1 Voortplanting bij planten Opdracht 1 1. Wanneer spreken we van ongeslachtelijke voortplanting? 2. Een uitloper en een wortelstok zijn beide stengels...
Voortplanting bij planten Opdracht 1 1. Wanneer spreken we van ongeslachtelijke voortplanting? 2. Een uitloper en een wortelstok zijn beide stengels waaraan jonge planten ontstaan. Wat is het verschil in groeiwijze tussen een wortelstok en een uitloper? Is hier sprake van geslachtelijke of van ongeslachtelijke voortplanting? Leg je antwoord uit. 3. Een tulp kan zaden maken voor de voortplanting. Is dit geslachtelijke of ongeslachtelijke voortplanting? Leg je antwoord uit. 4. De tulp van vraag 3 kan ook nieuwe bolletjes maken. Is dit geslachtelijke of ongeslachtelijke voortplanting? Leg je antwoord uit. Opdracht 2 Benoem de genummerde onderdelen van de tekening
kleur de kroonbladeren rood , de kelkbladeren en stengel groen, de meeldraden geel en de stamper bruin
Opdracht 3 1. Wat is de taak van de kelkbladeren? 2. Wat is de taak van de grote, gekleurde kroonbladeren? 3. Hoe heet het mannelijke geslachtsorgaan van een plant? Hoe heten de mannelijke geslachtscellen die dit orgaan maakt? 4. Hoe heet het vrouwelijke geslachtsorgaan van een plant? Hoe heten de vrouwelijke geslachtscellen die dit orgaan maakt?
Opdracht 4 1. Wat verstaan we onder bestuiving? 2. Planten die door de wind bestoven worden hebben vaak veel en heel licht stuifmeel. Waarom is dat? 3. Alle bloemen van een bepaalde plant hebben alleen stampers. Kan hier zelfbestuiving optreden? Leg je antwoord uit 4. Van een bepaalde plant staan de volgende gegevens in een plantengids vermeld: Forse plant met prachtige felgekleurde gele bloemen, die een sterke geur verspreiden. De hoge stengel is vertakt en de bladeren zijn diep ingesneden. In september verschijnen de vruchten, voorzien van veel grijs-wit gekleurde pluisjes Op welke manier wordt bij deze plant het stuifmeel verspreid? Hoe weet je dat? Op welke manier wordt bij deze plant het zaad verspreid? Hoe weet je dat? Opdracht 5 Neem het schema over en vul het in. Gebruik daarbij: - bij 1: meestal groot - meestal klein - bij 2: meestal groen - meestal onopvallend gekleurd - bij 3: wel - niet - bij 4: vaak nectar - geen nectar - bij 5: licht en glad - ruw en kleverig - bij 6: zeer veel stuifmeel - minder stuifmeel - bij 7: groot en veervormig - klein - bij 8: steken vaak buiten de bloem uit - zitten in de bloem Insectenbloemen 1 de bloemen zijn 2 de kroonbladeren zijn 3 de bloemen geuren 4 de bloemen hebben 5 de stuifmeelkorrels zijn 6 de meeldraden maken 7 de stempels zijn 8 de helmknoppen en stempels
windbloemen
Opdracht 6 In de afbeelding is een stamper na bestuiving schematisch getekend. Noteer de namen van de genummerde onderdelen.
Opdracht 7 Gebruik hierbij de afbeelding van opdracht 6 1. Hoeveel stuifmeelkorrels bevinden zich op de stempel? 2. Hoeveel stuifmeelbuizen zijn er ontstaan? 3. Hoeveel zaadbeginsels zijn er te zien? 4. Heeft er bevruchting plaatsgevonden? 5. Hoeveel zaden kunnen er maximaal ontstaan uit deze bloem? Hoeveel stuifmeelkorrels zijn hiervoor nodig? Opdracht 8 Kamperfoelie is een interessante plant. Het is eigenlijk een soort liaan. Toch is het een gewone Nederlandse plant. Hij groeit, zoals alle lianen, tegen andere planten aan omhoog. Hij slingert zich, met de klok meedraaiend, om boomstammen heen. Dit kost de gastheer vaak het leven. Ook wat de bloemen betreft is de kamperfoelie een interessante plant. Hij heeft tweeslachtige bloemen. Toch komt zelfbestuiving zelden voor. Het komt wel voor, maar meestal treedt kruisbestuiving op. In de tekst staan een aantal vreemde woorden, bv. Tweeslachtig, zelfbetuiving, kruisbestuiving. Zoek op wat deze woorden betekenen. Bekijk de bloem van de kamperfoelie. Hoe zou het komen dat er meestal geen zelfbestuiving optreedt?
Kamperfoelie schematische tekening
Kamperfoelie
Opdracht 9 Bestuiving is niet hetzelfde als bevruchting. Als het goed is, volgt de bevruchting op de bestuiving. Vertel in je eigen woorden wat er in de tekeningen op de volgende bladzijde gebeurt. Gebruik wel de woorden die erbij staan!
Opdracht 10 Een aantal bekende grassen zijn Timoteegras, Grote Vossenstaart, Kropaar en Gestreepte Witbol. Mensen die last hebben van hooikoorts zijn vaak allergisch voor bepaalde pollen (=stuifmeelkorrels) van grassen. Zoek van de vier genoemde grassen op en noteer belangrijke kenmerken Verklaar waarom mensen die last hebben van hooikoorts dit niet hebben in september
Opdracht 11 De zaden van planten kunnen door de wind, door dieren of zelfs door het water worden verspreid. Neem het schema over en vul de volgende planten op de juiste plaats in: paardebloem - kardinaalsmuts - esdoorn - dennenboom - aardbei - appel - kastanje hazelaar - gras - tulp - pruim - beuk. De laatste is voorgedaan als voorbeeld Verspreiding door de wind