vlaamse GEMEENSCHAPSCOMMISSIE DE RAAD Zitting 2010-2011 Nr. 6
INTEGRAAL VERSLAG VERGADERING VAN VRIJDAG 17 DECEMBER 2010 OCHTENDVERGADERING
INHOUD MOTIE VAN ORDE (R.v.O., art. 31)....................................................................................
257
MEDEDELING....................................................................................................................
258
BELEIDSPLANNEN (R.v.O., art.50,3)................................................................................. 258 Erfgoedbeleidsplan, ingediend door de heer Bruno De Lille, collegelid bevoegd voor Cultuur, Jeugd, Sport en Ambtenarenzaken – Stuk 438 (2010-2011) – Nr.1. Bespreking..............................................................................................................................
258
Sprekers: de heren Bruno De Lille, Jef Van Damme, René Coppens, Dominiek Lootens-Stael, mevrouw Bianca Debaets, de heer Paul De Ridder en mevrouw Annemie Maes STEMMING..........................................................................................................................
274
Sportbeleidsplan, ingediend door de heer Bruno De Lille, collegelid bevoegd voor Cultuur, Jeugd, Sport en Ambtenarenzaken – Stuk 439 (2010-2011) – Nr.1 Bespreking..............................................................................................................................
274
2
Plenaire vergadering Nr. 6 (2010-2011) – 17 december 2010
Sprekers: de heren Bruno De Lille, Fouad Ahidar, René Coppens, Dominiek Lootens-Stael, mevrouw Brigitte De Pauw, de heer Paul De Ridder en mevrouw Annemie Maes STEMMING..................................................................................................
291
SAMENGEVOEGDE INTERPELLATIES (R.v.O., art. 62,8).....................
291
van de heer Fouad Ahidar tot de heer Jean-Luc Vanraes, collegevoorzitter bevoegd voor Onderwijs, Vorming en Begroting, betreffende de voordracht van de gouverneur ad interim als vicegouverneur en de vraag van een lid van de meerderheid om het VGC-College onder voogdij te plaatsen van de Vlaamse regering van de heer Paul De Ridder tot de heer Jean-Luc Vanraes, collegevoorzitter bevoegd voor Onderwijs, Vorming en Begroting over de “tijdelijke” aanstelling van een vicegouverneur Sprekers: de heren Fouad Ahidar, Paul De Ridder, Dominiek Lootens-Stael, Walter Vandenbossche, mevrouwen Els Ampe, Elke Roex, Brigitte De Pauw en de heer Jean-Luc Vanraes ACTUALITEITSVRAAG (R.v.O., art. 61)....................................................
297
van mevrouw Elke Van den Brandt aan mevrouw Brigitte Grouwels, collegelid bevoegd voor Welzijn, Gezondheid, Gezin, Media en Patrimonium, betreffende problemen binnen het Huis voor Gezondheid BIJLAGEN....................................................................................................
299
TREFWOORDENREGISTER.....................................................................
301
Plenaire vergadering Nr. 6 (2010-2011) – 17 december 2010
257
OCHTENDVERGADERING – De vergadering wordt om 9.17 uur geopend. Voorzitter: mevrouw Carla Dejonghe MOTIE VAN ORDE (R.v.O., art. 31) De heer Fouad Ahidar.- Ik wil eerst een vraag stellen aan collegelid Bruno De Lille. Vandaag om 12.00 uur is er in de Raad van de VGC een voorstelling van het boek “In samenspraak op de maat van Brussel. Het beleid van de Vlaamse Gemeenschapscommissie voor Brussel 2009-2014”. Ik citeer uit de uitnodiging: “Brussel en zijn beleidsmensen staan de volgende jaren voor ongeziene uitdagingen”. Dit boek bundelt de beleidsplannen van de 3 VGC-collegeleden, de heren Jean-Luc Vanraes, Bruno De Lille en mevrouw Brigitte Grouwels, en wordt geïllustreerd met prachtige foto’s van het leven in Brussel. Een werk over politiek beleid dat leest als een liefdesverklaring aan Brussel. Kan het collegelid toelichten wat dit te betekenen heeft? Wij moeten vandaag nog een beleidsnota bespreken en nu blijkt dat alles al gedrukt staat en voorgesteld wordt om 12.00 uur. De heer Walter Vandenbossche.- Ik vind het misplaatst dat het collegelid in een openbare zitting wordt ondervraagd over zijn persoonlijke agenda. De heer Fouad Ahidar.- Het gaat niet over zijn persoonlijke agenda, maar over beleidsnota’s die we nog moeten bespreken in de Raad, terwijl ze om 12.00 uur al in boekvorm worden voorgesteld. De boeken zijn gedrukt, de champagne staat koud. Is dat democratisch? De oppositie heeft haar opmerkingen nog niet gegeven. Een aantal beleidsnota’s is nog niet besproken. Er kunnen nog amendementen ingediend worden. In een Afrikaans land werkt dat misschien zo en is er alleen een oppositie voor de schijn. Hebben we nog iets te zeggen of is alles toch al goedgekeurd? De heer Paul De Ridder.- Mij lijkt het ook merkwaardig dat op een moment dat we hier nog moeten debatteren en opmerkingen en suggesties geven, de teksten al gedrukt zijn en de presentatie al georganiseerd is. Ik vind dat inderdaad een merkwaardige manier van werken. Mevrouw Elke Roex.- Moesten er trouwens niet nog bijkomende beleidsnota’s ingediend worden, onder meer over de Brede School? Staan die dan ook al in dat boek? De heer Bruno De Lille, collegelid.- Het gaat niet over teksten die nog goedgekeurd moeten worden. In dit boek staan teksten over het beleid voor 2009-2014 die vorig jaar al werden goedgekeurd. Het heeft enige tijd geduurd vooraleer dat verwerkt werd in een leesbare tekst die ook aan het brede publiek voorgesteld kan worden, maar dit zijn geen teksten die nog goedgekeurd moeten worden. De heer Jef Van Damme.- In de uitnodiging staat dat het gaat over de beleidsnota’s van de regeerperiode 2009-2014. Wij bespreken zo dadelijk de beleidsnota’s over Sport en Erfgoed. Ik begrijp niet dat er een boek gedrukt is over beleidsnota’s die nog goedgekeurd moeten worden. Het is wel heel toevallig dat deze voorstelling gepland is na de bespreking
VLAAMSE GEMEENSCHAPSCOMMISSIE
258
Plenaire vergadering Nr. 6 (2010-2011) – 17 december 2010
van de laatste beleidsnota’s. Ik voel mij hier een beetje belachelijk gemaakt. Het lijkt wel of we hier enkel voor de schijn zitten. De heer Bruno De Lille, collegelid.- Sommige mensen voelen zich blijkbaar snel belachelijk gemaakt. Dit boek is gebaseerd op de teksten die vorig jaar in de Raad werden goedgekeurd. Zaken die nog niet werden goedgekeurd of besproken, zal je er niet in terugvinden. Controleer dat maar. De voorstelling is toevallig vandaag, omdat het boek nu klaar is en omdat we het graag nog voor het einde van het jaar willen presenteren. Het heeft niets te maken met de 2 beleidsnota’s die vandaag op de agenda staan. Aan het begin van de regeerperiode maken we altijd een overzicht van wat we tijdens de 5 komende jaren willen realiseren en daarop is dit boek gebaseerd. (Samenspraken van de heren Fouad Ahidar, Jef Van Damme en collegelid Bruno De Lille) MEDEDELING De voorzitter.- Het jongste jaarverslag van de Raad van de Vlaamse Gemeenschapscommissie dat zopas verschenen is, werd op de banken rondgedeeld. Ik wens de diensten daarvoor te feliciteren. Het is een heel aangenaam ogend en zeer modern boekje geworden. BELEIDSPLANNEN (R.v.O., art. 50, 3) Erfgoedbeleidsplan, ingediend door de heer Bruno De Lille, collegelid bevoegd voor Cultuur, Jeugd, Sport en Ambtenarenzaken – Stuk 438 (2010-2011) – Nr.1 Bespreking De heer Bruno De Lille, collegelid.- Dit beleidsplan bevat de missie en de visie die de Vlaamse Gemeenschapscommissie heeft op het beleid inzake het cultureel erfgoed. Het plan bevat enerzijds een strategisch gedeelte dat beknopt alle doelstellingen, werkmethodes en middelen beschrijft en anderzijds een meerjarenplanning en meerjarenbegroting. Om dit beleidsplan zo duidelijk mogelijk samen te vatten, zal ik de strategische doelstellingen voor het erfgoedconvenant Brussel 2012-2016 toelichten. Dit plan is gebaseerd op een driesporenbeleid. Spoor 1, ‘Achter de schermen’, is opgebouwd uit 2 strategische doelstellingen en spoor 2, ‘Publiek’, is gebaseerd op 4 strategische doelstellingen. Niet onbelangrijk is dat beide sporen en bijhorende doelstellingen worden geschraagd door 2 pijlers die de volgende beleidsperiode het erfgoedbeleid zullen karakteriseren en bijgevolg binnen elke strategische doelstelling zullen terugkomen, namelijk samenwerking en overleg, en de uitbouw van de erfgoedforumwerking. Deze 2 pijlers zijn elementen die op regelmatige basis moeten worden geëvalueerd, zeker voor wat betreft het cultureel-erfgoedforum. Voor het traject dat daarmee afgelegd wordt, wordt in 2014 een moment van reflectie ingebouwd. Dit om te evalueren of het forum beantwoordt aan het vooropgestelde concept. Het derde en laatste spoor is het ondersteuningsbeleid, dat is het beleid op vlak van de communicatieve, financiële en logistieke ondersteuning van organisaties en projecten. De eerste strategische doelstelling van spoor 1 – ‘Achter de schermen’ – is het versterken van erfgoedbewaarders en –zorgers via samenwerking, kennisdeling en de uitwisseling van
VLAAMSE GEMEENSCHAPSCOMMISSIE
Plenaire vergadering Nr. 6 (2010-2011) – 17 december 2010
259
expertise. Uitwisseling van kennis en expertise en samenwerking zijn 2 cruciale principes binnen het Erfgoeddecreet en uiteraard ook binnen het erfgoedconvenant als instrument. Centraal daarbij staat de zorg voor en de ontsluiting van het cultureel erfgoed. Het is een continu streven naar het optimaal circuleren van de aanwezige kennis en expertise, niet alleen binnen het Brusselse erfgoedveld, maar ook daarbuiten, binnen de andere Brusselse sectoren. Zo ontstaat een bredere wisselwerking. De link naar het erfgoedgebeuren op Vlaams niveau is in diezelfde context van onschatbare waarde. De tweede strategische doelstelling is het ondersteunen van het erfgoedveld op het vlak van vrijwilligersmanagement. Dit jaar is trouwens het jaar van de vrijwilliger. Dit ligt me na aan het hart, want dagelijks zetten vrijwilligers zich actief in binnen het Brusselse erfgoedveld, zowel binnen het verenigingsleven als binnen professionele instellingen. We mogen echter niet blind zijn en merken dat het klassieke vrijwilligerswerk steeds meer onder druk komt te staan. Daarom is het uitwisselen van kennis en expertise cruciaal voor erfgoedorganisaties. Hierdoor worden ze versterkt om in hun werking verder een beroep te doen op vrijwilligers en om hun vereniging dynamisch te houden. Anderzijds willen we ook binnen de culturele sector de krachten bundelen om in te spelen op de nieuwe evoluties op het vlak van vrijwilligerswerk. Vanuit een dergelijk dynamisch vrijwilligersbeleid kunnen vrijwilligers flexibel worden ingezet. Zo kan de sector rekenen op gemotiveerde vrijwilligers die ook kunnen doorstromen binnen een gevarieerd aanbod. Spoor 2 – het publiek – is een niet onbelangrijke factor om van het cultureel erfgoedbeleidsplan een relevant document te maken. Dit spoort telt 4 strategische doelstellingen, waarvan de eerste het stimuleren van publiek tot actieve en verdiepende erfgoedparticipatie is, onder meer door erfgoededucatie. Door een breed draagvlak te creëren voor cultureel erfgoed wordt het publiek een bondgenoot in de zorg voor cultureel erfgoed. Bij deze strategische doelstelling gaat alle aandacht naar het actief betrekken van diverse doelgroepen bij het cultureel erfgoed. Dit kan echter alleen door samenwerking met diverse partners en aan de hand van specifieke methodieken. Het cultureel erfgoed koppelen aan de hedendaagse context is daarbij een belangrijke uitdaging om niet te vervallen in een nostalgisch erfgoeddiscours. Als we erfgoed beschouwen als iets dat dood is of alleen maar met het verleden te maken heeft, dan zijn we verkeerd bezig en zullen we niet lang een boeiend erfgoedwerkveld hebben. We moeten ernaar streven om het erfgoed levend te houden. Belangrijke doelgroepen hierbij zijn kinderen en jongeren als we het Brussels cultureel erfgoed ook willen bewaren voor de toekomstige generaties. De tweede strategische doelstelling is de publieksverbreding en publieksvernieuwing via doelgroepgerichte communicatie. Om het draagvlak voor cultureel erfgoed verder te vergroten, blijft het belangrijk om naast de verdieping een breed publiek de waarde van het cultureel erfgoed te laten beseffen. Ook het bereiken van nieuwe doelgroepen is een gegeven waarrond moet gewerkt worden. Dit is echter gemakkelijker gezegd dan gedaan. Daarom is het voor zowel publieksverbreding als publieksvernieuwing van belang de juiste instrumenten en de juiste partners te vinden. Naast de reeds gekende instrumenten, is het nodig om op zoek te gaan naar nieuwe instrumenten en methodieken om het publiek te benaderen. Ook ruimte tot experiment is nodig om steeds weer nieuwe stappen te zetten in het bereiken van het publiek. Als staatssecretaris voor Gelijke Kansen is de derde doelstelling - het erfgoed van andere culturen en gemeenschappen als basis om de interculturele dialoog te stimuleren - zeer belangrijk voor mij. Brussel is bij uitstek een stad van migratie en van migranten en dit al
VLAAMSE GEMEENSCHAPSCOMMISSIE
260
Plenaire vergadering Nr. 6 (2010-2011) – 17 december 2010
eeuwenlang. Een erfgoedverhaal in Brussel kan niet geschreven worden zonder het cultureel erfgoed van de diverse culturen en gemeenschappen in verband te brengen met elkaar. Vanuit een gedeelde toekomstvisie voor deze stad op het vlak van het aanwezige erfgoed, wil ik samen met diverse partners werken aan een leefbare stad. Opnieuw is het niet de bedoeling om in het verleden te blijven hangen, maar willen we elk vanuit ons eigen verleden werken aan een gedeelde toekomstvisie voor onze stad. De laatste strategische doelstelling is het zichtbaar maken van minder bekend cultureel erfgoed. De aandacht voor het minder bekend erfgoed en het lokaal erfgoed vormen belangrijke aanknopingspunten om met lokale partners of minder evidente partners rond cultureel erfgoed te werken. Het erfgoedconvenant biedt hierbij een belangrijke meerwaarde door onder meer initiatieven te ondersteunen of te ontplooien die dit minder bekende cultuurerfgoed aan bod laten komen in het reguliere circuit van musea en toonstellingen. Het publiek krijgt op die manier de kans om Brussel in al zijn verscheidenheid te ontdekken. Ook lokaal wordt een platform gecreëerd voor het ontstaan van erfgoedgemeenschappen. Een derde spoor vormt het ondersteuningsbeleid, dat vooral gericht is op de communicatieve, financiële en logistieke ondersteuning van organisaties en projecten. Ik ben mij ervan bewust dat dit ondersteuningsbeleid enorm belangrijk is om de erfgoedsector in de komende jaren verder uit te bouwen en te professionaliseren. Het zijn immers al te vaak de vele randvoorwaarden die het voor een organisatie moeilijk maken om tot een algemeen degelijk beleid te komen. Ik hoop dat de leden van deze laatste cultuurbeleidsnota genoten hebben en dat wij ook de komende jaren goed zullen samenwerken. De heer Jef Van Damme.- Na anderhalf jaar zijn we toegekomen aan de laatste beleidsplannen. Het is goed dat ze nu worden gebundeld. Ik hoop dat de plannen ook worden gerealiseerd. Een erfgoedbeleid voeren is in de eerste plaats keuzes maken. Wat wordt als erfgoed beschouwd? Wat wenst men te bewaren? Dat wordt vooral bottom-up bepaald. Wat wij als cultureel erfgoed bestempelen, heeft een heel organisch karakter. Heel wat verzamelingen maar ook organisaties zoals heemkundige kringen zijn ontstaan uit een bepaald initatief. Men zou het erfgoedzorg kunnen noemen. De motivaties zijn verschillend. Ze kunnen politiek of ideologisch getint zijn, maar ook nostalgie kan een rol spelen. De Vlaamse overheid en ook de VGC spelen hierop in door steun te verlenen en evenementen te initiëren en te coördineren zoals de Week van de Smaak, de Erfgoeddag, Printemps des Musées of Museum Night Fever. Elk evenement heeft daarbij een eigen doelstelling. Er wordt ook veel met het lokale niveau samengewerkt. In het nieuwe Vlaamse Erfgoeddecreet van 2008 komt het concept van de ‘erfgoedgemeenschap’ naar voor. Dat is gebaseerd op een conventie van de Raad van Europa uit 2005. Erfgoedgemeenschap is een complex concept dat er in essentie op neerkomt dat men bepaalde gemeenschappen verenigt rond een bepaalde thematiek of problematiek, wars van institutionele grenzen, van de scheiding gesubsidieerd en niet-gesubsidieerd en van vrijwilliger en professioneel en zo meer. Dat concept ligt nog niet helemaal vast, maar de gemeenschap staat wel centraal.
VLAAMSE GEMEENSCHAPSCOMMISSIE
Plenaire vergadering Nr. 6 (2010-2011) – 17 december 2010
261
Erfgoed bewaren is eigenlijk zorgen voor legitimatie. Men identificeert er een gemeenschap van mensen mee en zorgt ervoor dat deze mensen zich onderling verbonden voelen. In Brussel is het natuurlijk de vraag wie men met elkaar wil verbinden. Het is essentieel om alle inwoners met elkaar te verbinden en de stad als een geheel te beschouwen. Erfgoed is altijd een begrip waarvan de inhoud verschuift. Wat we nu beschouwen als erfgoed, verandert in tijd en ruimte. Het erfgoed van Brussel verschuift nog sneller door veel migratie. Veel anderstaligen veranderen de gewoontes. De gebruiken veranderen voortdurend. Zelfs datgene waaraan een gemeenschap waarde hecht verandert. Dat besef is ook tot de sector doorgedrongen. Het Archief en Museum voor het Vlaams leven te Brussel - dat steun krijgt van de VGC - organiseerde in 2010 nog de tentoonstelling Herinnering & Migratie. Verenigingen van nieuwe Brusselaars tijdens het interbellum. De nieuwe Brusselaars maken ook deel uit van het erfgoed. Er komen ook praktische problemen bij kijken. De vraag is bijvoorbeeld hoe men een volksfeest of een optocht organiseert of hoe men de herinnering eraan levend kan houden. Voorts ook hoe dit immateriële erfgoed kan bewaard worden. Publiekswerking is niet evident en er is ondersteuning voor nodig. Erfgoed is een materie waarvan de bevoegdheid zich op de grens tussen Gewest en Gemeenschap bevindt. Gewestelijke materies omhelzen het fysieke erfgoed, zoals monumenten en landschappen, terwijl de verhalen van de stad, de gewoontes, de stadslegendes, het verenigingsleven en zo meer gemeenschapsmateries zijn. In Brussel is meer samenwerking met het beleid aan Franstalige zijde nodig. Het Franstalige erfgoedbeleid is meer gericht op het fysiek tastbare erfgoed. In het beleidsplan is er sprake van om de bestaande relaties met het lokale niveau te verbeteren. Zo wil men de gemeenten benaderen via de Vlaamse schepenen en de cultuurbeleidscoördinatoren. Er is ook kennisuitwisseling en samenwerking nodig met de Cocof en de Franse Gemeenschap. In het beleidsplan staat het als volgt: “In de relatie met andere bestuursniveaus heeft de Vlaamse Gemeenschap de intentie om werk te maken van de relatie met de Franse Gemeenschap over onder andere het cultuurbeleid in het BHG. Ook rond de federale materies is een kerntakendebat nodig. (…) Overleg en afstemming tussen de overheden om een cultureel erfgoedbeleid op het niveau van Brussel uit te bouwen is belangrijk”. De VGC laat de dialoog grotendeels over aan de Vlaamse Gemeenschap. De VGC zou echter net een gangmaker kunnen zijn om de twee grote gemeenschappen samen te brengen. Tot slot wordt de Brusselse Museumraad verschillende keren aangehaald. De Museumraad is echt een van de intermediare vzw’s die musea die van verschillende overheden afhangen, samenbrengen en kennis uitwisselen. De Museumraad heeft zichzelf ondertussen wel bewezen met de Museum Night Fever, de Brussels Card, en Tom of Charlotte in het museum. De vzw heeft ook een zicht op de bekommernissen en pijnpunten van de musea in Brussel. Terecht wordt de Museumraad beschouwd als een partner binnen het erfgoedbeleid van de VGC en als een schakel naar de musea.
