Koen Goudriaan
Gouda en de Moderne Devotie
In de winter van 1380/1 treft graafJan van Blois voorbereidingen met het oog op zijn naderend levenseinde. Aan een reeks van Hollandse en Zeeuwse kloosters schenkt hij bedragen ter bekostiging van de uitvaartmissen die daar zullen worden gehouden als het moment is aangebroken. Onder de opgesomde kloosters komen geen Goudse voor. De reden is simpel: er zijn op dat moment in Gouda nog geen conventen. Wel krijgt het Karmelietenklooster in Jans residentie Schoonhoven een rol in de uitvaartplechtigheden. Graaf Jan overlijdt in juni 1381. Minder dan een halve eeuw later is de situatie in Gouda ingrijpend gewijzigd. In 1426 stelt de medicus mr Godevaert Sonderdanc aan de Heilige Geestmeesters in die stad geld beschikbaar om jaarlijks op Sint Maarten wijn te kunnen uitreiken aan instellingen met een geestelijke signatuur. Onder de begunstigden vinden we vier conventen: de 'broers' - waarmee de bewoners van het Collaciehuis in de Spieringstraat zijn bedoeld - en drie zusterkloosters. Uit andere bronnen weten we dat in dat jaar ook het convent van de Cellebroeders en het Minderbroederklooster er al zijn: in totaal dus zes religieuze gemeenschappen in de stad. Enkele kilometers buiten Gouda ligt het klooster Stein, dat zijn bestaan ook in de stad begonnen is. In de loop van de 15e eeuw zou dit aantal nog langzaam oplopen tot elf. Maar deze latere uitbreiding doet niets af aan het feit dat voor de totstandkoming van het Goudse kloosterbestand de decennia rondom het jaar 1400 beslissend zijn geweest. 1
2
3
4
Deze feiten zijn bekend. Ze zijn door Johannes Taal in zijn uit 1960 daterende dissertatie uiteengezet. De reden waarom op dit onderwerp nog eens wordt teruggekomen, is gelegen in de interpretatie die Taal van de opkomst van de Goudse kloosters heeft gegeven. Hij plaatste deze ontwikkeling resoluut in het kader van de Moderne Devotie, de vroomheidsbeweging in de Lage Landen die uitging van het optreden van Geert Grote van Deventer (gestorven 1384). Economische factoren ter verklaring werden door Taal gewogen en te licht bevonden. Zoals bekend heeft hij op dit punt kritiek gekregen. Maar dat wil niet zeggen dat het pleit al is beslecht ten nadele van de spirituele verklaring die Taal aanhing. In deze studie zal de betekenis van de Moderne Devotie voor de vroegste Goudse kloostergeschiedenis opnieuw onder de loep worden genomen. Rondom het Margarethaklooster en het Regulierenconvent (Emmaüs in het land van Stein) tekent zich in die vroege jaren een patroon van connecties af, dat inderdaad naar de leidende figuren van de Moderne Devotie wijst, juist zoals Taal al heeft vermoed. De geschiedenis van de andere zusterhuizen is nauw met die van het Margarethaklooster verbonden. Voor een evenwichtige beoordeling van de invloeden die op de Goudse kloosterstichtingen hebben ingewerkt, moet ook aandacht worden besteed aan de rol van personen en instanties in Gouda zelf. 5
6
1 2 3 4
5 6
Algemeen Rijksarchief D e n H a a g ( A R A ) , Archief Graven van Blois ( G B ) , inv. 108 (rentmeestersrekening 1380-1381), f. 80. A R A , G B , inv. 108, f. 79v. Streekarchief Hollands M i d d e n te G o u d a ( S t r A H M ) , A r c h i e f Weeshuis, inv. 21 (Heilige Geestmeestersboek), f. 41-41v. Stein moet als een voluit Gouds klooster worden beschouwd: K . G o u d r i a a n , ' H e t elfde klooster. O v e r een handschrift afkomstig uit het convent Emaus in het L a n d van Stein' in: N . D . B . Habermehl e.a. (ed.), In de stad van die Goude (Delft 1992) 87-122. Johannes Taal, De Goudse kloosters in de middeleeuwen (diss. Nijmegen; Hilversum 1960). D . E . H . de Boer, Graaf en grafiek (Leiden 1978) 280. A a n het slot van deze bijdrage kom ik op dit debat terug.
119
Gouda en de Moderne Devotie
A f b . 1.
P l a t t e g r o n d v a n G o u d a d o o r J a c o b v a n D e v e n t e r g e t e k e n d i n het m i d d e n v a n de 16e eeuw.
1. M i n d e r b r o e d e r k l o o s t e r ; 2. K l o o s t e r d e r C o l l a t i e b r o e d e r s ; 3. M a r g a r e t h a k l o o s t e r ; 4. C a t h a r i n a k l o o s t e r ; 5. C e l l e b r o e d e r s k l o o s t e r ; 6. C l a r i s s e n k l o o s t e r ; 7. A g n i e t e n k l o o s t e r ; 8. M a r i a - M a g d a l e n a klooster; 9. M a r i a k l o o s t e r ; 10. R e g u l i e r e n k l o o s t e r (tot 1551 B r i g i t t e n k l o o s t e r ) ; 11. B a r b a r a k a p e l , -gasth u i s , e n -klooster. U i t : J . T a a l , De Goudse kloosters in de Middeleeuwen
120
(diss. N i j m e g e n ; H i l v e r s u m 1960).
G o u d a en de M o d e r n e Devotie
M a a r de o n t l u i k i n g van het kloosterleven i n deze stad was slechts é é n aspect van een breed godsdienstig reveil dat zich ook op andere terreinen uitte. D i e o p l e v i n g deed zich bovendien tegelijkertijd ook i n andere H o l l a n d s steden voor. H e t geval G o u d a is dus niet meer d a n een casestudy b i n n e n een algemeen verschijnsel. H e t geven van een v e r k l a r i n g voor dit H o l l a n d s e reveil van 1380 en volgende j a r e n is bij de huidige stand v a n het onderzoek n o g niet goed mogelijk. E e n p o g i n g o m het probleem duidelijk te formuleren kan alvast worden gewaagd. Achtereenvolgens k o m e n dus aan de orde: de verbindingen van de G o u d s e kloosters met personen en instellingen i n de sfeer van de M o d e r n e Devotie, de lokale omstandigheden bij de vroege G o u d s e kloostergeschiedenis en het algemeen godsdienstig reveil op de achtergrond.
Chronologie van de kloosterstichtingen H e t is niet de bedoeling van dit artikel gedetailleerd i n te gaan op de chronologie van de oudste G o u d s e kloosters: dat wordt elders gedaan. In een halve eeuw tijd signaleren we vier kloosterstichtingen die met de M o d e r n e Devotie i n verband k u n n e n worden gebracht. D e voorgeschiedenis van het Margarethaklooster reikt terug tot 1386. D e bewoners van dit convent leefden als Zusters des G e m e n e n Levens tot 1399, werden toen tertiarissen, lieten zich i n 1412 'besluiten' zodat ze het klooster niet meer mochten verlaten, en n a m e n i n 1423 de Augustijnerregel aan. 'IJver voor een volmaakter leven' deed hen deze opeenvolgende stappen zetten. I n het voorjaar van 1424 sloot Sint M a r g a r e t h a zich aan bij het nieuw gestichte kapittel van de R e g u l i e r e n van D e n H e m bij Schoonhoven, Sint H i e r o n y m u s d a l i n Delft en E m m a ü s i n het L a n d van Stein, het latere kapittel van S i o n . 7
8
9
Broeders des G e m e n e n Levens worden voor het eerst gesignaleerd i n 1398. I n dat j a a r stelt de G o u d s e magistraat nieuwe accijnzen vast op i n de stad geconsumeerd bier. Tot de vrijgestelden behoren onder anderen de 'broeders' en de 'begaven': de meest waarschijnlijke interpretatie is dat met de 'broeders' de Cellebroeders zijn bedoeld en dat voor 'begaven' 'begar(d)en' moet worden gelezen, als a a n d u i d i n g voor de Broeders des G e m e n e n L e v e n s . O p een onbekend tijdstip nemen ook zij de derde regel van Franciscus aan, en i n 1419 verhuizen ze naar het L a n d van Stein, bij welke gelegenheid ze tot de regel van A u g u s t i n u s overgaan. V i a de schenking van heer D i r k Florisz van 1425 is de geschiedenis v a n deze broeders bovendien verbonden met die van de later i n G o u d a gevestigde C o l l a t i e b r o e d e r s . I n 1419 blijken n o g twee andere zusterconventen te bestaan. I n een door de magistraat vastgestelde keur voor de linnenwevers komt de b e p a l i n g voor dat de 'susteren op die V i v e r ' niet meer d a n vier linnentouwen i n w e r k i n g mogen hebben en de 'arme susteren' niet meer dan d r i e . D e 'arme susteren' bewonen een klooster direct ten z u i d e n van het Margarethaconvent. Z e nemen kort n a het Margarethaklooster eveneens de regel v a n A u g u s t i n u s aan, en omstreeks 10
11
12
7 8
K . G o u d r i a a n , ' D e vroegste kloosterstichtingen in Gouda', in de loop van 1995 te verschijnen. K r o n i e k van Sint Margaretha i n het oudste cartularium van dit klooster, S t r A H M , Archief kloosters, inv. 95, f. 5 (hierna kortweg: K r o n i e k ) . Vergelijk E . Y p m a O E S A , Het generaal kapittel van Sion. Zijn oorsprong, ontwikkeling en inrichting (Nijmegen en Utrecht 1949) passim. 9 Y p m a , Generaal kapittel, 38. 10 S t r A H M , O u d Archief stad G o u d a ( O A ) , inv. 288 (Eerste verhuurboek), f. 62; L . M . R o l l i n Couquerque en A . M e e r k a m p van Embden, Rechtsbronnen der stad Gouda, Werken O V R 2e reeks 18 (Den H a a g 1917) 24. 11 Voor deze schenking zie hierna i n de tekst. 12 S t r A H M , O A , inv. 288, f. 93.
