de beschreven persoon of diens naaste verwanten misschien van enig belang was, maar dat verder niemand kan schelen. Dus geen onnodige details.(dit is iets anders dan saillante details) Volgens Molhuysen is in dit opzicht Van der Aa veel te wijdlopig; ‘Wat kan het b.v. iemand schelen, of een of ander officier, wiens voornamen niet eens bekend zijn, ergens in een schermutseling 14 of 24 wonden heeft gekregen; wanneer bij van der Aa de levens van vele officieren, die den Tiendaagschen veldtocht hebben meegemaakt, leest, is het of men de oude snorrebaarden aan het haardvuur hun krijgsdaden hoort vertellen. Terwijl zij van het standpunt, waarvan zij den slag beschouwden, een totaal verkeerden indruk kregen van hetgeen in het algemeen om hen heen gebeurde. Dan krijgt men iets, dat misschien zeer leesbaar is, maar dat niet in een Biografisch woordenboek thuis behoort. Tot welke abnormale verhoudingen men op die wijze kan komen, bewijst het volgende voorbeeld uit Van der Aa. Terwijl prins Willem I nog geen 4 kolommen beslaat, de Koning-Stadhouder Willem III nog geen 2, heeft de heer Tette Baukes Veltman, die in 1833 als kapitein van het Indisch leger overleed, er 15 gekregen’. 40 Als we bijvoorbeeld de lemmata van Ada, Ada van Holland in het NNBW, met elkaar gaan vergelijken, dan valt op dat het lemma in het BWN meer dan drie keer zo groot is dan dat in het NNBW en dat er grote verschillen zijn in de manier waarop beide lemmata zijn geschreven. Het lemma in het NNBW, geschreven door Obreen is, hoewel minder interessant, wel een stuk duidelijker dan dat uit het BWN. Obreen schrijft:’ Ada van Holland, dochter van graaf Dirk VII en Aleid van Kleef, geb. omstr. 1185, overl. na 1226 en bij haar man in de abdij van Herckenrode begraven’. Het BWN: ‘Ada, de dochter van Dirk VII, Graaf van Holland, was na de dood van haren vader, in het jaar 1203, bestemd om hem in het gebied op te volgen’. haar moeder was Adelheid van Kleef, ‘eene moedige heldin, die zelfs een leger wist aan te voeren, maar daarentegen bezield was met eene onverzadelijke heerschzucht, waardoor zij hare eenige dochter, de ongelukkige Ada, in het verderf stortte’. Volgens het NNBW was Ada’s moeder, Aleid van Kleef ‘een zeer heerschzuchtige vrouw, die gedurende het leven en na den dood van haren gemaal grooten invloed had’69. Ada werd, zo schrijft Obreen, ’terstond na den dood van haren vader door hare moeder, die Dirk’s broeder Willem van de opvolging wilde uitsluiten, uitgehuwd aan Lodewijk graaf van Loon’70. Het BWN: Toen Graaf Dirk zijn einde voelde naderen wilde hij, naar het schijnt, zijnen broeder Willem de voogdij over Ada opdragen, doch Adelheide, die voor zich weinig goeds van die voogdijschap voorspelde, wist haar mans oogmerk listiglijk te verijdelen.(…) Lodewijk, de beoogde huwelijkskanidaat van Ada, kwam heimelijk naar Holland, waar hij zich schuil hield totdat Ada’s vader de geest zou hebben gegeven. Zo gauw de tijding van zijn dood kwam, haastte Lodewijk zich naar Dordrecht om te trouwen: ‘Men gunde zich geen tijd om ’s Graven lijk eerst ter aarde te bestellen, maar in het zelfde huis, waar het lijk van de landheer onbegraven stond, moest
33
zijne dochter haar trouwfeest vieren, hetwelk zelf plechtig en met groote pracht plaats had’. Het BWN weet niet precies wanneer Ada is overleden maar ‘lang evenwel schijnt zij haren echtgenoot niet overleefd te hebben. Alleen weet men dat zij bij Lodewijk te Herkenrade begraven is’. In het NNBW staat echter: ‘Zij overleefde haar echtgenoot, die 29 juli 1218 overleed, vrij lang, en leefde zeker nog in 1226’. Vaak is het BWN inderdaad wijdlopiger en minder nauwkeurig wat betreft feiten en data dan het NNBW, wat volgens mij een gevolg is van de –vooral in het laatste kwart van de negentiende eeuwvoortschrijdende verwetenschappelijking van de geschiedbeoefening. Het BWN legt vaker de nadruk op een smeuïge beschrijving van de te beschrijven persoon en een uitgebreide uiteenzetting van haar wel en wee, zoals bijvoorbeeld in het lemma van Adele, Adela in het NNBW, dochter van graaf Wichman van Hamaland. Volgens het BWN was Adela een gedrocht in menselijke gedaante: ‘zij was wraakzuchtig, hoogmoedig, wulpsch en tot alles wat slechts begeerten en lusten kan voeden, ongemeen genegen. Hare stem was schel en schreeuwend, zij gebruikte onbetamelijke woorden, haar gelaat tekende valschheid, en zij was zoo wispelturig, dat zij alle ogenblikken van voornemen veranderde’. Maar ook zij had haar goede kanten: ‘Alleen hare vlijt en handigheid worden zeer geprezen, want zij had altijd een groot aantal jonkvrouwen rondom zich, die haar in het weven, borduren en het vervaardigen van kostbare klederen behulpzaam waren’. Vergelijk dit met de beschrijving in het NNBW, geschreven door Blok: ’Adela was een begaafde, in borduurwerk ervaren, maar wreede, heerschzuchtige en twistzieke vrouw die verdacht werd hare zuster en haren eigen zoon uit het eerste huwelijk(…)vergiftigd te hebben en daarom op aanklacht van haren tweeden zoon Meinwerk(…)op een rijksdag te Dortmund in 1014 ter dood veroordeeld maar begenadigd werd, haren man voortdurend aanzette, vooral in den strijd met haar neef, den jongeren saksischen graaf Wichman, die bij het kasteel Uplade tusschen Nijmegen en Elten op haar last vermoord werd’. Blok: ‘Bij de kerk van St.Peter begraven, werd haar lijk, zegt men, door een overstroming in den Rijn geworpen en nooit meer teruggevonden’. Het BWN: ‘Zij werd bij de kerk van St.Pieter begraven: maar eene buitengewone overstrooming, door een zwaar onweder veroorzaakt, gaf aan het water zulk eene kracht, dat haar lijk uit het graf geligt en in den Rijn geworpen werd, zoodat men het nooit heeft kunnen wedervinden’. In beide lemma’s staat ongeveer hetzelfde, alleen heeft het BWN daar twee kolommen voor nodig, terwijl Blok het in een halve kolom kan beschrijven. En dat is vaak zo, alhoewel er juist in het BWN ook hele korte lemmata staan, vooral van vrouwen. Het lemma van Vrou Gerrits bijvoorbeeld uit het NNBW is een stuk groter, en geeft veel meer feiten en details dan dat in het BWN dat slechts twee regels beslaat:’ Gerrits (Vrou), afkomstig van Medemblik, schreef: Nieu Gheestelijk o’ liedtboecxken, Alkm.1619. 16 . Maar, hoewel het BWN niet altijd even relevante informatie geeft en
wat betreft data niet altijd even betrouwbaar is, leest het wél leuk. Vergelijk bijvoorbeeld de ‘sterfscène’ van de ontdekkingsreizigster Alexandrine Tinne uit het BWN eens met die uit het NNBW, geschreven door Mulert. Het NNBW: ’Nadat zij te Moerzoek een ziekte had doorstaan, wilde zij op uitnoodiging van het Toeareghoofd Ikhenoekhen naar Ghat gaan, maar werd 1 Aug. ’69 westelijk van Moerzoek door de haar begeleidende Toearegs vermoord, wier hebzucht door haren rijkdom was opgewekt’. Het BWN beschrijft de vechtpartij die aan de moorden vooraf ging: ‘’Toen deze (twee matrozen die haar begeleidden) naderden om de schijnbaar vechtende te scheiden, werd een hunner, Oortmans, door een lanssteek neêrgeveld, de ander, Jacobze, die ter hulp snelde, doodgeschoten, en
34
freule Tinne zelve ontving, nadat een Touareg haar de hand had afgehouwen, een pistoolschot in de borst, dat den onmiddellijken dood ten gevolge had’79. Maar wat de meerwaarde is van dit laatste citaat, kun je je afvragen, behalve dat het leuk leest. Want wat dat betreft heeft Molhuysen wel gelijk: ’een Biografisch Woordenboek is bovenal een boek, dat geraadpleegd wordt, en eerst daarna een leesboek’. 41
NOTEN. 1
P.C.Molhuysen en P.J.Blok ed., Nieuw Nederlandsch Biographisch Woordenboek, I (1911), p.I
2
Ibidem, p.III
3
A.J.van der Aa, ‘Voorberigt’, in: A.J.van der Aa ed., Biographisch Woordenboek der Nederlanden
4
Molhuysen en Blok, NNBW I, p.III
5
P.C.Molhuysen, Mededeeling gedaan in de maandvergadering van de ‘’Maatschappij der
Nederlandsche Letterkunde’’ te Leiden, 8 October 1909 (Leiden 1909)p.18 6
Gillian Fenwick, Women and the Dictionary of National Biography, a guide to DNB volumes 1885-
1985 and missing persons (1994), p.5 7
Knappert en Blok, NNBW, V
8
Riet Schenkeveld-van der Dussen, ‘Inleiding’, in: Riet Schenkeveld-van der Dussen ed., Met en
zonder lauwerkrans. Schrijvende vrouwen uit de vroegmoderne tijd 1550-1850: van Anna Bijns tot Elise van Calcar (Amsterdam 1997)p.12 9
Ileen Montijn, Leven op stand 1890-1940,(Epe, 1998) p.19
10
Els Kloek, ‘Vrouwen van de vroegmoderne tijd: interessante winkeldochters van het verleden’, in:
Aanzet jaargang 19, nr 2, p.38 11
Hermine Moquette, De vrouw. Maatschappelijk leven, (Amsterdam 1915), p.17
12
Van der Aa, ‘Voorberigt’, BWN
13
P.C. Molhuysen, Mededeeling, p.13
14
Molhuysen, Mededeeling, p.13-14
15
A.J.C.M.Gabriëls, ‘A valuable thing for generations’. De Dictionary of National Biography, in:
Tijdschrift voor geschiedenis jaargang 108, afl.4, p.504 16
A.J.C.M.Gabriëls, ‘Portretten in miniatuur: het Biographisch Woordenboek van Nederland’, in: Bert
Toussaint en Paul van de Velde ed., Aspecten van de historische biografie (Den Haag 1992) p.50 17
Gabriëls, ‘Portretten in miniatuur’, p.54-60
18
A.J.C.M.Gabriëls, ‘A valuable thing for generations’, p.504-5
19
P.J.Molhuysen en Blok,’Regelen voor de samenstelling der artikelen’, in: Molhuysen,Mededeeling
gedaan in de maandvergadering van de “Maatschappij der Nederlandsche Letterkunde” te Leiden, 8 October 1909 (Leiden 1909) 20
Molhuysen, Mededeeling, p.9
21
Van der Aa,’Voorberigt’, BWN
22
Molhuysen,’Regelen voor de samenstelling der artikelen’, Mededeeling
35
23
Molhuysen, Mededeeling, p.12
24
Fenwick, Women and the Dictionary of National Biography, p.4
25
Van der Aa,’Voorberigt’, BWN
26
Molhuysen, ‘Regelen voor de samenstelling der artikelen’, Mededeeling
27
C.Kramm, Levens en werken der Hollandsche en Vlaamsche kunstschilders etc,(Amsterdam 1857-
64) V, p.1582 28
Van der Aa,’Voorberigt’, BWN
29
Ibidem
30
Nieuwsblad voor den boekhandel, 41 (1875) p.212
31
Ibidem
32
Ibidem
33
Ibidem, p. 213
34
Ibidem
35
Molhuysen en Blok, NNBW, III
36
Ibidem
37
Gabriëls, ‘A valuable thing for generations’, afl.4, p.507
38
Ibidem, p.508
39
A.de Beer, ‘Henriëtta Wolters-Van Pee (1692-1741), schilderes van miniaturen’, in: Els Kloek ed.,
Vrouwen en kunst in de Republiek. Een overzicht (Hilversum 1998) p.92 40
Molhuysen, Mededeeling, p.9-10
41
Ibidem, p.11
36
HOOFDSTUK 3. ELFHONDERD VROUWEN. EEN ANALYSE
Nadat uit beide biografische woordenboeken alle lemmata over vrouwen gezocht zijn, is het nodig om de gevonden vrouwen te verdelen in een aantal categorieën. Alleen zo kan bekeken worden welke groepen vrouwen al of niet vertegenwoordigd zijn in het BWN en NNBW. Dit was geen gemakkelijk karwei aangezien het in een aantal gevallen onduidelijk was tot welke categorie een persoon behoorde. Ook Molhuysen stelt dat het lang niet altijd even eenvoudig was om iedereen in een bepaalde categorie in te delen: ’Zal men Janus Dousa tot de letterkundigen brengen? Of behoort hij bij de geschiedenis? En zoo ja, bij de vaderlandsche of de plaatselijke, de Leidsche, thuis? Is Samuel Coster als toneelschrijver of als medicus bekender? Behoort Van Deventer bij de medici of bij de Labadisten? Zoo zou ik honderden voorbeelden kunnen noemen’. Dit probleem werd door Molhuysen en zijn redactie op de volgende manier opgelost: ‘In de meeste gevallen zal de redactie de keus moeten doen en iemand in een bepaalde groep plaatsen: in andere zal door een samenwerking van twee medewerkers een goed artikel kunnen ontstaan: maar in elk opzicht is het noodig, dat de medewerkers, voor zij met het schrijven der artikelen beginnen, aan de redactie opgeven, wie zij tot hun rubriek rekenen, opdat deze aanwijst, wie eventueel afvallen en van wie de redactie een levensbericht van hun hand te gemoet ziet’. 1 Een voorbeeld van een lemma dat tot stand gekomen is door de samenwerking tussen twee medewerkers, is dat van Harmen Janszoon Muller, wiens lemma geschreven is door J.M.Blok en C.P.Burger. Muller was namelijk niet alleen drukker, boekverkoper en eigenaar van de boekwinkel ‘in den vergulde passer’, maar óók een bekende graveur en figuursnijder. Duidelijk is dat men niet goed wist in welke categorie hij thuishoorde, in die van boekverkopers en –drukkers of in de groep van kunstenaars. Om die reden is een van de auteurs J.M.Blok, schrijfster van lemmata over allerlei kunstenaars die tevens verantwoordelijk was voor het lemma van zijn zoon Jan Harmenszoon Muller, graveur en tekenaar. De andere auteur is Burger, die meerdere lemmata schreef over boekdrukkers en –verkopers. Bovendien schreef hij ook de lemmata van Mullers vader, de boekverkoper, uitgever en figuursnijder Jan Ewoutszoon, evenals die van zijn zoon Cornelis Muller en daar de zoon weer van, Ewout Muller, beiden boekverkopers en drukkers.
Het probleem van categoriseren.
De moeilijkheid bij categoriseren blijft natuurlijk de vraag in welke categorie de desbetreffende persoon geplaatst moet worden. Met name is dit een probleem wanneer personen in meer dan één categorie thuis kunnen horen. Charlotte Flandrina bijvoorbeeld was abdis van het klooster St.Croix bij Poitiers, maar behoort als dochter van Willem I van Oranje en Charlotte van Bourbon óók tot de Oranjedynastie. Josina, barones van Lijnden, wordt omschreven als een ‘zeer geleerde vrouw’, schreef boeken en gaf ook nog godsdienstonderwijs aan ‘jongelieden uit den fatsoenlijken stand’. Jaquemijntje Metzu was stadsvroedvrouw van Leiden én beoefende de schilderkunst,’ blijkens haar portret, door Quinchart’. Barones Sophie van Baexem was de schrijfster van Franse brieven en een
37
werk over meetkunde en natuurwetenschappen. En dan de schoonschrijfster Elisabeth Crama: behoort zij tot de schijfsters of tot de kunstenaressen? En tot welke categorie moet de ‘bejaarde dochter’ Maria van der Mast gerekend worden, die een ‘questie’ had jegens de predikant Petrus Santvoort? Maria van Akerlaecken was dichteres maar, evenals haar vader, ook geslacht- en wapenkundige of, zoals haar lemma in het NNBW vermeldt, geslachtrekenkundige. Maria Strick was kopergraveerster, schoonschrijfster en onderwijzeres. Is Titia Brongersma bekender als dichteres van gelegenheidsverzen of als oudheidkundige annex archeologe want ‘aan hare zucht tot oudheidkunde en naauwkeurig onderzoek heeft men de eerste kennis te danken wegens de gesteldheid van den grond onder de zoogenaamde Hunnebedden in Drenthe’? Het BWN vermeldt wel dat haar Latijnse gedichten hogelijk werden geprezen door verschillende hoogleraren, die haar zelfs boven Vergilius, Horatius, Seneca en Juvenalis stelden, ‘doch wanneer men hare gedichten leest, blijkt het dat die Heeren meer galant dan kenners zijn geweest’. In haar lemma in het NNBW wordt zij geen oudheidkundige of archeologe genoemd; wel wordt er verhaald ’hoe zij de Pinksterdagen van 1685 te Borger bij vrienden doorbracht, daar de hunebedden opmerkte en er onder begon te graven, waardoor zij ronde gekleurde potten, gevuld met doodsbeenderen vond, die echter bij aanraking in scherven vielen’. Maar ook hier blijkt men niet onder de indruk te zijn van het dichtwerk van Titia Brongersma, dat omschreven werd als ‘een bundel onbeduidende mengeldichten’. Een andere moeilijk te categoriseren vrouw was Maria Elselina Versfelt (1776-1845): dit ‘NoordBrabantsch dorpsmeisje’ zou, als man verkleed, hebben meegevochten met het Franse leger bij de Slag bij Valmy (1792) en van Napoleon zou zij het kruis van het Legioen van Eer gekregen hebben voor haar verwondingen in de Slag bij Eylau (1807). Ook de tocht naar Rusland en en de Slag bij Waterloo zou zij meegemaakt hebben. Na de Juli-revolutie in Frankrijk probeerde zij geld te verdienen door bedreiging met openbaarmaking van schandalen van het toen regerende huis Orléans. Verder had zij internationaal succes als actrice, maakte verre reizen en schreef onder de naam ‘’Ida SaintElme’’ of ‘’la Contemporaine’’ min of meer autobiografische romans! En in welke categorie zou Susanna van Etten geplaatst moeten worden? Zij was een non maar was ook moedig genoeg om op de middag na de moord van Cornelis Musius, in 1572, voor de gevreesde geuzenaanvoerder Lumey te verschijnen. Door bidden, smeken en met grof geld wist zij gedaan te krijgen, dat het lijk ‘van den hoogvereerden prior’ begraven mocht worden. Non of heldin dus? Fenwick heeft een oplossing voor dit soort dillemma’s: een en dezelfde vrouw kon namelijk in meer dan één categorie voorkomen.’ This does not, of course, preclude names appearing in more than one category if, for example, a woman was a writer and an astronomer, or a princess and a poet’. 2 Bovenstaand probleem was niet de enige moeilijkheid bij het categoriseren. Een ander verwant- obstakel was dat het onderscheid tussen bijvoorbeeld schrijfsters en dichteressen niet altijd even duidelijk is. Veel vrouwen hebben zowel proza als poëzie geschreven en daarom is het soms moeilijk uit te maken of zij bekender waren als schrijfster dan als dichteres. Gelukkig leverde niet elk lemma een probleem op; er zijn namelijk genoeg lemmata te vinden waarin de betrokken vrouw expliciet als dichteres word omschreven. Enkele voorbeelden: ‘Clara Bartels was eene friesche dichteres’, Jonkvrouw Elisabeth Machtelt Bosc de la Calmette was dichteres van een bundeltje ‘zwakke gedichtjes’, Maria Louiza Carelius ‘beoefende reeds op jeugdige leeftijd de Nederduitsche
38
dichtkunst’, Maria de Carpentier ‘moet de Nederlandsche lier gehanteerd hebben’, J.E.van Meerten was een dichteres, ‘blijkens hare, schoon onbeduidende stukken’, Katharina de With was ‘eene der veele Nederlandsche dichteressen uit de 18e eeuw en beoefende vooral het toen geliefde velddicht’, en Clara de Witt was ‘eene gelukkige beoefenares der dichtkunde’. Er zijn natuurlijk ook vrouwen die alleen als schrijfster werden aangeduid zoals Sophie van Wermeskerken, ‘schrijfster van tal van romans, novellen en andere verhalen’ evenals Louise Stratenus, of Reinoudina de Goeje ‘die onze kinderliteratuur verrijkte met meer dan honderd kleine en groote verhalen’. Maar niet alle lemmata zijn zo duidelijk: Maria de Wilde bijvoorbeeld was ‘schrijfster van toneelstukken’, maar of deze stukken in proza of versvorm waren geschreven, wordt niet duidelijk. Ook in het lemma van Maria de Châtelain blijft dit vaag: zij schreef Vluchtige overdenkingen uit het rijk der waarheid en zedekunde en ook een fransch werkje over Italië’. Katharina Bilderdijk-Scheweickhardt ‘staat bekend als een voortreffelijk dichteres’, aldus Margadant, ook heeft zij een treurspel geschreven met de intrigerende titel Fatal Love, maar of dat in proza of versvorm gemaakt is, wordt niet vermeld. Maria van Zuylekom schreef o.a. Mengelingen in prosa en poëzy. En ook Elisabeth Wolff-Bekker en Agatha Deken schreven zowel romans als gedichten, evenals Louise Burckhardt-Bilderdijk want ‘Prof.H.W.Tijdeman heeft van deze begaafde vrouw een bundeltje proza en poëzie uitgegeven’. Het mag overigens wel duidelijk zijn dat Wolff en Deken tot de schrijfsters gerekend moeten worden, gezien hun reputatie als grondlegsters van de huiselijke roman.
Over- en ondervertegenwoordiging van bepaalde categorieën.
Tabel 1. Categorieën.* dichteressen schrijfsters religieuzes martelaressen/dissenters beeldend kunstenaressen podiumkunstenaressen Oranjedynastie adel/landsbestuur veelzijdig ontw.vr./geleerde vrouwen moedige vrouwen/heldinnen vrouw/dochter/moeder/maîtresse van.. weldoensters maatschappijhervormsters/feministen/directrices overig totaal *Elke vrouw is in één categorie ingedeeld.
BWN NNBW 190 73 40 36 13 140 32 11 118 34 28 32 27 35 65 30 30 19 17 12 17 21 12 18 3 15 24 8 616 484
In beide biografische woordenboeken zijn er bepaalde categorieën vrouwen te vinden die als het ware oververtegenwoordigd zijn, of juist het tegenovergestelde. In het BWN zijn bijvoorbeeld de dichteressen veruit in de meerderheid, 190 om precies te zijn, en daaropvolgend de beeldend
39
kunstenaressen en de groep adel/landsbestuur, met respectievelijk aantallen van 118 en 65. In het NNBW bestaat de groep dichteressen uit 73 vrouwen en hiermee is deze groep daar de op één na grootste categorie, na de religieuze vrouwen. De ‘derde plaats’ wordt ingenomen door de categorie schrijfsters. Aan beeldend kunstenaressen zijn er in het NNBW zo’n 34 te vinden, ook een groot verschil het het BWN. Wat betreft de categorie adel/landbestuur lopen eveneens de aantallen uiteen: 65 in het BWN tegenover 30 in het NNBW. Maar niet bij alle categorieën zijn de verschillen zo groot: er zijn 40 schrijfsters in het BWN te vinden, 36 in het NNBW. Ook de groepen podiumkunstenaressen, weldoensters en moedige vrouwen verschillen niet zo veel van elkaar qua aantallen, al moet er bij de moedige vrouwen wel vermeld worden dat er in het NNBW zeer weinig heldinnen uit de Opstand een lemma hebben. Natuurlijk moeten we niet vergeten dat in het BWN zo’n 125 vrouwen méér een lemma hebben gekregen dan in het NNBW, dus dit is ook terug te zien in de aantallen per categorie. Maar het verschil tussen de religieuze vrouwen en dichteressen in het NNBW tegenover diezelfde categorieën in het BWN is wel heel groot. Met betrekking tot het grote aantal dichteressen in het BWN is het heel goed mogelijk dat de letterkundige achtergrond van Abraham J.van der Aa hierbij een rol heeft gespeeld. Van der Aa, lid van de Maatschappij van de Nederlandsche Letterkunde te Leiden, schreef het Nieuw Woordenboek van Nederlandsche Dichters en het driedelige, tussen 1844 en 1846 uitgegeven, Nieuw Biographisch Anthologisch en Critisch Woordenboek van Nederlandsche dichters, waarin veel dichteressen zijn terug te vinden die ook een lemma hebben gekregen in het BWN -opmerkelijk is dat niet alle dichteressen uit het NBAC een lemma hebben in het BWN-. De predikant Gilles Schotel, vanaf 1860 redacteur van het BWN, had eveneens zijn sporen verdiend op letterkundig gebied; hij schreef tientallen werken over allerhande onderwerpen, waaronder een werk over Anna Maria van Schurman en was de auteur van bijvoorbeeld een Geschiedenis der Rederijkers in Nederland (1871), een Invloed der Rederijkers op de Hervorming uit 1870, en de Letter- en oudheidkundige avondstonde (1841). Maar dit letterkundige overwicht in biografische woordenboeken is een bekend gegeven. Ook de letterkundige achtergrond van de twee eindredacteuren van het Engelse DNB leidde bijvoorbeeld tot een oververtegenwoordiging van literatoren en publicisten: ”’What did he write?’ was steevast de eerste vraag die Lee stelde, wanneer een onderwerp voor een lemma werd voorgesteld. Onder Stephens bewind kregen juist godgeleerden en geestelijken weinig aandacht, terwijl zijn opvolger 3 slechts een bescheiden plaats inruimde voor vrouwen’. Dit letterkundige overwicht valt dus ook bij
beide woordenboeken waar te nemen. Een eenzijdig selectiecriterium kan, evenals bij het DNB, een rol gespeeld hebben bij het grote aantal dichteressen in het BWN: als een vrouw ergens als dichteres genoemd staat, zelfs al was er geen werk van haar overgeleverd, was dat voldoende om haar een lemma te geven. Bijvoorbeeld Kornelia Kalf ‘wordt door Huygens en Antonides wegens hare gedichten geroemd, die echter niet schijnen uitgegeven te zijn’. En in het geval van Rosiana Coleners: ‘De natuur had haar tot de dichtkunst gevormd, want zij was volstrekt ongeletterd. Hare gedichten zijn echter nergens te vinden’. Maria de Carpentier ‘moet de Nederlandsche lier gehanteerd hebben, hoewel er geene afzonderlijke verzameling van haar bestaat. Daar ons niets van haar is onder de oogen gekomen, kunnen wij over hare bekwaamheden niet oordeelen’. Ook dichteressen van wie maar een enkel gedichtje bekend of overgeleverd is, krijgen een lemma in het BWN: Rachel Kisselius
40
‘plaatste een lofgedicht voor de gedichten van R. Arends Jr’, en Debora Ferny was ’maakster van een grafschrift’. Wat en óf deze vrouwen nog meer hebben geschreven wordt niet vermeld of is gewoon niet bekend. Hoewel de redacteuren van het NNBW eveneens een letterkundige achtergrond hadden, zoals bijvoorbeeld Molhuysen en Kossmann, is het aantal dichteressen toch beduidend minder groot dan in het BWN. Waarschijnlijk is dit omdat er in het NNBW geen dichteressen zijn opgenomen van wie geen werk is overgeleverd of die slechts een of enkele gedichten geschreven hebben, wat gezien kan worden als een gevolg van de toenemende verwetenschappelijking van de geschiedschrijving. Bronnenonderzoek en bewezen vooronderstellingen had men nodig. In alle lemmata van dichterssen uit het NNBW wordt verwezen naar hun, uitgegeven, werk. Bijvoorbeeld in het lemma van Aletta Beck wordt verwezen naar haar Mengel-digten en in dat van Albertine Rijfkogel naar de Dichtlievende gedachten van A.E.R.. Een andere reden voor het relatief kleine aantal dichteressen kan natuurlijk zijn dat de belangstelling van de redacteuren daar niet naar uitging. En bovendien laat Molhuysen in zijn Mededeeling duidelijk weten dat het zeker niet de bedoeling is om van het NNBW een verbeterde uitgave van Van der Aa te maken, maar een heel nieuw boek, waarvoor het BWN enkel als legger dienst zal doen’. 4
Religieuzes, heiligen en martelaressen.
