Verkenning van een nieuwe definitie van vrijwilligerswerk / vrijwillige inzet
A. Claassen | N. Welling juli 2006
Verkenning van een nieuwe definitie van vrijwilligerswerk / vrijwillige inzet A. Claassen N. Welling
juli 2006
© 2006 ITS, Radboud Universiteit Nijmegen Behoudens de in of krachtens de Auteurswet van 1912 gestelde uitzonderingen mag niets uit deze uitgave worden verveelvuldigd en/of openbaar gemaakt door middel van druk, fotokopie, microfilm of op welke andere wijze dan ook, en evenmin in een retrieval systeem worden opgeslagen, zonder de voorafgaande schriftelijke toestemming van het ITS van de Radboud Universiteit Nijmegen. No part of this book/publication may be reproduced in any form, by print, photoprint, microfilm or any other means without written permission from the publisher.
ii
Verkenning van een nieuwe definitie van vrijwilligerswerk
Inhoudsopgave
1 Inleiding 2 Achtergronden van de opdracht 3 Uitvoering van de opdracht 4 Samenvatting van de interviews 5 Vervolg van het onderzoek 6 Besluit
1 1 2 3 7 11
Bijlage 1 Aanzet tot een nieuwe definitie vrijwilligerswerk Bijlage 2 Draaischijf Vrijwillige Inzet CIVIQ Bijlage 3 Alternatieve versie CIVIQ-schema Bijlage 4 Verkenning tot een nieuwe definitie vrijwilligerswerk
13 23 27 31
Verkenning van een nieuwe definitie van vrijwilligerswerk
iii
iv
Verkenning van een nieuwe definitie van vrijwilligerswerk
1 Inleiding Het ITS heeft in opdracht van het Ministerie van VWS een verkenning uitgevoerd naar de mogelijkheden te komen tot een nieuwe definitie van vrijwilligerswerk of vrijwillige inzet zoals de bredere huidige term luidt. In de volgende paragraaf worden allereerst de achtergronden van deze opdracht uiteengezet. In paragraaf 3 wordt vervolgens ingegaan op het onderzoeksopzet en de feitelijke uitvoering. Daaruit kan al worden opgemaakt dat de opzet tussentijds moest worden bijgesteld naar aanleiding van de bevindingen in de eerste fase. Die bevindingen worden in paragraaf 4 weergegeven. Daarna wordt in paragraaf 5 verslag gedaan van de wijze waarop het onderzoek zijn vervolg heeft gekregen en van het uiteindelijke resultaat. Paragraaf 6 is een afsluitende paragraaf.
2 Achtergronden van de opdracht Sinds 1980 wordt vrijwilligerswerk in officiële beleidsdocumenten van de overheid gedefinieerd als ‘werk dat in enig georganiseerd verband onverplicht en onbetaald wordt verricht ten behoeve van anderen of de samenleving’1. Hoewel deze definitie ook in het verleden meermalen is bekritiseerd, is zij nooit door een andere definitie vervangen. In de afgelopen jaren is de roep om een nieuwe definitie evenwel luider geworden, omdat er nieuwe vormen van vrijwilligerswerk zijn ontstaan die niet zonder meer onder de bestaande definitie zijn onder te brengen. Gehoor gevend aan deze roep uit het veld heeft CIVIQ als belangenbehartiger van het Nederlandse vrijwilligerswerk al enkele jaren geleden de taak op zich genomen te komen tot een begrippensysteem dat beter moet aansluiten op de hedendaagse situatie. Een van de vernieuwingen die direct reeds werden voorgesteld was de introductie van de term ‘vrijwillige inzet’. De betekenis van deze term is aanzienlijk breder dan die welke door het traditionele begrip vrijwilligerswerk wordt gedekt. Mede uitgaande van deze bredere term heeft CIVIQ een onderzoek uitgevoerd om vast te stellen welke betekenis vrijwilligers aan hun inzet geven en welke benaming zij daarvoor prefereren. Er worden twijfelgevallen geanalyseerd aan de hand van de vier componenten van de bestaande definitie, namelijk de mate van betaling, de mate van verplichting, het ten goede komen aan anderen of de samenleving en de mate van organisatie. Veel vrijwillige inzet, zo wordt in het onderzoek van CIVIQ bevestigd, valt niet meer binnen de officiële definitie van vrijwilligerswerk2. De term ‘vrijwillige inzet’ wordt door het ministerie van VWS niet alleen overgenomen maar ook welbewust gebruikt in de titel van de beleidsbrief voor de periode 2005-20073. “Dat komt omdat de laatste jaren mensen zich steeds meer op een andere nieuwe wijze vrijwillig inzetten. De traditionele vrijwilliger die zich jarenlang binnen een organisatie inzet, bestaat gelukkig nog wel, maar meer dan voorheen willen mensen zich tijdelijk en vooral flexibel op vrijwillige basis inzetten. Dit gebeurt meestal in de vrije tijd, maar steeds vaker bieden werkgevers hun werkne1 Ministerie van Cultuur, Recreatie en Maatschappelijk werk. Vrijwilligersbeleid. Eerste deelrapport van de Interdepartementale Commissie Vrijwilligersbeleid. Den Haag, 1980. 2 Kuperus, Marike en Pascale Klein Hegeman. En de mens gaf namen aan al….. Samenvatting van een verkenning van het definitievraagstuk rond vrijwillige inzet. CIVIQ, instituut voor vrijwillige inzet. Utrecht, november 2003. 3 Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport. Beleidsbrief vrijwillige inzet 2005-2007 (Kenmerk: DLB2625966). Den Haag, 2005. Verkenning van een nieuwe definitie van vrijwilligerswerk
1
mers de kans zich in werktijd een of meerdere dagen per jaar vrijwillig in te zetten voor een maatschappelijk doel. Jongeren kunnen zich ook via school meer en meer actief vrijwillig inzetten via een maatschappelijke stage.” Met de term ‘vrijwillige inzet’ worden – zo wordt in de beleidsbrief gesteld – alle verschillende manieren waarop burgers (samen) onbetaald activiteiten verrichten voor anderen, samengenomen. Een nieuwe term is echter nog geen nieuwe definitie. Voor het Ministerie van VWS is de problematiek rondom de definitie onder meer van belang bij zijn rol als opdrachtgever voor onderzoek. Met name gaat het daarbij om onderzoek waarin wordt vastgesteld welk deel van de Nederlandse bevolking zich vrijwillig inzet voor anderen en hoeveel tijd aan die vrijwillige inzet wordt besteed. Overigens staat dit belang los van de vervanging van de term vrijwilligerswerk door de term vrijwillige inzet. Ook toen de term vrijwilligerswerk nog niet als te beperkt werd beschouwd, bestond er onder onderzoekers van de verschillende onderzoeksinstituten allerminst afstemming over de wijze waarop deze term wordt geoperationaliseerd. Eerder heeft het ITS in opdracht van het Ministerie onderzocht of het mogelijk was de operationaliseringen van de regelmatig terugkerende kwantitatieve onderzoeken beter op elkaar af te stemmen4. Op basis van deze verkenning zijn we indertijd tot de conclusie gekomen dat de beste mogelijkheden voor afstemming lagen bij POLS van het CBS en het TBO van het SCP. Mede door het feit dat er bij beide onderzoeken veranderingen gingen plaatsvinden, bestond er bij de onderzoekers van de twee instituten een aanzienlijke bereidheid om mee te denken. Op basis hiervan zijn ook enkele veranderingen doorgevoerd die tot een betere afstemming hebben geleid. Reden voor het Ministerie van VWS om het ITS ook een verkenning uit te laten voeren naar de problematiek rondom de definitie. Het doel van de verkenning was om zowel bij het veld (vertegenwoordigd door CIVIQ) als in de onderzoekswereld na te gaan welke ideeën daar leven over de definitie en om het draagvlak te peilen voor eventuele veranderingen daarin. Uitgangspunt bij deze verkenning was dat de overheid niet de behoefte heeft een definitie op te leggen of ook maar in enigerlei opzicht sturend te zijn. Eventuele consequenties van een nieuwe definitie voor de operationaliseringen van de grootschalige veldonderzoeken hoefden daarom niet te worden meegnomen. Een ander uitgangspunt bij deze verkenning was dat er geen sprake is van resultaatverplichting in die zin dat de verkenning per se tot een nieuwe definitie zou moeten leiden. Wanneer zou blijken dat er geen draagvlak bestaat voor een herziening van de definitie is die uitkomst even acceptabel als wanneer er wel overeenstemming zou kunnen worden gemeld.
3 Uitvoering van de opdracht De methode die het beste past bij een dergelijke opdracht kan worden gekarakteriseerd als actieonderzoek. Een van de kenmerken van actieonderzoek is dat er weliswaar vooraf een planning gemaakt wordt van de uit te voeren activiteiten, maar dat deze planning allerminst heilig is en dient te worden bijgesteld wanneer blijkt dat het verloop of de uitkomsten van deze activiteiten anders zijn dan vooraf was voorzien.
4 Nardy Welling, Jeroen Winkels en Adrie Claassen. Het meten van vrijwilligerswerk. Een vooronderzoek naar mogelijkheden om onderzoek naar vrijwilligerswerk beter op elkaar af te stemmen. Nijmegen: ITS, november 2004.
