Vorstelijk verzameld Wenen in Brugge, vertegenwoordigd door 53 schilderijen. Van Eyck, Gossaert, Bruegel e.a. werden in de Nederlanden vorstelijk verzameld. Het Kunsthistorische Museum te Wenen erfde de collecties. De kleine tentoonstelling in het Groeningemuseum is de moeite waard.
Een diptiek is een tweeluik. Je kunt het thuis op een tafeltje zetten, op een lage kast plaatsen of aan de muur hangen. Het is bedoeld voor de privédevotie van de familie. En de bezoeker of de klant, die toegelaten wordt in de mooiste kamer van je huis ziet hoe vroom je bent en dat je een schilderij van kwaliteit kunt betalen. Mooi meegenomen voor de burgers uit onze welvarende steden in de late middeleeuwen. Eén van de opvallendste schilderijen uit het Kunsthistorische Museum te Wenen is een diptiek van Hugo Van de Goes (1435/45-1482) (Vorstelijk 2011 nrs 14-15 pp.78-81). Op het luik links plukt Eva een tweede appel voor Adam. Het landschap is duidelijk paradijselijk in tegenstelling met het andere luik. De slang was het sluwste dier volgens het tweede scheppingsverhaal (Genesis 2 & 3, De tuin van Eden). Van der Goes schildert de slang als een reptielachtig beest met poten en een vrouwenkop. Men noemt het Bijbels verhaal en de voorstellingen van het eerste mensenpaar bij de boom, de zondeval maar de woorden zonde of zondeval komen in het tweede scheppingsverhaal niet voor. Na het eten van de “appel” worden Adam en Eva bang God te ontmoeten. De uitspraak van God over de slang, die voortaan op zijn buik moet kruipen, is bekend. Hij zegt: “Vijandschap sticht ik tussen jou en de vrouw.” Daar komen wij later op terug in verband met een mooie Madonna van Jan Gossaert. De rechterhelft van de diptiek van Hugo Van der Goes stelt De bewening van Christus voor. Op een kale heuvel staat eenzaam op de achtergrond, het kruis. Het paradijs voorgesteld op het andere luik is verloren. Het lichaam van Jezus, ondersteund door een oude man, rust op een witte lijkwade en is omringd door verdrietig huilende mensen. Een jonge man in het rood gekleed, de discipel Johannes, ondersteunt Maria. De doornenkroon ligt op de grond op het voorplan. Hier schildert Van der Goes duidelijk een drama.
Vormen van devotie De schilderijen worden in vier groepen ingedeeld. In de eerste zaal krijgt de bezoekers erg mooie portretjes te zien. In de 15de eeuw komt de mode op. Jan Van Eyck (ca.1390-1441) schildert het portret van zijn vrouw (collectie van het museum, zaal 2), maar ook ambachtslui uit de steden en rijke handelaars laten zich graag portretteren. Een meisjeskop van Jan van Scorel (1495-1568) is geen portret, maar een bijgesneden figuur uit een groter paneel (Björn Blauensteiner, Vorstelijk 2011, nr 6 p.48). “Dit kan een Eva zijn, of een Bathseba, of een Suzanna.” (Citaat uit Hoogwerff 1941, p.138) HVdW: Vorstelijk verzameld
Pagina 1 van 8