121
Gouda en de Moderne Devotie
1428 verhuist het belangrijkste deel van hen naar een lokatie aan de Gouwe: het Mariaklooster. De bewoners van het huis 'ten Viver' waren en bleven tertiarissen; in 1422 lieten ze zich besluiten. Op een onbekend later tijdstip verhuisden ze naar het Rosendael, waar het convent voortaan als Zuster-Idaklooster of Catharina (-en Elisabethjklooster bekend stond. Behalve deze vier kloosters gaat het bestaan van nog twee mannenkloosters tot deze halve eeuw terug. Goed gedocumenteerd is de sinds 1416 voorbereide en in 1418/9 geëffectueerde vestiging van de Minderbroeders. De Cellebroeders of Alexianen vestigden zich in 1395 in een huis dat hun door een particulier ter beschikking werd gesteld. In deze studie komen de Cellebroeders en de Minderbroeders alleen zijdelings in het blikveld. Vergeleken met de dissertatie van Taal vertoont deze reconstructie enkele nieuwe trekken. De Broeders des Gemenen Levens worden vroeger gesignaleerd dan Taal dacht. Op de identiteit en vroege geschiedenis van de na Sint Margaretha ontstane vrouwenkloosters is nieuw licht gevallen: vooral het profiel van het huis 'ten Viver' kan iets duidelijker worden getekend. 13
14
15
Verbindingen met Amersfoort en Utrecht Voor zijn vermoeden dat - zoals zoveel Hollandse kloosters rond 1400 - ook de Goudse in hun ontstaan door de Moderne Devotie zijn geïnspireerd, voert Taal algemene overwegingen aan. Een directe relatie kan hij niet aantonen, afgezien van het contact dat het Margarethaklooster met het Caeciliaconvent in Utrecht had, waarover hierna meer. Doorslaggevend zou de prediking van Geert Grote zijn geweest. Als levend bewijs voor het succes daarvan in Gouda noemt hij, behalve Machteld Cosijns, de stichteres van het Margarethaklooster, met name Hendrik Voppenz van Gouda en Wermbold van Buscop. Aan de historiciteit van de prediking van Geert Grote in Gouda en in andere Hollandse steden behoeft niet te worden getwijfeld. Wel is het merkwaardig dat de herinnering daaraan in de Goudse overlevering niet is bewaard. Op de meest voor de hand liggende plaats, de kroniek van het Margarethaklooster, wordt Geert Grote niet genoemd. In de voorgeschiedenis van het klooster, zoals deze geschetst wordt in de kroniek, loopt de lijn rechtstreeks van Sint Franciscus naar Machteld Cosijns. Iets dergelijks doet zich ook voor in de kroniek van het Sint Aagtenklooster te Delft. Hoewel bekend is dat Geert Grote ook daar heeft gepredikt, kent de Delftse kroniek de verdienste van de stichting van dit oudste Delftse vrouwen16
17
18
13 Voor de Minderbroeders zie: D . van H e e l , De Minderbroeders te Gouda, 2 d l n (Gouda 1948); Taal, Goudse kloosters, passim, vooral 28-33; F . A . H . van den H o m b e r g h , ' B r u g m a n en de brede weg. De invoering der observantie te G o u d a nader bekeken', Franciscana 41 (1986) 99-120. 14 Schenkingsoorkonde 27 mei 1395 (notarieel afschrift), S t r A H M , Archief kloosters, inv. 1 (regest 162). Tekst afgedrukt bij Taal, Goudse kloosters, 119-200. 15 Taal, Goudse kloosters, 50, kent aan nog een zevende klooster een hoge ouderdom toe, dat van Sint C l a r a . M a a r zijn datering van de stichting daarvan op 1429 berust op onjuiste interpretatie van het bewijsmateriaal; zie het in noot 7 aangehaalde artikel. 16 Taal, Goudse kloosters, 19-21. 17 Thomas a Kempis, 'Dialogus noviciorum' cap. 15 in: M . J . Pohl, Opera omnia V I I (Freiburg i.Br. 1922) 75-76; Petrus H o r n : W . J . Kühler, ' D e ' V i t a magistri G e r a r d i M a g n i ' van Petrus Horn', Nederlandsch Archief voor Kerkgeschiedenis (NAKG) n.s. 6 (1909) 325-370, hieruit 347. 18 O o k gesignaleerd door Taal, Goudse kloosters, 20-21. 122
Gouda en de Moderne Devotie
19
klooster uitsluitend toe aan Jacob Jan, de vice-cureit van de Oude Kerk. Hebben deze kroniekschrijvers, bewust of onbewust, vooral het lokale aandeel in de kloosterstichtingen willen benadrukken? Van de Goudse discipelen van Geert Grote sloot Hendrik Voppenz zich te Deventer persoonlijk bij Grote aan. Vandaar werd hij naar Zwolle gestuurd, waar hij naam zou maken als inspirerend zielzorger van de ter plaatse gestichte zusterhuizen. Als schakel tussen de kerngroep van de Moderne Devotie en de Goudse kloosters kan Hendrik Voppenz echter niet worden beschouwd. Incidenteel wordt hij nog in Holland gesignaleerd, maar van directe bemoeienis met de Goudse kloosterstichtingen is niets gebleken. Wermbold van Buscop, de 'apostel van Holland', was geboren in Boskoop bij Gouda. Daar kan hij Geert Grote wel hebben gehoord. Maar volgens zijn eigen zeggen vond zijn bekering al plaats omstreeks 1364, dus nog vóór de prediking van Grote. Na diverse omzwervingen kwam hij in Utrecht terecht, waar hij het Caeciliaconvent stichtte. Met Florens Radewijnsz, de opvolger van Geert Grote in Deventer, knoopte hij innige vriendschapsbanden aan en bezoeken van de twee over en weer zijn gedocumenteerd. Vanuit zijn Utrechtse hoofdkwartier richtte Wermbold verschillende vrouwenkloosters op, zowel in het Sticht als in Holland. Behalve zijn ontmoeting met Lidwina van Schiedam is vooral zijn bemoeienis met het Sint Aagtenklooster in Delft bekend geworden. Hoewel Wermbolds jeugd zich in de omgeving van Gouda heeft afgespeeld en zijn latere belangstelling voor Holland vaststaat, wordt hij in de Goudse archieven niet genoemd. 20
21
22
23
24
De directe invloed van de stichter van de Moderne Devotie in Gouda onttrekt zich dus aan onze waarneming. Twee gegevens, beide betrekking hebbend op het cruciale jaar 1399, bewijzen echter dat ook in de Goudse kloosters de invloed van de Moderne Devotie richtinggevend is geweest. Het eerste gegeven betreft de oprichtingsvergadering van het Utrechts kapittel, het verbond van tertianen- en tertiarissenkloosters in het bisdom Utrecht. Die oprichting vond omstreeks Pasen 1399 te Amersfoort plaats. Behalve de gastheer, Willem Hendriksz, waren aanwezig 'heer Wermbold to Utrecht, heer Gysbert to Amsterdam, heer Hugo to Haerlem, heer Pauwels to Medenblick, heer Harman ter Goude ende sommige andere paters'. We herkennen hier dus Wermbold van Buscop, Gijsbert D o u , Hugo Goudsmit en Paulus Alberti 25
26
19 N . C . K i s t , ' D e oorsprong en opkomst van het S. Aagte-klooster te Delft', NAKG 2 (1854) 377-399, hieruit 381. Ik weet niet of dit toeval is. Twee vergelijkbare Stichtse kronieken maken wel melding van Geert Grote: de kroniek van het Sint Nicolaasklooster te Utrecht, i n P.J. Vermeulen, Tijdschrift voor oudheden etc. van Utrecht 4 (1852) 71-100, hieruit 75vv; de kroniek van Sint Agnes te Amersfoort, i n J . H . P . Kemperink, 'Johan van Ingen: Geschiedenissen', Archief voor de geschiedenis van het Aartsbisdom Utrecht (AAU) 74 (1956) 1-155, hieruit 25. 20 Zie vooral Jacobus Traiecti alias de Voecht, Narratio de inchoatione domus clericorum in Zwollis, ed. M . Schoengen (Amsterdam 1908, Werken Historisch Genootschap, 3e serie nr 13) lxvi-lxxi en 13-17. 21 Toekenning van voorrechten door de pastoor van de O. L . V . kerk aan het klooster van M a r i a Magdalena, Gemeentearchief ( G A ) L e i d e n , Archief Kloosters (inventaris Overvoorde), regest 159 (29 mei 1402). 22 Zo zou G e r a r d Zerbolt van Zutphen hem hebben genoemd: R u d o l f D i e r van M u i d e n , in: G . Dumbar, Analecta seu vetera aliquot scripta inedita I (Deventer 1719) 30. 23 L i d w i n a : L u d o Jongen en Cees Schotel, Het leven van Liedewij, de maagd van Schiedam (Schiedam 1989)35. Delft: K i s t , ' D e oorsprong', 389-391. 24 Taal, Goudse kloosters, 20. 25 De kroniek van het Sint Agnesklooster te Amersfoort bevat een verslag van deze bijeenkomst: Kemperink, 'Johan van Ingen', 29. 26 O v e r deze sleutelfiguur bij vele Amsterdamse kloosterstichtingen rond 1400 bereidt Loes Fruijt een doctoraalscriptie voor.
123
G o u d a en de M o d e r n e Devotie
2 7
(Pouwels Albertsz): bekende voorlieden van de M o d e r n e Devotie i n H o l l a n d . M a a r wie was heer H a r m a n ter G o u d e ? Z i j n aanwezigheid i n Amersfoort is ook door V a n H e e l gesignaleerd. D e z e meende dat van een verschrijving sprake was en dat H e n d r i k V o p p e n z is bed o e l d . D e tekst van het kroniekje noemt alle aanwezigen echter met h u n standplaats: voor H e n d r i k V o p p e n z was dat Zwolle. Z o u V a n H e e l gelijk hebben, d a n verwachtte m e n ' H a r m a n / H e n d r i k van der Goude', niet 'ter Goude'. W e moeten dus i n G o u d a i e m a n d zoeken die aan deze beschrijving voldoet. 28
Z o i e m a n d is inderdaad te v i n d e n . D e derde p r i o r van het klooster E m m a ü s i n het L a n d van Stein was H e r m a n J a n s z . W e zien h e m i n die hoedanigheid slechts twee m a a l optreden. I n de w i n t e r van 1431 wordt hij aangesteld als é é n v a n de visitatoren van het n i e u w gestichte klooster M a r i ë n p o e l onder L e i d e r d o r p . O p 20 a p r i l van datzelfde j a a r is hij aanwezig wanneer de kloosters van het kapittel van S i o n h u n samenwerking v e r n i e u w e n . H e r m a n J a n s z overlijdt op 9 februari 1439 n a een ziekte v a n d r i e j a a r . N u lijkt de tijdsruimte tussen het eenmalig optreden van heer H e r m a n ter G o u d e i n 1399 en de twee interventies van H e r m a n J a n s z i n 1431 wel erg groot o m de twee te k u n n e n gelijkstellen. D i t tijdsverloop wordt echter overbrugd, niet alleen door het gegeven dat H e r m a n J a n s z als opvolger v a n D i r k van der A e r het prioraat uiterlijk reeds i n 1424 moet hebben aanvaard, m a a r tevens door zijn optreden i n een oorkonde van 20 februari 1414. H e r m a n n u s J o h a n n i s wordt daar, samen met onder anderen Johannes de G a l e n c o e p en W i l h e l m u s C l i n c k a e r t , genoemd als getuige i n een te U t r e c h t opgemaakte n o t a r i ë l e acte. H i e r i n wordt de b u l getransumeerd waarmee paus Nicolaas I V i n 1289 toestemming had gegeven tot de stichting van de orde van penitentie (de derde regel van Franciscus). W e treffen H e r m a n J a n s z dus aan i n het gezelschap van enkele kopstukken van het Utrechtse kapittel. 29
30
31
32
Voegt m e n al deze gegevens bijeen, d a n resulteert daaruit de volgende c a r r i è r e van H e r m a n J a n s z : I n 1399 vertegenwoordigde hij de G o u d s e 'broeders' tijdens de vergadering te Amersfoort waarop de derde regel i n de k r i n g van de devoten van het b i s d o m U t r e c h t werd g e ï n t r o d u c e e r d . In 1414 was hij n o g steeds betrokken bij het Utrechts kapittel, wellicht als minister van de G o u d s e broeders i n de Spieringstraat. B i j de overgang van deze broeders naar de A u g u s t i j n e r regel werd hij eerst enige tijd naar de achtergrond verwezen. M a a r n a de twee kortstondige prioraten van J a c o b Gerritsz en D i r k van der A e r n a m hij i n 1424 de l e i d i n g van het convent (weer?) op zich. I n ieder geval herkennen we i n h e m een figuur die,
27 Vergelijk de opsomming in de rede van Johannes Vos, prior van Windesheim: Johannes Busch, Chronicon Windeshemense, in: K . Grube, Des Augustinerpropstes Johannes Busch 'Chronicon Windeshemense' und 'Liher de reformatione monasteriorum' (Halle 1886)49; en die in het visioen van Hendrik Mande: Busch, Chronicon Windeshemense, 128. 28 Van Heel, 'De tertiarissen van het Utrechtsche kapittel', AA U63 (1939) 1-382, hieruit 9: Henricus Goude. Gevolgd door R . R . Post, TheModern Devotion. Confrontation with Reformatwn andHumanism (Leiden 1968) 270-272. 29 Stichtingsoorkonde 2 februari 1431, G A Leiden, Archief kloosters, regest 512. Zijn zegel is aan deze oorkonde bewaard: zie D. van Heel, 'De reguliere kanunniken van het klooster Emmaus in het land van Stein', Bijdragen Bisdom Haarlem (BBH) 62 (1953) 32-69, hieruit 63. 30 Meerdere exemplaren van de desbetreffende oorkonde bewaard: Streekarchief Krimpenerwaard te Schoonhoven (StrAK), Archief Den Hem, inv. 5; A R A , Archief Delftse Statenkloosters, regest 35-36; G A Leiden, Kloosters, regest 520. Editie: C.C.J. Lans, Convent van de regulieren in de Hem buiten Schoonhoven (Den Haag 1990) nr 118. 31 Blijkens het necrologium van Stein, Goudse Librije hs. 932, gepubliceerd door D. van Heel, 'Dodenlijst van de Regulieren uit het klooster Emaus te Steyn', Bijdragen Oudheidkundige Kring 'die Goude' (OKG) 6 (1949) 96-117, hieruit 99. De eerste prior van Stein wasjacobus Gyrardi (Jacob Gerritsz); hij stierf volgens het necrologium op 16 maart 1443 (101). Van Heel, 'De reguliere kanunniken', 64, houdt Herman Jansz voor de tweede prior en Dirk van der Aer voor de derde; het necrologium noemt Herman Jansz echter expliciet 'tercii'. Correct bij I. Walvis, Beschryving der stad Gouda II (Gouda en Leiden 1717) 136. 32 Tekst afgedrukt bij Van Heel, 'De tertiarissen', 237. 124
Gouda en de Moderne Devotie
hoewel op het Utrechtse niveau weinig op de voorgrond tredend, toch de verbinding tussen zijn stad Gouda en de kerngroep van de devoten heeft weten te onderhouden. De tweede aanwijzing voor direct contact tussen de Goudse kloosterstichters en de M o derne Devotie heeft eveneens betrekking op het jaar 1399. Op 13 september laten Machteld Cosijns en twee van haar metgezellinnen notarieel een aantal beschikkingen vastleggen met betrekking tot het zusterhuis dat ze bewonen. Er worden goederen aan het convent overgedragen met de bedoeling in de kapel de eredienst te starten. Tevens vragen de zusters de bisschop het huis tot een klooster te maken en daaraan de kerkelijke vrijheden te verlenen. De acte wordt opgesteld bij het altaar in de kapel van Sint Caecilia te Utrecht, en reeds Taal merkte op dat dit duidt op bemoeienis van Wermbold van Buscop. Inderdaad mogen we wel aannemen dat de drie vrouwen, die hier voor het eerst tertiarissen worden genoemd, hun professie kort voor de opstelling van de oorkonde hebben gedaan, mogelijk op dezelfde dagen eveneens in het Caeciliaklooster. Deze professie vloeide ongetwijfeld voort uit het eerder dat jaar door de devoten te Amersfoort genomen besluit tot aanneming van de derde regel. 33
Deze conclusies worden nog versterkt door de identiteit van de personen die bij de beoorkonding betrokken zijn - dit aspect is aan Taal ontgaan. De volgende getuigen worden genoemd: 1. Heer Symon Theodorici, prior van het Regulierenklooster van Sint Jan Evangelist bij Amsterdam. De oprichting van dit klooster, aangevat in 1391 en voltooid in 1396, was vooral het werk geweest van Gijsbert Dou, de biechtvader van Geert Grote. We zijn hem reeds als deelnemer aan het congres te Amersfoort van Pasen 1399 tegengekomen. Het Amsterdamse klooster zou zich kort na 1400 bij de congregatie van Windesheim aansluiten. 2. Heer Henricus de Zelle, prior van de Regulieren van Sint Agnes in Korsendonc in het bisdom Kamerijk. Korsendonc behoorde tot het kapittel van Groenendael, een groep van zeven in Brabant gelegen kloosters die zich eveneens op de Moderne Devotie oriënteerden en in 1413 aansluiting bij Windesheim zochten. Henricus de Zelle was één van de drijvende krachten achter deze aansluiting. 3. De priester Paulus Alberti. Hij was de geestelijke vader van de Moderne Devotie te Medemblik en eveneens aanwezig op de conferentie te Amersfoort. 4. De priester Wilhelmus Alardi. In hem herkennen we één van de getuigen in een ten huize van Gijsbert Dou te Amsterdam opgemaakte oorkonde ten behoeve van het Sint Margarethaconvent te Leiden. 5. Een verder onbekende Utrechtse poorter, Franco Vroede. De interessantste betrokkene bij de oorkonde van 13 september 1399 is de notaris: Willem Hendriksz. Hij is dezelfde als de gastheer van de Amersfoortse conferentie eerder dat jaar. De bronnen doen hem kennen als een geleerd man, die betrokken raakte bij de stichting van 34
35
36
37
38
33 34 35 36
Taal, Goudse kloosters, 21. Zie W . K o h l E . Persoons en A . G . Weiier, Monasticon Windeshemense III (Brussel 1980) 99-119, vooral 112vv. H e t prioraat van Simon Dirksz is niet van elders bekend; zie Monasticon Windeshemense, 118. Post, Modern Deuotion, 300. F. Prims, ' D e kloosterslot-beweging i n Brabant i n de X V d e eeuw', Med. Kon. VI. Ac. van Wet., Lelt. en Schone Kunsten, Klasse der Lett. V I , (Antwerpen en Utrecht 1944) 16. C . van der Wansem S C J , Het ontstaan en de geschiedenis van de Broederschap van het Gemene Leven tot 1400 (Leuven 1958) 129. Voor H e n r i cus de Zelle: Monasticon Windeshemense I (Brussel 1976) 62, 80. 37 Zie hiervoor bij noot 27. 38 G A Leiden, Archief kloosters, regest 159 (29 mei 1402).