VLAAMSE GEMEENSCHAPSCOMMISSIE
262
Plenaire vergadering Nr. 6 (2010-2011) – 17 december 2010
De Museumraad krijgt als koepelorganisatie ondersteuning van de VGC en ontvangt projectmiddelen vanuit het domein Jeugd. Toch is de Museumraad voor het gros van haar middelen aangewezen op projectsubsidies. De vzw kan heel wat administratie en rompslomp bespaard blijven als een groter stuk van haar middelen recurrent zouden zijn. De VGC is niet de enige overheid die de Museumraad subsidieert, maar het zou wel betekenisvol zijn als de VGC binnen haar subsidies voor de Museumraad meer recurrente middelen zou vrijmaken. Zijn er plannen om projectmiddelen naar recurrente middelen voor de Museumraad over te dragen? Als de VGC de Museumraad echt als een belangrijke partner beschouwt, moet die appreciatie zich toch ook in middelen vertalen. De heer René Coppens.- Brussel is, zoals dit beleidsplan aangeeft, een gelaagde stad – ook een geslaagde stad, maar dat is iets anders – met veel culturen, talen, wijken en gemeenschappen en bijgevolg rijk aan cultureel erfgoed. Elke cultuurgemeenschap vormt als het ware een deel van de grote puzzel die het cultureel erfgoed is. Hierdoor is het Vlaamse culturele leven en a fortiori het cultureel erfgoedbeleid in Brussel niet zo evident en is het van groot belang dat de Vlaamse Gemeenschapscommissie grote aandacht schenkt aan het bewaren van het Vlaams cultureel erfgoed in ons gewest. Ik ben van oordeel dat hierbij de nadruk moet worden gelegd op het zo goed mogelijk toegankelijk maken van het erfgoed. Een zo groot mogelijk publiek moet worden bereikt. Het maatschappelijk draagvlak moet worden verbreed, vergroot en waar mogelijk ook verdiept. Ik vrees dat het erfgoedbeleid van de VGC helaas vaak nog te weinig baanbrekend is. Het stemt mij dan ook zeer tevreden dat het collegelid zich in deze nota engageert tot het meer toegankelijk maken van het cultureel erfgoed. Verder ben ik van mening dat de Vlaamse Gemeenschapscommissie eveneens verder actief op zoek zou moeten gaan naar sterke partners voor de ontwikkeling en uitvoering van grote projecten. Maar het is dan wel noodzakelijk dat er een zo goed en volledig mogelijk overzicht of een inventaris wordt opgemaakt van alle erfgoedactoren, inclusief – en dat is heel belangrijk – de aanwezige kennis en expertise. Op die manier kan versnippering worden voorkomen en wordt het risico op overlapping ingeperkt. Een versnipperd beleid valt trouwens moeilijk te rijmen met het idee van een integraal en geïntegreerd beleid, waar het collegelid voor pleit. De rode draad doorheen het beleidsplan is het zoeken naar strategische vormen van samenwerking met andere beleidsinstanties in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest, actief op het vlak van erfgoed. Ik begrijp waarom het collegelid hier zo veel aandacht aan besteedt, want het vormt inderdaad een belangrijk punt. De vorige spreker maakte er reeds een allusie op: de verschillende invulling van het begrip erfgoed aan de kant van de Franse en de Vlaamse Gemeenschap maakt een erfgoedbeleid voor Brussel ook niet eenvoudig. Zonder toenadering tussen de twee gemeenschappen blijft het moeilijk om voor Brussel een volwaardig erfgoedbeleid uit te bouwen. De Vlaamse Gemeenschapscommissie zou over erfgoedthema’s frequente contacten moeten onderhouden met de Franse Gemeenschapscommissie, het Brussels Hoofdstedelijk Gewest, de 19 gemeenten en natuurlijk ook onze eigen Vlaamse Gemeenschap. Om een adequaat erfgoedbeleid te voeren, is het gewenst om te streven naar meer afstemming en meer overleg met andere beleidsniveaus en overheden in Brussel.
VLAAMSE GEMEENSCHAPSCOMMISSIE
Plenaire vergadering Nr. 6 (2010-2011) – 17 december 2010
263
Daarover een aantal vragen. In het beleidsplan staat dat er in 2010 bij de VGC een coördinator werd aangesteld die volop bezig is met de uitbouw van een beleidsoverschrijdend netwerk. Er zou reeds een aantal concrete projecten in de steigers staan. Kan het collegelid toelichten over welke projecten het gaat? Zijn er momenteel duidelijke aanspreekpunten bij de Franse Gemeenschapscommissie en de andere beleidsniveaus? Zo ja, hoe verloopt die samenwerking? Het collegelid wil meer werk maken van een goede communicatiestrategie voor de erfgoedsector. Ik kan dat natuurlijk alleen maar toejuichen, want er is nood aan een betere zichtbaarheid van het erfgoed in ons gewest. Het collegelid geeft ook aan dat binnen de Brusselse context nieuwe doelgroepen kunnen worden aangesproken, zoals anderstaligen die Nederlands leren. Het gebruik van de geschikte communicatiekanalen en samenwerking zijn daarbij van belang. Denkt het collegelid reeds aan een concrete communicatiestrategie en aan concrete vormen van samenwerking voor deze nieuwe doelgroepen? Ik hoop daar enige toelichting over te krijgen. Ten slotte wil ik nog een puntje aanhalen dat mij na aan het hart ligt, namelijk de relaties met het lokaal cultuurbeleid. Deze kunnen nog aangescherpt worden met het oog op een betere wisselwerking tussen de erfgoedwerking van de VGC en die van de gemeenten en natuurlijk ook met het oog op het valoriseren van het lokaal erfgoed. Het decreet op het lokaal cultuurbeleid biedt mogelijkheden op dat vlak, maar – en hier kom ik bij mijn stokpaardje, mijn droom van een bibliotheek in Ganshoren – niet voor alle gemeenten. De basisvoorwaarde is namelijk nog steeds het bestaan van een eigen Nederlandstalige bibliotheek. Geen bibliotheek impliceert dus in zekere zin ook geen gemeentelijke cultuurbeleidscoördinator en bijgevolg geen hulp om mee te werken aan die erfgoedconvenant. Ik weet ook wel dat anderen dat op het terrein proberen op te vangen. Ik hoop dan ook dat de Vlamingen in mijn gemeente binnenkort een erkende Nederlandstalige bibliotheek ter beschikking hebben. Intussen kunnen we gelukkig wel rekenen op gemotiveerde en creatieve verantwoordelijken bij de gemeenschapscentra, die deze leemte mee trachten in te vullen. Ik besluit door te stellen dat ik mij achter dit beleidsplan kan scharen. Ik ben ervan overtuigd dat de administratie en de experts de boeiende uitdagingen, vermeld in dit beleidsplan, vol enthousiasme zullen aangaan. De heer Dominiek Lootens-Stael.- De methode begint vertrouwd te worden: de beleidsplannen die het collegelid indient, worden voorafgegaan door een ellenlange aanloop, de ene keer een cursus Brussels Hoofdstedelijk Gewest voor beginners, de andere keer enkele hoofdstukken omkadering, historische voorafgaanden en proceduredetails. Dit alles mondt uit in een SWOT-analyse waarbij vooral opvalt dat het collegelid gedurende de vier volgende jaren aan de erfgoedcel de opdracht zal geven om verder te onderzoeken, na te denken, te vergaderen, te overleggen, aansluitingen te zoeken, hier en daar wat te experimenteren, mogelijke hefbomen te ontwaren. Weinig concreets dus, zoals de heer René Coppens ook al aangaf. Wat ons betreft een mager resultaat voor een beleidsplan waaraan een heel jaar is geschreven. Meer “weaknesses”, zwakten, dan “strenghts” of sterke kanten, bitter weinig kansen of “opportunities”, behalve dan deze die het collegelid meent te ontwaren in de “diversiteit”, de meervoudige identiteit zoals hij dat positiever tracht te verwoorden. Maar daarin en dan vooral op de wijze waarop hij daarmee wil omspringen, gaan, voor het Vlaams Belang althans, meer “threats” schuil dan wat anders.
VLAAMSE GEMEENSCHAPSCOMMISSIE
264
Plenaire vergadering Nr. 6 (2010-2011) – 17 december 2010
Om het bij dezelfde methode te houden – hoewel ik geen aanhanger ben van het losjes transponeren van bedrijfskundige modellen op de politiek – denk ik dat de leegte die ik waarneem, te maken heeft met het feit dat het collegelid de “I” van “issues”, die gewoonlijk aan dit model wordt toegevoegd, niet duidelijk situeert. Wanneer men de “kwesties”, de kern van de zaak, niet goed onderscheidt, is het natuurlijk logisch dat men niet goed blijf weet met de middelen, ongeacht het feit of die schaars dan wel overvloedig zijn. Reeds van bij het lezen van de “situatieschets”, zoals de uitgebreide preliminaria deze keer heten, bekroop mij, nog meer dan bij de andere beleidsbrieven die we tot nu toe van het collegelid mochten ontvangen, een gevoel van onbehagen. Meer dan eens blijkt uit zijn betoog een indruk die ik nog het best kan omschrijven als “ze zeggen daar, in dat departement erfgoed, dat ze wel zouden willen, maar blijkbaar kunnen ze niet goed”. Daar lijkt de toestand die het collegelid omschrijft althans op. Dat wordt natuurlijk niet op diezelfde scherpe wijze verwoord, maar over de middelen die Vlaanderen aanreikt, klinkt het dat het wel goed is, op voorwaarde dat ze worden aangepast aan de Brusselse context. Wanneer het collegelid het over Brusselse instellingen heeft, bijvoorbeeld de musea, blijkt dat er eigenlijk heel weinig vraag is naar hulp van de VGC. Hoogstens wil men wat geld – een subsidie is altijd mooi meegenomen – soms taallessen, als het echt niet anders kan, of wat vertaalwerk bij het opstellen van één of andere inventaris, maar van erkenning door de VGC, het label “Vlaams” opgeplakt dreigen te krijgen, daarvan is helemaal geen sprake. Zelfs de vrijwilligers en de particulieren lijken, wanneer ik de tekst lees, het liever en beter te rooien zonder dan met de hulp van de VGC. De moedeloosheid druipt in feite bij momenten van het blad. Nochtans zou het anders kunnen en moeten. Maar dan moet het collegelid beginnen met te aanvaarden dat hij een medestander is van de Vlaamse Gemeenschap in Brussel, en daar ook naar handelen, in plaats van er van uit te gaan dat de rol van de VGC er in bestaat om vooral het verschil tussen Vlaanderen en Brussel te benadrukken. In zijn hoedanigheid van collegelid vertegenwoordigt hij Vlaanderen in Brussel en komt hij uiteraard op voor de belangen van de Brusselaars in Vlaanderen, maar de indruk die ik krijg, uit de teksten die hij opstelt, is dat hij zich vooral tegen Vlaanderen profileert en alles wat Vlaams is wil verloochenen om in zijn Brussels model in te passen. Het collegelid gaat, met andere woorden, zeer ver mee in de retoriek van de Franstaligen die er alles aan doen om een drieledig België te promoten, op kosten en in het nadeel van Vlaanderen. Dat is uiteraard niet zijn rol als collegelid van de VGC. Bij de vaststelling dat het aantal traditioneel Nederlandstalige Brusselaars afneemt, kan en mag de uitdaging er niet uit bestaan om louter Nederlandskundigen als nieuw doelpubliek te viseren of een mogelijke band tussen Brussel en de Rand te ontwaren, eventueel ook wat te willen bieden aan de Vlaamse pendelaars. Deze woordkeuze op zich is al veelzeggend. Het is niet de Nederlandstalige Brusselaar die in aantal afneemt in de stad, het is de Brusselse Vlaming die in de verdrukking zit. En bij deze vaststelling verwacht deze Vlaming van het collegelid een reactie, geen gelatenheid, niet dat hij zich dan maar gaat toeleggen op een ander doelpubliek of op andere doelstellingen. Het moet dus veel krachtiger, veel Vlaamsbewuster. Het collegelid stelt vast dat de band met de gemeenschappen vervaagt. Wel, zijn rol bestaat erin om deze band aan te halen, om
VLAAMSE GEMEENSCHAPSCOMMISSIE
Plenaire vergadering Nr. 6 (2010-2011) – 17 december 2010
265
de vervaging tegen te gaan. Niet om te berusten of, erger nog, een surrogaat te bedenken. Zo moeten de Nederlandskundigen en anderstaligen via ons erfgoed bewust worden gemaakt van de Vlaamse identiteit van Brussel. Zo dient de verweving tussen de historisch, geografische en traditioneel Vlaamse stad Brussel en haar hinterland, via erfgoed, benadrukt te worden. Dat wil niet zeggen, zoals het collegelid oppert, dat 62 Vlaamse gemeenten deel uitmaken van de “metropool”, wel dat het een aberratie is om de stad, onder welke institutionele wanconstructie ook, los te koppelen van het Vlaamse hinterland. Pendelaars en alle andere Vlaamse bezoekers moeten zich dankzij het gemeenschappelijk erfgoed ook bewust in Brussel thuis voelen, erdoor ervaren dat Brussel hun hoofdstad is. Daar ligt de “issue” van het SWOT-model van het collegelid. Indien hij het beleidsdomein Erfgoed niet op een dergelijke manier invult, dan laat hij verstek gaan ten nadele van Vlaanderen en dan speelt hij het spel mee van de Franstaligen die ons, met alle mogelijke middelen, uit onze hoofdstad willen bannen. Het is mij overigens niet duidelijk waarom de instrumenten aangereikt door Vlaanderen op maat voor Brussel zouden moeten worden omgebouwd door de VGC opdat ze “met de Brusselse context” rekening zouden houden, zoals het collegelid dat formuleert. Die ‘Brusselse context’ is een begrip dat ons wordt opgedrongen door de Franstaligen die Brussel willen distantiëren van Vlaanderen. Het collegelid komt die rol niet toe, integendeel. Het collegelid benadrukt, in deze tekst evenals elders, graag de verscheidenheid, de “meervoudige identiteit”, en stelt daarbij terecht vast dat Brussel steeds een kruispunt is geweest, een forum waar verschillende invloeden een wisselwerking hebben gehad. Dat is kenmerkend voor elke stad, het maakt inderdaad de rijkdom van de stad uit. Maar deze kruisbestuiving heeft een resultaat opgeleverd, een eigen identiteit, ze heeft haar sporen nagelaten in wat we erfgoed noemen. Het is de bedoeling dat het collegelid dat erfgoed goed beheert en niet te grabbel gooit in de multiculturele smeltkroes. Invloeden zijn altijd welkom, maar ze mogen niet overheersend worden en de eigen identiteit gaan verstikken. Voor diegenen die onze maatschappij willen vervoegen, moet het een factor zijn die bijdraagt tot hun integratie. Zo ontstaan identiteit en samenhorigheid rondom erfgoed, zoals de Unesco het bedoelt. Het heeft me dan ook doen glimlachen toen ik las dat het collegelid in een metropool, zoals hij Brussel noemt, uitgerekend in Babel, streeft naar stilte als opperste uitdaging op gebied van immaterieel erfgoed. Het klinkt allemaal een beetje tegenstrijdig. In een stad is het nooit stil, bijna per definitie, anders zou het geen stad zijn. Stilte waarnemen in Brussel zou integendeel irreëel en beklemmend, misschien beangstigend, overkomen. Ik zal die uitlating dan ook maar beschouwen als een groene stuiptrekking. Ik heb geen stilte ontwaard, maar wel leegte en zwakte. Ik kan deze tekst dan ook enkel een ruime onvoldoende geven. Mevrouw Bianca Debaets. – Ik heb het beleidsplan met aandacht gelezen en ik ben blij dat er ook rekening wordt gehouden met de aanbevelingen van de sector. In de eerste plaats moeten wij ons cultureel erfgoed bewaren en beheren, in de tweede plaats moeten wij het ontsluiten. De toekomst kan enkel tegemoet worden gezien door oog te hebben voor het verleden. Erfgoed is niet alleen een uiting van onze identiteit, het geeft ons tegelijkertijd onze identiteit. We moeten ons erfgoed kunnen doorgeven aan toekomstige generaties én aan mensen die er minder mee vertrouwd zijn, zoals terecht in het beleidsplan staat.
VLAAMSE GEMEENSCHAPSCOMMISSIE
266
Plenaire vergadering Nr. 6 (2010-2011) – 17 december 2010
Cultureel erfgoed versterkt het cultureel en historisch zelfbewustzijn. Monumenten en kunstschatten maken een gedeeld verleden zichtbaar en versterken de banden in onze samenleving. Dat is iets waar een grootstad zeker nood aan heeft. De krachtlijnen in dit beleidsplan zijn de integrale en duurzame aanpak van het erfgoedbeleid, de samenwerking met de gemeenten en met de andere overheden in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest, de samenwerking en bewustmaking van de verenigingen en vrijwilligers in de erfgoedsector en de extra aandacht voor jongeren en allochtonen. Het zijn stuk voor stuk aandachtspunten waar wij achter staan. Ik lees ook een terecht pleidooi voor meer afstemming en overleg met andere beleidsniveaus en overheden in Brussel om tot een coherent erfgoedbeleid te komen. Dat is absoluut noodzakelijk. Ik neem het voorbeeld van de citymarketing. Daar zijn zoveel instanties mee bezig dat de slagkracht teloorgaat. Tekenend is de opmerking van de Brusselse Museumraad dat de signalisatie van musea ontoereikend is. Sommige bezienswaardigheden worden zelfs helemaal niet aangeduid, zoals de abdij van Ter Kameren. Ik kan alleen maar toejuichen dat het collegelid hier iets aan wil doen, maar ik wil natuurlijk weten wat zijn plan precies is en hoe hij alle betrokkenen op één lijn wil krijgen. Ook erfgoededucatie is van wezenlijk belang. Het collegelid heeft het over erfgoededucatie als een van de middelen om jongeren te bereiken. Hoe wil hij dat doen? Wil hij meer via digitale technieken werken? Heeft hij hierover al overleg gepleegd met het colleglid bevoegd voor Onderwijs? Kansengroepen vormen een specifieke doelgroep. Het collegelid introduceert de vrijetijdswaardebon om meer en vooral andere mensen te bereiken. Ik vrees echter dat het vervangen van de cultuurwaardebon door de vrijetijdswaardebon nadelige gevolgen kan hebben voor de cultuurparticipatie. Als ik kan kiezen tussen een bewerking van een Griekse tragedie of een avondje snookeren, dan vrees ik dat de keuze voor veel mensen snel gemaakt is. Ik hoop dat het collegelid mijn bezorgdheid hierover kan wegnemen. Bij het bewaren en het in kaart brengen van het erfgoed, moet worden samengewerkt met niet-erfgoedbeheerders, stelt het collegelid in dit beleidsplan. Dat is een interessant punt. Sportclubs, scholen en bedrijven beseffen vaak niet dat zij waardevol patrimonium bezitten, zoals hun archieven of gebouwen. Ik denk dat er inderdaad nog veel verborgen parels zijn in Brussel, maar ik vraag me af welke aanpak het collegelid voor ogen heeft om deze stukjes erfgoed op te sporen. Zal hij een campagne voeren om deze mensen te bereiken? Het collegelid weet uiteraard hoe belangrijk CD&V het middenveld vindt, in dit geval als waardevolle bewaarder en bewaker van erfgoed. Ik ben dan ook blij te zien dat hij de moeite heeft genomen om verschillende groepen vrijwilligers en verenigingen te bevragen en hun noden en aanbevelingen als een waardevolle leidraad te gebruiken. Tot slot wil ik nogmaals mijn enthousiasme uitdrukken over de stilteatlas. In tegenstelling tot de heer Lootens-Stael denk ik dat er in Brussel wel nood is aan stille plaatsen, die gelegenheid bieden voor rust en reflectie. Dat het collegelid stilte erkent als immaterieel erfgoed, kan net als het hele beleidsplan op ons luid applaus rekenen. De heer Paul De Ridder.- Als archivaris liggen erfgoed en cultuur mij na aan het hart. De VGC volgt hier uiteraard het Vlaamse decreet en neemt in Brussel de rol over die in Vlaanderen door de gemeenten wordt gespeeld. Dit plan schetst hoe de VGC haar erfgoedbeleid verder wil ontwikkelen in de periode 2012-2016.
