Vlinder Over gelukkig doorgaan
1
Voorwoord Marina en Albert en Tim. Een hecht stel. Helder, oprecht en waarachtig met elkaar in gesprek. Bewust en met liefde levend met elkaar en voor de ander.
Vlinder
Copyright © 2013 Albert Kampermann Auteurs: Marina en Albert Kampermann
Druk: De Boekdrukker.nl Omslagfoto: Loek de la Haye Omslagontwerp: Maria Wienbröker-Kampermann Waargebeurd verhaal ISBN 978-90-9027819-3 NUR 000 http://www.vlinderboek.nl
Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd, door middel van druk, fotokopieën, geautomatiseerde gegevensbestanden of op welke andere wijze ook zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de auteur. Correspondentieadres:
[email protected].
2
Zo mocht ik hen in maart 2013 ontmoeten als oncologieverpleegkundige van Care for cancer, om samen met hen de invloed en de mogelijke consequenties van de diagnose door te spreken. Toen kon niemand weten hoe snel deze ziekte Marina’s leven zou beëindigen. Wel was zichtbaar dat hier sprake was van drie mensen die heel graag met elkaar verder wilden leven, samen, met alles wat op hun pad zou komen.
Dit hechte stel zou opgewassen zijn tegen het ongewisse en onvermijdelijke. Zij besloten al snel de gebeurtenissen te verhalen in dit boekje dat nu voor u ligt. Omdat het hen hielp grip te houden op hun besluit om gelukkig door te gaan. Ja, gelukkig doorgaan. Dat was wat zij wilden. Niets anders. Het is een helder, oprecht en waarachtig boekje geworden. Helder omdat je als lezer mee wordt genomen op hun tocht langs ziekenhuizen, onderzoeken en artsen waarbij zichtbaar wordt hoe het bestaan zo plots een andere wending krijgt. Een tocht die herkenning geeft omdat de emoties en gebeurtenissen zo menselijk, invoelbaar en begrijpelijk zijn.
1
Oprecht omdat Marina en Albert durfden te schrijven over hun liefde en hoe die zich verdiepte en hen verbond in die paar maanden. Zij gunnen ons hun openhartige eerlijkheid, hoe rauw en verdrietig deze soms ook is. Waarachtig omdat het leven voor hen die 125 dagen niet anders was dan dat. Niks meer en niks minder. Het is een persoonlijk, gevat, emotioneel en indringend relaas geworden wat veel herkenning zal brengen bij een ieder die direct of indirect is geconfronteerd met kanker. September 2013 Isabelle Royer,
oncologie verpleegkundige Stichting Care for cancer www.careforcancer.nl
Een ijskoude dag in februari Om precies te zijn 6 februari, midden in de week op woensdag. Een ijzige wind met onverwachte sneeuw snijdt door m’n gezicht. Optimist. Met de fiets naar een vergadering, zonder handschoenen. De dag was immers vriendelijk begonnen met aangename aanwijzingen dat de winter z’n langste tijd gehad zou hebben. Het lichaam hunkerend naar een beetje beweging in de openlucht. Afwisselend stop ik vloekend mijn verkleumde handen links en rechts in de jaszakken. Doorfietsen want m’n afspraak van 13 uur komt eraan. Maar ik ben ook onrustig. Zo’n onbestemd onderbuik gevoel, niet goed thuis te brengen. Nog steeds geen sms van mijn vrouw Marina. Marina, vrijwilligster in een verzorgingshuis. Laatste weken hoesten, mogelijk een inflectie aan de luchtwegen. Check up bij huisarts, want die infectie of mogelijk zelfs TBC kan gevaarlijk zijn bij het werken voor de bejaarden, vandaar. Vandaag met longfoto doorgestuurd naar ziekenhuis, om zeker te gaan. Zei haar nog gisterenavond, beetje sarcastisch, ‘nooit goed als een roker met longfoto naar longarts moet. Stuur maar een sms’je als je klaar bent’.