2
Verkenning van een nieuwe definitie van vrijwilligerswerk
In het oorspronkelijke plan van aanpak werd uitgegaan van afzonderlijke interviews met deskundigen op het terrein van vrijwilligerswerk, gevolgd door één of meer gezamenlijke bijeenkomsten. Over enkelen van deze deskundigen bestond van meet af aan overeenstemming. Anderen zouden daaraan kunnen worden toegevoegd. Afhankelijk van de situatie en de door de deelnemers beoordeelde wenselijkheid daarvan, zou ook de opdrachtgever kunnen aanschuiven. Voor deze gezamenlijke bijeenkomsten zou door het ITS een notitie worden opgesteld waarin de resultaten van de interviews of van de voorgaande bijeenkomst zouden zijn verwerkt. De veronderstelling daarbij was dat deze aanpak bij gebleken overeenstemming een voorstel voor een nieuwe definitie zou opleveren. Zou er geen overeenstemming bereikt kunnen worden, dan was in ieder geval meer duidelijkheid verkregen over de redenen daarvan. Uitgaande van dit plan van aanpak zijn interviews gehouden met medewerkers van CIVIQ (dr. Marijke Steenbergen, drs. Marike Kuperus en drs. Miro Popovic) en van het Ministerie van VWS (dr. Pieter Hovens), met één onderzoeker van de Erasmus Universiteit (prof.dr.Lucas Meijs) en met twee onderzoekers van het SCP (dr. Paul Dekker en dr. Joep de Hart). Voorafgaande aan het interview hadden zij een door het ITS opgestelde notitie ontvangen waarin een aanzet werd voorgesteld om tot een andere definitie te komen. Het vertrekpunt voor deze aanzet was een Engelse definitie van Beveridge die kort na de Tweede Wereldoorlog opgang deed: ‘privat action for a public purpose’. In de notitie – die als Bijlage 1 aan dit verslag is toegevoegd – worden ook enkele mogelijkheden genoemd om binnen het brede veld van vrijwilligerswerk verdere differentiaties aan te brengen. In de volgende paragraaf worden de bevindingen op basis van de interviews samengevat. Daaraan voorafgaande kunnen we reeds melden dat de onderzoeksopzet op grond van deze bevindingen gewijzigd moest worden. Bij de genoemde onderzoekers bleek er niet alleen nauwelijks of geen steun te bestaan voor de in onze notitie gegeven aanzet, maar we moesten eveneens constateren dat zij überhaupt geen behoefte hadden aan een andere definitie. In overleg met de opdrachtgever hebben we toen van het benaderen van nog meer gesprekspartners en het laten plaatsvinden van de geplande gezamenlijke besprekingen afgezien. Na de weergave van de interviewresultaten, wordt in paragraaf 5 uiteengezet hoe ons onderzoek daarna een vervolg heeft gekregen.
4 Samenvatting van de interviews Behoefte aan een nieuwe definitie? In de gesprekken met de medewerkers van CIVIQ werd duidelijk dat er ondanks de nog steeds aanwezige bezwaren tegen de bestaande definitie geen pogingen meer worden ondernomen om tot een nieuwe definitie te komen. Weliswaar is de bestaande definitie een ‘uitsluitende’ in plaats van ‘insluitende’ definitie, maar het is meer de naamgeving die het probleem vormt. Veel mensen herkennen zich niet in de term ‘vrijwilligerswerk’, maar omdat de verbreding in de term ‘vrijwillige inzet’ ook in het overheidsbeleid ingang heeft gevonden, kunnen ook nieuwe vormen en allerlei burgerinitiatieven er nu onder gerangschikt worden. De zoektocht naar een nieuwe definitie heeft bij CIVIQ daarom plaatsgemaakt voor het uitwerken van een draaischijf waarin alle vormen van vrijwillige inzet kunnen worden ondergebracht. We komen we hier nog uitgebreider op terug. Verkenning van een nieuwe definitie van vrijwilligerswerk
3
Meijs heeft geen problemen met de bestaande definitie, althans niet met de vier componenten die er deel van uitmaken (mate van beloning, mate van verplichting, mate van organisatie en afstand tot de doelgroep). In het belang van deze componenten kunnen weliswaar met de tijd verschuivingen optreden, maar het zijn wel de vier componenten die ertoe doen en die zinvolle vergelijkingen mogelijk maken. Er is dus geen reden om de definitie aan te passen. Ook vanuit het SCP wordt opgemerkt dat het niet verstandig is om bij veranderingen in het te onderzoeken veld de definitie aan te passen. Dat uitkomsten van onderscheiden onderzoeken verschillen, komt niet door verschillende definities, maar door verschillen in operationalisering: iedereen operationaliseert vanuit zijn of haar eigen perspectief. In de praktijk gaat het vooral om het onderscheid mantelzorg – vrijwilligerswerk. Probleem is dat allochtonen veel mantelzorg doen, ook in de gemeenschap buiten de eigen familie, die niet in de registraties terugkeert. Maar het gaat te ver om daar een definitie voor aan te passen. De definitie van Beveridge als alternatief? De definitie van Beveridge ‘A private action for a public purpose’ is een brede definitie die daarom met name voor CIVIQ niet onaantrekkelijk klinkt. Ook de genoemde onderzoekers hebben geen principiële bezwaren tegen deze definitie, maar zien er ook geen voordelen in, omdat het bij een dergelijk brede definitie toch op de operationalisering aankomt. De definitie kan gebruikt worden als vertrekpunt en kan worden gespiegeld aan de definities die in het veld en de onderzoeksinstituten gehanteerd worden. Zowel Meijs als het SCP benadrukken echter dat de termen ‘public’ en ‘private’ niet eenduidig zijn en veel uitleg behoeven. Het gaat bovendien om een andere dimensie, c.q. een ander theoretisch perspectief dan welke nu overheerst. Beide perspectieven zijn de moeite waard, maar de vraag is waarom de ene definitie door een andere vervangen moet worden zolang er geen sprake is van een verbetering. Het belang van de vier componenten in de bestaande definitie Iedereen is het er over eens dat onbetaald/onbezoldigd een van de belangrijkste componenten van vrijwillige inzet is. Urenvergoeding en vrijwillige inzet gaan niet samen. Anders dan de benaming suggereert, gaat het bij de vrijwillige brandweer niet om vrijwilligers, want er staat een urenvergoeding tegenover. Bij de vraag of vrijwilligerswerk in de tijd van de baas als vrijwillige inzet moet worden gezien, ontstaan er problemen, want deze vrijwilligers ontvangen hun normale salaris. Meijs stelt daar tegenover dat onbetaalde arbeid ook gezien kan worden vanuit het perspectief van de organisatie waar het werk verricht wordt en dat er wel meer voorbeelden zij van mensen die wat geld betreft zijn ‘vrijgesteld’ om vrijwilligerswerk te doen. Daarom kan volgens hem in dit geval toch van vrijwilligerswerk gesproken worden. Belangrijk is ook de vraag of er sprake is van een directe koppeling tussen inzet en beloning. Wanneer dat het geval is wordt het moeilijker om van vrijwilligerswerk te spreken. Dat kan een reden zijn om maatschappelijke stages in het onderwijs niet als vrijwilligerswerk te zien, wanneer de leerlingen er studiepunten voor krijgen. Bij maatschappelijke stages speelt daarnaast de component onverplicht een rol. Wanneer de stages een verplicht onderdeel van de opleiding zijn, kan moeilijk van vrijwilligerswerk worden gesproken. De component onverplicht is daarom volgens alle gesprekspartners heel wezenlijk. Meijs stelt dat onderlinge verplichting bij bijvoorbeeld een sportvereniging geen probleem is, maar dat alternatieve straffen niet gezien mogen worden als vrijwilligerswerk, ook niet wanneer ze worden uitgevoerd in het organisatorisch kader van een vrijwilligersorganisatie. Naar mening 4
Verkenning van een nieuwe definitie van vrijwilligerswerk