In het voorwoord bij het zevende deel van het NNBW wordt vermeld dat ‘ook bij dit deel een zekere ongelijkheid in den omvang van de artikelen en in de bewerking daarvan niet ontkend worden, terwijl ook sommige categorieën van personen aanzienlijke sterker vertegenwoordigd zijn dan andere’. 5 Het resultaat hiervan is dat er in het NNBW 140 lemmata te vinden zijn van nonnen, abdissen, maters en (sub)priorinnen van alle mogelijke kloosters, ’kluiszusters’, klopjes, begijntjes, ‘geestelijke zusters’, kloosterhervormsters etc., waardoor deze groep qua aantal ver boven de andere categorieën uitsteekt. Zo zijn er, om maar enkele voorbeelden te noemen, zestien abdissen van de cisterciënserabdij St.Servaas te Utrecht die een lemma hebben, vijftien priorinnen, nonnen, en abdissen van klooster Diepenveen en wordt het Munster te Roermond vertegenwoordigd met acht abdissen, maar ook religieuzen van andere kloosters werden een lemma waard geacht, zelfs ‘gewone’ nonnen. Maar zo gewoon waren deze niet altijd: de Nederlands Hervormde Everardina Wigman bekeerde zich later tot het katholicisme en trad in in de kanonieke premonstratenzer orde in de abdij St.Gerlach. Anderen onderscheidden zich door een zeer devoot leven, zoals Armgert van Lissen, of door een wonderbaarlijke genezing. En ‘klopzuster’ Christina Osy wist zich te onderscheiden door haar ouderlijk huis te vermaken aan de Franciscaner orde. Reden voor dit grote aantal religieuze vrouwen (en dan hebben we het nog niet eens over de mannelijke religieuzen!) zou ook hier een eenzijdig selectiecriterium kunnen zijn of misschien heeft het team dat de religieuzen en theologen uit moest zoeken gewoon harder gewerkt. De redactie van het NNBW was er namelijk nogal op gebrand om zoveel mogelijk religieuzen en theologen een lemma te geven. Molhuysen licht dit toe in de Mededeeling waarin hij een onderscheid maakt tussen de
41
katholieke en de niet-katholieke theologen, franciscanen, dominicanen, jezuïeten, remonstranten, doopsgezinden, luthersen, protestanten en de ‘mannen van het Réveil’, religieuze groeperingen waarvan de vertegenwoordigers allemaal een lemma moesten krijgen in het NNBW. 6 Niet minder dan 32 procent van de opgenomen personen in het NNBW betrof theologen. 7 De kerkhistorici Fruytier en Brinkerink waren verantwoordelijk voor de meeste lemmata over religieuze vrouwen. Van Brinkerink is bekend dat hij de schrijver was van het werk Vanden doechden der vuriger ende stichtiger susteren van Diepenveen uit 1904. Het zal geen verbazing wekken dat hij ook vrijwel alle lemmata over de Diepenveense religieuzen heeft geschreven. Als we de groep religieuze vrouwen in het BWN bekijken, dan valt op dat deze juist heel klein is, een van de kleinste categorieën zelfs. Hier zijn dus geen opeenvolgende abdissen van verschillende kloosters te vinden. Er zijn enkele religieuze vrouwen die in beide woordenboeken een lemma hebben, te weten de elfde-eeuwse abdis Benedicta, de abdis en kroniekschrijfster Henrica van Erp, Richardis van Nassau en Adriana Oem (van Roon), beiden abdis, en de nonnen annex dichteressen Anna Suys en Soetgen Gerrits. Verder valt er eigenlijk niet zoveel lijn te ontdekken in de categorie religieuze vrouwen van het BWN, behalve dat ook in dit opzicht de spreuk ‘wie schrijft, blijft’ van toepassing lijkt te zijn: Catharina van der Meulen, Anna Suys of Susia, Geertruide van Oosten, Anne Marie Herlin, Soetjen Gerrits, Marguerite de la Mère de Dieu en Henrica van Erp waren allemaal religieuze en tevens schrijfster of dichteres. Henrica van Erp, abdis van het vrouwenklooster Oostbroek bij Utrecht, schreef een kroniek van haar klooster onder de titel Annales vernaculi. Zij heeft in beide biografische woordenboeken een lemma, in tegenstelling tot haar zuster Jacoba van Erp, abdis van Het Munster te Roermond, die alleen een lemma in het NNBW heeft. De enige reden hiervoor zou kunnen zijn dat Henrica van Erp een kroniek heeft geschreven en haar zuster niet. En Marguerite de la Mère de Dieu schreef, op bevel van haar biechtvader, haar levensverhaal als navolgenswaardig voorbeeld voor anderen. De geestelijke maagd Anna Suys uit Dordrecht was schrijfster van ‘godvruchtige liederen, in het latijn gedicht’. De blinde ‘dochter’ Soetgen Gerrits was de dichteres van ‘schriftuurlijke liedekens’, die na haar dood werden uitgegeven onder de titel Een nieu geestelijck Liedtboecxken. Een andere religieuze vrouw met een lemma in het BWN is Anne Maria Herlin. Geboren in Arras werd zij non in het klooster van St.Catharina van Siennes; het enige ‘Nederlandse’ aspect was de verwijzing naar een Franstalig (!) werk van Paquot, Memoires pour servir á l’Histoîre litterature des Pays-Bas. Zij was de schrijfster van een, eveneens Franstalige, biografie over de twee stichteressen van haar klooster Des venerables soeurs Joanne de St.Catherine & Dominique de la Croi’x, bedoeld voor stichting en navolging. En de reden dat een vrouw als Adriana Oem (Adriana van Roon), een lemma heeft gekregen in het BWN is waarschijnlijk omdat haar hele familie een lemma heeft: vader, broers en verder verwanten hebben allemaal een levensbeschrijving, dus zij ook. Maar in het NNBW, als we de registers erop nakijken, is zij de enige van haar familie die een lemma heeft. Hieruit valt af te leiden dat Adriana van Roon als abdis van belang was voor het NNBW en niet haar familie. Opvallend is dat, hoewel in het NNBW veel religieuze vrouwen een lemma hebben gekregen, er vrijwel geen vrouwelijke heiligen te vinden zijn. In het BWN hebben wel vijf heilige vrouwen een lemma gekregen. Dit zijn de heilige Lutgardis, Oda, Odrada, Marguerite de la mère de Dieu, en de
42
heilige Liduina uit Schiedam, die niet alleen lam was aan één zijde, ‘maar volgens het zeggen van den geneeskundigen geschiedschrijver Snoy, bijna geheel opgevuld met wormen’. De enige vrouw uit het NNBW die enigszins in de buurt van een heilige kwam, was Johanna van Randenraedt, een vrouw die door haar ‘groote godsvrucht, boetplegingen, vasten en haar voortdurend gebed’ werd beschouwd als een heilige. In het NNBW zijn wel enkele lemmata te vinden van nonnen die op een wonderbaarlijke manier genezen zijn. Gudula van Kerkhoven, non van het klooster Trans-Cedron te Venlo, werd in 1635 op vastenavond-zondag, ‘door tusschenkomst van de zalige Johanna van Valois, stichteres harer orde, wonderbaar genezen van een ziekte, die haar gedurende twee jaren had bezocht en haar meestal bedlegerig hield. Deze wonderbare genezing is eigenhandig door haar opgetekend. Margaretha d’Amezaga, non van hetzelfde klooster, ‘werd op 11 januari 1615 door voorspraak van O.L.V. van Scherpenheuvel wonderbaar genezen van een verlamming in haar linkerarm en tevens van een doodelijke ziekte’. Hierover verscheen in 1516 Een seer schoon Mirakel geschiedt tot Venlo in Gelderlandt. Er zijn natuurlijk ook nog vrouwen die gestorven of vervolgd zijn ‘omwille het geloof’. In het BWN is deze groep veel groter dan in het NNBW waar slechts vier doopsgezinde martelaressen, één doopsgezinde ballinge, genaamd Barbara van Wezel, en de Leidse sacramentiste Marije Thomasdochter, die zich bekeerde tot het doopsgezinde geloof, een lemma hebben gekregen. In het BWN zijn 24 doopsgezinde vrouwen en drie martelaressen van het hervormde geloof te vinden. Claudia Mulier ‘omhelsde met haar man te Brugge de hervormde leer’ maar moest vluchten voor de inquisitie. Haar echtgenoot wist met drie van hun kinderen te ontkomen, maar zij viel in handen van de inquisitie, met baby, en stierf een jaar later de marteldood. De Brusselse Anna van den Hove werd ter dood gebracht omdat haar geloof niet overeenstemde met de katholieke kerk, evenals Anna van Blokhoven. De ‘adellijke jufvrouw’ Maria van Beckum, ‘door hare moeder uit het huis gedreven wegens hare Doopsgezinde gevoelens’, vond in 1544 tezamen met haar schoonzuster Ursel van Werdum de dood op de brandstapel. Toen zij naar de brandstapel gevoerd werden, huilden velen uit het toekijkende volk, ‘wegens hare standvastigheid in het geloof, waarmede zij, een lied tot Gods verheerlijking zingende, den dood tegemoet trad’. Al deze vrouwen zijn terechtgesteld in de 16e eeuw, tussen 1535 en 1595. Vooral het aantal doopsgezinde martelaren was zeer groot; zelfs tweederde van alle martelaren die tussen 1531 en 1574 in de Nederlanden vielen, was dopers. 8 Na de mislukking in Münster, ‘het Nieuwe Jeruzalem’, en de terechtstelling van ‘koning’ Jan van Leiden en zijn adjudanten kanselier Knipperdollinck en raadslid Bernd Krechting, werden de doopsgezinden als een groot gevaar voor de openbare orde beschouwd. Ook twee van de vele vrouwen van Jan van Leiden hebben een lemma in het NNBW. Dit zijn de eigenhandig door hem onthoofde Elisabeth Wandscherer en Marritgen IJsbrandsdochter, uitbaatster van de Leidse herberg In de Witte Lely, die in de Oude Rijn werd verdronken, toen zij betrokken bleek te zijn bij een tweede poging tot samenzwering tegen de stad Leiden.
43
Directrices, feministen en oranjevrouwen.
Er zijn meer categorieën die wel in het ene woordenboek vertegenwoordigd zijn en niet of vrijwel niet in het andere. In het NNBW bijvoorbeeld zijn een aantal lemmata te vinden van directrices van verschillende onderwijsinstellingen. Bernharda Boevé, Maria van der Burg, Anna Elsabeth dèr Mouw en Rebecca Plaat werden aangesteld als directrice van de Hogere Burgerschool voor Meisjes in respectievelijk de steden Amsterdam, Rotterdam, Deventer en Leeuwarden. Bernharda Boevé werd in 1872 tot lerares benoemd aan de in datzelfde jaar opgerichte HBS voor meisjes te Amsterdam, waarvan zij in 1874 directrice werd. Deze vier vrouwen behoorden tot de eerste directrices van Hogere Burgerscholen voor Meisjes. Alida Mijné was vanaf 1868 directrice van de industrieschool voor meisjes in Zaandam, en Jacoba van Westrheene –van Heijningen was directrice van de stadsmeisjesschool, eveneens te Zaandam. Van deze categorie is –vanzelfsprekend- niks terug te vinden in het BWN. De reden hiervan is de tijdsperiode. In 1863 werd de wet op het Middelbaar Onderwijs aangenomen waarmee de Hogere Burgerscholen in het leven werden geroepen, bedoeld voor leerlingen die wel een opleiding wilden volgen maar niet noodzakelijk wilden doorleren in het wetenschappelijk onderwijs. Deze wet bedoelde in de eerste plaats het onderwijs voor jongens uit de burgerstand te regelen, en niet zozeer voor meisjes. 9 Het uiteindelijke wetsontwerp bevatte echter een nieuw artikel waarin er wettelijke ruimte gecreëerd kon worden – door gemeenten, particulieren en provinciën- om Middelbare Scholen voor Meisjes (MSM), ook wel ‘meisjes-HBS’ genoemd, op te richten die dan door de overheid gesubsidieerd konden worden. Over een leerplan, examen en een daarmee samenhangende maatschappelijke bevoegdheid werd niets bepaald. De eerste van dit type scholen werden in 1872 geopend in de bovengenoemde steden. Deze ontwikkelingen vonden dus plaats in de periode dat Schotel werkte aan de totstandkoming van de laatste delen van het BWN. In het BWN is slechts één vrouw te vinden die wordt omschreven als ‘pensionaathoudster’, te weten Maria du Moulin, die ’door de prinses van Oranje tot directrice aangesteld werd van een pensionaat van ‘’demoiselles refugiées sans fortune’’, maar dit kan nauwelijks beschouwd worden als iets vergelijkbaars. Elize van Calcar(1822-1904), Petsy Perk (1833-1906) en Cornélie Huygens(1848-1902) behoren ook tot een categorie vrouwen die om bovengenoemde reden niet in het BWN vertegenwoordigd is. Alledrie zetten zij zich in voor verbetering van de positie van de vrouw. Elise van Calcar was behalve schrijfster, ‘schoolhouderesse’ en gouvernante, ook inspectrice van het bewaarschoolonderwijs (benoemd door Thorbecke) en onderwijshervormster. Verder was zij actief op sociaal gebied, nam deel aan de strijd voor een betere en rechtvaardigere positie van de vrouw in de maatschappij, zij zette zich in voor een doelmatige vrouwelijke opvoeding, was verbonden aan de vereniging ‘Arbeid Adelt’. Ook verleende zij haar medewerking aan een aantal verenigingsorganen en tijdschriften die tot doel hadden om de belangen van de vrouw te behartigen. In 1878 nam zij deel aan het Internationaal Feministisch Congres te Parijs. Van Calcar werkte mee aan een boek over de Europese vrouwenbeweging van Theodore Stanton The Woman question in Europe waarvan zij het hoofdstuk ‘Holland’ schreef. Al in 1865 pleitte zij in het openbaar voor de uitbreiding van onderwijs en beroepen voor vrouwen, een onderwerp dat zij ook in verschillende werken heeft behandeld. Denk
44
maar eens aan wat is noodig? Eene vraag over vrouwelijke opvoeding uit 1864, en De dubbele roeping der vrouw uit 1873. Ook heeft zij, naast werken over de opvoeding van kinderen, enkele handleidingen voor onderwijzeressen geschreven, alsmede Een boek voor moeders en Gelukkig, ofschoon getrouwd. Betsy Perk schreef een aantal romans en toneelstukken, ijverde in dagbladen en tijdschriften voor de emancipatie van de vrouw, waarover zij met Mina Kruseman een reeks voordrachten hield en werkte samen met Elise van Calcar tot verbetering van het bewaarschool-onderwijs. In 1870 richtte Betsy Perk de ‘Algemeene Nederlandsche Vrouwenvereeniging’ op. Zij was erepresidente van de op haar initiatief gestichte vereniging ‘Arbeid Adelt’ in 1872, de eerste vrouwenvereniging die propaganda wilde maken voor betaalde arbeid van vrouwen. Verder was zij oprichtster en redactrice van het weekblad voor vrouwen Ons Streven (1870-1877), en werkte zij mee aan o.a. het tijdschrift Onze Roeping, Ons genoegen. Cornélie Huygens, lange tijd een goede vriendin van Aletta Jacobs, was feministe, lid van de SDAP, ijverde voor lotsverbetering voor de vrouw en een gehele reorganisatie van de maatschappij, schreef hierover romans en novellen en werkte mee aan de Nationale Tentoonstelling in 1898. Zij werd vooral bekend door haar tendensroman Barthold Meryan (1897) en in de geschiedenis van de Nederlandse vrouwenbeweging als critica van het ‘burgelijke karakter’ van de beweging. Ook de vrouw die weleens wordt beschouwd als ’Nederlands eerste feministe’, Etta Palm (1743-1830?), strijdster voor vrouwenrechten, heeft wel een lemma in het NNBW, maar niet in het BWN. Ten tijde van de Franse Revolutie was het haar duidelijk geworden ‘dat bij den strijd voor de menschenrechten, alleen die voor den man werden bedoeld. Zij verhief haar stem voor de rechten van de vrouw, voorloopig niet zonder succes’. Volgens Koppius, de schrijver van haar lemma, ligt haar betekenis in de strijd voor de vrouwenrechten, tegelijk in Engeland opgevat door Mary Wollstonecraft. Aan het hoofd van een vrouwendeputatie vroeg zij aan de Wetgevende Vergadering te Parijs :1.Een wet ten behoeve van de opvoeding van het meisje. 2. Een wet voor de gelijkstelling van man en vrouw. 3. Een wet voor de meerderjarigheid van de vrouw van 21 jaar. 4. Een wet die de vrouw het recht geeft echtscheiding aan te vragen. Vooral om deze laatste eis werd haar zaak niet serieus genomen en ‘’uit aanmerking van de verregaande intriges’’ zoals spionage, werd Etta Palm gevangen genomen. Waarom zij niet is opgenomen in het BWN, blijft onduidelijk. Een reden zou kunnen zijn dat de redacteuren van het deel over de P helemaal niet geïnteresseerd waren in een dergelijke geëmancipeerde vrouw die toentertijd waarschijnlijk beschouwd werd als een soort abnormaliteit. Een andere reden om Etta Palm niet op te nemen zou kunnen zijn dat men haar simpelweg vergeten is. In het NNBW zijn 35 vrouwen te vinden die behoren tot de Oranjedynastie, tegenover het BWN met 27 vrouwen. Dit verschil in aantal hoeft niet verbazingwekkend te zijn, omdat het NNBW, zoals eerder vermeld, verder doorgaat in de tijd. Prinses Marianne, dochter van Willem I en Wilhelmina van Pruisen, gestorven in 1883, en de eerste vrouw van Willem III, Sophia, prinses van Würtemberg, gestorven in 1894, zijn de enige vrouwen die wat betreft tijdsperiode niet in het BWN, dat loopt tot 1878, konden staan. Maar bijvoorbeeld Anna Pauwlowna, vrouw van Willem II, gestorven in 1865, en de latere koningin van Zweden, Louise, dochter van prins Frederik, gestorven in 1871, hebben géén lemma gekregen in het BWN, ook niet in het, later toegevoegde, ‘Bijvoegsel’. Het komt
45
ook voor dat niet alle leden van dezelfde familie een lemma kregen: Emilia Secunda Antwerpiana (1581-1657) en Elisabeth, gedoopt Isabella (1577-1642), dochters uit het huwelijk van Willem van Oranje en Charlotte van Bourbon, hebben geen lemma in het BWN, terwijl hun volle zusters Charlotte Flandrina (1579-1640), Charlotte Brabantina (1580-1631), Louise Juliana (1576-1644) en Catharina Belgica (1578-1648), wél een lemma hebben gekregen in het BWN. Ditzelfde komen we ook tegen bij de dochters van Frederik Hendrik en Amalia van Solms. Albertina Agnes (1634-1696), Henriëtte Catharina (1637-1708), Louise Henriëtte (1627-1667) en Maria (1642-1688), hebben wel allemaal een lemma in het NNBW, maar Maria en Henriëtte Catharina hebben, in tegenstelling tot de rest van hun zusters, geen lemma in het BWN. Waarom zij geen lemma hebben is onduidelijk: slordigheid of vergeetachtigheid misschien? Een andere dochter van Frederik Hendrik en Amalia van Solms, Isabella Charlotte (1632-1642), wordt in geen van beide woordenboeken vermeld, misschien omdat zij al op zeer jeugdige leeftijd overleden is. Maar er zijn ook drie vrouwen, behorend tot de Oranjedynastie, die wel een lemma hebben in het BWN en niet in het NNBW. Dit zijn de zuster van Willem van Oranje, Catharina van Nassau (1543-1624), Eleonora van Bourbon, echtgenote van Filips Willem van Nassau, en erfdochter Jenne van Polanen die trouwde met Engelbert, graaf van Nassau, waardoor het huis van Polanen overging op het huis van Nassau. Ook de zusters van Willem van Oranje hebben niet allemaal een lemma: Catharina dus alleen in het BWN en Maria van Nassau in beide woordenboeken.
Chronologische verdeling.