125
G o u d a en de M o d e r n e Devotie
het fraterconvent achter het Sint Pietersgasthuis te Amersfoort, de voorloper v a n het latere W i n d e s h e i m s e klooster A n d r i e s k a m p . Bij de a a n n e m i n g van de derde regel van Franciscus door de broeder- en zusterhuizen van het b i s d o m U t r e c h t speelde hij een hoofdrol. H i j werd d a n ook de eerste minister-generaal van het Utrechts kapittel. D a t hij ten behoeve van de G o u d s e zusters als notaris optrad is m i n d e r v r e e m d dan het eerst l i j k t . We zien h e m bij tenminste twee eerdere gelegenheden op dezelfde wijze zijn geleerdheid i n dienst stellen van de devotiebeweging. 39
40
41
W e r m b o l d van Buscop zelf k o m e n we i n de op G o u d a betrekking hebbende gegevens nergens tegen. M a a r zijn afwezigheid wordt meer d a n goed gemaakt door het n u bloot gelegde optreden v a n de G o u d s e devoten H e r m a n J a n s z en M a c h t e l d Cosijns cum suis. Wanneer het oudste G o u d s e klooster, dat van Sint M a r g a r e t h a , de belangrijke stap naar de aanvaarding van een regel zet, doet het dit als onderdeel van é é n van de hoofdstromen b i n n e n de devotiebeweging i n ons l a n d en i n n a u w overleg met het 'hoofdkwartier' van die stroming.
Schoonhovense invloed V a n de o n t w i k k e l i n g e n die z i c h i n de j a r e n r o n d 1420 aftekenden - de besluiting van enkele h u i z e n van de derde Franciscaanse orde en de introductie van de A u g u s t i j n e r regel i n andere conventen - k a n hetzelfde worden gezegd. 42
O p 22 november 1422 belastte bisschop Frederik van B l a n k e n h e i m J o h a n n e s de G a l e n coep en T i d e m a n B r a e m met de besluiting van de zusterhuizen i n de G o u d s e Spieringstraat. J a n van Galencoep hebben we leren kennen als getuige met W i l l e m C l i n c k a e r t en H e r m a n J a n s z i n de notarisoorkonde van 1414. H i j was professor i n de theologie en k a n u n nik van het kapittel van O u d m u n s t e r te U t r e c h t . I n 1413 werd hij door de zusters van het Utrechtse Caeciliaklooster tot rector gekozen als opvolger van W e r m b o l d v a n Buscop. E n k e le j a r e n later woonde hij het concilie van K o n s t a n z b i j . M i s s c h i e n speelde hij daar een r o l i n de verdediging van de M o d e r n e Devotie tegen de aanklacht door de d o m i n i c a a n M a t theus G r a b o w . T i d e m a n B r a e m komt voor het eerst i n de b r o n n e n voor i n 1406. H i j fungeert d a n als getuige i n een oorkonde w a a r i n de h e r n i e u w i n g van de professie door vier zus43
44
4 5
46
39 De overlevering rondom W i l l e m Hendriksz is verward. D e voornaamste bron is weer het kroniekje van het Amersfoortse Sint Agnesklooster, AAUli (1956) vooral 26-30. Post, Modern Devotion, haalt steeds W i l l e m H e n driksz en W i l l e m Clinckaert van Schoonhoven door elkaar. 40 D e titel 'clericus' die W i l l e m H e n d r i k s z i n de oorkonden draagt is niet i n tegenspraak met het feit dat hij op het moment van beoorkonding reeds de priesterwijding heeft ontvangen. M e t dank aan drs Alphons van den Bichelaer. 41 Getuigenis van enkele broeders ten overstaan van notaris W i l l e m H e n d r i k s z over de rechtgelovigheid van de broeders te Deventer 19 maart 1395: tekst bij Schoengen, Narratio, 499; zie V a n der Wansem, Broederschap, 93; Post, Modern Devotion, 276vv. Oorkonde van W i l l e m H e n d r i k s z als notaris i n het klooster Windesheim ten behoeve van het Heer-Florenshuis te Deventer: G . Dumbar, Het kerkelijk en wereltlijk Deventer I (Deventer 1732) 608-609; ook afgedrukt bij V a n der Wansem, Broederschap, 190-192. 42 V a n de invloed van Schoonhoven op de ontwikkelingen te G o u d a was reeds V a n H e e l zich bewust: ' H e t Sint Margareta klooster te Gouda', OKG 6 (1949) 55-95, hieruit 63; en ' D e reguliere kanunniken', 33. 43 S. M u l l e r Fzn, Regesten van het archief van de bisschoppen van Utrecht II (Utrecht 1918) nr 2312; Taal, Goudse kloosters, 8 noot 27. 44 K a n u n n i k van Oudmunster: zie bijvoorbeeld S t r A K , Archief D e n H e m , inv. 3 f. 27-28v = Lans nr 91 (24 januari 1420). 45 Vermeulen, Tijdschrift oudheden Utrecht 4 (1852) 80. 46 Voor deze aanklacht zie Post, Modern Devotion, 289. 126
Gouda en de Moderne Devotie
ters van het Amsterdamse Margarethaklooster ten overstaan van Willem Clinckaert als minister-generaal van de derde orde wordt vastgelegd. In 1424 wordt hijzelf minister-generaal. Daarvoor en daarna zien we hem optreden als biechtvader van verschillende Amsterdamse tertiarissenkloosters: Sint Clara (1416), Sint Maria (1417) en Sint Barbara (1431). In opdracht van de bisschop gaven Galencoep en Braem samen ook elders leiding aan de plechtigheid waarmee tertiarissenkloosters werden besloten, bijvoorbeeld in de Utrechtse conventen van Sint Agnes en Sint Nicolaas. Deze beide kloosters kregen het slot in een gezamenlijk officium in het jaar 1422. Tijdstip en vorm van de plechtigheid - voor de zusters van meerdere kloosters tegelijk - geven een goede parallel voor wat zich in Gouda afspeelde. Besluiting was één van de manieren waarop de vaker geconstateerde neiging tot aanvaarding van een steeds strenger regime in de derde-orde kloosters van het bisdom Utrecht tot uiting kwam. Een andere veel voorkomende stap was de overgang naar de regel van Augustinus, en ook hier volgde Gouda de algemene lijn. Op 11 oktober 1423 namen de zusters van Sint Margaretha de leefwijze van kanunnikessen van Augustinus aan. Ze deden dit op instigatie van de moeder-overste Machteld Cosijns en van de rector, Theodericus de Aer (Dirk van der Aer). Omtrent het verleden van deze eerste bij naam bekende rector van het klooster tastte Taal in het duister. Zijn identiteit kan echter wel worden achterhaald. De eerste maal dat Dirk in de bronnen opduikt, is dat niet in Gouda maar in Schoonhoven. In een kroniekje van het klooster Den Hem wordt hij genoemd als priester en ingezetene van dat convent en als één van de metgezellen van de overste Willem Clinckaert, die met hem de penitentieorde van Franciscus aannamen. Het kroniekje plaatst deze gebeurtenis in 1414, in werkelijkheid moet zij al in 1407 hebben plaatsgevonden. 47
48
49
50
51
52
53
54
De verbinding die er aldus blijkt te hebben bestaan tussen het Margarethaklooster in Gouda en het klooster Den Hem is zeer verhelderend. Den Hem was de residentie van Willem Clinckaert, of Willem van Schoonhoven, één van die markante figuren waaraan de vroege geschiedenis van de Moderne Devotie zo rijk is. Hij was een generatie jonger dan Wermbold van Buscop, Gijsbert Dou en Willem Hendriksz, maar hij had Florens Radewijnsz nog van nabij meegemaakt. Eerst speelde hij een grote rol in het kapittel van Utrecht: als minister-generaal volgde hij in 1404 Willem Hendriksz op. Omstreeks deze periode vestigde hij zich in het noodlijdende klooster Den Hem nabij zijn vaderstad Schoonhoven. Door zijn ingrijpen kwam deze stichting tot grote bloei en nam ze eveneens de derde 55
56
47 L H . van Eeghen, Vrouwenkloosters en Begijnhof in Amsterdam van de 14e tot het eind der 16e eeuw (Amsterdam 1941) 202. 48 V a n Heel, ' D e tertiarissen', 313: T i d e m a n Braem als minister-generaal vermeld in de jaren 1424-1425 en in de jaren 1437-1441. Vergelijk ook B. A . Vermaseren, Het klooster 'Sancta Maria in Monte Sion' tussen Delft en Rijswijk 1433-1574 (Pijnacker 1981) 27 met noot 49. 49 V a n Eeghen, Vrouwenkloosters, 98, 142, 212. 50 K r o n i e k Sint Nicolaas: Vermeulen, Tijdschrift oudheden Utrecht, 82. Vergelijk de generalisatie van V a n H e e l , 'De tertiarissen', 13 en voor Galencoep nog V a n Eeghen, Vrouwenkloosters, 245 (besluiting van de Nieuwe N o n n e n in 1419). 51 Y p m a , Generaal kapittel, 8-9. 52 K r o n i e k f. 5. 53 Taal, Goudse kloosters, 72. 54 Dit kroniekje staat achterin het kaartboek van het klooster D e n H e m : G A Gorinchem, O u d Archief, inv. 3158. Zie K . G o u d r i a a n , ' E e n kroniekje van Sint-Michiel-in-den-Hem', te verschijnen 1995 in een speciaal nummer van Historische Encyclopedie Krimpenerwaard. 55 Kroniekje van Sint Agnes te Amersfoort, AAU 74 (1956) 28. E e n biografische schets van W i l l e m Clinckaert verschijnt eveneens in de Historische Encyclopedie Krimpenerwaard. 56 Vermaseren, Sion, 27.
