Vogelbevolking van de Gorsselse Heide Globaal verslag 2012 Een voorproefje op het BMP onderzoek 2013 Inleiding Sinds eind 2011 bezoek ik met een zekere regelmaat de Gorsselse Hei, waarbij systematisch alle vogelwaarnemingen zijn genoteerd. Aangevuld met losse waarnemingen uit het digitale archief van waarneming.nl heeft me dit een redelijk beeld verschaft van de actuele vogelbevolking. De Gorsselse Hei is het enige heidegebied van redelijke omvang binnen het werkgebied van de VWG “De IJsselstreek” en tevens één van de grootste resterende natte heidevelden van de Achterhoek. Het gebied herbergt een aantal bijzondere en kwetsbare vogelsoorten zoals Houtsnip, Nachtzwaluw, Boomleeuwerik, Roodborsttapuit en Klapekster. In overleg met de terreinbeherende instanties, heeft de VWG besloten om het gebied in 2013 integraal op broedvogels te gaan inventariseren via de BMP methode van SOVON. Het BMP onderzoek zal ons meer inzicht verschaffen in aantallen en verspreiding van de broedvogels, ter onderbouwing van aanbevelingen voor het terreinbeheer. De laatste keer dat het gebied op broedvogels werd onderzocht is inmiddels bijna 30 jaar geleden, uitgevoerd door de toen nog onder de KNNV vallende vogelwerkgroep “De IJsselstreek” (Geert Groot-Koerkamp;1984). In dit rapport staan ook gegevens vermeld uit de jaren 1983 en 1969. De bedoeling van dit verslag is om vast te leggen wat bekend is uit losse gegevens over de (broed)vogel bevolking van de laatste 5-10 jaar. Deze informatie geeft een globaal beeld en zal zeker niet volledig zijn, maar kan gebruikt worden bij de voorbereiding van het BMP onderzoek 2013.
Foto 1: Winterbeeld Gorsselse Hei
Terreinbeschrijving De Gorsselse Hei is gelegen in de Gemeente Lochem (Gelderland), centraal tussen Eefde en Harfsen, op zo’n 4 kilometer ten zuidoosten van Gorssel. Het gebied is ruim 110 hectare groot en wordt gekenmerkt door een centraal gelegen heideveld van zo’n 40 hectare, met daaromheen een brede zoom van oud (naald)bos. De heide is het laatste relict van de uitgestrekte heidevelden die hier eeuwen geleden nog aanwezig waren. Rond 1800 lag er in de driehoek Lochem-Zutphen-Gorssel nog 5000 hectare
1
(natte)heide! Het grootste deel van deze heidevelden werd later ontgonnen tot landbouwgrond of productiebos. Het gebied werd in 1908 formeel aangewezen als militair oefenterrein en is daarom ontzien bij de ontginningen. In 2009 verkreeg de Stichting IJssellandschap het eigendomsrecht. Het beheer is in handen van de Stichting Marke Gorsselse Heide. Tankgrachten, kogelvangers en "schietebulten" herinneren nog aan het eertijds militair gebruik.