Bergop voel ik naar mijn huissleutels. Optimist. Vergeten. Marina zou immers allengs thuis zijn na mijn vergadering. Ik sta voor mijn huis en kom er niet in. Dom gezicht. Overgeleverd aan de weergoden. Enkel de poort van de garage is open waar ik kan schuilen. Tintelende en vooral pijnlijke vingers grijpen naar de telefoon. Ik veeg de sneeuw van het display af, maar nog steeds geen sms. Ze is al uren weg. Wat nu met mijn volgende afspraak?
2
Om warm te worden loop ik rondjes in de garage. Rondjes van een meter of 12, ik tel m’n voetstappen. Loop langs planken en dakpannen, passeer de grasmaaier halverwege. M’n gedachten worden onrustiger. De auto-pilot in mijn hoofd gaat plots op handbediening. Er komen vragen. ‘Is het zó druk in het ziekenhuis? Telefoon misschien leeg van Marina? Is het wel een infectie? De afspraak van 1 uur’.
3
Weer langs de grasmaaier. ‘Stel het is geen infectie’. Longarts, het beroep klinkt ineens zo serieus. ‘Hoest ze eigenlijk al langer? Hoe kan ik nu de sleutels vergeten? Waar blijft die sms?’ Er komt leven in m’n vingers, ik sms haar: “Hoe gaat het? Liefs, mij”. Het blijft stil bij mijn 50e jubileumrondje door de garage. Sneeuw smelt van m’n fiets af in een klein plasje dat spiegelt in het ampele licht van deze zwaar bewolkte dag. De winter lijkt aan een comeback begonnen. De telefoon trilt, het display licht eindelijk op. “Het duurt langer. Onderzoek gehad. Het is niet goed, Appie”. Ik sta stokstijf en analyseer woorden. ‘Wat is niet goed, wat is niet goed, hoezo onderzoek?’. Ik hervat mijn rondjes, nu sneller lopend. Nog een sms, vlakbij de dakpannen. “Dinsdag moet je met me mee, ik mag niet meer alleen komen”.
Ik stop m’n rondje. ‘Niet meer alleen komen?’. Ik kijk naar buiten. M’n hoofd is leeg. Ik zeg de afspraak af. Door de ramen van het huis kijk ik naar de weg. Ze zal toch wel een keer terugkomen. Sms. “Ik ben onderweg naar huis”.
Ik loop langzame rondjes. ‘Het zal toch niet, nee’, repeteert een zin in m’n hoofd. M’n hersenen analyseren de woorden in de sms. Woord voor woord. ‘Niet goed’ is synoniem voor ernstig. Mijn gevoel weigert deze idiote gedachte. Het kunnen toch duizend andere dingen zijn. De auto stopt en Marina opent de deur. Ik mag eindelijk naar binnen. Ze is stil, doet haar jas uit, gaat zitten en begint te huilen. Het is echt niet goed. Ze vat samen. “Alle longfuncties gemeten, foto’s gemaakt”.
4
Ze zegt iets over een PET scan voor overmorgen. ‘Om uit te sluiten dat het uitgezaaid is. Dinsdag afspraak met longarts’. Ze trilt over haar hele lichaam. “We moesten ons maar voorbereiden op het ergste, zei hij”. We kijken elkaar aan. Ik sla een arm om haar heen en knijp ondertussen in mijn arm of ik wel wakker ben. ‘Het ergste?’ M’n verstand synchroniseert niet met mijn gehoor. ‘Wie kan nou zoiets te zeggen?’ Mijn verstand antwoordt ten slotte: de longarts, hij kan het weten. Er bestaan vlinders die amper 24 uur leven, van geboorte tot dood. Een enkel etmaal. En in die korte tijd maken ze hun hele leven door van eitje, rups, pop tot volwassen vlinder, in een enkele, voor ons vluchtige dag. Ze fladderen die ene dag door hun leven, nemen tijd voor een plots geurige bloem en genieten met gesloten vleugels van de zon, waar het ze ook goeddunkt. Ze vliegen in grote cirkels, zien andere vlinders en trekken een tijdje met hen op. Zelfs als de avond nadert, gaat de vlinder nog fladderend door. Ze geniet elke minuut. Tot na zonsondergang als het licht uitgaat, voor de aarde, voor de vlinder en na de nacht is ze ineens verdwenen. Wat een fascinerend wezen.