127
Gouda en de Moderne Devotie
regel aan. In 1418 nam Clinckaert echter het initiatief tot de overgang naar de regel van Augustinus, samen met Pieter Gerritsz, biechtvader van Sint Barbara te Delft. De eerste kloosters die dit persoonlijk initiatief van Clinckaert volgden, waren Den Hem (tussen 4 november 1418 en 13 april 1419) en Sint Hieronymusdal te Delft. Weldra werden ze gevolgd door de Goudse broeders van het klooster Stein. Hiermee was de ontwikkeling ingezet die zou leiden tot de vorming van het kapittel van Sion. Men kan zonder overdrijving stellen dat in de beginfase Willem Clinckaert de stuwende kracht achter deze beweging was, en 'zijn' klooster Den Hem het hoofdkwartier. Bij tenminste één gelegenheid zou hij zich ook direct met Goudse zaken bemoeien: als prior van Den Hem was Clinckaert in 1425 betrokken bij de overdracht van het huis van Dirk Florensz in de Spieringstraat aan het kapittel van Sion in wording. 57
58
59
Het is dus allerminst toevallig dat we een assistent van Clinckaert ontmoeten als degene die het Goudse Margarethaklooster overreedde om de regel van Augustinus aan te nemen. De logische volgende stap, aansluiting van dit vrouwenklooster bij het kapittel van de Regulieren van Den Hem, Delft en Stein, werd dan ook vrijwel onmiddellijk gezet, op 24 februari 1424.60 r)[ k van der Aer heeft echter in dezelfde tijd nog een rol in het Goudse gespeeld: die van prior van het klooster Stein. We vernemen daarvan slechts op één plaats. In een oorkonde van 20 april 1436 verklaart een zekere Gerrit Jacobsz dat, toen hij nog schout van Stein was, Dirk van der Aer als prior van de Regulieren in het land van Stein een schenking van negen morgen land aldaar had aanvaard. Wanneer dat prioraat zich heeft voorgedaan wordt niet vermeld, alleen dat het al enige tijd geleden was. Nu vermeldt de kroniek van het Margarethaklooster (f. 5) dat Dirk van der Aer in 1424 overleed. Zijn prioraat ging dus in ieder geval vooraf aan dat van Herman Jansz, die in 1431 prior was. Het necrologium van Stein noemt uitdrukkelijk Jacob Gerritsz als eerste prior. Dirk van der Aer is hem dan opgevolgd. Hoogstwaarschijnlijk betekent dit dat zijn kortstondige prioraat van Stein samenviel met zijn rectoraat in de Spieringstraat. r
61
62
63
Met het overlijden van Dirk van der Aer kwam er aan de invloed van Den Hem nog geen eind. Zijn opvolger als rector van Sint Margaretha was Hugho Wilhelmi Cruuf, en volgens de kroniek van dit klooster was ook hij een conventuaal van Den H e m . In het kroniekje van Den Hem wordt hij inderdaad vermeld als de 'diaken Huijch Willemsz': hij behoort tot degenen die met Willem Clinckaert en Dirk van der Aer de derde regel van Franciscus omarmen. In 1436 is hij blijkbaar vanuit Gouda weer terug in Den Hem, want we vinden hem dan als socius van de prior van dat klooster genoemd. In 1444 fungeert hij er als procurator. 64
65
66
67
57 Vergelijk S t r A K , Archief D e n H e m , inv. 36 = hs. 118 f. 79 = Lans nr 83 met inv. 37 = hs. 118 f. 60v = Lans nr 85. 58 Ypma, Generaal kapittel, 34-50. 59 S t r A K , Archief D e n H e m , inv. 4 = Lans nr 107 (14 j u n i 1425). 60 S t r A H M , Archief kloosters, regest 263. 61 A R A , Archief klooster Stein, inv. 12. 62 Ik heb geen vermeldingen van Gerrit Jacobsz als schout gevonden die tot nadere datering zouden kunnen leiden. I n ieder geval zit V a n Heel, ' D e reguliere kanunniken', 64, ernaast, wanneer hij het prioraat van D i r k van der Aer op 1436 stelt. 63 OKG 6 (1949) 101 op 16 maart; zie noot 31. 64 K r o n i e k f. 5; zie ook Taal, Goudse kloosters, 72. 65 Zie hiervoor noot 54. 66 G A Leiden, Archief kloosters, inv. 569 (Lans nr 127). 67 S t r A K , Archief D e n H e m , inv. 124 = hs. 118 f. 26v = hs. 119 f. 4v = Lans nr 151; inv. 123 = hs. 118 f. 24 = hs. 119 f. 5 = Lans nr 152; inv. 125 = hs. 118 f. 26 = hs. 119 f. 4 = Lans nr 153. 12 51
Gouda en de Moderne Devotie
Hij heeft het rectoraat van Sint Margaretha dus niet tot het eind van zijn dagen volgehouden, maar is vervroegd teruggetreden, vermoedelijk omdat zijn optreden geen succes bleek. De kroniek vertelt dat zich onder zijn rectoraat een crisis voordeed. De splitsing van het klooster ten zuiden van dat van Sint Margaretha - zelf veroorzaakt door verarming als gevolg van de partijtwisten - leidde tot geestelijke èn materiële schade voor Sint Margaretha zelf en tot veel verwarring. Hieraan kwam pas een eind toen Hugho Wilhelmi werd opgevolgd door Iohannes Pinardi de Haerlem, die uit het klooster Stein afkomstig was (f. 5v). Dit zal omstreeks 1430 zijn geweest. Twee buiten ons tijdsbestek vallende rectoraten zetten de invloed van Schoonhoven voort. Het gaat om het bestuur van Willem Vischer en van Claes Wit, die beiden ook prior van Den Hem zijn geweest. De eerstgenoemde werd naar Gouda ontboden toen er na de dood van Machteld Cosijns in 1439 opnieuw moeilijkheden ontstonden. Toen ook Vischer de problemen niet de baas werd, haalde men Claes Wit naar Gouda. Zijn rectoraat in het Margarethaklooster zal van ongeveer 1445-1449 hebben geduurd. Claes Wit is behalve als prior van Den Hem vooral bekend geworden door zijn ontmoeting met Lidwina van Schiedam. De gegevens die hier de revue zijn gepasseerd laten zien, dat op belangrijke momenten in de vroege geschiedenis van de Goudse kloosters hoofdfiguren uit de verschillende vertakkingen van de Moderne Devotie een rol hebben gespeeld. Rond 1400 oriënteerden de Goudse devoten zich in het bijzonder op de kringen rondom het Utrechtse Sint Caeciliaconvent. De besluiting van enkele vrouwenkloosters omstreeks 1420 werd tot stand gebracht door kopstukken van het kapittel van Utrecht. Bij de introductie van de regel van Augustinus in dezelfde tijd was het nabij Schoonhoven gelegen klooster Den Hem richtinggevend. 68
69
Goudse particulieren
Uit de schaarse informatie die de bronnen verstrekken, kan men echter ook opmaken dat in het algemeen lokaal initiatief voorafging aan de opneming van de Goudse conventen in het grotere verband. Voor elk van de vier kloosters uit de sfeer van de Moderne Devotie geldt dat de vroegste vermelding puur Goudse omstandigheden betreft: de stichting van Machteld Cosijns (1386), de binnenaccijns (1398), de regulering van de linnenweverij (1419). Het eigen Goudse aandeel aan de kloosterbeweging dient dus nu aan de orde te worden gesteld. Een vruchtbare benadering daarvan gaat weer uit van de rol die individuen hebben gespeeld. Het optreden van heer Herman Jansz, de eerste leidsman van de Goudse broeders, is in het voorafgaande al belicht. De figuur van Machteld Cosijns, de stichteres van het oudste Goudse vrouwenklooster, is nog onbesproken. Over haar identiteit is weinig bekend. De kroniek noemt haar een 'venerabilis matrona', een eerbiedwaardige getrouwde vrouw. Zij huisvestte haar maagden in een huis aan de westzijde van de Spieringstraat. Toen dit te klein 68 In het cartularium van Sint Margaretha ( S t r A H M , Archief kloosters, inv. 95 f. xi) komen we nog een notitie tegen die verwijst naar W i l h e l m u s Cruuff, de vader van Hugo. Deze was donaat van D e n H e m , maar liet bij testament acht Franse kronen na aan Sint Margaretha, waarvoor dit klooster verplicht was tot het houden van een eeuwige memorie. H i j is vermoedelijk dezelfde als W i l l a m die Cruve, die met zijn kinderen genoemd wordt in de belending van een stuk land i n D e n H e m onder Bergambacht: S t r A K , Archief D e n H e m , inv. 84 = hs. 118 f. 101-lOlv = Lans nr 129 (19 mei 1438). De belangstelling van de familie C r u u f voor het klooster D e n H e m berustte dus mede op nabuurschap. 69 Iohannes Brugman O F M , Vita alme virginis Liidwine, ed. A . de Meijer O E S A (Groningen 1963) 122vv.