Foto 2: Kogelvanger met tankgracht; markant relict uit de” militaire periode” De heide is de laatste decennia door “vermesting” (via de lucht) en verdroging sterk vergrast met Pijpestrootje. Daar waar recent geplagd is komt de oorspronkelijke heidevegetatie echter weer terug, met onder andere Dopheide en Zonnedauw. De noordelijke lob is nog het natst en hier treffen we fraaie Gagelstruwelen aan en relatief veel Klokjesgentianen. Het zuidwestelijk deel van de heide wordt begraasd door runderen, soms ook door een kleine schaapskudde. Plaatselijk is kleinschalig geplagd om de oorspronkelijke natte heidebegroeing weer terug te krijgen. Enkele jaren geleden is de heide behoorlijk open gekapt; veel oude vliegdennen zijn hierbij weggezaagd. Met vrijwilligers wordt jaarlijks hard gewerkt om de steeds terugkerende bosopslag van Berk en Groveden onder controle te houden. Natuurlijke vennen komen niet voor, maar in het verleden zijn enkele (blus)vijvers en grachten uitgegraven, die echter in droge zomers uitdrogen. Deze waterpartijen zijn erg in trek bij amfibieën. De noordelijke “lob” staat s’winters altijd plasdras. In het bos is de Groveden is de dominante boomsoort. Een groot deel van dit dennenbos is ooit (eerste helft vorige eeuw) ontstaan uit natuurlijke bosopslag op heide en heeft een natuurlijk karakter. Hier en daar komt een behoorlijk aandeel Berk en Zomereik voor en naarmate het bos ouder wordt ontwikkeld zich ook een struikondergroei van Vuilboom, Lijsterbes en Berk. Helaas heeft de exoot Prunus (“bospest”) zich eveneens plaatselijk gevestigd. Het bos is de laatste decennia slechts extensief geëxploiteerd, waardoor een vrij groot aandeel staand en liggend dood hout aanwezig is; erg positief voor paddenstoelen, insecten en holenbroeders. Het terrein is bijzonder in trek bij wandelaars, fietsers en ruiters en is goed ontsloten. Hoewel de meeste mensen zich aan de openstellingsvoorwaarden houden, vormen loslopende honden en groepen mountainbikers soms een probleem. Verder is er in de weekenden vaak geluidsoverlast vanuit de aangrenzende kartingbaan.
Heidevogels De meest talrijke heidevogel is ongetwijfeld de Boompieper. Deze soort haalt hier hoge dichtheden, die nergens elders binnen het werkgebied van de VWG worden geëvenaard. Een schatting van 20 territoria is waarschijnlijk nog aan de lage kant. Vooral de bosranden en heide met enige bosopslag zijn populair. Hier laat de Boompieper veelvuldig zijn fraaie baltsvluchten zien. 2
Geelgorzen zijn ook behoorlijk talrijk in het gebied. Schattingen voor 2011 en 2012 komen uit op minimaal 8 territoria. In 2003 evenaarde een oplettende waarnemer dit aantal met 7 zingende mannetjes op één wandeling. De inventarisatie van 1984 leverde nog 12 paar geelgorzen op. Nu de Geelgors bijna verdwenen is uit ons agrarische landschap op de zandgronden, vormt de Gorsselse Hei, samen met het Hanzebos (Nijendalproject; gelegen tussen Diepenveen en Olst) het laatste bolwerk binnen het werkgebied van de VWG. Een andere algemene broedvogel van de heide en bosranden is de Fitis. Overal waar voldoende bosopslag voorkomt, kunnen we van zijn zang genieten. De Kneu is ook een liefhebber van bosopslag op de heide. Vooral het noordwestelijk deel voldoet aan zijn voorwaarden en hier broedde in 2012 dan ook een kleine cluster van Kneuen. Een gedegen inventarisatie zou wel eens op 5-10 paar uit kunnen komen, mits voldoende struikopslag gehandhaafd blijft. Putters zijn eveneens in het broedseizoen 2012 waargenomen, ongeveer op dezelfde locatie als de Kneuen; wellicht één broedpaar. Vanaf eind maart bezetten de eerste Roodborsttapuiten hun territoria. Gebaseerd op uitsluitende territoriale waarnemingen schat ik dat er in 2012 zeker 4 paren hebben gebroed. Ook in 2011 werd het gebied door meerdere broedparen bewoond. Met name de westelijke helft van het heideterrein is favoriet, waarschijnlijk omdat hier kleinschalig is geplagd, een deel begraast wordt en er vrij veel jonge boomopslag voorkomt. Het oostelijk deel is wat monotoner en opener. Zeer opmerkelijk is dat geen van de oude broedvogelinventarisaties de roodborsttapuit noemen. Blijkbaar kwam de soort in de laatste decennia van de vorige eeuw niet in het gebied tot voor. Van de aanverwante tapuitachtigen wordt de gewone Tapuit regelmatig op doortrek gezien, voornamelijk in mei. Het Paapje daarentegen is slechts 1 keer in het gebied vastgesteld (aug.2012).