De kermis is in de stad Kanker. Een gevreesd woord. Je gaat er namelijk dood aan. Niet altijd, maar vaak. Het is de zin die ons die eerste avond het meest bezighoudt. Die winterse woensdag. Ieder woord van de longarts wordt onder de loep genomen. “Maar wat heeft hij nou precies gezegd?” vraag ik haar. Marina weet zich, door de schrik, de letterlijke woorden niet geheel te herinneren. Alsof je in een film wordt geplaatst waarin je niet thuishoort. “Ik voel me toch verder goed”, zegt ze.
5
Het is balanceren tussen geloof en ongeloof. We praten elkaar moed in. We verzoenen ons met het idee van een soort van ‘standaard protocol’ van artsen, natuurlijk is het goed om bij onzekerheid een PET scan te maken van het hele lichaam. Maar zo snel al, overmorgen. We analyseren de afgelopen maanden, het hoestje. “Is bijna weg”, zegt Marina. “Ik voel me gewoon goed”. Petra, haar beste vriendin, komt geschrokken van het telefoontje langs. Als enige is ze ingelicht omdat ze in hetzelfde verzorgingshuis werkt. “Oh, Marina, wat doe je nu toch”, terwijl ze haar met betraande ogen aankijkt.
Een eerste blik op internet. Trefwoord longkanker. Mijn handen trillen bij het typen van het woord in Google. Zo veel treffers. Nooit geweten. Ik scrol op een Nederlandse infosite. Na enkele minuten wordt het me te veel. ‘Longkanker wordt in bijna alle gevallen te laat ontdekt’. Mijn hart slaat over.
We besluiten om niemand nog, zeker niet onze zoon Tim, te informeren. We hebben onvoldoende informatie om ook onze dierbaren ongerust te maken. We nemen de ballast van de onwetendheid op eigen schouders. Maar daarmee worden minuten uren. Onze hersenen draaien overuren. Antwoorden die maar niet snel genoeg kunnen komen. De onzekerheid overheerst en het gevoel lijkt het verstand maar niet te kunnen bijbenen. We hebben grote angst en alles in ons mobiliseert en verzet zich tegen die angst, tegen dat doemdenken. “Wij zijn toch zondagskinderen”, zeg ik tegen Marina, “je voelt je verder goed, laten we afwachten”. Maar toch is het oude, zorgeloze leven voorbij. Het loopt hier in het zuiden tegen carnaval aan, het feest van de narren. Terwijl iedereen zich vrolijk voor het volksfeest opmaakt, is bij ons sprake van crisis.
6
De donderdag wordt opgeslokt door een overgang van onze speelse, ingesleten routine in het dagelijks leven naar een dreigende onzekerheid en permanente angst. We bereiden ons voor op de PET scan, lezen de instructies. Die liegen er niet om. Ze vragen om nuchter te blijven. Een infuus wordt aangebracht voor de contrastvloeistof. Ze komt in een soort tunnel te liggen. Marina wijst op haar pijnlijke schouder. Ze heeft een kriebelhoest en juist pijn in de linkerschouder. Waarschijnlijk een slijmbeursontsteking. In plaats dat daaraan iets is gedaan. Vrijdagmiddag informeren we Tim voorzichtig over de PET scan. We zwakken de ernst af, als iets dat louter preventief bedoeld is. Altijd goed om te weten of je lichaam in een alarmfase verkeert. Voor het eerst in hele lange tijd moeten we die vrijdagochtend naar het ziekenhuis. Marina loodst me door de parkeergarage. Massa’s mensen. Het doet denken aan een meubelboulevard, open op zondag. Vanuit de parkeergarage loopt een hele lange gang het ziekenhuis in, alsof je met alle egards welkom wordt geheten in een huis van magie.