129
Gouda en de Moderne Devotie
werd, kocht zij een perceel aan de overzijde van de straat en liet daar een nieuw onderkomen bouwen. Ze schonk milddadig aalmoezen aan de armen, voor zover dit haar als getrouwde vrouw was toegestaan. Soms hulde ze zich in armelijke kledij en ging in de omgeving van Gouda bedelen ten behoeve van de armen in de stad. Na de dood van haar man bracht ze haar bezit in de leefgemeenschap aan de Spieringstraat i n . De beschrijving wijst naar een dame uit de beste kringen van de stad, maar de bronnen zwijgen over haar familierelaties. Zoveel is duidelijk dat de man van Machteld Casijn of Cosijn heette. Hij overleed blijkens de kroniek tussen 1396 en 1399. Was hij de Dirc Costijn (lees: Cosijn) die in 1374 te midden van andere Gouwenaars een paar reigers voor zijn tafel ontving als relatiegeschenk van graaf Jan van Blois? En was deze identiek met Dirc Cousijn, die op 9 april 1386 toestemming kreeg om zijn huis in Gouda te verkopen? Tegen deze suggestie van Taal pleit dat de vrouw van Dirk Cosijn, gesteld dat ze Machteld heette, zou zijn aangeduid als Machteld Dirks, niet als Machteld Cosijns. In een onlangs teruggevonden hofstedegeldregister komt trouwens noch een Dirc Cousijn noch een Cosijn voor. Pieter Cosijns soen, die één maal in het oudste bewaarde grafboek van de Sint Janskerk (ca 1443) wordt vermeld, zou de zoon van Cosijn en Machteld kunnen zijn, maar veel verder brengt ons dit ook niet. Andere verwanten dan Cosijn worden in de kroniek niet genoemd. Toch zou Taal met zijn verwijzing naar Dirk Cosijn op het goede spoor kunnen zitten. De namen Cosijn en Dirk Cosijn, met de variant Casijn, komen voor in de Stichtse riddermatige familie Van Ysselt. Leden van deze familie hadden vanaf het begin van de 14e eeuw de ambachtsheerlijkheid Ysselt bij Amersfoort in leen van de bisschop van Utrecht. Van de graaf van Holland hielden ze het huis Ysselt, daarnaast ook goederen gelegen aan de Holendrecht in de parochie Abcoude, in Benschop en in IJsselstein. De eerste Dirk Cosijn van Ysselt (ca 1332) zou bovendien verwant zijn geweest aan de familie Van der Goude. Deze Dirk Cosijn stichtte niet alleen een kapel op zijn landgoed Ysselt, maar was ook betrokken bij de oprichting van het Sint Joriskapittel te Amersfoort (1337). Leden van de familie vestigden zich later in de stad Utrecht. In verschillende takken van de familie kwam omstreeks 1400 de naam Cosijn voor. Met één van de thans bekende dragers van deze naam kunnen we de man van Machteld weliswaar niet vereenzelvigen, omdat de sterfdata er zich tegen verzetten. Zouden we echter mogen aannemen dat de gezochte Cosijn een Gouds lid van deze familie is geweest, dan zou tevens licht zijn geworpen op de verbindingen die de Goudse devoten al vroegtijdig met gelijkgezinden in Utrecht en Amersfoort hebben gehad. 70
71
72
73
74
75
76
77
78
70 K r o n i e k f. lv-2v. 71 In de oorkonde regest 180 heet ze 'Machteldis relicta Cosijns', M a c h t e l d weduwe van Cosijn. H i e r en elders wordt de naam van haar man gegeven als 'Cosijn'. E é n maal (Kroniek f. lv) vinden we 'Casijn'. 72 Rentmeestersrekening, A R A , G B 50; C . Hoek, Ons Voorgeslacht 43 (1988) 150. Onnauwkeurig: Taal, Goudse kloosters, 22. 73 S t r A H M , Archief S i n t j a n voorde H e r v o r m i n g (SJ), regest 144; vergelijk Taal, Goudse kloosters, 22, met verkeerde datum. Taal suggereert dat deze verkoop i n verband staat met de stichting van het zusterhuis door Machteld. Tegen de veronderstelling dat D i r k Cosijn de zoon was van M a c h t e l d en haar man Cosijn, verzet zich de chronologie. 74 A R A , Archief rekenkamer/registers, inv. 722 van ca 1390. De vondst staat op naam van drs B. Ibelings. 75 S t r A H M , SJ, inv. 24, f. 16 r. 8. 76 W. E . van D a m van Isselt, Bijdragen tot eenegenealogie betreffende het Amersfoortschegeslacht van Ysselt (van Isselt) ( V i a nen z.j. [ca 1918]). E O . van Sasse van Ysselt, De voormalige ambachtsheerlijkheid Ysselt en de familie van dien naam ('s-Hertogenbosch 1936). 77 W . A . Beelaerts van Blokland, ' E e n drietal leden der hofhouding van bisschop J a n van Diest', Ned. Leeuw 40 (1922) 252-255. 78 Curieus is dat een Mechtelt Casijns genoemd wordt i n de dodenlijsten van het Utrechtse Sint Nicolaasklooster: 130
Gouda en de Moderne Devotie
Twee andere namen uit de begintijd van de Goudse kloosters zijn die van de priesters mr Johannes Theodorici en Theodricus Florencii. Taal signaleert de betrokkenheid van mr Jan Dirksz als pastoor van Gouda bij de stichting van het Minderbroederklooster in 1418. Aan zijn kortstondige pastoraat kwam reeds vóór 12 april 1422 een eind, want op die datum gaf Jan van Beieren de kerk van Gouda aan zijn opvolger Wouter Willemsz van Boekhout. Zijn verbinding met de Regulieren van Stein is tot nu toe onopgemerkt gebleven. De aanvaarding van de regel van Augustinus door de Goudse Broeders des Gemenen Levens en hun vertrek naar het Land van Stein moeten onder het pastoraat van mr Jan Dirksz hebben plaats gevonden. Dat hij de broeders gunstig gezind is geweest, kan worden afgeleid uit het frequente voorkomen van zijn naam in het necrologium van Stein. Maandelijks moesten er in dit klooster missen worden opgedragen voor heer Jan Dirksz zelf, voor zijn ouders, zijn broeders en zijn zusters. Voor een dergelijke reeks van memoriemissen zal hij vanzelfsprekend flink in het klooster hebben geïnvesteerd. 79
80
81
Vermoedelijk was mr Jan Dirksz in Gouda thuis. Dit vermoeden vindt bevestiging in de volgende gegevens. Op 1 maart 1418 krijgt de priester Jan Dirksz - ongetwijfeld dezelfde persoon, maar nog niet tot pastoor van Gouda benoemd - van Jacoba van Beieren vergunning om van zijn eigen renten en goederen een kapel in (of bij) de parochiekerk van Gouda op te richten. Omstreeks dezelfde tijd en wellicht in dezelfde samenhang laat Claes Dirksz door de Goudse schepenbank beoorkonden dat hij aan zijn broer mr Jan Dirksz, priester, zes Engelse nobels rente per jaar schuldig is op zijn huis gelegen aan de Sluis. Eerder, in 1411, verkoopt Jan Dirksz vijf morgen land in het Land van Stein aan de achtergelaten weeskinderen van Floris Dirksz - kennelijk zijn broer -, van wie de oudste Dirk heet. Jan Dirksz zelf bewoont dan een huis aan de Oude Vismarkt, een van de duurste straten van de stad. Het huis gelegen aan de Sluis - in het hartje van Gouda - waaruit in 1418 de rente ging die Claes Dirksz aan mr Jan Dirksz moest betalen, behoort in 1395 aan Dirk Jansz, ongetwijfeld de vader van mr Jan, Claes en Floris. Met hem komen we in de kringen van de Goudse bestuursélite. Dirk Jansz was schepen en schout van Gouda in de periode 13911409. Ook zijn vader en grootvader hadden al aan het bestuur van de stad deelgenomen. 82
83
84
85
86
87
Ook Theodricus Florencii (Dirk Florisz) was een vermogend priester van Goudse afkomst. Toen de Regulieren in 1419 naar het Land van Stein verhuisden, moesten zij hun bezittingen in Gouda verkopen. Het meeste kwam in lekehanden - zoals de kroniek van het G A Utrecht, In bewaring gegeven archieven I, 986. Zie M o n i q u e van der L i n d e n , 'Tertiarissen i n het St. N i c o laasconvent te Utrecht 1399-153' (doet. scriptie Utrecht 1989) 156. Deze tertiaris overleed i n 1422 en kan dus niet identiek zijn met de Goudse Machteld Cosijns (gest. 1439). 79 S t r A H M , O A G o u d a , inv. 2849 (regest 94); Taal, Goudse kloosters, 90vv. 80 A R A , Archief Graven van H o l l a n d ( G H ) 315 (Reg. M e m . A . D . 1421 cas N f. 81v, naar Gousset). Taal, Goudse kloosters, 90 dateert dit gegeven op 1 april 1421. 81 Librije hs. 932 onder 8 januari, 7 februari, 8 maart, (april ontbreekt), 8 mei, 8 j u n i , 8 j u l i , 8 augustus, 8 september 8 oktober (november en december ontbreken). In de kreupele 'editie' van V a n H e e l , OKG 6 (1949): 98, 99,'100, 102, 103, 105, 107, 109, 112. 82 83 84 85 86
A R A , G H , inv. 2157 of 231 f. 48. S t r A H M , Archief kloosters, regest 246 (14 maart 1418). S t r A H M , Archief kloosters, regest 230 (19 december 1411). S t r A H M , O A G o u d a , inv. 288 f. 19v. Schepenjaren (1391, 1393, 1396, 1398, 1401) op basis van de oorkonden m het Goudse archief. Schoutambt (1405-1409): Rollin,' Rechtsbronnen, 42; S t r A H M , Archief gasthuizen, regest 250; A R A , G H inv. 2046. 87 Zijn vader J a n D i r k s z was vele malen schepen i n de jaren 1351-1389. Z i j n grootvader was vermoedelijk Diederik Ydensone meermaals schepen i n de jaren 1338-1359. Diederik Ydensone zegelde met één aker, J a n D i r k s z met zes akers en een ster, D i r k Jansz met zes akers.
131
Gouda en de Moderne Devotie
fraterhuis met enige spijt constateert -, alleen één oud huis met erf werd overgedaan aan de 'vrome priester heer Theodricus Florencii, een geboren Gouwenaar'. Deze bewoonde dit huis in de Spieringstraat enkele jaren, om het in 1425 met de inboedel en met enkele rentebrieven aan het kapittel van de kanunniken van Den Hem, Delft en Stein te schenken, onder voorwaarde dat er collaties, stichtelijke toespraken voor het volk, zouden worden gehouden. Het is aantrekkelijk deze priester te identificeren met het weeskind Dirk Florisz waaraan Jan Dirksz in 1411 vijf morgen land verkocht. Heer Jan Dirksz is dan zijn oom geweest. Vast staat dat de vader van heer Dirk Florisz inderdaad de naam Floris Dirksz droeg: onder die naam komt hij in het necrologium van Stein voor. Zonder de ondersteuning van aanzienlijke inwoners van Gouda was de bloei van het kloosterleven in die stad niet mogelijk geweest. Hun sympathie sprak niet vanzelf. Van de voornaamste familie in de stad, die van Van der Goude, is nagenoeg geen bemoeienis met het godsdienstig leven in Gouda bekend. De familie Dapper daarentegen maakte zich voor het religieus reveil wel verdienstelijk. Leden van deze familie hebben bestuursfuncties in de stad bekleed. Huge Dapper was tussen de jaren 1415 en 1435 herhaaldelijk schepen; daarnaast trad hij op als kerkmeester . Een Willem Dapper, vermoedelijk zijn vader, bekleedde het schepenambt vóór hem. Eén van de zonen van Huge, Pieter, was eveneens schepen; hij werd ook burgemeester en vervulde kortstondig het schoutambt. Bij religieuze activiteiten waren verschillende leden van deze familie betrokken. Broeder Herman Dapper, misschien een oom van Huge, gaf in 1407 zijn huis in de Coman Allaertsstege aan het Predikherenklooster in Utrecht om er een terminarishuis van te maken. Van de vijf kinderen van Huge die we bij name kennen, behoorden er vier tot de geestelijke stand: alleen Pieter volgde een wereldlijke carrière. Twee zoons, Dirk en Claes, lieten zich tot priester wijden. Zoon Heynric werd regulier in het klooster Stein. Dochter Machteld trad in bij de nonnen van Sint Margaretha. Beide kloosters mochten zich dan ook in de weldaden van leden van de familie Dapper verheugen. Op 1 april 1429 ontving het klooster Stein niet alleen het 88
89
90
91
92
93
94
95
96
97
88 K r o n i e k van het fraterhuis: A . H . L . Hensen, ' H e n r i c van Arnhem's kronyk van het fraterhuis te Gouda', Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap 20 (1899) 1-46, hieruit 10: quidam devotus sacerdos, dominus Theodricus Florencii, nacione Goudensis. 89 S t r A H M , Archief kloosters, regesten 265 en 266 (31 mei en 1 j u n i 1425); S t r A K , Archief D e n H e m , inv. 4 = Lans nr 107 (14 j u n i 1425). Zie ook hiervóór. 90 OKG 6 (1949) 109 onder 6 september. Behalve de vader van heer D i r k gedachten de regulieren van Stein ook heer D i r k zelf (22 juni) en zijn moeder Geertrui, zijn grootouders en zijn zuster A l e i d (3 augustus). De Floris Dirksz die i n 1416 schepen was, zegelde met zes zespuntige sterren: hij was géén familie van J a n Dirksz c.s. 91 Hetzelfde kan worden gezegd voor de artsenfamilie Sonderdanc: door plaatsgebrek kan aan hun bijdrage geen aandacht worden besteed. 92 Schepen: 1415, 1416 (?), 1417, 1422 en 1435. Kerkmeester: 1430, 1444, 1445, 1446. In 1444 wordt hij ook vermeld als lid van de vroedschap: A . S. de Blécourt en E. M . Meijers, Memorialen van het Hof(den Raad) van Holland, Zeelanden West-Friesland, van den secretaris Jan Rosa II ( H a a r l e m 1929) nr 197. De bronnen vermelden de tweede naam nu eens als Dapper, dan weer als Dappersz. 93 W i l l e m Dapper schepen 1392, 1398, 1400, 1403, 1405, 1414. 94 Pieter Dapper zoon van Huge Dapper: S t r A H M , Archief weeshuis, regest 363 (19 februari 1448). Vermeld als schout: Archief weeshuis, regest 321 (15 december 1441). Schepen in 1428 en 1445, burgemeester i n 1440 en 1444. 95 De oorkonde S t r A H M , Archief weeshuis, regest 121 (8 januari 1380) maakt nog melding van een H e i n D a p persz, die gehuwd was met A l i i t van der Aer. Was de eerder genoemde D i r k van der Aer verwant aan de D a p pers? 96 S t r A H M , SJ, regest 238. Taal, Goudse kloosters, 9-10; S. P. Wolfs O P , Middeleeuwse dominicanenkloosters in Nederland. Bijdrage tot een monasticon (Assen 1984) 249. 97 Heer D i r c en H e y n r i c de Regulier: A R A , Archief klooster E m m a ü s , inv. 9 (1 april 1429). Heer Nicolaus en zuster Machteld: S t r A H M , Archief kloosters, inv. 95 f. 10. 132
Gouda en de Moderne Devotie
98
ouderlijk erfdeel van Heynric, maar ook dat van heer Dirk, onder vrijwaring door Huge. Stein kreeg ook een gift van Huge en zijn vrouw Agnes zelf: twee pond jaarlijks ten behoeve van memoriemissen. Heer Nicolaas Dapper vermaakte twee pond aan het Margarethaklooster, ten behoeve van een jaarlijkse wijnuitdeling en een daarop volgende requiemmis; hij overleed 15 april 1449. In hetzelfde jaar viel ook het levenseinde van zijn vader. Ter voorbereiding op zijn dood trof Huge niet alleen een regeling met Stein, maar ook met Sint Margaretha: hij legateerde het klooster drie rentebrieven om jaarlijks aan de zusters 50 'stapelkaerskens' te kunnen laten uitdelen. Op 29 augustus stierf Huge Dapper; hij werd in de Sint Janskerk begraven. 99
100
101
102
De stad
1 0 3
Behalve individuele notabelen heeft ook de Goudse magistraat als collectief de opbloei van het kloosterleven in de stad bevorderd. De houding van de Hollandse stadsbesturen tegenover de bloei van het kloosterleven binnen hun muren is al een halve eeuw geleden beschreven door Jongkees. Opvallend is de bezorgdheid van de magistraten over de ongecontroleerde aanwas van het kloosterbezit. De kloosters strijken de ene erfenis na de andere op, wekken zo de ergernis van de lekengemeenschap en ondermijnen de fiscale draagkracht van stad en gewest. De steden nemen dan ook het voortouw in het tot stand brengen van een grafelijke amortisatiewetgeving. Ze proberen privileges te bemachtigen die het hun mogelijk maken de groei van het aantal kloosters of de verwerving van eigendom door deze kloosters tegen te gaan. De eerste privileges met deze strekking worden al aan het begin van de 15e eeuw verleend: aan Gouda in 1409, aan Delft en Amsterdam in 1411, aan Leiden in 1413 en aan Haarlem in 1422, aldus Jongkees. Het verbaast wel enigszins Gouda in deze opsomming tegen te komen, en dan nog wel als koploper. In 1409 telde de stad immers vermoedelijk niet meer dan drie kloosters, waaronder dat van de straatarme Cellebroeders. Vergeleken met de fenomenale vermeerdering van het aantal conventen in Amsterdam, Leiden en Haarlem was die in Gouda eerder aan de bescheiden kant. Het stuk van 1409, waarvoor Jongkees zich op Walvis beroept, blijkt dan ook niet te bestaan. Walvis verwijst op de door Jongkees bedoelde plaats naar een lands104
105
106
98
A R A , Archief klooster E m m a ü s , inv. 9: van heer H e y n r i c een halve hoeve land i n de Vrije Hoeve en de helft van anderhalf viertel i n het L a n d van Stein; van heer D i r k anderhalf viertel i n het L a n d van Stein. 99 Necrologium van Stein: OKG 6 (1949) onder 25 augustus (lees 28 augustus). 100 S t r A H M , Archief kloosters, inv. 95 f. 10, ter inleiding op oorkonde regest 37. 101 S t r A H M , Archief kloosters, inv. 95 f. 10, inleiding op de oorkonden regest 49 (met transfix regest 58), regest 119 en regest 316. O o k met andere geestelijke instellingen zijn transacties van Huge Dapper uit het jaar 1449 bekend. V l a k voor zijn dood, op 22 augustus, verkocht hij vier viertel land onder Moordrecht aan de Heilige Geestmeesters ( S t r A H M , Archief weeshuis, regest 372; vergelijk ook regest 363 (19 februari 1449), waarin Pieter Dapper vrijwaring belooft voor de voorgenomen verkoop door zijn vader). Deze verkoop zal wel samenhangen met de fundatie die Huge Dapper i n dit jaar bij de Heilige Geestmeesters stichtte (Archief weeshuis, inv. 21 f 37v Misschien is toen ook rentebrief Archief weeshuis, regest 37, met de naam ' H u u c h Dappersz' in dorsale notitie, i n het bezit van de Heilige Geestmeesters gekomen). 102 Overlijden: S t r A H M , Archief kloosters, inv. 95 f. 10. Grafeigendom: SJ, inv. 24 f. 3 r. 8 en f. 31v r. 9/10. 103 Over de rol van de steden elders vergelijk V a n Heel, ' H e t Sint Margareta klooster', 55. 104 A . G . Jongkees, Staat en kerk in Holland en Zeeland onder de Bourgondische hertogen 1425-1477 (Groningen en Batavia 1942). 105 Jongkees, Staat en kerk, 21. 106 Walvis, Beschryving II, 130.