VLAAMSE GEMEENSCHAPSCOMMISSIE
Plenaire vergadering Nr. 6 (2010-2011) – 17 december 2010
267
Historisch is Brussel een Brabantse en Nederlandse stad. In 1788 stelde Jan-Baptiste Verlooy vast dat 95 procent van de bevolking van de stad Brussel Nederlandstalig was. De Franstaligen reageren altijd geïrriteerd wanneer ze met dit historisch feit worden geconfronteerd. Allicht omdat nergens elders duidelijker wordt aangetoond wat het Belgische regime heeft aangericht. Als wij, Nederlandstaligen, zeggen dat Brussel een stuk van ons is, wil dat trouwens allerminst zeggen ‘van ons en van niemand anders’. Wij hebben al lang aanvaard dat Brussel niet meer die Brabantse en Nederlandse stad van weleer is. De Franse bezetting en het Koninkrijk België hebben Brussel verfranst. Toch is het niet de eentalig Franse stad geworden waarvan sommigen dromen. Tijdens de laatste decennia is onze stad internationaal en multicultureel geworden. We moeten erover waken dat het Nederlands hier op een wezenlijke manier aanwezig blijft. De kennis van het verleden maakt ons bewust van de grote verantwoordelijkheid die wij tegenover deze stad dragen. Precies daarom blijven de aandacht voor het verleden en voor het erfgoed zeer belangrijk. Wijlen mijn leermeester Karel Van Isacker, stelde telkens weer dat iemand enkel vanuit het verleden echt in de actualiteit kan staan en naar de toekomst kan kijken. Vanuit die overweging heb ik het beleidsplan gelezen. Het is een spijtige zaak dat ik er nauwelijks een historische invalshoek in kan bespeuren. Andermaal lijkt de ‘interculturaliteit’ belangrijker da het erfgoed stricto sensu, dan ‘het eigene’. Brussel is een stad van migratie, heet het op pagina 27. Dat valt moeilijk te ontkennen. de immigratie is er en ze heeft voor- en nadelen. De vraag die moet worden gesteld, is welke criteria worden gebruikt om in Brussel en Vlaanderen te bepalen wanneer iets erfgoed wordt. Erfgoed vergt een zekere traditie. Het duurt een tijd voor gebruiken, gewoonten of rituelen als erfgoed kunnen worden beschouwd. Erfgoed is een dynamisch gegeven. Hoe ziet het collegelid dit? Hoe wordt beoordeeld of iets tot het erfgoed behoort? ‘De autochtone Vlaamse Brusselaar mag niet vergeten worden’, lees ik op pagina 52, in het SWOT-gedeelte van het Brusselse erfgoedbeleid. De zogenaamde evidente aandacht voor het cultureel erfgoed verbonden aan het Vlaams geheugen van Brussel is echter minder prominent aanwezig dan men zou verwachten voor iets wat toch ‘evident’ is. Verder lees ik op bladzijde 49 dat de voeling met het Vlaams Brusselse erfgoed een ‘aandachtspunt’ is. Ik hoop dat dit de volgende jaren inderdaad zo zal zijn. Het is een uitdaging de resoluut moet worden aangepakt. Het is trouwens niet altijd duidelijk of erfgoed en klassieke vormen van cultuur voor de Vlaams-Brusselse beleidsmakers van zogenaamd progressieve signatuur een waarde op zich vormen. Erfgoed hoeft immers niet altijd verband te houden met interculturaliteit, gemeenschapszin, leefbaarheid of participatie, al besef ik ook wel dat erfgoed levendig wordt gehouden dankzij de inzet van mensen, instellingen en verenigingen en vrijwilligers. De N-VA vindt het positief dat het beleid zich richt op nieuwkomers, maar dan liefst wel niet exclusief vanuit hún erfgoed. Nieuwkomers moeten ook aandacht krijgen voor het in de loop der eeuwen opgebouwde Brusselse erfgoed. Wij betwisten allerminst dat Brussel vandaag multicultureel en meertalig is, maar het is nu eenmaal een feit dat de belangrijkste stukken van het Brussels patrimonium behoren tot het Brabants en Nederlands cultuurgoed en alleen binnen dat kader begrepen kunnen worden. Ook een stad als Parijs is vandaag zeer divers en meertalig, maar geen zinnig mens zal betwisten dat de stad met al haar vezels verbonden is met het Ile-de-France en Frankrijk in zijn geheel. Aan andersta-
VLAAMSE GEMEENSCHAPSCOMMISSIE
268
Plenaire vergadering Nr. 6 (2010-2011) – 17 december 2010
ligen, Franstaligen, toeristen moet worden aangereikt dat Brussel nog steeds voor een deel voortbouwt op een eeuwenoude Brabantse en Nederlandse basis. Niemand zal zich verzetten tegen samenwerking met andere domeinen zoals kunsten, onderwijs of toerisme. Toch vragen wij ons af hoe die mooie woorden concreet zullen worden ingevuld. Net als het sociaal beleid en het cultuurbeleid kampt ook het erfgoedbeleid met problemen als versnippering en een vaak moeizame samenwerking met de gemeenten. Daar kan de VGC weinig aan doen. We kunnen enkel hopen dat de Vlaamse schepenen en gemeenteraadsleden daar het verschil kunnen maken. Op pagina 25 staat dat op Vlaams niveau niet altijd rekening wordt gehouden met de Brusselse context en dat de Brusselse erfgoedsector vaak in de kou staat en tussen twee overheden valt. Wat wordt daaraan gedaan? Is dit probleem aangekaart bij de Vlaamse minister van Cultuur, de Brusselse minister van Onroerend Erfgoed of de Vlaamse minister bevoegd voor Brussel? Op bladzijde 25 en elders heeft men het over een andere, eenzijdige visie op erfgoed langs Franstalige kant. Wat bedoelt men daarmee? Waaruit bestaat concreet die eenzijdige visie? Geldt dat dan ook voor de Brusselse Gewestregering waar minister-voorzitter Charles Picqué bevoegd is voor Monumenten en Landschappen? Heeft de VGC dat al gesignaleerd? Alleszins is de N-VA ervan overtuigd dat de huidige versnippering nog steeds beter is dan wanneer een francofoon Gewest alleen het beleid terzake zou bepalen. Een concreet voorbeeld is dat de toeristen uit heel de wereld op de Grote Markt nu al in Brussel een kras staaltje van geschiedenisvervalsing te zien. Op het Brouwershuys prijkt in antieke letters ‘Maison des Brasseurs’. Dat wekt fataal de indruk dat Brussel op het einde van de 17de eeuw een Franstalige stad was. Uit foto’s gemaakt rond 1900 blijkt zonneklaar dat een dergelijke Franstalige inscriptie toen niet op dit gebouw prijkte. Die groteske benaming ‘Maison des Brasseurs’ werd vermoedelijk aangebracht na 1918. Die vervalsing werd een paar maand geleden vakkundig gerestaureerd in plaats van ze gewoon weg te laten. Op hetzelfde moment vergaan de authentieke Nederlandse inscripties onder invloed van de luchtvervuiling en de zure regen. Die gevels zullen eerlang moeten worden gerestaureerd. De verdedigers van het erfgoed zouden er dan ook goed aan doen om ook deze dossiers van nabij te volgen. De N-VA vindt het wel positief dat een aantal dingen die tot op heden weinig aan bod kwamen, ook worden erkend. Ik denk bijvoorbeeld aan het feit dat men de nood erkent van ondersteuning op het vlak van Nederlandstaligheid van medewerkers, de samenwerking met het Huis van het Nederlands en dergelijke meer. Men wil ook de rol van het AMVB herbekijken. Ik ben daar bijzonder in geïnteresseerd. Kan het collegelid daar iets meer over vertellen? Ik lees veel over wat de Erfgoedcel wel en niet moet doen. Ik lees ook dat ze niet altijd de nodige kennis en expertise in huis heeft. Hoeveel mensen werken er voor deze cel? Streeft men er naar om bijkomende expertise in huis te halen? Doet men een beroep op de expertise van de administratie van de Vlaamse Gemeenschap? Ten slotte zou ik nog willen benadrukken hoe belangrijk het is om intens samen te werken
VLAAMSE GEMEENSCHAPSCOMMISSIE
Plenaire vergadering Nr. 6 (2010-2011) – 17 december 2010
269
met het Brabantse ommeland en met de erfgoedwerkingen uit de directe omgeving van Brussel. Mevrouw Annemie Maes.- Met veel interesse heb ik het beleidsplan Erfgoed gelezen. Het is een sterk plan dat getuigt van ambitie. Maar dat is ook goed, want er is werk aan de winkel, willen we ons verleden een goede plek in het heden en de toekomst bezorgen. En om het met de woorden van de Oostenrijkse kunstenaar-bouwheer Hundertwasser te zeggen: “Wer die Vergangenheit nicht ehrt, verliert die Zukunft. Wer seine Wurzeln vernichtet, kann nicht wachsen”. Dus, wie het verleden niet eert, heeft geen toekomst en wie zijn wortels niet verzorgt, kan niet groeien. Erfgoed is volgens de conventie van Faro een mensenrecht. Erfgoed is overal en het is veel ruimer dan men denkt. Het collegelid gaat zowel voor een zorgzaam als een gedurfd erfgoedbeleid. Erfgoed is niet alleen het bewaren en ontsluiten van collecties en gebouwen, maar ook een kwestie van oog hebben voor het immateriële, voor de verhalen en culturen en ook nu en dan durven experimenteren. Het immateriële erfgoed kent de laatste jaren een grote opmars. In de Brusselse context creëert dit heel wat mogelijkheden. Denk maar aan onze processies, kermis, liederen, dialecten, herinneringen aan Expo 58, die worden aangevuld met tango, Suikerfeest of de Brusselse stadsverhalen van Brussel behoort ons toe - Bruxelles nous appartient. Het is van vitaal belang om het Brussels cultureel erfgoed uit een ver en een nabij verleden te valoriseren, willen we de leefbaarheid in onze stad vandaag vrijwaren en effectief een plaats geven aan de kleur die er is. Een evenement als de Week van de Smaak, waar ik zelf een grote fan van ben, met telkens de focus op een ander gastland, maakt dat mensen trots kunnen zijn op hun cultuur, ingrediënten, gerechten en zich vanuit dit stuk identiteit open kunnen stellen voor andere culturen. Een goed erfgoedbeleid durft in dialoog te gaan en bruggen te bouwen. De Erfgoedcel werd, conform het nieuwe Erfgoeddecreet van mei 2008, aangevuld met een Erfgoedforum. Dit is volgens onze fractie een goede zaak. Enkel Antwerpen, Brugge, Gent en de VGC genieten dat voorrecht. Een Erfgoedcel die werkt binnen de administratie, heeft al heel wat mogelijkheden om transversaal te werken en allerlei linken en samenwerkingsverbanden te creëren. Toch creëert de oprichting van het erfgoedforum dat onafhankelijker staat ten opzichte van de administratie, mogelijkheden tot verruiming en vernieuwing. Zou het collegelid een tipje van de sluier kunnen lichten over de planning van het Erfgoedforum dat pas in 2010 van start ging? Ik ben ook benieuwd naar het overleg met de andere beleidsniveaus en overheden in Brussel. Musea en archieven die afhangen van de federale overheid, de Vlaamse Gemeenschap, de Cocof, de VGC of zelfs gemeenten kunnen een meerwaarde zoeken in afstemming, overleg of tijdelijke samenwerkingsprojecten. Datzelfde geldt voor de toenadering tussen het Gewest wat betreft het onroerend erfgoed en de Gemeenschappen wat betreft het cultureel erfgoed. Los van het verhaal van instellingen, verkleint het aantal Brusselaars dat zich niet identificeert met één van de grote cultuurgemeenschappen van dit land. Het maakt het erfgoedverhaal er niet eenvoudiger op, maar des te interessanter. Deze ingesteldheid vind ik terug in het beleidsplan van het collegelid. Ter afsluiting wil ik een beetje in de sfeer van het culinaire erfgoed te blijven. Over smaken en kleuren kan er worden getwist en ik verwijs in dit verband naar een vorige spreker. Het
VLAAMSE GEMEENSCHAPSCOMMISSIE
270
Plenaire vergadering Nr. 6 (2010-2011) – 17 december 2010
erfgoedbeleid van het collegelid wordt door onze fractie goed gesmaakt. Alle ingrediënten zitten er in: een goede fond, lokale producten gekruid met exotische en verrassende elementen. Ik heb het dan niet over de peperkoek, maar over het erfgoedbeleidsplan van het collegelid. De andere sprekers hebben er veel over gezegd, maar goede wijn behoeft geen krans. Het collegelid krijgt van onze fractie de volledige steun. De heer Bruno De Lille, collegelid.- Een eerste vaststelling is dat de tekst blijkbaar op veel verschillende manieren kan worden gelezen, want de vragen die de ene zich stelt, worden door de volgende spreker beantwoord, wat het mij dan natuurlijk makkelijker maakt. Concreet heeft de heer Van Damme een aantal vragen gesteld over wie men wil verbinden. Voor ons is het duidelijk. We kiezen inderdaad niet alleen voor de Vlaamse Brusselaars of de Brusselse Vlaming, maar we zien het breder. We vinden namelijk dat een stad leeft van een dergelijke wisselwerking, dat mensen vanuit hun verleden kunnen samenwerken aan een nieuw toekomstbeeld voor Brussel en dat men dus – en anderen hebben dat ook gezegd – met de voeten in het verleden moet staan om te kunnen werken aan een sterke toekomst. Wij willen dat ondersteunen. Dat betekent niet dat – en daar ben ik het niet altijd met de heer De Ridder eens – we moeten streven naar het laten aanvaarden van het gemeenschappelijke verleden van wat Brussel zou zijn voor iedereen. Natuurlijk is het belangrijk dat de mensen die hier komen wonen - of ze nu blijven of maar voor even hier zijn, - onze stad en wat hier gebeurt, beter leren kennen. Maar volgens mij moeten we daarbij telkens zoeken naar hoe ze hun eigen verleden en verhaal daar ook een plaats in kunnen geven. Ik probeer het altijd te vergelijken met de invoering van de euro. Als iedereen was blijven vasthouden aan zijn eigen verleden, dan hadden we dat project nooit kunnen realiseren en had iedereen zijn eigen munt nog gehad. En dan hadden we misschien één groep gehad die iets oplegde aan de anderen en hadden we mogelijk allemaal met de Duitse mark betaald. Men is gekomen tot een nieuw, gezamenlijk toekomstbeeld van de euro, maar met respect voor het verleden, omdat iedereen zijn eigen symbolen op de achterkant mocht plaatsen. Men heeft er geen eenheidsworst van gemaakt en men is gekomen tot iets dat wortelt in het verleden, maar dat toch wel een gezamenlijk toekomstbeeld geeft. Ik denk dat we het erfgoedbeleid in Brussel ook eerder op die manier moeten zien. Het is geen kwestie van blijven vastzitten in het verleden, zoals sommige mensen dat doen, maar van rekening te houden met dat verleden van iedereen en te blijven samenwerken aan een nieuwe toekomst. Vandaar dat we er dus ook die nieuwe Brusselaars willen bij betrekken en met hen samen willen werken. Wat betreft de opmerkingen over de soms moeilijke samenwerking met Franstaligen, klopt het dat we in deze nota heel wat zaken vaststellen die op dit ogenblik niet goed lopen. We stellen heel wat pijnpunten vast. Ik denk dat het ook goed is om dat eerlijk te doen, want dan pas kan men er iets aan doen. Het is niet zo dat we die dingen vaststellen om er ons dan bij neer te leggen en te besluiten om de zaken maar blauwblauw te laten. Dat betekent dat al die pijnpunten eigenlijk uitdagingen voor ons worden, waar we aan willen werken. De samenwerking met de Franstaligen is inderdaad niet altijd zo makkelijk geweest. De samenwerking met de Cocof is een oud zeer. In het verleden is dat eigenlijk te weinig uitgewerkt. Sinds dit jaar hebben we voor het eerst op politiek niveau al een aantal kleinere samenwerkingsverbanden. Zoiets verloopt altijd stapsgewijs en als het op het lagere niveau vlot gaat, kunnen we vervolgens evolueren. Ik verwijs daarbij bijvoorbeeld naar het readerproject. Met dat project proberen we onze stad te ontsluiten voor heel wat meer mensen.
VLAAMSE GEMEENSCHAPSCOMMISSIE
Plenaire vergadering Nr. 6 (2010-2011) – 17 december 2010
271
Dat gebeurt niet op de klassieke manier waarbij een gids hen vergezelt door Brussel, maar wel waarbij mensen hun eigen verhaal brengen en hun eigen stad laten zien aan anderen. De gesprekken die we daarover hebben gevoerd met het kabinet van onder andere de heer Doulkeridis, zijn alvast van die aard dat ze verder zullen worden geïntensifieerd. In die optiek zullen we de Erfgoedcel in de volgende jaren ook meer betrekken bij dit soort samenwerking, natuurlijk in het besef dat de complexiteit van deze materie ons verplicht tot samenwerking met vele verschillende overheden. Ook met de gemeenten is er een duidelijke opening gemaakt. Het recent goedgekeurde lokaal cultuurbeleidsplan verwijst er al naar met de driehoek cultuurbeleidscoördinator, bibliotheken en gemeenschapscentra, waarbij die allemaal omgevingsgericht moeten gaan werken. Erfgoed speelt daar sowieso een belangrijke rol in. De rode draad, zoals de heer Coppens het zei, is inderdaad net die samenwerking en het zoeken daarnaar. We weten dat we er vandaag nog niet zijn, maar we werken eraan en we maken er werk van. Als het gaat over de Brusselse Museumraad – een vraag van de heer Jef Van Damme –, zouden de jaarlijkse projectmiddelen inderdaad kunnen worden toegevoegd aan de werkingssubsidie. Dat is iets dat we op dit ogenblik bekijken met de administratie. Ook onze waardering voor de Brusselse Museumraad is zeer groot. De bemerking was terecht, maar we hebben die ook zelf gemaakt en we zijn aan het kijken hoe we dat structureler kunnen ondersteunen in plaats van telkens weer te moeten werken met projecten. Ook in een structurele samenwerking kunnen we werken met actieplannen, waarbij we een aantal voor ons belangrijke zaken naar voor schuiven. Dat volgen we in elk geval op. Wat de vraag betreft van mevrouw Annemie Maes en ook van de heer René Coppens betreffende de stand van zaken in verband met het erfgoedforum hebben we het voorbije jaar gebruikt om het potentieel draagvlak om te zetten in een functionerend netwerk, want daar gaat het forum eigenlijk over. Het gaat niet om één plaats of één organisatie, maar om een netwerk van organisaties, instellingen en medewerkers die eigenlijk beleidsoverschrijdend rond één bepaald idee of één bepaalde inhoud zouden moeten kunnen samenwerken. Het draagvlak voor dat netwerk – en daar heeft mevrouw Bianca Debaets expliciet naar verwezen – moet van onderuit werken. De manier waarop de nota is gemaakt, toont aan dat we daar inderdaad al aan het werken zijn. Maar dat draagvlak moet natuurlijk groeien. Het zal ook een tijdje duren voor we die stabiele basis echt zullen verkrijgen. Nu is er veel goede wil van veel verschillende mensen, maar we kunnen eigenlijk nog niet zeggen dat we een forum hebben dat we al volledig kunnen loslaten en dat zal ook een tijdje nog niet het geval zijn. Het voorbije jaar zijn er eigenlijk vooral veel contacten geweest om die netwerken op te starten, onder meer via werkgroepen en gemeenschappelijke sessies. Dat leidt tot een aantal concrete projecten. Er zijn op dit moment werkgroepen actief rond ‘Brussel aan het werk’ of ‘Vlamingen in Brussel’, bekeken vanuit bepaalde wijken. Men gaat dan echt op zoek naar wat zij daar hebben betekend en hoe het erfgoed kan worden gevaloriseerd. Er kwamen ook verschillende vragen over de communicatiestrategie tegenover specifieke doelgroepen. Dit is afhankelijk van de spelers waarmee we samenwerken, zoals bijvoorbeeld JES voor het jeugdwerk. We bekijken het breed. Er werd al verwezen naar de cultuurcoördinatoren. Ook de bibliotheken zijn belangrijke partners. Samenwerking loopt als een rode draad door de meeste strategische doelstellingen. Ook het belang van Muntpunt mogen we niet vergeten. Als informatieverstrekker is het evident dat Muntpunt ook een essentiële rol moet en zal spelen. Via specifieke projecten proberen
VLAAMSE GEMEENSCHAPSCOMMISSIE
272
Plenaire vergadering Nr. 6 (2010-2011) – 17 december 2010
we ook een communicatiestrategie uit te werken. Wij zijn zeer trots op het project Babel, waar iemand anders een beetje denigrerend naar verwees. Er is echter ook Brussel Binnenstebuiten, waarbij in langlopende projecten nieuwe inwoners worden betrokken door gesprekken en interviews te hebben over bepaalde culturele erfgoedthema’s. Dat proberen we verder uit te werken. Ook de jaarlijkse erfgoeddag speelt daarbij een belangrijke rol. Ook dit is een uitdaging inzake communicatie. Het helpt om daaraan een paar andere projecten vast te hangen. Ik wens even te reageren op enkele opmerkingen van de heer Dominiek Lootens-Stael. Ik denk dat we hem moeten laten klasseren. Hij leeft werkelijk in het verleden, zoals we telkens weer merken aan de manier waarop alles met een paardenbril wordt bekeken. Er wordt enkel naar het ‘Vlaams Vlaamse’ gekeken, zodat hij enkel zwakheden in plaats van kansen ziet. Het beleidsplan zit echter vol met kansen en nieuwe verbanden die we proberen te leggen. Ik kan begrijpen dat die hem niet altijd aanstaan, maar op die manier proberen we wel een draagvlak te creëren dat ervoor kan zorgen dat het niet gewoon een kijkdoos wordt, maar iets levendigs. De heer Dominiek Lootens-Stael beweert dat er te weinig concrete zaken staan in het beleidsplan, maar ik ga daarmee niet akkoord. Er worden verschillende voorbeelden gegeven in het beleidsplan. Een vorige spreker zei: “Het is een plan met visie, dat zich niet verliest in de details”. Op die manier moeten we het beleidsplan ook bekijken. Het is geen oplijsting van alles wat we tijdens de volgende jaren zullen doen, maar wel een kader. De grote lijnen worden uitgezet en we verwachten daarvan concrete resultaten. Ik heb ondertussen al enkele vragen van mevrouw Bianca Debaets beantwoord. Er is inderdaad een probleem rond signalisatie, maar dit is een exclusief gewestelijke bevoegdheid. Dat probleem wordt onderkend. De VGC heeft een vertegenwoordiging in Brussel Internationaal – Toerisme & Congres (BITC), waar we aan de kar zullen blijven trekken om dat gezamenlijk aan te pakken. Ik wil nog even terugkomen op de ‘Stilteatlas’, de zogenaamde ‘Groene stuiptrekking’. Ik ben ervan overtuigd dat men pas ten volle van een bruisende stad kan genieten als men af en toe ook een moment kan nemen om wat tot rust te komen. We moeten misschien een andere naam vinden voor de ‘Stilteatlas’, maar het idee is om ervoor te zorgen dat een aantal plekken waar mensen tot rust kunnen komen in kaart worden gebracht. Op die manier kunnen we die plekken beter beschermen en hen beter wapenen tegen de druk waaronder zij staan. Zo worden ze naar waarde geschat. De heer Paul De Ridder vroeg zich af wat ‘erfgoed’ is. Voor ons is dat heel eenvoudig: alles wat de moeite waard is om te bewaren. Daarbij moet een duidelijk onderscheid worden gemaakt tussen erfgoed dat persoonlijk kan worden beschouwd, en cultureel erfgoed dat als gemeenschap wordt ervaren en dat mensen samenbrengt. Ik denk dat dit op pagina 12 van het beleidsplan duidelijk wordt omschreven. De Erfgoedcel heeft noch de pretentie, noch de middelen om alle expertise in huis te hebben. Het is de bedoeling om de bestaande expertise in de stad te begeleiden, te coördineren en waar nodig te gebruiken. We zullen dus niet het werk opnieuw doen, maar wel de bestaande expertise valoriseren. De Erfgoedcel dient als een soort ‘matchmaker’ en zal geen extra expertise binnenhalen. In 2011 komt er een nieuwe overeenkomst met het Archief en Museum voor het Vlaams leven te Brussel (AMVB), waarbij we een striktere samenwerking inzake depotvorming en ondersteuning van het erfgoedforum beogen.