Maar aan de gezichten kun je zien dat mensen hier niet voor hun plezier zijn. Mensen in verband, gebroken ledematen, in rolstoelen en schuifelend met infuusrekken. ‘Volg route 32’ staat op ons papier en ook op de borden. Afdeling Radiologie. De wachtkamer is druk, “blijkbaar meer mensen die niet van carnaval houden”, zeg ik cynisch. We nemen plaats op een blauwe bank, mannen en vrouwen in witte jassen ijlen zich van links naar rechts. “Ze kunnen maar beter de rechterarm nemen voor het infuus” zegt Marina. Maar veel tijd om te praten is er niet. Ze is direct aan de beurt.
7
Een goedlachse verpleegster neemt Marina mee. Ik wens haar succes als ze door de blauwe deur verdwijnt.
Het onderzoek duurt ruim 2 uur, dus besluit ik naar huis te gaan. Ik maak me vertrouwd met de gangen in het ziekenhuis, zodat ik later alles snel weer kan vinden. Linksom, rechtsom, linksom en de lange gang weer af. Dus straks precies andersom.
Ik ben erg ongerust, weet eigenlijk niet goed wat ik moet doen. Laptop aan, om de vijf minuten kijkend op de telefoon. Ik lees over PET scans op Internet. Lees over de enge zaken heen en zoek enkel naar bemoedigende teksten. Inderdaad staat ergens dat bij alarmerende longfoto’s een standaardprotocol inclusief PET scan plaatsvindt.
‘Kankercellen delen zich sneller dan gezonde cellen. Daarbij is ook de celstofwisseling versneld. De PET-scan (Positron Emissie Tomografie) is een nucleair geneeskundig onderzoek waarbij veranderingen in de stofwisseling van cellen in beeld worden gebracht met behulp van een kleine hoeveelheid radioactieve stof en een speciale scanner’. Dat doen ze dus niet alleen bij Marina, maar gewoon bij iedereen. En toch heeft niet iedereen als uitslag kanker. Wat zijn de hersenen perfect in staat om hoop te genereren. Marina en ik zijn toch op een zondag geboren. Telefoon. “Ik ben klaar. Ging wel, maar moeilijk met pijnlijke schouder”. Ik haast me naar het ziekenhuis en tref Marina opgelucht aan.
Het onderzoek met de ingewikkelde naam zit erop. Terwijl we teruglopen, bedenk ik mij wat de onderzoekers al kunnen zien wat wij nog niet weten. Het liefst was ik door de deur naar binnen gelopen om een einde te maken aan die tergende onzekerheid.
8
We besluiten om er een leuk weekend van te maken en het van ons af te zetten. Dinsdag weten we het. Maar dat klinkt gemakkelijker dan gedaan. Een deel van ons is in permanente staat van paraatheid. Ik weet niet wat erger is, het te weten of het enkel maar te moeten vermoeden. Het weekend trekt zich lang met de carnavalsmaandag erbij. Het Zuiden heeft feest.
We hebben in die drie dagen eigenlijk niet zoveel gepraat, Marina en ik. Ons enkel voorgehouden om niet op zaken vooruit te lopen, af te wachten wat de uitslag is. De meeste gesprekken hebben we ongetwijfeld in onszelf gevoerd. Los van elkaar, gedachten, wat áls, hoé verder, hoe anderen het te vertellen, en hoé in hemelsnaam aan Tim, onze zoon. De nacht van maandag op dinsdag wordt verwelkomd. De laatste nacht van onzekerheid na een gevoel van wel weken opgesloten te hebben gezeten in niemandsland.