133
Gouda en de Moderne Devotie
heerlijke maatregel ten gunste van Delft, niet van Gouda. In werkelijkheid lijkt de houding van de Goudse magistraat tegenover de kloosters nog onverdeeld positief te zijn geweest. Het door Taal geschetste rooskleurige beeld daarvan klopt, althans voor deze vroege periode. Een duidelijke aanwijzing daarvoor geeft de regeling die het stadsbestuur op 22 februari 1396 voor het zusterhuis van Machteld Cosijns treft. Hoewel dit huis nog geen klooster i s en dus geen aanspraak op kerkelijke vrijheden kan maken, stelt de magistraat de bewoonsters toch vrij van waak-, graaf- en schattingsplicht. Bezittingen en erfenissen van de zusters - tot een limiet van 200 oude schilden - zullen aan het huis komen. Dat de zusters voor de wereldlijke rechter moeten terechtstaan, vloeit voort uit hun niet-geestelijke status. En dat ze voor de afwikkeling van hun zakelijke belangen een voogd moeten kiezen spreekt ook vanzelf: in het huis wonen immers alleen vrouwen. Later, in 1413 - het zusterhuis is dan inmiddels een klooster geworden - wordt de ene voogd vervangen door 'drie goede knapen' uit de poorterij, die het financieel beheer van het klooster op zich nemen. Zij zullen ten opzichte van de zusters dezelfde verantwoordelijkheid hebben als de godshuis- en gasthuismeesters ten opzichte van de kerk en het gasthuis. Jaarlijks zullen ze door de zusters worden gekozen en dan, samen met de overige stadsdienaren, direct na Dertiendag (6 januari) door schout en gerecht worden beëdigd. M e n kan in deze regeling een poging van het stadsbestuur zien om een vinger aan de pols te houden. Maar uit de gelijkschakeling van de door de zusters gekozen knapen met de stadsdienaren blijkt wel een zekere welwillendheid. Misschien zijn het deze knapen geweest die als 'verstandige mannen' omstreeks 1428 een eind wisten te maken aan de troebelen die in het Margarethaklooster uitbraken na de opneming in het klooster van een deel van de 'arme susteren'. 107
108
109
110
111
112
Bij de omzetting van het zusterhuis in een convent van tertiarissen in 1399, die verlening door de bisschop van de kerkelijke vrijheden met zich mee bracht, blijkt weliswaar niets van medewerking van het stadsbestuur, maar ook niet van verzet. Een jaar eerder had de magistraat aan een reeks geestelijke instellingen vrijdom van bieraccijns verleend. Expliciet noemde het de begar(d)en en de broeders; onder degenen 'die brieve hebben vry te zitten binnen der stede' zullen ook de zusters van Machteld Cosijns zijn begrepen. Een ander type maatregelen kan eveneens als ondersteuning van de kloosters door het stadsbestuur worden uitgelegd. Was de aanwijzing van een voogd voor het zusterhuis van Machteld Cosijns een juridische noodzaak, veel verder gaat de bemoeienis van het stadsbestuur met de vestiging van de Cellebroeders op 27 mei 1395. De stichting wordt mogelijk gemaakt doordat een zekere Godevaert Jelysz een huis aan het Rosendael aan de stad schenkt, onder beding dat daarin arme broeders 'die men Lollaerds hyet' worden gehuisvest. De stad aanvaardt het huis niet alleen, maar stelt ook in overleg met de broeders twee Goudse poorters als bewaarders aan: Witte Dircxsoen en Jan van Foreest. Zij moeten toezien op leven en leer van de broeders - gezien de moeilijkheden in voorafgaande jaren met de Lollar113
114
115
116
107 Taal, Goudse kloosters, bijvoorbeeld 106 en 112. 108 S t r A H M , Archief kloosters, regest 166. 109 E e n regel werd immers pas enkele jaren later aangenomen. Anders: Taal, Goudse kloosters, 113. 110 Vergelijk Taal, Goudse kloosters, 173. 111 S t r A H M , O A G o u d a , inv. 288, f. 90; R o l l i n , Rechtsbronnen, 70-71. 112 113 114 115
K r o n i e k f. 5v: discreti v i r i . S t r A H M , Archief kloosters, regest 180 (13 september 1399). S t r A H M , O A G o u d a , inv. 288, f. 62; zie hiervóór. Tekst van deze oorkonde: Taal, Goudse kloosters, 199-200. Vergelijk ook P. Schotel, De Dordtse Cellebroeders 1442-
1690 (Dordrecht 1983; Kwartaal & Teken E x t r a 1) 5. 116 Beiden bezitten een huis op stand, aan de Gouwe, blijkens het hofstedegeldregister ( A R A , Rek. reg., inv. 722). 134
Gouda en de Moderne Devotie
117
den wellicht geen sinecure ; bovendien zullen ze het huis ook blijven beheren mocht het, door verdrijving van de Lollarden, onverhoopt vacant worden. Het is dan hun taak het huis aan nieuw inkomende broeders ter beschikking te stellen. Deze bepalingen vloeien waarschijnlijk voort uit de voorwaarden die Godevaert Jelysz voor de overdracht had bedongen. Dat neemt niet weg dat het stadsbestuur de eindverantwoordelijkheid voor deze precaire stichting heeft geaccepteerd. Een sterke overeenkomst met de regeling voor de Cellebroeders vormt de manier waarop in 1425 de stichting van het Collatiehuis haar beslag krijgt. Zouden de kanunniken van Stein in gebreke blijven om in het huis collaties te laten houden, dan moesten de Heilige Geestmeesters het huis in bezit nemen en stappen ondernemen om de collaties te laten voortzetten. Toen de kanunniken het in 1443 inderdaad lieten afweten, heeft dit de Heilige Geestmeesters handen vol werk bezorgd. Uiteindelijk hebben hun bemoeienissen geleid tot de overkomst naar Gouda van een nieuwe groep Broeders des Gemenen Levens, gerecruteerd uit het Zwolse kapittel: de Collatiebroeders. De Heilige Geestmeesters, een commissie die haar werk deed onder eindverantwoordelijkheid van de magistraat, garandeerden dus de voortgang van het apostolaat vanuit het Collatiehuis. De goede verstandhouding tussen magistraat en kloosters vertoont in de bestudeerde periode slechts één rimpeling: in de in 1419 uitgevaardigde keur voor de linnenwevers limiteert de magistraat het aantal weefgetouwen dat de zusters 'op die Viver' mogen hebben tot vier en wordt het aantal voor de 'arme susteren' op drie gesteld. Nieuwe linnenwevende kloosters mogen er niet bij komen. Inderdaad is dit een voorbode van de conflicten rondom de kloosternijverheid die de latere 15e eeuw nog te zien zou geven. Maar het feit dat het stadsbestuur hier opkomt voor het concrete belang van een Gouds ambacht kan toch niet als teken van een onwelwillende instelling jegens de kloosters worden uitgelegd. 118
119
120
121
Ter i n t e r p r e t a t i e
'Waar we ook om ons heen kijken, zien we omstreeks 1400 de nieuwe kloosters als paddestoelen uit den grond rijzen; in Haarlem, Leiden, Gouda, Hoorn, Alkmaar etc, overal is het hetzelfde' schreef Van Eeghen in 1941 in de inleiding op haar studie over de stad waar dit verschijnsel zich het sterkst van allemaal deed gelden, Amsterdam. Misschien is het voor Gouda iets te veel eer ook in dit rijtje te mogen voorkomen. Walvis' rooms lokaalpatriottisme, dat hem de loftrompet deed steken over de hoge vlucht van de monastieke vroomheid in zijn stad, is door Taal terecht al getemperd: zo bijzonder talrijk als Walvis wilde doen geloven was de kloosterbevolking in Gouda niet. En - voegen we er nu aan toe - zo snel als in Amsterdam, Haarlem, Leiden en Hoorn ging er de ontwikkeling rond 1400 al evenmin. Toch onderging tussen 1386 en 1430 ook Gouda, zoals zoveel andere Hollandse steden, in religieus opzicht een complete gedaanteverwisseling. Hoe verklaren we dit verschijnsel? Van Eeghen opperde een economische oorzaak: in de 122
123
117 118 H9 120 1 122 123 1 2
Taal, Goudse kloosters, 25-28. S t r A H M , Archief kloosters, regesten 265 en 266 (31 mei en 1 j u n i 1425). Omstandig beschreven door Taal, Goudse kloosters, 35vv. S t r A H M , O A G o u d a , inv. 288, f. 93; R o l l i n , Rechtsbronnen, 81-82. Jongkees, Staat en kerk, 91vv. V a n Eeghen, Vrouwenkloosters, 3. Walvis, Beschryving II, 113; Taal, Goudse kloosters, 14-16.
r
13.)