Karel van Mander (1548-1606) is een schilder die geboren is in Meulebeke bij Kortrijk, maar die in de woelige jaren van godsdienststrijd uitgeweken is naar Haarlem. Hij is vooral bekend als schrijver van Het Schilder-boeck. Björn Blauensteiner begint zijn artikel over de veranderde functie van de religieuze schilderkunst in de Nederlanden (Vorstelijk 2011 pp.6577) met een citaat uit dit boek. Het Lam Gods van de gebroeders Van Eyck in de privékapel van de familie Vlijd (St-Baafskathedraal, Gent) wordt in de 16de eeuw een toeristische attractie. Een voorname heer, die volgens Van Mander de “Sluyter” een mooie fooi toestopt, mag het topstuk bekijken en bij hoogdagen is er zoveel volk, dat men op de koppen kan lopen. Letterlijk: «Alwaer dan soo grooten ghedrangh was, datmer qualijck mocht by comen: want de Capelle daer dit te sien was, den heelen dagh vol was van aderley volck.» (Van Mander 1604, folio 201r) Van Mander vermeldt niet dat de “verhaelde Tafel” boven het altaar stond ter nagedachtenis van het rijke en vrome echtpaar Vlijd of dat mensen in de kapel hun devoties doen. Geen wonder: van Mander is “overtuigd doopsgezind” (Auteurs 1985). “De religieuze kunst verliest haar sacraal karakter” (Laarhoven 1992, pp.222-224). Het merendeel van de religieuze schilderkunst was bestemd voor privédevotie, zoals het Lam Gods in Gent en niet voor het hoofdaltaar. Daar werden gebeeldhouwde altaarstukken opgesteld. Sinds de 13de eeuw komt de devotie onder invloed te staan van de mystieke bewegingen. Er wordt gestreefd naar persoonlijke ervaringen. De devotie staat tegen het einde van de 14de eeuw ook onder invloed van de Devotio Moderna. Dit is een beweging, die in het leven geroepen werd door Geert Groote (1340-1384). Hij was een goede student rechten en theologie in Parijs en leefde in die tijd geen echt stichtelijk leven. Door de prediking van een pater kartuizer bekeerde hij zich in 1374 tot een leven van boete. Na een tijd doorgebracht te hebben in een klooster laat hij zich tot diaken wijden, want hij wil een actief leven leiden. Hij houdt lange en rationele preken en brengt velen tot inkeer. Zijn spiritualiteit wordt verspreid door de Broeders en Zusters van het Gemene Leven en door de Congregaties van Windesheim. Zijn scherpe kritiek is vooral gericht tegen gehuwde priesters en kloosterlingen met vele bezittingen. Zijn bisschop wordt het beu en verbied aan de niet-priesters te preken. In tegenstelling tot Martin Luther (1483-1546) in het begin van de 16de eeuw, gehoorzaamt G.Groote maar zet zijn werk voort door andere middelen, zoals briefwisseling en persoonlijk contact. In dezelfde periode ongeveer wordt de schilderkunst een handelsproduct. Vanaf de 15de eeuw ontstaan kunstmarkten. Bij Gerard David (ca.1460/65-1523) en Hans Memling (ca.1430/401494) ziet men een tendens ontstaan van serieproductie. Typisch voorbeeld is Madonna met de paplepel van G.David (Koninklijk Museum voor Schone Kunsten te Brussel inv 3559). Het tafereel heeft plaats in een huiskamer. Het onderwerp wordt zeer realistisch behandeld. Er zijn andere versies bekend. De voorstelling werd vermoedelijk in talrijke exemplaren gemaakt (Pascale Syfer-d’Olne in Museum voor Oude Kunst 2001, p.46). Sinds 1460 is er in Antwerpen een specifieke ruimte voor de uitstalling en de verkoop van kunstwerken.
