vlaamse GEMEENSCHAPSCOMMISSIE DE RAAD Zitting 2010-2011 Nr. 12
INTEGRAAL VERSLAG Vergadering van vrijdag 13 mei 2011 OCHTENDVERGADERING
INHOUD ONTWERP VAN VERORDENING (R.v.O., art. 42, 43, 53, 54 en 55)............................................... 584 Ontwerp van verordening houdende vaststelling van de begrotingswijziging 1 en A voor het dienstjaar 2011 – Stuk 6A (2010-2011) – Nrs. 1 en 2 Bespreking........................................................................................................................................... 584 Sprekers: de heren Walter Vandenbossche, verslaggever, Jean-Luc Vanraes, collegevoorzitter, Fouad Ahidar, René Coppens, Johan Demol, mevrouw Elke Van den Brandt, de heer Paul De Ridder, mevrouwen Annemie Maes, Brigitte Grouwels, collegelid en de heer Bruno De Lille, collegelid Artikelsgewijze bespreking en stemmingen.......................................................................................... 595 Sprekers: mevrouw Elke Roex, de heren Dominiek Lootens-Stael, Walter Vandenbossche, Jean-Luc Vanraes, collegevoorzitter, mevrouw Brigitte Grouwels, collegelid, de heer Bruno De Lille, collegelid, mevrouw Brigitte De Pauw en de heer Fouad Ahidar MOTIE VAN OVEREENSTEMMING (R.v.O., art. 55).................................................................... 600 STEMMING....................................................................................................................................... 601
2
Plenaire vergadering Nr. 12 (2010-2011) – 13 mei 2011
PERSONEELSSTATUUT VAN DE PERMANENTE DIENSTEN VAN DE RAAD VAN DE VLAAMSE GEMEENSCHAPSCOMMISSIE – AANPASSINGEN........ 601 STEMMINGEN........................................................................................................ 601 DISCUSSIENOTA (R.v.O., art. 51)........................................................................... 602 Discussienota “Nieuwe taalrecepten voor het Brussels onderwijs”, ingediend door mevrouw Elke Van den Brandt – Stuk 448 (2010-2011) – Nrs. 1 en 2 Bespreking.................................................................................................................. 602 Sprekers: de heer Herman Mennekens, verslaggever, mevrouw Elke Van den Brandt, de heer Jef Van Damme, mevrouw Elke Van den Brandt, de heren Herman Mennekens en Johan Demol, mevrouw Bianca Debaets, de heren Dominiek Lootens-Stael en Paul De Ridder VRAAG (R.v.O., art. 59)............................................................................................ 616 van mevrouw Elke Van den Brandt aan de heer Jean-Luc Vanraes, collegevoorzitter bevoegd voor Onderwijs, Vorming en Begroting, betreffende het voorstel van decreet over het inschrijfrecht REGELING VAN DE WERKZAAMHEDEN......................................................... 618 ACTUALITEITSVRAAG (R.v.O., art.61)................................................................. 618 van mevrouw Elke Roex aan mevrouw Brigitte Grouwels, collegelid bevoegd voor Welzijn, Gezondheid, Gezin, Media en Patrimonium, over het voorontwerp van decreet voorschoolse kinderopvang en de gevolgen voor de Brusselse kinderopvang ACTUALITEITSDEBAT (R.v.O., art. 61, 5c)............................................................ 621 Actualiteitsvraag van mevrouw Greet Van Linter aan de heer Jean-Luc Vanraes, collegevoorzitter bevoegd voor Onderwijs, Vorming en Begroting, over het voornemen van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest om 9 miljoen euro te investeren in bijkomende capaciteit voor het basisonderwijs Actualiteitsvraag van de heer Paul De Ridder aan de heer Jean-Luc Vanraes, collegevoorzitter bevoegd voor Onderwijs, Vorming en Begroting, over de plannen van de Brusselse Regering voor bijkomende capaciteit in het basisonderwijs Sprekers: mevrouw Greet Van Linter, de heren Paul De Ridder, Dominiek LootensStael, en Jean-Luc Vanraes, collegevoorzitter
Plenaire vergadering Nr. 12 (2010-2011) – 13 mei 2011
3
ACTUALITEITSVRAGEN (R.v.O., art. 61)............................................................. 624 van de heer Dominiek Lootens-Stael aan de heer Jean-Luc Vanraes, collegevoorzitter bevoegd voor Onderwijs, Vorming en Begroting, betreffende de resterende vrije plaatsen in het basisonderwijs van de heer Dominiek Lootens-Stael aan de heer Jean-Luc Vanraes, collegevoorzitter bevoegd voor Onderwijs, Vorming en Begroting, betreffende recente uitspraken omtrent Bruxelles-Wallonie, Brussel als sterk gewest en het functioneren van sommige collegeleden binnen het College BIJLAGEN................................................................................................................ 628 TREFWOORDENREGISTER................................................................................. 638
584
Plenaire vergadering Nr. 12 (2010-2011) – 13 mei 2011
OCHTENDVERGADERING – De vergadering wordt om 9.50 uur geopend. Voorzitter: mevrouw Carla Dejonghe ONTWERP VAN VERORDENING (R.v.O., art. 42, 43, 53, 54) Ontwerp van verordening houdende vaststelling van de begrotingswijziging 1 en A voor het dienstjaar 2011 – 6A (2010-2011) – Nrs.1 en 2 Bespreking De heer Walter Vandenbossche, verslaggever.- Ik zal bijzonder beknopt zijn. Op 9 mei 2011 is de Commissie voor Algemene Zaken, Financiën, Begroting en Media samengekomen. Na de uiteenzetting van de collegevoorzitter heeft er zowel een bespreking over de algemene beginselen als een artikelsgewijze bespreking plaatsgevonden. Ook de andere collegeleden hebben een aantal vragen beantwoord. Met betrekking tot de inhoud verwijs ik naar het verslag. Heel wat raadsleden hebben aangekondigd dat zij vandaag nog even het woord zullen voeren. Het ontwerp van verordening werd goedgekeurd met 3 stemmen voor en 2 onthoudingen. Ik wens de diensten bijzonder te bedanken voor dit zeer gedetailleerde verslag. Elke geïnteresseerde kan ik aanraden om het door te nemen. De heer Jean-Luc Vanraes, collegevoorzitter.- Ik dank de heer Walter Vandenbossche voor zijn verslag. Ook de diensten verdienen alle lof. Ik ben me er immers terdege van bewust dat het een helse job is geweest om alles nauwgezet te rapporteren. Er werden enorm veel vragen gesteld en alles werd uitvoerig besproken. De personeelsleden van de griffie verdienen een dikke pluim omdat zij een en ander in slechts 2 dagen in een verslag konden gieten. Proficiat voor het harde werk! De heer Foaud Ahidar.- Ook ik wens namens de sp.a-fractie, de diensten te bedanken. Op 2 dagen is men erin geslaagd om een schitterend verslag te produceren. De diensten van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest werken lang niet zo snel. Daar moet men vaak heel wat langer wachten op een verslag. Hier lukt het blijkbaar wel om kort op de bal te spelen. Ik wens het College te feliciteren met de begrotingscontrole en –wijziging. Het is belangrijk de ontvangsten en de uitgaven strikt op te volgen en het debat hierover aan te gaan in de Raad. Jammer genoeg volgt de Brusselse Hoofdstedelijke Regering deze logica niet en vinden de regeringsleden, waarvan de helft hier aanwezig is, onder meer in de persoon van de minister die bevoegd is voor financiën en begroting, het in het Gewest niet nodig om in het voorjaar een begrotingscontrole door te voeren en in het Parlement te agenderen. Nochtans heeft het Brussels Hoofdstedelijk Gewest een deficit van meer dan 300 miljoen euro en zijn de parameters gewijzigd tegenover de initiële begroting. Het College sluit de begrotingsrekening van 2010 af met een overschot van 8,3 miljoen euro. Dit is maar liefst 5,9 miljoen euro meer dan geraamd. Dat is geen eenmalig feit maar een jaarlijks weerkerend fenomeen.
VLAAMSE GEMEENSCHAPSCOMMISSIE
Plenaire vergadering Nr. 12 (2010-2011) – 13 mei 2011
585
Anderzijds vraagt de heer Walter Vandenbossche zich in de commissie luidop af of de VGC, nu de dotatie van de Vlaamse Gemeenschap wegens een besparingsoperatie is gedaald met 1,2 miljoen euro, nog een baken kan zijn van het Vlaams beleid in Brussel. Hoe moet ik dat nu interpreteren? Het College krijgt het geld niet op maar de meerderheid klaagt erover dat, door de schuld van de Vlaamse Gemeenschap, de VGC geen beleid meer kan voeren in Brussel. Hoe verdedigt collegevoorzitter Jean-Luc Vanraes dat het middenveld moet vernemen dat het College de besparing op de dotatie van de Vlaamse Gemeenschap als excuus gebruikt om te snoeien in de werking van vzw’s en verenigingen die op het terrein elke dag nuttig werk verrichten? Tegelijk slaagt men er wel in om grote overschotten weg te boeken naar investeringsfondsen. Het zijn de straathoekwerkers, de buurthuizen en de sociaal-culturele verenigingen die er elke dag voor zorgen dat de VGC een baken blijft voor het Vlaams beleid in Brussel. Maar zij moeten wel ten opzichte van vorig jaar met minder middelen, of – anders gesteld - met een financiering van 75 procent verder werken. Van een overheid die kan rekenen op een extra overschot van 5,2 miljoen euro, mogen zij vernemen dat er geen middelen zijn omdat de Vlaamse Gemeenschap onder andere bespaart op de VGC-dotatie. Waar is men in godsnaam mee bezig? Het is natuurlijk positief dat het College de overschotten overdraagt naar de investeringsfondsen voor bijvoorbeeld onderwijsinfrastructuur. De sp.a kan zich daarin vinden. Maar de middelen die de wijkwerkingen, de straathoekwerkers of de sociaal-culturele verenigingen tekort hebben, bedragen nog geen 7% van de extra ontvangsten die naar de reservefondsen gaan. Ik kan iedereen met de hand op het hart verzekeren dat de return van de 400.000 euro die men wil verschuiven van de reserves naar de echte werking op het terrein veel groter is dan dat aandeel in de begroting. Straks zal mevrouw Elke Roex de door de sp.a-fractie ingediende amendementen toelichten. De sp.a-fractie vraagt 280.000 euro extra voor een volledige financiering van de sociaal-culturele verenigingen. Verder moet er 50.000 euro komen voor het straathoekwerk. Wijkwerkingen zoals het buurtwerk Chambéry hebben recht op 63.000 euro. Het gaat hier over een totaal van 400.000 euro of het equivalent van een gebouw van een paar honderd m². Investeren in mensen op het terrein of in 300 m² bakstenen. Aan het College de keuze. De sp.a-fractie hoopt op een brede steun van de meerderheidspartijen voor haar amendementen. (Applaus bij de sp.a-fractie) De heer René Coppens.- Begrotingswijzigingen bevatten, zeker als het om de wijziging gaat van een nieuw begrotingsjaar, niet alleen technische aanpassingen maar ook inhoudelijke engagementen. Ook nu is dit weer het geval. Zo wordt het reële overschot op de begrotingsrekening van 2010, namelijk 4,36 miljoen euro, verdeeld over de verschillende beleidsdomeinen. Het grootste deel hiervan is traditiegetrouw bestemd voor eenmalige uitgaven en voornamelijk investeringen. Het zijn onder meer deze one shots die het mogelijk maken dat er nog meer kan worden geïnvesteerd in het capaciteitsverhaal van het Nederlandstalig onderwijs in Brussel, maar ook in onze gemeenschapscentra en uiteraard in onze lokale bibliotheken. Ik wil eveneens – traditiegetrouw – benadrukken dat ook bij deze wijziging het College niet afwijkt van zijn streng begrotingsbeleid: een beleid waarbij een gewone en een bui-
VLAAMSE GEMEENSCHAPSCOMMISSIE
586
Plenaire vergadering Nr. 12 (2010-2011) – 13 mei 2011