Een andere, en misschien wel interessantere, manier om alle gevonden lemmata van vrouwen in te delen is in tijdvakken. Op deze manier krijgen we een ander zicht op de hoeveelheid vrouwen in elke periode en wordt het probleem van categoriseren grotendeels vermeden. Ook valt hieruit te herleiden welke vrouwen er in elke tijdvak het meeste voorkwamen. Als kapstok fungeert natuurlijk de Nederlandse geschiedenis. Ik heb de volgende chronologische verdeling gehanteerd: - tot 1500 - 1500 tot 1650 (vrouwen gestorven na 1500 en voor 1650) - 1650-1750 - 1750-1850 - na 1850 Het eerste tijdvak loopt tot het jaar 1500, een jaartal dat over het algemeen wordt aangehouden als scheidslijn tussen het einde van de middeleeuwen en het begin van de vroegmoderne periode. Geertruid, dochter van Pepijn van Landen, ‘eerste Staatsminister’ onder de Frankische koning Dagobert, en Ita, dochter van markgraaf Arnold, was de vroegste vrouw die een lemma heeft gekregen in het BWN. Omdat zij niet voornemens was te trouwen na de dood van haar vader in 640, stichtte zij, samen met haar moeder, een klooster te Nivelles. In ditzelfde klooster stierf zij op 17 maart 664. Dat deze datum overgeleverd is, is niet verwonderlijk aangezien zij ’op de gebruikelijke wijze gekanoniseerd werd, als eene schutsvrouw van Nivelles aangenomen en hare
46
gedachtenis in de Roomsch Katholieke Kerk als eene Heilige, op haren sterfdag, gevierd’. Benedicta, eerste abdis der Benedictinessen van de -door haar ouders gestichtte- abdij te Thorn, is in het NNBW de vroegste vrouw met een lemma. Omstreeks 950 werd zij geboren als dochter van Ansfried, graaf in Teisterbandt en Hereswit of Hereswint en is waarschijnlijk tussen 1010 en 1014 gestorven, want de kroniekschrijver Thietmar ‘spreekt van haar als reeds overleden: ‘’extitit’’ en noemt haar: ‘reverendae vitae abbatissa, ejus scilicit filia sanctissima’, zooals hij wel niet eenen nog levende zal hebben betiteld, en Thietmar zelf stierf 1 dec.1018’, aldus Flament. Er zijn 67 vrouwen, gestorven vóór 1500 te vinden in het BWN, in het NNBW hebben 80 middeleeuwse vrouwen een lemma, waarvan 55 religieuze vrouwen, al dan niet van adel. Hiertoe behoorden bijvoorbeeld de abdissen Gijsberta van Vianen, Mechtildis van IJsselstein, Margarethe Soudenbalch, de kloosterhervormster Hille Sonderlants en de drie zusters Van Rijssen, alledrie non te Diepenveen. Deze middeleeuwse vrouwen vormen voornamelijk een religieus en adellijk bolwerk: (burg)gravinnen en hertoginnen vinden we hier, koningsdochters zoals Bolswina, dochter van de Friese koning Radboud, en Machteld van Brabant, die een wonderdoend Mariabeeld schonk, Petronella van Saksen, voogdes van ‘den onmondigen Dirk IV’ en de latere stichteres van de abdij van Rijnsburg, en verder natuurlijk Jacoba van Beieren, Maria van Bourgondië en de landvoogdes Izabella van Portugal etc. Veel adellijke dames waren tevens weldoenster of stichteres van kloosters, zoals bijvoorbeeld Richardis, jonkvrouwe van Delft, die in 1251 een adellijk nonnenklooster van de Premonstratenzer orde stichtte. Twee vroege schilderessen waren van vóór 1500, te weten de schilderes Ruth de Hooge die in 1453 werd ingeschreven als meesteres in het het St.Lucasgilde te Antwerpen en de, eveneens uit de zuidelijke Nederlanden afkomstige, Margaretha van Eyck. De profetes en begijn Geertruide van Oosten (1330-1358) was de enige- en daarmee de vroegste- dichteres die een lemma heeft in dit tijdvak. Verder hebben we nog Bantholomeus Vertielt, ‘maakster van een zonderling testament’, en de dochter van de joodse bankier Godschalke ‘van Rakelinchusen’, Hanna van Recklinghausen. Volgens Zwarts is zij waarschijnlijk in handen gevallen van de Sint Maartenslieden, ‘Overijsselsche kruisbroeders’, die de bisschop van Utrecht betaalden met de geroofde pandbrieven. De periode 1500-1650 was de tijd van de Reformatie, de Opstand (in beide woordenboeken nog de Tachtigjarige oorlog genoemd), en hiermee samenhangend de opkomst en bloei van de Oranjedynastie en het begin van de Gouden Eeuw. Was er in de periode voor 1500 slechts één heldin te vinden, te weten Bertha van Heukelom die in 1297 kasteel IJsselstein verdedigde tegen de Hollanders, in de periode 1500 tot 1650 zijn er vele dappere vrouwen geweest en niet alleen tijdens de Opstand. Gertruid Bolwater bijvoorbeeld onderscheidde zich bij de belegering van Venlo in 1511 toen de landvoogdes Margaretha van Oostenrijk Gelderland met geweld onder de macht van het Oostenrijkse huis wilde terugbrengen: zij trok het vaandel uit de handen van een vaandrig en hing dit op voor haar woning tot aanmoediging van haar plaatsgenoten. En Lijsken Becx, waardin van herberg ‘De Wilde Man’ op de Markt te Helmond, wist in 1603 een aanslag op Eindhoven te verijdelen doordat zij, na het horen van de beraamde plannen, de stadhouder van Kempenland tijdig wist te informeren. Deze herberg werd in 1681 door de stad aangekocht en tot 1922 als stadhuis gebruikt. Veel lemmata van vrouwen uit deze periode hielden verband met de Opstand, zoals bijvoorbeeld ‘joffrou’ Uytenbroek ‘die zich niet schaamde van de Leidschen Magistraat het leven van De Maúlde te redden’, door aan te
47
bieden om met de veroordeelde te trouwen, welk aanbod door de magistraat werd afgeslagen. En Maria van Utrecht, de vrouw van Johan van Oldenbarneveld, die, zo wordt vermeld in het BWN, samen met haar zoons prins Maurits tevergeefs smeekte om het leven van haar man te sparen. Ook de landvoogdessen Margaretha van Parma (1522-1586), Margaretha van Oostenrijk ((1480-1530) en Isabella Clara Eugenia, aartshertogin van Oostenrijk (1566-1633) en landvoogdes over de Spaanse Nederlanden, horen thuis in deze tijd. De tijdspanne 1500-1650 was ook de periode van de godsdienstvervolgingen waarbij velen moesten vluchten of de marteldood stierven. Cornelia Spaenz werd om godsdienstige redenen verbannen en Maria de Pottere moest met haar hele familie vanuit Brabant naar Zierikzee vluchten. Aagt Jafies spoorde ‘ketters’ op met de belofte dat zij hen niet zou verraden in ruil voor een ‘ruim geschenk’. Haar tegenpool was Maria van Beveren die van ketterij verdachte mensen tijdig waarschuwde zodat zij konden vluchten. De (doopsgezinde) martelaressen vonden op verschillende gruwelijke manieren de dood: zij werden ‘op den steen in een tobbe verdronken’, ‘zonder worgen aan een staak verbrand’, ‘levendig verdronken’, ‘levend onder de aarde gedolven’, ‘tegen gebruik met het zwaard geregt’ of ‘tot assche verbrand’. Ook Marrigjen Ariëns stierf een vreselijke dood; in 1597 werd zij ’geworgd en tot stof verbrand’,’wijl zij uit armoede met den duivel een verbond had gesloten, en zich aan tooverij had schuldig gemaakt’. Ook Trijn Pieters beeïndigde in 1617 ‘haar misdadig leven aan de galg’. Wat haar misdaden precies waren, wordt niet duidelijk, maar wel wordt vermeld dat zij 21 maal in hechtenis is geweest ’acht malen uit hoofde van zwangerschap, van pijnlijke ligchaamsstraf verschoond, doch met een strop om den hals aan de galg ten toongesteld, onderscheidende malen bovendien gegeeseld, vijf malen gebrandmerkt en beide hare ooren afgesneden werd’. Een saillant detail is dat haar skelet vroeger bij kermissen te zien was voor anderhalve duit! Enkele vrouwen die naar de Nederlanden vluchtten vanwege de inquisitie waren de Spaanse Isabella (H)enriquez, een bekend dichteres, en Mendesia Gracia alias Beatrice de Luna ‘een van de beroemdste vrouwen in de geschiedenis van de Joden in Nederland’. Wat religieuze vrouwen betreft, daarvan zijn er 44 te vinden in het NNBW. Ook hier kan men zien dat de Reformatie in gang is gezet: Margaretha Eyrthen was de laatste abdis van de abdij Mariakamp te Assen, en Francisca van Rossum was de voorlaatste abdis van ter Hoenepe bij Deventer. Aan het begin van de zeventiende eeuw, een periode van grote culturele bloei, vinden we steeds meer kunstenaressen, waaronder de schilderessen Mechteld van Lichtenberg en haar dochter Cornelia toe Boecop, dichteressen en de geleerde zusters Vossius, en niet te vergeten Maria Tesselschade (gestorven in 1649). Het BWN heeft 139 vrouwen uit deze periode, het NNBW 108. De periode 1650-1750 kenmerkt zich door de steeds grotere groep dichteressen, schrijfsters, kunstenaressen en de geleerde en veelzijdig ontwikkelde vrouwen zoals Anna Maria van Schurman, Anna Roemer Visscher en Elisabeth van Limborch, allemaal voortbrengselen van het zogenoemde humanistische opvoedingsideaal, wat inhield dat ook meisjes een zo veelzijdig mogelijke opleiding dienden te krijgen, zodat zij al hun talenten zo goed mogelijk konden ontplooien 10 . Vooral Anna Maria van Schurman word vaak aangehaald als het om veelzijdig ontwikkelde vrouwen gaat: ‘zij was ervaren in alle vrouwelijke handwerken, in glasschilderen en boetseeren, grondig bekend met de nieuwe talen, met Latijn en Grieksch, Hebreeuwsch, Syrisch en Arabisch, en door hare wonderbare geleerdheid in
48
briefwisseling met Vossius en Spanheim, Beverwijck en Chr. Huygens’. Margaretha Godewijk werd qua geleerdheid vergeleken met Anna Maria van Schurman: zij was beroemd om haar gedichten in verschillende talen en haar schilderkunst. Verder was zij bedreven in het borduren, in de schrijfkunst, ook op glas, zij boetseerde, zong prachtig en bespeelde het clavecimbel. Ook de vrouwen behorend tot de ‘Muiderkring’ zoals ‘de Fransche Nachtegael’ Francisca Duarte, Anna Roemer Visscher, Alida Bruno, Lucretia van Trello en Geertruyd de Graeuw, de schrijvende vriendinnen van Huygens, zijn te vinden in deze periode. Het BWN beschrijft 172 vrouwen die tot dit tijdvak behoren, waarin 72 dichteressen, enkele schrijfsters en 43 kunstenaressen. 123 vrouwen uit het NNBW behoren tot deze periode, waarvan 18 religieuzen en 11 beelden kunstenaressen. Niet alleen schilderessen en tekenaressen vinden we in deze periode, maar ook (glas)graveersters, knipkunstenaressen, schoonschrijfsters en een enkele borduurster en zijdewerkster: N.N.Rosee (1632-1682) ‘was niet alleen eenen bekwamen schilderes, maar verstond de kunst om allerlei kleuren van losgerafelde of uitgeplukte zijde, zoo op het paneel te plaatsen, dat zij landschappen, bloemen, menschen, dieren etc, zoo natuurlijk en frai vertoonden, dat ze, op eenigen afstand zich voordeden, als of ze door een fiks pensseel geschilderd waren’. Johanna Sanders, geboren Nijmegen, ’maakte zich verdienstelijk in het borduren, bijzonder van bloemen. Men vindt vermeld, als voortreffelijk kunstwerk, zes door haar met de naald bewerkte stoelbladen met loof en sieraad werk, als van goud geborduurd en doorvlochten met levensgroote bloemen’. De knipkunstenares Elisabeth Ryberg ’vervaardige schepen en vorstelijke lusthoven van papier’, evenals Johanna Koerten (1650-1715) die in geheel Europa bekend werd, ‘in het bijzonder wegens hare voortreffelijke knipkunst, die zij tot eenen nooit gekende hoogte beoefende’. De miniatuurschilderes Henrietta Wolters-van Pee, Maria van Oosterwijck en Jacoba Maria Troost, schilderessen van stillevens, de bloemen- en vruchtenschilderes Rachel Ruysch, Maria Sybilla Merian en haar dochters, de insecten- en bloemenschilderessen Joanna Helena Graaft en Dorothea Gesell-Graff, Judith Leyster, en de stillevenschilderes Jacoba Maria van Nikkelen, zijn slechts enkele van de vele kunstenaressen uit dit tijdvak. In deze periode is het de eerste keer dat we lemmata tegenkomen van zogeheten ‘podiumkunstenaressen’ zoals de toneelspeelsters Catharina Christina Benjamin-Petit en haar zuster Maria Brinkhuyzen-Petit, Adriana Jordaan van Tongeren en Elisabeth Kalbergen-de Boer. De zeventiende en het begin van de achttiende eeuw laat een manifestatie zien van schrijfsters in het burgerlijk circuit, en wat zij schreven behoorde volgens Schenkeveld-van der Dussen tot de gebruikspoëzie: Een groot deel van de geschreven gedichten was namelijk bedoeld om sociale contacten te onderhouden: er werden gedichten en stukjes geschreven voor elkaars verjaardagen, boeken, promoties, feest- en rouwdagen. Verjaardagsgedichten, lijk- en grafdichten en boekenloven, kortom gelegenheidsgedichten, zijn om die reden in veel bundels aan te treffen, evenals emblemata, religieuze poëzie en gedichten over moraal-filosofische onderwerpen. 11 Dit vinden we ook terug in de lemmata van de dichteressen uit die tijd. Enkele voorbeelden: Maria Garnier schreef een ‘pengift’ in het stamboek van Johanna Koerten, evenals Geertruid Halmael. Gezine Brit schreef een lofdicht op Johanna Koerten getiteld Koridon, Harderszang op de Papiere Snijkonst van Juffrouw Joanna Koerten huisvrouw van den Heer Adriaan Blok. Johanna Coomans schreef lofliederen aan ‘jonkvrouw’ Anna Roemers en aan de ‘hooggeleerde heren’ Jakob Cats en Abraham van der Mijle, die gepubliceerd zijn
49
in de Zeeuwsche Nachtegaal. Niet alleen lofdichten, maar ook lijkzangen werden geschreven: Maria de Vries vervaardigde een ‘afscheidsoffer’ aan François Valentijn en Maria Magdalena de Vries, vriendin van Rutger Schutte, schreef een lijkzang op hem. Anna Maria Jong schreef een lijkgedicht op Willem II, dat te vinden is in de Dichtkundige Lauwerbladen. Vrouwen maakten ook wel verzen op werken van tijdgenoten zoals de dichteres Susanna Winckelman deed op de Nagelatene mengeldichten van P. Boddaert. Anna de Lange vervaardigde het vers Aan P.Langendijk op het uitgeven des derden deels zijner gedichten. Ook toneelstukken, liederen en gezangen werden toentertijd veel geschreven: Maria van Heyst leverde vele zangstukjes, ’Zij wist den juisten volkstoon te treffen, alle hare liedjes vliegen zangerig daarhenen’, en liederen van Adriana van der Veer zijn te vinden in de Nagelaten geestelijke gedichten en gezangen uit 1749. Zogeheten ‘Jufferboekjes’ zijn geschreven door o.a. Maria van Dilsen uit Dordrecht. Ook andere, minder voorkomende genres, zijn in de lemmata te vinden. Maria Vos schreef verschillende samenspraken zoals de Samenspraak tusschen Sara en Rachel (18e eeuw), evenals Madame de Soutelande die het protestantisme verzaakte, waarover zij in 1727 een samenspraak uitgaf, getiteld Babylone demasquée. En Agnes Waeywel verdedigde haar vaders uitvinding, die dacht ’het vierkant des cirkels’ gevonden te hebben (ook wel het Quadratura circuli genoemd) met haar Traité ou considerations mathématiquest impartiales sûr la demonstration et le quadrature du cercle de D.W. et sûr les considerations des mauvaises critiques de ses antagonistes, uitgegeven in 1717. Een opvallend personage tussen alle dichteressen en kunstenaressen, was Adriana la Noy die als matroos diende in de Nederlandse vloot tijdens de Eerste Engelse Oorlog (1652-54); haar kapitein getuigde ‘dat zij op togten en wachten zich had gedragen, vroom en eerlijk als een matroos schuldig was te doen’. Een andere vrouw die zich wist te onderscheiden in tijden van oorlog was Margaretha Sandra. Tijdens het rampjaar 1672, toen de Fransen de stad Aardenburg (Zeeland) belegerden, ‘zat zij met tien jongens onder de luifel op de stoep harer woning, om de kogels te bekappen en allerlei ijzertuig tot schroot te verwerken, terwijl voor het huis een vuur brandde, waaraan de lonten ontstoken werden, welke door andere knapen naar den wal werden gebracht’. Margaretha van Bancken (NNBW) nam na de dood van haar man het ‘stadsdrukker- en courantierschap’ te Haarlem over, hiertoe behoorde ook het drukken en debiteren van de Oprechte Haarlemsche Courant en tevens drukte zij regeringsstukken van lokale aard zoals een geillustreerd Bericht, rakende bruyk der slang-brand-spuyten uit 1692. En in de tweede helft van de zeventiende eeuw bezat de Arnhemse verloskundige Jenneke van Doren zo’n goede naam dat Frederik Wilhelm, keurvorst van Brandenburg, haar in 1654 en 1657 ontbood ‘ter bedieninge zijner gemalin’. 1750-1850 was de periode van de De Vierde Engelse Oorlog(1780-87), de strijd tussen de patriotten en prinsgezinden (1785-87)en de Pruisische inval van 1787. Van 1795 tot 1806 veroverden de Fransen de Nederlanden, daarop volgde de Bataafse Republiek (tot 1806), het Koninkrijk Holland (tot 1810), en de inlijving bij Frankrijk (tot 1813). Het BWN heeft 211 vrouwen die tot deze periode behoren, in het NNBW zijn er 105 vrouwen, waarvan 16 religieuzen. In het Frankrijk van de Revolutie leefde Etta Palm, de zelfbenoemde baronnesse d’Aelders, en tijdens het bewind van Napoleon beleeft de avonturierster Maria Elselina Versfelt een interessante tijd, getuige haar romans die volgens Wijnman, de schrijver van haar lemma, een fantastisch en dus hoogst onbetrouwbaar beeld van haar
50
leven geven, ‘men kan er echter zeker van zijn, dat zij zich in haar pikante gedenkschriften zwarter afmaalt dan zij in werkelijkheid was’. De Oranjedynastie wordt onder andere vertegenwoordigd door Maria Louisa van HessenKassel en de Pruisische prinses Wilhelmina, echtgenote van Willem V, prins van Oranje en Nassau. Bekend is haar optreden bij Goejanverwellesluis op 30 juni 1787 waar zij door de patriottistische Commissie van Defensie werd tegengehouden en teruggestuurd. Dit had vérstrekkende gevolgen: haar oom, de Pruisische koning Friedrich Wilhelm II, ervoer dit als een belediging van zijn geslacht en viel in 1787 Nederland binnen met zijn leger. In 1799 werd de adellijke jonkvrouw Johanna van Dorth tot Holdhuizen vanwege haar oranjegezingdheid ter dood veroordeeld door de Fransen ‘omdat zij de Oranjevlag op haar kasteel had doen uitsteken, met Oranje versierd, benevens hare broeder, naar Lichtenvoorde was gereden (..) en vervolgens met Oranje versierd naar Groenlo was getrokken en eindelijk door oproerige woorden en daden gezondigd had tegen de publicatie van den 23sten en 28sten augustus, waarbij zulks ten strengste verboden en strafbaar geacht werd’. 102 van de 211 vrouwen uit het BWN waren dichteres. Natuurlijk vinden we hier de al meermalen genoemde schrijfsters Betje Wolff en Aagje Deken, Belle van Zuylen, Christina Leonora de Neufville, Petronella en Anna Maria Moens e.a. Vanaf de tweede helft van de achttiende eeuw nam het schrijven van romans een grote vlucht, en het was een genre dat grotendeels door vrouwen werd beoefend. Elisabeth Maria Post en Margaretha de Neufville zijn ook bekend om hun romans. Volgens Zuidema, die het lemma van Margaretha de Neufville in het NNBW schreef, wordt haar voornaamste werk, de Kleine Pligten, ‘door sommingen in kunstwaarde met de romans van Wolff en Deken, zelfs met die van Jacob van Lennep op ééne lijn gesteld, maar moet echter in geestigheid en aantrekkelijkheid voor deze onderdoen’. Ook de historische roman was een genre dat veelvuldig door vrouwen werd beoefend. De bekendste schrijfster van dit genre is waarschijnlijk wel Geertruida Bosboom-Toussaint (1812-1886), bekend vanwege het huis Lauernesse uit 1840, de vrouwen van het Leycesterse tijdvak, Historische Novellen en een Leydsch student in 1593, De bloemschilderes Maria van Oosterwijk etc. Naast historische romans er zijn ook gedenkschriften, novellen en artikelen van haar hand bekend. Margaretha Jacoba de Neufville (1775-1856) heeft, naast vertalingen en ‘gewone‘ romans, verschilllende historische romans geschreven waaronder ‘een oorspronkelijk historischromantisch verhaal’ getiteld de Schildknaap en het tweedelige Elisabeth Basmooth, of eene Engelsche plant op Hollandsche bodem. Een oorspronkelijke roman’. Ook Susanna Böeseken schreef historische romans zoals Alomenon, een geschiedkundig verhaal (1851) en uit 1852 stamt Hillegonda, oorspronkelijk Nederlandsch verhaal uit den grafelijken tijd. Haar zuster Mijnaldina Böeseken schreef ook romans en gedichten, maar verdiende haar geld eerst als pleegzuster en daarna als adjunctdirectrice in de cellulaire gevangenis te Amsterdam. In 1854 werd haar (autobiografische?) roman de Pleegzuster gepubliceerd. Vrouwen hebben in dit tijdvak ook politiek geëngageerde werken geschreven. Misschien wel het bekendste voorbeeld hiervan is de Oproeping van het Bataafse Volk uit 1806, een vaderlandsgezind pamflet, gericht tegen de komst van Lodewijk Napoleon. Dit werk veroorzaakte veel rumoer, werd opgekocht en in het Engels vertaald en bracht de schrijfster in grote moeilijkheden. Schrijfster was de ‘staatkundige dweepster’ (BWN), patriotte en predikantsdochter Maria Aletta
51
Hulshoff. Zij beraamde ook nog een aanslag op Napoleon, maar werd heimelijk naar Engeland gebracht. Haar andere werk is getiteld Peace Republicans manual for the French Constitution of 1793 .
Figuur 1*
Aantal vrouwen per periode 250 200 150 100 50 0
BWN NNBW
voor 1500
1500 1650
1650 1750
1750 1850
na 1850
67 80
139 108
172 123
211 105
19 66
*Aangezien niet bij alle lemmata geboorte- en sterfdatum vermeld werden, noch een andere tijdsaanduiding, is het totale aantal vrouwen in deze figuur kleiner dan in werkelijkheid: 608 en 482 i.p.v. 616 en 484.
De periode na 1850: deze groep uit het BWN bestaat slechts uit negentien personen, waarvan twaalf schrijfsters/dichteressen, drie schilderessen, te weten mevrouw Hamburger en de stillevenschilderessen Maria Margaretha van Os en Christina Schotel, twee zangeressen, Helena Hutschenruyter en Catharina van Esveldt Holtrop, een componiste annex pianist Elisabeth Jeanne Broes, en de wereld- of ontdekkingreizigster Alexandrine Tinne, die in 1869 op gruwelijke wijze tijdens een van haar tochten vermoord werd. In het NNBW zien we, tegen de achtergrond van de eerste feministische golf, de toenemende vraag van goede scholing voor vrouwen en de opkomst van het socialisme, steeds meer maatschappijhervormende feministen zoals de al eerder genoemde Betsy Perk, Elise van Calcar en Cornèlie Huygens, evenals de verschillende directrices van de ‘meisjesHBS’. Hierbij mag ook Kartini Raden Adjeng niet vergeten worden. Zij was de dochter van Raden Adipati Ario Sosroningrat, regent van Japara, en samen met haar zusters oprichtster van een schooltje voor kleine meisjes. Ook probeerde zij het lot van de Javaanse vrouwen te verbeteren ‘gebukt als deze gaat onder het reurig bestaan dat haar door den islam is toebedacht’. Niet verbazingwekkend is dat in deze periode het NNBW nog 66 vrouwen heeft na 1850. Anna Cornelia Dierckx, ‘moeder Lucia’, was de enige religieuze in deze periode met een lemma in het NNBW. Tot de Oranjedynastie behoren prinses Marianne, Anna Paulowna, Amalia, hertogin van Saksen-Weimar-Eisenach, vrouw van prins Hendrik der Nederlanden, Louise, de latere koningin van Zweden, Louise en Louise van Pruisen en
52
prinses Sophia. Dochter van Willem II en Anna Paulowna. Verder schrijfsters, enkele dichteressen en podiumkunstenaressen. Niet verrassend is dat het BWN in alle tijdvakken, behalve in de periode na 1850, de meeste vrouwen heeft. We zien een geleidelijke stijging van het aantal vrouwen naarmate de rijd vordert en het bereikt de top in de periode 1750-1850, met 211 vrouwen. Daarna ineens een scherpe daling. Bij het NNBW valt een andere beweging waar te nemen. Daar zien we een eveneens geleidelijke stijging van het aantal vrouwen dat in de periode 1650-1750 het maximum bereikt, een periode eerder dan het BWN. Daarna volgt er weer een geleidelijke daling van het aantal vrouwen. Concluderend kunnen we stellen dat de periode 1650-1850 in beide woordenboeken het best vertegenwoordigd is. Dit is niet vreemd gezien het grote aantal dichteressen, beeldend kunstnaars en groeiend aantal podiumkunstenaressen in die periode. Er waren toentertijd veel vrouwen die schreven, tekenden of schilderden. En ook het merendeel van de vrouwen die als dichteres omschreven staat, is afkomstig uit de zeventiende en achttiende eeuw.
NOTEN. 1
P.C.Molhuysen, Mededeeling gedaan in de maandvergadering van de ‘’Maatschappij der
Nederlandsche letterkunde’’ te Leiden, 8 October 1909 (Leiden 1909) p.7-8 2
Gillian Fenwick, Women and the Dictionary of National Biography, a guide tot DNB volumes 1885-
1985 and missing persons (1994) p.23 3
A.J.C.M.Gabriëls, ‘A valuable thing for generations’. De Dictionary of National Biography’, in:
Tijdschrift voor Geschiedenis 108 (1995) p.517 4
Molhuysen, Mededeeling, p.1
5
P.C.Molhuysen en P.J.Blok ed., Nieuw Nederlandsch Biographisch Woordenboek, VII (1927)
6
Molhuysen, Mededeeling, p.6-7
7
A.J.C.M.Gabriëls, ‘Portretten in miniatuur: het Biographisch Woordenboek van Nederland’, in: Bert
Toussaint en Paul van de Velde ed., Aspecten van de historische biografie (Den Haag 1992) p.63 8
S.Groeneveld en G.J.Schutte, Nederlands verleden in vogelvlucht. Delta 2. De nieuwe tijd: 1500 tot
1813 (Leiden-Antwerpen 1992) p.55 9
Mieneke Bosch, Het geslacht van de wetenschap. Vrouwen in hoger onderwijs in Nederland 1878-
1948 (Amsterdam 1994) p.95 10
Els Kloek, ‘Vrouwen en het kunstenaarsleven van de Republiek. Een inleiding’, in: Els Kloek ed.
Vrouwen en kunst in de Republiek. Een overzicht, (Hilversum 1998) p.14 11
Riet Schenkeveld-van der Dussen ed.,’Inleiding’, in: Riet Schenkeveld-van der Dussen ed. Met en
zonder lauwerkrans. Schrijvende vrouwen uit de vroegmoderne tijd 1550-1850: van Anna Bijns tot Elise van Calcar (Amsterdam 1997) p.56
53
HOOFDSTUK 4. HET NNBW EN ZIJN MEDEWERKERS M/V.