Gouda en de Moderne Devotie
Hollandse steden zou in deze periode genoeg kapitaal zijn vergaard om op aanzienlijke schaal kloosterstichtingen mogelijk te maken. Taal wilde van deze uitleg niet weten. Voor Gouda meende hij haar te kunnen weerleggen door op de curve van de bierproduktie te wijzen, af te lezen uit de bedragen die de grafelijke rentmeesters binnen kregen uit de hopaccijns. Voor de halve eeuw vanaf 1386 lagen deze cijfers - meende hij - in het algemeen niet hoger dan in de periode daaraan voorafgaand: de opbloei van het kloosterleven vond niet plaats tegen een achtergond van hoogconjunctuur. De Boer kon de vinger leggen op een rekenfout van Taal en heeft daardoor diens argumentatie ontkracht. Daaruit volgt echter nog niet dat we alsnog de economische verklaring moeten omarmen. In de Hollandse steden was er al vanaf het midden van de 14e eeuw economische bloei te constateren. Juist De Boer heeft laten zien dat in het geval van Gouda de curve al in de jaren 1360 spectaculair omhoog ging. Waarom komen de kloosters dan pas vanaf 1386 op, en eerst nog mondjesmaat? Omdat pas toen de kapitaalsaccumulatie voldoende was voortgeschreden om de voor de kloosters benodigde investeringen te kunnen opbrengen, zoals Van Eeghen stelt? Het bezwaar tegen deze verklaring is dat, zeker in de aanvangsfase, met de stichting van broeder- en zusterhuizen niet zoveel kapitaal gemoeid kan zijn geweest. De M o derne Devotie proclameerde zich óók als een armoedebeweging. In het concrete geval van Gouda zien we dat de meeste broeder- en zustergemeenschappen eerst in bestaande woonhuizen hun intrek hebben genomen. Pas na enige tijd zagen deze conventen om naar een ruimere behuizing. Voor haar zusters kocht Machteld Cosijns een perceel aan de overkant van de Spieringstraat, het begin van een etappegewijze uitbouw tot een volledig kloostercomplex. De 'broeders' vertrokken naar het Land van Stein, de 'arme susteren' naar een terrein aan de Gouwe aan de buitenrand van de stad en de zusters 'ten Viver' naar het Rosendael, een jongere en wellicht nog niet dicht bebouwde straat. In dat stadium kan kapitaal een rol hebben gespeeld. Maar bij de enige van deze drie verhuizingen die wat beter is gedocumenteerd, die van de 'arme susteren van sint Marie', wordt in dit verband juist van verarming gesproken. Een parallel voor deze Goudse ontwikkeling biedt het later zo monumentale Sint Agathaklooster in Delft. Bij de start kocht heer Jacob Jan een 'huuskyn' aan de Geerweg. Toen dit te klein werd, betrokken de zusters een 'groet borden [planken] huus' aan het Nieuwe Land. Vervolgens kochten ze met kapitaal van Jacob Jan een huis dichter bij de Oude kerk, maar ze waren toen nog zo arm dat ze nog nooit een slachtdier hadden gehad. In ieder geval is het eerste begin van al deze conventen niet te vergelijken met een echte kloosterstichting, zoals die van de Karmelieten in Schoonhoven. Zij werden omstreeks 1340 met steun van Jan van Henegouwen gehuisvest in een nieuw complex, dat deel uitmaakte 124
125
126
127
128
129
130
131
124 125 126 127 128
V a n Eeghen, Vrouwenkloosters, 3. Taal, Goudse kloosters, 54-55. De Boer, Graaf en grafiek, 280. D e Boer, Graaf en grafiek, 283. Voor de fasen i n de bebouwing van de Goudse binnenstad: J.C.Visser, ' G o u d a , de wording van een polderstad', Historisch-geografisch tijdschrift 94 (1994) 37-52. Taal, Goudse kloosters, 7, dacht nog dat de keuze voor de Spieringstraat werd ingegeven door het feit dat daar ruimte over was. 129 K r o n i e k f. lv, zie ook f. 2v (kapel), 4 (uitbreiding en nieuwe (?) kapel), 5v (kapel, kerkhof). 130 K r o n i e k f. 5v. 131 Volgens de kroniek van dit klooster: NAKG 2 (1854) 381-383. De kroniek van het Sint Barbaraklooster zegt dat het kapitaal afkomstig was van de rijke weduwe A l e i d Busers: H . F . van Heussen, H . van R i j n , Oudheden en Gestichten van Delft en Delfland mitsgaders van 'sGravenhage (Leiden 1720) 182. 136
Gouda en de Moderne Devotie
132
van een stadsuitbreiding die juist toen zijn beslag kreeg. In Gouda was in de bestudeerde periode alleen de vestiging van de Minderbroeders van dit type. Dit klooster werd niet door particulieren gefinancierd, maar door het stadsbestuur, uiteraard op basis van fiscale afroming van de stedelijke economie. Misschien is er samenhang met de voorafgaande voltooiing van de Sint Janskerk. Verwant aan de economische uitleg is een verklaring op grond van de demografie. Jansen en De Boer hebben duidelijk gemaakt dat juist in de tweede helft van de 14e eeuw de sprong is gemaakt naar de hoge urbanisatiegraad die Holland vanaf dat moment zou kenmerken. De tijdsafstand van enkele decennia tussen de demografische opgang en die van de kloosterstichtingen zou men dan als inhaalmanoeuvre van deze laatste kunnen interpreteren. Met enig respijt werden de religieuze voorzieningen gebracht op een peil dat paste bij de toegenomen omvang van de stadsbevolking. Hoewel niet ontkend kan worden dat er samenhang is tussen de urbanisatie in Holland en het succes van de Moderne Devotie, vertoont ook deze verklaring een gebrek. In het geval van Gouda is dat heel duidelijk. Voor de bevolkingsomvang van deze stad kunnen we wel geen curve tekenen, maar in ieder geval bewoog deze zich van een lager naar een hoger niveau. Kloosters daarentegen waren er eerst in het geheel niet, totdat er rond 1400 in betrekkelijk korte tijd zes ontstonden. De laatstgenoemde ontwikkeling staat niet in verhouding tot de eerste. Een opvallende toename van het kloosterbestand deed zich ook voor in steden die aan de demografische opgang van de tweede helft van de 14e eeuw niet deelnamen. In Schoonhoven bijvoorbeeld ontstonden de kloosters van de Cellebroeders, Sint Agnes, Sint Elisabeth en Sint Michiel (Den Hem) alle in de periode 1390-1400. In de Hollandse steden veranderde méér dan alleen de omvang van de bevolking en van het bruto stedelijk produkt. 133
134
135
Een variant op de demografische verklaring is een uitleg die zich beroept op een veronderstelde lage sekse-ratio, de beschikbaarheid van een te gering aantal mannen voor de aanwezige huwbare vrouwen. Voor de opkomst van de vrouwenkloosters in Holland omstreeks 1400 is deze interpretatie voorgestaan door Hagemeijer. Empirisch bewijs voor het bestaan van een lage sekse-ratio in Holland omstreeks 1400 kan zij echter niet leveren. Van de Moderne Devotie maakten ook mannenkloosters deel uit. Dat in deze beweging het aantal vrouwenconventen overwoog, kan eenvoudig daaraan hebben gelegen dat voor vrouwen met een religieus levensideaal de weg naar de seculiere clerus niet openstond. Jonge mannelijke adepten van de Moderne Devotie kozen vaak voor het priesterschap. Zou men toch bij de demografische veranderingen in het Holland van de tweede helft van de 14e eeuw willen aanknopen, dan valt te denken aan de ontworteling waaraan veel bewoners van de Hollandse steden ten prooi moeten zijn geweest. Recent weggetrokken van 136
137
138
132 J . C . Visser, Schoonhoven: de ruimtelijke ontwikkeling van een kleine stad in het rivierengebied gedurende de Middeleeuwen (Assen 1964) 123, 157v. 133 H . P . H . Jansen, Hollands voorsprong (Leiden 1976); De Boer, Graaf en grafiek. 134 J . C . Visser, 'Dichtheid van de bevolking i n de laat-middeleeuwse stad', Historisch-geografisch Tijdschrift 3 (1985) 10-21, aldaar 20, plaatst G o u d a omstreeks 1400 i n de categorie van steden met een inwonertal tussen 2.500 en 5.000, maar zonder bewijs. 135 Visser, Schoonhoven, 158-161; Goudriaan, ' E e n kroniekje van Sint-Michiel-in-den-Hem'. 136 P a u l i n e H a gemeijer, 'Devote vrouwen i n H o l l a n d omstreeks 1400, i n : N . Lettinck en J . J . van Moolenbroek, In de schaduw van de eeuwigheid. Tien studies aangeboden aan prof. dr. A.H. Bredero (Utrecht 1986) 224-241. 3 7 Zie bijvoorbeeld Van der Wansem, Broederschap, 132. 138 M i g r a t i e platteland - stad: D . E . H . de Boer, ' D e verhouding Leiden - R i j n l a n d 1365-1414. Veranderingen in een relatie', Economisch en Sociaal-Historisch Jaarboek 38 (1975) 48-73; en idem, Graaf en grafiek, passim. 1
137
Gouda en de Moderne Devotie
het platteland met achterlating van hun familie, in de stad blootgesteld aan problemen van huisvesting, aan economische risico's en van tijd tot tijd aan de pest, waren de nieuwe stedelingen misschien extra ontvankelijk voor de prediking van een godsdienstig reveil. De oproep tot christelijke armoede en tot betrachting van naastenliefde was aan deze bevolking wel besteed. Religieuze bindingen maakten het gemis aan familiebanden goed. Daarmee komen we toch in de buurt van de spirituele verklaring die Taal voorstond. Zij verdient nog steeds onze aandacht, maar met de simplistische vorm waarin hij haar presenteerde kunnen we geen genoegen meer nemen. Enigszins boosaardig geformuleerd komt deze hierop neer: in de jaren 1379-1383 predikte meester Geert Grote in de Hollandse steden; na die tijd was alles daar anders dan ervoor. Tegen een dergelijke voorstelling van zaken pleiten minstens drie argumenten. In de eerste plaats staat het lang niet vast dat de feitelijke toedracht overeenkomstig de zojuist gegeven formulering is geweest. In het geval van Gouda is een directe verbinding tussen Geert Grote en Machteld Cosijns niet bewezen. Zowel het zusterhuis van Machteld als de broeders van de Spieringstraat blijken al te bestaan voordat ze - voor ons waarneembaar - aanhaken bij één van de hoofdstromingen van de Moderne Devotie. Met andere woorden: de gegeven verklaring veronachtzaamt het lokale initiatief. Daarmee zijn we ook bij de tweede tegenwerping: Geert Grote kon natuurlijk alleen zo'n succes hebben omdat zijn boodschap in toebereide aarde viel. De mensen in de IJsselstreek, in het Sticht en in Holland zaten al te wachten op wat hij kwam vertellen. Een derde bezwaar tegen het Geert Grote-paradigma is, dat dit de Moderne Devotie als kloosterbeweging isoleert van andere ontwikkelingen op religieus terrein die zich tegelijkertijd voordeden. 139
Dit laatste breedvoerig aan te tonen valt buiten het bestek van dit artikel. Enkele op Gouda betrekking hebbende feiten maken het punt voldoende duidelijk. Tot 1380 beschikte de stad slechts over het uiterste minimum aan religieuze voorzieningen: een parochiekerk met zes, hooguit zeven altaren, een gasthuis en een school. Met de miraculeuze verschijning in dat jaar van een Piëta in het water van de Haven, aanleiding tot de stichting van de Noodgodskapel, begon een grondige religieuze metamorfose, die in tijd parallel liep aan de stichting van de eerste zes kloosters. Op de eerste kapel volgden ettelijke andere. Bij de Noodgodskapel werd het tweede gasthuis van de stad gesticht , weldra gevolgd door andere. Bij het ene mirakel bleef het niet: onder de pelgrims die in de jaren 1380 wonderen kwamen melden bij Onze Lieve Vrouwe van 's-Hertogenbosch waren ook heel wat Gouwenaars. De jaren 1390 zagen het ontstaan van het instituut van de Heilige Geestmeesters, dat als orgaan van stedelijke armenzorg een onmiddellijk succes werd. Kort daarop werd ook een Lazarie (Leprooshuis) opgericht. Omstreeks 1400 vernemen we signalen van een bloei140
141
142
143
144
145
139 Taal, Goudse kloosters, 17vv. 140 Delft is volstrekt vergelijkbaar: G . Verhoeven, Devotie en negotie. Delft als bedevaartplaats in de late middeleeuwen (Amsterdam 1992) 17-20. Voor H a a r l e m zie B . M . J . Speet, Haarlem. Historische Stedenatlas van Nederland 141 ! T a a l " 'Wonderen i n d e Nood-Gods-kapel', Nieuwe Zuid-Hollander 17 maart 1953 e.v. (Goudana 402 F 61). Overeenkomstige Mariawonderen deden zich i n dezelfde tijd ook m Delft en Schiedam voor: Verhoeven, Devo142 Eerste vermelding i n 1384 ( S t r A H M , SJ, regest 137). H i e r past enig voorbehoud: het Antoniusgasthuis zou ouder kuimen zijn. Bronnenschaarste speelt de onderzoeker parten 143 H . Hens e.a. (ed.), Mirakelen van Onze Lieve Vrouw te 's-Hertogenbosch 1381-1603 ( T i l b u r g 1978) nr 6, 68, 83, 84, 105, 109. 144 S t r A H M , Archief weeshuis, inv. 21 potloodf. 15; regesten 152, 647 en 649. 145 S t r A H M , Archief leprooshuis, regest 38. 138