tengewone begroting in evenwicht ingediend worden en tegelijk kleine reserves worden opgebouwd die mogelijke cyclische schommelingen kunnen opvangen. De klassieke begrotingsleer zegt dat: “de kleinste begroting de beste begroting is en altijd in evenwicht moet zijn. Leningen door de overheid zijn alleen aanvaardbaar voor investeringen. Werkingsmiddelen en subsidies daarentegen moeten volledig door inkomsten zijn gedekt.” Het is duidelijk dat het College van de VGC deze lijn volgt. We mogen trots zijn op dit begrotingsbeleid en op het feit dat er reserves worden aangelegd. Reeds onder de vorige collegevoorzitter werden meevallers in de begroting gereserveerd en niet ondoordacht uitgegeven. Ook de huidige collegevoorzitter is blijkbaar vastberaden om deze werkwijze verder te zetten. Het is dankzij dat begrotingsbeleid dat we nu massaal kunnen investeren in onze sectoren. Waar zouden we staan als de VGC niet extra zou investeren in schoolinfrastructuur, kinderdagverblijven, bibliotheken of gemeenschapscentra? Er kan en mag geen twijfel over bestaan dat zonder dergelijk begrotingsbeleid en de ingebouwde reserves alle lopende investeringen en vele toekomstige investeringen niet mogelijk zouden zijn. Net daarom is de in deze begrotingswijziging opgenomen besparing van 600.000 euro noodzakelijk. Deze middelen werden – zoals de collegevoorzitter het heeft toegelicht tijdens de bespreking van de initiële begroting 2011 – uit het Lambermontfonds geput om de begroting 2011 in evenwicht te brengen. Op dat ogenblik wisten we niet wat het overschot zou zijn op de begrotingsrekening van 2010 en hoeveel de indexatie van de middelen van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest zou bedragen en wisten we bovendien veel te laat dat de Vlaamse Gemeenschap meer dan 1 miljoen euro reguliere middelen in mindering zou brengen van de dotatie van de VGC. Er werd dan ook terecht geopperd dat een recurrente besparing van 600.000 euro moest worden gerealiseerd. Dat bedrag wordt nu terug in het Lambermontfonds geparkeerd voor toekomstige, al dan niet onverwachte uitgaven. Ik ben alleszins – in tegenstelling tot de heer Fouad Ahidar - bijzonder verheugd over deze eerste transparante en betekenisvolle begrotingswijziging voor 2011 en onze fractie zal deze dan ook met volle overtuiging goedkeuren. De heer Johan Demol.- Dit ontwerp van begrotingswijziging doet me, zelfs na de discussie in de commissievergadering, twijfelen. Dit ontwerp geeft de indruk dat het College plotseling verneemt veel geld op overschot te hebben, niet goed weet wat het ermee moet doen en dan maar gewoon beslist de koek te verdelen. De collegevoorzitter liet in zijn uiteenzetting uitschijnen dat de nieuwe middelen op een billijke wijze onder de drie collegeleden verdeeld werden. Op mijn vragen waarvoor de nieuwe middelen concreet gingen dienen, kreeg ik zelden een precies antwoord. Toen ik een vraag stelde over de verhoging van de middelen in het artikel “subsidies voor nieuwe initiatieven”, van het hoofdstuk “gezin” antwoordde collegelid Brigitte Grouwels mij zelfs dat deze middelen nog geen definitieve bestemming hadden en dat het nog onderzocht moest worden. Er zijn twee mogelijkheden voor een overschot. Ofwel kan het gebruikt worden voor dringende uitgaven in een of ander domein – zoals bijvoorbeeld onderwijs wat vandaag toch een actueel onderwerp is - ofwel zit men in een moeilijke periode en zijn er besparingen nodig. Vandaag zitten we in zo een moeilijke periode en de heer Walter Vandenbossche heeft tijdens de debatten in commissie verwezen naar het feit dat door het ontbreken van
VLAAMSE GEMEENSCHAPSCOMMISSIE
Plenaire vergadering Nr. 12 (2010-2011) – 13 mei 2011
587
een volwaardige Federale Regering het wel eens zou kunnen dat Brussel niet alle middelen krijgt waar het in normale omstandigheden wel zou kunnen op rekenen en dat er zo een flink tekort in de ontvangsten voor de VGC zou kunnen zijn. In dit geval investeert het College niet genoeg waar het nodig is en bespaart het onvoldoende, maar verdeelt het wel de koek onder elkaar. In principe moet een College collegiaal zijn doelen vastleggen. Ieder collegelid is dan verantwoordelijk voor de uitvoering van het collegiaal doel in zijn of haar departement. Een regering is trouwens ook een college. Door de alom tegenwoordige politique politicienne en door het sluiten van allerlei compromissen om executieve organen te vormen, werkt ieder departement helaas naast elkaar en houdt iedereen uitsluitend zijn eigen doel voor ogen. Daardoor draait een executieve rond het billijk verdelen van de middelen. Op dit moment zijn er nog geen problemen, maar wat zal de toekomst brengen? Het verdelen van de middelen onder elkaar is waarschijnlijk de hoofdreden waarom begrotingen meestal uit de hand lopen en dat almaar meer geld nodig is om de instellingen te laten werken. Om te besluiten wil ik nog twee vragen stellen, waarvoor ik de tijd niet meer gehad heb tijdens de commissievergadering. We waren nog volop in gesprek, toen de commissievoorzitter er plots een einde aan maakte. Op diverse posten in de begroting worden kredieten voor selectie en doorstroming ingeschreven. Als ik de brief van de adjuncten van de directeurs mag geloven kan het woord ‘doorstroming’ best geschrapt worden. Op niveau A2 en voor de functie van coördinator worden immers enkel buitenstaanders aangeworven. Dit lijkt wel een misprijzen van het personeel van niveau A1 dat dus volgens het College en de administratieve top onbekwaam zou zijn om deze functies uit te oefenen. Er is dus geen doorstroming, niet van niveau A1 maar door cascade ook niet van de andere niveaus. Zijn die kredieten voor selectie en doorstroming dan nog wel nodig? En een tweede vraag. Weet men nu al wat de voormalige leidende ambtenaar moet presteren voor zijn 20.000 euro per jaar? De voorzitter.- De heer Johan Demol heeft in de commissie totaal geen aanstalten gemaakt om die vragen te stellen. Ik denk dat hij ze liever in de plenaire vergadering wilde stellen. De heer Walter Vandenbossche.- Ik ga akkoord met de stelling van de heer René Coppens dat deze begrotingswijziging een traditionele lijn heeft gevolgd. Ik ken deze stelling al 22 jaar. Dit is een doorgedreven en continu beleid dat elk collegelid bevoegd voor Financiën toepast. Dat is nooit anders geweest, maar het is natuurlijk goed dat het ook nu weer wordt verder gezet. Ik herhaal wat ik in de commissie al gezegd heb. Er is vandaag een zeer delicate politieke toestand. Als wat ik hoor en lees klopt, ligt het niet voor de hand dat er vrij snel een federale regering komt. Dan zal er ook niet snel een nieuwe financiering van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest komen en het is duidelijk dat het Hoofdstedelijk Gewest in de loop van de geschiedenis een steeds belangrijker geldschieter is geworden van de VGC. Momenteel komt iets minder dan 50% van de middelen van de VGC van het Hoofdstedelijk Gewest. Als er geen oplossing komt zal de Brusselse Regering een aantal belangrijke doortastende maatregelen moeten nemen om de kerntaken van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest te vrijwaren. We moeten ons afvragen of dat ook gevolgen voor de VGC zal hebben. Ik benadruk dat ik in de commissie op geen enkele wijze de ene of de andere
VLAAMSE GEMEENSCHAPSCOMMISSIE
588
Plenaire vergadering Nr. 12 (2010-2011) – 13 mei 2011
politicus met de vinger heb willen wijzen, want ook wij christendemocraten zijn mee verantwoordelijk voor het beleid in de Vlaamse Regering. Maar als beide geldschieters van de VGC beginnen te besparen, dan moet dat wel gevolgen hebben voor het beleid van de VGC. Daarover zullen wij in de toekomst waarschijnlijk moeten debatteren. Bereidt het College zich daarop voor? In gesloten zitting hebben wij 2 weken geleden het moeilijke dossier van de ambtenaren besproken. Hopelijk zal dit delicate dossier accuraat en snel worden opgelost en verzeilen we niet in een administratie die zich enkel met zichzelf bezighoudt. De administratie moet er zijn voor de inwoners van deze stad die tot de Vlaamse gemeenschap behoren. Daarnaar moeten wij blijven streven. Dergelijke incidenten gebeuren nog wel eens, maar ik hoop dat we er snel uit raken en ons terug op onze kerntaken kunnen concentreren. Ik heb een vrij zakelijke vraag gesteld over de financiering van de sociaal-culturele koepels. Collegelid Bruno De Lille heeft mij daar correct op geantwoord en zei dat de middelen voor het personeel voor 100% gevrijwaard worden en de werkingsmiddelen voor 75%. Ik wil onderstrepen dat deze mensen fantastisch werk verrichten, zowel wat de voorbereiding als wat de opvolging betreft. Zij vervullen kernfuncties in de Vlaams-Brusselse samenleving. Ik hoop dat bij elke wijziging van het beleid hiervoor voldoende aandacht zal zijn. De christendemocraten zullen daarover waken. Ook onze fractie zal deze begrotingswijziging uiteraard goedkeuren. Mevrouw Elke Van den Brandt.- Er is geld en er is geen geld. We hebben een aantal meevallertjes gekend. Er is ook goed bestuur geweest, dat mag ook eens gezegd worden. Maar voor iedere euro die er overblijft, zijn al 3 nieuwe bestemmingen gevonden, nog voor de inkt van deze begrotingswijziging is opgedroogd. Dat is ook wel begrijpelijk: de noden in de Brusselse straten zijn zo waanzinnig hoog dat er in de begroting keuzes moeten worden gemaakt. En ook nu is dit het geval. Met sommige keuzes ben ik blij, andere keuzes doen me wat meer pijn. Dat is het probleem bij het maken van keuzes: je kan niet voor alles kiezen. De meest evidente van die keuzes, daar waar de schreeuw het luidst is, zijn de extra middelen voor bijkomende plaatsen op de scholen. Er komen dus nog eens extra middelen voor extra klassen. Dat is absoluut broodnodig. Daarover moet ik zelfs niet verder uitweiden. Sommigen noemen dat een beetje misprijzend ‘bakstenen’. Ik noem dat echter investeringen. En er zijn nog veel meer bakstenen nodig dan alleen maar in de scholen. Denk maar aan de kinderdagverblijven, waar de nood zeker even hoog is. Het is geen begroting van alleen maar stenen, het is meer dan dat. Ik geef een voorbeeld dat aansluit bij een debat dat we straks zullen voeren, met name over de rol die taal inneemt in ons onderwijs. Ik ben blij dat ik in deze begrotingswijziging terugvond dat de VGC ervoor kiest om ouders te begeleiden in het omgaan met meertaligheid. Heel veel van de kinderen op onze schoolbanken hebben een thuistaal die niet het Nederlands is. Dat is niet evident, maar dat kan. Daarom is begeleiding zinvol en nodig. Dat is een van de vele ‘niet-bakstenen keuzes’ die ik enthousiast onthaal. De heer René Coppens liet al verstaan dat zijn fractie de begrotingswijziging volop steunt. Ook Groen! steunt deze begrotingswijziging. We staan achter de grote lijnen. Steunen ‘met de volle goesting’ is echter moeilijk, omdat er bij het maken van keuzes soms dingen uit de boot vallen. Ik wil bij een zaak stilstaan. De heer Walter Vandenbossche heeft daarstraks
VLAAMSE GEMEENSCHAPSCOMMISSIE
Plenaire vergadering Nr. 12 (2010-2011) – 13 mei 2011
589
gezegd dat CD&V ervoor pleit om in de toekomst steeds rekening te houden met bepaalde organisaties. Ik wil dat ook doen. Het gaat over andere organisaties, namelijk de wijkcentra en het straathoekwerk. De heer Walter Vandenbossche beseft dat het voor een aantal vzw’s moeilijker wordt, zoals hij in de commissievergadering heeft gezegd. De heer Walter Vandenbossche.- Ik heb wel geen organisaties genoemd. Mevrouw Elke Van den Brandt.- Neen, maar u hebt wel gezegd dat er bepaalde verenigingen zijn die goed werk verrichten. U hebt ze inderdaad niet genoemd, maar ik voelde wel aan waarnaar u verwees. Ik noem geen namen, maar ik noem wel thema’s. De heer Walter Vandenbossche.- Het is puur wishful thinking, dat u denkt te weten over welke organisaties ik nadenk. De heer Jean-Luc Vanraes, collegevoorzitter.- Bij de heer Walter Vandenbossche weet je het nooit zeker. (Gelach) Mevrouw Elke Van den Brandt.- Dan slik ik mijn woorden in. Als de heer Walter Vandenbossche verwarring wil scheppen, dan mag hij dat doen. Ik van mijn kant ga duidelijk zijn: het gaat bij mij over de wijkcentra en het straathoekwerk. Er zijn nu eenmaal een aantal vzw’s waarvoor het moeilijker wordt, dat zei de heer Walter Vandenbossche ook. Hij maakte zich echter sterk in de commissievergadering dat ze hun werking kunnen blijven verder zetten, ondanks de vermindering van de middelen. Hij zei ook dat, daar waar de noden het hoogst zijn, hij wel degelijk in extra middelen voorziet. Daar zal ook Groen! mee op toekijken. Zullen deze mensen effectief kunnen blijven voort werken? Dat is belangrijk, want dat zijn organisaties die zinvol werk leveren. Ze hebben expertise opgebouwd die we niet verloren mogen laten gaan. Er werd gezegd dat er geen Vlaams kader is. Zeker voor de wijkcentra is dat zo. Er is geen Vlaams kader waarbinnen ze passen. We staan echter niet totaal machteloos. We hebben hier binnen de VGC ook bevoegdheden. Als de Vlaamse overheid daarvoor geen kader voorziet, kunnen wij beslissen om dat zelf te doen. We hebben de macht om een verordening uit te vaardigen. Het werk dat die wijkcentra verrichten, is transversaal. Het is werk dat vanuit de wijk vertrekt, vanuit de Brusselse realiteit. We kunnen daarover zeker een visie ontwikkelen. Ik ben blij dat dit engagement werd aangegaan in de commissievergadering. We zullen dat natuurlijk vanuit de Groen!-fractie opvolgen, zodat 2012 meer zekerheid brengt en 2011 meteen het laatste jaar is waarin er vzw’s tussen de plooien vallen. Groen! steunt deze begrotingswijziging. Over de algemene lijn zijn we immers zeer tevreden. De heer Paul De Ridder.- Deze begrotingsaanpassing omvat geen grote verschuivingen. De inkomsten zijn in hun totaliteit groter geworden en een aanzienlijk deel daarvan gaat naar onderwijs. Volkomen terecht, gelet op de enorme uitdagingen waarvoor het onderwijs staat. Er zijn ook grotere overdrachten van het vorig jaar wegens onderbenutting. Terecht worden deze niet omgezet in recurrente uitgaven. Een voorzichtig financieel beleid is inderdaad aangewezen. Het aangepaste overschot voor de gewone begroting is weliswaar lager dan aanvankelijk voorzien, maar er is tenminste een overschot en geen tekort.