van CIVIQ zou de inzet van langdurig werkelozen in het vrijwilligerswerk gestimuleerd moeten worden. Gemeenten en uitkeringsinstanties zouden langdurig werkelozen de mogelijkheid moeten bieden om met behoud van uitkering vrijwilligerswerk te doen zodat ze werkervaring, ritme en sociale contacten opdoen. CIVIQ is geen voorstander van verplichten en het opleggen van sancties wanneer iemand geen vrijwilligerswerk wil doen. Hierdoor komt het onverplichte karakter van vrijwilligerswerk onder druk te staan en bovendien staan organisaties niet te wachten op ongemotiveerde vrijwilligers. De mate van verplichting speelt ook een rol bij activiteiten die doorgaans worden gezien als een normaal onderdeel van een gezinstaak, bijvoorbeeld wanneer het de eigen kinderen betreft. CIVIQ stelt de vraag of van vrijwillige inzet gesproken kan worden bij vervoer van eigen kinderen, eventueel met andere kinderen, naar de sportclub. Het valt buiten de huidige definitie. Daarentegen kan het zich inzetten voor drempels in je straat wel weer als vrijwillige inzet worden gezien, ook al doe je het misschien primair voor de veiligheid van je eigen kind. Waar de grens ligt tussen verplicht en vrijwillig is derhalve – ook al wordt de component als zodanig belangrijk gevonden – geen uitgemaakte zaak. Terwijl de componenten onbetaald en onverplicht ondanks enkele discussiepunten algemeen als wezenlijk worden beschouwd voor vrijwilligheid, bestaat er meer onduidelijkheid over het belang van de component ten behoeve van anderen of de samenleving. Indertijd had deze component de functie om aan te geven dat vrijwilligerswerk niet primair op eigenbelang gericht kan zijn maar later werd erkend dat ook de vrijwilligers profijt kunnen hebben van hun inzet. Het gaat dan echter niet om de vraag ‘voor wie je het doet’, maar om de vraag ‘waarom je het doet’. Alle gesprekspartners zijn het erover eens dat motieven van vrijwilligers geen rol mogen spelen in een definitie. Dit wordt als een doodlopende weg gezien. Iedereen heeft zijn of haar eigen motivatie om zich vrijwillig in te zetten. De grens ligt volgens Meijs hier bij crimineel gedrag, maar ook dat brengt niet altijd duidelijkheid. De culturele context mag volgens hem niet uit het oog verloren worden: in Frankrijk was Greenpeace een criminele organisatie. Meijs merkt ook op dat legitimiteit niet te gebruiken is in een definitie. De IRA, de ETA en de Hofstadgroep zijn ook vrijwilligersorganisaties. Ook het belang van de component in enig georganiseerd verband is onduidelijker geworden. Door CIVIQ wordt gewezen op de talloze vrijwilligers op internet waarbij van enige organisatie nauwelijks sprake is. Volgens het SCP was vroeger duidelijk wat georganiseerd of ongeorganiseerd was. Nu zijn er veel meer vluchtige organisaties. Mogelijk kan deze component vervangen worden door de dimensie formeel – informeel. Erkend wordt dat ‘georganiseerd verband’ ook betrekking kan hebben op vrijwilligers in verschillende situaties zoals verwoord in de ITSnotitie die vooraf was toegezonden: vrijwilligers die zich aangesloten hebben bij een op hulpverlening gerichte vrijwilligersorganisatie, vrijwilligers die taken verrichten binnen hun eigen ledenorganisatie (bijvoorbeeld sportclub) en vrijwilligers die werkzaam zijn binnen een professionele organisatie. Dat tussen deze vormen bij landelijk onderzoek geen onderscheid wordt gemaakt, komt enerzijds omdat het aantal vragen dat hierbij gesteld kan worden te beperkt is om deze differentiatie aan te brengen. Anderzijds speelt voor het SCP ook het perspectief van waaruit het onderzoek wordt opgezet een rol. Er kan een onderscheid gemaakt worden tussen de Scandinavische traditie van vrijwilligers als actieve leden binnen een ledenorganisatie en het Angelsaksische idee van onbetaalde arbeid. In de Scandinavische traditie roept een vrijwilliger in een ziekenhuis eerder de discussie op of de overheid dat zelf niet kan betalen dan dat het als vrijwilligerswerk wordt gezien. In de Angelsaksische traditie denkt men eerder: ‘ach, dat actieve lid dat iets doet voor z’n eigen voetbalclub, is dat nu vrijwilligerswerk’? Het SCP sluit in zijn vraagstelling meer aan bij de Scandinavische dan bij de Angelsaksische traditie. Verkenning van een nieuwe definitie van vrijwilligerswerk
5
Door het ITS voorgestelde typologie In de vooraf door het ITS opgestuurde gespreksnotitie (Bijlage 1) wordt een typologie voorgesteld om te komen tot een nadere differentie van vrijwilligerswerk. Deze typologie is gebaseerd op de twee laatstgenoemde en meest bediscussieerde componenten van de bestaande definitie. De component ‘ten behoeve van anderen of de samenleving’ is daarbij vervangen door de dimensie ‘intern versus extern gericht’. De tweede dimensie is die van ‘georganiseerd versus ongeorganiseerd’. Binnen de georganiseerde vormen van vrijwilligerswerk is de dimensie ‘intern versus extern gericht’ bedoeld om onderscheid aan te brengen tussen enerzijds de vrijwilligers in ledenorganisaties (die primair intern gericht zijn, bijvoorbeeld eraan bij te dragen dat de leden hun sport kunnen beoefenen) en anderzijds de vrijwilligersorganisaties die maatschappelijke doelen nastreven, dat wil zeggen primair extern gericht zijn. Op het ongeorganiseerde niveau kan de dimensie ‘intern versus extern gericht’ een onderscheid aanbrengen tussen enerzijds de hulp aan mensen in de eigen omgeving (mantelzorg) en anderzijds de hulp aan onbekenden, voor zover deze niet vanuit een vrijwilligersorganisatie plaatsvindt. Dat kunnen ook vrijwilligers in een professionele organisatie zijn. Meijs heeft moeite met het de indeling ‘intern – extern gericht’. Volgens hem maakt het doel van de organisatie niet uit. De ene organisatie zorgt ervoor dat er gesport kan worden, de andere dat er bezoeken worden afgelegd. Bovendien maken steeds meer verenigingen expliciet wat er van je verwacht wordt wanneer je je aanmeldt. Dat geldt niet alleen voor een vrijwilligersorganisatie als het Rode Kruis. Ook sportverenigingen verwachten steeds vaker dat je naast het sporten bijvoorbeeld ook nog bardiensten draait. Eigenlijk is dan ieder lid van een sportvereniging een vrijwilliger, want iedereen zet wel eens een pionnetje klaar. Hier kom je naar zijn mening niet verder mee. Meijs kiest dan voor een pragmatische insteek: ‘als mensen zich als vrijwilliger definiëren zijn ze vrijwilliger’. Net als Meijs is het SCP van mening dat de indeling ‘intern en extern’ aanleiding tot veel discussie geeft: wie bepaalt wat het is? Voor de buurvrouw die je niet kent, boodschappen doen is dat intern of extern? Als het gaat om het onderscheid tussen actieve leden (Scandinavische traditie) en onbetaalde arbeid (Angelsaksische traditie), is deze terminologie nogal ongelukkig. Het maakt qua vraagstelling erg veel uit vanuit welk idee je vertrekt. Voor de overheid is het wellicht belangrijk eenduidigheid te hebben, vanuit de onderzoeker gezien is het interessanter verschillende invalshoeken te hebben, zodat je vanuit verschillende perspectieven gegevens naast elkaar kunt zetten. Daarnaast is het SCP van mening dat de indeling ‘georganiseerd – ongeorganiseerd verband’ nadere differentiatie behoeft. Problemen ontstaan vooral bij ongeorganiseerde, niet-formele vormen van vrijwilligerswerk. De indeling ‘formeel – informeel’ zou hiervoor misschien gebruikt kunnen worden, omdat deze indeling ook internationaal bij vormen van volunteering wordt gebruikt. Volgens CIVIQ lijkt de typologie op een indeling voor typen organisaties, maar ook hier zullen per organisatie meerdere typen vrijwillige inzet kunnen voorkomen. In het kwadrant ‘georganiseerd-intern gericht’ ziet CIVIQ bijvoorbeeld steeds meer gebruik van vrijwilligers van buiten. Dit levert ook complicaties op: moeten deze vrijwilligers verplicht lid worden en hoe wordt hun inspraak geregeld? De invulling van het kwadrant ‘ongeorganiseerd-extern gericht’ is naar de
6
Verkenning van een nieuwe definitie van vrijwilligerswerk
mening van CIVIQ voor discussie vatbaar. Dat neemt niet weg dat dit type ongeorganiseerde vrijwillige inzet in de nabije toekomst een interessante categorie zou kunnen worden. Voor CIVIQ was het inmiddels echter ook de vraag geworden voor wie een dergelijke typologie nog relevant zou zijn. Men heeft in de afgelopen jaren zelf de mogelijkheden van een nieuwe definitie onderzocht en is op grond daarvan tot de conclusie gekomen dat een breed gedragen definitie er niet inzit, omdat de werkelijkheid van vrijwillige inzet zo divers is dat zij niet in één definitie is onder te brengen. In plaats daarvan heeft CIVIQ inmiddels een draaischijf ontwikkeld met behulp waarvan de verschillende vormen van vrijwilligerswerk inzichtelijk gemaakt kunnen worden.