Foto 3: Paartje roodborsttapuiten; verspreide boomopslag op heide is erg belangrijk voor deze soort Tot de echte “krenten in de pap” behoren ongetwijfeld de Nachtzwaluw en Boomleeuwerik. De Nachtzwaluw was mij niet bekend van de Gorsselse Heide. De verassing was daardoor des te groter toen ik tijdens één van mijn avondbezoeken opeens zijn onmiskenbare geratel hoorde, gevolgd door fraaie balts- en voedselvluchten. Eén keer werd zelfs een tweetal Nachtzwaluwen gezien. In totaal werden 7 zang/balts waarnemingen gedaan binnen de datumgrenzen, ruim voldoende om van een zeker territorium te kunnen spreken. De soort is waarschijnlijk nieuw als broedvogel, zowel voor de Gorsselse Heide als voor het werkgebied van de VWG “De IJsselstreek”. Ook de broedvogelinventarisaties uit het verleden vermelden 3
deze soort niet als broedvogel. Deze (vermoedelijk) recente vestiging past in het landelijk beeld van significante toename van de soort over de laatste 10-12 jaar. Nabij gelegen bolwerken liggen op de Sallandse Heuvelrug en de Veluwe. Het heide beheer van de laatste tien jaar (plaggen, begrazen, openkappen) heeft waarschijnlijk ook een positieve bijdrage geleverd aan de intrede van deze bijzondere soort. Laten we hopen dat we ze in 2013 ook weer kunnen verwelkomen. De Boomleeuwerik werd in het broedseizoen 2012 regelmatig gezien en gehoord. Er werden 13 waarnemingen ingevoerd op waarneming.nl, meestal betrekking hebbend op 1-2 exemplaren, waarvan er 12 binnen de datumgrenzen (15/03 – 20/06) vallen. Eén waarneming betreft zelfs een vogel met nestmateriaal. Er heeft dus zeker één broedpaar gezeten, wellicht zelfs twee. De vogels werden relatief vaak gezien in of nabij het begrazingsgebied, waar de kortgehouden vegetatie waarschijnlijk betere foerageer mogelijkheden biedt. In 2011 heeft er vermoedelijk ook al één broedpaar gezeten, gezien de twee waarnemingen in april en juni (beide binnen de datumgrenzen). De broedvogelinventarisaties van ’83 en ’84 spreken ook van één broedpaar. Het lijkt daarmee aannemelijk te veronderstellen dat de boomleeuwerik al vele jaren aanwezig is op de Gorsselse Hei, maar in lage aantallen. Opvallend is dat zich in mei 2012 ook een groepje van 5-6 Veldleeuweriken in het graasgebied ophield. Op 16 mei, binnen de datumgrenzen (01 april tot 15 juni), werd zelfs zang gehoord, zij het wat aarzelend. De veldleeuwerik, ooit één van de meest algemene broedvogels in agrarisch Nederland, zit al decennia in een negatieve spiraal. Binnen ons werkgebied komen deze jubelende zangers nauwelijks meer voor als broedvogel. Een reden temeer om in 2013 extra alert te zijn op deze soort. In het winterhalfjaar is het heideveld in trek bij typische wintergasten zoals de Klapekster, Watersnip, Bokje en Rietgors. De oudst bekende waarneming van de Klapekster dateert van november 1988. Vanaf 2007 wordt de soort regelmatig ingevoerd in het digitale waarnemingarchief. Het winterhalfjaar 2010/2011 was goed voor 10 waarnemingen. In het daaropvolgende winterseizoen 2011/2012 werd de soort zelfs 22 keer ingevoerd! Dit seizoen ging ook landelijk de boeken in als een uitstekende klapekster winter. Opvallend is dat in april 2012 zelfs enige tijd 2 exemplaren aanwezig waren en dat het laatste exemplaar nog tot diep in mei werd waargenomen. Het belang van de Gorsselse Hei voor klapeksters is duidelijk aangezien er de afgelopen jaren in het totale werkgebied van de VWG zelfs in een goed seizoen niet meer dan 5-7 klapeksters overwinterden.