’De artikelen, in twee kolommen gedrukt, zullen door de schrijvers met de beginletters van hun naam worden onderteekend, terwijl vóór in elk deel een lijst der medewerkers aan dat deel afgedrukt wordt’, zo schrijft Molhuysen in zijn Mededeeling. 1 En, aangezien alleen vrouwen het predicaat ‘mejuffrouw’ of, in slechts drie gevallen, ‘mevrouw’ kregen, weten we precies hoeveel vrouwen er meegewerkt hebben en in welke delen. Dit in tegenstelling tot het BWN waarin ten eerste onbekend is wie welke lemmata heeft geschreven omdat deze niet ondertekend werden en ten tweede op het schutblad van elk deel ‘onder medewerking van de heeren…’ staat, zodat het wel duidelijk is dat vrouwen hieraan geen bijdrage hebben geleverd. Aan de tien delen van het NNBW hebben in totaal 26 vrouwen meegewerkt. Dat is niet echt veel wanneer je bedenkt dat elk deel rond de 140 medewerkers telde. Opvallend is dat deze ‘juffrouwen’ en ‘mevrouwen’ de door hen geschreven lemmata slechts met hun achternaam of initialen ondertekenden net zoals bij de door mannelijke medewerkers geschreven lemmata het geval is. Of dit hier ingegeven is om niet op te vallen of om een onbevooroordeelde recensie te krijgen, is niet duidelijk. Volgens Maria Grever presenteerden de meeste (universitair) geschoolde vrouwen zich in deze beginperiode, net als mannen, alleen met voorletters en titels bij hun achternaam. Waarschijnlijk wilden zij hun sekse-identiteit liever niet kenbaar maken om de twee bovengenoemde redenen. 2 In de lijsten met de namen van de medewerkers aan het begin van ieder deel worden geen academische, adellijke of andersoortige titels gegeven. Dit in tegenstelling tot de ‘eerste lijst van medewerkers’ achteraan in de ‘Mededeeling’ waarin 54 van de 67 personen zijn voorzien van een of meerdere titels als ‘prof.’, ‘dr.’, ’mr’, ‘jhr.’, zelfs een franciscaner pater (Bonaventura Kruitwagen) en een generaal (F.de Bas). Een saillant detail: de eerste lijst van medewerkers bevat geen vrouwen. Deze lijst, die dateert uit 1909, is duidelijk bedoeld om te imponeren: het doel van Molhuysen was om zoveel mogelijk medewerking en enthousiame te verkrijgen voor zijn woordenboek. Belangrijk was dat men vóór aanvang van het eerste deel van het NNBW wist dat op de medewerking van geleerden op allerlei gebied van wetenschap gerekend kon worden, wat één van de redenen was om professor P.J.Blok te vragen:‘zijn bekendheid met alle kringen van geleerden maakte het mogelijk terstond een grooten staf van medewerkers voor het werk te verzekeren’. 3 Ten tijde van de Mededeeling kan Molhuysen melden aan de Maatschappij der Nederlandsche Letterkunde dat voor de meeste grote afdelingen al een keur aan geleerde medewerkers gevonden zijn: ‘ik noemde reeds de theologie; ik kan er de letterkunde, de medicijnen, de chemie, bijna de gehele vaderlandse geschiedenis aan toevoegen’. 4 Voor iedere biografie werd dus een deskundige auteur aangetrokken. Waarschijnlijk kostte Molhuysen dit minder moeite dan bijvoorbeeld Stephen van het DNB in Engeland een kwart eeuw daarvoor. Toentertijd waren er namelijk nog niet zoveel academisch geschoolde historici, er bestond ook nog geen apparaat van moderne historische studies én het ontbrak aan ervaring met volgens wetenschappelijke methoden verricht bronnenonderzoek. En mede daarom was het moeilijk om gekwalificeerde auteurs te vinden. Andere redenen waren de geringe betaling en de onzekerheid over het welslagen van de hele onderneming. Maar ook historici van naam zegden hun medewerking toe aan het DNB en namen de levens van de ‘grote mannen en vrouwen’
54
voor hun rekening, ook wel ‘show-lives’ genoemd, omdat recensenten het werk voornamelijk zouden beoordelen op grond van de kwaliteiten van deze lemmata. Voor de biografieën van de minder belangrijke personen werd gebruik gemaakt van specialisten op allerlei terreinen en van de door Stephen als ’antiquaries’ en ‘dryasdusts’ aangeduide historisch geïnteresseerde amateurs die grote aantallen feitenverzamelingen produceerden en vaak als enigen over informatie beschikten over minder bekende personen én die hem gewoonlijk ook de meeste last bezorgden. 5 Van het 19eeeuwse BWN weten we dat er ook gebruik gemaakt werd van amateurs voor informatie: iedereen ‘die soms eenige bouwstoffen tot, of aantekeningen betrekkelijk het leven van een of ander vermaard Nederlander mogten bezitten, wordt ten vriendelijkste uitgenodigd deze ten gebruike af te staan of er excerpten van te zenden’. 6 Ook bij het DNB werd dit gedaan. Zoals eerder vermeld werden lijsten met namen gepubliceerd in The Athenaeum. Lezers werd gevraagd deze lijsten te corrigeren en informatie te geven over de te raadplegen bronnen. En deze lijsten werden dan, in aangepaste vorm, aan potentiële auteurs gezonden. 7 Geleerden en specialisten op elk gebied werd dus gevraagd om, tegen een honorarium, de levens van bepaalde personen of groepen van personen te beschrijven. Molhuysen maakt hierbij verschillende onderverdelingen: ‘Hier is allerlei groepering mogelijk in verband met de werkzaamheid zelve van hen, die wij als medewerkers willen uitnoodigen. Van den een zullen wij het leven van een persoon krijgen, die hij tot onderwerp van zijne studiën maakt; de ander zal de personen, die tot een godsdienstige sekte behoren beschrijven; een derde weer zal een zuiver willekeurige grens trekken en personen op een bepaald gebied tot een zeker jaar voor zijn rekening nemen; men kan ook een groep personen naar de plaats hunner inwoning en hun beroep nemen. Bv de boekdrukkers uit een of andere stad; of wel hen, die zich met de oplossing van een bepaald vraagstuk hebben beziggehouden’. 8 Molhuysen licht dit toe aan de hand van de theologie: de niet-katholieke theologen tot het jaar 1600 zullen door Knipscheer behandeld worden, die van de 17e en 18e eeuw door Knappert; maar de remonstranten, lutersen en doopsgezinden worden beschreven door de heren Groenewegen, Pont en Vos, terwijl de 19e-eeuwse protestanten voor rekening komen van Cramer, behalve de mannen van het Réveil, die Chantepie de la Saussaye zal beschrijven. De katholieke theologen zullen in hoofdzaak voor rekening van Hensen komen, maar de jezuïeten zullen een bewerker vinden in Albers, de franciscanen in P.fr.Bon. Kruitwagen en de dominicanen in G.A.Meyer. 9 Van deze bovengenoemde personen hebben alleen Knipscheer en Knappert lemmata over vrouwen geschreven.Tot de ‘niet-katholieke theologen vóór 1600’ behoorden dus ook de doopsgezinde martelares en schrijfster Anneken, de schrijfster en ‘volgster’ van Jacobus Verschoor, Grietje van Dijk, de predikster Dina Jans, ook wel bekend als ‘dominee Dina’, de godsdienstlerares en schrijfster van godsdienstige werken Maria Hoogendorp én Maria van der Kodde, die zich samen met haar vader van de gereformeerde gemeente had afgescheiden en de uitgebannen predikanten in huis hadden verborgen. Knappert heeft in totaal veertien lemmata over vrouwen geschreven waaronder die van het
55
schrijversduo Wolff en Deken. Ook Maria van Reigersberch, de dappere vrouw van Hugo de Groot, en de geleerde Anna Maria van Schuurman, evenals de doopsgezinde martelaressen Aaltje en Dorothea Pietersdochter, hebben een lemma dat geschreven is door Knappert. Deze vrijzinnige predikant en kerkhistoricus heeft over een grote verscheidenheid van onderwerpen geschreven waaronder ‘de vrouwen in onze geschiedenis’, een artikel waarin hij ijvert voor een wetenschappelijk werk over de Nederlandse vrouw in de geschiedenis, ‘dat wij nog niet bezitten en toch noodig hebben’. 10 Wat betreft afbakening van gebied: Hermine Moquette bijvoorbeeld heeft lemmata geschreven over vrijwel iedereen van enige importantie uit Rotterdam: alle burgemeesters, leden van de vroedschap, ’magistraatspersonen’, dichters, kunstenaars, zeekapiteins etc. hebben een lemma gekregen, dus ook de architect-bouwmeester Persoons, die verantwoordelijk was voor het rechtzetten van de Groote of St.Laurenskerk te Rotterdam. Nader onderzoek leert dat Moquette adjunct-archivaris van Rotterdam was. Zo’n zelfde voorbeeld is Rins(ke) Visscher, gemeente-archivaris van Leeuwarden, die een verscheidenheid aan personen uit Friesland heeft beschreven. Bruinvis deed hetzelfde voor Alkmaar: hij schreef de artikelen over de schrijfsters Bosboom-Toussaint en Maria van Zuylekom, over de erfgename Maria van Egmond van de Nijenburg en de ’Alkmaarsche heldin’ Trijn Rembrand, die op het eerste gezicht weinig met elkaar gemeen lijken te hebben. Nader onderzoek wees uit dat alle vier de vrouwen afkomstig waren uit of gewoond hadden in Alkmaar. Bruinvis heeft trouwens meer dan honderd werken geschreven die, op een enkele uitzondering na, allemaal een onderwerp hebben met betrekking tot Alkmaar. Over boekdrukkers en -verkopers uit verschillende gebieden heeft Maria Kronenberg een aantal lemmata geschreven. En Zwarts bijvoorbeeld heeft lemmata geschreven over vrijwel de hele joodse gemeenschap te Amsterdam waaronder de dichteres Isabella (H)enriquez en ‘een van de beroemdste vrouwen in de geschiedenis van de Joden in Nederland’, Mendesia Gracia alias Beatrice de Luna. Musici, dirigenten, componisten e.d. zijn beschreven door Vilenski-Spier, of Spier zoals zij haar lemmata ondertekent. Maar dit wil niet zeggen dat anderen geen lemmata over musici geschreven hebben: Moquette bijvoorbeeld heeft ook de levens beschreven van de rotterdamse organisten Eycken en Bruininkhuizen. Een ander voorbeeld betreft de toneelspeelsters: De toneelcriticus Mendes da Costa heeft vier lemmata over toneelspeelsters geschreven, evenals Worp, die er twintig heeft beschreven. Beide mannen zijn kenners van het toneel: Worp bijvoorbeeld is de auteur van o.a. een ‘geschiedenis van den Amsterdamschen schouwburg 1496-1772’ en van een ‘Geschiedenis van het drama en van het tooneel in Nederland’. Mendes da Costa schreef tussen 1900-1919 de serie ‘Toneelherinneringen’. ‘Zijn’ toneelspeelsters hadden hun bloeitijd in de 19e eeuw, hij heeft ze persoonlijk gekend en bij alle vier de lemmata wordt als bron zijn eigen Toneelherinneringen genoemd. Worp daarentegen heeft de levens beschreven van vrouwen uit de 17e en 18e eeuw die als actrice werkzaam waren bij de Amsterdamsche Schouwburg of tot het gezelschap van Van Rijdorp behoorden. Er is maar één vrouw in het rijtje door hem beschreven vrouwen die volledig uit de toon valt (zo op het eerste gezicht) en dat is de dichteres Sibylle van Griethuizen. De uit Franse ouders geboren actrice Johanna Cornelia Wattier daarentegen, door Napoleon ‘de grootste actrice van Europa’ genoemd (hoewel hij geen woord Nederlands verstond), is beschreven door Jan Fransen, schrijver van Les comédiens français en Hollande au XVIIe et au XVIIIe siècles.
56
De vaderlandse geschiedenis wordt door Molhuysen in tijdvakken verdeeld. De tijd voor de 80-jarige oorlog wordt in drie perioden verdeeld: tot 1200, 1200-1450 en 1450-1555. Deze tijdvakken werden toevertrouwd aan respectievelijk de heren Poelman, Obreen en Kooperberg; de 80-jarige oorlog behandelt Haak, maar de zeelieden en watergeuzen vormen een afzonderlijke groep en komen voor rekening van de heer Boldingh. De ‘tijd van Jan de Witt’ vindt een bewerker in Japikse, die één lemma over een vrouw heeft geschreven, te weten over de oranjegezinde Elisabeth Maria Musch, ook bekend als Mademoiselle de Nieveen. Het dan volgende tijdvak tot de dood van stadhouder Willem III (1702) wordt bewerkt door Kramer, de 18e eeuw door Bussemaker, de 19e eeuw beschrijft de heer E.Zuidema, en de Oranjevorsten zullen door prof.Blok beschreven worden. 11 Haak, tot wiens terrein de 80-jarige oorlog behoorde, heeft lemmata geschreven over de landvoogdessen Isabella Clara Eugenia en Margaretha van Parma maar ook over Aleid van Poelgeest, die al lang vermoord was voordat de Opstand begon. Eigenlijk is het wel merkwaardig dat Haak geen levens heeft beschreven van heldinnen uit de 80-jarige oorlog, maar deze heldhaftige vrouwen zijn er in het NNBW weinig te vinden. Kenau, waarschijnlijk de bekendste heldin uit de 80-jarige oorlog, staat er zelfs niet eens in. Wie wél een lemma heeft in het NNBW, geschreven door Van Dam van Isselt, is Catharina van Leemput, in de geschiedenis beter bekend als Trijn van Limpen, ‘een met mannenmoed begaafde vrouw’ die vooral bekend is geworden door haar optreden in mei 1577 toen zij een begin maakte met de slechting van kasteel Vredenburg te Utrecht. De enige andere heldin uit de 80-jarige oorlog die een lemma in het NNBW heeft gekregen was de Alkmaarse Trijn Rembrands of Catharina Remme, ‘een jonckvrouwe van omtrent 16 jaren’ die zich onderscheidde tijdens het beleg van Alkmaar in 1573 en wier lemma geschreven is door Bruinvis. Bussemaker, tot wiens terrein de 18e eeuw behoorde, heeft geen enkel lemma over een vrouw geschreven. Zuidema heeft 53 lemmata geschreven over een zeer heterogene groep vrouwen uit de 19e eeuw waaronder een directrice van de H.B.S., een groot aantal dichteressen en schrijfsters, een enkele actrice, de ‘staatkundige dweepster’ Maria Aletta Hulshoff, die een opruiend pamflet tegen Lodewijk Napoleon schreef (én een aanslag op Napoleon voorbereidde) en de oprichtster van de Algemeene Nederlandsche Vrouwenvereeniging, Betsy Perk. Maar niet alleen voor groepen, ‘doch ook voor de levensbeschrijving van een enkel persoon is plaats in ons systeem; zoo zal prof.Bosscha een leven van Christiaan Huygens geven, en ons medelid, de heer P.S.Allen te Oxford, een van Erasmus’, aldus Molhuysen. 12 Elsa Oppenheim bijvoorbeeld is ook zo iemand die één enkel lemma heeft geschreven, te weten een dertig kolommen lang stuk over Thorbecke, en Marianne van Herwerden schreef ook slechts één lemma, namelijk in deel drie, over de fysioloog Jacobus Moleschott. Zij had de briefwiseling tussen F.C.Donders, haar grootvader van moederskant en Moleschot geordend en had in 1914 hierover een artikel in het tijdschrift De Gids gepubliceerd. 13
Vrouwelijke medewerkers en hun bijdrage aan het NNBW
In het eerste deel van het NNBW, uit 1911, zijn er van de 144 medewerkers slechts vier vrouwen, te weten M.E.Kronenberg, H.J.A.Ruys en C.Serrurier en H.C.H. Moquette. Iets meer dan een jaar later,
57
in november 1912, kwam het tweede deel uit, waaraan -opnieuw- vier vrouwen meegewerkt hebben: Moquette, Ruys, A.J.Scholte en Serrurier. Bij het derde deel, verschenen in december 1914, is het aantal vrouwelijke medewerkers gestegen naar zeven. Dat waren ook nu weer Ruys, Serrurier, Moquette en Scholte en verder M.A.van Herwerden, R.Visscher en C.de Waal. Dit derde deel liet langer op zich wachten dan de bedoeling was omdat enkele, voor het woordenboek belangrijke, personen waren overleden: één van de medewerkers, Moes, de directeur van A.W.Sijthoff’s Uitgevers maatschappij, Frenzen, en Sijthoff zelf. Maar de voornaamste reden van oponthoud was, ‘dat de leider van den ganschen arbeid door verandering van woonplaats en betrekking geruimen tijd verhinderd was om het werk voort te zetten’. 14 Deel vier verscheen pas weer in 1918 door ‘de druk van de oorlogstoestand, de leider van het werk werd door zijn verhuizing naar den Haag zeer in zijn arbeid bemoeilijkt én de Koninklijke Bibliotheek was minder goed voorzien dan de Leidsche’. 15 Acht vrouwen deze keer: Moquette, Ruys, Scholte, Serrurier, Visscher en de nieuwelingen, de ‘mejufvrouwen’ A.Cler, S.W.A.Drossaers en E.R.Oppenheim. Ook het vijfde deel liep vertraging op en verscheen daarom pas in 1921 door ‘de naweeën van den oorlog, de nieuwe redacteur (Knappert) moest zich in zijn taak inwerken, de druk ondervond ten gevolge van allerlei oorzaken herhaaldelijk oponthoud en velen der vroegere beproefde medewerkers moesten zich onttrekken en werden niet altijd gemakkelijk door nieuwe vervangen’. 16 Deze keer leverden slechts vijf vrouwen artikelen in: de dames Ruys en Moquette, verder J.M.Blok, Cler en F.Th.A.Voigt. Deel zes liet drie jaar op zich wachten en verscheen pas in november 1924. Zoals gebruikelijk staat er een uitgebreide verontschuldiging in het voorwoord: ten eerste had er een wisseling van redactieleden plaatsgevonden en ten tweede waren er gedurige veranderingen in de staf van medewerkers. Aan dit deel werkten mee: J.M.Blok, Felix, M.E.Kronenberg, C.van Loen, J.A.Nijland en Ruys. Het zevende deel verscheen in mei 1927 met medewerking van tien vrouwen, waaronder de ‘mevrouwen’ W.Schallenberg-Van Huffel en W.H.Vilenski-Spier. Verder werkten nog mee aan dat deel Blok, Kronenberg, Moquette, M.C.Rosenstein, Scholte, A.J.Versprille, Visscher en C.Ypes. ‘Hoewel ook ditmaal ongewenste oorzaken tot vertraging leidden, is het ons toch een voldoening thans, ruim twee jaar na het begin der werkzaamheden, dit zevende deel te kunnen afsluiten’, aldus de redactie. 17 In 1909, ten tijde van de Mededeeling, verwachtte Molhuysen nog dat het gehele woordenboek ongeveer zou bestaan uit vijftien delen van achthonderd bladzijden, waarvan jaarlijks minstens één deel zou moeten verschijnen! 18 Hoe verstandig het van Molhuysen was om ‘slechts’ éénmaal per jaar te verschijnen, wordt duidelijk uit het Engelse DNB, waarvan elke drie maanden een nieuw deel moest verschijnen. Stephen spande zich tot het uiterste in om deze verschijnings-frequentie te handhaven, maar raakte uiteindelijk overwerkt en depressief. De eeuwige deadlines vergden ook veel van de medewerkers, alles moest gecorrigeerd en geredigeerd worden en de ‘assistant-directors’ schreven, zo nodig, zelf de biografieën die niet op tijd waren aangeleverd. Dat er geen theepauze was, spreekt in dit opzicht boekdelen. 19 Het achtste deel van het NNBW werd gepubliceerd in maart 1930. Slechts drie vrouwen hebben aan dit deel meegewerkt: M.Mees-Verwey, J.M.Blok en A.J.Scholte. Drie jaar later, in februari 1933, verscheen het voorlaatste deel met medewerking van Blok, Scholte en Versprille. En uiteindelijk, in 1937, kwam het tiende -laatste- deel uit waaraan vijf vrouwen hebben meegewerkt: J.M.
58
Blok, H.van Guldener, W.M.C.Juynboll, G.van Leeuwen en M.M.Prinsen. de dames Ruys, Blok en Scholte hebben voor zes edities artikelen geschreven. Moquette heeft aan vijf delen meegewerkt en Serrurier aan vier. Kronenberg en Visscher deden driemaal mee, Versprille en Cler werkten aan twee delen mee en de overige vrouwen aan één deel. (zie bijlage 2, tabel 2) Drie medewerksters van het NNBW steken, wat betreft aantallen lemmata, met kop en schouders boven de rest van hun vrouwelijke collega’s uit. Dit zijn Hilletje Ruys, Hermine Moquette en J.M.Blok die elk respectievelijk 146, 245, en 237 lemmata hebben geschreven. Hermine Moquette, gepromoveerd in 1896 als een van de eerste vrouwen in de faculteit der letteren en Wijsbegeerte aan de universiteit van Groningen met de dissertatie Over de romans van Wolff en Deken beschouwd in verband met de romantische scheppingen van Richardson, was adjunct-archivaris te Rotterdam en schreef lemmata over personen uit Rotterdam. Verder heeft zij ook verschillende boeken over Rotterdam geschreven zoals Rotterdamse straatnamen geschiedkundig verklaard etc. evenals een tweedelig werk getiteld De Vrouw, dat zij schreef naar aanleiding van de tentoonstelling. J.M.Blok, van wie wel de initialen maar geen voornamen bekend zijn, heeft artikelen geschreven over beeldend kunstenaars, waaronder ook lemmata over Vincent van Gogh en de schilder Moreelse. In het laatste deel van het NNBW wordt Blok nog eens extra bedankt door Molhuysen en Kossmann ‘voor haar talrijke mededelingen omtrent portretten uit de gegevens van ’s Rijks Prentenkabinet’, waaruit we weinig meer kunnen concluderen dan dat zij óf daar werkzaam was óf het op zich heeft genomen zoveel mogelijk beeldmateriaal van of over de betreffende personen te verzamelen. Verder is er geen informatie over haar voorhanden, ook is niet duidelijk of zij nu familie was van P.J.Blok, en verwijzingen naar eventueel eigen werk worden ook niet genoemd in de door haar geschreven lemmata. Over Hilletje Ruys, die voornamelijk lemmata schreef over letterkundigen, is slechts bekend dat zij een werk heeft geschreven getiteld Lijst van incunabelen in het bezit der Leidsche Universiteitsbibliotheek. De hoeveelheid lemmata die deze vrouwen geschreven hebben, is uitzonderlijk aangezien het merendeel van de medewerksters slechts één of enkele lemmata geschreven heeft. Acht vrouwen hebben tussen de 12 en 79 lemmata geschreven en veertien van de 26 medewerksters hebben minder dan tien lemmata geschreven, waarvan er vijf slechts één artikel hebben geschreven. C.de Waal schreef 79 artikelen over personen uit Zeeland en Hermine van Guldener, schrijfster van werken als ‘Het bloemstuk in de schilderkunst’ en ‘moderne kunst zien en begrijpen’, heeft 76 lemmata over beeldende kunstenaars geschreven. Daarna komt Scholte met 42 artikelen over schrijvers en dichters en Spier met 24 artikelen over musici. Rinske Visscher, gemeente-archivaris te Leeuwarden, schreef 22 lemmata over personen uit Friesland. Kronenberg schreef er 21 over boekdrukkers- en verkopers en Rosenstein heeft 16 artikelen geschreven, allemaal over ‘rechtsgeleerden of personen die rechten gestudeerd hebben. Cornelia Serrurier heeft 12 lemmata geschreven, voornamelijk over predikanten annex letterkundigen, maar ook over de franse réfugie en wegbereider voor de Franse verlichting Pierre Bayle, het onderwerp van haar proefschrift uit 1912 dat getiteld was Pierre Bayle en Hollande: étude historique et critique. Ook in dit opzicht zijn er overeenkomsten te vinden met het DNB waarin 8 van de 45 medewerkers tot de ‘major contributors’ behoren, wat hier betekende dat zij meer dan tachtig artikelen hadden
59
geschreven: ‘The 8 are clearly the exceptions among the women contributors since, of the rest, 35 each wrote ten articles of less, and, 14 wrote only one article each. Marie Prinsen bijvoorbeeld heeft slechts één lemma geschreven, over mr. Anthony van der Woordt, dichter en goede vriend van ‘den bekenden Jacobus Bellamy’, wiens lemma geschreven is door Johanna Aleida Nijland, wat tevens haar enige lemma is. Nijland schreef ook het werk Leven en werken van Jacobus Bellamy, waarnaar in beide lemmata verwezen wordt. Ook Catharina Ypes schreef één lemma, en wel over de ‘schrijver en baardscheerder’ Schut. Wilhelmina Juynboll heeft twee lemma’s geschreven; over de professor Arabisch en oprichter van de Leidse sterrenwacht, Jacobus Golius en één van zijn leerlingen, Levinus Warner, beiden gestudeerd in de oosterse talen. Dat juist Juynboll deze lemmata schreef was niet verwonderlijk want haar proefschrift behandelde de Zeventiende-eewsche beoefenaars van het Arabisch in Nederland (1931), waartoe ook deze twee heren behoorden. Een dergelijke deskundigheid gaat ook op voor Mea Mees-Verwey, die twee lemmata schreef over vader en zoon Johannes van Vloten: zij was gepromoveerd op een proefschrift over Johannes van Vloten, De beteekenis van Joh.s van Vloten, uit 1928. Bij beide dames wordt in de door hen geschreven lemmata naar hun eigen werk verwezen en kan er een direct verband gemaakt worden tussen de door hen geschreven lemmata en hun gepubliceerde werken, iets dat niet bij iedereen het geval is. Gertrudis van Leeuwen schreef lemmata over respectievelijk de medici Swammerdam en Van Swieten en de vier lemmata die Dina Felix heeft geschreven gaan allemaal over de familie Cats. Sophie Drossaers heeft vier lemmata geschreven over (buitenlandse)diplomaten maar zij heeft ook een proefschrift geschreven getiteld Diplomatieke betrekkingen tusschen Spanje en de Republiek der Vereenigde Nederlanden, 1678-1684, hoewel in de lemmata niet verwezen wordt naar dit werk. Willemina Schallenberg-van Huffel en C. van Loen hebben respectievelijk vijf en zes lemmata geschreven. Van Loen over wis- en natuurkundigen en landmeters annex kaartenmakers. De lemmata van Schallenberg-van Huffel hebben allemaal regeringsambtenaren als onderwerp. (zie bijlage 2, tabel 2) Omdat alle artikelen door de auteurs ondertekend zijn, en ‘deze daar ook voor verantwoordelijk zijn’, kon ik ook onderzoeken of er een relatie bestond tussen de vrouwelijke auteurs en de lemmata met vrouwennamen. Duidelijk werd dat er geen verband is: het is niet zo dat juist vrouwen de biografieën over vrouwen geschreven hebben. Eerder het tegenovergestelde, want de meerderheid van de vrouwelijke auteurs heeft geen lemmata over haar eigen sekse geschreven. In totaal hebben zij 1079 artikelen geschreven, waarvan slechts 32 over vrouwen. Ook hier weer lijkt het beeld op dat van het DNB waar de 45 vrouwelijke medewerkers in totaal 1300 artikelen hebben geschreven waarvan 179 lemmata met een vrouw als onderwerp. Van de 26 medewerksters aan het NNBW hebben slechts zes vrouwen artikelen over vrouwen geschreven. Blijkbaar was dit niet echt ongewoon, want ook Fenwick komt in haar boek over de vrouwen in het Victoriaanse DNB tot de conclusie dat de meeste vrouwen die artikelen schreven mannen als onderwerp hadden en geen vrouwen: ‘the majority of women who wrote for the dictionary did not do so because they felt passionately about women in history or about their female contemporaries. Most women contributors wrote only a few articles, and those articles were on men’.