VLAAMSE GEMEENSCHAPSCOMMISSIE
Plenaire vergadering Nr. 6 (2010-2011) – 17 december 2010
273
De heer Paul De Ridder gaf een voorbeeld over de Grote Markt. De vraag is natuurlijk wanneer we iets als vervalsing moeten beschouwen. Dat is een zeer moeilijke discussie. Zo werd bijvoorbeeld het Goudblommeke van Papier beschermd en gerestaureerd, hoewel het een vervalsing is. Dit is helemaal niet het oudste café van Brussel, maar werd opgezet door een aantal dadaïsten of surrealisten. Het is logisch dat dit wordt beschermd, omdat het waardevol is in Brussel, maar het werd pas opgericht na de Tweede Wereldoorlog. We moeten dat dus niet te eng bekijken. Onze voeten staan in het verleden, maar onze blik is toekomstgericht. We proberen zoveel mogelijk mensen samen te krijgen rond het boeiende project van het erfgoedbeleid in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest. De heer Dominiek Lootens-Stael.- Wanneer ik zeg dat het beleidsplan weinig concreet bevat, dan sta ik daarin blijkbaar niet alleen. Ik heb ook de heer Paul De Ridder dit horen zeggen en zelfs de heer René Coppens moest om concrete voorbeelden vragen. Er is uiteraard een behoefte aan stilte en rust in een stad. Ik zal echter een voorbeeld geven. Waar ik woon ligt een klein park, een plaats die normaal gezien rustig zou moeten zijn. Met het vallen van de bladeren komen er geregeld gemeentelijke arbeiders gedurende 2 tot 3 uur bladeren op een hoop blazen met luidruchtige bladblazers. Als ik dat lawaai wil ontvluchten door naar het Dielegembos te trekken, blijkt dat er vlakbij een tractor met een gigantische motor aan het werk is met het wegblazen van bladeren op de sportterreinen van het Heymbos. Dat gebeurt in een gemeente waar Groen! en CD&V aan de macht zijn. Men moet dus een beetje realistisch zijn. Het is belangrijk om stilteplaatsen te beschermen, maar dan moet dat ook in de praktijk worden toegepast. Ik kan nog een ander voorbeeld geven. Wanneer het autoloze zondag is, wat een ideaal moment is om stilte te creëren, slaagt men erin om gigantisch luidruchtige festiviteiten te organiseren op het Kardinaal Mercierplein, waarvan men zou willen weglopen. Er moet dus eens goed worden nagedacht over de concrete invulling. De heer Bruno De Lille zei dat hij mij wou laten klasseren. Ik ben daardoor zeer vereerd, want dat gebeurt enkel met waardevolle zaken. Dat is een positief punt. Hij verwijt mij een paardenbril te gebruiken. Wanneer daarmee wordt bedoeld dat ik opkom voor het behouden en beschermen van de Vlaamse identiteit en de Nederlandse cultuur, dan beschouw ik dat als een eretitel. De paardenbril die het collegelid in gedachten heeft, is niet aanwezig. In mijn tussenkomst daarnet kan men die niet ontwaren, tenzij men niet heeft geluisterd. Ik heb gezegd dat kruisbestuiving verrijkend is en dat we moeten openstaan voor anderen en andere culturen. Dat is net de rijkdom van Vlaanderen en de kroon van onze identiteit. We hebben altijd opengestaan voor anderen. We moeten er echter over waken dat het andere niet overheersend wordt en dat in de overheersing van het andere onze eigenheid en culturele identiteit niet verloren gaan. Indien men mij wilt klasseren omdat ik daarvoor opkom, dan kunnen we dat noteren als een waardevolle beslissing van het collegelid bevoegd voor Erfgoed. De heer Bruno De Lille, collegelid.- Niet alles wat geklasseerd wordt is daarom waardevol. Ik kan bijvoorbeeld ook verticaal klasseren. De heer Paul De Ridder.- Ik wil nog even terugkomen op de neonverlichting van het Maison des Brasseurs. Als men dit in moderne neonverlichting doet, ziet iedereen zeer duidelijk dat dit een aanduiding is van de 21ste eeuw. Indien dit echter in een lettertype wordt gedaan dat suggereert dat het van het einde van de 17de eeuw stamt, dan is dit vervalsing. Men
VLAAMSE GEMEENSCHAPSCOMMISSIE
274
Plenaire vergadering Nr. 6 (2010-2011) – 17 december 2010
misleidt de bezoeker die recht heeft op een authentieke weergave. In de periode dat het gebouw werd geplaatst, was Brussel voor 99 procent Nederlandstalig. Enkele jaren geleden is in mijn buurt de kerk van de Rijke Klaren afgebrand. Er stonden verschillende buurtbewoners naar te kijken, en enkele jongeren juichten toen de spits het begaf en naar beneden viel. Het trof me toen dat eenvoudige Brusselse volksvrouwen, die waarschijnlijk weinig kennen van geschiedenis, erbij stonden te wenen en geschandaliseerd waren omdat de jongeren juichten. Mensen die hier komen wonen, moeten ook de waarde inzien van dat erfgoed. Ik heb niet gezegd dat we ons daartoe moeten beperken, want ook toevoegingen van latere perioden worden gewaardeerd. Ze moeten echter ook aandacht hebben voor de Leitkultur. Wanneer ik in Istanbul zou wonen, zou ik het evenzeer betreuren indien de Hagia Sophia of de moskee van Fatih Sultan Mehmet in brand zouden staan. Men moet waardering hebben voor al die verschillende cultuurperioden. – De bespreking is gesloten. STEMMING – Het Erfgoedbeleidsplan wordt aangenomen met 8 stemmen tegen 1; 7 leden hebben zich onthouden. Hebben ja gestemd: Els Ampe, René Coppens, Bianca Debaets, Annemie Maes, Herman Mennekens, Walter Vandenbossche, Elke Van den Brandt, Carla Dejonghe Heeft neen gestemd: Dominiek Lootens-Stael Hebben zich onthouden: Fouad Ahidar, Sophie Brouhon, Johan Demol, Paul De Ridder, Elke Roex, Jef Van Damme, Greet Van Linter
Sportbeleidsplan 2010-2015, ingediend door de heer Bruno De Lille, collegelid bevoegd voor Cultuur, Jeugd, Sport en Ambtenarenzaken - Stuk 439 (2010-2011) - Nr.1 Bespreking De heer Bruno De Lille, collegelid.- Het is mij een eer om het VGC-sportbeleidsplan te mogen voorstellen. Niet alleen omdat ik sport en beweging belangrijk vind voor de gezondheid, fitheid en ook het plezier van onze Brusselaars, maar ook omdat ik overtuigd ben van de sociale meerwaarde van sport als bindmiddel in ons veelvuldig gelaagd, demografisch vergroenend en duaal gewest. Voor de VGC-Sportdienst was de periode tussen het vorige sportbeleidsplan en het plan wat nu ter bespreking voorligt, zeer kort. Ik ben dan ook de mening toegedaan dat het belangrijk is dat genomen maatregelen uit de vorige beleidsperiode de kans moeten krijgen om ten volle te rijpen in het veld. De komst van het Vlaamse Sport voor Allen-decreet van 9 maart 2007 woelde ons Brusselse sportlandschap immers aardig om. Dat nieuwe decreet voorziet in een bedrag van 800.000 euro voor het Sport voor Allenbeleid in het Brussels hoofdstedelijk gewest. Van dat bedrag gaat de ene helft rechtstreeks naar de VGC voor bovenlokale opdrachten, terwijl de resterende helft bestemd is voor de Brusselse gemeenten voor lokale opdrachten op basis van lokale gemeentelijke sportbeleidsplannen. Zowel de VGC als de gemeenten staan in voor 50% cofinanciering. Aange-
VLAAMSE GEMEENSCHAPSCOMMISSIE
Plenaire vergadering Nr. 6 (2010-2011) – 17 december 2010
275
zien er door de strenge voorwaarden van het decreet, meer bepaald een Nederlandstalige sportraad, beleidsplan en sportcoördinator, geen enkele gemeente is ingestapt, voert de VGC zowel de bovenlokale als de plaatsvervangende lokale rol uit. Volgens het decreet dient de VGC, die in onze situatie een dubbele rol vervult, een aantal bestedingspercentages te volgen die gekoppeld worden aan aandachtspunten. Voor het bovenlokaal beleid zijn er dat 5: de ondersteuning van sportverenigingen, sport voor personen met een handicap, inter- en bovenlokale samenwerking in de sport, de organisatie van de pool sportgekwalificeerde begeleiders en de informatieopdracht in de begeleiding van Brusselse gemeenten. Voor het plaatsvervangend lokaal beleid zijn er dat 3: de lokale sportverenigingen, de anders georganiseerde sport en de toegankelijkheid en het verlagen van drempels. Als bijkomende nieuwe opdracht kwam het beheer van de sportinfrastructuur. Dat is een opdracht die bij de geplande verwerving van eigen VGC-sportinfrastructuur en een verdere naschoolse openstelling van schoolse sportinfrastructuur nog in omvang zal toenemen. Want het VGC-sportbeleid gaat verder werk maken van meer betaalbare, kwaliteitsvolle en toegankelijke sportinfrastructuur. Centraal in dit nieuwe beleidsplan 2011-2015 staat de beleidskeuze om ingeslagen wegen en genomen maatregelen te verdiepen. Om deze verdieping evenwichtig te realiseren is een duurzame professionele omkadering noodzakelijk. Binnen de missie/visie wordt ook het woord bewegen sterk onderstreept, onder meer omdat ik ervan overtuigd ben dat actieve mobiliteit ook moet gevaloriseerd en gepromoot worden binnen het sportbeleid. Het gaat niet enkel over diegenen die zich elke dag in de sportclub in het zweet werken, het gaat ook meer in het algemeen over bewegen omdat dat toch serieus de drempels kan verlagen. Op actieniveau vertrekt dit beleidsplan meer vanuit een benadering op maat, afhankelijk van de doelgroep, het onderwerp en de context. Zo kan men lezen dat het beleidsplan aangestuurd wordt zowel vanuit het sport- en bewegingsaanbod als vanuit de wensen en noden die leven bij een divers doelpubliek, de verschillende soorten organisaties en de specificiteit van bepaalde wijken. Het jaar 2011 wordt dan ook een belangrijk scharnierjaar in de organisatie van de sportdienst van de VGC. Er zullen professionele kaders worden ontwikkeld om de al bestaande en bijkomende opdrachten kwalitatief en duurzaam uit te voeren. Een belangrijk instrument daarbij is een doelgroep- en omgevingsgericht, participatief, laagdrempelig en divers georiënteerd communicatie- en sportpromotieplan, dat ingebed is in de Brusselse realiteit. Dat moet zorgen voor het bereik en de participatie van een breder publiek. Ik wil ook een betere informatieoverdracht en -afstemming tussen verschillende actoren en partners in het Brusselse sportlandschap. De eigen sportzonewerking zal verder uitgebouwd worden om lokale actoren meer te betrekken, een aanbod te genereren en dat te verankeren in de omgeving en de opengestelde infrastructuur. Complementair hieraan zal Buurtsport zich verder verdiepen in de kwetsbare wijken op het vlak van vorming en tewerkstelling van doelgroepmedewerkers, de ontwikkeling van een laagdrempelig aanbod en de uitbouw en verzelfstandiging van verenigingen. De met twee gouden ketjes gelauwerde partner BIS-Foyer zal verder werken aan toeleiding, activering, vorming en responsabilisering van doelgroepjongeren in onze sportverenigingen. Dat is natuurlijk ook uitermate belangrijk. De Stichting Vlaamse Schoolsport gaat haar werking in de komende beleidsperiode verruimen naar 12- tot 18-jarigen, de sportnaschool-pas wordt begin 2011 gelanceerd voor die doelgroep.
VLAAMSE GEMEENSCHAPSCOMMISSIE
276
Plenaire vergadering Nr. 6 (2010-2011) – 17 december 2010
We mogen in deze opsomming van prioritaire partners zeker niet de lokale sportverenigingen vergeten, die we kwalitatief gaan ondersteunen. Die ondersteuning zal op maat gebeuren op de volgende vlakken: financieel, logistiek, informatief, op het vlak van begeleiding en vorming, waar mogelijk via de terbeschikkingstelling van infrastructuur en via onze pool van gekwalificeerde lesgevers. Speciale aandacht wil ik aan doorgroeiclubs schenken, want zij bieden de beste garantie op levenslang sporten en hebben een belangrijke impact als pedagogisch en maatschappelijk draagvlak. Dit zijn clubs waar men op een jonge leeftijd kan instappen en een hele carrière kan opbouwen. De pool van gekwalificeerde lesgevers is van vitaal belang om het sportaanbod kwalitatief vorm te geven. De bevraging van deze pool nam het afgelopen jaar een grote vlucht. Zowel in het vakantieaanbod, in de lessenreeksen binnen de Gemeenschapscentra en de eigen sportinfrastructuur, in grootstedelijke sportevenementen, in de samenwerking met derden zoals IBO’s, in het naschoolse sportprogramma als ter ondersteuning van clubwerking zijn deze mensen ondertussen onmisbaar geworden. Het is dan ook belangrijk dat we investeren in een goede rekrutering, vorming en omkadering om de competenties te laten renderen waar het mogelijk is. Ter versterking van deze overbevraagde pool heb ik de beleidskeuze genomen om lesgevers in dienstverband aan te werven, gewoon omdat we bang zijn dat we anders niet aan de vraag kunnen voldoen. De totstandkoming van dit plan gebeurde in een breed participatief proces. Maar ook voor de realisatie van dit plan zal het VGC-sportbeleid werken met een goed uitgebouwd netwerk aan advies- en inspraakorganen en via overleg- en samenwerkingsverbanden met tal van interne en externe actoren. Binnen dit beleidsplan leggen we dan ook de nadruk op transversale samenwerking en participatieve processen. De lezer zal bij het overlopen van de verschillende aandachtspunten opgemerkt hebben dat het Sportbeleid geen koudwatervrees toont om met andere sectoren in zee te gaan. Zo is het concept van de Brede School, wat langzaam gestalte krijgt binnen het VGC-beleid, een groeiende opportuniteit die de sportdienst al van in de wieg mee leven inblies via de uitbouw van een naschools aanbod en het naschools openstellen van schoolse sportinfrastructuur. Maar ook de samenwerking met de jeugddienst is belangrijk, onder meer in de ontwikkeling van een vakantieaanbod, de ontwikkeling van het sportaanbod binnen de gemeenschapscentra en het sociaal-cultureel werk. Er zijn gezamenlijke acties die worden opgezet met de directie Welzijn, Gezondheid en Gezin en we werken samen met de cel Stedelijk Beleid met betrekking tot wijkcontracten en het inzetten van Stedenfondsmiddelen. We gaan bewust op zoek naar samenwerking. Hoewel dit 208 pagina’s tellende beleidsplan een heel pak lectuur is, zal u wellicht opgemerkt hebben dat er een overzicht met aandachtspunten is, onder punt 5.2. De beleidsintenties staan daar overzichtelijk opgelijst in verhouding tot concrete te realiseren indicatoren op actieniveau. Hierbij wil ik graag even opmerken dat het om een beleidsplan gaat en niet om een actieplan, en dat men beiden best niet mengt. Ik vind dit een moedige houding en een voorbeeld van transparant beleid. Dat heeft ook zijn nadelen. Als men over alles open communiceert, krijgt men ook sneller bepaalde commentaren. Maar ik denk wel dat dit nodig is en dat we het ook op andere vlakken zo moeten doen. Ik wil de sportdienst en alle partners die in het participatieve proces van totstandkoming hun steentje hebben bijgedragen van harte bedanken. Dankzij hen kan ik vandaag een
VLAAMSE GEMEENSCHAPSCOMMISSIE
Plenaire vergadering Nr. 6 (2010-2011) – 17 december 2010
277
uitgebreide en geïntegreerde lijst waardevolle doelstellingen en acties presenteren, die gedragen is door de actoren uit de sector en hun netwerk. Ik hoop ook met dit plan een breed draagvlak te kunnen ontwikkelen om samen een sterke impuls aan ons Brussels sportlandschap te kunnen geven. Ik eindig met de boutade ‘Als Brussel sport, dan wint Brussel’. Ik moet u beslist niet overtuigen van de meerwaarde van sport voor ons Gewest binnen alle uitdagingen die we kennen. Ik luister nu met veel belangstelling naar de reacties en meningen over het sportbeleidsplan. De heer Fouad Ahidar.- Ik begin graag met een kleine anekdote. Toen ik deze week het beleidsplan aan het lezen was, vroeg mijn zoon of ik ook huiswerk had. Het is namelijk examentijd. Hij vroeg waarover het ging en ik antwoordde over sport. De reactie van mijn zoon was wel grappig, want hij vroeg zich af hoe ik over sport kon spreken. Ik doe immers niet aan sport en volgens hem kan ik amper bewegen. Nu ja, beleefd is anders, maar ik heb van de gelegenheid gebruikgemaakt om wat oude foto’s te gaan opdiepen. De mensen weten het misschien niet, maar ik heb nog Brussel-Parijs gereden met de fiets. (Gelach) Ik heb ook nog basketbal gespeeld tegen UAE en ik was er zelfs bij in de finale van de beker van België. Ik moet toegeven dat we die verloren hebben, maar we zijn toch zover geraakt. Ik wil het belang van sport aan mijn kinderen doorgeven en ik heb hen in een sportclub ingeschreven. Ik weet hoe moeilijk dat is en hoe duur ook soms. We verdienen wel goed, maar dat is niet voor iedereen het geval. Laat ik beginnen met een positieve vaststelling over het beleidsplan. Het aantal mensen dat gebruikmaakt van de sociale tarifering voor sportbeoefening is toegenomen. Het cijfer is geëvolueerd van 104 naar 272 personen. Als socialistische partij zijn we daar blij mee en we hopen natuurlijk dat deze cijfers nog zullen verbeteren. Het grootste probleem op het vlak van sportbeoefening in het Brussels hoofdstedelijk gewest is het gebrek aan sportinfrastructuur. Ruimte is een schaars goed in een drukbevolkte stad. En om te sporten heeft men ruimte nodig. Die infrastructuur ontbreekt. Infrastructuren kosten geld. Vooral zwembaden zijn erg duur. Daar is het infrastructuurprobleem dan ook het grootst. Het wordt in Brussel stilaan onmogelijk om nog nieuwe zwemactiviteiten te ontwikkelen in de bestaande infrastructuur. Er hebben zich onlangs 2 kansen met betrekking tot de infrastructuur voorgedaan waarop de VGC is ingegaan. De VGC is naschools de beheerder van de moderne en volledig uitgeruste sportzaal Emanuel Hiel en zal de sportzaal van de HUB in Koekelberg aankopen in 2011. De VGC heeft die kansen niet laten liggen, maar het is nu al duidelijk dat de VGC op haar eentje het Brusselse infrastructuurvraagstuk niet gaat kunnen oplossen. Daarvoor zijn er ook andere overheden. Het gewest geeft via de post ‘Imago van Brussel’ middelen aan de sportclubs, onder andere aan volleybal-, korfbal-, en rugbyclubs en vooral voetbalclubs om hun infrastructuur uit te bouwen. Maar in de toekenning van die middelen heeft de VGC weinig te zeggen. De betrokkenheid van de VGC beperkt zich tot het geven van een advies over het toekennen van die subsidies. De sportdienst van de VGC denkt aan de introductie van sportpromotionele pakketten, verbonden aan een VGC-kwaliteitslabel. We stellen ons daar vragen bij. Men moet toch altijd beginnen met voldoende sportinfrastructuur en voldoende begeleiders. Wie is er bovendien geïnteresseerd in een dergelijk label? Gaat dat label meer mensen aanmoedigen
VLAAMSE GEMEENSCHAPSCOMMISSIE
278
Plenaire vergadering Nr. 6 (2010-2011) – 17 december 2010
om te sporten? Dat geloof ik niet. Waarom investeren in een label, als er eerst een goed overzicht van het aanbod nodig is? Uit de beperkte publieksbevraging van de VGC-sportdienst kwam naar boven dat er een gebundeld overzicht nodig is van al wat er op sportgebied binnen het Brussels hoofdstedelijk gewest en de Rand plaatsvindt. In het grote geheel van de sportactiviteiten, zie ik ook niet het nut in van een VGC-kwaliteitslabel. Het zou veel relevanter zijn dat alle sportactiviteiten, van welke overheid ook, aan kwaliteitseisen voldoen. Om een kwaliteitsvol aanbod te kunnen realiseren, zouden die overheden ook moeten samenwerken. Dit sportbeleidsplan staat of valt dus met operationele doelstelling 17. In deze doelstelling staat ‘een optimale samenwerking met de Cocof en het Brussels Hoofdstedelijk Gewest’ vervat. De samenwerking moet er komen voor de opmaak van een kadaster, om meer inbreng te krijgen in het besluitvormingsproces van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest over subsidies aan sportinfrastructuur, om ervoor te zorgen dat de gemeentelijke zwembaden ruimere openingsuren krijgen en om een gewestelijke tussenkomst voor hoge exploitatiekosten voor een aantal sportinfrastructuren vast te leggen. Verder moet er ook een algemene publieksbevraging komen over de beschikbaarheid en tekorten in sportinfrastructuur. Dat zal niet gemakkelijk zijn. In dit plan staat “dat er nog, noch bij de Cocof noch in het Brussels hoofdstedelijk gewest politieke bereidheid is om samen met de VGC werk te maken van een beleidskadaster Sportinfrastructuur als kapstok voor een sportinfrastructuurbeleid.” Collegelid Bruno De Lille gaat er prat op goede relaties te hebben met zijn Franstalige collega’s. Hij moet alles op alles zetten om die samenwerking met de Cocof, het Brussels Hoofdstedelijk Gewest en gemeenten te realiseren en een globale visie uit te werken. Als zijn sportbeleid ergens zal op worden afgerekend, is het op zijn vermogen om die verschillende overheden samen te brengen. Verder heb ik nog een paar vragen. Op pagina 32 staat te lezen: “Het doel van het sportbeleid van de VGC bestaat erin zoveel mogelijk Brusselaars zo regelmatig en zo lang mogelijk op een kwaliteitsvolle manier te laten bewegen en sporten, bij voorkeur in een Nederlandstalige omgeving.” Hoe gaat collegelid De Lille die omgeving creëren of stimuleren? Een dergelijke Nederlandstalige omgeving is natuurlijk meer dan alleen maar een sportaanbod in het Nederlands. Daar zijn de andere collegeleden ook bij betrokken. Op pagina 34 van het sportbeleidsplan heeft collegelid De Lille het over groepen die nog onvoldoende betrokken zijn bij sport en beweging. De grote vraag is hoe hij de groep die niet wordt bereikt door de Franse of Vlaamse Gemeenschapscommissie in Brussel, gaat opsporen. Gaat de VGC dat alleen doen? Of werkt de Cocof ook mee? In zijn plan staan veel intenties, maar ik wil ook weten hoe hij dit alles gaat realiseren. Met nieuwe media en informatica of folders alleen gaat het niet lukken. Men lokt geen mensen door achter een bureau te zitten. Mijn ervaring is dat men naar de mensen toe moet gaan. Men moet ze aanspreken en wegwijs maken. Ik vraag me ook af hoe groot het probleem van al die groepen is? Hoeveel ‘allochtone’ Brusselaars, hoeveel personen met een handicap, hoeveel kansarmen, hoeveel senioren worden niet bereikt? Hoeveel mensen wil de VGC er bereiken? Misschien moet men echter eerst het woord ‘allochtoon’ herdefiniëren. Welke gegevens worden hierover bijgehouden? Welke gegevens zijn er over levenslang sporten? Hoe weet collegelid De Lille welke Brusselaars blijvend aan sport doen en welke niet?