De longarts In de auto is het stil. Voor ons doemt weer het grote witte gebouw op. 11.00 uur, begane grond, route 31. We lopen de gang in en melden ons bij een druk ogende dame. Ze haalt het ponskaartje resoluut door een stempelmachine. “Gaat u maar zitten op de gang”.
De smalle gang doet dienst als wachtruimte, het is een heen en weer van mensen. Aan de muur grote plakkaten met onderzoeksresultaten van internationaal onderzoek naar longafwijkingen. In het Engels. Met indrukwekkende grafieken. Ik zie namen van longartsen onder de resultaten staan. Mijn ademhaling is snel, ik houd haar hand vast.
9
“Daar is ie”, wijst Marina de gang in. Haastig lopend, een vriendelijk ogende man in witte jas, in de vijftig, met wat ongebruikelijk lang haar voor een arts. Grijze pieken in de nek die een kapper maar al te graag in model zou hebben gebracht.
Hij knikt naar Marina. “Het duurt nog even, mevrouw, kom zo bij u”. Hij loopt zijn kamer binnen. De klok loopt door. 11 uur wordt 11.25 uur. Dat is een misschien een goed teken, we kijken elkaar aan, omdat het zo lang duurt. Als je écht slecht nieuws hebt, laat je patiënten toch niet zo lang wachten. De deur gaat ferm open. Ik duim stiekem. “Mevrouw Kampermann”, gebaart de longarts en roept ons naar binnen. “Gaat u zitten”. Hij opent een bruine dossiermap, kijkt op het computerscherm.
“Nu, ik heb u al verteld dat we vrijdag de PET scan gedaan hebben om uit te sluiten of er uitzaaiingen zijn. Heb vrijdag met de radioloog gesproken en foto’s bekeken”. De arts praat snel. Wijst plotseling op haar schouder, zich wegdraaiend van het computerscherm. “Linkerschouder boven”. Hij vervolgt. “In de maag zien we iets. Plekje in de rug, linker bovenbeen”. Marina grijpt in, ik ben even helemaal verdoofd. “U bedoeld ik heb uitzaaiingen?” “Ja, mevrouw, helaas”.
Hij pakt een klein notitievelletje waar in ijltempo door hem de resultaten zijn opgeschreven. “Vergeeft u me, maar gisteren was alles dicht en ik heb nog geen tijd gezien het dossier te maken”.
10
“Dus ik heb uitzaaiingen?” “Ja, mevrouw”, zucht de arts, “u bent helaas heel ernstig ziek”.
We kijken elkaar met tranende ogen aan, elkaars handen ineen gevouwen. “Ik zal Tim’s afstuderen niet meer meemaken”, zegt Marina huilend. De woorden echoën in m’n hoofd. Er is paniek. Mijn hoofd praat mee. ‘Wat bedoelt ie nou, dat ze bij Pet scans dit soort afwijkingen vinden of dat het om Marina gaat’. Ik vraag het hem opnieuw. “U zegt dat er uitzaaiingen gevonden zijn?” “Ja, meneer, in de schouder, rug, maag, bovenbeen”.
Hij kijkt ter controle op de monitor. “Het moet zich vanuit de linkerlong verspreid hebben”. “Linkerlong? Hoe bedoeld U dat, longkanker?” “Ja, uw vrouw heeft een plaveisel carcinoom, maar, ..weet u, we weten het nog niet precies”.
Ik snap niet wat hij bedoeld. Hij kijkt opnieuw op het scherm. “Dokter, maar ik wil geen chemo”, roept Marina plots vertwijfeld. “Rustig mevrouw, rustig”, gebaart hij. Ze mag even uitsnikken. “Hoe lang denkt u dat ik nog heb?” “Mevrouw”, hij pauzeert, “We moeten nu even rustig aan doen. Aan prognoses heeft u niets. Ik kan nu wel zeggen zo en zo lang, weet u, maar in de praktijk is dat voor iedereen anders. Maar u moet niet meer in jaren denken”.