De Madonna van Jan Gossaert Protestanten geloven niet in Maria en zijn tegen beelden. Dit zijn twee onwaarheden, die over protestanten circuleren. Voor Martin Luther (1483-1546) zijn madonnabeelden, en in het HVdW: Vorstelijk verzameld
Pagina 2 van 8
bijzonder de beelden van Maria en kind van zijn vriend en schilder Lucas Cranach de Oude (1472-1553), Merckbilder. Met dit woord bedoelt Luther beelden, die de mens iets in herinnering brengen (zie Noble 2009, hfst.5). Er waren drie voorstellingen van Maria met kind te zien op de Cranach-tentoonstelling in Bozar (Brussel) vorig jaar (Messling 2010, nrs 75, 76 en 77). God zond zijn Zoon “geboren uit een vrouw en onderworpen aan de wet”, schrijft Paulus (Gal.4:4). In de theologie spreekt men van incarnatie, “God is mens geworden” (Joh.1:14). Een voorstelling van Maria met het goddelijk kindje getuigt van deze ‘menswording’ of afdaling naar de mensen toe. Maria met kind (1527) van Jan Gossaert (1478/88-1532) is niet zo maar een madonna. Maria is een gewone vrouw geworden, van goede komaf weliswaar. Haar blond haar is kunstig gekamd. Zij draagt naar de gewoonte van die tijd een wit hoofddoek. Verder draagt zij geen dure sieraden en is gekleed in een blauwe lange jurk. Haar rode mantel is van haar schouders gegleden, want de kleine op haar knieën haalt wilde toeren uit. Zij moet hem tegenhouden of hij zou vallen. Aan haar gezicht te zien blijft zij nochtans heel kalm. Maria zit in een nis en in de rondboog van de nis is er een tekst, die refereert naar Gen.3:15. God zegt tegen de slang, die het eerste mensenpaar in verleiding bracht: Vijandschap sticht ik tussen jou en de vrouw, tussen jouw nageslacht en het hare, zij verbrijzelen je kop, jij bijt hen in de hiel.
(Nieuwe Bijbelvertaling, 2004)
Deze tekst werd of wordt begrepen als een “voorspelling” van de bevrijding uit het kwaad in Jezus Christus, zoon van Maria. Het kind wijst op de tekst in de rondboog, die zijn opdracht openbaart en zijn gespreide armpjes verwijzen naar zijn kruisdood. Terecht spreekt Anne van Oosterwijk (Vorstelijk 2011, cat nr 25, p.98) van een grote dynamiek. Zij vermeldt ook dat van deze populaire compositie er verschillende versies bestaan en bewaard zijn (o.a. Londen, National Gallery en München, Alte Pinakothek). Er zijn verschillen: in de versie uit Londen houdt het kind de rechterarm niet zo hoog en getuigt de rechterhand van Maria dat zij het niet zo lastig heeft haar baby vast te houden. Op een ander madonnatype in Washington (National Gallery) staat het kind Jezus recht op zijn kromme babybeentjes en heeft de armen gespreid. Hier ook brengt Gossaert veel dynamiek in zijn voorstelling. De opgeheven hand van Maria houdt het kindje een vrucht voor. Volgens Arnold Hauser had de stedelijke burgerij uit de late middeleeuw een dynamisch levensgevoel (Hauser, p.183). Deze madonna’s van Gossaert lijken mij niet zozeer aanbiddingvoorwerpen te zijn, maar herinneren de toeschouwer aan de goede boodschap of evangelie betreffende Jezus van Nazareth als verlosser van de mensen. De Madonna met kanunnik Joris van der Paele (1436) van Jan Van Eyck (ca.1390-1441), een topstuk uit de museumcollectie in Brugge, moest na de HVdW: Vorstelijk verzameld
Pagina 3 van 8
dood van de kanunnik een dubbel doel dienen: “zowel epitaaf zijn als retabel op het altaar waarvoor de dodenmissen voor de overledene opgedragen werden” (Borchert 2010, nr 19 p.146). Protestanten in de 16de eeuw hebben zware problemen met al die dodenmissen ten bate van zieltjes in het vagevuur, maar op zichzelf vormt het schilderij geen probleem. Sint Joris richt zich volgens de inscriptie op zijn harnas tot Adonai, Hebreeuws voor de Heer. Het kind kijkt hem aan, niet Maria, die enkel de eer heeft ‘troon’ te zijn voor onze God en Heer! James Ensor (1860-1949) schilderde ook madonna’s, maar zeker niet met een godsdienstige bedoeling. Één van die madonna’s vormt het bovenste deel van Portret van Eugène Demolder uit 1893, (Tricot 2009, nr 365, collectie van het museum, kabinet D). Volgens de lijst van de expositie van La libre Esthétique, Brussel 1894, was de oorspronkelijke titel in het Frans Icône. De heer Demolder was een goede vriend van Ensor, en de schilder uit Oostende wilde hem op ironische wijze huldigen. De bovenste voorstelling is een kopie van Stefan Lochner (ca.1400-1451), Muttergottes in der Rosenlaube (Wallraf-Richartz-Museum 1986, p.76v). Xavier Tricot herkent in dit kunstwerk de smaak van Ensor voor historiciteit, die de schilder verbindt met zijn zin voor decoratie (Tricot 1995). Ensor had iets met de maagd Maria en schildert de madonna verschillende malen op verschillende tijdstippen van zijn lange loopbaan. Zijn moeder sterft met een Mariabeeldje in haar gezichtsveld. Zo stelt hij in 1915 twee maal zijn moeder voor op haar sterfbed, met op de voorgrond ook een tafeltje vol medicamenten (Tricot 2009 nrs 476 en 477). De toeschouwer wordt bij de madonna’s van Ensor geconfronteerd met een modern levensgevoel, die niet zo makkelijk te omschrijven valt. Het is duidelijk geen devotie, maar wat dan?