VLAAMSE GEMEENSCHAPSCOMMISSIE
Plenaire vergadering Nr. 6 (2010-2011) – 17 december 2010
279
Op pagina 69 en 70 staat er een overzicht van de bevragingen van de VGC-sportdienst. In het grote vrijetijdsonderzoek van de Brusselse jeugd is er een antwoordpercentage van 20% en 21%. Ik stel natuurlijk vragen over de mensen die niet geantwoord hebben. Kennen ze het aanbod van de VGC niet of vinden ze het te moeilijk om een Nederlandstalige enquête in te vullen? Dat bepaalde personen niet geantwoord hebben, wil niet zeggen dat ze niet geïnteresseerd zijn in een sport- of vrijetijdsaanbod. Het collegelid heeft het ook over interculturalisering. Interculturaliseren vraagt tijd. Ik ga ervan uit dat het niet de bedoeling is om de ‘witte’ mensen die aan sport doen, te vervangen door ‘gekleurde’ mensen. Men moet daarentegen meer gekleurde mensen aanspreken en aanmoedigen om aan sport te doen. Maar er is nu al een tekort aan sportinfrastructuur. Als er meer volk komt sporten, moet die infrastructuur uitgebouwd worden. Mijn fractie heeft het al vaker gehad over sporten voor kinderen in het Nederlands. Wij vinden dat belangrijk. Kinderen die thuis geen Nederlands spreken, moeten ook in hun vrije tijd in het Nederlands kunnen spelen en sporten. Dat is voor die kinderen immers een van de randvoorwaarde voor een geslaagde schoolcarrière. Onze schoolenquête uit de vorige legislatuur wees uit dat er grote behoefte is aan sport voor kinderen. Allochtone en anderstalige ouders willen heel graag hun kind laten sporten in het Nederlands. De prijs is echter vaak een probleem. Bovendien zijn ze zijn het niet gewend om Nederlandstalige infoboekjes te lezen. Wij hopen dat het collegelid bij de omvorming van de cultuurwaardebon naar een vrijetijdswaardebon rekening zal houden met de doelgroep van ouders met een kind in het Nederlandstalig onderwijs. Deze interculturalisering is ook belangrijk voor de lesgevers. Ze moeten niet alleen technisch onderlegd zijn, maar moeten ook pedagogisch met hun publiek kunnen omgaan. Op dit vlak is er nood aan vorming. Het collegelid maakt op pagina 35 melding van het nieuwe decreet met betrekking tot ethiek in de sport. Hij wordt echter niet concreet. We zijn in elk geval blij dat het onderwerp op de agenda zal komen. Ik wil hier expliciet vragen wat het collegelid op dit vlak gaat doen. Iedereen herinnert zich de problemen met de voetbalclub Maccabi. Het geschreeuw van woorden zoals ‘vuile joden’ kan niet getolereerd worden. Dat soort misstanden moet aangepakt worden. Ik ben blij dat het collegelid dit duidelijk heeft gesteld in dit beleidsplan. Racisme, van wie het ook moge uitgaan, is onaanvaardbaar. Racisme is een beest dat in ieder van ons leeft. Men mag dat beest echter niet voeden. Een aantal uitspraken van bepaalde kinderen zijn ontoelaatbaar. Men moet nagaan waarom die kinderen dergelijke uitspraken durven doen. Het beleid moet daarover duidelijk zijn. Ten slotte wens ik nog iets te vertellen over de begeleiding. Bij dit laatste is de betrokkenheid van de ouders van uiterst groot belang. Ik heb altijd basket gespeeld. Spijtig genoeg is mijn vader nooit komen kijken. Ik ken ook andere kinderen waarvan de ouders bijna nooit aanwezig waren. Al te vaak waren zij – ik zal het woord hier nu toch eens gebruiken – van allochtone afkomst. Wij hebben het altijd als een gemis ervaren dat we niet werden gestimuleerd door onze ouders. Omdat onze ouders niet wisten waar we mee bezig waren, haakte een aantal onder ons zelfs af. Ook de betrokkenheid van de ouders verdient dus een paragraaf in dit beleidsplan. De heer René Coppens.- Iedereen weet wellicht allemaal dat sport en beweging onze fractie en mij na aan het hart liggen. Ik laat me inspireren door de vorige spreker, de heer Foaud Ahidar. In mijn jonge jaren draafde ik als een box-to-box-speler avant la lettre over de
VLAAMSE GEMEENSCHAPSCOMMISSIE
280
Plenaire vergadering Nr. 6 (2010-2011) – 17 december 2010
voetbalvelden. Degenen die het voetbal van nabij volgen, zoals de heer Jef Van Damme, zullen wel weten waarover ik het heb. Ik heb zelfs nog gespeeld in het WM-systeem. Ik ga ervan uit dat collegelid De Lille niet weet wat voor een systeem dat is. Dat hoeft ook niet. Als hij eens naar FC Ganshoren komt kijken, zal ik hem dat uitleggen. Hij is, zoals volgende zondag, ten allen tijde welkom. Als het aangenaam weer is, speelt FC Ganshoren dan tegen de leidersploeg. Ik zag het Sportbeleidsplan 2011-2015 graag binnenlopen. Hoewel mijn mailbox en mijn boekentas er wel wat onder kraakten. Collegelid De Lille maakte hier overigens zelf al een allusie op. Wat een turf! Het was echter de moeite waard om dit plan te lezen. We hadden er ons huiswerk mee. Het collegelid heeft het over verdiepen, vernieuwen, verankeren en verbinden. We zijn hier allemaal voorstander van. Wie kan daar nu tegen gekant zijn? Hetzelfde geldt overigens ook voor het studiewerk dat volgens het beleidsplan al verricht werd. Sport is inderdaad, zoals het collegelid het zelf schrijft, een hefboom bij uitstek voor sociale integratie. Sporten versterkt het sociale weefsel en gaat, ongeacht rang of stand en ongeacht de leeftijd, verzuring tegen. Uiteraard heb ik het niet over spierverzuring. Dat is immers een totaal ander verhaal. Het collegelid denkt dus aan verschillende doelgroepen. Daar kan ik alleen blij om zijn. Op die manier belanden we bij een aantal punten die ik wens aan te snijden. Ze baren me immers zorgen. Zo is er de kennis van alle initiatieven bij de doelgroepen en de communicatie rond deze initiatieven. We hadden het er bij het vorige beleidsplan ook al over. Communicatie is niet altijd een makkelijke opgave. Ondanks alle hedendaagse communicatiemiddelen stellen we toch vast dat alle potentiële geïnteresseerden niet altijd op de hoogte zijn van het Brusselse sportaanbod. Het collegelid schrijft dat er 255 door de VGC gekende Nederlandstalige Brusselse sportverenigingen zijn. Van die 255 zijn er 210 effectief erkend door de VGC. Zijn deze sportverenigingen allemaal voldoende gekend? In de wandelgangen heeft men mij gezegd dat het aantal abonnees op de digitale nieuwsbrief van de sportdienst afneemt. Moet daar, in deze tijden van Facebook, niet meer van worden gemaakt? Misschien kan de VGC-sportdienst zich wat beter en scherper profileren. Ik heb het aanvoelen dat de algemene communicatie van de sportdienst wat pit mist. Wellicht is het aangewezen om meer promotie te voeren. Laat me duidelijk zijn: het sportbeleidsplan van het collegelid geeft blijk van veel ambitie. Zoals hij echter wel weet, zijn - zoals overal - ook op dit vlak de middelen beperkt. De komende jaren moet men geen verbetering verwachten. In het Brussels hoofdstedelijk gewest is er geen enkele Nederlandstalige schepen voor Sport. Nederlandstalige sportraden zijn er evenmin. Dat is nu eenmaal de situatie in het Brussels hoofdstedelijk gewest. Deze feiten hoeven echter geen rem te zijn op een vruchtbare samenwerking met bijvoorbeeld het onderwijs. Niet alles hoeft altijd veel geld te kosten. Sportmonitoren kunnen tijdens de middagpauze gaan sporten met leerlingen. Met een beetje verbeelding is dit toch niet onoverkomelijk? De infrastructuur is er en de leerlingen zijn er. Het komt er enkel op aan om vraag en aanbod op elkaar af te stemmen. Op deze manier komen de leerlingen op jonge leeftijd in contact met een sport die ze dan later, indien ze het wensen, eventueel in competitieverband kunnen bedrijven. Wij vinden hiermee het warme water niet uit. In heel wat scholen bestaan er al dergelijke initiatieven. De VGC zou dergelijke zaken mis-
VLAAMSE GEMEENSCHAPSCOMMISSIE
Plenaire vergadering Nr. 6 (2010-2011) – 17 december 2010
281
schien wat meer kunnen ondersteunen en veralgemenen. Vooral tussen 15 en 17 uur zitten veel kinderen nog op school in de kinderopvang. Al is het maar 1 of 2 keer per week, gestructureerd sporten tijdens dergelijke opvang is bijzonder nuttig. De kinderen kunnen er immers de smaak om te sporten te pakken krijgen. Gezien de Brusselse context is een extra activiteit in het Nederlands bovendien goed voor de taalvaardigheid. Ten slotte kunnen kinderen zich met dergelijke initiatieven uitleven en misschien is dat wel het belangrijkste. Laat ons het ook even over de beschikbare infrastructuur hebben. Wegens de hoge exploitatiekosten zijn zwembaden natuurlijk nog een ander paar mouwen. Met voldoening stel ik vast dat het collegelid aandacht besteedt aan een grotere openstelling van de Brusselse zwembaden. Hij weet dat er een oplossing in zicht is voor de renovatie van het zwembad van Ganshoren. Het beheer ervan zal echter een belangrijk aandachtspunt blijven. Ook dit kost geld. Ik verontschuldig me dat ik me zo lokaal ent. Dit is nu eenmaal de realiteit. Ik hoop alleen maar dat de gemeente Ganshoren erin zal slagen om tot een vorm van samenwerking te komen met diverse andere overheden. Hierbij denk ik in de eerste plaats aan de omliggende gemeenten. De ene gemeente heeft alvast wat meer interesse getoond dan de andere. Waarom zou men echter ook de VGC of de Cocof niet vanaf het begin op een formele wijze bij dergelijke initiatieven betrekken? Niet alleen in Ganshoren is een zwembad immers een ideale sportplek voor gezinnen. Zwemmen is gezond, plezant en laagdrempelig. Ook voor de Ritterclub gaat het de goede richting uit. Het kunstveld en de kantine worden in 2011 eindelijk geconcretiseerd. Dat is meer dan verdiend voor een club die sinds jaar en dag geen topploeg is, maar wel een succesvolle jeugdwerking heeft. Zeker in het licht van de nakende vergroening van het Brussels hoofdstedelijk gewest, hoef ik hier niemand te overtuigen. Op dit vlak spreek ik de wens uit dat er, bijvoorbeeld voor stages die tijdens de schoolvakanties plaatsvinden, goede afspraken worden gemaakt tussen de Ritterclub, de gemeente Jette en de VGC-sportdienst. Zonder de gemeente lukt er immers niets. Ik sluit af met een opmerking over taal. Het collegelid zegt dat onderzoek heeft uitgewezen dat sportverenigingen de uitgelezen omgeving zijn om aan taalstimulering te doen en dat sport de gemeenschapsbevoegdheid is met de laagste taaldrempel. Die taaldrempel mag zelfs heel laag gelegd worden. Vorige regeerperiode reageerde onze fractie op een pleidooi van de toenmalige Vlaamse minister van Brusselse aangelegenheden, gesteund door het vorige collegelid bevoegd voor Sport, voor de splitsing van de Belgische voetbalbond als voorwaarde voor gemeenschapssteun aan voetbalclubs. Brusselse clubs zouden moeten kiezen tussen Nederlands of Frans indien ze financiering wilden. Toen zeiden we ook al dat de taal van de sport universeel is en dat uitgerekend sport in Brussel meertalig is. De vraag is hoe de VGC – liefst in samenwerking met de Cocof – hier ook een rol kan spelen. De Cocof is immers nu al zichtbaar aanwezig in het Brusselse sportclubleven, bijvoorbeeld via steun aan tornooien. Voor wie het belang ervan in twijfel trekt, investeren in sport loont, zeker in een metropool als de onze. Ik hoop van harte dat de VGC haar regierol ten volle zal opnemen. Mijn fractie zal het collegelid steunen. Hopelijk komt het niet tot verlengingen, laat staan dat er strafschoppen genomen moeten worden. De heer Dominiek Lootens-Stael.- Ik vind het jammer dat ik er nogmaals op moet terugkomen, maar ik kan niet anders dan vaststellen dat het collegelid van elk beleidsplan een sociologische en demografische studie tracht te maken. Ik begin mij echt af te vragen of hij dat doet om de afwezigheid van reële inhoud te verbergen. We weten immers al wat
VLAAMSE GEMEENSCHAPSCOMMISSIE
282
Plenaire vergadering Nr. 6 (2010-2011) – 17 december 2010
de wettelijke, administratieve en bestuurlijke omgeving van de VGC is, dat de werkgelegenheidsgraad op een bedroevend laag peil staat en wat de bevolkingssamenstelling van het Brussels hoofdstedelijk gewest is. Daarenboven staat dit beleidsplan – nog maar eens – bol van nietszeggende adjectieven als transversale doelstellingen, verbreding van het draagvlak, verdieping van het beleid, vernieuwing van de vorm, enzovoort. Ik had nooit verwacht dit te zeggen, maar het lijkt me opportuun een spoedcursus concretiseren aan te vragen bij de medewerkers van collegelid Brigitte Grouwels, want haar beleidsplannen staan dan weer vol met het woord ‘concretiseren’. De institutionele analyse van Brussel in dit beleidsplan is wel interessant. Niet dat ze enige relevantie heeft ten opzichte van het sportbeleid van de VGC, maar het is steeds goed om weten wat de daadwerkelijke intenties van politieke tegenstanders zijn. Zo komen we te weten dat Brussel qua morfologie uit 36 gemeenten bestaat en hoe jammer het collegelid het vindt dat voor dit reële stadsweefsel geen enkel institutioneel kader bestaat. De Franstalige collega’s van het collegelid in de Brusselse Hoofdstedelijke Regering zullen het alvast graag horen, de collega’s in Vlaams Brabant iets minder. Wat de missie van dit sportbeleidsplan betreft, stel ik vooral een afwezigheid van enige ambitie vast. Het bestaat erin zo veel mogelijk Brusselaars zo regelmatig en zo lang mogelijk op een kwaliteitsvolle manier te laten bewegen en sporten, bij voorkeur in een Nederlandstalige omgeving. Dat dit bij voorkeur dient te gebeuren impliceert dat het voor het collegelid allesbehalve een vereiste is. Het hoeft ons dan ook niet te verwonderen dat geen enkele Brusselse gemeente is ingestapt in het Sport voor Allen decreet, wanneer zelfs het collegelid de uitgangspunten van dit decreet niet onderschrijft. Als intermediair niveau tussen het Vlaamse en het lokale niveau, is het net zijn taak gemeenten te overtuigen en te begeleiden in dergelijke processen. Hij faalt hiermee wat een van de voornaamste taken van de VGC inzake sportbeleid betreft. Het is in deze context veelzeggend dat hij stelt dat de Brusselse gemeenten niet geïnteresseerd ofwel niet in staat waren om in te stappen door de te zware voorwaarden. Indien het opstellen van een sportbeleidsplan en het implementeren van een Nederlandstalige sportraad gecatalogeerd worden als te zware voorwaarden voor het verkrijgen van 400.000 euro aan subsidies, stel ik me toch enige vragen bij subsidies die door het collegelid worden toegekend. Daarenboven bedient hij hiermee de Franstalige baronieën op hun wenken, aangezien zij hiermee in hun stelling worden gesterkt dat er helemaal geen voorwaarden dienen te worden gekoppeld aan Vlaams geld. Ook de intenties tot intensieve samenwerking met zowel de Cocof als het Brussels Hoofdstedelijk Gewest maken de afwezigheid van enige ambitie op vlak van taal duidelijk. Vorig jaar lazen we al in een interview met Brussel Deze Week van 8 oktober 2009, hoe irrelevant het collegelid taal wel vindt binnen het Brussels sportgebeuren. “Niemand die erom maalt” zei hij toen. Dat sport een bij uitstek educatieve meerwaarde genereert op het vlak van taal, bleek hem volledig te ontgaan. Wat het VGC-sportbeleid zelf betreft, stelt het collegelid terecht dat de VGC slechts een bescheiden rol speelt bij de sport in Brussel. Het budgettaire plaatje van dit beleidsplan maakt hier zelfs een opmerkelijk understatement van. Zo zien we dat voor de belangrijkste sociale activiteit van de Brusselse Vlamingen slechts 1 % van het totale VGC-budget 2011 wordt vrijgemaakt. Zelfs de doelstellingen die in dit beleidsplan tot uiting komen, vertonen een totaal gebrek aan ambitie. Dat er nu pas begonnen wordt met het in kaart brengen van de inplanting van nieuwe sportinfrastructuur, wat toch een van de voornaamste pijnpunten is, zegt genoeg. Dat deze doelstelling reeds stond ingeschreven in het Sportbeleidsplan 2008-2010 zegt ook veel over the sense of urgency van dit College. Uiteraard heeft het
VLAAMSE GEMEENSCHAPSCOMMISSIE
Plenaire vergadering Nr. 6 (2010-2011) – 17 december 2010
283
niet veel zin om dat in elk beleidsplan telkens opnieuw in te schrijven, als het nooit wordt uitgevoerd. De oprichting van denkcellen en het versturen van nieuwsbriefjes compenseren dit allerminst. Om met een positieve noot af te sluiten wil ik het collegelid helpen bij zijn zoektocht naar de vervanging van de VGC-slogan “Brussel zweet ervan”. De totale afwezigheid van enige ambitie gaven mij de nodige inspiratie. Ik verontschuldig mij nu al bij de vrijwilligers die zich belangeloos inzetten op het terrein en uiteraard niet verantwoordelijk zijn voor dit beleidsplan. De slogan zou beter “Het VGC-sportbeleid: Brussel geeuwt ervan” worden. Mevrouw Brigitte De Pauw.- Ik denk dat de mensen eerder zullen geeuwen als ze de heer Dominiek Lootens-Stael bezig horen op het spreekgestoelte. De heer René Coppens heeft het hier al uitgebreid gehad over mijn gemeente Jette. Het is altijd leuker dat van een collega uit een andere gemeente te horen, dan hoef ik het zelf niet te vertellen. 2011 is het Europees jaar van de vrijwilliger. Ik was dan ook verheugd te zien dat er voldoende aandacht geschonken wordt aan deze groep in dit beleidsplan. Vrijwilligers zijn immers van onschatbare waarde in tal van verenigingen en zeker ook in sportverenigingen. Een van de doelstellingen uit het vorige beleidsplan was om tegen eind 2010 10 % meer vrijwilligers te hebben in de vrijwilligerspool. Helaas is dat niet gelukt. Ik wil niemand beschuldigen, want ik weet hoe moeilijk het is om mensen te blijven motiveren en activeren om zich belangeloos in te zetten. Wij zijn het ermee eens dat deze doelstelling behouden blijft. We moeten onder meer een gratis vrijwilligersverzekering aan sportclubs kunnen aanbieden, om vrijwilligerswerk aantrekkelijk te maken. De 22 gemeenschapscentra in het Brussels hoofdstedelijk gewest vormen als het ware de hoeksteen van het maatschappelijk leven van de Brusselse Vlamingen en al wie zich betrokken voelt bij het Nederlandstalige reilen en zeilen in de hoofdstad. Heel wat gemeenschapscentra beschikken over een ruim aanbod van allerlei sportactiviteiten. Wij moeten er echter over waken dat zij geen slachtoffer van hun eigen succes worden en hun op tijd en stond de nodige logistieke ondersteuning aanbieden als zij dit wensen. Dergelijke ondersteuning kan soms zelfs belangrijker zijn dan extra voorzieningen op het vlak van infrastructuur. Een goede afstemming en een constructieve dialoog tussen de verantwoordelijken van de gemeenschapscentra en de VGC is daarom een absolute must. In het Sportbeleidsplan heeft het collegelid het meermaals over de samenwerking met de gemeenten. Dat is natuurlijk geen nieuw probleem. Geen enkele gemeente is in het Sport voor Allen decreet gestapt en het collegelid probeert op een andere wijze een samenwerking tot stand te brengen. Dat is een goede zaak, want we hebben nergens een Nederlandstalige schepen die bevoegd is voor sport. We moeten dus proberen om in samenwerking met onze Nederlandstalige schepenen de Franstalige schepenen voor sport te activeren en motiveren. De reeds geleverde inspanningen om een dialoog te starten met de gemeenten moeten worden voortgezet, want zij blijven een belangrijke partner in de uitbouw van het sportbeleid. Over de communicatie en de informatie van de VGC-sportdienst zegt het collegelid meermaals dat het beter kan. Enerzijds kan dit uiteraard via een betere online communicatie. Daarvoor worden verscheidene maatregelen aangekondigd, waaronder onderzoek naar een eventuele oprichting van één centraal sportportaal voor het gehele gewest.