Niet meer in jaren denken. We voelen de grond onder onze voeten wegzakken. Mijn lichaam transpireert. Marina kijkt hem opnieuw aan. “Ik wil wel nog naar Nepal”.
11
Onze geplande reis in mei. Het gesprek vliegt alle kanten uit, er zit geen lijn in, vragen en antwoorden lopen uit de pas. “Ik heb gezien hoe het met m’n moeder is gegaan. Ik wil wél euthanasie”.
De emoties lopen hoog op. De longarts bedaart. “Rustig nu mevrouw. We moeten eerst een aantal dingen zeker weten, er zijn vele soorten kankercellen. Ik stel daarom nu eerst voor om een longpunctie te maken om te zien met welke soort we te maken hebben. Afhankelijk daarvan stel ik een behandeling voor. U moet zelf weten of u die wilt ondergaan”.
Het gaat ons allemaal veel te snel. Ik bedaar het heftige gesprek tussen beiden. Het lijkt wel of ze met elkaar kibbelen. De dokter vanuit expertise en Marina vanuit emotie. “Kunnen we alstublieft even terug gaan naar het begin?”, vraag ik. Hij begint opnieuw. Nu weloverwogen, kalmer, vraag en antwoord meer synchroon. Het gesprek liep ook voor hem duidelijk niet goed. Weer kijkt hij op het scherm om wat duidelijker te zijn. De spanning zakt, alsof een ruzie wordt bijgelegd. “Als u het aandurft na deze ellendige boodschap, kunt u meekijken naar de foto’s”. We kijken mee. De arts wijst op een witte vlek op een onduidelijke zwart wit röntgenfoto van de long. “Vlak bij de longslagader, ziet u, links”. “En hier op dit scherm ziet u met de kleurafwijkingen waar de uitzaaiingen zitten”.
Gele, vlammende vlekjes lichten op. We zitten als twee studenten op een houten krukje naast de specialist. Hij draait zich naar ons toe. Z’n gezicht beduidend vriendelijker.
12
“Ja, mevrouw, het spijt me, maar het is zeer ernstig. Maar weet u, we moeten nog een aantal zaken onderzoeken”. Hij zoekt naar een klein beetje hoop.
“Ziet u, met zekerheid kan ik een aantal dingen nog niet definitief zeggen. Maar als ik dit zo zie, het zou me zeer verbazen als het niet gaat om kanker”. “Dus het kan nog zijn dat…?” “Nee, mevrouw, u moet uitgaan van longkanker. Dat staat eigenlijk wel vast. Wat ik ga doen om definitief uitsluitsel te geven, is een punctie. Vlak boven uw maag kunnen we misschien een stukje weghalen. Hoop dat ons dit lukt om langs die tumoren een punctie te doen, we moeten ook oppassen dat we de maagwand niet beschadigen, want dan zijn we nog verder van huis”.
Ik ben afgehaakt en al heel ver van huis. Puncties, tumoren. “Maar ik voel me toch goed”, herhaalt Marina nog maar eens, om de ernstige feiten toch nog discutabel te houden. “Ik plan u bliksemsnel in voor morgenochtend 8 uur, mevrouw. En laten we begin volgende week direct een nieuwe afspraak maken. Dan hebben we een compleet beeld waar we mee te maken hebben”. Alsof er slecht en slechter nieuws bestaat. Maar het is ons duidelijk. “Ga ik dood?”, vraagt Marina.
De longarts wacht even met het antwoord “Ja, mevrouw, u gaat hieraan overlijden, maar ik verwacht niet dat u er volgende maand niet meer bent. Laten we het eerst eens afwachten totdat we een en ander duidelijk in beeld hebben”. We staan op, maar tranen lopen over onze wangen.