20
Een uitzondering hierop was Elizabeth
Lee: op twee artikelen na hadden alle 81 lemmata die zij in de eerste serie schreef een vrouw als onderwerp. Maar ‘this concentration on women was, in itself, unusual among women contributors’. 21
60
Inderdaad, het merendeel van de vrouwelijke medewerkers aan het NNBW heeft minder dan tien lemmata geschreven en die hadden allemaal een man als onderwerp. Wat, mijns inziens, niet noodzakelijkerwijs hoeft te betekenen dat zij zich niets gelegen lieten liggen aan ‘de vrouwen in de geschiedenis’. Ruys is, met veertien artikelen over vrouwen, degene die de meeste lemmata over vrouwen heeft geschreven. Daarop volgt Blok met acht artikelen en Moquette en Van Guldener met ieder vier lemmata over vrouwen. Spier en Scholte hebben elk één lemma geschreven met een vrouw als onderwerp: Spier heeft een lemma geschreven over de pianiste en componiste A.G.E.van den Bergh en Scholte over de schrijfster Barbara Maria van Lier. De medewerksters schreven voornamelijk artikelen over een bepaalde categorie vrouwen: Blok en Van Guldener bijvoorbeeld hebben alleen lemmata over kunstenaressen geschreven. Van Guldener allemaal over schilderessen en Blok heeft zowel over schilderessen, alsook tekenaressen en graveersters lemmata geschreven. De biografieën, geschreven door Ruys, hebben bijna allemaal dichteressen en de vrouwen die tot de Muiderkring behoorden, vriendinnen van Bredero, Huygens, Hooft en Vondel, als onderwerp. Het lemma van de toneelspeelster Adriana van den Bergh valt hierbij uit de toon. Moquette, de enige andere vrouw die meerdere lemmata over vrouwen heeft geschreven, beschrijft een divers gezelschap bestaande uit de dichteres Petronella van Alphen, Maria van Dooren, stichteres van een vrouwengesticht, de schrijfster van kinderboeken Reinoudina de Goeje en de beruchte orangiste en keurvrouw van mosselen Catharina Mulder, beter bekend als Kaat Mossel. Deze vier zo verschillende vrouwen hebben, behalve dat hun lemma door dezelfde persoon geschreven is, met elkaar gemeen dat zij afkomstig waren uit Rotterdam. Fenwick merkte al op dat ‘The overwhelming majority of articles on women in the first series of the DNB were written by men’. 22 Bij het NNBW is dat al niet anders: er zijn 62 mannelijke medewerkers die artikelen over vrouwen hebben geschreven, variërend van 1 tot 82 lemmata. In totaal hebben zij 455 lemmata over vrouwen geschreven. Lang niet alle mannen hebben dus over vrouwen geschreven en van degenen die dat wel deden hebben de meesten slechts één lemma met een vrouw als onderwerp geschreven. Er zijn maar negen mannen geweest die tien of meer lemmata over vrouwen geschreven hebben. Degene met de meeste artikelen over vrouwen, 82 in totaal, is J. Fruytier, wiens lijst voornamelijk bestaat uit religieuzen zoals abdissen, (sub)priorinnen, maters, klopjes, begijnen etc. én een enkele weldoenster. Daarna komt Zuidema, de man van de 19e eeuw, met 53 artikelen over vrouwen en als derde is er P.J.Blok, die 39 lemmata heeft geschreven over (voornamelijk) de vrouwen uit de Oranjedynastie. Voorts schreef hij over Adela, Jacoba van Beieren, Margarethe van Mechelen, minnares van prins Maurits, en Henriëtte de Nehra, maîtresse van Mirabeau. Van Dalen, Brinkerink en de al eerder genoemde Worp komen daarna met respectievelijk 29, 26 en 20 lemmata over vrouwen. Brinkerink schreef, evenals Fruytier, voornamelijk lemmata over religieuzen en Van Dalen beschreef de levens van Dordtse personen waaronder dat van de in Londen geboren en gestorven bloemschilderes Sophia de Koningh. De redenen om haar een lemma te geven waren volgens mij het feit dat ’een harer proeven zich in een Dordrechts museum bevindt’ en dat haar vader, de schilder Leendert de Koningh, was geboren en gestorven in Dordrecht.(zie bijlage 2, tabel 3)
61
Vrouwelijke medewerkers, hun opleiding en carrières, én de mening van prof. Blok daarover.
Zoals uit de voorgaande paragraaf al duidelijk werd, is biografische informatie over de vrouwelijke medewerkers lang niet in alle gevallen makkelijk te verkrijgen. Er is niet veel over hen geschreven en als er al ergens informatie wordt gegeven dan is deze vaak fragmentarisch: van de meeste medewerksters weten we bijvoorbeeld wel welke studie zij gevolgd hebben en of zij lid waren van de Maatschappij der Nederlandsche Letterkunde, maar niet uit welk milieu zij kwamen, hoe hun loopbaan verliep, wie hun ouders waren etc. Wat we wèl weten is dat er van de 26 vrouwen tenminstte 11 gepromoveerd zijn, dat J.Aleida Nijland in 1896 de vierde vrouwelijke doctor in Nederland was, dat Cornelia Serurrier als vierde vrouw in de Nederlandse geschiedenis was gepromoveerd en dat het merendeel van de vrouwelijke medewerkers ongetrouwd was. Dat Marie Prinsen op vrijdag 27 april 1934 promoveerde in de Letteren en Wijsbegeerte aan de Universiteit van Amsterdam en dat haar promotor professor Prinsen was, haar vader en waarschijnlijk dezelfde Prinsen die eveneens aan het NNBW heeft meegewerkt. We weten ook dat P.J. Blok een aantal van deze vrouwen kende als leerlinge en, in het geval van Sophie Drossaers, Elsa Oppenheim en Wilhelmina Schallenberg-Van Huffel, als zijn promovendae. Dit soort details zijn dus wel bekend, maar een echte biografie is over de meesten niet geschreven, behalve over Marianne van Herwerden. Vreemd is dit niet, ook Fenwick had te maken met hetzelfde probleem: ’Investigating the women contributors to the Victorian DNB is a frustrating business, and the resulting evidence is patchy. Biographical information (…) is in some cases scattered in biographies of fathers, husbands and brothers but in others is not available at all’. 23 In biografieën van familieleden of echtgenoten is inderdaad in een enkel geval summiere informatie te halen. In het huidige BWN bijvoorbeeld wordt over Elsa Oppenheim vermeld, in het lemma van P.C.Molhuysen, dat zij met hem op 5-8-1920 is getrouwd en dat het huwelijk ontbonden werd door echtscheiding op 8-2-1923, haar naam wordt verder nergens meer in het artikel genoemd. Zij heeft trouwens ook samen met Molhuysen aan de Catalogue Bibliothèque du Palais de la Paix gewerkt. In het huidige BWN is Maria Kronenberg tot nu toe slechts de enige van de vrouwelijke medewerkers van het NNBW die een eigen lemma heeft gekregen, terwijl wel veel van de mannelijke medewerkers daarin een lemma hebben zoals bijvoorbeeld Kossmann, Blok, Knappert, Molhuysen, Romein etc. Hoewel we weten dat veel van de vrouwen een gedegen opleiding hebben gehad, behoorden slechts enkelen van hen tot de categorie van gerespecteerde wetenschappers met internationale faam zoals bijvoorbeeld Maria Kronenberg en Marianne van Herwerden. Maria Elisabeth Kronenberg (1881-1970) studeerde voor de MO-akte Nederlands -behaald in 1905aan de universiteit van Amsterdam. Zij volgde onder andere colleges bij J.te Winkel, die ook aandacht besteedde aan het vak bibliografie. Zij werkte -onbezoldigd- voor de Atheneumbibliotheek te Deventer aan de herziening van de oude catalogus van de incunabelen waarvan in 1917 de nieuwe editie verscheen. Vanaf 1916 werkte zij mee aan de Nederlandsche bibliographie van 1500-1540 waarvan het eerste deel in 1923 verscheen, ook wel bekend als de ‘Nijhoff-Kronenberg-serie’ waarmee zij internationale reputatie verwierf. Zij eiste, en kreeg gedaan, van Martinus Nijhoff dat haar naam op voet van gelijkheid met de zijne op het titelblad zou prijken.
24
Verder schreef zij een aantal werken
over boekdrukkers en -verkopers, ongeveer tweehonderd essays over verschillende aspecten van het
62
boekdrukkers-en verkopersvak, vooral van de zestiende eeuw. Vanaf 1932 was zij redactielid van het vaktijdschrift Het Boek en in ’33 werd zij benoemd tot erelid van de koninklijke Vlaamsche Academie voor Taal-en letterkunde en werd zij benoemd tot commissaris van het Frederik Muller-Fonds. In 1951 kreeg zij een ere-doctoraat in de letteren van de Universiteit van Amsterdam en in ’56 werd haar oeuvre door de Bibliographical Society te Londen met goud bekroond. 25 Voor het NNBW schreef zij 21 lemmata, alle over vijftiende- en zestiende-eeuwse boekdrukkers en –verkopers. Maria Anna, ook wel Marianne, van Herwerden (1874-1934) studeerde medicijnen en promoveerde cum laude aan de universiteit van Utrecht, hoewel zij ongeschikt geacht werd voor ‘een zo zware studie’. 26 In 1908 werd zij assistente van professor Pekelharing en in 1922 kreeg zij een aanstelling als de eerste vrouwelijke lector aan de rijksuniversiteit Utrecht. Zij was zeer actief in de eugenetische beweging, zowel in binnen- als in buitenland. Van Herwerden was lid van de Genetische Commissie, van de vereniging ‘Het Nederlandsche Volk’, de Nederlandse Eugenetische Vereniging, de Internationale Eugenetische Commissie en vanaf 1917 was zij vice-voorzitter van de International Federation of Eugenic Organizations. Voor het NNBW schreef zij één lemma. Volgens Bosch was haar onrecht aangedaan, omdat zij in 1918 gepasseerd werd als opvolgster van professor Pekelharing. 27 Maar ‘de tegenstand ten opzichte van een vrouwelijke hoogleraar was bij de Utrechtse professoren der medische facultait zo groot en de gedachte dat een vrouw aan het hoofd van een laboratorium zou komen te staan zó onoverkomelijk (..)’, dat men een ander -een man- te weten prof. Boeke, boven haar verkoos. Als ‘troost’ kreeg zij een studiereis naar de Verenigde Staten aangeboden, gefinancierd door het F.C.Dondersfonds. De zaak was des te schrijnender omdat in eerste instantie alles erop wees dat Pekelharing zijn invloed zou aanwenden om haar tot zijn opvolgster voor de histologie en de cytologie benoemd te krijgen of althans een lecoraat in deze vakken voor haar te verkrijgen en op zijn aanraden had zij zelfs een aanbod voor een lecoraat elders afgeslagen. 28 In 1848 publiceerde haar zus C.A.B. van Herwerden de biografie Marianne van Herwerden, die gezien kan worden als een vorm van publiek eerherstel en haar tevens behoedde voor de vergetelheid waarin andere vrouwelijke academici nogal snel dreigden te verzinken. 29 Vrouwelijke academici werden niet als volwaardig geaccepteerd en bepaalde banen gingen systematisch aan hun neus voorbij ten gunste van hun mannelijke collega’s: ‘many people tried to keep women from getting jobs, but in general such opponents didn’t have to work hard. Men were envisioned as members of the brotherhood, as scholars and colleagues; women, as something other’, aldus Bonnie Smith, schrijfster van The gender of history. Men, women, and historical practice. 30 Niet iedereen was toentertijd dus even positief waar het vrouwen, studie en geleerdheid betrof. En voor vrouwelijke wetenschappers was het moeilijk om als volwaardig geaccepteerd te worden door het mannelijke establishment. P.J.Blok (ja, dezelfde!) bijvoorbeeld concludeerde wel dat zijn vrouwelijke studenten zeer ijverig waren, dat het ze niet ontbrak aan toewijding en dat ze vaak over een goed geheugen beschikten, maar wanneer het kwam tot historische kritiek of van de samenhang der dingen dan ‘blijft het meisje achter’. Verder vond hij dat meisjes beter als ‘onderarchivarissen’ en ‘onder-bibliothecarissen’ konden werken, want volgens hem zouden zij ongeschikt zijn voor zelfstandig werk van ‘hoogeren wetenschappelijken rang’.
31
Het vrouwelijk verstand zou
daarvoor te partijdig zijn en te sterk geneigd in de richting van deze of gene oplossing en daardoor
63
minder geschikt voor wetenschappelijk onderzoek. Maar zijns inziens waren meisjes wel zeer goed bruikbaar ‘voor het werk van catalogiseren en inventariseren, voor het verzamelen van stof, het uitgeven van registers en van stukken van allerlei aard, waarmee zij de man ‘’ter hulpe’’ zouden kunnen zijn. Deze mening werd gedeeld door Marcel Prou, directeur van de Parijse Ecole des Chartres, een opleidingsinstituut tot historicus, bibliothecaris en archivaris: ’In fact, if women had to pursue a career, archival work was most congenial to the role of mother and homemaker’. 32 Blok maakte gebruik van het zogeheten biologische sekseverschil tussen mannen en vrouwen om zijn beweringen te staven. Omdat vrouwen zowel geestelijk als lichamelijk anders in elkaar zitten (!) dan mannen zouden zij niet goed tegen een universitaire studie bestand zijn en degenen die dat wel konden, waren geen echte vrouwen maar ‘man-vrouwen, exemplaren van het derde geslacht’.
33
Gestudeerde vrouwen moesten dit volgens Blok bekopen met een verlies aan typisch vrouwelijke eigenschappen zoals gratie, zachtheid en tederheid. Kortom, zij werden mannelijker, zowel uiterlijk als innerlijk. De discussie over het bestaan van een ‘derde sexe’ kreeg een nieuwe impuls toen steeds meer vrouwen gingen studeren en bewust voor een wetenschappelijk carrière kozen: ‘psychologists and homosexuals began creating a modern sensitivity to the possibility of there being a ‘’ third sex’’, aldus Smith. ‘Its defenition also covered cross-gender behavorial characteristics, personality types, and ways of thinking. Crossover characteristics depended in the first place on clear boundaries between the sexes – boundaries that the powerful ideas and institutions of separate speres had established. One then transgressed those to amass sufficient behavorial detail to establish oneself as a member of the third sex. An ostensibly ‘’ female’’ member of this group might tend toward virility, having a career and shunning motherhood. 34 Volgens Maria Grever werden dergelijke opvattingen soms letterlijk in de praktijk gebracht, en enkele voorbeelden hiervan zijn de (gemankeerde) loopbanen van Rins(ke) Visscher en Hermine Moquette. Ook de carrière van Marianne van Herwerden werd direct beïnvloed door de nogal bekrompen opvattingen over sekse en wetenschap die er toentertijd heersten. Hermine Moquette (1869-1945) was adjunct-archivaris van Rotterdam, maar zij werd echter nooit tot archivaris bevorderd: in 1929 ging zij in dezelfde functie met pensioen. Rins(ke) Visscher haalde na de HBS LOakten Frans, Duits en Engels, en MO-akten A en B voor Frans. Zij bezat geen universitaire titel, maar had wel gestudeerd aan de universiteiten van Génève en Parijs en had enkele jaren gewerkt bij het antiquariaat Martinus Nijhoff. Visscher werd in 1900 de eerste vrouwelijke gemeente-archivaris te Leeuwarden. Maar wegens eerdere slechte ervaringen had de gemeente de archivarisfunctie onder de gemeentesecretaris geplaats en op aanwijzing van de secretaris zou zij ‘slechts werkzaamheden van administratieve aard hoeven te verrichten’ en zodoende behoorde zij niet tot de wetenschappelijke ambtenaren, aldus Grever. 35 Ook Sophie Drossaers kwam niet verder dan ‘adjunct-commies’ bij het Algemeen Rijksarchief. Veel academisch geschoolde vrouwen werkten, zonder geldelijke vergoeding of met veel minder loon dan hun mannelijke collega’s, als privaatdocent, zoals Cornelia Serrurier en Marianne van Herwerden die colleges gaf in celleer en genetica, of zij hadden andere onbezoldigde banen zoals bijvoorbeeld Maria Kronenberg die meewerkte aan de catalogus van incunabelen.
64
Uit de bovenstaande paragraaf is al gebleken dat een aantal carrières van deze vrouwen ‘gemankeerd’ waren omdat zij vrouwen waren en dat zij juist daarom gepasseerd werden voor promotie ten gunste van hun mannelijke collega’s. Maar hoewel velen onder hen zich waarschijnlijk terecht- onrechtvaardig behandeld gevoeld zullen hebben, waren zij niet bij machte er veel aan te doen of schikten zij zich in hun lot als ‘onder-archivarissen’. Opvallend is dat (voor zover ik weet) geen enkele ‘recalcitrante’ feministe tot de medewerksters van het NNBW behoorde. Hoewel we niet van alle vrouwelijke medewerkers over evenveel informatie beschikken, wil ik met betrekking tot degenen over wie wel wel informatie hebben, de vraag opwerpen of juist déze vrouwen als medewerksters aangesteld werden omdát zij zich conformeerden naar de toentertijd heersende denkbeelden over vrouwen en wetenschap en daardoor geen bedreiging vormden voor de mannelijke hegemonie?
NOTEN. 1
P.C.Molhuysen, Mededeeling gedaan in de maandvergadering van de ‘’Maatschappij der
Nederlandsche Letterkunde’’ te Leiden, 8 October 1909 (Leiden 1909) p.13 2
Maria Grever, Strijd tegen de stilte. Johanna Naber (1859-1941) en de vrouwenstem in geschiedenis
(Hilversum 1994) p.201 3
P.C.Molhuysen en P.J.Blok ed., Nieuw Nederlandsch Biographisch Woordenboek VIII (1930)
4
Molhuysen, Mededeeling, p.22
5
A.J.C.M.Gabriëls, ‘A valuable thing for generations’. De Dictionary of National Biography’, in:
Tijdschrift voor Geschiedenis 108 (1995) p.508-9 6
A.J.van der Aa, ‘Voorberigt’, in: A.J.van der Aa ed., Biographisch Woordenboek der Nederlanden
(Haarlem 1852-1878) 7
Gabriëls, De Dictionary of National Biography, in: Tijdschrift voor Geschiedenis 108, p.506
8
Molhuysen, Mededeeling, p.6
9
Ibidem, p.6-7
10
L. Knappert, ‘De vrouwen in onze geschiedenis’, in: De Tijdspiegel I (Den Haag 1909) p. 237
11
Molhuysen, Mededeeling, p.7
12
Ibidem
13
Martha Kirejczyk, ‘Marianne van Herwerden (1874-1934)’, in: Geleerde vrouwen. Jaarboek voor
vrouwengeschiedenis 9 (Nijmegen 1988) p.150 14
P.C.Molhuysen en P.J.Blok ed., NNBW, III
15
Ibidem, IV
16
Ibidem, V (1921)
17
Ibidem, VII (1927)
18
Molhuysen, Mededeeling, p.17
19
Gabriëls, De Dictionary of National Biography, in: Tijdschrift voor Geschiedenis 108, p.512-13
20
Gillian Fenwick, Women and the Dictionary of National Biography, a guide to DNB volumes 1885-
1985 and missing persons (1994) p.6 21
Ibidem, p.5-6
65
22
Ibidem, p.11
23
Ibidem, p.8
24
Maria Grever, Strijd tegen de stilte, p.2001-2
25
A.H.Huussen jr., ‘Kronenberg, Maria Elisabeth’, in: Biografisch Woordenboek van Nederland IV
(1979-…) p.273-4 26
Martha Kirejczyk, ‘Marianne van Herwerden (1874-1934)’, p.147
27
Mieneke Bosch, Het geslacht van de wetenschap. Vrouwen in hoger onderwijs in Nederland 1878-
1948, (Amsterdam 1994), p.433 28
Ibidem, p.343
29
Ibidem, p.433
30
Bonnie G. Smith, The gender of history. Men, women, and historical practice (1998), p.192
31
Maria Grever, Strijd tegen de stilte, p.116
32
Bonnie G. Smith, The gender of history, p.192
33
Mieneke Bosch, het geslacht van de wetenschap, p.216
34
Bonnie G. Smith, The gender of history, p.185
35
Mieneke Bosch, het geslacht van de wetenschap, p.117
66
CONCLUSIE.
Een intensieve zoektocht door twee biografische woordenboeken, het negentiende-eeuwse BWN van Van der Aa en het NNBW uit het begin van de twintigste eeuw, leverde een aantal interessante en verrassende inzichten op. Eerst de harde cijfers: mijn onderzoek heeft uitgewezen dat er in het BWN 616 lemmata aan vrouwen gewijd zijn. In het NNBW zijn er slechts 484 lemmata over vrouwen te vinden. Voordat ik aan dit onderzoek begon, had ik het -achteraf heel naïeve- idee dat er in het NNBW wel meer vrouwen moesten staan dan in het BWN om de simpele reden dat de redactie de beschikking had over meer vrouwen die voor opname in aanmerking kwamen omdat het NNBW tot aan 1910 doorging, terwijl het BWN in 1878 was gestopt. Het tegendeel bleek het geval: de redactie van het NNBW moet een groot aantal vrouwennamen hebben geschrapt die de redactie van het BWN nog wel de moeite waard had gevonden. Dat er vele namen van historische vrouwenfiguren door de redactie van het NNBW zijn geofferd, blijkt helemaal als we de vrouwenlemmata in beide naslagwerken met elkaar vergelijken. Slechts voor een deel overlappen de namenlijsten uit beide woordenboeken elkaar. In totaal zijn er 177 lemmata van vrouwen gevonden die zowel in het BWN als in het NNBW voorkomen. Een eenvoudige aftreksom maakt duidelijk dat er dus 439 vrouwen uit het oude BWN niet meer in het moderne NNBW waren opgenomen. Dit levert een verrassend beeld op: in de loop van de twintigste eeuw lijken er zo tal van vrouwennamen uit de canon verdwenen te zijn. Dit geldt ook voor tot dan toe redelijk beroemde vrouwen. Voorbeelden hiervan zijn de al eerder genoemde Magdalena Moons, Kenau Hasselaer, Maria van Schooten, Maria van Utrecht, Leentgen Hubrecht, Anna en Sara Ruysch, Elsje van Houweningen, Mayken in den Hert en Catharina Rose en nog vele anderen. Een verklaring hiervoor moet volgens mij gezocht worden in de verwetenschappelijking van de geschiedbeoefening en de nadruk op kritisch bronnenonderzoek. Zoals bijvoorbeeld Fruin de legende van Magdalena Moons als niet bewezen genoeg veronderstelde omdat het verhaal niet door eigentijdse bronnen werd ondersteund, zo zullen er meer vrouwen zijn aan wier bestaan of heldendaden getwijfeld kon worden en die op deze manier ‘geschrapt’ werden uit de historische canon. Een andere reden kan zijn dat hun verhaal niet langer van belang werd geacht doordat de nadruk op de Nederlandse geschiedenis anders kwam te liggen. Een andere reden dat er steeds meer vrouwen uit het collectieve geheugen en daarmee uit de geschiedenisboeken verdwijnen is dat -om met de woorden van de Maastrichtse hoogleraar vrouw- en genderstudies Maaike Meijer te spreken- vrouwen nu eenmaal eerder vergeten worden. Omdat vrouwen in de loop der eeuwen voornamelijk op de achtergrond aanwezig waren en geen rol van politiek en maatschappelijk belang speelden -afgezien van een enkele uitzondering- waren zij niet in de gelegenheid om een stempel op de geschiedenis te drukken. De herinnering aan hen verdween na verloop van tijd. Biografische woordenboeken zoals het BWN en NNBW geven ons dan ook een goed beeld van dit proces. Ze laten zien welke vrouwen er in de loop van de negentiende en twintigste eeuw verdwenen zijn en wie van hen toch nog belangrijk genoeg werden geacht voor een lemma. Kortom, steeds meer vrouwen verdwenen uit de historische canon en dit proces valt al waar te nemen bij het NNBW. Natuurlijk is nu, aan het begin van de eenentwintigste eeuw, dit proces van historische
67
amnesie (een term van Maaike Meijer) nog veel verder doorgezet. Zozeer zelfs, dat de meeste mensen al nauwelijks in staat zijn om enkele bekende mannen uit het verleden te noemen, laat staan vrouwen. Na vergelijking van de inhoud, opbouw en van de lemmata uit beide woordenboeken, vallen er een aantal dingen op: vooral in het BWN hebben een groot aantal vrouwen meer dan één lemma gekregen. Per ongeluk waarschijnlijk. In eerste instantie was dit niet altijd even duidelijk, aangezien deze vrouwen onder een andere naam in het woordenboek vermeld stonden. Catharina Backer bijvoorbeeld had ook een lemma onder Court van der Voort, de naam van haar echtgenoot. De reden dat enkele vrouwen in het NNBW twee of meer lemmata hebben gekregen is, zo wordt in het voorwoord vermeld, te wijten aan onoplettendheid óf aan het feit dat er in de loop der tijd meer informatie over de betrokken persoon voorhanden was gekomen, zodat een aanvulling nodig was. De meeste vrouwen zijn in beide woordenboeken onder hun achternaam of die van hun echtgenoot te vinden. Alle middeleeuwse vrouwen, vrouwen van de Oranjedynastie, martelaressen en natuurlijk enkele uitzonderingen stonden onder hun voornaam gerangschikt. In het NNBW komt het, in tegenstelling tot het BWN, regelmatig voor dat vrouwen vermeld worden met een dubbele naam zoals bijvoorbeeld Femina Hugaart-Heem, die in het BWN als Femina Hugaart te vinden is. Molhusen laat het afhangen van het algemeen spraakgebuik of vrouwen genoemd worden met hun eigen naam ofwel die van hun man. Soms wordt er voor meer informatie verwezen naar het lemma van de echtgenoot. Het aantal vrouwen had veel groter kunnen zijn wanneer de vrouwen die een ‘gedeeld lemma’ hadden, met een andere vrouw of hun echtgenoot, allemaal een eigen vermelding hadden gekregen. Vooral in het BWN komt het voor dat vrouwen met elkaar een lemma delen, zoals Lidia en Catharina ten Hove, of dat in het lemma ook een levensbeschrijving wordt gegeven van een ander vrouw, maar dat deze geen eigen lemma heeft zoals in het lemma van Dyveke, waar het merendeel van haar lemma besteed wordt aan haar moeder, Sigbrit Wijlnis. Het NNBW is accurater dan het BWN met betrekking tot data, zoals het geboorte- of sterfjaar van een persoon, is overzichtelijker, beknopter en er staan minder fouten of vergissingen in, zoals doodlopende of verkeerde verwijzingen, al zijn fouten ‘in een werk zoals dit overigens bijna onvermijdelijk’, aldus Molhuysen. Gebruikt het BWN vaak één bron, het NNBW probeert zich op verschillende (literatuur)bronnen te baseren om in te staan voor de betrouwbaarheid van het lemma. Ook deze verschillen tussen het BWN en NNBW zijn natuurlijk te verklaren uit de toenemende verwetenschappelijking van de geschiedwetenschap. Kritisch bronnenonderzoek kreeg steeds meer nadruk evenals het verifiëren van de bronnen, een erfenis van Fruin. En deze tendens zien we duidelijk terug in het NNBW. In beide woordenboeken zien we ook een duidelijke over- en ondervertegenwoordiging van bepaalde categorieën. In het BWN bestaat de grootste categorie uit dichteressen, waarvan ik er 190 gevonden heb, terwijl deze categorie in het NNBW met in totaal 73 dichteressen beduidend kleiner is. Dit letterkundig overwicht is een bekend gegeven in veel biografische woordenboeken, ook bij het Engelse DNB. Anderzijds bevat het NNBW buitensporig veel lemmata van religieuzen zoals nonnen, abdissen, maters, priorinnen etc., 140 in totaal, terwijl deze categorie bij het BWN een van de kleinste is. Blijkbaar bestond 32 procent (!) van de lemmata uit het NNBW uit theologen. Het grote verschil
68
tussen de aantallen dichteressen heeft eveneens te maken met de toenemende verwetenschappelijking van de geschiedschrijving. Het NNBW heeft namelijk geen dichteressen opgenomen van wie geen werk overgeleverd is: ‘van horen zeggen’ is voor het NNBW niet genoeg bewijs. Dichteressen die slechts enkele (gelegenheids)gedichtjes hebben geschreven, kregen geen lemma in het NNBW. Voor het BWN was het echter al voldoende wanneer een vrouw ergens als dichteres genoemd staat: zelfs al was er geen werk van haar overgeleverd, dan was dat nog een reden om haar een lemma te geven. Ook vrouwen die een of enkele gedichten hadden geschreven, kregen een lemma. Dit in tegenstelling tot het NNBW waarin in alle lemmata van dichteressen werd verwezen naar hun, uitgegeven, werk. Bepaalde categorieën, zoals de directrices van de ‘meisjes-HBS’ uit verschillende steden en de feministes waren categorieën die, vanwege de langer doorlopende tijd, wel in het NNBW te vinden zijn en niet in het BWN. Een analyse van de lemmata van vrouwen naar tijdvakken was ook mogelijk. Concluderend kunnen we stellen dat de periode 1650-1850 in beide woordenboeken het best vertegenwoordigd is. Dit is niet vreemd gezien het grote aantal dichteressen, beeldend kunstenaressen en geleerde en veelzijdig ontwikkelde vrouwen dat in die periode leefde. Bepaalde categorieën komen slechts in een of enkele tijdvakken voor, terwijl andere groepen in elke periode vertegenwoordigd zijn. De kleine groep weldoensters bijvoorbeeld is in elk tijdvak aanwezig, maar martelaressen zijn alleen in de periode 1500-1650 te vinden. Heiligen alleen in het tijdvak vóór 1500. Feministen en directrices zijn alleen in de periode ná 1850 aanwezig en de Oranjedynastie is in alle tijdvakken aanwezig, behalve in het eerste.