Over voorouders van koning David De vrouw wordt vorstelijk geportretteerd ten voeten uit. Zij is rijk gekleed met exotische trekken. Ruth is haar naam. In het Bijbels verhaal is zij arm. Haar schoonmoeder, Noömi, is een oude vrouw. Zij wordt zittend geportretteerd, maar helemaal niet levensmoe. Achter beide dames ziet de toeschouwer een diep landschap met bergen, een burcht of stad en een rivier, en dichterbij op een korenveld wordt er geoogst (Björn Blauensteiner in Vorstelijk 2011, nr 24 p.96). Het verhaal van het boek Ruth speelt zich af in tijden van hongersnood. Een gezin vertrekt daarom uit Bethlehem in Juda, reist naar het land Moab en verblijft daar als vreemdelingen. Na de dood van de vader huwen de twee zonen met twee moabitische meisjes. Ze lijken goed ingeburgerd. Na tien jaar, weer een drama: de twee zonen sterven en voor de drie weduwen is er geen sociale uitkering. Ze besluiten alle drie naar Israël terug te keren. Op dit punt begint de schilder uit de omgeving van Jan van Scorel (1495-1562) het verhaal op zijn doek te vertellen. Op een rotspunt in de verte ziet de toeschouwer drie kleine gestalten. Daar valt de keuze. De ene schoondochter van de oude Noömi gaat toch maar terug naar de Moabitische familie, Ruth blijft koppig haar schoonmoeder trouw. Uit de diepte van het landschap komt het verhaal in verschillende taferelen naar de toeschouwer toe, steeds groter, steeds dichterbij. Zo vertelt ook Joachim Patinir (ca.1475/85-1524) het verhaal van Johannes de Doper (Kunsthistorisches Museum, Wenen). In een zeer diep en breed landschap ziet de toeschouwer Jezus in de buurt van de predikende Johannes die iets dichterbij voorgesteld wordt. En helemaal op de voorgrond doopt Johannes Jezus in de Jordaan (Vorstelijk, p.111, afb.9). Een topstuk in de collectie van het Groeningemuseum is De doop van Christus, een drieluik met HVdW: Vorstelijk verzameld
Pagina 4 van 8
een prachtig landschap van Gerard David (ca.1460-1523) waarin twee andere taferelen op de achtergrond voorgesteld worden (Manfred Sellink in Borchert 2010 nr 14 p.140v.) Bijbelse verhalen worden terecht gesitueerd in een breed werelds kader, een groots landschap. Ruth mag aren lezen op het land van de rijke herenboer Boaz en voor die vreemde en arme vrouw treedt de “sociale zekerheid” voor weduwen in werking. Het is een wat vreemde praktijk naar huidig begrip, die het leviraatshuwelijk genoemd wordt. Boaz treedt als losser op. In het Bijbels verhaal wordt in het lang en in het breed de discussie ‘aan de poort’, in het openbaar dus, met een andere man verteld, die ook als losser kon optreden. Eind goed al goed. Ruth, de vrouw uit het vreemde land, trouwt met de rijke Boaz en krijgt een zoon, die tot Noömi’s geslacht gerekend wordt. Die zoon wordt vader van Isaï, die de vader van koning David wordt, maar dat is een ander en lang verhaal. Want David leek helemaal niet voor het koningschap voorbestemd te zijn. Hij werd van zijn schapen vandaan gehaald om voor koning Saul op de harp te spelen. Koning Saul pleegt zelfmoord en dat verhaal wordt uitgebeeld door Pieter Bruegel de Oude (Vorstelijk 2011, nr 29 p.122).