VLAAMSE GEMEENSCHAPSCOMMISSIE
590
Plenaire vergadering Nr. 12 (2010-2011) – 13 mei 2011
Los daarvan gelden nog steeds de bedenkingen die wij eerder al formuleerden bij de bespreking van de oorspronkelijke begroting. Voor het Onderwijscentrum Brussel worden middelen voorzien voor 2 personeelsleden in het kader van de Brede School. Ook worden er kredieten ingeschreven voor technische werkingskosten. Wij zijn voorstanders van de Brede School, laat dat duidelijk zijn. Naar aanleiding van de bespreking van het evaluatierapport 2001-2008 van de vzw Voorrangsbeleid Brussel werd evenwel gesproken over een verdere afstemming tussen deze vzw en het Onderwijscentrum Brussel. Is daarover al nagedacht of gesproken? Kan men op die manier met dezelfde middelen geen hogere efficiëntie bereiken? Er worden bijkomende middelen voorzien voor de promotie van het onderwijs, onder meer voor de uitwerking van een meertalige brochure. Wanneer zal die verschijnen en in welke talen? Er worden ook extra middelen ingeschreven en verschillende acties voorzien om het leerkrachtentekort in Brussel op te vangen. Zeer terecht! De problemen bij de leerkrachten zijn bekend en ook het probleem om hen naar Brussel te lokken en hier te houden. Waaruit bestaat dit motiverend beleid en hoe concreet is het al? Wat onderwijs betreft zal er uiteraard nog wel gedebatteerd worden over capaciteitsuitbreiding. Vorige week hebben de VGC en de Vlaamse Gemeenschap hun plannen bekendgemaakt. Zo stelt de VGC voor investeringen in de onderwijscapaciteit onmiddellijk 2,5 miljoen euro ter beschikking. Op die manier komen er bijkomende klassen tegen september. Een zeer goede maatregel! Wij hadden echter wel graag geweten onder welke begrotingspost wij deze middelen terugvinden. Hoeveel was er aanvankelijk voorzien? In het verslag van de bespreking in commissie staat: “De overige 1 miljoen euro worden als volgt verdeeld over de drie beleidsdomeinen: 250.000 euro gaat naar collegelid De Lille, 375.000 euro naar collegelid Grouwels en 375.000 euro naar collegevoorzitter Vanraes (overeengekomen in de gewestregering).” Hoe moet ik die vermelding “overeengekomen in de gewestregering” interpreteren? Ik kan mij moeilijk voorstellen dat in de gewestregering wat dan ook moet worden “overeengekomen” over de interne verdeling van de middelen binnen de VGC-bevoegdheden. Binnen de sector Thuiszorg- en Ouderwelzijn wordt voor het realiseren van een woonzorgproject 72.000 euro extra ingeschreven. Het gaat hier blijkbaar onder meer om nieuwe projecten die momenteel worden onderzocht door de administratie. Kan de collegevoorzitter daarover meer informatie geven? Mevrouw Annemie Maes.- Ook ik verwijs naar de commissie en het commissieverslag, maar ik wou toch nog mijn waardering uiten over deze begrotingswijziging, meer bepaald over het onderdeel ‘Cultuur’. Er wordt namelijk 170.000 euro extra voorzien voor nieuwe uitzonderlijke culturele initiatieven. Onze fractie vindt dat zeer positief. Deze begrotingswijziging ligt helemaal in de lijn van de beleidsnota. Zoals ik eerder al zei: in financieel moeilijke periodes is het maar al te gemakkelijk te besparen op cultuur, maar dat zou een fout signaal zijn. Ik ben blij dat de VGC net investeert in cultuur en daarbij vooral aandacht schenkt aan laagdrempelige vernieuwende culturele initiatieven. Verder zijn we verheugd over het feit dat er middelen worden uitgetrokken voor de ontwikkeling van de cartografie en de agenda, zoals ook werd gevraagd door de cultuur-
VLAAMSE GEMEENSCHAPSCOMMISSIE
Plenaire vergadering Nr. 12 (2010-2011) – 13 mei 2011
591
sector zelf. Dat stond in het Cultuurplan Brussel. Dat is een nuttig taaloverschrijdend instrument, zowel voor de gebruikers als de aanbieders van cultuur, als voor de overheid zelf. Ook bij de andere artikels merk ik dat het collegelid in meer middelen voorziet voor innovatieve culturele initiatieven, zoals de trajectsubsidies voor jonge kunstenaars. Brussel is bekend als een stripstad en de VGC investeert in de graphic novel. Dat zijn allemaal zeer moedige beslissingen, net zoals de keuze voor investeringen in cultureel en verrassend toerisme. Dat brengt me naadloos bij de deelname aan “Brusselicious”. Het gewestelijk themajaar 2012 gaat, zoals de naam al zegt, over gastronomie in de meest brede zin van het woord. Hier liggen inderdaad kansen voor de VGC: we kunnen linken leggen met verenigingen, met cultuur en met erfgoed. Onze fractie rekent er op dat de VGC betrokken wordt bij de voorbereiding van het themajaar. Over de sociaal-culturele verenigingen werd al veel gedebatteerd. Wij lezen in deze begrotingswijziging dat er opnieuw in bijkomende middelen wordt voorzien voor deze verenigingen. De 42.000 euro extra bewijst nog maar eens dat het College het goed voor heeft met de sociaal-culturele sector. Groen! zet wel degelijk in op gemeenschapsvorming, al doen sommigen hun best om dit te ontkennen. We moeten vaststellen dat de middelen over meer organisaties dan ooit verdeeld moeten worden. Ten slotte wil ik het nog hebben over de middelen voor kwaliteitsvolle speelpleinwerking. Kwaliteit liet jarenlang te wensen over en ik ben blij dat het College hier verder op inzet. Naast beter opgeleide en vergoede begeleiders zijn er ook meer middelen voor de werking zelf. Ik zei het reeds in de commissie: het woord “fietsinitiatie” lees ik natuurlijk graag. Als men 20 procent minder autoverkeer wil in deze stad, als men wil dat mensen overstappen op de fiets, dan moeten kinderen de kans krijgen te leren fietsen. Ik vind het een zeer goed initiatief van het College om daarin te investeren. Idem wat de speelstraten betreft. Brussel heeft een jonge bevolking. Het is niet altijd gemakkelijk om kind te zijn in deze stad. Wat mij betreft krijgt het College voor het onderdeel Cultuur, Jeugd en Sport het volste vertrouwen. Ik zal het dan ook volledig steunen. De heer Jean-Luc Vanraes, collegevoorzitter.- Ik ga niet alles herhalen wat ik twee dagen geleden gezegd heb. Ik wil voor de heer Fouad Ahidar wel in herinnering brengen dat er vorig jaar een overschot was van 8,3 miljoen euro. De heer Ahidar zegt: u moet dat overschot gebruiken om te investeren in de aanwerving van een aantal mensen en de subsidiëring van een aantal instellingen. Die zijn het allemaal waard om meer geld te krijgen. U hebt het echter gehoord: iedereen vraagt een beetje meer geld en helaas zijn de middelen niet onuitputtelijk. Het is altijd gevaarlijk om dat overschot te gebruiken voor recurrente uitgaven. Het bedrag van 1,2 miljoen euro is de correctie vanuit de dotatie van de Vlaamse Gemeenschap. Op 20 december 2010 werd verklaard dat we 1,2 miljoen euro minder zouden krijgen. Dat is niet aangerekend op het vorige jaar, maar op dit jaar. Dat konden we niet weten. We zijn dit geld bij hoogdringendheid elders gaan zoeken. Er zijn 1,9 miljoen euro minder aflossingen van leningen dan voorzien evenals 2,6 miljoen euro minder voorziene personeelsuitgaven. Er is inderdaad sprake van onderbenutting. Dat gebeurt in een begroting. Er zijn ook 2,6 miljoen euro minder werkingskosten, wat eveneens een onderbenutting is. En 0,5 miljoen
VLAAMSE GEMEENSCHAPSCOMMISSIE
592
Plenaire vergadering Nr. 12 (2010-2011) – 13 mei 2011
euro minder subsidies, waarvan 0,4 miljoen euro uitgaven. Er is 0,1 miljoen euro speelruimte. De rest is onzeker. Dat geld spenderen aan recurrente uitgaven is problematisch. We weten dat onze socialistische vrienden graag hun geld uitgeven. Zelf leg ik dat geld liever opzij om eenmalige investeringen te doen in bijvoorbeeld gemeenschapscentra, bibliotheken of scholen. We hebben in het verleden het nodige gedaan om fondsen aan te leggen. Het laat ons toe nu tussen te komen waar nodig. Er zijn verschuivingen bezig en nieuwe noden duiken op. We hebben gisteren nog mensen ontvangen. We overwegen hoe we de accenten van ons beleid kunnen verleggen. Dat is niet mogelijk als men niet-recurrente overschotten investeert in recurrente middelen. Het is gevaarlijk om dat te doen. Er werd ook allusie gemaakt op het Brussels Hoofdstedelijk Gewest. Ik heb gisteren al uitgebreid op een gelijkaardige vraag geantwoord. Ik heb afdoende duidelijk gemaakt dat iedereen maandelijks een correct beeld van de financiële situatie van het Gewest krijgt. Ik sta ter beschikking om dit maandelijks aan het Brussels Hoofdstedelijk Parlement mee te delen. Ik dank de heer Coppens dat hij bevestigd heeft dat we inderdaad nood hebben aan deze overschotten. We zullen ze nu in versneld tempo gebruiken. De vraag is wat de toekomst zal brengen. Ik hoop alleszins dat we hulp vanuit Vlaanderen blijven krijgen. De middelen vanuit Vlaanderen komen overeen met ongeveer 50 procent van onze begroting. De rest zijn federale middelen en trekkingsrechten, wat op iets minder dan 50 procent neerkomt. We moeten blij zijn dat we over deze reserves beschikken om ze te kunnen investeren in bijvoorbeeld crèches en gemeenschapscentra. De heer Demol zei dat we wel middelen krijgen maar dat niemand weet wat ermee moet gebeuren. Ik zal hem een niet-exhaustief lijstje meedelen. Wat hij zegt, is toch nogal makkelijk. Zo wordt er bijvoorbeeld geïnvesteerd in: begeleidingsprogramma’s, time-outs, tutoring, schoolverbetering, naschoolse opvang en de brede school. Er worden punctuele acties gevoerd in verband met het promoten van het beroep van leerkracht. Er zijn subsidies voor personen met een handicap, senioren en zorginitiatieven, gezinnen, schoolverbreding, jeugdinitiatieven, subsidies voor kunsten, participatiebevordering, subsidies voor sociaal-culturele verenigingen, literaire initiatieven,... De volledige lijst zal ik bezorgen. De heer De Ridder moet weten dat, als er in de gewestregering over een aanpassing van de begroting inzake trekkingsmiddelen wordt gesproken, mijn eerste vraag aan mijn Franstalige collega’s altijd is waarvoor dat geld moet dienen. Dat is een verantwoorde vraag. Dat laat immers toe controle uit te oefenen over het wettelijke gebruik van de trekkingsrechten. Wij zien erop toe dat dit correct gebeurt. De heer De Ridder heeft het eveneens over de publiciteit die het beroep van leerkracht onder de aandacht moet brengen. Het hervaloriseren van het beroep van leraar is een heel belangrijke zaak en wordt gedeeltelijk binnen de school zelf aangepakt. Verder moeten lerarenopleidingen in Brussel die te weinig succes kennen worden aangepast aan de specifieke Brusselse situatie. We leven in een omgeving waar men als leraar over specifieke kwaliteiten moet beschikken om te kunnen lesgeven. Het is de bedoeling specialisaties te creëren binnen het lerarenopleidingaanbod zodat de leerkrachten die aan Brusselse scholen afstuderen, over specifieke kennis beschikken van de Brusselse situatie.
VLAAMSE GEMEENSCHAPSCOMMISSIE
Plenaire vergadering Nr. 12 (2010-2011) – 13 mei 2011
593
De begrotingspost van de capaciteitsuitbreiding zal ik nakijken en aan de heer De Ridder bezorgen. Ik was blij te vernemen dat hij begreep dat we met onderbenutting kampen. Dat gebeurt in elk budget. Dat kan niet voorzien worden van bij het begin. De beste optie is dat geld opzij te houden voor eenmalige investeringen. Mevrouw Brigitte Grouwels, collegelid.- De heer Vanraes is zeer volledig geweest. Ik dank iedereen, en vooral de leden van de meerderheid, die deze begrotingsaanpassing steunen. Ik dank ze ook voor hun tussenkomsten. De heer De Ridder stelde een vraag over een nieuw woonzorgproject dat momenteel door de administratie wordt onderzocht. Het zal later op het College voorkomen. Ik zal het er zelf met overgave verdedigen. Het betreft een woonaanpassingsproject. Er is namelijk een zeer goede samenwerking ontstaan tussen verschillende relevante partners die allemaal bezig zijn met het thema woningaanpassingen. In het licht van woonzorg zijn we immers bezig met projecten om mensen zo lang mogelijk thuis te laten wonen. Het gaat concreet om samenwerking tussen regionale diensten, centra, mutualiteiten, het kenniscentrum rond woonzorg en zo meer, allemaal organisaties die bezig zijn met woningaanpassing. Ze vragen aan de VGC een eenmalige subsidie, gespreid over twee jaar, om hun samenwerkingsverband bekend te maken en er promotie rond te voeren. Ze richten het steunpunt Woningaanpassing op. Het project is al beoordeeld door de adviesraad Welzijn en wordt bekeken door de VGC-administratie. Het zal pas later op de maand op de agenda van het College komen. De heer Bruno De Lille, collegelid.- Er zijn vragen gesteld over de administratie, de ambtenaren en de doorstroming van de ambtenaren. De middelen voor selectie en doorstroming dienen niet alleen om mandaatfuncties in te vullen, ze worden ook gebruikt om ambtenaren op alle niveaus, A,B,C en D te rekruteren of bevorderingen tussen de verschillende niveaus mogelijk te maken. De voorbije maanden zijn er selecties georganiseerd op de niveaus A en B. Wat de mandaatfuncties betreft, kunnen zowel internen als externen aan de procedure deelnemen. Als internen slagen, kunnen ze perfect een mandaatfunctie opnemen. Stellen dat er geen doorstroming is, klopt niet. Zo is er het voorbije jaar een adjunct van de directeur binnen de jeugddienst aangesteld als deskundige coördinator wat wel degelijk een mandaatfunctie is. De doorstroming gebeurt effectief. Er was een vraag over de voormalige leidend ambtenaar. Deze man werkt in de schoot van het Instituut voor de Overheid. Hij buigt zich vooral over de relaties tussen ambtenaren en het beleid en houdt zich ook bezig met onderzoek naar de wijze waarop Europese fondsen kunnen ingeschakeld worden in de beleidsontwikkeling en de financiering De coördinatiepremies moeten als systeem nog worden ontwikkeld. Er werd met de vakbonden afgesproken dat dit wordt uitgevoerd. De vakbonden koppelen aan deze bespreking de bespreking vast van de statuutwijziging. U weet dat we daarmee bezig zijn. Er zijn opmerkingen geformuleerd over jeugd en cultuur. De heer Fouad Ahidar merkte onder meer op dat er overschotten waren, maar dat er wordt bespaard op het sociaalcultureel werk.