Aan het NNBW hebben 26 vrouwen meegewerkt. In de lijsten met medewerkers werden vrouwen expliciet als ‘vrouw’ aangeduid, dus als juffrouw of, in drie gevallen, als mevrouw, wat het makkelijk maakt om ze te ontdekken. Ook hier dringt de overeenkomst met het onderzoek van Fenwick zich op: ’Most women contributors wrote only a few articles, and those articles were on men’. 1 Inderdaad, slechts drie van de vrouwelijke medewerkers hebben meer dan honderd lemmata op hun naam staan, terwijl de meerderheid echter een of enkele lemmata geschreven heeft. Ook was het niet zo dat vrouwen zich voornamelijk bezighielden met het schrijven van lemmata over vrouwen. Integendeel zelfs: de meesten hebben niet eens lemmata over vrouwen geschreven. Slechts zes vrouwen hebben daadwerkelijk lemmata geschreven met vrouwen als onderwerp. Kortom, evenals bij het DNB werden de meeste lemmata van vrouwen geschreven door mannen, wat Fenwick de uitspraak ontlokt dat ‘the majority of women who wrote for the dictionary did not do so because they felt passionately about women in history or about their female contemporaries’. 2 Maar volgens mij is het geringe aantal lemmata over vrouwen, geschreven door vrouwen in het NNBW, niet zozeer onverschilligheid ten opzichte van vrouwen uit het verleden: deze medewerksters golden als experts op een bepaald gebied en daarom mochten zij juist over die personen lemmata schrijven. Mea Mees-Verwey bijvoorbeeld heeft een proefschrift geschreven over Johannes van Vloten, dus is het niet meer dan logisch dat zij daarover twee lemmata schrijft -over vader en zoon Van Vloten. En Wilhelmina
69
Juynboll, gespecialiseerd in zeventiende-eeuwse beoefenaars van het Arabisch, heeft natuurlijk daarover lemmata geschreven en dat waren geen lemmata over vrouwen. Biografische informatie over de vrouwelijke medewerkers was moeilijk te vinden en de informatie die wel voorhanden is, is vrij summier. Alleen Maria Kronenberg heeft een lemma in het huidige BWN gekregen en over Marianne van Herwerden is een biografie geschreven. Ook dit is niet verrassend, Fenwick schreef het al: ‘Biografical information is in some cases scattered in biographies of fathers, husbands and brothers but in others is not available at all’. Niet alleen de rol van vrouwen in biografische woordenboeken maar ook de vrouwelijke medewerkers hieraan zijn sterk onderbelicht geweest. Vrouwen werden niet voor vol aangezien door het mannelijk establishment zodat het moeilijk voor hen was om zich te handhaven in de wereld van de wetenschap. Of zoals Bonnie Smith het stelt: ‘One could pay women scholars of equal or better accomplishments than men a far lower salary, because while equal or better they were also inferior and worth less’. 3 Verder onderzoek is zeker wel nodig, zowel naar de vouwen die meegewerkt heben aan het NNBW als naar de vrouwen uit de geschiedenis, die -als we niet oppassen- helemaal vergeten worden. Is het voor veel mensen al moeilijk genoeg om drie bekende mannen uit het Nederlandse verleden te noemen, wat betreft kennis van vrouwen uit het verleden is het collectieve geheugen helemaal slecht. Een rondgang bij familie, kennisen en de buurt met de vraag om drie vrouwen uit de Nederlandse geschiedenis op te noemen, leverde bitter weinig resultaat op. Enkele vrouwen wisten de meesten wel te noemen: Anna Paulowna, Wilhelmina, Emma, Aletta Jacobs, Ien Dales, Annie M.G.Smith, Mata Hari, Marga Klompé, Lenie Saris en Sylvia Millecam waren daarbij de meest genoemde namen. Maar toen ik de vraag specifieker stelde en vroeg om drie vrouwen uit de Nederlandse geschiedenis op te noemen, gestorven vóór 1850, was het resultaat vrijwel nihil. De antwoorden varieerden van een wezenloze blik, vergezeld met de vraag ‘…zijn er die dan..?’, tot enkele personen – een zeer kleine minderheid- die inderdaad een paar namen wisten te noemen. Genoemde namen waren Betje Wolff, Aagje Deken, Petronella Moens, Maria de Clercq (1834-1888), vrouw van de predikant Th. J. Locher, Anna van Egmond-Buren, de heilige Oda, Kaat Mossel, Kenau, Margaretha van Parma, Beatrijs, Mariken van Nimwegen. Opvallend was dat ook namen van boek- of filmpersonages genoemd werden zoals Keetje Tippel, Sara Burgerhart en Malle Babbe (!), die meerdere malen genoemd zijn. Ontluisterend was dat iedereen wél namen van bekende vrouwen uit het verleden wist, Zoals Anna Boleyn, Cleopatra, Jeanne d’Arc en Madame Curie, terwijl maar een zeer kleine minderheid namen van Nederlandse vrouwen wist te noemen. We kunnen ons afvragen of het niet vreemd is dat buitenlandse vrouwen bekender zijn dan vrouwen uit het nationale verleden en of het inderdaad geen tijd wordt om daar alsnog iets aan te doen. Het is tekenend voor de huidige situatie dat bekende mannen en -vooral- vrouwen uit het verleden niet meer gekend worden door het overgrote deel van de bevolking, terwijl waarschijnlijk de meeste Nederlanders alle voetballers van het nationale elftal plus reserves én de opstelling uit hun hoofd kennen.
70
NOTEN. 1
Gillian Fenwick, Women and the Dictionary of National Biography, a guide to DNB volumes 1885-
1985 and missing persons (1994) p.6 2
Ibidem
3
Bonnie G. Smith, The gender of history, p.192
71
BIJLAGE I.
Vrouwen met een lemma in beide woordenboeken.
Recht= BWN (v/d Aa) Cursief= NNBW
Ada / Ada van Holland Adele of Athele /Adela Adelheide of Aleid / Aleid van Kleef Adelheide of Aleid / Aleid van Gelre (1) Adelheide of Aleid / Aleid van Holland (3) Adrichem Cornelia van / Adrichem Cornelia van Akerlaecken Maria Margaretha van / Akerlaecken Maria Margaretha van Albertina Agnes / Albertina Agnes, prinses van Nassau Alphen Petronella Cornelia van / Alphen Petronella Cornelia van Amelia of Amalia, prinses van Anhalt / Amalia Henriëtte, vorstin van Nassau-Dietz Amelia of Amalia, gravin van Solms / Amalia, gravin van Solms Anna, geboren prinses van Brunswijk Lunenburg / Anna van Hannover Anna van Egmond / Anna, gravin van Egmond-Buren Anna van Nassau / Anna, gravin van Nassau Anna van Saksen / Anna, hertogin van Saksen Backer Catharina, ofwel Court van der Voort Catharina de la / Backer Catharina ook wel de la Court Baerle Susanna van / Baerle Susanna van(1) Beenevelt Jacoba / Beenevelt Jacoba Bekker Elisabeth / Wolff-Bekker Elisabeth Benedicta of Benigna / Benedicta Berg mejufvrouw A.G.F. / Bergh mejufvrouw A.G.E. Boer Francijntje de / Boer Francijntje de Boëseken Mijnaldina Adriana Antoinette / Boeseken Mijnaldina Adriana Antoinette Boëseken Susanna Maria / Boeseken Susanna Maria Bosch Maria / Bosch Maria Brandwijk van Blocklandt Anna van / Brantwijck van Blockland Anna Brongersma Titia / Brongersma Titia Bruin Anna Maria Punt, geboren de Bruin / Bruin Anna Maria de Bruno Alida / Bruno Alida Buma Anna Elisabeth / Buma Anna Elisabeth Burckhardt Louisa Sibilla / Burckhardt Louise Sibilla geb. Bilderdijk Burg Gezina ter / Borch Gesina ter Buschman Katharina Hendrina / Buschman Katharina Hendrika
72
Buyts Helena / Buydts Helena Carelius Maria Louiza / Griethuizen-Carelius Maria Louiza Carolina Wilhelmina / Carolina, prinses van Oranje-Nassau Catharina Belgica van Nassau / Catharina Belgica Chalon Christina / Chalon Christina Charlotte van Bourbon / Charlotte van Bourbon Charrière Isabella Agneta de Saint Hyacinthe de / Tuyll van Serooskerken Isabella Agneta van Cleve Johanna Constantia / Cleve Johanna Constantia Coclers Maria Lambertina / Coclers Maria Lambertina Coligny Louise de / Louise de Coligny Coomans Johanna / Coomans Johanna Deken Agatha / Deken Agatha Dijck Margaretha (Grietje) van / Dijk Margaretha van of Grietje Dilsen Maria van / Dilsen Maria van Dina (jufvrouw) /Jans Dina Dooren Maria Catharina van / Dooren Maria Catharina van Duarte Franciska / Duarte Francisca Egges Catharina Maria Doll / Doll Egges Catharina Maria Emilia van Nassau / Emilia, gravin van Nassau, prinses van Portugal Erp Henrica van / Erp Henrica van Feith Maria Catharina / Feith Maria Catharina Fokke Catharina Elisabeth / Fokke Catharina Elizabeth Frederika Sophia Wilhelmina, prinses van Pruisen / Wilhelmina, prinses van Pruisen Gerrits Soetjen / Gerrits Soetgen Gerrits Vrou / Gerrits Vrou Ghijben (Klara) / Ghijben Clara Godewijck Margaretha van / Godewijk Margaretha Gordon Geertruid ofwel Geertruid de Graauw / Graeuw of Graauw Geertruyd de Harwarden Elisabeth van / Harwarden Elisabeth van Hennenberg Margaretha of Machteld van / Margaretha van Holland Herbig Froukje / Herbig Frouwkje Hessen-Cassel Maria Louisa / Maria Louisa, landgravin van Hessen-Cassel Heuvel Elisabeth van den / Heuvel Elisabeth van den Hey Catharina van der / Hey Catharina van der Heyns Maria / Heyns Maria Hofman Lucia / Hofman Lucia Hoogendorp Maria / Hoogendorp Maria Hoop Cornelia van der / Hoop Cornelia van der Horst Anna van der, ofwel Anna Roelfzema / Horst Anna van der Houbraken, dochter van Arnold Houbraken / Houbraken Christina
73
Houbraken Antonia / Houbraken Antonija Hugaart Femina / Hugaart-Heem Femina Hulshoff Maria Aletta / Hulshoff Maria Aletta Idsinga Wilhelmina Geertruida van / Idsinga Wilhelmina Geertruida van Ilberi Alegunda / Ilberi Alegunda Izabella Clara Eugenia / Isabella Clara Eugenia Jacoba van Beieren / Jacoba van Beieren Kehrer Albertine / Kehrer Johanna Wilhelmina Albertina Koerten Johanna / Koerten Johanna Koolaart Elisabeth / Koolaart-Hoofman Elisabeth Kouwenhoven Dieverina van / Kouwenhoven Dieverina van Kranen Sara / Kranen Sara of Craan Lannoy Juliana Cornelia barones van / Lannoy Juliana Cornelia Baronesse de Leemput Catharina van of van Limpen / Leemput Catharina van of Trijn van Leemput Lenige Cynthia / Lenige Kynke of Cynthia Lescaille Katherijne / Lescaille Katharina Leydekker Cornelia / Leydekker Cornelia Leyster Judith / Leyster Judith Lichtenberg Machteld van of toe Boecop / Boecop Mechteld toe, geb. van Lichtenberg Lier Catharina Allegonde van / Lier Catharina Allegonda van Louise Henriëtte / Louise Henriëtte Louise Hollandine / Louise Hollandine Louise Juliana / Louise Juliana Lynden Josina Carolina baronesse van / Lijnden Josina Carolina van Machteld van Braband / Machteld van Brabant Maelen Jetske Reinou van der / Malen Jetske Reinou van der Margaretha van Oostenrijk / Margaretha, aartshertogin van Oostenrijk Margaretha van Parma / Margaretha van Oostenrijk, hertogin van Parma Maria van Bourgondië / Maria, hertogin van Bourgondië Maria Henriëtta /Maria(Marie Henriëtte) Stuart Maria van Nassau / Maria, gravin van Nassau Maria van Nassau (Louisa Maria) / Maria, gravin van Nassau Maria van Oostenrijk / Maria, aartshertogin van Oostenrijk en koningin van Hongarije Maria van York / Mary II Stuart Mastenbroek Fenna / Mastenbroek Fenna Mechelen jonkvrouw van / Mechelen Margaretha van Meerten Anna Barbara van / Meerten Anna Barbara van Mels Margaretha / Mels Margaretha Merken Lucretia Wilhelmina van / Merken Lucretia Wilhelmina van Merian Maria Sibylla / Merian Maria Sibylla
74
Moens Anna Maria / Moens Anna Maria Moens Petronella / Moens Petronella Mollerus Anna Cornelia / Mollerus Anna Cornelia Mulder of Muller Catharina oftewel Kaat Mossel / Mulder Caatje alias Kaat Mossel Nassau Charlotte Brabantine / Charlotte Brabantina Nassau Charlotte Flandrine de / Charlotte Flandrina Nehra of Nerah Henriëtte Amelie de / Nehra Henriëtte Amelie de Neufville Christ. Leonora de / Neufville Christina Leonora de Ockerse Adelaide Geertruida / Kleyn Adelaide Geertruid Ockerse Antoinette / Kleyn Antoinette, geb. Ockerse Oem Adriana / Roon Adriana van, ook wel Oem Oranje Frederika Louisa Wilhelmina prinses van / Wilhelmina (Frederica Louisa) prinses van Pruisen Oranje Frederika Wilhelmina Louisa van / Louise, prinses van Oranje Os Maria Margaretha van / Os Maria Margrita van Otho of Othonia Johanna / Otho Johanna of Othonia Oudkerk Rykje, geb Bubbezon / Bubbeson Rijkje Overstraten Adriana van / Overstraten Adriana van Passe of Pas Magdalena van de / Passe Magdalena van de Pauw Anna Maria / Pauw Anna Maria ,of Paauw Pee Henriëtte van / Pee Henriëtte van , ook onder Wolters Petit Elizabeth de / Petit Elisabeth le Pierson, geb. Agens Ida / Pierson-Oyens Ida Pieters Digna / Pietersdr. Digna Poelgeest Aleid of Adelheid van / Poelgeest Aleida of Adelheid van Pollius Magdalena / Pollius Magdalena Post Elisabeth Maria / Post Elisabeth Maria Questiers Catharina / Questiers Catharina Rad Aletta van der / Rad Aletta van de Radaeus Anna / Radaeus Anna, geb. Rethaan Raesfelt Clara Feyoena, baronesse van / Raesfelt Clara Feyoena van, geb.Baronesse van Sytsema Reigersbergh Maria van / Reigersberch Maria van Richardis van Nassau / Richardis Rogman Geertruid / Roghman Geertruydt Ruysch Rachel / Ruysch Rachel Ryfkogel Albertine Elizabeth / Rijfkogel Albertine Elizabeth Scheffer, geb. Lamme Cornelia / Lamme Cornelia Schurman Anna Maria van / Schu(u)rman Anna Maria van Schweickhardt Katharina Wilhelmina / Bilderdijk-Schweickhardt Katrina Wilhelmina Slotbo of Slotsboo Aletta, geb. Beek / Beck Aletta Steen Suzanna van / Steen Suzanna van
75
Steenbergen Petronella Catharina / Steenbergen Petronella Catharina Strick Maria / Strick Maria Suys of Susia Anna / Suys Anna Terwen Josina / Terwen Josina Tinne Alexandrine / Tinne Alexandrina Petronella Francisca ofwel Alexine Trello Lucretia van / Trello of Trillo Lucretia van Veer Cornelia van der / Veer Cornelia van der Velde Johanna Elisabeth van de / Velde Johanna Elisabeth van de, geb. Helmcke Vervoorn of Vervooren Elisabeth / Someren Elisabeth van, geb. Vervoorn Vincentius Anna Maria / Huyge Anna Maria Visscher Anna Roemer / Visschersdr. Anna Roemer Visscher Maria Tesselschade / Visschersdr. Maria Tesselschade Roemer Wattier Johanna Cornelia / Wattier Johanna Cornelia Wilde Catrina de / Brakonier Catharina, geb. de Wilde Wilde Maria de / Wilde Maria de Wilp Sara Maria van der / Wilp Sara Maria van der Winckelman Jacoba Petronella / Winckelman Jacoba Petronella With Katharina Johanna de / With Katharina Johanna de Witt Clara de / Witt Clara de Witt Maria de / Witt Maria de Woesthoven Catharina Rebecca / Bilderdijk-Woesthoven Catharina Rebecca Woesthoven Maria Petronella / Elter Maria Petronella, geb. Woesthoven Wyttenbach Johanna Galliën / Wyttenbach Johanna Zon Sara Maria van / Zon Sara Maria van Zuylekom Maria van / Zuylekom Maria van
76
BIJLAGE II.
Tabellen (behorend bij hoofdstuk 4)
Tabel 1. Vrouwelijke medewerkers: aantal lemmata per deel NNBW. I
II
III
IV
Blok J.M Cler A.
1
Drossaers S.W.A.
4
V
VI
VII
VIII
IX
X
47
43
25
5
33
84
6
Felix D.A.
4
Guldener H.van
76
Herwerden M.A.van
1
Juynboll W.M.C. Kronenberg M.E.
2 8
2
11
Leeuwen G.van
2
Loen C.van
6
Mees-Verwey M. Moquette H.C.H.
2 48
97
71
5
10
Nijland J.A.
14 1
Oppenheim E.R.
1
Prinsen M.M.
1
Rosenstein M.C. Ruys H.J.A.
16 5
29
37
18
52
Schallenberg-van Huffel W.
5
Scholte A.J. Serrurier C.
5
2
1
4
3
7
2
1
16
Versprille A.J.
6
Vilenski-Spier W.H.
24
Visscher R.
6
Voight F.Th.A. Waal C.de
9
7 2
79
Ypes C.
1
77
1
18
20
Tabel 2. Vrouwelijke medewerkers NNBW. Totaal aantal lemmata
lemmata over vrouwen
Blok, J.M.
237
8
Cler A.
7
Drossaers S.W.A
4
Felix D.A.
4
Guldener H.van
76
Herwerden M.A. van
1
Juynboll W.M.C
2
Kronenberg M.E.
21
Leeuwen G.van
2
Loen C. van
6
Mees-Verwey M.
2
Moquette H.C.H.
245
Nijland J.A.
1
Oppenheim E.R.
1
Prinsen M.M.
1
Rosenstein M.C.
16
Ruys H.J.A.
146
Schallenberg-Van Huffel W.
5
Scholte A.J.
42
Serrurier C.
12
Versprille A.J.
26
Vilenski-Spier W.H.
24
Visscher R.
22
Voight F.Th.A.
2
Waal C. de
79
Ypes C.
1
4
4
14
1
1
78
Tabel 3. Mannelijke medewerkers NNBW Lemmata over vrouwen Obreen
19
Blok P.J.
39
Fruytier
82
Hensen
4
Verzijl
19
Brinkerink
26
Van Dalen
29
Ouwerling
7
Mendes da Costa
4
Kuhler
2
Flament
9
Benjamins
1
Knipscheer
6
Zuidema
53
Moes
10
Enschede
1
Molhuysen
2
Van Schevichaven
2
Wijnman
6
Worp
20
Heeren
6
Bartelds
5
Romein
2
Margadant
4
Bruinvis
4
Aug. Sassen
3
Mulder
3
Kossmann
4
Hoogeveen
3
Meijer
1
Zwarts
7
De Waard
2
Knappert
14
Juten
3
Wijdenes Spaans
1
Hulshof
1
Knippenberg
5
Feith
1
79
De Vries
3
Jacobs
1
Van Biema
2
Wumkes
5
Haak
3
Sterck
4
Van Dam van Isselt
1
Marang
1
De Savornin Lohman
1
Regt
4
De Vries van Doesburgh
4
Kooperberg
3
Huges
1
Japikse
1
Moll
1
Koppius
1
Gewin
1
De Waard
1
Cunen
1
Blonden
1
Mulert
1
Slijper
1
Van Strien
1
Anema
1
Fransen
1
80
BIJLAGE III.
Vrouwelijke medewerkers (NNBW)
Drossaers, Sophie Wilhelmina Alberta (1886-1986) Diplomatieke betrekkingen tusschen Spanje en de Republiek der Vereenigde Nederlanden, 16781684. (1915, proefschrift, promotor P.J.Blok) De archieven van de Delftsche Statenkloosters (1916) Het archief van de abdij te Loosduinen (1916) Het archief van den Nassauschen Domeinraad (1948-55) Inventarissen van de inboedels in de verblijven van de Oranjes en daarmede gelijk te stellen stukken. (1974-76) Sernee, J.M., De archieven van kloosters en andere stichtingen in Delfland, voortgezet door S.W.A.Drossaers en W.G.Feith (1920)
Felix, Dina Albertina Het oproer te Utrecht in 1610 (1919) De archieven krachtens de koninklijke besluiten van 28 augustus 1919, S. nrs. 547 en 546, naar het Rijksarchief in Zeeland overgebracht. (1923) De bescheiden krachtens het Koninklijk Besluit d.d. 23 april 1929, S. nr. 176, naar het Rijksarchief in Zeeland overgebracht. (1936)
Guldener, Hermine van Het Jozefverhaal bij Rembrandt en zijn School.(1947) Het bloemstuk in de schilderkunst (1949) Beeldhouwkunst: zien en vergelijken (1956) Moderne kunst kijken en begrijpen (1961)
Herwerden, Maria Anna (Marianne) van (1874-1934) Bijdrage tot de kennis van Menstrueelen cyclus en puerperium ( proefschrift, 1905, promotor A.A.W.Hubrecht) Untersuchungen über die parthenogenetische und geschlechtliche Fortpflanzung von Daphnia pulex (1918) Erfelijkheid bij den mensch en eugenetiek (1926) De verdeeling der menschheid in bloedgroepen: een vraagstuk van veelzijdig belang (1926) De ontwikkeling van den mensch vóór de geboorte (1927) Erfelijkheid bij den mensch (1927) Erfelijkheid bij den mensche en eugenetiek (1929) Het organisme in wording: naar voordrachten over proefondervindelijke ontwikkelingsleer,…(1932) ‘De vrouw en haar tekort’, in: De Amsterdammer (1921) instemmend met Ina Boudier-Bakker
81
(Volgens Boudier-Bakker was het feminisme een ‘opstand van een gansche klasse vrouwen, aan wie de natuurlijke geluksvoorwaarde: het bezit van man en kinderen, ontging, en wier vreugdeloze levens zich doelloos voortsleepten in het donker en licht en vol bestaan hunner gelukkiger zusters’)
Juynboll, Wilhelmina Maria Cornelis Zeventiende-eeuwsche beoefenaars van het Arabisch in Nederland. (proefschrift 1931) Lid VVAO (Vereniging van Vrouwen met Academische Opleiding)
Kronenberg, Maria Elisabeth (1881-1970) Catalogus van de incunabelen in de Athenaeumbibliotheek te Deventer.(1917) De geheimzinnige drukkers Adam Anonymus te Bazel en Hans Luft te Marburg ontmaskerd, 15261535 (1919) Lotgevallen van Jan Seversz., boekdrukker te leiden (c.1502-1524) en te Antwerpen (c.15271530)(1924) Notes on English printing in the Low Countries (early 16. century) (1928) De houtsneden in Mariken van Nieumegen en het Engelsche volksboek (1929) Robert de Keysere als drukker in Gent en in Parijs (1511-1519) (1933) Nederlandsche Aesopus-uitgave van Jan van Ghelen te Antwerpen (1533?) (1933) Over verboden boeken en opstandige drukkers (1935) De correspondentie der drukkersfamilie Amerbach te Bazel (1940-42) Bibliografische sprokkels (1942) Gemengde berichten uit de kringen van theologen en rederijkers te Antwerpen, Brussel en Gent (1943) Verboden boeken en opstandige drukkers in de Hervormingstijd (1948) Forged adresses in Low Country books in the period of the Reformation (1948) Fragment of a bookseller’s list, probably Antwerp about 1533-35 (1954) Een der eerste Noord-Nederlandse drukkers: Gerard Leeu, Gouda 1477-1484 (1956) Campbell’s Annales de la typographie Néerlandaise au XVe siècle: contributions to a...(1956) Nieuw bewijs der activiteit van Johann Haselberg von Reichenau te Antwerpen (1532) (1960) Lid van MNL vanaf 1918 1933: benoemd tot erelid van de Koninklijke Vlaamsche Academie voor Taal- en Letterkunde. 1951: ere-doctoraat in de letteren van de Universiteit van Amsterdam.