5 Vervolg van het onderzoek Toen duidelijk werd dat er ook bij de genoemde onderzoekers geen behoefte aan een nieuwe definitie bestaat en onze pogingen daar ook niet op veel draagvlak konden rekenen, hebben we opnieuw contact gezocht met CIVIQ. Nu was de intentie om de mogelijkheden van de draaischijf nader te onderzoeken. Dat sloot aan bij de wens van de opdrachtgever om de zoveel mogelijk rekening te houden met de ontwikkelingen in het veld. Dat CIVIQ het zoeken naar een nieuwe definitie heeft gestaakt, komt niet omdat er in het veld geen behoefte meer zou bestaan aan een definitie. Bij een deel van het veld bestaat die behoefte nog steeds en de draaischijf is mede tot ontwikkeling gekomen omdat CIVIQ toch in die behoefte wil voorzien. Het gaat nu echter niet meer om één breed gedragen definitie, maar om een soort keuzemenu dat gebaseerd is op het stramien van de kruidenwijzer. De draaischijf van CIVIQ bevat zeven componenten (waaronder de vier ‘oude’ componenten). Bij elk van deze componenten worden door te klikken op de draaischijf een aantal mogelijkheden zichtbaar. De gebruikers van de draaischijf kunnen hieruit een keuze maken die past bij de eigen situatie. De draaischijf heeft het karakter van een groeimodel dat door ontwikkelingen en/of nieuwe inzichten rondom vrijwillige inzet aangepast kan worden. Het doorlopen van de draaischijf geeft inzicht in de aspecten van de vrijwillige inzet waar men mee te maken heeft óf op wil gaan sturen. Het resultaat van het één keer invullen van de draaischijf beschrijft kenmerken van één type vrijwilligerswerk dat wel óf juist niet passend is voor een bepaalde situatie. Dit geeft de mogelijkheid de visie te verbreden tot buiten de traditionele definitie. In de achtste schijf (‘En we noemen het ….’) kan vervolgens gekozen worden uit een groot aantal benamingen. Medio juni waren dat er 16, waarvan we hier noemen: burgerinitiatief, actief lidmaatschap, ouderparticipatie, werknemersvrijwilligerswerk en mantelzorg. De volledige lijst staat tezamen met de zeven componenten in Bijlage 2. Het voordeel van de draaischijf en de lijst met benamingen is dat zij inzicht geven in de enorme verscheidenheid waarin vrijwillige inzet zich kan manifesteren, maar deze variëteit aan benamingen schept op zich nog geen helderheid ten aanzien van de vraag wat wezenlijk is voor vrijwillige inzet. In feite kunnen de gebruikers van de draaischijf door het aandragen van nieuwe benamingen het begrip zo breed omschrijven als zij zelf wenselijk achten. De draaischijf legt op zich vrijwel geen beperkingen op.
Verkenning van een nieuwe definitie van vrijwilligerswerk
7
In de interviews met zowel CIVIQ als met de genoemde onderzoekers is echter ook duidelijk geworden waarom het zo moeilijk is om tot een nieuwe definitie van vrijwillige inzet te komen. De verschillende betrokken partijen hebben immers verschillende belangen bij een definitie. Daarom is het nodig vooraf vast te stellen voor wie een definitie van belang is en wat dat belang inhoudt. Het maakt immers heel veel uit vanuit wiens perspectief de vraag naar een definitie gesteld wordt: vanuit de overheid, vanuit het veld, of vanuit de onderzoekswereld. De uiteenlopende belangen bij een definitie gaan we nu verder verkennen. De overheid lijkt vooral belang te hebben bij een uitsluitende of beperkende definitie. Om weten regelgeving toe te kunnen passen, wil zij immers weten wanneer er van vrijwilligerswerk sprake is en wanneer niet. Het veld – de vrijwilligersorganisaties met CIVIQ als belangenbehartiger – lijkt vooral belang te hebben bij een aansprekende definitie. Daarmee wordt bedoeld een omschrijving waarmee nieuwe vrijwilligers geworven en vastgehouden kunnen worden (vinden en binden). Door zoveel mogelijk vormen op te nemen in de draaischijf wordt de kans vergroot dat zowel de traditionele als de nieuwe doelgroep wordt bereikt. In de onderzoekswereld wordt primair belang gehecht aan beschrijvende definities waarmee ontwikkelingen kunnen worden vastgelegd en geduid. Toch kan men zich afvragen of het onderscheid in belang wel zo scherp is als hiermee gesuggereerd wordt. De aanleiding voor het onderhavige onderzoek is immers dat de overheid in haar rol van opdrachtgever van onderzoek het problematisch vindt dat de onderzoekers met verschillende operationaliseringen werken zodat de uitkomsten niet altijd vergelijkbaar zijn. Ook de overheid heeft met andere woorden belang bij een beschrijvende definitie en hetzelfde geldt voor CIVIQ. Of anders gezegd: de overheid heeft vooral belang bij een definitie die zowel beperkend als beschrijvend is, terwijl CIVIQ meer gebaat is bij een definitie die behalve beschrijvend ook wervend is. De onderzoekers staan midden in dit spanningsveld, maar zij willen zich bij de duiding van de veranderende werkelijkheid niet laten sturen, noch door de overheid – ook al financiert die het onderzoek – noch door het veld. In overleg met het ITS heeft Marike Kuperus van CIVIQ twee schema’s gemaakt waarmee de deels uiteenlopende en deels overlappende visies op het definitieprobleem kunnen worden weergegeven. De twee schema’s beogen hetzelfde in beeld te brengen, maar verschillen alleen qua vormgeving. Een van de schema’s staat hieronder, de alternatieve versie is opgenomen in Bijlage 3.
8
Verkenning van een nieuwe definitie van vrijwilligerswerk
Vo en waarom?VvvO Figuur 1 – Schematisch overzicht van de belangen bij het definitieprobleem (Bron: CIVIQ)
Burgers en vrijwilligers
Vrijwilligersorganisatie
Om mensen te vinden en binden
Branche en infrastructuur
CMO
Herkenbare verkoopbare aanduiding
Vrijwilligerscentrales
Voor het behartigen van branchebelangen
NOV & KiMI
Beschrijvende definitie
Om de wereld te duiden Wetenschap Onderzoekers
Om het beleidsterrein af te bakenen
Plan en beleidinstituten
Om subsidie toe te kennen
Fondsen
Provincie
Overheid
Beperkende definitie
Om wet en regelgeving toe te passen
Rijk
Gemeente
Inspecties en controlerende instanties Uitkeringsinstanties
Brandweer Belasting
In het rechterdeel van het schema staan – aangegeven met behulp van elkaar deels overlappende vierkanten met onderbroken lijnen – de drie hierboven reeds onderscheiden belangen die bij de definiëring van vrijwilligerswerk een rol spelen: • herkenbare, verkoopbare aanduiding (aansprekende definitie); • beschrijvende definitie; • beperkende definitie. De drie belangen worden in het centrale deel van het schema uiteengelegd in zes meer specifieke doelen die met een definitie kunnen worden nagestreefd. Met de plaats van deze doelen in de vierkanten wordt zichtbaar of er al dan niet sprake is van overlap. Zo staat de doelstelling om met een definitie ‘mensen te vinden en te binden’ in het vierkant ‘herkenbare, verkoopbare aanduiding’ zonder dat er sprake is van overlap met een ander vierkant. Bij de twee andere doelstellingen in dit vierkant ‘voor het behartigen van branchebelangen’ en ‘om de wereld te duiden’ is die overlap er wel, zodat zichtbaar wordt gemaakt dat vrijwilligersveld – gesitueerd in het linker deel van het schema – niet kan volstaan met alleen een ‘herkenbare, verkoopbare’ aanduiding van vrijwilligerswerk. Er is evenzeer behoefte aan een beschrijvende definitie. Op dezelfde wijze laat het schema zien dat de overheid en semi-overheid niet in alle gevallen kunnen volstaan met beperkende definities. Bij ‘het toekennen van subsidie’ en ‘het toepassen van
Verkenning van een nieuwe definitie van vrijwilligerswerk
9
wet- en regelgeving’ is een beperkende definitie nodig, maar wanneer het gaat om ‘het afbakenen van het beleidsterrein’ zou ook een meer beschrijvende definitie van pas kunnen komen. Beide schema’s zijn tezamen met een door het ITS opgestelde notitie (Bijlage 4) op 25 april besproken op een bijeenkomst bij CIVIQ waarvoor ook de opdrachtgever was uitgenodigd. Omdat de schema’s inzichtelijk maken vanuit welke perspectieven door de verschillende belanghebbenden naar vrijwillige inzet wordt gekeken, worden zij met instemming ontvangen. Wel wordt door de opdrachtgever aangegeven dat het een misverstand is te denken dat het Ministerie van VWS behoefte heeft om het beleidsterrein af te bakenen. Het ministerie wil wel graag de ontwikkelingen in het veld kunnen blijven volgen om daardoor meer inzicht krijgen in de nieuwe verschijningsvormen. In het schema zou dat nog zichtbaar gemaakt kunnen worden door een lijn te trekken van ‘overheid’ naar het doel ‘om de wereld te duiden.’ Tijdens de bijeenkomst is vervolgens ook ingegaan op het belang dat de overheid heeft bij het vinden van een nieuwe definitie. De onderzoekers kunnen zoals we hebben vastgesteld goed leven met de bestaande definitie en CIVIQ heeft haar zoektocht gestaakt. Het belang van de overheid is gelegen in het vinden van een paraplubegrip om meer greep te krijgen op de verschillende verschijningsvormen van vrijwilligerswerk. Door de nieuwe verschijningsvormen hebben de componenten van de oude definitie immers aan betekenis verloren. De ontwikkelingen in het veld hebben ertoe geleid dat de component ‘in enig georganiseerd verband’ sterk aan belang heeft ingeboet, terwijl de overheid zelf door het erkennen van maatschappelijke stages ‘gepeuterd’ heeft aan de component ‘onverplicht’. In de ITS-notitie is voorgesteld om uit te gaan van de werkdefinitie ‘Onbezoldigde inzet voor de publieke zaak’, daarmee refererend aan de oude definitie ‘privat action for a public purpose’. In de notitie is aangegeven dat gekozen is voor ‘onbezoldigd ’ in plaats van ‘onbetaald’ om aan te geven dat er geen salaris betaald wordt. Onkostenvergoedingen zijn immers wel betalingen maar geen soldij. Zoals ook in de notitie wordt aangegeven is op voorhand allerminst duidelijk wat er onder ‘de publieke zaak’ verstaan moet worden. In de notitie zelf wordt als aanzet een indeling voorgesteld in de volgende drie gebieden: 1 De publieke zaak is datgene waarvoor de overheid in principe verantwoordelijk is (onderwijs, zorg, milieu) en waarvoor doorgaans onder verantwoordelijkheid van de overheid beroepskrachten zijn aangesteld. Vrijwilligers worden dan vooral ingezet om gaten op te vullen die ontstaan door geldgebrek. In dit ‘politiek-publieke domein’ (Van Gunsteren, 19925) is vaak de vraag aan de orde of het werk dat door vrijwilligers gedaan wordt, eigenlijk niet betaald zou moeten worden. 2 Onder de publieke zaak kan ook ‘het maatschappelijk-publieke domein’ worden verstaan, ofwel de ‘civil-society’, het gebied tussen overheid en privé-wereld. Hier gaat het om vrijwilligerswerk waarbij de vraag naar betaling doorgaans niet aan de orde is en dat zich ook tegen de overheid kan richten. 3 Tenslotte is er nog een gebied dat eigenlijk privé is, maar dat door de overheid tot publieke zaak wordt gemaakt, wanneer er gaten dreigen te ontstaan. Het bekendste voorbeeld is de mantelzorg. Wellicht kan hier van een indirect algemeen belang worden gesproken.