Landschappen als een venster op de wereld De oud-Nederlandse schilderkunst is bekend om zijn landschappen. Van Eyck begon er mee met het Lam Gods (Gent, Sint-Baafskathedraal). De collectie van het museum (zalen 2 en 3) tonen verschillende voorbeelden van religieuze kunst met op de achtergrond een prachtig landschap. Het zou meer eigen zijn aan de Vlamingen dan aan de Italianen, schrijft een schilder uit Florence (M.Sellink in Vorstelijk 2011, p.105). De derde afdeling gaat over landschappen in de schilderkunst van de oude Nederlanden. Het behoort tot het dagelijks leven van te veel mensen op onze kleine aardkloot: oorlog! Dat vond in de Nederlanden in de 2de helft van de 16de eeuw Pieter Bruegel de Oude en/of zijn opdrachtgever ook. Ja, er is een echte Bruegel de oude op de tentoonstelling. Bij mijn eerste bezoek had ik het kleine kunstwerkje niet opgemerkt! Het merkwaardig schilderijtje is niet Bruegel's mooiste werk, maar kunstliefhebbers moeten ten minste één keer in hun leven het origineel gezien hebben. Het gaat om Pieter Bruegel de Oude (ca.1525/30-1569), De zelfmoord van Saul (1562) (Vorstelijk 2011, nr 29, p.122 en Devisscher nr A8). Naar een Bruegel moet je rustig blijven kijken. Je ontdekt essentiële elementen niet zo maar. Alle soldaten uit de twee legers, die elkaar afslachten lijken op elkaar. En waarom zijn er twee bomen afgeknot op een behoorlijke hoogte, daar op de voorgrond, en een ook hele reeks andere afgeknotte bomen op een rotsplateau boven de vallei. De zelfmoord moet je links onderaan zoeken, op een klein rotsplateau. Saul werd in een gedicht van een onbekende schrijver in de 16de eeuw als voorbeeld van een tiran genoemd. Het is Willem van Oranje die spreekt: Als David moeste vluchten Voor Saul den tiran, Zo heb ik moeten zuchten.
Liedboek voor de Kerken (1973), Gezang 411 vers 8 Bekend als het Wilhelmus
Het dagelijks leven Onder die noemer worden schilderijen getoond, die geen functie hadden in de kerkgebouwen of voor de privédevotie. En toch vond ik twee schilderijen met een Bijbels thema. Maria ging aan de voeten van Jezus zitten. Marta, haar zuster, is kwaad omdat zij alleen mag zorgen voor HVdW: Vorstelijk verzameld
Pagina 5 van 8
drank en eten (Lc.10:38-42). Het tafereeltje wordt door Pieter Aertsen (1508-1575) bij de haard op de achtergrond links voorgesteld. Prominent in beeld ziet de toeschouwer een prachtig stuk vlees en allerlei andere dingen die een rijk mens van toen in huis haalde (Vorstelijk 2011, nr 48 p.178). Een ander schilderij van Aertsen in Brussel (Koninklijk Museum voor Schone Kunsten Brussel inv 3754) toont Jezus in het huis van Marta en Maria als hoofdonderwerp: Bij een groepje, dat het onderwijs van Jezus volgen, staat een vrouw, die van de markt komt met haar mandje. Joachim Beuckelaer (1533-1574), een neefje van Aertsen, schildert een