Leeuwen, Gertrudis van Bibliotheca Erasmiana Rotterdamensis (Van Leeuwen was co-auteur) (1936-41)
Mees-Verwey, Mea (1892-1978) De beteekenis van Joh.s van Vloten (proefschrift, 1928) Golfslag (1921) Gedenkboek van het Sodalicium Literis Sacrum: 50 jaar letterkundig studentenleven te Leiden (1922)
82
De melodie.(1946) Loyseleur de Villiers, Pierre, Apologie ofte verantwoordinge van den Prince van Orangien, uitg. door M.Mees-Verwey Lid MNL vanaf 1929
Moquette, Hermine Christine Hélène (1869-1945) Over de romans van Wolff en Deken beschouwd in verband met de romantische scheppingen van Richardson. (1898, proefschrift) Het archief van de Weeskamer te Rotterdam (1907) De vrouw. I.Huiselijk leven. II.Maatschappelijk leven (Amsterdam, 1915) Catalogus van de portretverzameling Archief der Gemeente Rotterdam (1917) Rotterdamsche straatnamen geschiedkundig verklaard (1928) Lid MNL vanaf 1904
Nijland, Johanna Aleida (1870-1950) Gedichten uit het Haagsche liederhandschrift, uitgegeven en toegelicht uit de middel Hoogduitsche lyriek. (proefschrift, 1896) Verzen (1907) Gezelle, Guido, Bloemlezing uit Guido Gezelle’s gedichten, (1904) samengest. door J.A.Nijland Streuvels Stijn, Bloemlezing uit de werken van Stijn Streuvels (Amsterdam, 1906) samengest. door J.A.Nijland Gezelle Guido, Gedichten, (1908) samengest. door J.A.Nijland Guido Gezelle, uit de mystieke verzen van Guido Gezelle,(1918) samengest. door J.A.Nijland Leven en werken van Jacobus Bellamy (1757-1786), 2 deln., uitgegeven vanwege de maatschappij der Nederlandsche letterkunde te Leiden (Leiden 1917) Lid MNL vanaf 1896
Oppenheim, Elsa Rachel Arbitrage en rechtspraak (1911) Molhuysen, Ph.Chr. en Oppenheim, Elsa Rachel, Catalogue Bibliothèque du palais de la Paix, (Leiden, 1916-66)
Prinsen, Marie Madeleine De idylle in de achttiende eeuw in het licht der aesthetische theorieën. (proefschrift 1934, promotor prof. Prinsen) Artikel in Handelingen van het XIIIde Vlaamsche Philologencongres (april 1936)
Ruys, Hilletje Jacoba Adolphina (dr.) Lijst van incunabelen in het bezit der Leidsche Universiteits-bibliotheek Lid MNL vanaf 1911
83
Schallenberg-Van Huffel, Willemina Catharina Willem Bentinck van Rhoon: zijn persoonlijkheid en leven, 1725-1747 (proefschrift, 1923, promotor P.J.Blok) Huizinga (1950)
Serrurier, Cornelia (1879-1962) Pierre Bayle en Hollande: étude historique et critique. (proefschrift, 1912) De Pensées van Pascal (1919) De Pensées van Pascal: uitgegeven ter herdenking van den geboortedag van Pascal 1623 (1923 Descartes: leer en leven (1930) Bibliotheques de France description de leurs...(1946) De hoofse gaardenier: André le Nôtre (1950) Descartes, l’homme et le penseur (1951) Lid MNL (secretaris bestuur) vanaf 1913
Versprille, Annie 1968: Leiden in oude ansichten 1965: De geschiedenis van de Leidse Motetboeken Lid MNL 1934
Visscher, Rins(ke) 1868-1950 Leeuwarden van 1846 tot 1906: een vervolg op Eekhoff’s geschiedkundige beschrijving van Leeuwarden (1908) De archieven van het St.Anthony-Gasthuis te Leeuwarden, 1425-1813 (1921) Catalogus der Stedelijke bibliotheek van Leeuwarden (1932) Visscher R.,’De Leeuwarder goud- en zilversmeden uit de XVIe, XVIIe, en XVIIIe eeuw’, in: Elias Voet, Merken van Friesche goud- en zilversmeden (’s-Gravenhage, 1932) Lid MNL vanaf 1934
Voight, Françoise Theodore Annette Roland-Orlando dans l’épopée française et Italienne (1938) Kurz, G.H., M.Reynvaan, F.Th.A.Voight, Catalogus van werken van hedendaagsche dichters en prozaschrijvers aanwezig in de Universiteitsbibliotheek te Utrecht en in de Bibliotheek van de Maatschappij der Nederlandsche Letterkunde te Leiden, (Utrecht, 1936)
Ypes, Catharina Petrarca in de Nederlandse Letterkunde (1934) Legenden van den heiligen Franciscus (1945)
84
BIJLAGE IV.
Lemmata over vrouwen
Vrouwelijke medewerkers met lemmata over vrouwen.
Blok J.M. Bakhuysen Gerardina Jacoba van de Sande, schilderes VII Borch Gesina ter, tekenares VI Chalon Christina, schilderes en etster VI Passe Magdalena van de, kopergraveerster V Pee Henriëtte van, miniatuurschilderes V Pelichy Gertrude Cornelie Marie de, schilderes V Roghman Geertruydt, tekenares en graveerster VI Strick Maria, kopergraveerster en schoonschrijfster V
Van Guldener Mesdag-van Houten Sientje, schilderes X Os Maria Magrita van, schilderes X Ronner-Knip Henriëtte, schilderes X Ruysch Rachel, schilderes X
Moquette Alphen Petronela Cornelia van, dichteres II Dooren Maria Catharina van, stichteres v/e vrouwengesticht III Goeje Reinoudina de, schrijfster van kinderboeken III Mulder Caatje alias Kaat Mossel, orangiste III
Ruys Baerle Susanna van, behoorde rond kring van Huygens en Hooft II Baerle Susanna van, dichtte, had een goede stem (werd bezongen door Vondel en Jan Vos) II Bergh Adriana van den, toneelspeelster III Brongersma Titia, dichteres VI Bruno Alida, dichteres (briefwisseling met Const.Huygens) VI Dorp Dorothea van, vriendin van Huygens I Graeuw of Graauw Geertruyd de, dichteres (briefwisseling met Huygens) II Heyns Maria, schrijfster II Hoefnagel Suzanna, moeder van C.Huygens I Kouwenhoven Dieverina van, toneelschrijfster V Questiers Catharina, veelzijdige vrouw, dichteres, schrijfster II
85
Stockmans Magdalena, Bredero schreef gedichten voor haar V Trello of Trillo Lucretia van, vriendin van Huygens I Veer Cornelia van der, dichteres II
Scholte Lier Catharina Allegonda van, schrijfster VII
Spier (Vilenski-Spier) Bergh A.G.E., pianiste, pianolerares en componiste VII
Mannelijke medewerkers met lemmata over vrouwen.
Anema Sytzama Clara Feyoena van Raesfelt van V
Aug. Sassen Brugghen van Croy, jvr. Joanna Carolina Constantia Wilhelmina van der II Heeren Catharina III Luyten Maria III
Bartelds Berg Maria Johanna Josepha gravin van den VIII Bergh Engela Apollonia VIII Kartini Raden Adjeng VIII Merian Maria Sibylla VIII Queillerie Maria de, ook Quellerius VII
Benjamins Ampt Anna Adriana Everdina Henriëtte I
Van Biema Herzveld Estella Dorothea Salomea I Hymans-Hertzveld Estella Dorothea Salomea I
Blok P.J. Adela VI Albertina Agnes prinses van Nassau I Amalia gravin van Solms-Braunfels I Amalia Henriëtte vorstin van Nassau-Dietz I
86
Amalia, hertogin van Saksen-Weimar-Eisenbach I Anna Charlotte Amalia Louisa, vorstin van Nassau I Anna gravin van Egmond-Buren I Anna van Hannover I Anna gravin van Nassau I Anna Paulowna I Anna hertogin van Saksen I Carolina, prinses van Oranje-Nassau I Catharina Belgica I Charlotte van Bourbon I Charlotte Brabantina I Charlotte Flandrina I Elisabeth, ged. Isabella, gravin van Nassau I Emilia, gravin van Nassau prinses van Portugal I Emilia Secunda Antwerpia I Henriëtte Catharina I Jacoba van Beieren VI Louise, prinses van Oranje en Nassau I Louise, prinses der Nederlanden I Louise de Coligny I Louise Henriëtte I Louise Juliana I Maria Louisa, landgravin van Hessen-Kassel I Maria, gravin van Nassau (1) I Maria, gravin van Nassau (2) I Maria, gravin van Nassau (3) I Maria Stuart I Maria, Mary II Stuart I Marianne, prinses der Nederlanden I Mechelen Margharetha van I Nehra Henriëtte Amelie de V Sophia, prinses van Würtemberg I Sophia, prinses der Nederlanden I Wilhelmina (Frederica Louisa Wilhelmina) prinses van Pruisen I Wilhelmina (Frederica Sophia Wilhelmina) prinses van Pruisen I
Blonden Strouven Elisabeth X
87
Brinkerink Ahuis Griete van IV Ahuis Jutte van IV Beveren Truide van VI Daegens of Dagens, Degens Griet IV Delft Lijsbeth of Elizabeth van IV Dyerkens Dayken VI Hasenbroecks Elsebe V Heenvliet Elisabeth van IV Lissen Armgert van V Monickers Geertruid V Naaldwijk Griet of Margaretha van ofwel Jonkvrouw van Opstal V Naaldwijk Katharina van ofwel Jonkvrouw van Honsel V Otho Johanna of Othonia IX Peters Lubbe V Poorten Aleid ter IV Poorten Swene ter VI Poorten Geertruid ter VI Rijsen Dymme van IV Rijsen Geertruid van IV Rijsen Katharina van IV Runen Zwedera van of van Rechteren V Sonderlants Hille V Swijnkes Beerte IX Tayen Elizabeth V Tayen Oeland V Tecla IX
Bruinvis Bosboom-Toussaint Anna Louise Geertruida I Egmond van de Nijenburg Maria van II Rembrands Trijn I Zuylekom Maria van III
Cunen Sanders Claerken IX
van Dalen Akerlaecken Maria Margaretha van I Beveren Maria van III
88
Bonten Ida IV Brantwijck van Blockland Anna VI Castilleios Anna Cornelia de I Cleve Johanna Constantia I Colvius of Colvia Agneta I Dilsen Maria van VII Duverden van Voort Anna van VII Ghijben Clara VII Gips Wilhelmina Johanna III Heuvel Elisabeth van den VIII Hofman Lucia IV Hoop Cornelia van der VIII Houbraken Christina VI Koningh Sophia de VI Lamme Cornelia III Mels Margaretha IV Petit Elisabeth le V Pietersdr.Digna V Rad Aletta van de VI Scheffer Cornelia III Smunnincx Helena V Steen Suzanna van V Steenbergen Petronella Catharina van V Terwen Josina V Wezel Barbara van VI Witt Clara de IX Witt Maria de IX
van Dam van Isselt Leemput Catharina van of Trijn van Leemput II
Enschede Bancken Margaretha van II
Feith Feith Maria Catharina I
Flament Aleidis I Anhalt Benjamine Gertrudis vostin van I
89
Anhalt Victoria Hedwigis van I Baexem Sophie Charlotte Maria Eleonora, barones van-de Raye I Benedicta I Brederode Margaretha van I Coclers Maria Lambertina III Fodor Josephine III Gerberga VI
Fransen Wattier Cornelia V Fruytier Adriaans Maria VII Alsace de Boussu Francisca Jacoba d’ VI Amerongen Maria Taets van III Amerongen Sybilla Taets van III Anschyns of Anchijn Louise III Asseldonk Anna VIII Baex of Bacx Elisabeth van de III Bergen Elisabeth van, de Bergis, van Zevenbergen, de Glymes VI Best Elisabeth van of van Arennest IV Bossche Elisabeth van den IV Bouckhorst Agnes van of Boekhorst III Brakel Eustachia van III Brunswijk-Luneburg-Wolfenbüttel Henriëtte Christine van IX Buyskens Veronica IV Clarenborch Hadewigis III Cuypers Johanna VII Denemarken Elisabeth van VI Dierckx Anna Cornelia VIII Diericx Catharina VI Does Badeloge van der III Does Johanna van der III Does Magtilde van der III Donckers Johanna Francisca VII Donckers Nieltje Gerrits VII Duivenvoorde Henrica van VIII Dussen Catharina van der III Dussen Frederika van der III Edel Gertrudis de of d’Edel of Dedel IV Egmond Anna van III
90
Erp Jacoba van II Erp van het Holt Antonia Marie Sophie van VI Etten Susanna van VI Eyrthen Margaretha VI Haer Ida van ofwel Ida Uytenham III Heurckmans Elisabeth VII Hollebeke Catharina VII Hove Elisabeth van den IV Isabella van Gelre IV Jutfaas Mechtildis van III Kessel Wilhelmina van VI Kokens Aleidis VII Lemmens Augustina VII Lockhorst Ermengardis van III Lockhorst Wendelmodis van III Louise Hollandine VII Malborgh Bela van IV Mattenburgh Jacoba van VII Montfoort Catharina van VI Nassau Ermengarde van III Nassau Maria van VII Nath Isabella gravin van der II Nath Liduina Maria Agnes gravin van der II Oostenrijk Margaretha van III Pardo of Pardovan Susanna V Pieters van Zevenhoven Antonia, ook Antonia van Zevenhoven III Poelgeest Cornelia van III Puteanus Christina VII Randenraedt Johanna van VII Renesse Maria van, of van Remissen II en VII Richardis II Rodenborch Alpharda VI Roon Adriana van, ook wel Oem III Rossum Francisca ofwel Frans van II Ruissenbergh Anna V Santvoort Joanna Maria van VI Schetz van Grobbendonck Isabella Clara Eugenia III Solms Mechteld VI Soudenbalg Margaretha IV Soudenbalg Stephana of Zoudenbalch IV
91
Stellings Golde, ook wel Stellynx, Stelling IV Straelen Isabelle van VII Susteren Helena van V Swalmen Elisabeth de/van V Swalmen Fritwindis V Valois Johanna van VI Vianen Gijsberta van III Vlodrop of Flodrop Elisabeth van V Vos Amalberga VI Waardenburg Gijsberta III Weynhorst of Wyenhorst Marie of Margaretha V Wintershoven of Winters Antonia V Wittem Hildegondis IV IJsselstein Mechtildis van, ook: de Bussche IV
Gewin Pierson-Oyens Ida III
Haak Isabella Clara Eugenia III Parma Margaretha van II Poelgeest Aleida of Adelheid van V Heeren Becx Lijksen of Elisabeth VII Brussaerts Catharina VII Eyll Johanna van VII Heeren Margriet VI Hees Catharina van X Voet Aldegonda VII
Hensen Adrichem Cornelia van III Grijpskerke Isabella van III Osy Christina VIII Suys Anna III
Hoogeveen Calcar-Schiotling Eliza Carolina Fernandina VII Faassen-van Velzen Catharina Louise IX Huygens Cornelie Lydie Bahlmann VIII
92
Huges Meerten Anna Barbara van VI Hulshof Erp Henrica van II
Jacobs Godewijk Margaretha VII
Japikse Musch Elisabeth Maria of Mad.lle de Nieveen I
Juten Dimmer Arnolda Theresia VIII Janssens Barbara Maria Augustina I Odilia, gravin van Nassau I
Knappert Deken Agatha I Hugaart-Heems VI Koolaart-Hoofman Elisabeth VI Pietersdr. Aaltje V Pietersdr. Dorothea Planque Catharina de la V Reigersberch Maria van II Schu(u)rman Anna Maria van I Stapert Elisabeth, geb. Koning VI Thomasdr. Marije V Tuyll van Serooskerken Isabella Agneta van oftewel Belle van Zuylen I Wandscherer Elisabeth V Wolff-Bekker Elisabeth I IJsbrandsdr. Maritgen V
Knippenberg Bolwater Gertruid IV Doll Egges Catharina Maria VI Eyck de Nunen Maria Cecilia VI Reede van Saesvelt Adriana Albertina van VI Sax Angelique Antoinette Françoise Hubertine VI
93
Knipscheer Anneken IX Dijk Margaretha van of Grietje VIII Harwarden Elisabeth van IV Hoogendorp Maria VIII Jans Dina IX Kodde Maria van der IX
Kooperberg Margaretha, aartshertogin van Oostenrijk VIII Maria, hertogin van Bourgondië VI Maria, aartshertogin van Oostenrijk en koningin van Hongarije X
Koppius Palm geb. Aelders Etta Lubina Johanna X
Kossmann Bertken Zuster VII Buschman Katharina Hendrika IV Gerrits Soetgen IV Gerrits Vrou IV
Kühler Aleid X Sticken Salome II
Marang Leer Maria II
Margadant Bilderdijk-Schweickhardt Katrina Wilhelmina II Bilderdijk Woesthoven Catharina Rebecca II Elter Maria Petronella, geb.Woesthoven II Lannoy Juliana Cornelia baronesse de II
Meijer Coomans Johanna VI
Mendes da Costa Albrecht-Engelman Wilhelmina Johanna Reiniera I
94
Amelung Henriëtte I Orgelist Caroline I Vries Sophie de I
Moes Backer Catharina ook wel de la Court II Barbiers Maria Geertruida II Beenevelt Jacoba II Blasius Eleonora II Boddaert Sara Agatha II Boecop Cornelia toe II Boecop Mechteld toe, geb. van Lichtenberg II Brouwer Anna Catharina II Bruyn Johanna II Budde Johanna Alida II
Molhuysen Beauvais de Briquemault Elisabeth de I Leydekker Cornelia VI
Moll Noortwijck Sophia van IV
Mulder Bubbeson Rijkje VII Buydts Helena VII Châtelain Maria Louise de VII
Mulert Tinne Alexandrine Petronella Francisca ofwel Alexine I
Obreen Ada van Holland I Ada van Holland (1) II Ada van Holland (2) II Ada van Schotland I Aleid van Gelre (1) I Aleid van Gelre (2) I Aleid van Holland (1) I Aleid van Holland (2) I
95
Aleid van Holland (3) I Aleid van Kleef I Beatrix van Vlaanderen I Christina, burggravin van Leiden II Elisabeth van Brunswijk-Lunenburg I Elisabeth van Engeland I Machteld van Brabant II Margaretha van Holland I Maria van Brabant I Wassenaer Margaretha van II Wassenaer Maria van II
Ouwerling Alberts Sophia III Breff Aldegonda Wilhelmina de VII Doerne Elisabeth van VII Geuzen-Els VI Ghoor Maria van der VI Immens-van der Deliën Maria III Pollaert Agnes van III
Regt Lijnden Josina Corolina van VII Mollerus Anna Cornelia VI Pauw of Paauw Anna Maria IX Steinmetz Anna Christina X
Romein Bicker Wendela X Margaretha, hertogin van Parma, ook genaamd van Oostenrijk X
de Savornin Lohman Lier Catharina Allegonda van VI
van Schevichaven Beck Aletta II Post Elisabeth Maria II
Slijper Wttenbach Johanna I
96
Sterck Kranen Sara of Craan IX Thijm Catharina Ludovica Maria Alberdingk V Visschersdr. Anna Roemer V Visschersdr. Maria Tesselschade Roemer V
van Strien Berkhout Anna Christina VII
Verzijl Aefferden Clara Catherina van IX Amezaga Margaretha d’ IX Boermans Maria Magdalena VII Boermans Sibilla Elisabeth VII Deckers Catharina VIII Heerdt Gertrudis van X Huyn van Amstenrade Agnes Maria VII Kerckhoven Gudula van den IX Limburg Bronckhorst Stirum Agnes Catharina gravin van VIII Limburg Bronckhorst Stirum Juliana Petronelle gravin van VIII Messemaeckers Maria Elisabeth VII Moeitz Anna Maria IX Oeijen Maria Anna van VII Oeijen Theresia Sibilla van VII Petershe(i)m Margaretha van IX Puteanus Barbara VII Schenck van Nijdeggen Maria Cunera Theresia IV Weyden Isabella van der X Wigman Everardina Jacoba Catharina de X
de Vries Gockinga Hille V Gockinga Hylcke V Gockinga Kenna V
de Vries van Doesburgh Loosen Cornelia Petronella van II Snouck van Loosen Maria Margaretha II Vries Johanna Margaretha de III
97
Woude Elisabeth van der III
de Waard Costerman Mina III Reitz Anna Maria III
Wijdenes Spaans Durbuy Catharina de IX
Wijnman Beets Dorothea Petronella X Gsell-Graff Dorothea Maria Henriëtte, ook wel Merian genoemd IX Koerten Johanna X Leyster Judith IX Lubbertsdr. Judith X Versfelt Maria Elselina Johanna VII
Worp Benjamin-Petit Catharina Christina V Brinkhuizen-Petit Maria V Bruin Anna Maria de V Eekhout van Lee Susanna V Fokke Catharina Elizabeth V Ghyben-Maay Elizabeth V Griethuysen Sibylle van III Jordaan van Tongeren Adriana V Kalbergen-de Boer Elisabeth V Koning-Admirael Anna V Kroon-de Vlieg Petronella V Maas Adriana V Noozeman Maria VI Rigo-Eekhout Adriana VI Rijndorp Anna Maria Josephina van VI Rijndorp Adriana Theresia van VI Rijndorp Isabella Bernhardina van VI Sammers Alida VI Schmidt-Duim Maria VI Thil Hendrina Margaretha van VI
98
Wumkes Horst Anna van der X Idsinga Wilhelmina Geertruida van III Ilberi Alegunda X Lenige Kynke of Cynthia IV Pollius Magdalena X
Zuidema Baart Elize of Lucie II Boer Francijntje de I Boeseken Mijnaldina Adriana Antoinette IV Boeseken Susanna Maria IV Boevé Bernharda Theodora de V Bosch Maria IV Brakonier Catharina, geb. De Wilde VI Buma Anna Elisabeth VI Burckhardt Louise Sibilla geb. Bilderdijk IV Burg Maria van der V Calcar-Schiotling Eliza Carolina Fernandina van I Griethuizen-Carelius Maria Louiza III Hasebroek Elisabeth Johanna VII Herbig Frouwkje II Hey Catharina van der VI Hulshoff Maria Aletta II Huyge Anna Maria, geb. Vincentius VI Kehrer Johanna Wilhelmina Albertina VI Kleyn Adelaide Geertruid VI Kleyn Antoinette, geb. Ockerse VI Koning Alida Maria Catharina III Lescaille Katharina III Malen Jetske Reinou van der III Mastenbroek Fenna III Merken Lucretia Wilhelmina van III Mijné Alida Susanna Maria VI Moens Anna Maria II Moens Petronella II Mouw Anna Elisabeth V Muhl Agatha Maria VI Neufville Christina Leonora de III Neufville Margaretha Jacoba de III
99
Overstraten Adriana van VI Peene Mathilde Levina van III Perk Christina Elisabeth of Betsy Perk II Plaat Rebecca V Radaeus Anna, geb. Rethaan VI Raesfelt Clara Feyoena van, geb. Baronesse van Sytsema IV Rijfkogel Albertine Elizabeth VI Someren Elisabeth van, geb. Vervoorn VI Stratenus Louise Antoinette V Streek Anna Catherina van, geb. Brinkman VI Tholl Anna Dorothee Busken Huet, geb. van der Tholl X Tuuk Petronella Helen Clasina van der, geb. Lenting III Velde Johanna Elisabeth van de, geb. Helmcke IV Wermeskerken Sophie Margaretha Cornelia van VI Westrheene-van Heijningen Jacoba van III Wilde Maria de VI Wilp Sara Maria van der VI Winckelman Jacoba Petronella VI With Katharina Johanna de VI IJzerman Francisca Johanna Jacoba Alberta, geb. Junius V Zon Sara Maria van V
Zwarts Correa Isabella of Rebecca VI Duarte Francisca VII Hanna van Recklinghausen VIII (H)enriquez Isabella IV Herzveld Estella Dorothea Salomea VI Mendesia Gracia alias Beatrice de Luna IV Nuñes Maria VI
100
Bijlage V. Lemmata geschreven door de vrouwelijke medewerkers.
J.M.Blok Padt-Brugge Dionys V Padt-Brugge H. Paets Willem Paix/Pacx Hendrik Ambrosius Paling Izaäk Palthe Anthoine Paling Willem Jan Palthe Gerard Jan Palthe Jan Pandebus J. Panderen Egbert van Pangaert S. Pape Abraham Pape J.de Pappelendam J.C. Pardanus Abraham Parré Matthias Partout H. Passe Magdalena van de Passe Chrispijn van de Passe Chrispijn van de Passe Simon van de Passe Willem van de Pauli Andreas Paulis W.H. Paulijn Horatius Paulijn Izaak Pauwels Claas Pauwelszoon Peduzi Dominicus Anthonius Pee Henriëtte van Pee Theodoor van Pelgrom Jacobus Pelichy Gertrude Cornelie Marie de Pelkin Cornelis Pelt Abraham van Penchard J.