5 Van Gunsteren, H.R. Eigentijds Burgerschap. WRR/Sdu, 1992.
10
Verkenning van een nieuwe definitie van vrijwilligerswerk
Tijdens de bijeenkomst werd door CIVIQ een indeling voorgesteld die iets verder gaat doordat het tweede gebied wordt opgesplitst. Dat leidt tot de volgende vierdeling: • publieke dienstverlening (alles wat de overheid laat liggen); • maatschappelijk ideaal (kan voor of tegen de overheid zijn); • collectieve belangenbehartiging; • privé-activiteiten (op de scheidslijn tussen privé en publiek). Vrijwilligerswerk kan daarbij op twee manieren botsen met de overheid. Enerzijds wanneer vrijwilligers zich niet willen laten gebruiken voor werk dat eigenlijk door professionals zou moeten worden gedaan, anderzijds wanneer vrijwilligers zich verzetten tegen het overheidsbeleid. Vanuit de opdrachtgever kwam het voorstel voor een meer inhoudelijke indeling in drie sectoren: • het eigen sociale domein (school, buurt, club of verenging); • de sectorale interessen en belangstelling (cultuur, natuur, etc.); • maatschappelijke idealen (zoals armoedebestrijding en milieu). Omdat in het kader van de Wmo vooral de lokale overheid zich met vrijwilligerswerk bezig zal moeten houden, werd vervolgens de aandacht op de gemeenten gericht. De bemoeienis van de lokale overheid met vrijwilligerswerk is deels gebaseerd op wet- en regelgeving en op andere beleidsmatige verplichtingen en deels op wat gemeenten zelf aan beleid kunnen ontwikkelen. CIVIQ wil hen hierbij wat het definitieprobleem betreft gaan helpen door de draaischijf verder te ontwikkelen. Ook voor vrijwilligerscentrales zal de draaischijf nog verder worden uitgebouwd. Ook op lokaal niveau is daarbij van belang dat vrijwilligerswerk zich tegen de overheid kan richten, wat ook in de definitie zichtbaar moet kunnen worden gemaakt. ‘Je hoeft je eigen definitie van vrijwilligerswerk niet aan te passen aan de definitie van de subsidiegever.’
6 Besluit Tijdens de bijeenkomst van 25 april werd duidelijk dat er ook bij de overheid draagvlak bestaat voor de door CIVIQ ingeslagen weg om in plaats van aan een nieuwe definitie te werken aan een draaischijf waarmee het vrijwilligersveld en ook de lokale overheid zelf definities kunnen vaststellen die passen in de eigen situatie. De door CIVIQ opgestelde schema’s vormen daarbij een belangrijke stap voorwaarts. Met de constatering dat er noch bij de onderzoekers, noch in het veld draagvlak bestaat voor een andere definitie dan de bestaande zou ons onderzoek derhalve afgerond zijn. Alvorens die – op zich niet onjuiste – conclusie te trekken, willen we nog nagaan welke functie de bestaande definitie in feite heeft gehad. Deze definitie is een – mede onder toezicht van de overheid tot stand gekomen – uitsluitende definitie, want er kan strikt genomen alleen van vrijwilligerswerk worden gesproken wanneer aan elk van de vier voorwaarden is voldaan. Voor de regelgeving was deze definitie overigens niet strikt genoeg. In de praktijk zijn er door de wetgever allerlei operationaliseringen bedacht zoals het maximum bedrag dat vrijwilligers voor hun inzet vergoed mogen krijgen.
Verkenning van een nieuwe definitie van vrijwilligerswerk
11
Anders dan soms wordt aangenomen lijkt de bestaande definitie bij de onderzoekers nooit een grote rol gespeeld te hebben. Het is in ieder geval niet zo dat de vier componenten expliciet in hun operationaliseringen zijn verwerkt. Het bezwaar dat zij nu uitspreken tegen een nieuwe definitie lijkt dan ook mede ingegeven te zijn door het feit dat onderzoekers hun eigen operationaliseringen willen kiezen om de werkelijkheid te beschrijven en te duiden en dat zij zich daarin geen beperkingen willen laten opleggen door de overheid. Het lijkt er derhalve op dat de bestaande definitie ook in het tijdperk dat zij nog niet aan kritiek onderhevig was, toch vooral een paraplubegrip was waarin de beleidsmakers bij de overheid en het veld zich konden herkennen en waar de onderzoekers slechts zijdelings rekening mee hielden. Nu blijkt dat sommige componenten van de bestaande definitie aan kritiek bloot staan, omdat er te veel uitzonderingen voorkomen, zou er gekozen kunnen worden voor een nieuw paraplubegrip. Wanneer voor zo’n paraplubegrip gekozen zou worden, zou daarin het element ‘publieke zaak’ kunnen worden opgenomen, daarmee refererend aan de traditie van Beveridge. Het bezwaar dat ‘publieke zaak’ geen heldere term is, is op zich terecht, maar lijkt ons minder relevant wanneer het niet om een nieuwe definitie maar om een paraplubegrip gaat. Want uiteindelijk drukt deze term de kern uit van waar het bij vrijwillige inzet om draait, zoals ook verwoord werd door Tineke Lodders bij haar afscheid als voorzitter van de Vereniging NOV op 2 februari j.l.