VLAAMSE GEMEENSCHAPSCOMMISSIE
284
Plenaire vergadering Nr. 6 (2010-2011) – 17 december 2010
Dat zou de zichtbaarheid van het sportaanbod zonder twijfel ten goede komen, maar vergt uiteraard heel wat inspanningen en bereidheid van zowel de VGC, de Cocof als het Brussels Hoofdstedelijk Gewest. Het zou goed zijn om tot een centraal portaal te komen voor het hele gewest. Als dergelijke initiatieven aan bod zouden komen, kunt u op de steun van onze fractie rekenen. We mogen de offline communicatie en de informatie niet uit het oog verliezen. U verwijst terecht naar moeilijk te bereiken doelgroepen, zoals de bevolking in kansarme buurten waar vaak een smeltkroes van culturen terug te vinden is. Ook zij hebben het recht om gebruik te maken van het sportaanbod, maar we zullen inderdaad meer moeite moeten doen om hen te bereiken. Dat zal niet lukken door het verspreiden van folders en communicatie via de website. Het zou beter zijn om samen te werken met tussenpersonen die deze mensen naar het sportaanbod kunnen leiden. Het collegelid besteedt veel aandacht aan de meest kwetsbare groepen uit onze samenleving. Om te beginnen dienen enkele financiële drempels weggewerkt te worden. Hij stelt in dit verband meerdere maatregelen voor, zoals de invoering van sociale tarieven of gratis deelname aan sommige evenementen zoals sportkampen voor kansengroepen. We mogen deze groepen echter niet stigmatiseren. Ook de wet op de privacy speelt een rol. Gratis deelname vergt immers dat men kan aantonen tot een bepaalde categorie te behoren. Niet iedereen vindt dat evident. Niet alleen de toegangsprijs is een mogelijke rem. De aankoop van sportkledij en sportuitrusting weerhoudt sommige ouders ervan hun kinderen in een sportclub in te schrijven. Het zou goed zijn daar even bij stil te staan en een oplossing te bedenken. Tot slot verheugt het mij dat ruim aandacht wordt besteed aan sport voor personen met een beperking. Momenteel gebeurt dat nog in onvoldoende mate. Een verbetering op het gebied van infrastructuur, informatie en begeleiding is noodzakelijk. Het overleg met organisaties en verenigingen die over de nodige expertise beschikken, werd inmiddels opgestart. Er rest mij alleen nog de VGC-medewerkers van de Sportdienst te feliciteren met hun schitterende werk. Mijn fractie zal het Sportbeleidsplan enthousiast goedkeuren. De heer Paul De Ridder.- Het lijkt ons verantwoord dat de overheid middelen vrijmaakt voor sportbeoefening. In de Westerse landen groeit het aantal jongeren met overgewicht. Dat leidt tot aanzienlijke meeruitgaven in de gezondheidszorg. Naast meer beweging vormt een gezonde voeding een essentiële voorwaarde voor een gezonde levensstijl. Overheidssteun voor Sport voor Allen zorgt niet alleen voor een betere gezondheid van het individu, maar ook voor minder uitgaven in de ziekteverzekering. Bovendien kan de sportbeoefening zorgen voor betere integratie. Jongeren van diverse afkomst of met een andere etnische of culturele achtergrond leren via de sport met elkaar omgaan en elkaar te waarderen. Op het sporterrein vervagen de verschillen. Iedereen is deelnemer aan hetzelfde spel. Voor een multiculturele stad als Brussel vormt dit een opportuniteit. Via sport kan men de verschillende gemeenschappen dichter bij elkaar brengen. Dat gebeurt al spontaan op de vele buurtpleintjes en kan ook door de VGC worden ondersteund.
VLAAMSE GEMEENSCHAPSCOMMISSIE
Plenaire vergadering Nr. 6 (2010-2011) – 17 december 2010
285
Een Nederlandstalig sportaanbod geeft anderstalige sportbeoefenaars bovendien de kans om in hun vrije tijd al sportend hun taalkennis te verbeteren en zich zo beter te integreren in onze gemeenschap. Voor vele allochtone jongeren die onderwijs genieten in onze scholen, vormen de sportactiviteiten een extra gelegenheid om het Nederlands niet alleen als instructietaal, maar ook als een ontspanningstaal te gebruiken. Het openstellen van de sportinfrastructuur van onderwijsinstellingen past perfect in het concept van de Brede School. Dergelijke initiatieven vergen ook minder investeringen dan de uitbouw van extra sportvoorzieningen. Het rendement verhoogt omdat deze sportinfrastructuur ook buiten de lesuren gebruikt wordt door Nederlandstalige sportclubs. Tezelfdertijd geeft dit een impuls aan het Nederlandstalige verenigingsleven. Via de school kunnen jongeren kennismaken met het uitgebreide aanbod van sportclubs. Dat zorgt voor een betere doorstroming naar het verenigingsleven. Ook via dergelijke buitenschoolse en laagdrempelige activiteiten kunnen mensen van allochtone herkomst nauwer betrokken worden bij onze gemeenschap. Sport is uiteraard niet alleen goed voor jongeren, maar evenzeer voor senioren. Die hebben er immers alle belang bij om actief te blijven. Doordat sporten vaak in groep gebeurt, vormt het ook een ideaal middel tegen vereenzaming. Tot slot is er de grote groep Brusselaars die gewoon graag sporten. De meeste van hen vinden hun gading bij het ruime aanbod van sportverenigingen of maken individueel gebruik van publieke of privé sportinfrastructuur. De VGC kan dergelijke verenigingen ondersteunen en bijdragen tot het onderhoud en het verder uitwerken van de infrastructuur. Hierin wordt voorzien in dit beleidsplan. We vrezen echter dat het collegelid in zijn poging om sport zo laagdrempelig mogelijk te maken, de middelen al te zeer verspreidt. Als kleine gemeenschap in deze stad moeten we er ook voor zorgen dat ons aanbod goed zichtbaar is. Hiervoor hebben we enkele grotere sportclubs nodig die als uithangbord kunnen dienen voor het Nederlandstalige sportaanbod in Brussel. Zij moeten Brussel aantrekkelijk maken voor goede trainers om hier te komen werken en zo het niveau van ons sportaanbod te verhogen. We moeten niet alleen streven naar een zo groot mogelijk aantal sportbeoefenaars, maar ook naar een kwalitatief sportaanbod. Men moet zich dan ook concentreren op enkele uitgekozen sporttakken en projecten die goed passen in een stedelijke omgeving. Deze fungeren dan als kapstok om er heel het concept van brede sport aan op te hangen. Aangezien succes nieuwe belangstellenden aanlokt is dit een aangewezen middel om nog meer mensen aan te zetten om sport te beoefenen. Op die manier kunnen meer ambitieuze doelstellingen naar voren geschoven worden want dat is een tweede kritiek. Het collegelid blijft heel bescheiden in zijn doelstellingen op lange termijn. De N-VA pleit echter voor een beleidsplan met meer ambitie. Een dergelijke visie moet het Vlaamse sportaanbod in Brussel toelaten om over vijf jaar een echte stap voorwaarts te zetten. Mevrouw Annemie Maes.- Een gezonde geest in een gezond lichaam. De uitdagingen op het vlak van sport zijn zeer groot, de context is niet evident. Het collegelid heeft er in zijn inleiding terecht aandacht voor. Het plan moet bovenlokale en lokale maatregelen bundelen. De instapvoorwaarden in het Vlaamse Sport voor Allen decreet waren immers
VLAAMSE GEMEENSCHAPSCOMMISSIE
286
Plenaire vergadering Nr. 6 (2010-2011) – 17 december 2010
voor geen enkele Brusselse gemeente haalbaar. Daardoor moest de VGC, naast haar eigen bovenlokale rol, ook de plaatsvervangende lokale rol op zich nemen. Een tweede uitdaging bestaat in het identificeren en bereiken van doelgroepen in een meertalige, grootstedelijke context. En tot slot is er de niet altijd even makkelijke relatie met de gemeenten wat betreft de sportinfrastructuur. Het plan dat vandaag voorligt, is ambitieus en hedendaags. Ik wil de Sportdienst en de betrokken organisaties er graag mee feliciteren. Het lijstje inspraak- en adviesmomenten en het aantal organisaties en sleutelfiguren dat mee heeft overlegd in de Sportraad, de Klankbordgroep en de verschillende stuurgroepen is behoorlijk indrukwekkend. Participatie en transversale samenwerking zijn dan ook de eerste krachtlijnen van het beleidsplan. Een andere interessante krachtlijn is het zoeken naar evenwicht tussen de Vlaamse identiteit en de Brusselse realiteit, naar een evenwichtige omgang en samenwerking met een ander publiek en andere taal- en cultuurgemeenschappen. Dat is een oefening die op elk terrein moet gemaakt worden. Bij sportactiviteiten speelt taal een minder prominente rol dan bijvoorbeeld bij cultuur. Sport is een activiteit die potentieel zeer laagdrempelig is. Een organisatie zoals Buurtsport bewijst dat dagelijks. Wat is de houding van de VGC wanneer taalgemengde sportinitiatieven komen aankloppen? Welke richtlijnen, welke opleiding, welke kwaliteitsondersteuning krijgen sportclubs wat het taalgebruik betreft? Ik blijf nog even bij vzw Buurtsport. De organisatie bestaat vandaag tien jaar. Proficiat voor tien jaar werken aan een laagdrempelig aanbod in achtergestelde wijken, complementair aan het aanbod van de Sportdienst. Het is belangrijk dat de good practices die voortkomen uit de jarenlange expertise van Buurtsport, geïntegreerd worden in de reguliere werking van de Sportdienst. Een andere krachtlijn is infrastructuur. We weten allemaal dat dit een moeilijk verhaal is. De VGC zelf heeft weinig eigen infrastructuur of is geen eigenaar van parken waar bijvoorbeeld een fit-o-meter geïnstalleerd kan worden. Het feit dat de Brusselse gemeenten niet in het Sport voor Allen decreet gestapt zijn en dat de VGC een plaatsvervangende rol speelt, vergemakkelijkt het verhaal natuurlijk niet. We kennen allemaal wel Nederlandstalige sportclubs die vinden dat ze telkens achteraan komen als er over het gebruik van gemeentelijke sportzalen wordt beslist. Het is belangrijk over een objectief instrumentarium, een soort kadaster van de sportinfrastructuur, te kunnen beschikken als basis voor onderhandelingen over gedeeld gebruik. Dan helpt het natuurlijk als de VGC zelf over ruimtes beschikt die ze kan openstellen voor andere bevoegdheidsniveaus. Ik denk aan de nieuwe sportzaal van Emmanuel Hiel of hopelijk binnenkort de sportzaal van de HUB. Wat infrastructuur betreft, is ook het Gewest een partner van de Gemeenschappen voor de bouw en renovatie van sportinfrastructuur in de wijken. Met andere woorden, er wacht ons een interessante denkoefening. Hebt u hierover al contacten met uw bevoegde collega’s op andere beleidsniveaus en met de gemeenten? Ook het dossier van het gesloten zwembad in Ganshoren ligt mij na aan het hart. Het is een toonbeeld van hoe het niet moet. Het is een schande dat het zwembad al acht jaar is gesloten. Daarvoor worden federale middelen uitgetrokken en zijn ook het Gewest en de gemeente bevoegd. Er zijn zoveel niveaus bij betrokken dat men er niet meer wijs uitraakt. Kind van de rekening zijn echter de buurtbewoners, de scholen die nu moeten uitwijken naar andere zwembaden.
VLAAMSE GEMEENSCHAPSCOMMISSIE
Plenaire vergadering Nr. 6 (2010-2011) – 17 december 2010
287
Zo kan het niet verder. De Sportraad adviseert om van zwembaden een absolute prioriteit te maken omdat het in Brussel stilaan onmogelijk wordt nog nieuwe zwemactiviteiten te ontwikkelen binnen de bestaande zweminfrastructuur. Hij adviseert de andere overheden dringend te sensibiliseren. De VGC zelf heeft ter zake weinig inspraak. Ik maak een sprongetje van infrastructuur naar sportnaschool en sport in het kader van de Brede School. Dat is een logische sprong omdat er nog heel wat mogelijk is op het vlak van openstelling van schoolinfrastructuur, zoals het collegelid terecht opmerkt in zijn beleidsplan. Onlangs werden de scholen geïnformeerd over sportnaschool, een initiatief van de stichting Vlaamse Schoolsport voor kinderen van 12 tot18 jaar. Dat is een doelgroep die het collegelid ook expliciet naar voren schuift in zijn beleidsplan en waarvan we weten dat hij moeilijker is te bereiken en te enthousiasmeren dan de kleintjes. Het project gaat pas van start begin 2011, maar de verwachtingen liggen hoog. Het gaat immers om een laagdrempelig aanbod aan eigentijdse sportactiviteiten, meteen na school, in de buurt van de school en met een zeer democratisch prijskaartje. Het initiatief past perfect in het Sport voor Allen decreet en in het concept van de Brede School dat onze fractie een warm hart toedraagt. Ik had hierover graag wat meer informatie gekregen, evenals over de relatie met het Follo-project. Follo staat voor “Flexibele Opdracht Leerkracht Lichamelijk Opvoeding”. Worden de Follo’s ingeschakeld? Welke rol spelen de sportzonewerkers? Daarbij aansluitend merk ik op dat het woord ‘bewegen’ – het collegelid verwees er al naar in zijn introductie – is doorgedrongen in de missie. Nog niet zo lang geleden verscheen een studie waarin werd aangetoond dat de conditie van de Belgen niet zo goed is. Dat geldt niet alleen voor de jeugd, maar voor alle Belgen. De kern van het sportbeleid is ‘bewegen voor iedereen’. Dat is vandaag zeker geen overbodige luxe. Na school samen met vrienden met de fiets of te voet naar een sportactiviteit gaan in plaats van met de auto naar huis te worden gevoerd: het kan. Wij willen weg met die achterbankgeneratie. Het collegelid wil de sportverenigingen de nodige instrumenten aanleveren om de kwaliteit van hun werking te verhogen en wil via ondersteuning op maat hun duurzaamheid vergroten. Dat is geen evidente opdracht. Er gaat veel geld naar huursubsidies, waardoor sportclubs een zaal kunnen huren. Terecht, want deze kosten wegen nu eenmaal serieus op het clubbudget. Heel wat clubs vinden echter moeilijk vrijwilligers die bestuurstaken op zich nemen, of kwaliteitsvolle lesgevers. Wanneer initiatieven opgestart worden door de overheid, gebeurt dat vaak met de bedoeling deze op termijn te verzelfstandigen, maar dit is geen evidente zaak. Clubondersteuning op maat, kadervorming, een gemeenschappelijk aankoopbeleid en dergelijke, zijn inderdaad allemaal zaken die kunnen helpen. De heer Walter Vandenbossche verwacht van mij dat ik mijn uiteenzetting als volgt afsluit: overigens ben ik van mening dat het de plicht is van de VGC om overal, en meer specifiek aan al haar sportinfrastructuur, degelijke overdekte fietsstallingen te plaatsen. (Glimlachjes) De heer Bruno De Lille, collegelid.- Het beleidsplan is blijkbaar weer te dik. De raadsleden krijgen namelijk alle plannen onder ogen, terwijl de mensen naar wie we die plannen sturen, meestal slechts één plan zien. Bovendien vragen zij ook nog eens dat er een omgevingsanalyse gebeurt. Daarom gebeurde dat ook deze keer weer. Vlaanderen verplicht ons overigens een omgevingsanalyse te maken om aanspraak te kunnen maken op subsidies. Het is inderdaad een lijvig plan, maar er staat ook veel in. De uitdagingen in Brussel zijn dan ook zeer groot. Sommige raadsleden hebben verwezen naar de samenwerking,
VLAAMSE GEMEENSCHAPSCOMMISSIE
288
Plenaire vergadering Nr. 6 (2010-2011) – 17 december 2010
zowel met de Cocof als met het Gewest. Dat is iets waar we aan werken en waaraan we blijven werken. Concreet gebeurt dat door het in kaart brengen van de bestaande sportinfrastructuur. In het kader van onze SPIN-gids hebben we afgesproken dat we dat samen met de Cocof zullen doen. Met het in kaart brengen van alle sportclubs staan we wat minder ver, daar hebben we nog wat werk. Er zijn wel al een aantal eerste afspraken. Wat betreft de subsidies om sportinfrastructuur in te richten, hebben we gevraagd een soort kadaster te krijgen van wat bestaat. Het probleem daar is dat het Gewest reageert op vragen van de gemeenten, waarbij de gemeenten dan ook een deel zelf moeten investeren in de infrastructuur die wordt gebouwd. Niet alle gemeenten zijn bereid die investeringen te doen, in die mate zelfs dat het Gewest elk jaar moeite moet doen om al het geld voor sportinfrastructuur te gebruiken. Natuurlijk waken de Nederlandstalige ministers erover dat het geld goed besteed wordt. We hebben onlangs nog een discussie gehad binnen het Gewest over het gebruik van de infrastructuur. De infrastructuur die met gewestmiddelen het Gewest wordt betaald, is geen infrastructuur van de Cocof en moet dus ook door de twee taalgemeenschappen gebruikt kunnen worden. Dat is opnieuw letterlijk bevestigd door de minister-president. Daar zou in de toekomst meer aandacht voor moeten zijn. De gemeenten zelf beschikken vaak niet over voldoende middelen. Het is voor de VGC een serieuze uitdaging om in die sportinfrastructuur te blijven investeren. Er werd hier verwezen naar Emmanuel Hiel en naar de verwerving van de sportzaal van de HUB, een project dat nog niet afgerond is. Dat zijn toch projecten die zwaar wegen op de budgetten van de VGC. Het is jammer genoeg niet mogelijk om dat soort zaken tot in het oneindige te vermenigvuldigen. We hebben er echter wel oog voor: als er zich kansen voordoen, proberen we die te grijpen. Het verhaal van de HUB-sportzaal, het feit dat we dat niet zomaar laten passeren, is toch een mooi voorbeeld van het feit dat we die kansen ook echt proberen te grijpen. Er waren een aantal vragen over het betrekken van bepaalde doelgroepen bij het sportbeleid. Dat is sowieso een aandachtspunt in ons communicatieplan en in het sportpromotieplan. We proberen samen te werken met andere verenigingen. Buurtsport fungeert daar voor ons als tussenpersoon, evenals bijvoorbeeld Bis-Foyer. We blijven ook zoeken naar andere tussenpersonen en tussenverenigingen, die al sterke linken hebben met die doelgroepen, en we proberen die ook in te zetten. We gaan er van uit dat het onmogelijk is om met het personeel waarover we beschikken, over alle expertise te beschikken. We doen dus liever een beroep op de expertise die al bestaat. BON is een ander voorbeeld van een instelling waarmee we de laatste tijd proberen samen te werken om nog andere groepen bij dat sporten bewegingsbeleid te betrekken. Sommige leden vroegen op welke manier de Nederlandstalige omgeving werd gecontroleerd. Wat te denken van taalgemengde initiatieven of sportclubs? Er is natuurlijk altijd een taalcomponent verbonden aan sporten in clubverband. Als we echter zoveel mogelijk mensen aan het sporten willen krijgen, omdat het goed is voor de mensen zelf en ook voor Brussel – sommigen hebben zelfs verwezen naar de economische impact die dat kan hebben – moeten we ervan uitgaan dat we het liefst elke Brusselaar aan het sporten krijgen en dat er zo weinig mogelijk drempels mogen worden ingebouwd die mensen uitsluiten. We hebben wel degelijk aandacht voor het Nederlandstalig karakter van die verenigingen. Dat wordt beoordeeld door de administratie en door een advieswerkgroep. Er wordt onder meer gelet op de voertaal, op de uitstraling en op de inplanting van de activiteiten. De ondersteuning en het Nederlandstalig karakter van een sportclub wordt ook beoordeeld door de Sportraad, vooraleer het dossier voor het College komt.