101
Pennincks Penning Nicolaas Lodewijk Pennoch H. Perkois Jacob Schelfhout Andreas Schouman Aert Strick Maria Strij Abraham van Zomer Jan Pietersz. Bagelaar Ernst Willem Jan VI Battem Gerard van Bisschop Jan de of Episcopus Borch Gesina ter Buytewech Willem Bye Marcus de Chalon Christina Claesz Allart Cornelisz van Oostsanen Jacob Cort Cornelis Delft Willem Jacobsz Dusart Cornelis Esselens Jacob Fouquet jr.P Gabriel Paul Joseph Constantin Gogh Vincent van Goudt Hendrick Haen Abraham de Heemskerk Maarten van Hooghe Romein Jelgerhuis Rienk Koekoek Barend Cornelis Laan Dirk Jan van der Lafargue Paul Constantijn LaGoor Johan Lamberts Gerrit Lastman Pieter Leupenius Johannes Lievensz Johannes Lisse Jacobus van Louw Pieter
102
Lutma de Jonge Janus Martsen de Jonge Jan Moor Carel de Musscher Michael van Ploos van Amstel Cornelis Roelofs Willem Roghman Geertruydt Roghman Roeland Scheffer Arie Thopas Johan Troostwijk Wouter Johannes Valchert Werner of Warnard van den Aartman A. VII Arentz Arend Artz David Adolphe Constant Bakhuysen Gerardina Jacoba van de Sande Bakhuyzen Hendricus van de Sande Bal Willem Beerstraten de familie van Bellevois Jacob Bemme Johannes Adriaansz. Borch Gerard ter (de Oude) Borch Gerard ter (de Jonge) Cabel Adriaen van der Capelle Jan van de Cats Jacob Cuyp Aelbert Gheyn Jacques de Korff Alexander Hugo Bakker Leyden Lucas van Lievens Jan Matham Theodorus Muller Harmen Jansz. Muller Jan Harmesz Potter Paulus Visscher Claes Jansz Wieringen Cornelis Claesz. van Bos Cornelis VIII Bosch Hieronymus Boursse Esaias
103
Velde Adriaen van de Wouerman Philips Bloot Pieter de IX Bombled Karel Frederik Brasser Leendert Dasveldt Jan Frisius Simon Weynouts Gillig Jacob Grave Jan Evert Grave Josua de Hansen Carel Lodewijk Hansen Lambertus Johannes Hondecoeter Melchior d’ Hooch de Pieter de Israels Jozef Maes Dirk of Theodorus Mauve Anton Molenaer Jan Miense Neer Aart van der Noorde van Cornelis van Ostade van Isak van Ostade van Adriaen van Ruisdael Jacob van Ruysdael Salomon van Saenredam Pieter Saftleven Cornelis Saftleven Herman Seghers Hercules Velde van de Jan Velde van de Jan Jansz Velde van de Willem (1) Velde van de Willem (2) Velde van de Antonij Velde van de Esaias Vlieger de Simon Wijnants Jan Boselen Jan Willem van X Bosschaert Abraham Bosschaert Ambrosius Brouwer Adriaen
104
Claesz Pieter Clock Claes Jansz Codde Pieter Compe Jan ten Coninxloo Gillis van Delff Cornelis Jacobsz Delff Jacobus Willemsz Droochsloot Joost Cornelisz Dubbels Hendrik Jacobsz Dubois Guillam of Willem Ducq Johan le Dyck van Philip Eliasz Pickenoy Nicolaas Frey de Johannes Pieter Furnerius Abraham Gael Barend Geertgen tot St.Jans Grebber Frans Pietersz de Grebber Pieter Fransz de Heda Willem Claesz Heem Cornelis de Heem Jan Davidsz de Heusch Willem de Hobbema Meindert Hondecoeter Gillis Claesz Hondecoeter Gijsbert Gillisz Houbraken Arnold Houckgeest Gerard Huysum Jan van Janssens Pieter Jongh Ludolf of Leuff Leendertsz de Jongkind Johan Berthold Kalff Willem Karsen Kasper Kellen Johan Philips van der Kerkhoff Daniël Johannes Torman Koedyck Isaac Koekkoek Herman Koekkoek Johannes Hermanus Laer Pieter van
105
Lingelbach Johannes Luttichuys Isaack Luttichuys Simon Maes Nicolaes Mare Johannes de Meiners Pieter Metsu Gabriël Meyer Johan Hendrik Louis Mieris Willem van Mignon Abraham Molenaer Nicolaas Molijn Pieter Moreelse Paulus Noort Adam van Nuyen Wynandus Johannes Josephus Oever Hendrik ten Ormea Willem Oyens David en Pieter of Pierre Palamedesz Anthonie Poelenburg Cornelis van Poggenbeek George Jan Hendrik Porcellis Jan Potter Pieter Simonsz Schwartze Johan Georde Scorel Jan van Senus Willem van Slingeland Pieter Cornelisz van Steenwijk Hendrik van Teyler Johannes Troost Cornelis Ulft Jacob van der Valckert Werner van den Velijn Philip Verschuur Wouter Verspronck Johannes Cornelisz Vingboons David Weenix Jan Weenix Jan Baptist Willaerts Abraham Willaerts Adam
106
Wouwerman Pieter Wijck Thomas
Cler Larrey Isaac de IV Huet Daniël Theodore (1) V Huet Daniël Theodore (2) Huet Pierre Daniël Huet Pierre Josue Louis Huet Samuel Theodore Huet Theodore François
Sophie Drossaers Chièze Sebastien IV Citters Aernout van Colyer Jacobus Colyer Justinus
Felix Cats Adriaan Cornelisz. VI Cats Cornelis Cats Mr.Leonard Cats Matthijs
Hermine van Guldener Bock Théophile de X Bouts Dirk Brill Matthaeus Brill Paulus Cornelisz Cornelis David Gerard Duck Jacob Engelbrechtsz Cornelis Glauber Johannes of Jan Greive Petrus Franciscus Haas Johannes Hubertus Leonardus de Haensbergen Jan van Hanneman Adriaen Heemskerck van Beest jhr.Jacob Eduard van
107
Heemskerck Egbert van Hemessen Jan Sanders van Hillegaert Paulus van Hoet Gerard Holswilder Jan Pieter Honthorst Gerrit van Honthorst Willem van Huchtenburg Jan van Jacobsz Dirck Janson of Janssen van Ceulen Cornelis Jelgerhuis Johannes Jong Pieter Josselin de Keirincx Alexander Kessel van Jan Key Willem Lairesse Gerard de Loo van Jacob Marcus Jacob Ernst Maris Jacob Hendrik Maris Willem Mesdag-van Houten Sientje Mierevelt Michiel Jansz van Mieris Frans van Mor van Dashorst Anthonie Mostaert Jan Jansz Neer Eglon Hendrik van der Netscher Caspar Neuhuys Jozef Hendrik Os Gregorius Jacobus Johannes van Os Jan van Os Maria Magrita van Os Pieter Frederik van Os Pieter Gerard van Ouwater Albert van Ovens Jürgen of jurriaan Pieneman Jan Willem Pieneman Nicolaas Pietersz Aert Pietersz Dirck Pietersz Pieter
108
Pot Hendrik Gerritsz Pynacker Adam Quinkhard Jan Maurits Rappard Anthon Gerard Alexander ridder van Ravesteyn Jan Anthonisz van Rink Paul Philips Ronner-Knip Henriëtte Ruysch Rachel Ruyscher Johannes Savery Roelant Schalcken Godfried Schendel Aegidius of Gillis van Schotel Johannes Christianus Schwegman Hendrik Swart Jan van Groningen Tempel Abraham Lamberts Jacobsz Uytenbroeck Moses van Vermeer Jan of van der Meer Vliet Hendrik Cornelisz van Vroom Hendrik Cornelisz Weissembruch Hendrik Jan Wit Jacob de
Maria Anna van Herwerden Moleschott Jacobus III Juynboll Warner Levinus X Golius Jacobus
Kronenberg Borne Dirck of Theodorus van den I Breda Jacobus van Breda Johan van Paffraet Albert Paffraet Richard (1) Paffraet Richard (2) Vries Simon de Zuselerus Wesselus Lange Jan de VI Steenbergen Simon
109
Heynricxz Reynier VII Jacobsz. Bartholomeus Jacobsz. Jan Jansz. Hugo van Woerden Luyt Meester Pepinghen Cornelis van Pietersz Daen Pietersz. Jan Seversz. Jan Sonderdanck Frans Everssoon Tyebaut Pieter Jansz.
Van Leeuwen Swieten Gerard van X Swammerdam Johannes of Jan
Van Loen Brouwer Seerp VI Campen Henri Leonardus Anthonie van Campen Jacobus van Campen Pieter van Campen Willem Jacob van Ekama Cornelis
Mees-Verwey Vloten Johannes van VIII Vloten ds.Willem van
Hermine Moquette Bergsma Eiso I Buren Hendr. Jac. Van Casteleyn Christiaen Cattenburg D.L. Coelen Dirk J. Cossaert Jacob Coulster Joost van Denick Gerard Deynoot Adriaen Gevers Abraham Gevers mr. Hendrik
110
Gevers mr. Paulus Gevers mr. Witte Gevers Deynoot Groot Hugo Cornets de Groot mr. Pieter Cornets de Groot mr. Pieter Cornets de Heim jhr.mr. Anthony van der Heim mr. Jacob van der Hoeven mr. Elias van der Hoeven Johan Hoeven Johan Adriaen Hoffman Johan Frederik Hoffmann mr.Nicolaas Jan Agatho Christiaan Hoffmann Nicolaas Jan Agatho Christiaan Arinus Lormier Claudius Johan Wilhelm Lormier Johan Wilhelm Mey Jan of Johannes de Mey Pieter de Mey Theodore François de Meyden Fop Pietersz.van der Meyden Johan van der Meyden Pieter Foppen van der Mierop mr.Johan Gerbrand van Nobel Henrick Willemsz Nobel mr.Willem Say Lenert Henricksz. Schepers Bastiaen Schepers Gerard Schepers Willem Schepers Willem Bastiaansz. Senserff Walter of Gualtherus Vries Johan de Walenburg Pieter Adriaensz van Yck Johan Adriaansz van Yck mr. Johan van Ysbrans mr.Jacob Ysbrans dr.Ysbrand Aerts Franciscus II Alphen Petronela Cornelia van Backer mr. Laurens
111
Baelde mr. Pieter (1) Baelde mr. Pieter (2) Beeftingh Hendrik van Berckel Johan van Berckel mr. Pieter Johan van Bergen Gerard van Besemer Adriaen Lenertsz Beyer Jean Bien Pieter Jansz du Blankenheym Carolus Jacobus Blankenheym D. Blom Adriaen Bogaers mr. Adrianus Boogaert mr. Jacob Philippus Boogaert mr. Paulus Boon Adriaen Boon mr. Cornelis Brauw Jacob de Brauw mr.Jacob Muys de Broek Lambr. van der Bruininkhuizen Joannes Hendrik Burger dr. Dionijs Burgvliet Lukas Busch Leonard Pietersz. Buys Gerrit Gerritsz. van der Buys Gerrit Huygensz. van der Buys Huyg Gerritsz van der Coulster Adriaen van Coulster Lieven van Coulster Ludolf van Coulster Servaes van Coulster Willem van Does Johan Hendrik van de Dussen Adriaen van der Hoepstock Matthijs Jansz. Hogendorp mr.Willem van Hogendorp mr. Willem van Jongeneel Cornelis Leck Daniel van der Leversteyn Adriaen Dircksz.
112
Leversteyn Dirck Adriaensz. Liefhebber Jasper Lint Esaias Arentsz. de Lint Pieter Esaiasz. de Litzau Johannes Barend Merchijs Jacques Meyer mr. Jacob de Meyners Gerard François Meyners Johan Gerard François Mossel Jacob Muller Hendrik Muylwijck Boudewijn Willemsz.van Neyn Johan de Noorthey Caniel Oldenbarnvelt Helias van Oordt Gregorius van Oordt Jan Willem Louis van Prins mr.Adriaen Prins mr.Adriaen Eewoutsz. Prins mr.Adriaan Theodore Prins Christiaen (1) Prins Christiaen (2) Prins Eeuwout Eeuwoutsz Prins Eeuwout Willemsz Prins Pieter Christiaensz Prins Pieter Pietersz Prins mr.Teodore Louis Lambert Prins mr.Theodore Lambert Prins mr.Willem Reepmaker mr.Adriaan Reepmaker mr.Jacob Reepmaker Mattheus Willem Reus Abraham Jansz de Reus Johan de Robbers Jan Roosmale Adriaen Roosmale Dominicus Ruuck Elias de Schapenham Geen Huygen Sonmans Pieter
113
Spyckoort Joost Jansz. Stael mr.Claudius van der Stael mr.Dirk Cornelis van der Stael mr.Hendrik van der Steenlack Johan Teylingen van Teylingen Gregorius van Teylingen mr.Isaac van Teylingen mr.Theodorus of Dirk van Timmers Johan Timmers Paulus Verstolk Aert johan Versijden Jan Dircksz. Viruly Cornelis Elisa Ceulen Wilhelmus III Cloyer Willem Dircksz Dahmen Herman Dahmen Hermanus Jacobus Dahmen Johannes Arnoldus Dahmen Johannes Cornelis Dooren Maria Catharina van III Dupont Johannes Franciscus Duuring Jan Coenraad Elzevier Jan Jacob Eyken Johannes Albertus van Ganz Somin Goeje Reinoudina de III Haexwant Leendert Hendricksz Lambert Heyblom Alexander Wilhelmus Aalbert Hoorn Claes van Hort Pieter Corssen Hutschenruyter Willem Jacob Hutschenruyter Wouter Jacobsz Schrevel Juynboll Claes (1) Juynboll Claes (2) Juynboll Dirck Juynboll Marinus Lange Samuel de
114
Ledeboer Lambertus Vincentius Liefde Cornelis de Liefde Evert de (1) Liefde Evert de (2) Liefde Evert de (3) Liefde Jan de Liefde Pieter de Liefde Sier of Rogier de Linde Jan Jansz van der Meer Alewijn Florisz van der Michelsz Jacob Muhlenfeldt Karl Mulder Caatje alias Kaat Mossel Nes Aert Jansz van Nes Cornelis van Nes Jacob Jansz van Nes Jan Jacobsz ‘oude boer Jaep’ van Nes Jan Jacobsz ‘jonge boer Jaep’ van Nes Jan Jansz van Oeveren Cornelis van Rochussen Pieter Claesz Uythoeck Pieter Hendricksz Valck Cornelus Valck Frans Valck Leendert Velde mr.Bartholomeus van der Verreyt Jan Baptista Vlooswijck Barthout Gerritsz van Vlooswijck Gerrit Cornelisz van Voorburgh Vroesen Adriaen Vroesen Cornelis Pietersz Zas dr.Nicolaas Zoelen Herman van Zuylen van Nyevelt mr.Aarnout (1) van Zuylen van Nyevelt mr.Aarnout (2) van Zuylen van Nyevelt mr.Gijsbert Zuylen van Nyevelt mr.Herman Zuylen van Nyevelt mr.Hugo Zuylen van Nyevelt mr.Jacob (1) van
115
Zuylen van Nyevelt mr.Jacob (2) van Zuylen van Nyevelt mr.Jacob (3) van Zuylen van Nyevelt mr.Jacob Abraham van Zuylen van Nyevelt Jan Adriaan Bikkers Isaac IV Boskoop Johannes van Brakel Wilhelmus à Mees Mari Johan Scharp dr.Jan Persoons Claes Jermiasz. V Pesser Jan Dirxsz alias Jan Dammasz Pesser mr.Johan Poel Egbert van der Sorgh Hendrik Spruyt Johan van der Tak Christiaan Bonifacius van der Texelius Johannes Thooft Joost Tours Bartholomeus Colonia Adam (1) de VII Colonia Adam (2) de Colonia Isaac de Douwe(n) François van Douwe(n) Willem van Dueren Simon Dammasz van Eynout Jan Jacobsz Florijn Jacob Haaff dr.Gerard ten Haaff Gerardus Gijsbertus ten Hannuyts Gillis Pietersz Molewater dr.Jan Bastiaan Munro Andries of Andrew Quickelenberg Johannes Frederik van
Nijland Bellamy Jacobus VI
Oppenheim Thorbecke Johan Rudolph IV
116
Prinsen Wolzogen Ludovicus X
Rosenstein Fabricius mr. Albert VII Fabricius mr. Willem Cup Willem Crap mr. Joan Abbekerk Clotterbooke mr. Casparus Camerling mr. Daniel Jacobus Canter Busschius Michiel Broeck Johan van den Brederode Pieter Cornelisz. Bredehoff mr.François van Brantsen mr. Gerard Boxtel Hugo van Brant Johan Arnold Bonzer Willem Best Willem Berg Izaak van den
Ruys Dorp Dorothea van I Dorp mr.Fred van Hoefnagel Suzanna Trello Charles van Trello Lucretia van of Trillo Alchas Pieter II Baerle Susanna van (2) Baerle Susanna van (1) Beck David Beck Hendrick Blasiua mr.Joan Leonardsz Cornelisz Otto Graef mr.Hendrick de Graeuw of Graauw Geertruyd de Heyns Maria Koningh Abraham de Lingelbach David
117
Lust Steven Teunisz van der Nyenborgh Johan van Pels mr. Andries Pluimer Joan Questiers Catharina Questiers David Questiers Salomon Davidsz Schipper Jan Jacobsz Schoon J.Adriaensz Smit Gerbrand Snellinx Franciscus, François of Franco Taelman Abraham Tengnagel Jan Gansneb Tengnagel Mattheus Gansneb Verveen Andries Crijnen Verveen Dirck Crijnen Verveen Pieter Crijnen Veer Cornelia van der Adrichem A.van III Adrichem Christiaan van Aelbertsz. Pieter Andriesz Jan (1) Andriesz Jan (2) Balde Jacobus Balde Johannes Beelthouwer Jan Pietersz. Berch H.van de Bergh Adriaen van den Bergh Adriana van der Bert Isaac de Blansaert I. Bleu François le Blok Tewis Dircxsz Boekholt Baltes Boekholt Johannes Bogaert Abraham Bogaert Anthony Bont mr.Johan Sybrantsz de Bormeester Abraham Borremans Nicolaas
118
Bot Goossen Cornelisz Bouckart Jurriaen Breemborgh Quirijn van Codde Pieter Adriaensz Codde D.V. Dullaart Joan Dullaart Heiman Geesteranus Johannes Evertsz Geldorp Henricus Gherwen Abraham Matthijsz van Gherwen Jan van Gherwen Jonas van Lescaille Jacob Verbrugghe Jacob Waterloos Hendrick F. Antonides Joannis IV Bidloo Lambert Block mr.Jacob Dielefsz Bondt Willem de Bosch Jeronimo de Bracht Tieleman Jansz van Bredenburg Johannes Breughel Gerrit Hendricksz van Broekhuizen G. van Brugge Jacob Segersz.van der Brongersma Titia Bruno Alida Bruno Henrick Hese Johannes Witte de Ridderus Franciscus Verloove Karel Vollenhove Bernart Wael A.Job van de of de Wieringa Nicolaas Jachirides Wittewrongel Petrus Calckman Jan Jansz V Campen Cornelis Jacobsz van Casearius Johannes Celosse Hermes Clerquius Jacobus
119
Craen Andries Pietersz Crombalch Allard Jansz Dalen Jan van Damme Isaacus van Duisberg Jan van Dwinglo Jacob Eeckhout Gerbrand Jansz van den Franssoon J. Germez Adam Karelsz van Gramsbergen Matthijs Heerman Jacob Kalbergen Dirk Kemp Hendrik Kemp Jacob Keyser Thomas Gerritsz de Koelman Jacobus Koeman Jacob Kouwenhoven Dieverina van Langedult Petrus Leeuw Adriaan Bastiaansz Meerhuysen Jan Pietersz Meyvogel of Mayvogel Jacob Coenraets Mildert Abraham van Muyr Hendrick van der Nootman Pieter Oosterwyck Volkerus van Quintijn Gilles Jacobsz. Rulaeus Henricus Scabaelje Dierick Schellincks Willem Seep Claes Serwouters Joannes Sluyter Willem Staveren G. van Stockmans Magdalena Swol Jan van Toledo Johannes van Tollens Hendrik Franciscus Udemans Cornelis Hendricksz Ulaeus Johannes
120
Velden Matthijs van Verloo Frederik Vinck Jacob Wassenburch I.I.van Wels D. Wüten Gerardt Wijze Joris de Disselburg Dirck Adriaensz van VI Fuyter Leonard de Pabus Quintijn
Schallenberg-van Huffel Moucheron Balthasar de VII Moucheron Frederik de Gogel Isaac Jan Alexander Beverningk Hieronymus van Beuningen Koenraad van
Scholte Génestet Petrus Aug. de I Bergh Samuel Johannes van den III Haverschmidt François Vliet Jacobus Leunis van den Zeggelen Willem Josephus van Alcmaer Henric van IV Geel Jacobus Veldeke Hendrik van Beeltsnijder Quirinus VII Boetzelaer Joachim van den (1) Boetzelaer Joachim van den (2) Boetzelaer Joost Rudolf van den Boetzelaer jhr.Rutger van den Boetzelaer Willem Jurriaan van den Ensse Engelbert van Ensse Evert, Everhart of Eberhart van Erkenswijk Warner Hendrik Folmer Henricus Johannes Hildegaersberch Willem van Horstenius Henricus Lier Catharina Allegonda van
121
Maerlant Jacob van Potter Dirc Potter van der Loo Geryt Huidekoper Harm Jan Holthe Adriaan van IX Holthe Aelt van Holthe Arent van Holthe Berent van (1) Holthe Berent van (2) Holthe Gaspar of Jasper van Holthe Gerrit van (1) Hotlhe Gerrit van (2) Holthe Gerrit van (3) Holthe Henric van (1) Holthe Henric van (2) Holthe Pasman van Holthe Pieter Adam van Holthe Rudolph Otto van Holthe Warner van Holthe Willem van Holthe tot Echten Anne Willem van Holthe tot Echten Pieter Adam van Serrurier Barbeyrac Jean I Bayle Pierre Basnage Henri II Basnage Jacques II Basnage Samuel Jacquelot Isaac Maresius Samuel Marets Daniël des Marets Henri des Beausobre Isaac de III Bernard Jaques Benoist Elie IV
Versprille Resen Pieter van (1) VII Resen Pieter van (2) Rue Pieter de la
122
Ruys Arie Ruyte Levinus Ruyters Dierick Reining Jan Erasmus IX Rekker Bartholomeus Rekker Hubertus Renou Bartholdus Reyners Cornelis Reyners Jan Pieter Hendrik Reijgers Johannes Hubertus Reijniersen Bartholomeus Reijniersen Petrus Riemens Johannes Rips Nicolaas Risseeuw Johannes Egberts Roelands David Rollé Jeronimus de Rollema Tjomme Wybes Roos Gerrit Pieter Roos Jan Rooyen Johannes van Rooyen Petrus van Ruymig Abraham
Vilenski-Spier Bergh A.G.E., pianiste, pianolerares en componiste VII Bastiaans Johannes Gijsbertus Bertelmann Jan George Boers Jan Conradus Bosmans Henri Bree Johannes Bernhardus van Buys Cornelis Alyander Brandts Buys Henri François Robert Brandts Coenen Anton Coenen Frans Coenen Henry Coenen Johannes Meinhardus Cramer Joseph Hubert Danckers Ghiselin Dunkler Frans
123
Graan Jan de Groot Davis Eduard de Heinze Gustaf Adolf Hol Richard Koch Bernard Kufferath Johann Hermann Kufferath Louis Nicolaï Willem Frederic Gerard
Rins(ke) Visscher Cathuis Jan Hubertsz III Feddes Pieter Ferwerda Abraham Geest Wijbrand Simons de Knoop Johann Hermann Sems Johannes Atsma Rienck of Renicus IV Baders Ernestus Blau Hieronymus de (1) Blau Hieronymus de (2) Blau Quirijn de (1) Blau Quirijn de (2) Blau Theodorus Brunsveld de Sande Johan van den Voorda Gerard Jacobus Vredeman Gerrit VII Vredeman Jaques Vredeman Michiel Vredeman Sebastiaen Vredeman de Vries Jan of Hans Vredeman de Vries Paul Vredeman de Vries Salomon
C.de Waal Haack Petrus III Haak Kerkman Pieter Haas Gerardus de Haccou Johannes Cornelis Haeck Pieter Hamer Abraham
124
Hamer Adam Hamer Hendrik Hamer Petrus Hamer Petrus Hamer Cornelis de Witt Hamer Hubert Martinus de Witt Hamer Jan Gerard de Witt Hamer Jan Gerard de Witt Hamers mr.Pieter Handel Kornelis van den Helvetius Adriaan Engelhart Helvetius Arnoud Helvetius Claude Adrien Helvetius Johan Balthasar Helvetius Johan Frederik Helvetius Josephus Johannes Helvetius Philippus Maximiliaan Hoog Thomas Hoorn Nicolaas van Hunnius Bauduinus Hunnius mr.Cornelis Hurgronje Isaac Hurgronje Steven Hurgronje Adriaan Isaac Snouck Hurgronje jhr.mr.Jacob Lodewijk Snouck Hurgronje Steven Mathijs Snouck Huyssen mr.Frederik Huyssen mr.Hugo Huyssen mr.Johan Huyssen mr.Johannes Huyssen Laurentius Jagt Gijsbrecht van der Janse mr.Jacobus Stroobant Jonge mr.Antonie de Jonge mr.Bonifacius de Jonge jhr.dr.Bonifacius de Jonge jhr.Carel Willem de Jonge mr.Cornelis de Jonge Cornelis François de Jonge mr.François Andries de
125
Jonge jhr.mr.François Clement de Jonge Jan Jan Anthonisse de Jonge Job de Jonge Marinus de Jonge mr.Marinus Jan de Jonge jhr.mr.Marinus Willem de Jonge jhr.mr.Willem Adriaan de Jonge jhr.Willem Dignus de Kanter Bartholomeus Philippus de Kanter Cornelis de Kanter Hubert Philippus de Kanter Jacob de Kanter Jacobus Johannes de Kanter Philps de (1) Kanter Philips de (2) Kanter Pieter de Kappeyne David Fiers Kesteloo Gillis Kesteloo Gillis Adriaan Kesteloo Huibert Martin Ketelaar Abraham Ketelaar Adolf Ketelaar Adriaan Ketelaar Bartholomeus Ketelaar mr.Cornelis Ketelaar Daniël Ketelaar Dignus Ketelaar Dignus Ketelaar Dominicus Ketelaar mr.Jacobus Ketelaar Jan Matthijse Ketelaar mr.Nicolaas Ketelaar Vincent
Voight Poiret Pierre V Saurin Elie
Ypes Schut Jan Ernst VII
126
127