12
Verkenning van een nieuwe definitie van vrijwilligerswerk
Bijlage 1
Verkenning van een nieuwe definitie van vrijwilligerswerk
13
14
Verkenning van een nieuwe definitie van vrijwilligerswerk
Aanzet tot een nieuwe definitie van vrijwilligerswerk / vrijwillige inzet Notitie ten behoeve van de interviews
A. Claassen N. Welling
November 2005
Verkenning van een nieuwe definitie van vrijwilligerswerk
15
16
Verkenning van een nieuwe definitie van vrijwilligerswerk
1 Tekortkomingen in de meestal gebruikte definitie De definitie die in het overheidsbeleid het meest ingang heeft gevonden luidt: vrijwilligerswerk is ‘werk dat in enig georganiseerd verband onverplicht en onbetaald wordt verricht ten behoeve van anderen of de samenleving’6. Hoewel deze definitie meer dan twee decennia stand heeft gehouden, is zij regelmatig bekritiseerd, enerzijds omdat zij voor meer dan één uitleg vatbaar is, anderzijds omdat zij te beperkt zou zijn. De eerste kritiek komt vooral uit de onderzoekswereld, de tweede uit het veld. De aanduiding ‘in enig georganiseerd verband’ wordt doorgaans als het meest problematisch aangemerkt7. Dit element is in de definitie opgenomen om vrijwilligerswerk te onderscheiden van de spontane of ongeorganiseerde familie- en burenhulp, die meestal mantelzorg of informele zorg wordt genoemd. Genoemde auteurs zien vooral als probleem dat de meeste mensen ongeorganiseerde hulp die regelmatig wordt geboden waarschijnlijk eerder als vrijwilligerswerk zien dan incidenteel werk in georganiseerd verband. Vanuit allochtone organisaties wordt kritiek op de definitie uitgeoefend omdat de ongeorganiseerde hulpverlening – die bij allochtonen het meest voorkomt – buiten deze definitie valt8. Daarnaast is de term ‘georganiseerd verband’ op zichzelf niet eenduidig, want hij kan zowel betrekking hebben op vrijwilligers die zich aangesloten hebben bij een op externe hulpverlening gerichte vrijwilligersorganisatie, op vrijwilligers die taken verrichten binnen hun eigen ledenorganisatie als op vrijwilligers die zich individueel bij een professionele organisatie hebben aangemeld. De zinsnede ‘ten behoeve van anderen of de samenleving’ kan eveneens verwarring oproepen, omdat daardoor de indruk gewekt zou kunnen worden dat het belang van de vrijwilliger zelf geen rol zou mogen spelen. In een ver verleden heeft het voormalige Landelijk Steunpunt Vrijwilligerswerk daarom voorgesteld de definitie uit te breiden met de zinsnede dat vrijwilligerswerk ‘de persoonlijke ontplooiing van betrokkene bevordert’9. Dit voorstel heeft het uiteindelijk niet gehaald, maar dat neemt niet weg dat sindsdien erkend wordt dat vrijwilligerswerk ook voor de betrokken vrijwilliger voordelen kan opleveren en zelfs dat de motivatie voor dit werk geheel op eigenbelang gebaseerd kan zijn. Daarbij kan bijvoorbeeld gedacht worden aan vrijwilligers die zich uitsluitend bij een professionele organisatie aanmelden in de hoop dat hun vrijwilligerswerk uitmondt in een vaste baan. Ook het element ‘onbetaald’ heeft meermalen aan discussies blootgestaan omdat sommige organisaties ertoe zijn overgegaan om aan hun vrijwilligers minimaal een onkostenvergoeding te betalen en soms zelfs meer. Om ook vrijwilligerswerk waar enige vergoeding tegenover staat, als zodanig te kunnen aanmerken wordt in een beleidsnota van VWS (2000) ervoor gekozen de definitie uit te breiden met de zinsnede ‘zonder dat degene die het verricht daar voor zijn of haar
6 Deze definitie werd reeds gebruikt in de rapporten van de Interdepartementale Commissie Vrijwilligersbeleid die op 12 juli 1979 door de toenmalige staatssecretaris van CRM werd ingesteld. 7 Vergelijk het hoofdstuk Vrijwilligerswerk van Paul Dekker en Joep de Hart in de SCP-publicatie ‘Noch markt, noch staat’ (red. Ary Burger en Paul Dekker, 2001) 8 Deze kritiek komt ondermeer voor in het op internet geplaatste artikel ‘Minder vrijblijvend met vrijwilligerswerk’ van de Rotterdamse Stedelijke Adviescommissie Multiculturele Stad (SAMS). 9 Geciteerd bij Adriaansens (1987), Vrijwilligerswerk: profiel en signaal.. Verkenning van een nieuwe definitie van vrijwilligerswerk
17
levensonderhoud van afhankelijk is’10. Ook hierbij kan men zich afvragen of deze uitbreiding de gewenste helderheid schept. Tenslotte het element ‘onverplicht’. Enerzijds kan men zich daarbij afvragen of het hierbij niet om een synoniem van ‘vrijwillig’ gaat, zodat de aanduiding niets toevoegt aan het te definiëren begrip. Anderzijds wordt de term ‘onverplicht’ soms gebruikt ter onderscheiding van de als verplicht opgevatte zorg aan de directe familieleden. Omdat het hierbij ten hoogste om een morele verplichting gaat die door de toenemende individualisering van de samenleving steeds meer onder druk is komen te staan, lijkt ook deze interpretatie weinig aan de definitie toe te voegen. Anderzijds komt het bij ledenorganisaties soms voor dat leden verplicht onbetaalde taken voor de organisatie uitvoeren, zodat hier de toevoeging ‘onverplicht’ wel zinvol zou zijn11. Men kan zich ook afvragen of de vrijwilligheid niet wordt aangetast wanneer er sprake is van een sterke morele verplichting, bijvoorbeeld wanneer buren gezamenlijk een burgerwacht willen instellen en burgers die zich daaraan willen onttrekken, een grote kans lopen zich te isoleren.
2 Voorstel voor een nadere differentiatie Het belangrijkste kritiekpunt in de meestal gebruikte definitie heeft zoals gezegd betrekking op de zinsnede ‘in enig organisatorisch verband’. Deze zinsnede is enerzijds toegevoegd om vrijwilligerswerk te onderscheiden van informele zorg of mantelzorg, maar vermoedelijk ook om aan te geven dat het om heel uiteenlopende organisatorische verbanden kan gaan. De vraag is of deze formulering niet leidt tot een samenvoeging van typen vrijwilligerswerk die eigenlijk onderscheiden zouden moeten worden. We stellen daarom voor hier allereerst een nadere differentiatie in aan te brengen en denken daarbij aan een typologie die gebaseerd is op de dimensies ‘ongeorganiseerd versus georganiseerd’ en ‘intern gericht versus extern gericht’. Deze oplossing biedt als bijkomend voordeel dat ook de informele hulpverlening in het model kan worden opgenomen, zoals bepleit door allochtone organisaties. Dat betekent overigens nog niet dat we willen voorstellen de informele hulpverlening als vrijwilligerswerk te bestempelen. Deze informele dienst- en hulpverlening aan mensen uit de naaste omgeving kan worden ondergebracht in de cel ‘ongeorganiseerd – intern gericht’. Met de naaste omgeving wordt vooralsnog zowel de familie bedoeld – anders dan het eigen huishouden – als de vriendenkring en de buurt. Kenmerkend voor deze vorm van hulpverlening is dat zij doorgaans plaatsvindt op basis van een zekere mate van wederkerigheid, wat niet wegneemt dat er een aanzienlijke tijdspanne tussen dienst en wederdienst kan bestaan. Wanneer er van een wederdienst sprake is, kan deze bovendien van een geheel andere inhoud zijn dan de eerder geleverde dienst. In de cel ‘georganiseerd – intern gericht’ kan vrijwilligerswerk worden ondergebracht dat plaatsvindt binnen ledenorganisaties die niet specifiek op het uitvoeren van vrijwilligerswerk gericht zijn, zoals kerken, sportclubs en gezelligheidsverenigingen. Bij deze ledenorganisaties 10 Geciteerd bij Dekker en De Hart, pag. 121-122, zie noot 2. 11 Zie hiervoor: Rapportage Sport 2003 van het SCP, pag. 123.
18
Verkenning van een nieuwe definitie van vrijwilligerswerk
kan een onderscheid gemaakt worden tussen leden die alleen ‘op papier lid zijn’, leden die (meer of minder regelmatig) deelnemen aan de activiteiten waarop de organisatie gericht is en leden die (daarnaast of uitsluitend) activiteiten verrichten gericht op het draaiende houden van de organisatie (bijvoorbeeld bestuurlijk werk) of het faciliteren van de activiteiten ten behoeve van de leden. Hoewel dit soort ledenorganisaties in de Angelsaksische terminologie doorgaans wordt aangeduid met de term ‘voluntary organizations’, gaat het alleen bij de laatste categorie leden om vrijwilligers in de hier gehanteerde betekenis van het woord. Er kan bij deze vrijwilligers nog wel een onderscheid gemaakt worden al naargelang voor hen binnen de organisatie een specifieke functie bestaat (vergelijk de onderzoeken van Van Daal), uiteraard voor zover zij voor het uitoefenen van deze functie niet worden betaald. De cel ‘georganiseerd – extern gericht’ heeft betrekking op vrijwilligerswerk dat plaatsvindt binnen organisaties die specifiek zijn opgericht om vrijwilligerswerk te doen. Deze organisaties zijn in principe gericht op het bestrijden of oplossen van wat zij als een maatschappelijk probleem definiëren. De achtergrond daarvoor kan zijn dat er geen professionele organisaties zijn die zich met deze maatschappelijke noden bezighouden, maar ook dat de professionele organisaties hun taak uitoefenen op een wijze die geen instemming heeft van de vrijwilligers. Omdat het definiëren van maatschappelijke problemen sterk tijdgebonden is, zijn ook deze vrijwilligersorganisaties vaak tijdgebonden. Op dit moment zijn bijvoorbeeld organisaties die zich inzetten voor (al dan niet uitgeprocedeerde) vluchtelingen actueel. Maar er zijn ook vrijwilligersorganisatie met een lange traditie zoals UVV, Zonnebloem, Rode Kruis en de vrijwillige brandweer. Kenmerkend voor dit type vrijwilligerswerk is dat de vrijwilligers het werk verrichten als vertegenwoordiger van hun organisatie. Zij dienen zich bovendien te houden aan de regels die binnen hun organisatie zijn afgesproken. In de cel ‘ongeorganiseerd – extern gericht’ gaat het om vrijwilligers die ongeorganiseerd naar buiten treden. Met ‘ongeorganiseerd wordt’ bedoelen we hier ‘niet georganiseerd in een vrijwilligersorganisatie’. Vrijwilligers die zichzelf aanmelden bij een professionele organisatie kunnen wel tot deze categorie worden gerekend en dan gaat het direct om grote aantallen, met name in het onderwijs en in de gezondheidszorg. Vermoedelijk kunnen ook vrijwilligers die bemiddeld zijn via een vrijwilligerscentrale in deze cel worden ondergebracht, omdat van een verdere organisatie binnen deze centrale doorgaans nauwelijks sprake zal zijn.