keukentafereel waar twee vrouwen werken en een knechtje te midden van een weelderig assortiment aan voedsel (Koninklijk Museum voor Schone Kunsten Brussel inv 3934). Zoals op het schilderij van Wenen van de Brugse tentoonstelling is er op de achtergrond een klein tafereeltje met Jezus in het huis van Marta en Maria. Welstellende burgers bestelden schilderijen die pasten in een profaan interieur zonder daarbij echter hun morele en religieuze betekenis te verliezen (Véronique Bücken in Museum voor Oude Kunst 2001, p.78). Voor deze schilderijen kun je niet bidden, maar wel nadenken en mediteren. Volgens Börn Blauensteiner zou Jezus de voorkeur geven aan het contemplatieve leven boven het actieve leven (Vorstelijk nr 48 p.178). Maar wat is er mis met een actief leven? Voor zover ik de Evangeliën begrijp had Jezus een actief leven, terwijl hij ook tijd neemt voor het gebed (Mc.1:35 en Lc.6:12). De evangelist Lucas, die het verhaaltje met de twee dames in zijn Evangelie opneemt, refereert aan een woord van Jezus dat het Bijbels onderwijs belangrijker is dan de zorg voor de keuken, ook voor een vrouw! Het schilderij uit het museum in Napels De parabel van de blinden (1568) van Pieter Bruegel de Oude (ca.1525/30-1569) is bekend (zie Mt.15:14). Hebben de blinden geen oog voor het ware geloof of gaat het meer algemeen om de dwaasheid van de mensheid? Hans Devisscher stelt de vraag maar geeft geen antwoord (Devisscher 2006 nr A39). Soms is het moeilijk de voorgestelde thema’s volledig te doorgronden, schrijft Gerlinde Gruber (Vorstelijk 2011, p.164). In de tentoonstelling in Brugge is er een schilderij die duidelijk de inspiratie zoekt in het werk van Bruegel, maar daarom geen slaafse kopie is. De schilder wordt in de omgeving van Marten Van Cleve gesitueerd. De blinde die de blinden leidt is in het water gevallen. Anders dan bij Bruegel de Oude is er op de voorgrond een luid blaffend hondje naast een weggekapt boompje. Het landschap is winters koud (Vorstelijk 2011, nr 45 p.172). Heeft dit te maken met het dagelijks leven in de Nederlanden in de 16de eeuw? Te denken valt de geweldescalatie rond de jaren 50 en de beeldenstorm in 1566? (zie Blockmans 2003 in het bijzonder pp.108-111). Ook niet besproken schilderijen zullen de bezoeker zeker aanspreken, zoals het prachtige bloemstuk van Jan Brueghel de Oude (1568-1625) (Vorstelijk 2011, nr 50, p.184). Een mens kan er echt niet naast kijken! En protestanten mogen zeker niet vergeten te gaan kijken in kabinet A (collectie van het museum) naar: Pieter Bruegel de Oude, kopie begin 17de eeuw, Prediking van Johannes de Doper. Het oorspronkelijke schilderij bevindt zich in Budapest. Als model zou Bruegel in 1566 een prediking buiten de steden genomen hebben, de zogenaamde hagenpreken van de calvinistische dominees (Devisscher 2006 nr A30 en De vos 1979 p.94v).