VLAAMSE GEMEENSCHAPSCOMMISSIE
Plenaire vergadering Nr. 6 (2010-2011) – 17 december 2010
289
Er zijn dus nogal wat instanties die toekijken op het taalgebruik binnen de sportclubs, wat niet betekent dat we een soort taaltest afnemen van de mensen die willen deelnemen. Wij vragen hen of ze bereid zijn het spel mee te spelen, maar eisen geen bepaald niveau van het Nederlands voor ze mogen deelnemen. Er is dus wel aandacht voor, zeker ook omdat we voor een voldoende aanbod aan buitenschoolse initiatieven willen zorgen waar Nederlands kan worden gesproken. Dat betekent niet dat we lessen Nederlands geven in de sportclubs. Als mensen daar hun Nederlands willen oefenen, moeten ze dat ook kunnen. De ethiek in de sport ligt me na aan het hart. In het verleden zijn daarover een aantal campagnes gevoerd, waarbij we ons achteraf afvroegen of ze wel impact hebben gehad. We denken dat die campagnes niet altijd gericht waren op onze eigenlijke doelgroep. Dat is echter een van de thema’s waaraan we blijven werken, bijvoorbeeld bij de ondersteuning van onze doorgroeiclubs. We werken samen met de ouders en de coaches. We willen de deelnemers aan sportactiviteiten dus veeleer positief coachen. In vele clubs overheerst nog het competitieve element. Ik heb het dan over de aanmoedigingen die soms rond het veld te horen zijn. In ons promotieplan, het communicatieplan waarnaar ik daarnet al verwees, gaan we echt op zoek naar die doelgroepencommunicatie. Dat betekent dat we, in plaats van algemene campagnes te ontwikkelen, die op iedereen schieten maar vaak ook naast iedereen, ons meer op bepaalde doelgroepen richten. Dat betekent niet dat we bijvoorbeeld gedurende een jaar alles enkel op de 12- tot 18-jarigen inzetten, maar wel dat we verschillende campagnes ontwikkelen, die zich elk specifiek op één doelgroep richten. Het zwembad kwam ook een aantal keren ter sprake. Wat dat betreft moeten we niet te pretentieus zijn. We weten wat we kunnen. We hadden al een bespreking met de heren Charles Picqué en Emir Kir. De intercommunale, het denkspoor dat nu wordt naar voren geschoven, vinden we een goede zaak. Ik ben van mening dat het Gewest de gemeenten moet ondersteunen wat de zweminfrastructuur betreft. Een zwembad wordt meestal door de inwoners van verschillende gemeenten bezocht. Dat de nood aan zwembaden reëel is, heb ik zelf al ondervonden. Vorig jaar moest mijn zoontje leren zwemmen. Zijn school moest daarvoor met de bus naar Ternat. Het is echter een aantal keren voorgekomen dat de bus in de file terechtkwam, waardoor hij bij aankomst al moest terugkeren omdat de zwemles voorbij was. De VGC probeert mee aan de kar te trekken om dit soort dossiers vlot te krijgen. Sommige leden hebben vragen gesteld over de ondersteuning van de verenigingen. Wij werken bij voorkeur samen met verenigingen waar mensen in een Nederlandstalige omgeving kunnen werken. Het is niet de bedoeling dat we Franstalige verenigingen ondersteunen, maar we zijn wel soepel. We kunnen niet anders, want niet alle sporttakken zijn in een Nederlandstalige omgeving beschikbaar. We moeten creatief zijn om oplossingen te vinden voor de gaten in het aanbod. Laten we ook niet vergeten dat Bloso subsidieert via de federaties en dat te weinig federaties de weg naar Brussel vinden. Het is dus van belang voor het behoud en de groei van die sportverenigingen, dat de VGC het lokale subsidiebeleid op zich blijft nemen. Dat de gemeenten niet in het sportdecreet zijn ingestapt, is geen kwestie van een gebrek aan goede wil, maar heeft er alles mee te maken dat het sportdecreet niet is aangepast aan de Brusselse situatie. Het vraagt cofinanciering, een eigen Nederlandstalige sportraad, een Nederlandstalige sportbeleidcoördinator. In heel wat gemeenten stelt de sportdienst niet veel voor. Het is praktisch onmogelijk om aan de eisen van het decreet te voldoen. Daarom neemt de VGC dit op zich. Tegelijkertijd is het ook een signaal naar de Vlaamse overheid om het decreet aan te passen zodat het rekening houdt met Brussel.
VLAAMSE GEMEENSCHAPSCOMMISSIE
290
Plenaire vergadering Nr. 6 (2010-2011) – 17 december 2010
De vrijwilliger ligt ons na aan het hart. De manier waarop de beleidsbrief is opgemaakt, toont aan dat wij rekening houden met de stem van de vrijwilliger. De sportzonewerkers spelen een zeer belangrijke rol. Zij werken echt op het terrein, gaan naar de gemeenten, zijn aanwezig bij de sportverenigingen. Daarnaast hebben de vrijwilligers ook een duidelijke stem in de sportraad. Wij houden rekening met de adviezen van de sportraad. Tot slot waren er vragen over de naschoolse sport en de rol van de Follo’s. De sportnaschool-pas past perfect in het Sport voor Allen decreet én de Brede School. De relatie tussen het Follo-project en de sportzonewerkers is van groot belang en zal verder door ons worden ondersteund. Zowel de sportzonewerkers als de Follo’s hebben meegewerkt aan de samenstelling van het programma van de sportnaschool-pas en zullen ook een taak krijgen bij de opvolging ervan. Hun taak is scholen aan te moedigen om in het project te stappen en ze daarbij te begeleiden. Het college zit op dat vlak helemaal op één lijn en ik voorzie weinig moeilijkheden. De heer Fouad Ahidar. – Ik heb geen antwoord gekregen op de vraag hoe het collegelid de interculturalisering wil realiseren. De heer Bruno De Lille, collegelid. – Om de allochtonen beter te bereiken, willen we samenwerken met Bon, met Bis Foyer, met Buurtsport en andere tussenpersonen. De heer Fouad Ahidar. – En wat met de capaciteit? Er is te weinig plaats. Moeten er dan mensen worden weggestuurd? Hoe wil het collegelid de capaciteit uitbreiden? De heer Bruno De Lille, collegelid. – Er is nog marge. Door de samenwerking met de scholen kunnen wij de capaciteit van de infrastructuur uitbreiden. Dat is ook de reden waarom de VGC verbouwingsdossiers van scholen steunt. Bij onze laatste ronde langs de clubs hebben we vastgesteld dat bepaalde clubs ook nog marge hebben. We mogen onszelf daarentegen geen rad voor de ogen draaien. We zullen nooit alles kunnen doen wat we willen. Dat is te duur. We moeten dus zeer weloverwogen handelen. Daarom kiezen wij ook voor infrastructuur die multi-inzetbaar is. De heer Fouad Ahidar. – En de ethische code? De heer Bruno De Lille, collegelid. – We nemen die op in de werking rond de doorgroeiclubs. Wij nemen een engagement, dat in de volgende jaren zal moeten worden ontwikkeld. De heer Fouad Ahidar. – En de ouderbetrokkenheid? De heer Bruno De Lille, collegelid. – Dat is een van de redenen waarom we net inzetten op de doorgroeiclubs. Als we mensen betrokken willen krijgen, heeft het geen zin om dit jaar bijvoorbeeld eens een cursus Afrikaanse catch aan te bieden en volgend jaar iets anders. Dat is leuk, maar we merken dat mensen na een jaartje afhaken. Wie in een doorgroeiclub terechtkomt, blijft veel langer aan sport doen. De doorgroeiclubs bieden bovendien de mogelijkheid om de ouders meer te betrekken. Het is pas wanneer er een engagement op langere termijn is, dat je dat soort dingen kunt vragen. De vraag hoe ouders kunnen worden betrokken, is bovendien opgenomen in de ondersteuning en de vorming. – De bespreking is gesloten.
VLAAMSE GEMEENSCHAPSCOMMISSIE
Plenaire vergadering Nr. 6 (2010-2011) – 17 december 2010
291
STEMMING – Het Sportbeleidsplan 2011-2015 wordt aangenomen met 9 stemmen tegen 1; 6 leden hebben zich onthouden. Hebben ja gestemd: Els Ampe, René Coppens, Bianca Debaets, Brigitte De Pauw, Annemie Maes, Herman Mennekens, Walter Vandenbossche, Elke Van den Brandt, Carla Dejonghe Heeft neen gestemd: Dominiek Lootens-Stael Hebben zich onthouden: Fouad Ahidar, Sophie Brouhon, Paul De Ridder, Elke Roex, Jef Van Damme, Greet Van Linter SAMENGEVOEGDE INTERPELLATIES (R.v.O. art. 62,8) VAN DE HEER FOUAD AHIDAR TOT DE HEER JEAN-LUC VANRAES, COLLEGEVOORZITTER, BEVOEGD VOOR ONDERWIJS VORMING EN BEGROTING over de voordracht van de gouverneur ad interim als vicegouverneur en de vraag van een lid van de meerderheid om het VGC-College onder voogdij van de Vlaamse Regering te plaatsen VAN DE HEER PAUL DE RIDDER TOT DE HEER JEAN-LUC VANRAES, COLLEGEVOORZITTER, BEVOEGD VOOR ONDERWIJS VORMING EN BEGROTING over de ‘tijdelijke’ aanstelling van een vicegouverneur De heer Fouad Ahidar. - Volgens de pers zouden de leden van dit College in de Brusselse Regering akkoord zijn gegaan met de aanstelling van de gouverneur ad interim als vicegouverneur en zou de Brusselse Regering collegiaal een Franstalige voordragen als vicegouverneur. Dat is eigenaardig aangezien de vicegouverneur een specifiek taaltoezicht uitoefent op de Brusselse gemeenten en het de gewoonte is dat deze functie toekomt aan een Nederlandstalige. Een lid van de Raad van de Vlaamse Gemeenschapscommissie laat weten dat hij het niet eens is met de mogelijke aanstelling van de gouverneur ad interim in de functie van vicegouverneur. Hij is het er niet mee eens dat de Nederlandstalige leden van de Brusselse Regering – en dus ook de leden van het College, onder wie zijn partijgenote Brigitte Grouwels – geen graten zien in deze aanstelling, die volgens hem een aanfluiting is van de taalwetgeving. Hij zou gevraagd hebben aan Vlaams minister-president Kris Peeters om het VGC-College onder voogdij te plaatsen, omdat volgens hem “de drie excellenties blijkbaar niet te vertrouwen zijn…” Kan de collegevoorzitter bevestigen dat de leden van het College akkoord zijn gegaan in de Brusselse Regering met de voordracht van de gouverneur ad interim als vicegouverneur? Kan de collegevoorzitter bevestigen dat een lid van de meerderheid gevraagd heeft aan de heer Kris Peeters om het VGC-College onder voogdij te plaatsen van de Vlaamse Regering? Welke vorm zou deze voogdij aannemen en in welk opzicht zou deze voogdij verschillen van het toezicht uitgeoefend door de Vlaamse minister bevoegd voor Brussel? Heeft de collegevoorzitter reeds een overleg opgestart met de Vlaamse Regering en welk standpunt heeft hij verdedigd namens het VGC-College?
VLAAMSE GEMEENSCHAPSCOMMISSIE
292
Plenaire vergadering Nr. 6 (2010-2011) – 17 december 2010
De heer Paul De Ridder. - Onmiddellijk na het eervol ontslag van zijn voorganger Hugo Nys, werd de Franstalige Jean Clément op 1 oktober 2010 aangesteld als dienstdoend gouverneur én als waarnemend vicegouverneur. Op 14 oktober 2010 werd dan beslist het mandaat van waarnemend vicegouverneur te verlengen voor een periode van 6 weken. De termijn van 8 weken zou nu andermaal met 4 weken zijn verlengd. De functie van vicegouverneur is allerminst een inhoudsloze functie. De klachten met betrekking tot de taalwetgeving in de gemeenten en de OCMW’s in het Brussels Hoofdstedelijk gewest worden door de Vaste Commissie voor Taaltoezicht gedelegeerd aan de vicegouverneur van het gewest. De vicegouverneur maakt jaarlijks een taalrapport op en schorst benoemingen als de taalwet wordt overtreden. De hoofdstedelijke functie van het Brussels Gewest impliceert immers niet enkel de aanwezigheid van de 2 taalgemeenschappen, maar ook respect voor die beide taalgemeenschappen. Aangezien de meeste onwettelijke benoemingen in het nadeel zijn van de Nederlandstalige inwoners van Brussel, is het belangrijk dat die vicegouverneur een Nederlandstalige is. De vicegouverneur wordt niet door de Raad van de VGC benoemd. Toch is dit parlement de belangenbehartiger van de Nederlandse gemeenschap in Brussel. Het is dan ook onze elementaire plicht om de belangen van de Nederlandstaligen te verdedigen. Daarmee behartigen wij trouwens in eerste instantie de belangen van Brussel zelf. Onze stad heeft er immers alles bij te winnen dat het Nederlands in dit multiculturele centrum op een wezenlijke manier aanwezig blijft. Voor wie het mocht vergeten zijn, Brussel vormt een meertalige enclave in het Nederlandse taalgebied. Voor duizend en een zaken - economie, financiën, verkeer, leefmilieu, welzijn, veiligheid, cultuur - is onze stad aangewezen op samenwerking met de Nederlandstalige Gemeenschap in dit land. Het gaat hier dus zeer concreet om de welvaart en het welzijn van onze stad. Al in de veertiende eeuw kregen de Brusselse wethouders de raad te zorgen voor een goede verstandhouding met de bewoners van het ommeland. Dit advies, opgetekend in het beroemde Middelnederlandse handschrift Van Hulthem, staat ook op een balk van het plafond van de trouwzaal in het stadhuis. Tot vandaag leest men daar: “te vriende houden die omme saten”. Kortom: de zorg voor correcte taaltoestanden in Brussel is levensnoodzakelijk voor deze stad. Of denkt men echt dat de Nederlandse Gemeenschap in dit land verder bereid zal zijn en blijven om enorme bedragen te investeren in het Brussels hoofdstedelijk gewest als de Nederlandstaligen hier niet behoorlijk worden behandeld? Om al die redenen is een debat over de vicegouverneur in de Raad van de VGC op zijn plaats. De N-VA-fractie heeft overigens ook in het Brussels Hoofdstedelijk Parlement een interpellatieverzoek ingediend. Die staat op de dagorde van volgende week. Andere collega’s brachten het dossier van de vicegouverneur al ter sprake tijdens het vragenuurtje in de plenaire vergadering van 10 december 2010. Collegelid Vanraes beantwoordde die vragen, in zijn hoedanigheid van Brussels minister. Overigens kwamen een aantal aspecten daarbij nog niet aan bod. Werd het mandaat van de voorlopige vicegouverneur inmiddels tweemaal verlengd, want een eerste verlenging met zes weken gebeurde al op 14 oktober? Wanneer werden deze
VLAAMSE GEMEENSCHAPSCOMMISSIE
Plenaire vergadering Nr. 6 (2010-2011) – 17 december 2010
293
beslissingen genomen? Voldoet een tweede verlenging aan de voorwaarden die in de provinciewet zijn vastgelegd, zoals de voorzitter het vorige week verwoordde? Ten tweede verklaarde de voorzitter vorige week ook dat hij vol verwachting uitkeek naar het antwoord van de eerste minister, dat hij eerstdaags zou ontvangen. Hij hoopt immers in de loop van januari een gouverneur en een vicegouverneur te kunnen benoemen, waarna de federale regering deze beslissing zal kunnen bekrachtigen. Heeft hij al een antwoord ontvangen van de eerste minister en hoe luidde dat? Ten derde vraagt de N-VA fractie zich af of het zelfs voor deze tijdelijke oplossing niet mogelijk was om een Nederlandstalige ambtenaar te vinden? ‘Tijdelijk’ is een relatief begrip in de politiek. De heer Dominiek Lootens-Stael.- We waren de voorbije weken weer getuige van een vreemde gang van zaken. De media, en dan in het bijzonder de Brusselse media, werden met man en macht opgetrommeld door een ongeruste CD&V-collega die een toestand aanklaagde die inderdaad onaanvaardbaar is. De feiten zijn eenvoudig: begin 2009 ging de toenmalige Brusselse gouverneur, mevrouw Paulus du Châtelet, met pensioen, een beslissing die ruim op voorhand was aangekondigd. Sindsdien werd ze ad interim opgevolgd door de vicegouverneur van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest, de heer Hugo Nys, die op zijn beurt per 1 oktober met pensioen ging. Zijn vertrek was dus evenmin een verrassing. De functies van zowel gouverneur en van vicegouverneur worden sindsdien allebei ad interim waargenomen door niemand anders dan zijn voormalige kabinetschef. De nieuwe dienstdoende gouverneur en vicegouverneur werd sindsdien tot twee maal in zijn functie herbevestigd en het was die tweede herbevestiging, die dateert van begin december, die blijkbaar in slechte aarde viel bij een lid van de meerderheid. Voor de Vlamingen in Brussel is, in het kader van het naleven van de taalwetgeving, de rol en de persoon van de vicegouverneur uiteraard van doorslaggevend belang. Bovendien behoort het tot de vaste afspraken dat de functie van vicegouverneur wordt uitgeoefend door een Nederlandstalige. De Vlamingen dienen anders “bij de duivel te biecht te gaan”, zoals het raadslid dat de zaak te berde bracht, het vorige week zo mooi verwoordde. De huidige dienstdoende vicegouverneur is geen Nederlandstalige, er wordt zelfs gefluisterd dat hij een uitgesproken francofiel profiel zou hebben. Veel heisa dus – er was sprake van onenigheid binnen de Brusselse Regering, van een bom onder het communautaire evenwicht, van het onder voogdij plaatsen van dit College. En plots is de storm gaan liggen. De collegeleden legden een verklaring af waardoor ze de spreekwoordelijke hond in het kegelspel weer koest in de mand kregen. Hij maakte zelfs wereldkundig dat hij gedwee de begroting mee zal goedkeuren. Bij mijn weten is er echter niets opgelost. De Vlamingen zitten nog steeds opgescheept met een Franstalige dienstdoende vicegouverneur en het College deed slechts vage beloften. Wat gedurende twee jaar niet mogelijk bleek, zal plots wel lukken. De Brusselse Regering zal onderzoeken of de ontslagnemende federale regering wel bevoegd is om een geldig advies te verstrekken. Ik vraag me af op basis van welke plotseling ontdekte Brusselse bevoegdheid dit gebeurt. De Brusselse voorzitter van het Hoofdstedelijk Gewest zou zelfs via een soort exclusieve mededeling aan één lid van deze Raad hebben meegedeeld dat de Vlamingen zich verder geen zorgen hoeven te maken over het al dan niet voortbestaan van
VLAAMSE GEMEENSCHAPSCOMMISSIE
294
Plenaire vergadering Nr. 6 (2010-2011) – 17 december 2010