3 Aanzet tot een andere definitie De voorgestelde differentiatie in soorten vrijwilligerswerk impliceert op zichzelf nog geen andere definitie. Toch stellen we voor bij onze zoektocht een heel andere definitie als vertrekpunt te nemen, die theoretisch sterker verankerd is. Volgens deze definitie is vrijwilligerswerk ‘A private action for a public purpose’12. Burgers zetten zich op eigen initiatief in voor de publieke zaak. Schematisch kan vrijwilligerswerk tezamen met zelforganisaties – in het midden plaatsen van een continuüm tussen individu en overheid. 12 Deze definitie is afkomstig van de Engelse liberaal Beveridge, die reeds kort na de Tweede Wereldoorlog de verhouding tussen verzorgingsstaat en vrijwilligheid ter discussie stelde. Verkenning van een nieuwe definitie van vrijwilligerswerk
19
individu
informeel netwerk
vrijwilligerswerk/ zelforganisaties
officiële instellingen
overheid
Het onderscheid tussen het informele netwerk en het vrijwilligerswerk is op basis van dit continuüm duidelijk aan te geven. Informele zorg of mantelzorg is ‘a private action for a private purpose’. Anders dan bij vrijwilligerswerk treed je bij informele zorg niet in de ‘wereld van de officiële openbaarheid’13. Deze zorg richt zich op mensen die je al kent, terwijl het vrijwilligerswerk zich juist (ook) op onbekenden richt. Het onderscheid tussen vrijwilligerswerk en het werk van de ‘officiële instellingen’ kan met behulp van het continuüm eveneens verduidelijkt worden. Bij deze instellingen gaat het om ‘a public action for a public purpose’. Het initiatief voor dit werk ligt immers bij de overheid als verantwoordelijke voor de publieke zaak. De in de vorige paragraaf weergegeven typologie kan goed aan dit continuüm gerelateerd worden. Het eerstgenoemde type ‘niet georganiseerd – intern gericht’ valt samen met het informele netwerk. Het tweede en derde type representeren de middelste categorie van het continuüm en het vierde type kan op het snijvlak van de derde en de vierde categorie gelokaliseerd worden: het werk vindt immers plaats binnen instellingen, maar de inzet is gebaseerd op vrijwilligheid. Men kan zich afvragen of de vier onderscheiden typen zich ook in deze volgorde laten plaatsen op de dimensie ‘privé – publiek’. Vrijwilligheid zou dan op basis van deze dimensie nader gedifferentieerd kunnen worden. In grote lijnen lijkt de gradatie van minder naar meer publiek goed verdedigbaar, maar er doen zich in ieder geval twee vragen voor waarop een antwoord gegeven zal moeten worden. De eerste vraag is waar vrijwilligers gesitueerd moeten worden die zich bij een professionele organisatie aanmelden voor de tijd dat zij daar een eigen belang bij hebben, bijvoorbeeld omdat zij een kind op school hebben of een familielid in een verzorgingshuis. Dit type vrijwilligerswerk ligt tegen de informele zorg aan en vereist derhalve geen grote stap in de publieke wereld. Vermoedelijk daarom komt het ook bij allochtonen meer voor dan andere typen vrijwilligerswerk. De tweede vraag vloeit voort uit de dubbele betekenis van het bijvoeglijk naamwoord ‘publiek’. Enerzijds op te vatten als ‘openbaar’, anderzijds als betrekking hebbend op het algemeen belang en daardoor indirect ook op de overheid. Van Gunsteren14 onderscheidt daarom naast de privaatpersoonlijke sfeer twee publieke sferen, een publiek-maatschappelijke en een publiek-politieke. De verschillende betekenissen van de term ‘publiek’ kunnen verduidelijkt worden als we onderscheid maken tussen (publieke) ruimte en (publiek) domein. Ruimte kan daarbij als een sociaalgeografische categorie worden gezien, terwijl domein betrekking heeft op de verantwoordelijkheid. Schematisch verhouden zich deze twee dimensies als volgt tot de drie levenssferen van Van Gunsteren: privaat persoonlijk
publiek maatschappelijk
publiek politiek
ruimte
privaat
publiek
publiek
domein
privaat
privaat
publiek
13 Zie Adriaansens, H. en A. Zijderveld, Vrijwillig initiatief en de verzorgingsstaat (1981, pag 60 e.v.). 14 Zie Van Gunsteren, H. R., Eigentijds burgerschap. WRR/Sdu, 1992, pag. 50.
20
Verkenning van een nieuwe definitie van vrijwilligerswerk
De overgang van privaat naar publiek verschilt derhalve per dimensie. Op de ruimtelijke dimensie wordt van privatisering gesproken bij de overgang van de tweede naar de eerste sfeer: mensen bekommeren zich alleen nog maar om hun eigen privé-wereld, omdat zij de maatschappij en de politiek te ingewikkeld, te onpersoonlijk of te abstract vinden. Bekender is de term privatisering op de domeindimensie. Daar gaat echter om de overgang van de derde naar de tweede sfeer: de overheid stoot taken af naar de markt en het maatschappelijk middenveld. De vraag die op grond van deze analyse gesteld kan worden luidt of het in dit stadium zinvol lijkt een onderscheid te maken tussen vrijwilligerswerk dat primair is gericht op de publiekmaatschappelijke sfeer en vrijwilligerswerk dat zich vooral richt op de publiek-politieke sfeer. Deze vraag raakt uiteraard direct aan de vraag naar de verantwoordelijkheid van de overheid. Wat dit betreft hebben de nu gebruikte definities en operationaliseringen geen onderscheidend vermogen.
Verkenning van een nieuwe definitie van vrijwilligerswerk
21
22
Verkenning van een nieuwe definitie van vrijwilligerswerk
Bijlage 2
Verkenning van een nieuwe definitie van vrijwilligerswerk
23
24
Verkenning van een nieuwe definitie van vrijwilligerswerk
Draaischijf Vrijwillige Inzet CIVIQ 1. Het motief - het opdoen van ervaring; - het geeft invloed en status; - zinvolle tijdsbesteding; - sociale contacten; - omdat ik het nodig vind; - om iets terug te doen; - omdat het hoort (sociaal, religieus, politiek). 2. Oorsprong vrijwillige inzet - zorgverwante inzet: vrijwillige inzet vanuit zorg voor verwante, huis en buurt; - vrijetijdsverwante inzet: vrijwillige inzet vanuit vrijetijdsactiviteiten; - taakverwante inzet: vrijwillige inzet vanuit werk of opleiding; - onafhankelijke inzet: vrijwillige inzet niet vanuit andere activiteiten. 3. Mate van keuzevrijheid - 100 procent vrijwillig; - moreel verplicht (moet van jezelf); - sociaal verplicht (moet van de omgeving); - formeel verplicht (moet van een instantie). 4. Mate van betaling - onkostenvergoeding werkelijk gemaakte kosten; - vaste onkostenvergoeding; - niet geldelijke beloning(en); - betaling in geld (meer dan onkosten); - geen betaling, geen onkostenvergoeding, geen andere beloningen. 5. Voor wie doe je het? - alleen voor anderen of de samenleving; - vooral voor anderen of de samenleving, ook voor jezelf; - vooral voor jezelf, ook voor anderen en de samenleving; - alleen voor jezelf. 6. Type organisatieverband - formele vereniging of stichting; - informele organisatie: meerdere personen in vaste samenstelling; - informele samenwerking: meerdere personen in wisselende samenstelling; - inzet door één persoon.
Verkenning van een nieuwe definitie van vrijwilligerswerk
25
7. Organisatiegraad - formele vrijwilligersprocedures en contract (vrijwilligersmanagement); - vastgelegde taken en bevoegdheden; - enigszins vaste taken, verplichtingen en afspraken; - geen vaste taken, verplichtingen en afspraken. 8. En we noemen het… - burgerinitiatief; - bestuurswerk; - actief lidmaatschap; - kaderlid; - ouderparticipatie; - cliëntparticipatie; - bewonersparticipatie; - werknemersvrijwilligerswerk; - maatschappelijke stage; - sociale activering; - vrijwillige hulpverlening; - actie voeren en belangenbehartiging; - buurtwerk; - meehelpen; - mantelzorg; - buurthulp; - ?????
26
Verkenning van een nieuwe definitie van vrijwilligerswerk
Bijlage 3
Verkenning van een nieuwe definitie van vrijwilligerswerk
27
28
Verkenning van een nieuwe definitie van vrijwilligerswerk
Alternatieve versie van het CIVIQ-schema
WWwaarom een definitie en voor wie?
Figuur 2 – Schematisch overzicht van de belangen bij het definitieprobleem (Bron: CIVIQ)
Plan en beleidsinstituten burger
vrijwilligerorganisaties
Ondersteuners en brancheorganisaties
Wetenschappers Nationaal en internationaal
Beschrijvende definitie
Herkenbare, verkoopbare aanduiding Voor branche belangen
Om mensen te vinden en binden
Om de wereld te duiden
Om het beleidsterrein af te bakenen
Om subsidie toe te kennen
Om wet- en regelgeving toe te passen Beperkende definities
belasting Inspecties controlerende instanties
overheid
fondsen gemeenten
Rijk
Verkenning van een nieuwe definitie van vrijwilligerswerk
provincies
en
arbeidsinstanties
29
30
Verkenning van een nieuwe definitie van vrijwilligerswerk
Bijlage 4
Verkenning van een nieuwe definitie van vrijwilligerswerk
31
32
Verkenning van een nieuwe definitie van vrijwilligerswerk
Verkenning tot een nieuwe definitie van vrijwilligerswerk / vrijwillige inzet Korte notitie ten behoeve van de bijeenkomst op 25 april
A. Claassen N. Welling
April 2006
Verkenning van een nieuwe definitie van vrijwilligerswerk
33
34
Verkenning van een nieuwe definitie van vrijwilligerswerk
Inleiding Het ITS heeft in opdracht van het Ministerie van VWS een verkenning uitgevoerd naar de mogelijkheden te komen tot een nieuwe definitie van vrijwilligerswerk. Aanleiding hiervoor was de ervaren onvrede met de sinds 1980 gehanteerde definitie bij enerzijds CIVIQ als vertegenwoordiger van het veld en anderzijds de overheid. Om het draagvlak voor een mogelijk nieuwe definitie te verkennen zijn gesprekken gevoerd met medewerkers van CIVIQ, met onderzoekers (SCP en Erasmus Universiteit) en met de overheid als opdrachtgever. Voor deze gesprekken is door het ITS een notitie opgesteld waarin een aanzet tot een andere definitie werd geschetst.