VLAAMSE GEMEENSCHAPSCOMMISSIE
594
Plenaire vergadering Nr. 12 (2010-2011) – 13 mei 2011
Vanmorgen moest ik het rapport van mijn zoontje op school gaan halen. Een van de aandachtspunten was begrijpend lezen. De juffrouw zei dat hij moet leren zich beter te concentreren, maar dat hij gelukkig weet waarover het gaat. Ik zou sommige mensen uit de zaal naar de juffrouw willen sturen. Men blijft foute zaken de wereld insturen, zelfs nadat we de punten meerdere keren hebben rechtgezet. Er is inderdaad een financieel overschot omdat we een voorzichtig beleid hebben gevoerd. Dat zal in de toekomst niet automatisch zo verlopen. Zo zijn er in België in het verleden heel wat schulden opgebouwd. Dat zal ook wel in het begrotingsboek van de heer Coppens staan. Het gaat hier over eenmalige en niet over recurrente middelen. Dat is al meermaals gezegd. Van de recurrente middelen is er extra geld gegaan naar het sociaalcultureel werk. Het wordt tijd dat de geruchten over besparingen op de rug van het sociaal-cultureel werk stoppen. We zitten intussen met een budget boven 1,3 miljoen euro, het grootste bedrag dat de VGC ooit daaraan heeft besteed. U weet dat het vooral om eenmalige middelen gaat en we deze middelen dus niet allemaal willen inzetten voor personeelsuitgaven omdat we dan de problemen voor ons uitschuiven. Net omdat deze politiek al jaren wordt gevoerd, hebben we een gezonde begroting in Brussel. Bovendien is er meer dan genoeg vraag om te investeren. Het is niet zo dat de gemeenschapscentra in de luxe baden. Er zijn heel wat investeringen nodig. Ik denk aan het jeugdhuis in Jette. Politiek impliceert keuzes. We stellen in het sociaal-cultureel werk een grote groei vast. Daar zijn we blij om. Daarom investeren we ook jaar na jaar extra geld in deze sector. We stellen evenwel vast dat de regelgeving vooral is gebaseerd op kwantitatieve criteria. Dat is de gemakkelijkste manier van werken, maar ze is eigenlijk niet eerlijk. Verenigingen die extra inzetten op kwaliteit kunnen we niet belonen. Dat is niet logisch. Daarom willen we de regelgeving herzien. We praten daar nu over met de sector. Dat gaat niet altijd even gemakkelijk, maar het is wel essentieel. Brussel is een bruisende stad, maar dat betekent niet dat we op onze lauweren mogen rusten. Vandaar dat we extra investeren in laagdrempelige eenmalige initiatieven, en bijvoorbeeld aandacht hebben voor de graphic novel. We blijven zoeken naar samenwerkingen over de taalgrenzen heen, zoals inzake erfgoed. De gesprekken met de heer Emir Kir verlopen zeer goed. We zijn blij met deze concrete samenwerkingen. Wat Brusselicious betreft, vind ik dat de VGC het aan zichzelf verplicht is om hieraan mee te werken. Ik geloof in samenwerking tussen het gewest en de gemeenschapscommissies. Samen kunnen we tonen dat we geloven in Brussel en deze stad van haar aantrekkelijkste kant willen tonen. De VGC is hierbij van in het begin betrokken. De heer Vanraes is een van de trekkers van dit project . Wij zetten verder in op de kwaliteit van de speelpleinwerking. Veel jongeren leren om diverse redenen niet fietsen. We vonden het nodig daar iets aan te doen. Vandaag werken we immers aan de stad van morgen. De heer Fouad Ahidar.- Collegelid Bruno De Lille heeft gelijk. Ik ben zeker niet de slimste hier en wellicht heb ik nog heel wat te leren. Misschien dien ik maar eens contact op te nemen met de leerkracht van uw zoon om bijles te krijgen. Ik ben niet verlegen om toe te geven dat ik nog iets kan bijleren. Eén ding weet ik echter zeker: er is een overschot van
VLAAMSE GEMEENSCHAPSCOMMISSIE
Plenaire vergadering Nr. 12 (2010-2011) – 13 mei 2011
595
ongeveer 5 miljoen euro en er moeten beleidskeuzes worden gemaakt. Elke keuze zorgt voor winnaars en verliezers, maar de straathoekwerking, wijkwerking en sociaal-culturele verenigingen hebben dringend meer middelen nodig. Wij vragen meer steun voor die mensen en uw reactie is dat wij de begroting niet kunnen lezen. Zo is het niet, het gaat erom dat jullie bepaalde keuzes hebben gemaakt. Of dat goede dan wel slechte keuzes zijn, daar spreek ik me niet over uit. Eén ding staat vast: met 400.000 euro kan men heel wat netwerken op het terrein gelukkig maken en in staat stellen hun werk behoorlijk te doen. We kunnen daarover blijven discussiëren. Uiteraard moeten we investeren in infrastructuur, maar dit jaar zijn er toch heel wat middelen over en met een kleine inspanning kunnen we tal van verenigingen gelukkig maken. Als het College daar niet toe bereid is, dan is dat zijn eigen keuze. Artikelsgewijze bespreking en stemmingen – Artikel 1 wordt aangenomen. – Bij Artikel 2
De voorzitter.- Op artikel 2 werden 3 amendementen ingediend door de heer Fouad Ahidar, mevrouw Sophie Brouhon, mevrouw Elke Roex en de heer Jef Van Damme. Amendement 1 luidt als volgt: ‘In het artikel 2, de verhoging van 5.809.000 euro van de post “Overboekingen” vervangen door het bedrag 5.412.108 euro.’ Amendement 2 luidt als volgt: ‘In het artikel 2, een post toevoegen met als omschrijving ‘Algemeen welzijnsbeleid’, en het krediet verhogen met 113.000 euro. In Bijlage nr. 1, de allocaties “Subsidies voor lokaal sociaal beleid” en “Subsidies voor straathoekwerk” toevoegen, en het krediet verhogen met respectievelijk 63.000 euro en 50.000 euro.’ Amendement 3 luidt als volgt: ‘In het artikel 2, de verhoging van 119.000 euro van de post “Sociaal-cultureel werk en de amateuristische kunstbeoefening” vervangen door het bedrag van 402.892 euro. In Bijlage nr. 1, de verhoging met 42.000 euro van de allocatie “Subsidies aan sociaal-culturele verenigingen” vervangen door het bedrag 352.892 euro.’ Mevrouw Elke Roex.- Ik licht de drie amendementen samen toe. Het doel van de amendementen is om het budget dat wordt overgeheveld naar de investeringsposten, lichtjes te verlagen. Het verheugt ons ten zeerste dat er wordt geïnvesteerd in onderwijs, kinderopvang en cultuur, maar we vinden de inspanning van Vlaams minister Pascal Smet, die 18 miljoen euro investeert in het onderwijs, minstens even belangrijk. Die inspanning is duidelijk van een heel andere grootteorde. De kleine verlaging van 400.000 euro die wij voorstellen, kan gemakkelijk worden gecompenseerd door extra inspanningen van de Vlaamse ministers Joke Schauvliege en Jo Vandeurzen, zeker als we zien dat bijvoorbeeld in het VIPA-beleid vorig jaar geen enkele euro is uitgegeven voor ouderenzorg in Brussel. Volgend jaar kan het VIPA-fonds gerust enkele miljoenen euro uittrekken voor een Brussels ouderenzorgbeleid. De heer Dominiek Lootens-Stael.- Mevrouw Roex, wij hebben de begrotingswijziging van de Vlaamse Regering nog niet ontvangen. Het zou gemakkelijker zijn als u ons die bezorgen zou.
VLAAMSE GEMEENSCHAPSCOMMISSIE
596
Plenaire vergadering Nr. 12 (2010-2011) – 13 mei 2011
Mevrouw Elke Roex.- Een goed begrip van de Vlaamse begroting is belangrijk – als collegelid Grouwels erin slaagt om enkele dossiers in te dienen bij het VIPA-fonds, kan ze er bij haar Vlaamse collega voor pleiten om deze met voorrang te behandelen. Vlaams minister Jo Vandeurzen zal volgens mij zeer blij zijn met dossiers uit Brussel want ze hebben er nog geen enkel ontvangen. (Opmerkingen van mevrouw Brigitte De Pauw) Het eerste amendement strekt er toe het investeringsbudget – de overboeking die voor infrastructuur is bestemd – te verlagen met 396.892 euro en dit bedrag te besteden aan sociaal-cultureel, wijk- en straathoekwerk. Deze werkingen worden momenteel geëvalueerd en moeten afwachten wat de toekomst brengen zal. Wij stellen voor de organisaties de zekerheid te bieden dat ze op het huidige niveau kunnen verder werken en hun voortbestaan niet in vraag wordt gesteld zolang de evaluatie loopt. Wij zijn ervan overtuigd dat deze organisaties op lange termijn nog prima werk kunnen leveren.
Het tweede amendement strekt ertoe de post Algemeen Welzijnsbeleid te verhogen met 113.000 euro. Dat geld dient om de subsidies voor het lokaal sociaal beleid te verhogen met 63.000 euro. Meer specifiek gaat het om middelen die buurtwerkvereniging Chambéry onverwacht aan haar neus voorbij ziet gaan en om een verhoging van het budget voor straathoekwerk met 50.000 euro. Ook in het tweede geval gaat het om subsidies die beloofd waren en die noodzakelijk zijn om op hetzelfde niveau als vorig jaar verder te kunnen werken. Het derde amendement is bedoeld om in te gaan tegen een typisch Brusselse methode: het budget lichtjes verhogen maar de middelen verdelen over meer organisaties. Dat gebeurt nu op het vlak van cultuur maar ik herken deze werkwijze van andere beleidsdomeinen, zoals de sociale economie. Ik vind dat een verkeerde manier van werken. (Opmerkingen van de heer Bruno De Lille, collegelid) Aan alle organisaties een klein beetje minder geven, zorgt voor een zeer slechte sfeer in de sector. Er is genoeg geld om alle verenigingen te geven wat hen werd beloofd of waar ze volgens de verordening recht op hebben. We voegen daarom 283.892 euro toe aan het krediet voor sociaal-cultureel werk en amateuristische kunstbeoefening. Dat bedrag is bedoeld voor de sociaal-culturele verenigingen. De argumenten die collegevoorzitter Jean-Luc Vanraes eerder aanhaalde, vind ik maar kleintjes. Het is een beetje mager om te zeggen dat we een ‘typisch socialistische’ methode verdedigen. Laten we het over de inhoud hebben. (Opmerkingen van de heer Jean-Luc Vanraes, collegevoorzitter) Bij Groen! is men wel gevoelig voor onze argumenten wat bijvoorbeeld de welzijnsdossiers betreft. Ik stel voor dat Groen! het tweede argument mee ondertekent. De heer Walter Vandenbossche kan zich dan weer vinden in onze stellingen betreffende het sociaal-cultureel werk. Ik nodig hem uit om dit amendement mee te ondertekenen. Als dat te ver gaat voor de meerderheidspartijen, dan lijkt toch een onthouding bij de stemming op zijn plaats. Ons mondeling en informeel steun betuigen is gemakkelijk. Daar in het openbaar uitdrukking aan geven, is veel eerlijker. De heer Walter Vandenbossche.- Ik heb nog nooit meegemaakt dat er amendementen werden ingediend die niet uitgaan van de realiteit maar van allerlei eventualiteiten: als het ene collegelid dit doet en het andere collegelid dat… Maar minister Pascal Smet is in ieder geval de goeie.