Foto 4: Klapekster; vaste wintergast op de Gorsselse Hei
4
Als s’winters delen van de heide plasdras staan, kunnen daar nog wel eens Watersnippen of zelfs Bokjes pleisteren. Rietgorzen komen soms zelfs in behoorlijke groepen voor van meer dan 50 exemplaren! Zij foerageren op zaad van Pijpestrootje en gebruiken boomopslag als dekking. Dergelijk grote wintergroepen van Rietgors worden verder in het werkgebied van de VWG niet veel aangetroffen. Heel bijzonder was de waarneming van een jagende Velduil op12/04/2012 in het noordelijk deel van het heideveld!
Bosvogels Omdat het grovedennenbos al wat ouder is, met hier en daar behoorlijk wat bijmenging van Zomereik en Berk en een goed ontwikkelde struiklaag, zijn zowel de typische bewoners van naaldbossen als van loofbossen redelijk vertegenwoordigd. Van de “naaldbosgroep” kunnen de Kuifmees (naar schatting 5-10 broedparen) en Goudhaan genoemd worden. Opvallend is dat de Zwarte Mees, ook een liefhebber van naaldbos, nauwelijks gemeld wordt in het digitale archief. Ondanks gericht zoeken is het mij ook niet gelukt om ze tijdens het broedseizoen 2012 te ontdekken. De inventarisatie in 2013 zal ongetwijfeld meer inzicht verschaffen over het voorkomen van deze soort, die het ook landelijk gezien niet goed doet. Kruisbekken, liefhebbers van grote oppervlaktes grove den, worden regelmatig in kleine groepjes gezien, maar dit betreft bijna altijd zwervende beesten in het winterhalfjaar. Echter, na een sterke invasie zou de soort wellicht tot broeden kunnen komen. Hetzelfde geldt voor de Sijs, net als de kruisbek een echte naaldbosbroeder, die ook vooral na irrupties zijn hoogste broeddichtheden haalt in Nederland. Sijzen vertonen echter een voorkeur voor naaldbos met een hoog aandeel exotische naaldboomsoorten als Douglas, lariks en sparren. Dit bostype komt op de Gorsselse Heide weinig voor. De Gekraagde Roodstaart, heeft een voorkeur voor ouder open dennenbos en de bosranden langs de heide. In 2012 was de soort met minimaal 5 broedparen present. Van de loofbosliefhebbers kunnen de Zwartkop (min. 5 paar), Tuinfluiter (1-2 paar.), Boomklever (min. 5 paar), Glanskop (min. 1 paar), Matkop (enkele broedparen), Bonte Vliegenvanger (min. 1 paar) en Fluiter genoemd worden. Hoewel het bosbiotoop een beetje marginaal lijkt voor de Fluiter zijn ze hier zowel in 2011 als 2012 wel zingend waargenomen, in alle gevallen in het noordoostelijk deel. Alle waarnemingen dateren echter van voor de officiële datumgrens van 15 mei en zouden nog doortrekkers geweest kunnen zijn. Opvallend genoeg ontbreekt de Grauwe Vliegenvanger geheel in het digitale archief. Bepaalde delen van het oudere gemengde naald/loofbos lijken in principe wel geschikt voor deze onopvallende vliegenvanger. Het BMP onderzoek zal moeten uitwijzen of deze soort al dan niet voorkomt. Ook Appelvinken zijn tot nu toe nauwelijks waargenomen in het gebied, maar het zou me niet verbazen dat deze onopvallende soort meer voorkomt dan we misschien denken. Goudvinken worden daarentegen