Bevindingen Bij CIVIQ en haar achterban bestaat vooral behoefte aan een brede, insluitende definitie, waarmee een breed scala aan vormen van vrijwilligerswerk kan worden aangeduid en waarin met name ook nieuwe vormen een plaats kunnen krijgen. Het in de ITS-notitie gelanceerde idee om terug te grijpen op de oude definitie van Beveridge: ‘A private action for a public purpose’ kan – omdat het een brede definitie is – bij CIVIQ op enig draagvlak rekenen, maar een dergelijke definitie wordt ook als te algemeen gezien. Men veronderstelt dat voor een dergelijke brede definitie • veel uitleg nodig is wat precies wordt bedoeld; • het vooral op de operationalisering aankomt; • de kans bestaat dat de ene problematische term wordt ingeruild voor de andere. De ondervraagde onderzoekers hebben – afgezien van het feit dat naar hun mening een algemeen aanvaarde definitie niet haalbaar is, ook geen behoefte aan één nieuwe definitie. De huidige, uit vier componenten bestaande, definitie is voor hen nog steeds werkbaar, omdat met deze componenten tezamen de wezenlijke kenmerken van vrijwilligerswerk goed in beeld kunnen worden gebracht. Door met de afzonderlijke componenten te schuiven kunnen verschillende aspecten worden beschreven. De vraag waar de grens tussen wel en geen vrijwilligerswerk gelegd moet worden, is voor hen minder relevant. Wel is het duidelijk dat aan enkele componenten (zoals ‘onbetaald’ en ‘onverplicht’) een groter belang gehecht moet worden dan aan andere. En wellicht moeten enkele componenten iets anders geformuleerd worden.
Vervolg op basis van de draaischijf van CIVIQ Toen duidelijk werd dat er bij de onderzoekers geen behoefte aan een nieuwe definitie bestaat en dat onze pogingen daar ook niet op draagvlak konden rekenen, hebben we opnieuw contact gezocht met CIVIQ. CIVIQ heeft in de afgelopen jaren ook zelf de mogelijkheden van een nieuwe definitie onderzocht en is op grond daarvan eveneens tot de conclusie gekomen dat een breed gedragen definitie niet tot de mogelijkheden behoort. In plaats daarvan heeft CIVIQ in-
Verkenning van een nieuwe definitie van vrijwilligerswerk
35
middels een draaischijf ontwikkeld met behulp waarvan de verschillende vormen van vrijwilligerswerk inzichtelijk gemaakt kan worden. De draaischijf van CIVIQ bevat acht componenten (waaronder de vier ‘oude’ componenten), elk weer onderverdeeld in verschillende items. De draaischijf is geen sluitend middel en ook geen definitiemachine, maar staat open voor een brede, diverse en contextgebonden benadering van het begrip vrijwillige inzet. Bovendien heeft de draaischijf het karakter van een groeimodel dat door ontwikkelingen en/of nieuwe inzichten rondom vrijwillige inzet aangepast kan worden. Het doorlopen van de draaischijf geeft inzicht in de aspecten van de vrijwillige inzet waar men mee te maken heeft óf op wil gaan sturen. Het resultaat van het één keer invullen van de draaischijf beschrijft kenmerken van één type vrijwilligerswerk dat wel óf juist niet passend is voor een bepaalde situatie. Dit geeft de mogelijkheid de visie te verbreden tot buiten de traditionele definitie. De visie kan onderbouwd en verklaard worden voor derden, zowel binnen als buiten de organisatie. Om de positie van de draaischijf in beeld te kunnen brengen, grijpen we terug op het idee dat ons door de opdrachtgever in de persoon van Pieter Hovens aan de hand is gedaan. Vrijwilligerswerk kan vanuit verschillende perspectieven bekeken worden: het individu, het veld, de onderzoekerswereld, de maatschappij en de overheid. Ook tijdens de interviews werd ons duidelijk dat het perspectief van de onderzoekers een heel ander perspectief is als het perspectief van de andere partijen. In onderstaand schema worden de verschillende perspectieven in beeld gebracht.
Schema 1 – Verschillende perspectieven van vrijwillige inzet maatschappelijke werkelijkheid
veld/georganiseerde vrijwillige inzet
individu
overheid
onderzoekswereld
De bestaande draaischijf van CIVIQ kan vooral in de bovenste driehoek gesitueerd worden tussen de maatschappelijke werkelijkheid en het veld van vrijwillige inzet. De vrijwilligersbranche heeft belang bij een herkenbare, verkoopbare definitie om mensen te vinden en te binden. Het perspectief van de onderzoekers kan in de rechtse driehoek geplaatst worden voor zover zij zich vooral richten op de vrijwilligersorganisaties en de vrijwilligers en in de onderste driehoek voor zover zij zich meer richten op het belang van vrijwilligerswerk in de samenleving en de 36
Verkenning van een nieuwe definitie van vrijwilligerswerk
plaats ervan in het overheidsbeleid. De onderzoekswereld heeft, om onder andere de werkelijkheid te duiden, meer belang bij beschrijvende definities. De gearceerde linkse driehoek is daarmee nog niet besproken. In die driehoek kan het belang van de overheid geplaatst worden. De overheid heeft bijvoorbeeld belang bij een wetgevende, uitsluitende definitie om wet en regelgeving toe te passen of om grenzen te stellen wanneer zij bepaalde vormen van vrijwilligerswerk wil ondersteunen. De werkwijze uit te gaan van verschillende perspectieven is met CIVIQ besproken. Resultaat van de bespreking is een nieuw schema waarin in kaart gebracht wordt voor wie een definitie nodig is en waarom. Dit schema zal tijdens de bijeenkomst van dinsdag 25 april door CIVIQ gepresenteerd worden. De vraag is ook waar de overheid de grenzen wil leggen tot waar zij zich verantwoordelijk voelt. In de laatste paragraaf is nog een korte notitie opgenomen waarin op die grenzen van de verantwoordelijkheid wordt ingegaan, zonder dat er een keuze gemaakt wordt.
Onbezoldigde inzet voor de publieke zaak Voor de overheid kan de volgende werkdefinitie van vrijwilligerswerk het uitgangspunt zijn: ‘Onbezoldigde inzet voor de publieke zaak’. Wat de publieke zaak is, is echter allerminst duidelijk. De volgende driedeling kan wat meer helderheid scheppen. 1. De publieke zaak is datgene waarvoor de overheid in principe verantwoordelijk is (onderwijs, zorg, milieu etc.). Doorgaans wordt dit werk onder verantwoordelijkheid van de overheid uitgevoerd door betaalde beroepskrachten. Vrijwilligers kunnen echter de gaten opvullen die ontstaan door geldgebrek. Het kenmerk ‘onbetaald’ is hierbij wezenlijk, omdat dit normaal betaald werk is. Wellicht is de term ‘onbezoldigd’ beter, omdat duidelijker dan ‘onbetaald’ aangeeft dat er geen salaris betaald wordt. Onkostenvergoedingen zijn immers wel betalingen, maar geen soldij. 2. De publieke zaak is datgene wat doorgaans onder de term ‘civil society’ verstaan wordt: het gebied tussen overheid en de privé-wereld. Er kan ook gesproken worden van ‘algemeen belang’, ook al is dat een vage term. Burgers definiëren immers zelf wat zij onder algemeen belang bestaan, maar wat er onder valt is niet voor iedereen hetzelfde. De ‘civil society’ en het ‘algemeen belang’ kunnen zich ook tegen de overheid richten: het terrein van de vrijwillige actie. Betaling is op dit terrein doorgaans niet aan de orde. Het belangrijkste is dat het gericht is op de samenleving als geheel, dat wil zeggen veel breder dan het directe privé-belang. 3. De publieke zaak komt echter indirect ook binnen in de privé-wereld. De mantelzorg en burenhulp zijn primair gericht op de directe omgeving en worden daarom niet tot het vrijwilligerswerk gerekend. Voor de samenleving en ook voor de overheid (de publieke zaak dus) is deze inzet onmisbaar. Er kan derhalve ook van indirect algemeen belang worden gesproken. Het onderscheid tussen 1 en 2 valt in grote lijnen samen met de twee betekenissen van het woord ‘publiek’ (Van Gunsteren, WRR). Het onderscheid tussen 1/2 en 3 is globaal genomen het onderscheid tussen ‘extern’ en ‘intern’ gericht.
Verkenning van een nieuwe definitie van vrijwilligerswerk
37
38
Verkenning van een nieuwe definitie van vrijwilligerswerk