VLAAMSE GEMEENSCHAPSCOMMISSIE
Plenaire vergadering Nr. 12 (2010-2011) – 13 mei 2011
597
Neem toch uw verantwoordelijkheid. Zeg van welke organisaties en sectoren u geld zult afnemen en aan welke andere u het zult geven. Het gaat niet op om allerlei virtuele compensaties voor te spiegelen. (Rumoer) Het is voor mij wel duidelijk wie hier aan ‘kleine politiek’ doet. Mevrouw Elke Roex.- De heer Vandenbossche was aanwezig bij de commissiebesprekingen en heeft als verslaggever ongetwijfeld goed opgelet. Ik ben heel duidelijk geweest. We willen het budget voor investeringen verlagen omdat we van mening zijn dat we de goede werking en de toekomst van de bestaande organisaties moeten kunnen verzekeren. We nemen er graag bij dat dit ten koste gaat van de VGC-middelen voor onderwijs, waarvan het belang relatief beperkt is: 2 miljoen euro tegenover 18 miljoen euro van de Vlaamse overheid. Dat is perfect haalbaar. We zijn net heel realistisch. De VGC moet ervoor opletten de verenigingen dood te knuffelen en voortdurend financiële beloften te doen die ze niet waarmaakt. Daardoor belanden coördinatoren op straat en moeten mensen 4/5e beginnen te werken. Ondertussen krijgen er weer nieuwe organisaties steun. Het beleid moet degelijk zijn. De VGC moet ervoor zorgen dat de bestaande organisaties op een behoorlijke manier kunnen werken. De heer Jean-Luc Vanraes, collegevoorzitter.- Ik ben heel blij dat de Vlaamse overheid inspanningen doet voor het onderwijs. Overigens is een begrotingsaanpassing een collegiale beslissing. Ik heb zelf ook nooit iemand specifiek geviseerd. Vlaanderen heeft 18 miljoen euro ter beschikking gesteld: 10 miljoen euro voor een middelbare technische school en 8 miljoen euro voor het basisonderwijs. De grote nood manifesteert zich vooral in het basisonderwijs. Om die nood te lenigen, hebben we nog 20 miljoen euro nodig. Daarvoor hebben we reserves. Het is dan ook een beetje gemakkelijk om te zeggen dat de VGC “maar” 2 miljoen euro uittrekt. Die 18 miljoen euro van de Vlaamse overheid zijn echt niet voldoende. We zullen nog blij zijn dat we een reserve hebben. Mevrouw Brigitte Grouwels, collegelid,- Het College heeft in het kader van deze begrotingsaanpassing duidelijk de optie genomen dat wij nu geen engagement willen nemen voor een nieuw recurrent beleid van de VGC. (Opmerkingen van mevrouw Elke Roex) We hebben die wijkwerking al enkele jaren geleden stopgezet. Voor een aantal initiatieven kon men nadien wel gebruikmaken van het beleid dat men trachtte op te zetten rond de sociale infopunten, maar ook dat beleid is stopgezet. Ik heb dat heel uitgebreid toegelicht in de bevoegde commissie en in deze Raad. De stopzetting gebeurde in overleg met de Vlaamse Gemeenschap, omdat men heeft ingezien dat de weg die men in Brussel rond die sociale infopunten had ingeslagen, absoluut niet werkbaar was. Er waren daarvoor geen middelen voorhanden. De Vlaamse Gemeenschap was niet van plan om die ter beschikking te stellen en de VGC had ze niet. Die informatie is tijdig en sinds lang doorgegeven aan de betrokken initiatieven. Dat wil niet zeggen dat we niet bezorgd waren over een aantal initiatieven die gedoemd waren om op korte termijn te verdwijnen als men de middelen zou stopzetten. In overleg met vier initiatieven wordt nagegaan of de VGC een eigen beleid over geïntegreerde wijkwerking kan opzetten in de toekomst. Dat zou een nieuw beleid zijn, laten we daar toch duidelijk over zijn, want dat bestaat momenteel niet. We overleggen daarover nu met de sector die daarin is geïnteresseerd. We hebben die mensen gisteren ontmoet en afgesproken dat we met hen een rondetafel zullen organiseren. Daar kunnen zij vanuit hun praktijkervaring op het terrein argumenteren waarom het een goede werking is, die dient
VLAAMSE GEMEENSCHAPSCOMMISSIE
598
Plenaire vergadering Nr. 12 (2010-2011) – 13 mei 2011
te worden gesteund door de VGC. Maar wij zijn uit die discussie nog niet uitgeraakt. Er worden concreet een aantal initiatieven genoemd. Dat is de huidige stand van zaken. Ik benadruk dat bepaalde initiatieven toch wel echt ondersteund worden. Zo ontving Chambéry in Etterbeek in 2009 diverse soorten subsidies voor een totaal bedrag van 804.749 euro. Door het wegvallen van het sociale infopunt verliezen zij inderdaad 61.000 euro, maar zij behouden dus nog altijd een totaal bedrag aan subsidies van 740.000 euro op jaarbasis. Daarenboven beschikt Chambéry over een pand van de VGC, waar zij geen huur voor betalen en waar alle kosten met betrekking tot de nutsvoorzieningen en de facilitaire kosten worden gedragen door de VGC. Dat is iets wat geen enkel ander initiatief in de welzijnssector heeft. Ik heb heel veel sympathie voor wat het initiatief doet op het terrein, maar ik vind het absoluut overdreven dat er steeds wordt gesproken over onderfinanciering. Het is een degelijk en goed werkend initiatief, dat zeker verder kan blijven werken. We zullen zeker het gesprek aangaan en zien of we eruit geraken, maar zeggen dat wij zomaar projecten laten vallen, is dus totaal niet waar. Collegelid Bruno De Lille hield een pleidooi over begrijpend lezen. Ik zou willen dat er een einde komt aan enkele onwaarheden die voortdurend de wereld worden ingestuurd. Wij zijn in gesprek over initiatieven voor een toekomstig beleid, als er in de VGC middelen voorhanden zijn. Het zal dan gaan om een recurrent beleid en iedereen weet zeer goed welke budgettaire implicaties dat heeft. Het VGC-College staat daar absoluut niet onwillig tegenover, maar vandaag kan het gewoon nog niet. De heer Bruno De Lille, collegelid.- We richten ons inderdaad naar de toekomst in plaats van telkens weer brandjes te blussen telkens we links of rechts een tekort hebben. We weten dat we een aantal structurele problemen hebben, die moeten worden aangepakt op langere termijn. Ik vind het niet fijn dat er wordt gesuggereerd dat wij volop nieuwe verenigingen aanvaarden. Ik pas gewoon de bestaande regelgeving toe en kan daarom ook niet tegen sommige verenigingen zeggen dat ik ze er niet bij wil en andere wel. Een dergelijke suggestie is niet terecht. Bovendien kijken we ook net naar de kleintjes, die veel minder middelen hebben en die we dan de volle 100% proberen te geven. Aan de regionale verenigingen, de koepelverenigingen dus, geven we 100% van de personeelskosten en besparen we inderdaad een klein beetje op de werkingskosten. Ik heb het vorige keer al gezegd: gemiddeld komt dat neer op 3 procent, wat de betrokken verenigingen op dit ogenblik niet in moeilijkheden brengt. Ik wil er ook op wijzen dat we met een dergelijke besparing nog ver af staan van wat er gebeurd is in Vlaanderen. Daar heb ik ook ministers van de partij van mevrouw Elke Roex horen zeggen dat er met 10 procent besparing eigenlijk wel te leven valt. Bovendien werken we aan een structurele oplossing zodat we goede werkingen naar verhouding kunnen belonen. We moeten misschien hier en daar eens bekijken hoe we aan sommige dingen wat minder middelen geven. Maar niemand kan er iets op tegen hebben dat we goed werkende initiatieven extra proberen te ondersteunen. Mevrouw Elke Roex.- Ik kan alleen maar besluiten dat het vandaag wel kan en we hebben daartoe vandaag met de 3 amendementen samen ook het bewijs geleverd. Collegelid Bruno De Lille zegt dat het niet zijn bedoeling is om nieuwe verenigingen te weren. Ik kan alleen maar vaststellen dat, als het budget niet meegroeit met het aantal nieuwe verenigingen dat erbij komt, dat een manier is om verenigingen onderling wat tegen elkaar op te zetten. Daar moeten we ons bewust van zijn. We verschillen van mening of nu 75 dan wel 100 procent mogelijk is.
VLAAMSE GEMEENSCHAPSCOMMISSIE
Plenaire vergadering Nr. 12 (2010-2011) – 13 mei 2011
599
Wat de reactie van collegelid Grouwels betreft, stel ik me toch wat meer vragen. Ze zegt dat ze al het beleid inzake wijkwerkingen heeft stopgezet en de organisaties weten dat al lang. Vervolgens zegt ze dat ze aan het nadenken is over een nieuw beleid dat nog niet bestaat. Ze komt dan uit op de wijkwerkingen. Dat is toch nogal vreemd, vermits ze die net heeft afgeschaft. Vervolgens zegt ze dat Chambéry zomaar eventjes 804.749 euro krijgt van de VGC. Chambéry vervult vele functies en schept een maatschappelijke meerwaarde op vele vlakken, niet alleen voor de jongeren, de ouderen of de buurt van Etterbeek, maar volgens mij ook voor de hele samenleving van Etterbeek en omgeving. Dat is een niet te onderschatten wijkwerking. Als collegelid Grouwels daar nu een prijs opplakt, gaan we dan echt de cijfers voor een grote school met die van een kleine school vergelijken? Dat gaat niet. Men betaalt voor het uitvoeren van veel functies. Daarom heeft Chambéry recht op een correcte vergoeding voor hun werk. Stop dus met het opblazen van die getallen, alsof Chambéry enorme winsten maakt. Chambéry maakt een grote winst, niet in geld, maar voor de samenleving en voor Brussel. Mevrouw Brigitte De Pauw.- Ik wil even reageren op collega Roex. Ik vind het echt niet helemaal netjes ten aanzien van collegelid Brigitte Grouwels. (Opmerkingen van de heer Fouad Ahidar) Ik denk dat noch collegelid Grouwels, noch iemand van ons heeft gezegd dat die wijkwerkingen geen belangrijke impact hebben en niets bijdragen en dat alles wordt gemeten in geld. Collegelid Grouwels heeft volgens mij terecht gezegd - en dat beleid wordt al jaren gevoerd door de VGC - dat er een aantal zaken projectmatig zijn opgestart in het verleden en dat het effectief een goede zaak zou zijn dat die projecten op een of andere manier terechtkomen in een vigerende regelgeving van de Vlaamse Gemeenschap. (Opmerkingen van mevrouw Elke Roex en de heer Fouad Ahidar) Het enige wat wordt stopgezet, is het infopunt. Daar is geen werking meer voor. Ik was ook aanwezig op het overleg met dat wijkinitiatief en ik heb begrip voor hun bekommernis. Collegelid Grouwels merkt terecht op men op een bepaald moment tot een oplossing moet komen. Ik vind dat men daarvoor meermaals rond de tafel moet zitten. Er liggen oplossingen op tafel, maar blijkbaar zijn er nog mensen in de sector die vinden dat alles evident en verworven is en men geen enkele inspanning moet doen. Misschien is het voor sommigen wat gemakkelijker om te schuilen onder de paraplu van de VGC en moeten ze wel eens worden gedwongen om zich ook in te schrijven in het recurrent beleid van de Vlaamse Gemeenschap. Ik vind dat we daar – ook vanuit de Raad – dezelfde verantwoordelijkheid hebben, ook tegenover de organisaties, om dit samen met hen aan te pakken en ervoor te zorgen, met behulp van al onze contacten met Vlaanderen, dat dit in goede banen wordt geleid. We moeten voldoende kracht aan de dag leggen om ook onze Vlaamse collega’s ervan te overtuigen dat het hier gaat om een degelijke en noodzakelijke werking, dat een ankerpunt verdient binnen de vigerende regelgeving en financiering vanuit Vlaanderen. De heer Fouad Ahidar.- Men heeft aan de betrokkenen van de wijkwerking gezegd dat er een oplossing zou worden gevonden. Vandaag bieden wij die. Mevrouw Brigitte De Pauw zal de amendementen met haar hele fractie wellicht niet goedkeuren, hoewel ik hoop dat zij dat wel zal doen zodat ze nadien kan vertellen dat iedereen zijn of haar job heeft gedaan.
VLAAMSE GEMEENSCHAPSCOMMISSIE
600
Plenaire vergadering Nr. 12 (2010-2011) – 13 mei 2011
Mevrouw Brigitte De Pauw.- Wij gaan de amendementen uiteraard niet goedkeuren. Ik heb de redenen daarvoor al aangehaald, namelijk omdat er op dit moment ook nog een overleg bezig is met het bevoegde collegelid en omdat er onderhandelingen lopen met de Vlaamse Gemeenschap. (Opmerkingen van de heer Fouad Ahidar) Men heeft ons gezegd dat er een tussenoplossing is gevonden. Er is een overgangsmaatregel. Men moet de boel hier niet verzieken door opnieuw een debat te voeren en een hele sector op stang te jagen. Aan dat spelletje doe ik niet mee. – Met een meerderheid van 10 stemmen tegen 4 en 3 onthoudingen worden de amendementen bij artikel 2 niet aangenomen. – Artikel 2 wordt aangenomen. – De overige artikelen worden zonder opmerkingen aangenomen. – Het ontwerp van verordening houdende vaststelling van de begrotingswijziging 1 en A voor het dienstjaar 2011 wordt aangenomen met 9 stemmen tegen 1; 7 leden hebben zich onthouden. Hebben ja gestemd: Els Ampe, René Coppens, Bianca Debaets, Carla Dejonghe, Brigitte De Pauw, Annemie Maes, Herman Mennekens, Walter Vandenbossche, Elke Van de Brandt Hebben neen gestemd: Dominiek Lootens-Stael Hebben zich onthouden: Fouad Ahidar, Sophie Brouhon, Johan Demol, Paul De Ridder, Elke Roex, Jef Van Damme, Greet Van Linter MOTIE VAN OVEREENSTEMMING (R.v.O., art. 55) De voorzitter.- Conform artikel 55 van het Reglement van Orde dient de Raad een motie van overeenstemming in om te bevestigen dat de tabellen, gevoegd bij het ontwerp van verordening houdende vaststelling van de begrotingswijziging 1 en A voor het dienstjaar 2011, in overeenstemming zijn met de inhoud en de doelstellingen van die verordening en er als zodanig een integrerend deel van uitmaken. De motie van overeenstemming werd ingediend door mevrouwen Els Ampe, Brigitte De Pauw en Elke Van den Brandt. De tekst werd op de banken rondgedeeld. De tekst luidt als volgt : ‘Motie van overeenstemming betreffende de tabellen gevoegd bij begrotingswijziging 1 en A – 2011’ De Raad van de Vlaamse Gemeenschapscommissie, Gelet op het ontwerp van verordening tot vaststelling van de Begrotingswijziging 1 en A - 2011 Gelet op de door het College ingediende tabellen bij het ontwerp van verordening tot vaststelling van de Begrotingswijziging 1 en A - 2011 Gelet op het onderzoek van het ontwerp en de tabellen in de Commissie voor Algemene Zaken, Financiën, Begroting en Media, Gelet op artikel 55 van het Reglement van Orde van de Raad, verklaart dat de tabellen, die gevoegd zijn bij de verordening houdende vaststelling van begrotingswijziging 1 en A voor het dienstjaar 2011, in overeenstemming zijn met de inhoud en de doelstellingen van deze verordening en er als zodanig een integrerend deel van uitmaken.
VLAAMSE GEMEENSCHAPSCOMMISSIE
Plenaire vergadering Nr. 12 (2010-2011) – 13 mei 2011
601
STEMMING – De motie van overeenstemming wordt eenparig aangenomen met 9 stemmen en 8 onthoudingen. Hebben ja gestemd: Els Ampe, René Coppens, Bianca Debaets, Carla Dejonghe, Brigitte De Pauw, Annemie Maes, Herman Mennekens, Walter Vandenbossche, Elke Van de Brandt Hebben zich onthouden: Fouad Ahidar, Sophie Brouhon, Johan Demol, Paul De Ridder, Dominiek Lootens-Stael, Elke Roex, Jef Van Damme, Greet Van Linter PERSONEELSSTATUUT VAN DE PERMANENTE DIENSTEN VAN DE RAAD VAN DE VLAAMSE GEMEENSCHAPSCOMMISSIE – AANPASSINGEN De voorzitter.- Recent heeft het Brussels Hoofdstedelijk Parlement diverse artikels van het Personeelsstatuut van zijn permanente diensten gewijzigd. Het gaat om : – bepalingen die ertoe strekken de periode te verlengen waarbinnen een omstandigheidsverlof in geval van geboorte dient te worden opgenomen (artikelen 71,2° en 79) ; – de integratie van dringende bepalingen betreffende de moederschapsrust (artikel 79) ; – de vergoedingen, toelagen en andere financiële tegemoetkomingen (artikel 40,171,8° (nieuw) en bijlage V (nieuw) van het personeelsstatuut). De tekst werd op de banken rondgedeeld. Het BHP vraagt de Raad van de Vlaamse Gemeenschapscommissie of hij deze bepalingen op gelijkaardige wijze zal aanpassen in zijn Personeelsstatuut. De Bestuursraad en het Personeelscomité van de RVG hebben hierover een positief advies uitgebracht, respectievelijk op 5 april 2011 en op 26 april en 4 mei 2011. Het ingehouden bedrag (13,07 procent) op het vakantiegeld wordt vanaf 2011 vermeld op een speciale begrotingspost of op een wachtrekening van de werkingsbegroting van de Raad. Het bedrag wordt opgespaard in afwachting van een federale wetswijziging die ook op de parlementaire assemblees van toepassing wordt en in elk geval alleen voor sociale doeleinden mag worden gebruikt. De begrotingswijziging I in het najaar 2011 zal hiermee rekening houden. Het Bureau keurde de voorgestelde wijzigingen goed in zijn vergaderingen van 26 april en 4 mei 2011. STEMMINGEN – artikel 71,2e (toevoegingen op het einde van de paragrafen 2 en 3), artikel 79 (toevoeging nieuwe paragraaf 2), artikel 81 (schrappen), artikel 82 (schrapping), artikel 40 (nieuw), artikel 171 (toevoeging nieuw punt 8) en de toevoeging van een volledig nieuwe bijlage V (vergoedingen, toelagen en overige financiële tegemoetkomingen) worden zonder opmerkingen aangenomen.