de functie van vicegouverneur. Eén lid van de Vlaamse meerderheid is blijkbaar in een soort van audiëntie geroepen en heeft te horen gekregen dat alles in orde is. Bij al dat zogezegde goede nieuws begin ik mij eigenlijk pas echt zorgen te maken. We staan in werkelijkheid met deze façade van sussende persmededelingen nog geen stap verder: de functie van vicegouverneur wordt nog steeds waargenomen door een persoon waarvan vaststaat dat hij een voor de Vlamingen onaanvaardbaar profiel heeft, meer weten we niet. Of toch niets wat echt geloofwaardig is. Ik had dan ook graag vernomen waar we nu écht aan toe zijn. Waarom neemt het benoemen van een aanvaardbare vicegouverneur zoveel tijd in beslag en wat doet de voorzitter denken dat dit nu opeens wel mogelijk is? Wie is uiteindelijk kandidaat-gouverneur en -vicegouverneur? Hij moet dit toch weten als hij de federale regering om een bekrachtiging van de beslissing heeft gevraagd? Binnen welke termijn zullen deze personen effectief worden benoemd? De heer Walter Vandenbossche.- Wie de politieke geschiedenis van Brussel overloopt, moet beginnen in 1963 met de fameuze pacificatiewetgeving, die de grenzen heeft vastgelegd van Brussel, de rechten van de Gemeenschappen en de taalvoorwaarden. Alles wat sindsdien is gebeurd, moet worden gezien binnen het kader van die pacificatiewetgeving. Het is belangrijk om weten dat enkel de toepassing van de taalwetgeving de mogelijkheid heeft geschapen voor de oprichting van instellingen als het Brussels Hoofdstedelijk Parlement en de VGC. Als de rechten van de Vlamingen in Brussel niet gevrijwaard worden en blijven, komen al deze instellingen op los zand te staan. Als men mijn uitspraken in dat licht bekijkt en bereid is om daarover te praten, dan wil ik daar graag veel tijd aan besteden. Ten tweede, de aanstelling van een Franstalige vicegouverneur kan men foutief of ongelukkig noemen, maar het is geen goede zaak. Ik heb zelf in mijn politieke loopbaan naar schatting al zowat honderd klachten ingediend bij de vicegouverneur en heel wat verdedigingen gevoerd. Een aantal kwesties betreft daarbij inherent gemeenschapsgebonden materies en sinds 1963 geldt de ongeschreven politieke wet dat deze functie wordt ingevuld door een Vlaming. Ten derde heb ik gelezen dat de drie leden van het College zeer uitdrukkelijk bevestigen dat zij zo snel mogelijk zullen overgaan tot de benoeming van een definitieve nieuwe vicegouverneur en dat deze uiteraard - zo staat er - een Nederlandstalig persoon zal zijn. Deze ontwikkeling biedt mij alleszins de gelegenheid om mijn parlementaire taak van controle op de correcte invulling van deze verbintenis, waar te nemen. Ik ben blij dat er opnieuw een perspectief is met betrekking tot de hele problematiek van de taal, de taalwetgeving en de vrijwaring en de toepassing ervan. Mevrouw Els Ampe.- Ik denk dat wij hier allemaal als Nederlandstaligen hetzelfde doel nastreven, namelijk dat ambtenaren van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest tweetalig moeten zijn en dat diegene die belast is met de controle daarop, dat ook daadwerkelijk correct doet. Eigenlijk proberen we elkaar hier van hetzelfde te overtuigen en preken we voor de eigen gemeente. Ik denk dat het goed is dat parlementsleden verontwaardigd zijn over bepaalde zaken. Ze kunnen ook niet altijd volledig op de hoogte zijn van de precieze achtergrond van een regeringsbeslissing. Wij zijn de controlerende macht, maar krijgen niet alle regeringsdocumenten onder ogen, en dan vind ik het goed dat er uiting wordt gegeven aan die veront-
VLAAMSE GEMEENSCHAPSCOMMISSIE
Plenaire vergadering Nr. 6 (2010-2011) – 17 december 2010
295
waardiging. Als nadien het geruststellende bericht komt dat de regering haar werk doet en gewoon tijdelijk een praktische oplossing heeft moeten uitwerken, dan is dat een teken dat de parlementsleden hun taak naar behoren uitvoeren. We moeten blijven waken over de correcte uitvoering van de taalwetgeving, maar ons ook eens bezinnen over het feit dat de vicegouverneur post factum schorsingen moet opleggen. Dit is een tip voor de federale onderhandelaars in het kader van de nakende staatshervorming: het zou interessant zijn als mensen die in dienst worden genomen, op voorhand al beschikken over de nodige brevetten ter staving van hun tweetaligheid. Zo wordt het werk ook lichter gemaakt en moet men niet naderhand schorsen of allerlei maatregelen nemen omdat personeelsleden niet over het vereiste brevet beschikken. Mevrouw Elke Roex.- We hebben een duidelijke rol, als oppositieleden, om de uitvoering van het regeerakkoord te onderzoeken. We moeten ook de eenheid van dit parlement onder de loep nemen. Telkens als we hierover vragen stellen, en dat kan u ook merken aan de interpellatie van de heer Ahidar, sluiten we ons bij de meerderheid aan. Alleen is de cohesie van deze meerderheid niet echt zichtbaar. Hoe kan het dat er iemand in de pers uitvoerig de zogenaamde onbetrouwbaarheid van de collegeleden bespreekt? Het gaat over een lid van de meerderheid dat nota bene een motie van vertouwen voor deze regering moet goedkeuren. We moeten hier in het parlement oprecht onze mening uiten, en niet enkel in de kranten. Ik heb dit debat ook geopend met een actualiteitsvraag in het Brussels Parlement, en in dat forum moet men bij voorkeur kijken naar wat er misloopt met de taalwetgeving. Het is hypocriet om te beweren dat de vicegouverneur kan garanderen dat elke ambtenaar tweetalig is. De heer Walter Vandenbossche heeft ook deel uitgemaakt van een college van burgemeester en schepenen, en weet wat er gebeurt met een schorsing door de vicegouverneur. Uiteraard is daar een oplossing voor nodig. Laat ons dat debat eens aangaan, ook en vooral in het Brussels Parlement. In deze Raad kunnen we vooral werken aan de cohesie onder Nederlandstaligen. Wat gaat er nu gebeuren in verband met de voogdij en de brief aan Vlaams minister-president Kris Peeters? Welk gevolg zal daaraan worden gegeven? Welke vorm zal de Vlaamse voogdij morgen aannemen en hoe heeft de heer Peeters op deze brief gereageerd? Mevrouw Brigitte De Pauw.- Ik kan misschien al perfect antwoorden op de vragen van collega’s Roex en Ahidar. De hele CD&V- fractie heeft vertrouwen in het voltallige college en zal dat vertrouwen blijven hebben. Ondertussen is het incident gesloten. Het is niet nodig om er nog op terug te komen. Wees gerust, u zult nog niet zo snel in de meerderheid geraken, want CD&V speel je niet zo gemakkelijk uit elkaar. (Samenspraken) De voorzitter.- Orde in de zaal! Collegevoorzitter Jean-Luc Vanraes heeft het woord. De heer Jean-Luc Vanraes, collegevoorzitter.- Ik kan enkel maar herhalen wat ik geantwoord heb in het korte debat in het Brussels Parlement betreffende dit juridisch probleem. Mevrouw Paulus de Châtelet is begin 2009 op pensioen gegaan. De toenmalige vicegouverneur, de heer Nys, heeft dan de rol van waarnemend gouverneur op zich genomen, tot op het moment van zijn pensioen op 1 oktober 2010. Juist dan stelde het juridisch probleem zich, namelijk door het feit dat de kandidaten vicegouverneur en gouverneur voorgedragen worden door het Brussels Parlement, maar deze benoemingen moeten bekrachtigd worden door de federale regering. Pas na deze bekrachtiging is de benoeming
VLAAMSE GEMEENSCHAPSCOMMISSIE
296
Plenaire vergadering Nr. 6 (2010-2011) – 17 december 2010
definitief en worden hun beslissingen bindend. Om deze procedure kunnen we niet heen, anders bestaat voor een groot aantal beslissingen een risico van vernietiging. De federale regering is in lopende zaken en we hebben aan haar ook herhaaldelijk de vraag gesteld of zij zich bevoegd acht om deze bekrachtiging te doen in lopende zaken. Er is een schrijven gericht aan de heer Didier Reynders, als minister van Institutionele Hervormingen, op 6 januari 2009. Een ander schrijven werd op 8 maart 2010 gericht aan de eerste minister, Yves Leterme. Nog een laatste brief werd aan hem gericht op 27 september 2010, dus net voor de pensionering van de heer Nys. Ik verneem dat de kanselarij ieder moment een antwoord op dit schrijven kan versturen naar onze minister-president. Dan pas zullen we weten of de federale regering effectief tot deze bekrachtiging zal kunnen overgaan. In verband met het feit dat de kabinetschef van de heer Nys op dit moment zowel de taken van de vicegouverneur als die van de gouverneur op zich neemt moet ik toevoegen dat dit gebeurde op voorspraak van de heer Nys. In zijn mening was zijn kabinetschef de meest geschikte persoon om deze taken voorlopig op zich te nemen. Volgens de heer Nys zijn er nooit problemen geweest met betrekking tot de uitvoering van zijn mandaat als kabinetschef. Deze persoon beantwoordt aan de taalvereisten voorzien in de Provinciewet. Dit is uiteraard een zeer tijdelijke situatie, maar men mag natuurlijk het juridisch probleem niet vergeten. Ik heb geen contact gehad met de Vlaamse Regering. De heer Paul De Ridder.- Waarom heeft men geen Nederlandstalig ambtenaar kunnen aanstellen voor deze functie? De heer Jean-Luc Vanraes, collegevoorzitter.- We hebben de heer Nys geraadpleegd en dat is de meest geschikte persoon om ons hierbij bij te staan en raad te geven. Voor hem was de beste oplossing de voorlopige benoeming van de persoon die nu aangesteld is. De heer Paul De Ridder.- Maar de heer Nys is nu wel met pensioen. De heer Jean-Luc Vanraes, collegevoorzitter.- Het ‘gouverneraat’ is een functie die om een bijzondere invulling vraagt. Er zijn specifieke verantwoordelijkheden mee gemoeid, zoals bijvoorbeeld het Rampenplan. Op korte termijn was de aanstelling van deze persoon de beste oplossing. Op lange termijn zal het zeker om een Nederlandstalige en een Franstalige gaan. De heer Fouad Ahidar.- Kunnen wij een kopie ontvangen van de brief die verstuurd werd naar de heer Kris Peeters? De heer Jean-Luc Vanraes, collegevoorzitter.- Ik heb dat enkel in de pers gelezen, net zoals u, dus u moet dat niet aan mij vragen. (Samenspraken) – De incidenten zijn gesloten.
VLAAMSE GEMEENSCHAPSCOMMISSIE
Plenaire vergadering Nr. 6 (2010-2011) – 17 december 2010
297
ACTUALITEITSVRAAG (R.v.O., art. 61) Problemen binnen het Huis voor Gezondheid Mevrouw Elke Van den Brandt.- Het Huis voor Gezondheid werd in 2010 officieel ingehuldigd. Het gaat om een samenwerking tussen verschillende vzw’s en organisaties. Het feit dat er zoveel partijen bij betrokken zijn, biedt een meerwaarde voor het initiatief, maar maakt ook de uitdaging groter. Ik heb er dan ook alle begrip voor dat het Huis voor Gezondheid de eerste maanden nog wat moest zoeken naar de juiste organisatiecultuur, huisstijl, personeelsbeleid en personeelskader. Intussen zijn we echter eind 2010, en de discussie blijkt nog niet te zijn afgerond. Drie vertegenwoordigers van Pro Medicis Brussel laten in een brief weten dat ze ontslag nemen als lid van de raad van bestuur en de algemene vergadering van het Huis voor Gezondheid. Zij schrijven ontgoocheld te zijn over een aantal beslissingen, waardoor de filosofie en de doelstelling van het Huis voor Gezondheid al snel na het opstarten gewijzigd zouden zijn. Ook betreuren ze het gebrek aan inspraak en de manier waarop er met hun expertise en ervaring werd omgesprongen. Ik wil me niet uitspreken over het conflict en denk ook niet dat dit de plaats is om in te gaan op de interne keuken van deze organisatie. Ik verwacht van het collegelid dus geen uitspraken over hun inhoudelijke opmerkingen. Wel wil ik weten wat er nu moet gebeuren. Is het collegelid op de hoogte van de problemen en worden die in het oog gehouden? In welke mate liggen de filosofie en de doelstelling van het Huis voor Gezondheid onder vuur? Kan het Huis voor Gezondheid concrete resultaten voorleggen voor 2010? Hoe staat het met het beleidsplan 2011-2015, dat we waarschijnlijk weldra zullen bespreken? Mevrouw Brigitte Grouwels, collegelid.- Ook de collegeleden hebben deze week het ontslag van de 3 vertegenwoordigers van de voormalige vzw Promedicis Brussel vernomen. Ik betreur uiteraard hun beslissing. Ik had goede contacten met hen en waardeer hen zeer. In samenwerking met Promedicis Brussel heb ik de voorbije jaren een aantal belangrijke initiatieven kunnen nemen voor de Nederlandskundige zorgverstekkers. Ik wil graag duidelijk stellen dat het proces om te komen tot een nieuwe structuur, waarbij de projecten Promedicis Brussel, Zorgnet en Coördinatie Gezondheidszorg verankerd werden in het Huis voor Gezondheid, correct is verlopen. Het H-Team en Zorgzoeker kregen hun plaats in het Huis van Gezondheid. De beleidsstuurgroep heeft de ontwikkelingen van de fusie van zeer nabij opgevolgd en zorgde mee voor het aansturen van het project. Ik was daarbij betrokken als verantwoordelijke in de VGC, maar ook de Vlaamse ministers Jo Vandeurzen, Pascal Smet en Geert Bourgeois, en de Vlaamse en VGC-administratie werkten mee. Dit project heeft een heel breed draagvlak en heeft ook als bedoeling om de Nederlandskundige zorgverstrekking in Brussel te versterken. Ik heb geen aanwijzingen dat de filosofie of de doelstelling van het Huis voor Gezondheid vandaag onder vuur liggen. Concrete resultaten worden steeds tijdens de bijeenkomsten van de beleidsstuurgroep voorgelegd. Die resultaten worden gebundeld in enkele pijlers. Ik kan de belangrijkste resultaten weergeven, maar voor een vollediger overzicht verwijs ik naar het jaarverslag 2010, dat in het voorjaar van 2011 zal worden ingediend. Er is een pijler Netwerking, die helpt met de kennismaking en het verschaffen van informatie over de grenzen van de beroepsgroepen en eerstelijnsorganisaties heen. De gezondheidsmeeting is een voorbeeld van de werking van deze pijler. In 2010 stond de gezondheidsmeeting in het teken van de oprichting van het Huis voor Gezondheid en
VLAAMSE GEMEENSCHAPSCOMMISSIE
298
Plenaire vergadering Nr. 6 (2010-2011) – 17 december 2010
van Zorgzoeker. In 2011 zal er vooral aandacht worden besteed aan armoede en toegang tot de gezondheidszorg. Een andere pijler is de Multidisciplinaire samenwerking, die tracht de samenwerking tussen de verschillende zorgberoepen en zorglijnen actief te ondersteunen. Men wil multidisciplinaire samenwerking eenvoudig, duidelijk, patiëntgericht en verantwoord maken. Het Lokaal Multidisciplinair Netwerk Brussel is hiervan een voorbeeld. Een derde pijler is ‘Toegankelijkheid en zichtbaarheid van de zorg’, die beoogt persoonlijke financiële en culturele drempels tot zorg te verlagen. Een voorbeeld van de werking van deze pijler is het zichtbaar maken van het Nederlandskundig welzijns- en zorgaanbod uit Brussel en de Rand via Zorgzoeker. In 2010 werd Zorgzoeker volledig vernieuwd en het aantal raadplegingen op de website blijft stijgen. Brussel aantrekkelijker maken voor zorgverleners is de eerste doelstelling binnen de pijler ‘Aantrekken en behouden van zorgverleners’. Handelingen binnen deze pijler betreffen ook stages en taalwerking. Het H-Team spoort jongeren aan om te kiezen voor een beroep in de gezondheidszorg. Dit team is al enkele jaren actief en zal in de volgende jaren nog meer inzetten op het aantrekken van allochtone jongeren naar zorgberoepen. Bij de start van het academiejaar zijn ook alle Nederlandstalige opleidingen in de zorgsector bezocht. De medewerkers van het Huis voor Gezondheid hebben daar de specifieke kansen en uitdagingen van de Brusselse zorgsector voor alle eerstejaarsstudenten toegelicht. Voor 2011 werd een nieuwe onthaalkit voor stagiairs ontwikkeld. Het meerjarenplan 2011-2015 zal aan de Raad van de VGC worden voorgelegd zodra de definitieve versie klaar is. – De vergadering wordt gesloten om 12.48 uur. – De Raad gaat tot nadere bijeenroeping uiteen.
VLAAMSE GEMEENSCHAPSCOMMISSIE
Plenaire vergadering Nr. 6 (2010-2011) – 17 december 2010
299
Bijlagen Ingekomen stukken Verslagen - Indiening – Verslag uitgebracht door de heer Walter Vandenbossche namens de Commissie voor Algemene Zaken, Financiën, Begroting en Media over begrotingswijziging 1 van de Raad van de Vlaamse Gemeenschapscommissie voor het dienstjaar 2010 en de begroting 2011 van de Raad van de Vlaamse Gemeenschapscommissie – Verslag uitgebracht door de heer René Coppens namens de Commissie voor Cultuur, Jeugd en Sport betreffende de discussienota ’Cultuurplan voor Brussel’ ingediend door mevrouw Annemie Maes - Stuk 437 (2010-2011) – Nr. 2 Schriftelijke vragen – Indiening Schriftelijke vragen werden ingediend door mevrouwen Bianca Debaets en Elke Roex. Mededelingen van het secretariaat – Commissievergaderingen Commissie voor Cultuur, Jeugd en Sport van dinsdag 14 december 2010 – Discussienota “Cultuurplan voor Brussel”, ingediend door mevrouw Annemie Maes – Stuk 437 (2010-2011) – Nr.1 Benoeming van een verslaggever en bespreking Verslaggever: de heer René Coppens Aanwezig: Vaste leden: mevrouw Annemie Maes, Voorzitter, de heer René Coppens, mevrouw Bianca Debaets, de heer Jef Van Damme Verontschuldigd: mevrouw Greet Van Linter Samenwerkingscommissie VGC – Vlaamse volkvertegenwoordigers verkozen in het Brussels hoofdstedelijk gewest – woensdag 15 december 2010 – Beleidsbrief Brussel 2010-2011, ingediend door de heer Pascal Smet, Vlaams minister van Onderwijs, Jeugd, Gelijke Kansen en Brussel Benoeming van verslaggevers en bespreking Verslaggevers: mevrouwen Annemie Maes en Yamila Idrissi Aanwezig: VGC Aanwezig: mevrouw Carla Dejonghe, voorzitter, de heer Fouad Ahidar, mevrouw Sophie Brouhon, de heer René Coppens, mevrouw Brigitte De Pauw, de heren Paul De Ridder, mevrouwen Annemie Maes, Elke Roex, de heer Jef Van Damme, mevrouwen Elke Van den Brandt en Greet Van Linter
VLAAMSE GEMEENSCHAPSCOMMISSIE
300
Plenaire vergadering Nr. 6 (2010-2011) – 17 december 2010
Verontschuldigd: mevrouw Els Ampe, Bianca Debaets, de heren Herman Mennekens, Dominiek Lootens-Stael, Walter Vandenbossche Vlaamse volksvertegenwoordigers van het Brussels hoofdstedelijk gewest: Aanwezig: de heer Paul Delva, mevrouw Yamila Idrissi Verontschuldigd: de heer Sven Gatz, mevrouw Ann Brusseel
VLAAMSE GEMEENSCHAPSCOMMISSIE
Plenaire vergadering Nr. 6 (2010-2011) – 17 december 2010
301
Trefwoordenregister Actualiteitsvraag Zie Problemen binnen het Huis voor Gezondheid Erfgoedbeleidsplan Bespreking, blz. 258 Stemming, blz. 274 Problemen binnen het Huis voor Gezondheid, blz. 297 Samengevoegde interpellaties Zie Tijdelijke aanstelling van een vicegouverneur Voordracht van de gouverneur ad interim als vicegouverneur en de vraag van een lid van de meerderheid om het VGC-college onder voogdij te plaatsen van de Vlaamse regering Sportbeleidsplan Bespreking, blz. 274 Stemming, blz. 291 Tijdelijke aanstelling van een vicegouverneur, blz. 291 Voordracht van de gouverneur ad interim als vicegouverneur en de vraag van een lid van de meerderheid om het VGC-college onder voogdij te plaatsen van de Vlaamse regering, blz. 291
VLAAMSE GEMEENSCHAPSCOMMISSIE