wel veelvuldig gemeld. We mogen aannemen dat deze prachtige vogel zeker met 4-5 paren is vertegenwoordigd. Het bos vormt door zijn ouderdom en het voorkomen van relatief veel dood hout, een interessant gebied voor spechten. Zowel Kleine Bonte als Grote Bonte Specht, maar ook Zwarte- en Groene Specht komen hier voor. In 2012 waren zowel Zwarte- als Groene Specht met 2 broedparen vertegenwoordigd. De korte grasvegetatie van het graasgebied bleek een geschikt voedselbiotoop voor de Groene Specht. De Kleine Bonte Specht werd regelmatig gehoord in het noordoostelijk deel waar wat meer ouder loofhout aanwezig is. Over het voorkomen van uilen is weinig bekend. Zelf hoorde ik op 23 juni 2011 twee bedelende jonge Ransuilen in het oostelijk deel. In 2007 werden zowel in oostelijk deel als westelijk deel jonge ransuilen gehoord. Ook in 1984 werd een succesvol broedgeval geconstateerd. Gezien het biotoop lijkt het waarschijnlijk dat de Ransuil, die als soort hard achteruit gaat in Nederland, een regelmatige broedvogel is. Van de Bosuil zijn 4 waarnemingen ingevoerd over de laatste 5 jaar. Alle waarnemingen zijn gedaan in het noordelijk deel van het gebied. Eén waarneming betreft een bedelende juveniel (2007). In 1984 bevond zich eveneens een paar in het noordelijk gedeelte. De soort lijkt dus bijzonder plaatstrouw.
5
Foto 5: Grote Bonte Specht; liefhebber van dood hout Het gebied is rijk aan roofvogels. Torenvalk, Boomvalk, Buizerd, Havik en Sperwer worden regelmatig gesignaleerd in het broedseizoen, maar in hoeverre ze echt in het gebied broeden is onduidelijk. De Buizerd zal ongetwijfeld tot de vaste broedvogels behoren. Van de Sperwer zijn in ieder geval een viertal oude horsten gevonden in een lariksopstand. Hier werd echter in 2012 niet meer gebroed. Torenvalk en Boomvalk jagen in ieder geval regelmatig boven de heide. Wespendieven zijn waargenomen eind mei 2011. Gezien de lange voedselvluchten die deze soort onderneemt hoeft dit niet te betekenen dat de soort hier of in de nabije omgeving broedt, maar uitgesloten is dat zeker niet. In 2013 moeten we zeker alert zijn op deze geheimzinnige soort! Op doortrek worden ook af en toe Rode- en Zwarte wouwen en Blauwe- en Bruine kiekendieven gespot. De Houtsnip lijkt een vrij algemene broedvogel te zijn in het gebied. In mei en juni 2012 heb ik een paar avonden gepost en stond elke keer versteld van de frequentie aan opeenvolgende baltsvluchten. De één was nog niet uit beeld verdwenen, of de volgende kondigde zich al knorrend en piepend alweer aan. De meesten vlogen “rondjes en lussen” van vele kilometers, soms in tweetallen, waardoor moeilijk te bepalen was hoeveel verschillende mannetjes/paren er rondvlogen. Een voorzichtige schatting voor 2012 komt uit op minimaal 3-5 territoriale mannetjes. Ook uit voorgaande jaren zijn waarnemingen van baltsende houtsnippen bekend. Opvallend is dat de soort tijdens de oude inventarisaties nauwelijks werd vastgesteld. De soort was afwezig in 1969 en 1983; in 1984 wordt één broedpaar vermeld.