VLAAMSE GEMEENSCHAPSCOMMISSIE
602
Plenaire vergadering Nr. 12 (2010-2011) – 13 mei 2011
– Het aldus gewijzigde Statuut van het Personeel van de Permanente Diensten van de Raad en zijn bijlagen in zijn geheel, wordt eenparig aangenomen door de 17 aan de stemming deelnemende leden. Hebben ja gestemd: Fouad Ahidar, Els Ampe, Sophie Brouhon, René Coppens, Bianca Debaets, Carla Dejonghe, Johan Demol, Brigitte De Pauw, Paul De Ridder, Dominiek Lootens-Stael, Annemie Maes, Herman Mennekens, Elke Roex, Jef Van Damme, Walter Vandenbossche, Elke Van de Brandt, Greet Van Linter DISCUSSIENOTA (R.v.O., art. 51) “Nieuwe taalrecepten voor het Brussels onderwijs” ingediend door mevrouw Elke Van den Brandt – Stuk 448 (2010-2011) – Nrs. 1 en 2 Bespreking De heer Herman Mennekens, verslaggever.- Ik verwijs naar het uitstekende verslag, met dank aan de diensten voor het voorbereidende werk. Mevrouw Elke Van den Brandt.- Ik sluit me daarbij aan en zou ook de diensten willen bedanken voor het verslag. Het was mijn oprechte bedoeling om hier te praten over hoe we met talen in ons onderwijs omgaan en over enkele projecten die in Brussel lopen. We zouden moeten praten zonder taboes om een stand van zaken op te maken. Net op dit moment geeft de Foyer een persconferentie waarin men bekendmaakt dat na 30 jaar het project voor Onderwijs in Eigen Taal en Cultuur (OETC) wordt stopgezet. Dat maakt het natuurlijk vreemd om te praten over de waarde van dit project. Groen! geloofde in dit project. Ik kan de heer Walter Vandenbossche deze keer correct aanhalen, want hij heeft 3 jaar geleden samen met mevrouw Adelheid Byttebier een resolutie getekend om de donderwolken die boven dit project hingen weg te jagen. Het was een krachtig signaal en het project heeft tot nu bestaan. Verder ga ik niet in zijn naam spreken. De voornaamste reden voor ons geloof in dit project is te vinden in één van de voorgelegde resultaten, namelijk dat kinderen die OETC volgen veel minder de school verlaten zonder diploma dan andere kinderen. In een stad als Brussel, met een torenhoge jeugdwerkloosheid die deels wordt veroorzaakt door het hoge aantal ongekwalificeerde jongeren, is een project dat daarop een impact heeft erg relevant. Ik haal dit voordeel aan omdat het los staat van de taal. Er is altijd een debat geweest of die kinderen al dan niet beter Nederlands leren, maar het nut van het project ging verder. Ik betreur de genomen beslissing, maar wil nog steeds vandaag een debat voeren. Er zijn nog veel meer projecten en de Vlaamse overheid werkt nog aan een totaalvisie in een Talennota. Ik ga er van uit dat alle wegen nog open liggen en dat er eventueel nieuwe projecten kunnen worden opgestart. Ik wil praten over de manier waarop met taal in het onderwijs wordt omgegaan, omdat Brussel daarnaar snakt. Brussel heeft nood aan visie, aan ideeën over welke rol de taal in ons onderwijs heeft. Dit komt in eerste instantie omdat Brussel een meertalige stad is en omdat we kinderen in die stad ook meertalig willen maken. Het vraagt een inspanning, maar die zal dubbel en dik worden terugverdiend.
VLAAMSE GEMEENSCHAPSCOMMISSIE
Plenaire vergadering Nr. 12 (2010-2011) – 13 mei 2011
603
Ik wil echter niet enkel praten over taal in het onderwijs vanwege de nieuwe talen die kinderen kunnen leren, maar ook omdat verschillende projecten aantonen dat het leren van andere talen ook versterkend werkt voor het leren van het Nederlands. Dat lijkt een contradictie te zijn, maar het blijkt dat tijd die wordt gespendeerd aan het leren van talen, voor een betere taalverwerving zorgt. De hersenen ontwikkelen zich dan beter om een andere taal te leren. Terwijl men Frans leert op de schoolbanken, begint men taalkundig te denken, wat ook belangrijk is voor het aanleren van Nederlands. Het gaat niet alleen over taalverwerving. Ook kinderen die in een Stimulerend Meertalig Onderwijs Brussel (STIMOB)-project zitten, waarbij een deel van de lessen in het Frans wordt gegeven, scoren plots beter op andere vakken zoals wiskunde. Dat is te verklaren door de ontwikkeling van de hersenen. Het belangrijkste is dat het onderwijs niet alleen gaat over het kennen en kunnen van talen en vakken, maar ook over het welzijn van de kinderen. Het welzijn van de kinderen moet erop vooruitgaan. Al die pedagogische projecten en visies op onderwijs gaan veel verder dan het taalkundige aspect. Ik wil graag een positieve boodschap brengen door op te roepen om samen na te denken over dingen die kunnen veranderen. Ik ben echter niet blind voor kritiek. In de Commissie voor Onderwijs en Vorming was dit ook de insteek van mijn collega’s. Er waren ook negatievere stemmen, die moeten worden gehoord. Ik wil wel een aantal mythes doorprikken, zoals ik in deze discussienota heb willen doen. Een van die mythes is dat de initiatieven tof zijn, maar niet werken voor kansarme kinderen of kinderen die thuis geen Nederlands spreken. Uit de uitgevoerde projecten en studies blijkt dat dit niet waar is. Ook kansarme kinderen en kinderen die thuis geen Nederlands spreken, gaan erop vooruit in een dergelijk project. Alle kinderen winnen in dit verhaal en daarom verdient het onze steun. We moeten beseffen dat er niet één oplossing is. Ik zal hier ook geen project kunnen voorstellen dat perfect is en in elke school kan worden toegepast. Iedere school en klas is anders. De beste plaats om te bepalen welk pedagogisch project er in een school komt, is de school zelf. Taalbeleid is een deel van het pedagogisch project, dus we moeten de scholen ruimte laten om te bepalen wat voor hen het beste werkt. Dat wil echter niet zeggen dat wij niets moeten doen. Wij moeten ervoor zorgen dat er kennis en expertise wordt vergaard, dat we luisteren naar de ervaringen en met de samengevoegde kennis de scholen begeleiden om een taalbeleid op poten te zetten. Ik zal niet beweren dat ik alle waarheid in pacht heb. Daarom is het belangrijk dat de Commissie voor Onderwijs en Vorming vertegenwoordigers van de scholen uitnodigt en naar hen luistert. We moeten niet alleen met de discussienota voortgaan, maar zelf ook vragen stellen aan de mensen die daarin worden geciteerd. Zo kunnen we een grondig debat voeren en met de VGC een visie ontwikkelen. Misschien kan die visie zelfs worden uitgedragen tot de Vlaamse overheid en de Talennota, waardoor het werkelijk in Brussel iets kan teweegbrengen. Daarvoor doen wij uiteindelijk aan politiek. Ik wil afsluiten met het bedanken van mijn collega’s. We hadden een zeer constructief gesprek in de commissie, met een duidelijke bereidheid om samen na te denken en taboes te overstijgen. We moeten samenwerken over de grenzen van de oppositie heen. De heer Jef Van Damme.- Ik denk dat iedereen, over de partijgrenzen heen, de doelstelling van meertaligheid ten volle kan ondersteunen. Voor wereldburgers en voor de burgers van
VLAAMSE GEMEENSCHAPSCOMMISSIE
604
Plenaire vergadering Nr. 12 (2010-2011) – 13 mei 2011
deze stad is het bijna een essentie om meerdere talen machtig te zijn. Voor de Vlamingen in Brussel is het zelfs een evidentie. Het is een enorme troef op de arbeidsmarkt, maar ook gewoon in het sociale leven. Het eens zijn met dit aspect is natuurlijk iets anders dan de manier waarop die meertaligheid wordt bereikt. Een aantal partijen ziet af van het meertalig onderwijs als middel om dit doel te bereiken. Dat is niet het geval voor onze partij. Wij onderschrijven dit initiatief van ganser harte. Meertaligheid kan een ongelofelijke meerwaarde bieden. Dat is natuurlijk de reden waarom veel anderstaligen zich in het Nederlandstalig onderwijs inschrijven. Dat gebeurt niet alleen vanwege de kwaliteit van het onderwijs, maar ook omdat het een garantie biedt op effectieve meertaligheid. Het moet evenwel vermeld worden dat, jammer genoeg, het Franstalig onderwijs in Brussel deze garantie niet kan geven. Dat is een deel van het probleem. We kunnen het er in de VGC en in de Vlaamse Gemeenschap nog vaak over hebben, maar dat neemt helaas niet weg dat die tweetaligheid in het Franstalig onderwijs op geen enkele manier wordt bereikt. Meertalig onderwijs behelst een groot en rijk spectrum aan vormen en initiatieven, gaande van onderwijs in eigen taal en cultuur tot het echte content learning, het herhalen van lessen in de doeltaal. En dan is er natuurlijk nog het immersie-onderwijs. Er is een hele waaier aan mogelijkheden en maatregelen, die opgesomd worden in de nota. Persoonlijk heb ik in Sint-Jans-Molenbeek de minst uitgebreide vorm daarvan gepromoot, namelijk het uitwerken van een samenwerking tussen het Franstalig en het Nederlandstalig onderwijs door het uitwisselen van leerkrachten die een halve dag lesgeven in de andere school. Eerlijkheidshalve moet ik toegeven dat die projecten niet gewerkt hebben, ondanks mijn volle steun en die van de schooldirecties. Mede door een heel groot verschil in school- en onderwijscultuur en door heel veel praktische problemen was die samenwerking verre van evident. Initiatieven om meertalig onderwijs aan te bieden kunnen ook mislukken. Het vraagt wat meer dan enkel theoretische beschouwingen. In de praktijk is er veel ondersteuning en hard werk op het terrein nodig om zulke projecten te doen slagen. Mevrouw Van den Brandt is heel positief over alle projecten in verband met meertalig onderwijs. Ik ben heel positief over het idee van meertalig onderwijs, maar ik zou graag nuanceren. Ik denk niet dat elk lopend meertalig onderwijsproject een bewezen positief effect heeft op die meertaligheid. Ik wacht met spanning op de nota van de Vlaamse minister van Onderwijs over de effecten van deze verschillende vormen van meertalig onderwijs op de taalverwerving. Het is essentieel te zien in welke mate deze projecten daartoe bijdragen. Mevrouw Elke Van den Brandt.- U heeft er zelf niet op gewacht om projecten te schrappen. De heer Jef Van Damme.- De minister van Onderwijs is een voorstander van meertalig onderwijs, maar het is ook belangrijk dat we een wetenschappelijke basis hebben waarop we die projecten kunnen beoordelen. Ik had nog een opmerking over de conclusies die u in uw nota trekt. Ik onderschrijf ze in het algemeen, alleen merk ik dat we nogal snel suggesties doen aan de Vlaamse ministers die bevoegd zijn in deze materie, terwijl we ons moeten beperken tot suggesties aan de
VLAAMSE GEMEENSCHAPSCOMMISSIE
Plenaire vergadering Nr. 12 (2010-2011) – 13 mei 2011
605
collegeleden. Dat is onze taak en onze bevoegdheid, anders zouden we beter in een ander parlement zitting hebben. Mevrouw Elke Van den Brandt.- Ik zou niet willen dat men mij verwijt onvolledig te zijn. Ik vond het belangrijk om volledig te zijn. De heer Jef Van Damme.- Ik verwijt u niets. We moeten enkel de juiste dingen op de juiste plaats zeggen. Ik stel voor dat we hier een aantal conclusies aanpassen, bijvoorbeeld de vraag naar het decretaal kader. We kunnen ook vragen dat de VGC eventueel STIMOB of OETC verder wil ondersteunen. Graag doe ik een suggestie aan de voorzitter van de commissie Onderwijs om al de lopende projecten in Brussel te bespreken en de voor- en nadelen te bekijken. We kunnen met een aantal wetenschappers rond de tafel gaan zitten om die analyse op het Brusselse niveau te maken. De heer Herman Mennekens.- Graag feliciteer ik de auteur van deze nota, mevrouw Van den Brandt. Dankzij die nota en dankzij haar kan er vandaag over gesproken worden. Meertalig onderwijs in al zijn vormen laat de Open Vld-fractie niet onberoerd en de decretale voorstellen die onze collega’s partijleden in het Vlaams Parlement hebben neergelegd, zijn hier een goed bewijs van. De bedoeling is dus om bepaalde vormen van meertalig onderwijs mogelijk te maken in Vlaanderen en de facto ook in Brussel. De dramatische achteruitgang van de kennis van de tweede landstaal in Vlaanderen toont aan dat er daar dringend nood is aan initiatieven om deze gebrekkige tweetaligheid of zelfs het totale gebrek eraan op te lossen. Dat zeg ik enkel om aan te geven dat we open staan voor vormen van tweetalig onderwijs. De organisatie van het onderwijs is natuurlijk doorheen de geschiedenis van ons land altijd het onderwerp geweest van zeer woelige politieke discussies. Denk maar aan de vernederlandsing van het hoger onderwijs of nog de vernederlandsing van de Genste universiteit. De wijze waarop we het onderwijs organiseren, stoelt niet enkel op een pedagogisch debat, maar is ook een politiek gegeven met een evidente communautaire dimensie. Wat dat betreft verduidelijk ik graag nog eens de uitgangspunten van Open Vld. Onderwijs is en moet een gemeenschapsmaterie blijven. De exclusieve beheersmatige grip op het Nederlandstalig onderwijs in Brussel door de Vlaamse Gemeenschap is een hoeksteen van de Nederlandstalige aanwezigheid in Brussel. Wat ons betreft kan en mag daar niet aan geraakt worden. Maar dat sluit een grotere coördinerende rol van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest niet uit, een rol die zich nu al in de praktijk aandient. De minister-president coördineert het overleg tussen de diverse overheden in het kader van de capaciteitsuitbreiding waar we behoefte aan hebben, zowel in het Nederlandstalig als in het Franstalig onderwijs. De bestaande projecten zijn geëvalueerd. De bevoegde minister zal een nota neerleggen die gebaseerd zal zijn op de evaluatie van de reeds uitgewerkte projecten. In functie daarvan zal men dus moeten oordelen of dergelijke projecten in die vorm of in een andere vorm al dan niet voor herhaling vatbaar zijn. Inmiddels is ook al bekendgemaakt dat de minister een aantal projecten in een soort ankerdecreet wil plaatsen en proeftuinen wil inrichten.