HVdW: Vorstelijk verzameld
Pagina 6 van 8
Een kleine conclusie Betreffende schilderijen uit de late middeleeuwen en de 16de eeuw spreken kunsthistorici graag over stappen naar het autonome stilleven of het landschap. Ik zou meer aandacht willen vragen voor de schilderijen zoals ze zijn. De stap zelf, die genomen wordt, is belangrijk. Bijbelse taferelen vinden een plaats in de grote wereld en in het dagelijks leven. Religie heeft zijn plaats ook in het huis van de rijke burgers van toen. Is dat niet op zichzelf belangrijk? De al te zware kerkelijke voogdij wordt in vraag gesteld. Niet alleen de hervormers, die naam gemaakt hebben, wensen kerkelijke hervormingen. De aandacht van de stedelijke burgerij voor Bijbelse verhalen stijgt en de wens Bijbelse voorstellingen aan de muur te hangen groeit. Brugge-Assebroek, eind oktober 2011
Hugo Van de Walle
Groeningemuseum, Dijver 12, 8000 Brugge, tot 15 januari 2012 (info: +32 (0)50 44 87 43) De officiële website van de tentoonstelling: http://www.vorstelijkverzameld.be/# En van het museum: http://www.brugge.be/internet/nl/musea/Groeningemuseum-Arentshuis/Groeningemuseum/index.htm
Catalogus van de tentoonstelling €39,99 (aanbevolen), zie Vorstelijk 2011
Mijn uiteraard beperkte bronnenmateriaal Auteurs 1985 G.J.van Bork & P.J.Verkruijsse (red), De Nederlandse en Vlaamse auteurs van middeleeuwen tot heden met inbegrip van de Friese auteurs, De Haan, Weeps 1985, Geconsulteerd op: http://www.dbnl.org/tekst/bork001nede01_01/bork001nede01_01_0835.php Blockmans 2003 W.P.Blockman, De vorming van een politieke unie (14de – 16de eeuw) in: J.H.C.Blom en E.Lamberts (redactie), Geschiedenis van de Nederlanden, HBuitgevers 3de herziene druk 2001, 2003, pp.46-116 Borchert 2010 Till-Holger Borchert (met bijdragen van 15 auteurs), Van Eyck tot Dürer (De Vlaamse Primitieven & Centraal-Europa 1430-1530), Lannoo 2010 – Catalogus gepubliceerd ter gelegenheid van de tentoonstelling in het Groeningemuseum in Brugge van 29.10.2010 tot 30.1.2011 Devisscher 2006 Hans Devisscher (en Godelieve Denhaene), Bruegel (boekje gepubliceerd n.a.v. de cultuurhistorische tentoonstellingen Bruegel 06), Stichting Kunstboek 2006 De Vos 1979 Dirk De Vos, Stedelijke Musea Brugge: Catalogus schilderijen 15de en 16de eeuw, Stad Brugge 1979 Hauser 1985 Arnold Hauser, Sociale geschiedenis van de kunst, Sun 1985 5de druk Hoogwerff 1941 G.J.Hoogwerff, Jan van Scorel en geestverwanten, M.Nijhoff 1941 Laarhoven 1992 Jan van Laarhoven, De beeldtaal van de christelijke kunst (Geschiedenis van de iconografie), SUN 1992 Mander 1604 Carel Van Mander, Het schilder-boeck (Facsimile uitgave Haarlem 1604), Davaco Publishers 1969, gepubliceerd © 2004 dbnl op: http://www.dbnl.org/tekst/mand001schi01_01/mand001schi01_01_0001.php
HVdW: Vorstelijk verzameld
Pagina 7 van 8
Messling 2010 Guido Messling e.a., De wereld van Lucas Cranach, een kunstenaar ten tijde van Dürer, Titiaan en Metsys, Lannoo / Bozar Books 2010 Museum voor Oude Kunst 2001 Museum voor Oude Kunst, Een keuze, KMSK Brussel 2001 Voor de besproken schilderijen uit het museum, zie ook: http://www.opac-fabritius.be/nl/F_database.htm Noble 2009 Bonnie Noble, Lucas Cranach the Elder. Art and Devotion of the German reformation, University Press of America 2009, hfst.5: Public Worship to Private devotion: Cranach’s reformation Madonna Panels Tricot 1995 Xavier Tricot, Ensoriana (Cahier 1), Pandora 1995 Tricot 2009 Xavier Tricot, James Ensor: Sa vie, son oeuvre / Catalogue raisonné des peintures, Fonds Mercator (in samenwerking met Pandora Publishers) 2009 Vorstelijk 2011 Vorstelijk verzameld: Van Eyck Gossaert Bruegel Meesterwerken uit het Kunsthistorisches Museum Wenen, Lannoo 2011 Wallraf-Richartz-Museum 1986 Wallraf-Richartz-Museum Köln, Von Stefan Lochner bis Paul Cézanne / 120 Meisterwerken der Gemäldesammlung, Electa 1986
HVdW: Vorstelijk verzameld
Pagina 8 van 8