Moeras en Watervogels De bosvijver in het noordoosten is net groot genoeg om een aantal water/moerasvogels te herbergen. Vermeldenswaardig is het paartje Dodaarzen, dat zich hier van begin april tot in mei 2012 ophield. De hinnikende baltsroep was regelmatig te horen, maar de vogels zelf hielden zich vaak uitstekend schuil onder overhangende wilgenstruiken. Uit de jaren hiervoor is de soort niet bekend. Of het paar in 2012 ook daadwerkelijk heeft gebroed is niet zeker. Gezien de lage waterstand later in de zomer, lijkt een succesvol broedsel onwaarschijnlijk. Uit de gegevens uit “de oude doos” blijkt dat hier in 1969 ook een paartje dodaarzen heeft gezeten. Wel werd er met zekerheid gebroed door een Meerkoet. Ook Wilde eend en Grauwe Gans lieten zich hier regelmatig zien. Eén tot twee paar Grauwe Ganzen vlogen veelvuldig laag en luidruchtig over het terrein, waarbij ze soms zelfs midden op de hei landden, maar onduidelijk is of ze hier ook echt gebroed hebben. Territoriale Grauwe Ganzen zijn een nieuw fenomeen voor de Gorsselse Hei. De Blauwe Reiger wordt ook regelmatig bij de bosvijver waargenomen, vermoedelijk aangetrokken door de talrijke kikkers. Op slechts één kilometer ten zuidoosten van de
6
Gorsselse Hei bevindt zich al jaren een kleine kolonie van Blauwe Reigers (2-4 paar) langs de Harfsensesteeg.
Opmerkingen ten aanzien van beheer Het behoud van een vochtig heidebiotoop valt en staat bij een goed hydrologisch beheer, hetgeen vooral neerkomt op zoveel mogelijk vasthouden van het regenwater. Veel water wordt momenteel afgevoerd of ondergronds weggezogen naar het omringende landbouwgebied. Het is dan ook wenselijk om een aantal watergangen en greppels langs de randen te dichten, om zo in ieder geval oppervlakkige waterafvoer te beperken. Het openhouden van de hei is cruciaal voor de kenmerkende heidevogels. Wel moet er voor gewaakt worden een goed evenwicht te bewaren tussen open- en iets meer verboste delen. De meeste heidevogels zijn namelijk afhankelijk van een zeker aandeel jonge en oudere bomen op de hei. Deze bomen worden als zang- en uitkijkpost gebruikt en als broedplaats. Nachtzwaluwen bijvoorbeeld broeden vaak op de kale, niet vergraste bodem, onder diep betakte vliegdennen. De laatste resterende oude vliegdennen zouden dus wel eens erg belangrijk kunnen zijn voor deze zeldzame soort. Indien bosopslag verwijderd wordt is het gunstig om her een der een takkenhoop te creëren; de vogels, maar ook hagedissen en muizen, zullen hier erg dankbaar voor zijn. Het verder terugdringen en openkappen van de vaak dichte en abrupte bosrand langs de heide verdient aanbeveling. Hiermee kan niet alleen het heide areaal vergroot worden, maar ook veel vogels, reptielen en insecten, verkiezen een geleidelijke overgang tussen heide en bos, boven een dichte “groene muur”. Bovendien heeft het vergroten van het heideareaal een gunstig effect op de interne waterhuishouding; bos verdampt meer dan een heidevegetatie.