VLAAMSE GEMEENSCHAPSCOMMISSIE
606
Plenaire vergadering Nr. 12 (2010-2011) – 13 mei 2011
In het Nederlandstalig onderwijs zijn de thuistaal en de omgevingstaal van de meeste kinderen veelal verschillend van de instructietaal. De leerlingen leren thuis hun eigen taal, op school leren ze Nederlands en in hun omgeving en ook op school leren ze Frans. Dat Nederlandstalig onderwijs is de facto voor hen een vorm van immersie. In die complexe context lijkt het ons niet direct opportuun om het gebruik van het Nederlands als onderwijstaal te reduceren. Integendeel, we pleiten voor nog meer Nederlands, niet alleen binnen de schoolmuren maar ook in het weekend en ’s avonds via allerlei activiteiten. Maar dit sluit voor ons bepaalde vormen van meertalig onderwijs zeker niet uit. Eerlijk gezegd zie ik in de Brusselse context een grotere opdracht weggelegd voor het Franstalig onderwijs. Vanwege het feit dat het Frans de evidente omgevingstaal is, zal een meertalige onderwijscontext enkel versterkend werken op de kennis van de tweede instructietaal. De vraag is alleen of er voldoende politieke wil in Franstalig België aanwezig is om precies die kennis van het Nederlands te verbeteren. De kennis van het Nederlands is op dit moment een ramp in het Franstalig onderwijs, zowel voor wat de leerlingen als voor wat de docenten Nederlands betreft. Ik sta soms versteld van het gebrek aan basiskennis van deze docenten, die dan toch Nederlands mogen onderwijzen. Uiteraard kan men op die manier geen Nederlands leren. We geloven ook in een sterkere diversificatie van het taalonderricht Nederlands en het taalonderricht Frans. Men kan dat ook bekijken als een vorm van meertalig onderwijs. We stellen vast dat in de klassen kinderen van heel verschillende niveaus zitten. Er zijn kinderen met een hoog niveau Frans en een basisniveau Nederlands, en omgekeerd. Ik zal hier mijn eigen kinderen als voorbeeld nemen, die perfect op niveau zijn wat het Nederlands betreft, maar wiens beheersing van het Frans totaal ondermaats is. Wat dat betreft staat de Open Vld-fractie open om, precies op dat vlak, boven de niveaus van de klassen heen en veeleer op het niveau van de taalbeheersing zelf, meer modulair en gediversifieerd te gaan werken. Open Vld wil binnen het huidige institutionele model blijven. Dat is van fundamenteel belang. Het Brussels Hoofdstedelijk Gewest krijgt een sterke, coördinerende rol. Het Gewest krijgt in het institutionele landschap een centripetale, middelpuntzoekende kracht. Deze middelpuntzoekende kracht mag misschien zelfs nog wat sterker worden. In Vlaanderen is nood aan creativiteit en innovatieve projecten om het taalonderricht en de kennis van het Frans te bevorderen. De vraag rijst of men deze kennis er nog belangrijk vindt. Ik hoor sommige would be politici verklaren dat een gedegen kennis van de tweede landstaal in se geen belang meer heeft. Ik ben daarentegen van oordeel dat men in een drietalig land de landstalen moet beheersen. Gebeurt dat niet, dan smelt de gemeenschappelijke opinie als sneeuw voor de zon en vervreemdt men van elkaar. Op dat ogenblik slaagt men er zelfs niet meer in om, bij wijze van boutade, een regering te vormen. De heer Dominiek Lootens-Stael.- Dat laatste heeft niet alleen met talenkennis te maken. De heer Herman Mennekens.- Het feit dat men elkaar niet meer kent, het feit dat men elkaars opinie negeert of gevoeligheden niet meer kan inschatten, leidt tot een complete vervreemding en zorgt ervoor dat men geen akkoorden meer kan sluiten.
VLAAMSE GEMEENSCHAPSCOMMISSIE
Plenaire vergadering Nr. 12 (2010-2011) – 13 mei 2011
607
In Brussel blijft, precies omwille van die dominante aanwezigheid van kinderen met een anderstalige achtergrond, waakzaamheid geboden in het Nederlandstalig onderwijs. Voor de modellen van meertalig onderwijs die hun efficiëntie kunnen bewijzen – ik ben ervan overtuigd dat dergelijke modellen inderdaad bestaan – zou ik een warm pleidooi willen houden bij de Franse Gemeenschap. Wat mij betreft mag men het hele Franstalige onderwijs in het Brussels hoofdstedelijk gewest tweetalig maken. Aan deze tweetaligheid mag men zelfs een versterkte kennisoverdracht van het Nederlands koppelen. Open Vld staat wel degelijk open voor modellen en projecten die meertaligheid bevorderen. Meer in het bijzonder moet dit gebeuren met modellen die de differentiatie van het taalonderricht Nederlands en Frans bevorderen. Uiteraard moeten deze modellen in functie staan van de taalachtergrond en het niveau van het kind. Ten slotte moeten deze modellen steeds verder ondersteund en opgevolgd worden. Ten slotte wens ik te benadrukken dat, naast de reflectie over het meertalig onderwijs, de Open Vld-fractie ook een warm voorstander blijft van de brede school. Een school is meer dan een reeks klaslokalen. Een school moet ook na de schooluren open blijven en meer bieden dan een schoolse belevingswereld. In een brede school is het Nederlands niet alleen een verhaal in de klas of op de speelplaats. In de brede school blijft het Nederlands aanwezig in alle mogelijke belevingen en dus ook in de vrije tijd van het kind. Alleen op die manier kan men een taal ten volle beheersen. Elke taal staat immers ook in relatie met cultuur. Pas als men met die taal en cultuur een emotionele band weet te ontwikkelen, kan men ze ten volle onder de knie krijgen. Uiteraard is Open Vld ten volle bereid om, samen met mevrouw Elke Van den Brandt en de andere initiatiefnemers, verder van gedachten te wisselen over dit alles. Op die manier kan men de evaluaties eens onder de loep nemen. Ik ben trouwens ten zeerste geïnteresseerd in al deze evaluaties. Men moet er echter wel een kanttekening durven bij plaatsen. Evaluaties van projecten die zichzelf evalueren zijn immers altijd positief. Men moet hier terdege rekening mee houden. Verder moet men ook altijd nagaan wie er wie evalueert. Misschien moet men, naar analogie met de evaluatie van het voorrangsbeleid Brussel, een soort meta-evaluatie doorvoeren of –anders gesteld- een evaluatie van de evaluatie maken. Dit laatste klinkt misschien abstract. Het heeft echter zijn nut. Naast een door de initiatiefnemers doorgevoerde interne evaluatie, moet er ook voldoende externe controle bestaan. Enkel zo kan men de projecten voldoende naar waarde schatten. De heer Johan Demol.- Zoals ik heb opgemerkt in de commissie, is het spijtig dat deze nota verschillende onderwerpen door elkaar haalt. Er is sprake van onderwijs in de thuistaal, meertalig onderwijs en tweetalig onderwijs. Onderwijs in de thuistaal lijkt mij veeleer een wensdroom te zijn. Ik lees in de “concrete voorstellen” dat “Scholen moeten ondersteund worden om een constructief en open taalbeleid te voeren ten aanzien van alle talen die de leerlingen en hun ouders spreken. Succesvol omgaan met veeltaligheid moet breed gedragen worden en integraal deel uitmaken van het schoolproject”. In de huidige Brusselse context is dit volkomen surrealistisch. Het gaat hier om tientallen talen. Bovendien wordt thuis vaak een lokale taal gesproken. Moeten die lokale talen ook in acht genomen worden of zal men alleen rekening houden met officiële talen? Let wel, soms zijn er lokale talen die lokaal een officieel karakter hebben. Met andere woorden, dit wordt een onmogelijke opdracht.
VLAAMSE GEMEENSCHAPSCOMMISSIE
608
Plenaire vergadering Nr. 12 (2010-2011) – 13 mei 2011
Er dient ook opgemerkt te worden dat bij sommige gemeenschappen die in Brussel aanwezig zijn, een netwerk bestaat dat aan de kinderen de cultuur van het land van oorsprong aanleert. Zij volgen lessen in hun thuistaal, maar dan wel via hun eigen kanalen. Ik heb daar alle respect voor en mocht ik in hun plaats zijn, zou ik misschien hetzelfde doen. Alhoewel, een kind dreigt overbelast te worden als het een hele week naar school moet en dan, op de koop toe, zijn vrije zaterdag nog eens in een klaslokaal moet doorbrengen. Men zou het ook kunnen beschouwen als een weigering tot integratie. Dit is een echter een totaal andere discussie die ik hier niet wil openen. Meertalig onderwijs als modus om talen te leren is een veel interessanter debat. Deze discussie kan trouwens zeer snel leiden tot een herziening van de onderwijsorganisatie. Wat is het belangrijkste in onze hedendaagse wereld die vooral rond communicatie draait? Uiteraard is dat de kennis van talen. Moet taalonderricht, zowel van de eigen taal als van andere talen, niet de basis vormen van hedendaags onderwijs? Moet men niet vroeger beginnen met het aanleren van talen? Moet de studie van een derde taal al niet in het lager onderwijs beginnen? Zo kan men vanaf het eerste jaar van het middelbaar onderwijs beginnen met het aanleren van een vierde taal. Wanneer men het heeft over het aanleren van talen rijst de vraag over wat men wil bereiken en hoe men dit wil bereiken. De bedoeling is uiteraard dat men een taal voldoende beheerst om ze in de dagelijkse omgang te kunnen gebruiken. Om dit te bereiken zijn er natuurlijk verschillende methodes. Men moet gewoon zoeken naar de beste methode. Les geven – geschiedenis, aardrijkskunde, literatuur, het speelt geen rol – in de gewenste taal en door een native speaker kan daarbij zeker helpen maar moet, mijns inziens, een onderdeel blijven van het aanleren van een wel bepaalde taal. Bovendien mag een onderwezen vak de basistaal – in ons geval het Nederlands – zeker niet vervangen. Tweetalig onderwijs is nog een andere optie. Voor velen is dat de gedroomde oplossing voor de Belgische problemen. Eens te meer verwacht men hier alle heil van de Vlamingen. In dit denkspoor zullen zij immers de nodige toegevingen moeten doen. De Vlamingen moeten maar tweetalig onderwijs organiseren. Aangezien er heel weinig zuiver Nederlandstalige kinderen in Brussel zijn, heeft het geen zin om nog eentalig Nederlands onderwijs in te richten. Met andere woorden, in Brussel zal je de keuze hebben tussen tweetalig onderwijs georganiseerd en gefinancierd door de Vlaamse Gemeenschap en eentalig Frans onderwijs georganiseerd en gefinancierd door de Franse Gemeenschap. Zodoende heeft men een mooie tussenstap gezet naar het definitief verbannen van het Nederlands uit Brussel. Voor veel Franstaligen is dit een natte droom. Wanneer men het spijtig vindt dat de tweetaligheid – het Nederlands en het Frans – in België achteruit gaat, moet men zich niet tot de Vlaamse Gemeenschap wenden. Want alhoewel het onderricht van de tweede taal in Vlaanderen misschien niet meer is wat het ooit geweest is, ligt de kwaliteit nog ver boven wat men aan Franstalige kant doet voor het aanleren van de tweede taal. Bij de Franse Gemeenschap heeft men vooral oog voor een goede vorming in de eerste taal. Een tweede, derde of vierde taal ervaart men eerder als een programmatorische verplichting. Veel aandacht wordt er bijgevolg niet aan besteed. Kortom, de achteruitgang van de tweetaligheid in ons land was, is en blijft een probleem van de Franse Gemeenschap. Bijgevolg moet dit probleem binnen en door de Franse Gemeenschap worden opgelost en niet door ons.