“Ja, mevrouw, verschrikkelijk. Ik zie u dan volgende week, loop even met me mee, maken we even samen de afspraken aan de balie”.
13
“Ik moet het straks aan m’n zoon vertellen”. “Hoe oud is uw zoon? “20”. “Och, God, mevrouw, wat erg”.
We staan in een lege hoek in het ziekenhuis. Huilend. “Wat doe ik jou en Tim aan?”, vraagt Marina in tranen “Rustig schat, rustig”. We horen niets meer om ons heen, enkel ons eigen gesnik. Het is stil in mijn hoofd. Als stilte een kleur zou hebben, is het zwart. Een doodsvonnis zonder kans op gratie is uitgesproken. In minder dan een uurtje. Geen hoger beroep mogelijk.
Ik en de ander We maken allemaal deel uit van een sociale omgeving. Familie, vrienden, kennissen. Nog maar net zelf een mokerslag te hebben gekregen, is de eerste vraag: hoe vertel ik het de ander. De ander. Onze zoon, ouders, broers en zussen, beste vrienden. De omgeving, wat is die ineens groot.
Om te horen dat je ongeneeslijke kanker hebt, is erg. Om het te moeten vertellen aan anderen, is vele malen erger. Je weet immers dat de boodschap ook voor hen ontwrichtend is, hen uit hun doen haalt en dat alles nooit meer hetzelfde zal zijn. Het is niet de steun die je met de boodschap zoekt bij anderen, maar de onmiddellijke troost die je wilt geven. Tim, 20 jaar oud. We zitten om de tafel en wachten zijn terugkomst af van school. “Het is niet goed met Mamma. Helemaal niet. De uitslag is kanker. Maar… “ Het woordje maar gebruiken we, valt me ineens op, om een andere richting te duiden, om hoop te geven. Het verwijst naar behandelingen, kansen, mogelijkheden. Het moet de pijn verzachten, al is het een druppel op een gloeiende plaat.
14
Hij vat het gelukkig goed op. Vreemd dat we deze zin gebruiken. Wat is ‘goed’. Krijgt te horen dat zijn moeder doodziek is. Goed wil zeggen dat iemand niet ter aarde stort en ontroostbaar is. In huilen uitbarst en het uitschreeuwt van verdriet. Goed wil zeggen sterk. Al is er geen zwak, hij had het natuurlijk mogen uitschreeuwen. De boodschap is ijzig hard maar daarmee is het nog niet ten einde. Goed wil ook zeggen dat we er direct als drieën voor gaan. Dat we de handschoen oppakken en ons weerbaar opstellen. Maar het oude, onbekommerde leven is definitief voorbij.
De ‘ander’ moet ingeschat worden. Wie kun je het telefonisch melden, wie moet je persoonlijk inlichten, wie moet je het door anderen laten vertellen. Ik en de ander. Het vraagstuk van die dinsdag. En als de één het weet, moet de ander het zo snel mogelijk ook weten. Anders gaat het als een vuurtje onpersoonlijk rond. We lijken wel bezig met een communicatie campagne. Er wordt een plan opgesteld. In het zuiden is het feest, laat hen nu nog maar even... Het Noorden daarentegen, waar Marina’s vader woont, bellen we. Er volgen belrondes. Met kloppend hart. Ik hoor me steeds de woorden herhalen. “Ik heb helaas slecht nieuws”. Beurtelings bellen we. Na het zoveelste verschrikkelijke telefoontje weten we hoe het werkt. Mensen zijn eerst sprakeloos, sommige direct in tranen. We zoeken samen met hen naar troost aan de telefoon. We zijn opgelucht nu iedereen het weet of snel zal weten. De eerdere onrust en onwetendheid bij onszelf maken plaats voor het kunnen delen van emoties. Ik en de ander. 12-2-2013 14:08 Hoi broer, ben je thuis? En heb je tijd? Grt, Marina
6-2-2013 14:10 Bel vanavond
15