Gouda en de Moderne Devotie
146
end broederschaps- en processieleven. De herbouw van de Sint Janskerk (1406T413) werd gevolgd door een breed geschakeerde uitbouw van liturgische voorzieningen. Personen die de kloosters ondersteunden komen we niet zelden ook tegen als verrichters van andersoortige goede werken. Fundeerde Govaert Sonderdanc wijnschenkingen mede ten behoeve van de kloosters, zijn vader Willem Sonderdanc was de initiatiefnemer bij de oprichting van het Heilige-Geestcollege. Jan de Bastaard van Blois en heer Jan Dirksz, die de vestiging van de broeders uit de Spieringstraat in het Land van Stein ondersteunden, lieten beiden ook een kapel in de nieuw gebouwde Sint Janskerk inrichten. Mogen we al deze goede werken beschouwen als onderdelen van één en hetzelfde reveil? Vanuit het gezichtspunt van de stichters van de Moderne Devotie misschien niet. De luxe, besteed aan de aanschaf van een orgel en aan de inrichting van de IJzeren Kapel van Blois in de herbouwde Sint Janskerk, zou de goedkeuring van Geert Grote misschien even weinig hebben kunnen wegdragen als de bouw van de Domtoren in Utrecht. Anderzijds heeft Post aangetoond dat Grote en zijn volgelingen ijverige misvierders waren, zodat hun de correcte verzorging van de liturgie niet onverschillig kan zijn geweest. Dat zij het instituut van de memoriemis afwezen, blijkt nergens. Nog vóór de omzetting in een echt klooster ontving het zusterhuis van Machteld Cosijns het aanzienlijke bedrag van 80 nobels van graaf Guy van Blois om voor zijn zieleheil te bidden; de kroniek meldt het feit met trots. De voorzieningen voor de armenzorg zijn zeker in de geest van de Moderne Devotie geweest: de geschiedschrijving over de vroege fase van de Moderne Devotie zit vol met anekdotes over aandacht voor de armen, zoals die welke over Machteld Cosijns werden verteld. De tijd ligt ook achter ons dat de Moderne Devoten werden gezien als voorlopers van het christelijk humanisme van omstreeks 1500, als stroming die in verlicht denken haar tijd vooruit was. In visioenen en wonderen stelden zij een even groot vertrouwen als anderen in hun tijd. Lidwina, de maagd van Schiedam ontving dan ook niet alleen bezoek van eenvoudige mensen, maar ook van de arts Govaert Sonderdanc, van de Schoonhovense devoot Claes Wit en zelfs van niemand minder dan Wermbold van Buscop. Nog na haar dood verrichtte zij een wonder aan een ingezetene van één van de Goudse vrouwenkloosters, die zij van kreupelheid genas. De devoten deelden in belangrijke mate de godsdienstige voorstellingen en idealen van hun minder opvallende tijdgenoten. 147
148
149
150
151
152
153
Door de opbloei van het kloosterleven aldus in perspectief te zetten, hebben we nog niet de verklaring gevonden. Maar we zijn wel in staat het probleem scherper te formuleren. In de jaren vanaf 1380 deed zich in de steden van Holland een verschijnsel voor dat we misschien het best kunnen omschrijven als een verhevigde fase van het kersteningsproces. Overeen breed front werd een offensief ingezet dat erop was gericht terreinen van het leven onder het beslag van kerk en christelijk geloof te brengen die dat tevoren niet waren. Aan dit offensief droegen de Moderne Devoten met hun apostolaatsijver niet weinig bij - maar ze stonden niet alleen. 146 Zie vooral R o l l i n , Rechtsbronnen, 32/3. 147 Van J a n D i r k s z weten we strikt genomen alleen dat hij het plan tot kapelstichting heeft opgevat: A R A , G H , 148 149 150 151
inv. 231, f. lOv. A f te leiden uit S t r A H M , O A Gouda, inv. 288, f. 93v = R o l l i n , Rechtsbronnen, 78. Post, Modern Devotion, 238. K r o n i e k f. 30. K r o n i e k f. lv.
152 Sonderdanc: J a n Gerlachs, Tlevenï. 6r, ed. Jongen - Schotel 31; B r u g m a n , Vita, ed. De Meijer, 31. Voor W i t en Buscop zie hiervóór. 153 Thomas a K e m p i s , VitaLidwigis,
i n : Opera Omnia V I I (Freiburg 1905) 449-453; N e d . vert. door C . N u y e n ( A m -
sterdam 1924) 150-1. 139
Gouda en de Moderne Devotie
In de laat-middeleeuwse geschiedschrijving, die in de sfeer van de Moderne Devotie maar ook die uit andere hoek, wordt de periode vóór 1380 niet zelden als een tijd van duister heidendom gezien. Met de komst van Geert Grote en de golf van kloosterstichtingen brak het licht in deze donkerte door. 'Toen de glans van zo'n felle helderheid (van de regel van Sint Franciscus) zich in heel de wereld begon te verbreiden, bereikte hij ook de verste uithoeken, een land dat om zo te zeggen onbewoonbaar is, namelijk Holland, en drong zelfs door tot in de stad Gouda' - aldus de kroniek van Sint Margaretha. Volgens de kroniek van het Amersfoortse Agnesklooster verwekte God in Deventer twee lichten, Geert Grote en heer Florens Radewijnsz, die met hun optreden bewerkten 'dat alle die vergaderinge van mannen ende joncfrouwen hier in Nederland daervan gesproten zijn ende die reformatie van menmgerleij oorden oorspronckelick daer van voortcommen'. Hetzelfde besef van een snelle opbloei van het religieuze leven, niet in Holland maar in het IJsseldal, werd verwoord door Wermbold van Buscop in een toespraak tot de fraters van Deventer gehouden omstreeks 1404. Veertig jaar geleden, zegt hij, was er in heel Kampen, Zwolle en Deventer tesamen evenveel godsvrucht te vinden als nu in ieder van u persoonlijk. Maar de interessantse bron is in dit verband de kroniek van de Nieuwe Kerk van Delft. Onder het motto 'Het volk dat in duisternis wandelt ziet een groot licht' (Jesaja 9:1) verhaalt de proloog van de treurige toestand van het godsdienstig leven in de stad vóór het visioen dat tot de bouw van de Nieuwe Kerk leidde en van de wending ten goede die zich met die bouw in 1381 aftekende. Voordien telde de hele stad niet meer dan drie altaren in de (Oude) kerk en één in het gasthuis. De getijden werden niet gezongen, er werd niet gepreekt en bij ontstentenis van pastorale zorg gaf het volk zich aan ijdelheden over. Maar de bouw van de Nieuwe Kerk ging met zoveel devotie gepaard, dat nu ook kloosters, altaren en kapellen uit de grond schoten. Deze kroniek stamt weliswaar pas uit het begin van de 16e eeuw, maar zij maakt gebruik van een geschreven bron uit de periode zelf, vermoedelijk van één van de levensbeschrijvingen van de Delftse begijn Geertrui van Oosten. Er is opgemerkt dat de informatie in de aangehaalde passage niet correct is (de Oude Kerk telde al veel meer dan drie altaren) en dat de passage tendentieus i s . Dat laat onverlet dat de kroniek mogelijkerwijs de stemming van de jaren 1380 weergeeft: die van het optimistische besef van een plotselinge omslag ten goede. Ongetwijfeld schuilt in de topos van het licht dat in de duisternis van het heidendom doorbreekt een dosis overdrijving. Maar de voor Gouda aangereikte gegevens - die gemakkelijk met die uit andere Hollandse steden vermeerderd kunnen worden - laten zien dat de geschiedschrijvers de herinnering aan een reële verandering bewaren. 154
155
156
157
158
159
160
154 S t r A H M , Archief kloosters, inv. 95 f. lv. Vergelijk Taal, Goudse kloosters, 20-21. 155 Kemperink, AAU 74 (1957) 25. 156 R u d o l f Dier, in: Dumbar, Analecta I, 31. D e verwijzing i n Post, Modern Devotion, 195/6, is onjuist. Het lux in tenebris-motiel vinden we ook nog bij Johannes Busch, Chronicon Windeshemense, ed. Grube, 251, en in zijn voetspoor in het Frensweger handschrift, ed. W . Jappe Alberts en A . L . Hulshoff (Groningen 1958) 1. 157 D P . Oosterbaan, ' K r o n i e k van de Nieuwe kerk te Delft. M e t inleiding en aantekeningen', Bijdragen Bisdom Haarlem 65 (1958) 3-304, hieruit 73 en 84-85. 158 A . H . Bredero, 'De Delftse begijn G e r t r u i van Oosten (ca. 1320-1358) en haar met-erkende heiligheid', in: D . E . H . de Boer en J.W. Marsilje, De Nederlanden in de late middeleeuwen (Utrecht 1987) 83-97, hieruit 92-95. Verhoeven, Devotie en negotie, 30-32. 159 Bredero, 'De Delftse begijn', 94. Beantwoord door Verhoeven, Devotie en negotie, 30; maar mijns inziens hanteert Bredero deze passage terecht als bron voor de stemming in de jaren 1380. 160 De correspondentie tussen de topos en de feitelijke historische achtergrond is ook door Verhoeven, Devotie en negotie, 32, gesuggereerd. 140
G o u d a en de M o d e r n e Devotie
Conclusie I n het laatste deel van deze bijdrage is betoogd dat i n het gewest H o l l a n d de M o d e r n e Devotie niet geïsoleerd kan worden van andere tekenen van opbloeiend religieus leven. D e sticht i n g van h u i z e n van Broeders en Zusters van het G e m e n e L e v e n en van kloosters van de derde orde v a n Franciscus en v a n die van A u g u s t i n u s gaat vergezeld van de o p r i c h t i n g en uitb o u w van kerken, kapellen en velerlei instellingen van caritas. V o o r de v e r k l a r i n g van dit algehele reveil, dat zich i n de decennia n a 1380 voordoet, kan m e n niet eenvoudig op economische en demografische ontwikkelingen i n het graafschap wijzen. M e t moeilijker meetbare factoren van spirituele aard moet ook rekening worden gehouden. Heeft m e n de M o d e r n e Devotie eenmaal herkend als onderdeel van een breed uitwaaierende godsdienstige opleving, d a n k u n n e n vervolgens voor de mate van welslagen van het reveil secundaire oorzaken worden gezocht. I n het eerste deel van deze bijdrage is stilgestaan bij de bijzondere situatie i n G o u d a . A a n d a c h t is besteed aan een aspect dat tot n u toe vaak onderbelicht is gebleven: dat van de k a d e r v o r m i n g . W i e waren de personen die met h u n char i s m a è n h u n organisatietalent l e i d i n g gaven aan de beweging? G o u d a bracht (afgezien van de naar Overijssel g e ë m i g r e e r d e H e n d r i k V o p p e n z ) geen figuren voort van het formaat v a n W e r m b o l d Buscop, Gijsbert D o u of W i l l e m C l i n c k a e r t . H e r m a n J a n s z was niet van hetzelfde kaliber. W e l verdient M a c h t e l d Cosijns een eervolle vermelding, m a a r als v r o u w k o n zij geen met de genoemde m a n n e n vergelijkbare maatschappelijke rol spelen. Daarentegen waren de betrekkingen van de G o u d s e devoten met vooraanstaande figuren van het reveil elders i n de noordelijke N e d e r l a n d e n veelvuldig en intensief. M e t name vanuit U t r e c h t en Amersfoort, later ook vanuit Schoonhoven, o n t v i n g de vroomheidsbeweging i n G o u d a krachtige i m p u l s e n . E n i n de stad zelf k o n de M o d e r n e Devotie over een breed draagvlak beschikken. Verder onderzoek naar de M o d e r n e Devotie en de algemene godsdienstige o p l e v i n g i n H o l l a n d z o u zich op twee niveaus moeten bewegen. A a n de ene kant is detailonderzoek naar de feitelijke gang van zaken i n andere H o l l a n d s e steden gewenst. Is G o u d a inderdaad representatief voor wat zich ook elders voordeed? Valt overal de monastieke opleving op vergelijkbare wijze samen met godsdienstige o n t p l o o i i n g op andere fronten? B i j dit onderzoek k a n de prosopografische methode goede diensten bewijzen: het vaststellen van gemeenschappelijke k e n m e r k e n van bij dit reveil betrokkenen è n het blootleggen van netwerken tussen deze personen. A n d e r z i j d s wacht ook het globale probleem van de opmerkelijke godsdienstige bloei zelf n o g op een afdoende verklaring.
141