Foto 6: Scherpe bosrand (“groene muur”) Het is al weer ca 10 jaar geleden dat er voor het laatst geplagd is op de heide. Gezien het positieve resultaat van destijds, moet zeker overwogen worden om dit binnenkort weer te herhalen. Er is nog een (te) groot areaal volledig met Pijpestroo vergraste “heide” aanwezig. Begrazing van de vergraste delen is eveneens positief; de grasmat krijgt meer structuur en her en der komt weer (sporadisch) heidevegetatie terug. Bovendien biedt een korte grasmat aan grondfoerageerders als Boom- en Veldleeuwerik, Tapuit en Groene Specht betere voorwaarden. Tevens trekken de uitwerpselen allerlei insecten aan, die op hun beurt weer als voedsel dienen voor diverse vogels en zoogdieren. Wel moet er voor gewaakt worden om in het broedseizoen, om het risico op vertrapping van grondnesten te minimaliseren, niet te intensief te begrazen, of (beter) de begrazing tijdelijk te stoppen. Dood hout in het bos is essentieel voor een goed bosecosysteem. Met name staande dode bomen zijn van groot belang voor allerlei holenbroeders en moeten zeker behouden blijven zolang ze geen direct gevaar opleveren voor wandelaars. Verder is het aan te bevelen om de monocultuur van Japanse Lariks in het zuidoosten te vellen, teneinde meer ruimte te geven aan een natuurlijk verbossingsproces. De huidige opstand is van geringe ecologische waarde. Een open kapvlakte zal de eerste jaren veel 7
bospioniersoorten aantrekken als Geelgors, Boompieper en Fitis. Ook de houtsnip zou hier wel eens bij gebaat kunnen zijn. Het oudere grovedennenbos zou in ecologische waarde stijgen als her en der wat kleine open plekken gekapt worden. Door het nu ontbrekende pionierstadia weer terug te brengen wordt tevens meer structuur gecreëerd. In sommige bosdelen is behoorlijk wat prunus opgegroeid. Deze exoot hoort niet thuis in een natuurlijk bos, en kan beter verwijderd worden. De meeste waterpartijen zijn grotendeels “ingepakt” door bos, waardoor versterkte verdamping optreedt, terwijl het ingewaaide blad voor eutrofiëring zorgt. Daarbij zijn de oevers soms erg stijl. De natuurwaarde kan hier aanmerkelijk vergroot worden door de bosrand terug te dringen, de vijvers op te schonen/plaatselijk licht uit te diepen en de oevers te vervlakken. Hierbij wel enkele overhangende wilgenstruiken laten staan, als potentiële broed- en schuilplaats voor vogels en amfibieën. Om verstoring van (broed)vogels door recreatie te beperken zal het toezicht verscherpt moeten worden, in combinatie met zonering en het afsluiten/omleiden van bepaalde (sluip)paden.
Foto 7: Reegeit in de dekking van pijpestrootje. Reeën zijn erg gevoelig voor loslopende honden.
Nawoord Uit de losse waarnemingen van de laatste jaren blijkt overduidelijk dat de Gorsselse Hei een vogelgebied van grote betekenis is. Het heide terrein herbergt een aantal zeer bijzondere broedvogels, kenmerkend voor grotere heidevelden met voldoende variatie. Sommige van deze soorten, zoals Nachtzwaluw en Boomleeuwerik, ontbreken in de rest van het VWGwerkgebied of komen in veel lagere dichtheden voor, zoals Geelgors, Roodborsttapuit en Boompieper. In het winterseizoen vormt de heide een belangrijk biotoop voor Klapekster en Rietgors. Het omringende grovedennenbos is vanwege de natuurlijke structuur aantrekkelijk voor tal van zangvogels, spechten en roofvogels. Vermeldenswaardig is het broeden van de Ransuil en het algemeen voorkomen van de Houtsnip. Het BMP onderzoek in 2013 zal meer inzicht verschaffen in de aantallen en verspreiding van de voorkomende broedvogels. Gedurende het broedseizoen, globaal vanaf begin maart t/m juni, zullen 12-15 inventarisatierondes georganiseerd worden, waaronder een aantal avonden nachtbezoeken ivm uilen, Nachtzwaluw en Houtsnip. Ben je geïnteresseerd om met dit onderzoek mee te doen dan kun je je opgeven bij Esther Veldhoen (
[email protected]) of direct bij ondergetekende. We willen echter het aantal personen per ronde beperken tot maximaal drie. Grotere groepen gaat ten koste van concentratie en waarnemingskans. Bij genoeg deelname is het een optie om in twee groepjes te inventariseren. Piet Schermerhorn
[email protected] 8