VLAAMSE GEMEENSCHAPSCOMMISSIE
Plenaire vergadering Nr. 12 (2010-2011) – 13 mei 2011
609
Om te besluiten wil ik het nog even hebben over wat niet in deze nota staat. Ik denk daarbij aan de integratie van de Nederlandse taal en cultuur door alle anderstaligen die in het Vlaams onderwijs geschoold worden. Dat is het hoofdprobleem van het Nederlandstalig onderwijs in Brussel. Het is trouwens ook de mening van Pascal Smet, Vlaams minister van Onderwijs, Gelijke Kansen en Brussel, die tijdens de debatten in het Vlaams Parlement over zijn beleidsnota 2009-2014 verklaarde: “Het probleem van de tweetaligheid is slechts het tweede probleem in het Brussels onderwijs. Het eerste probleem bestaat uit de eentalige ongekwalificeerde uitstroom uit het Nederlands- en Franstalig secundair onderwijs. Het onderwijs slaagt er niet in die jongeren de basiskwalificaties in een enkele taal mee te geven. De minister heeft soms de indruk dat het debat op een verkeerde manier wordt gevoerd. Het probleem in Brussel is dus dat kinderen er niet in slagen zelfs maar kwalificaties in één taal te behalen. Dat gekwalificeerd raken in één taal moet de hoofdbekommernis worden en verder moeten ze liefst voldoende functioneel de tweede landstaal spreken.” Deze stelling herhaalt hij nogmaals in een antwoord op twee actuele vragen over de invoering van taaltoetsen. Zo antwoordde minister Smet: “Alle experts zijn het er op dit ogenblik over eens dat een van de goede redenen waarom we een schoolse achterstand hebben, juist het feit is dat veel van die kinderen niet beginnen met een goede kennis van het Nederlands en dat ze in hun hele schoolse loopbaan nooit die achterstand inhalen. Iedereen, en ook u neem ik aan, zal het erover eens zijn dat je op zes en op twaalfjarige leeftijd twee sleutelmomenten hebt: het moment dat een kind naar het lager onderwijs gaat en het moment dat een kind naar het secundair onderwijs gaat. In mijn door de regering goedgekeurde beleidsverklaring hebben we heel nadrukkelijk gesteld dat we een momentopname willen doen, dat we willen een toets overwegen, dat het wenselijk is dat we onderzoeken of die kleine in staat is om op een normale manier de lessen te volgen. Kent hij voldoende Nederlands? Zo ja, dan is er geen enkel probleem. Kan hij het via de normale lessen bijschaven? Geen enkel probleem. Maar kent hij of zij het niet, dan moeten we dat extra ondersteuning geven. Natuurlijk is die taaltoets niet bedoeld om te bestraffen of in de hoek te zetten. De bedoeling is om die kleine te helpen en gelijke kansen te geven”. Dit wordt bevestigd door mevrouw Fatma Pehlivan van de sp.a die in hetzelfde debat verklaarde: “Mijnheer de voorzitter, de minister heeft in de pers al veel verklaringen afgelegd. Ik zou naar een van die uitspraken willen verwijzen. Alles staat of valt met de taal. Ik leid hieruit af dat hij heel veel belang aan de beheersing van het Nederlands hecht. Vanuit mijn persoonlijke en mijn professionele ervaringen kan ik hem op dit vlak alvast volledig steunen. Ten gevolge van de taalachterstand gaan veel talenten in ons onderwijs verloren. De leerlingen die de taal beheersen, lopen ook een leerachterstand op. Ik begrijp dat we instrumenten nodig hebben om op cruciale momenten, zoals de overgang van het kleuteronderwijs naar het lager onderwijs of van het lager onderwijs naar het middelbaar onderwijs, bepaalde metingen te verrichten. De taaltoets is in de commissie Onderwijs al meermaals besproken”. Deze nota heeft het voordeel een discussie te openen over een belangrijk onderwerp. Nu zou men alle items die in deze nota aan bod of niet aan bod komen, één voor één grondig moeten kunnen bespreken en met duidelijke voorstellen naar voren komen. Met andere woorden, wordt vervolgd. De voorzitter.- Gelukkig was er in die commissie geen strenge voorzitter om de heer Johan Demol de mond te snoeren. (Hilariteit)
VLAAMSE GEMEENSCHAPSCOMMISSIE
610
Plenaire vergadering Nr. 12 (2010-2011) – 13 mei 2011
Mevrouw Bianca Debaets.- Madame la présidente, monsieur le ministre, je tiens à féliciter ma collègue pour cette excellente note sur l’enseignement néerlandophone. Op deze manier wil ik mevrouw Elke Van den Brandt en mijn andere collega’s erop wijzen dat CD&V de eerste is om te pleiten voor meertaligheid. Wij leven immers in het hart van Europa. Verschillende culturen, elk met hun eigen taal en herkomst, leven hier samen. Om dat samenleven zo harmonieus en respectvol mogelijk te laten verlopen, is het belangrijk over een goede talenkennis te beschikken. Dan gaat het uiteraard over het Nederlands, maar ook over het Frans en zelfs het Engels. Ook op economisch vlak is het belangrijk dat jongeren afstuderen met een goede kennis van 2 of 3 talen. Talenkennis is onontbeerlijk op de Brusselse arbeidsmarkt. Om het met een boutade te zeggen van een van mijn voorgangers: Brussel kent geen tweetalige werklozen. Omdat de basis van meertaligheid gelegd wordt in het lager- en secundair onderwijs, zijn wij er absoluut voorstander van het taalonderwijs te optimaliseren. Wij pleiten daarbij voor een onderwijsbeleid waarin Nederlands, Frans en Engels voorop staan. De doelstelling zou moeten zijn dat de Brusselse leerlingen op hun achttiende perfect twee- en drietalig zijn. Over die doelstelling moeten we eigenlijk niet discussiëren, want daarover zijn we het eens. De vraag is hoe we die meertaligheid kunnen bereiken. Sommigen werpen zich op als pleitbezorgers van meertalig onderwijs, zoals immersieonderwijs, waarbij een aantal lessen systematisch in een andere taal onderwezen wordt. Ik sluit mij aan bij sommige andere sprekers die waarschuwen dat ondanks de studies die op goede resultaten wijzen, we moeten opletten. Brussel is immers Wallonië niet of Vlaanderen, waar de klassen veel homogener samengesteld zijn. In het Brussels Nederlandstalig onderwijs zijn er veel kansarme kinderen voor wie het Nederlands pas de 2de of de 3de taal is. We moeten opletten dat we de draagkracht van die kinderen niet overschrijden. Ik sluit mij ook aan bij de oproep om de projecten, waarvan een aantal in de nota werden opgenomen, van naderbij te bekijken. Laat ons in de Commissie voor Onderwijs en Vorming een aantal deskundigen uitnodigen om de meningen te beluisteren en de voor- en nadelen van de lopende projecten af te wegen. In deze discussie moeten we het juiste doel voor ogen houden. Het meertalig onderwijs kan een instrument zijn, maar is geen doel op zich. Een grotere meertaligheid is wel een doelstelling, waarvoor meertalig onderwijs slechts één methode is. Het zou interessant zijn ook andere mogelijkheden te bekijken. We moeten nagaan hoe we die meertaligheid via andere kanalen kunnen bereiken. Zo bestaat er momenteel een uitwisselingsproject tussen leerkrachten uit het Franstalig en Nederlandstalig onderwijs, waardoor moedertaalsprekers worden ingeschakeld om les te geven. We weten dat les krijgen van native speakers kwaliteitsvoller is. Ik heb daarover cijfers opgevraagd en we hebben dat in de commissie besproken. De Vlaamse minister van Onderwijs had een streefdoel van 30 % uitwisselingsprojecten vooropgesteld in Brussel. Momenteel zijn er nog maar 8 scholen. We moeten bekijken hoe we meer scholen warm kunnen maken voor een uitwisselingsproject. Misschien hebben zij meer administratieve ondersteuning nodig. Ik weet niet waarom de deelname niet groter is, maar dit project is volgens mij een mogelijkheid die we verder moeten uitbouwen. We moeten dus blijven inzetten op taalonderwijs, waarbij uitwisselingsprojecten en taalstimulering binnen en buiten de schoolmuren een plaats moeten krijgen. Ook daarvoor heb ik in de commissie al een pleidooi gehouden. In een klas van 20 leerlingen, waarin de leerkracht zelf de helft van de tijd aan het woord is, heeft elke leerling nog 1 minuut per
VLAAMSE GEMEENSCHAPSCOMMISSIE
Plenaire vergadering Nr. 12 (2010-2011) – 13 mei 2011
611
lesuur om iets te zeggen in het Nederlands. Dat zijn 6 tot 7 minuten per schooldag. Op die manier kunnen de leerlingen nooit Nederlands leren, tenzij er ook buiten de schoolmuren – hetzij thuis of in de sportclub of in een andere vereniging – ook Nederlands gesproken wordt. Natuurlijk is het onze ambitie om alle kinderen in Brussel – of ze nu Nederlandstalig of Franstalig zijn – op te voeden tot mondige, meertalige wereldburgers. We moeten daarbij echter vertrekken van de vaardigheden en beperkingen van elk kind. In sommige Brusselse scholen zijn die beperkingen misschien iets groter dan in kansrijkere omgevingen en ook daarmee moeten wij rekening houden. De heer Dominiek Lootens-Stael.- Tijdens de discussie in de commissie en ook vandaag is duidelijk gebleken dat meertaligheid een principe is waar alle aanwezige partijen resoluut achter staan. Wij willen allemaal dat onze kinderen zo veel mogelijk en zo goed mogelijk meerdere talen verwerven, omdat dit hun meer kansen biedt in het leven op professioneel gebied, maar ook voor hun persoonlijke ontplooiing. De vraag die zich echter opwerpt is op welke manier wij wensen dat de kinderen die school lopen in het Nederlandstalig onderwijs in Brussel deze meertaligheid verwerven en welke rol het onderwijssysteem daarbij dient te vervullen. En daaromtrent lopen de meningen nogal uiteen. De collegevoorzitter merkte vorige maandag op dat vele van de discussiepunten eigenlijk tot de bevoegdheid van de Vlaamse Gemeenschap behoren. Hij stelde voor om daarom de nota af te wachten die Vlaams minister Pascal Smet binnenkort zal indienen over deze materie. De collegevoorzitter heeft daarin gelijk, maar anderzijds stel ik vast dat - zeker in hoofde van Groen! als auteur van de discussienota die aan de basis ligt van de huidige bespreking – de bedoeling toch wel zeer politiek geladen is. Mevrouw Elke Van den Brandt gaf overigens toe dat ze met haar nota een politiek statement wou maken. Wanneer we bovendien de verklaringen aan de media van collegelid Bruno De Lille erop nalezen, tijdens de receptie naar aanleiding van de Irisfeesten, dan weten we wat we mogen verwachten. Collegelid Bruno De Lille verklaarde dat hij wellicht een voorloper is, maar dat het op termijn wellicht wenselijk is dat het Brussels Hoofdstedelijk Gewest inzake onderwijs een grote rol gaat spelen, zodat de opleiding op de Brusselaars wordt afgestemd en ze eindelijk aan een diploma en uit de armoede zullen geraken. Ik neem aan dat hij hiermee geen standpunt van het College verkondigde, maar een partijstandpunt. Daarmee is de politieke agenda zeer duidelijk en om die – voor het Vlaams Belang – nefaste voornemens in de kiem te smoren, is het inderdaad nooit te vroeg om ons met deze problematiek in te laten en moeten we de nota van Vlaams minister Pascal Smet niet afwachten. Groen! stopt niet onder stoelen of banken dat het een Belgisch-nationalistische koers vaart. In die context is het volstrekt logisch dat de partij streeft naar de vorming van drie volwaardige gewesten, waarbij een Franstalig tweespan, al dan niet onder naam van fédération Wallonie-Bruxelles zich steevast tegen Vlaanderen zal afzetten om zo elke poging tot Vlaamse onafhankelijkheid zo lang mogelijk – of zo lang dit rendabel blijkt – af te blokken. Binnen deze strategie kadert uiteraard de uitholling van de gemeenschapsbevoegdheden zoals onderwijs, aangekondigd door het zeer vooruitziende collegelid Bruno De Lille. Het is ondertussen mooi meegenomen dat de geesten van de toekomstige generaties alvast in de goede richting worden gestroomlijnd via het onderwijs. En welk beter
VLAAMSE GEMEENSCHAPSCOMMISSIE
612
Plenaire vergadering Nr. 12 (2010-2011) – 13 mei 2011
middel kan men daarvoor bedenken dan de invoering van meertalig onderwijs? Met een Belgisch-nationalistisch doel voor ogen zijn de voordelen van de invoering van meertalig onderwijs natuurlijk duidelijk? Geldt dat echter ook vanuit het standpunt van de voornaamste betrokkenen bij dit onderwijs, namelijk de leerlingen die dit onderwijs volgen en waarvan wij willen dat zij meertalig zouden worden? In de discussienota worden verschillende vormen en gradaties van meertalig onderwijs beschreven. We lezen dat lesgeven in verschillende talen volgens wetenschappers de werking van de hersenen zou stimuleren. Maar waarom zou dit niet evenzeer het geval zijn voor wiskunde, muziek of Nederlandse spraakkunst? Voor het overige wordt eigenlijk geen echte meerwaarde duidelijk die zou moeten aantonen dat meertalig onderwijs de voorkeur moet genieten boven het bestaande klassieke systeem van talenonderwijs. Want meertaligheid blijft toch het hoofddoel. Meertalig onderwijs zou integendeel ofwel veronderstellen dat sommige lessen herhaald worden in een andere taal (STIMOB), wat tijdverlies impliceert voor een diepgaandere kennis van de materie die in vertaalde versie wordt onderwezen, ofwel dat een deel van het onderwijs eerst wordt onderwezen in de moedertaal van de kinderen, alvorens geleidelijk volledig over te schakelen op het Nederlands (OETC). Over welke moedertalen moet het dan gaan in een gewest waar meer dan 100 verschillende talen worden gesproken. En wat met onze Nederlandstalige kinderen met het Nederlands als moedertaal? Praktijkervaring in het immersieonderwijs toont aan dat het een dure en moeilijk te realiseren opdracht is, die in verhouding tot de geleverde inspanningen weinig resultaat oplevert. Ik heb echter begrepen dat behalve Groen! geen enkele partij daarvan echt voorstander is. We mogen bovendien niet uit het oog verliezen dat het Nederlandstalig onderwijs in Brussel in de eerste plaats een gemeenschapsdienst van Vlaanderen is ten voordele van de Vlamingen in Brussel. Als anderstaligen voor het Nederlandstalig onderwijs kiezen, doen ze dit bovendien opdat hun kinderen Nederlands op een degelijk niveau zouden leren. De component Nederlands in het onderwijs is dus zowel voor de Nederlandstaligen als voor de anderstaligen in onze hoofdstad van doorslaggevend belang, anders zou het succes van dit onderwijs niet te verklaren zijn, ook al daalt de kwaliteit ervan de laatste jaren. In deze omstandigheden is het dan ook geen goed idee om aan de rol van dat Nederlands in het onderwijs te morrelen. Dit onderwijs verdient overigens meer rust en standvastigheid en minder laboratoriumgehalte dan tegenwoordig het geval is. Men moet stoppen met op onze kinderen en met onze leerkrachten te experimenteren. Dit houdt uiteraard niet in dat het Nederlandstalig onderwijs vijandig moet staan tegenover thuistalen van kinderen die niet dezelfde origine hebben als de onze. Maar in een multicultureel, zeer meertalig hoofdstedelijk gewest behoort de thuistaal voor vele inwijkelingen tot de privésfeer – zoals dat ook voor de godsdienst of andere tradities uit de eigen cultuur het geval is – en kan de school, al was het maar bij gebrek aan middelen, onmogelijk onderdak bieden aan het actief beleven van al deze talen. Het ontgaat me waarom het onderwijs van talen niet verder kan gebeuren volgens de klassieke methoden van het onderwijs. Het onderwijs van een taal is een vak apart, niet iets dat men zomaar terloops erbij neemt samen met een andere materie. Daar vaart het onderwijs niet goed bij. Wie goed Nederlands kent, heeft het gemakkelijker om andere talen te leren en van daaruit de verrijking te ervaren. Het Nederlands kan een basis zijn om andere talen aan te leren.
VLAAMSE GEMEENSCHAPSCOMMISSIE
Plenaire vergadering Nr. 12 (2010-2011) – 13 mei 2011
613
Meertaligheid en onderwijs van talen is beslist een voordeel. Er zijn verschillende studies over gepubliceerd waar trouwens gretig naar wordt verwezen, in het bijzonder de zeer recente studie van de KU-Leuven inzake taalstimulering en meertaligheid bij kinderen tot 6 jaar. Deze studie toont het belang aan van taalverwerving van enerzijds een goed ontwikkelde thuistaal in de privésfeer gehanteerd tussen de ouders en kinderen en anderzijds van een volgehouden en consequent gebruik van het Nederlands door de personen in de kinderopvang of op school die deze kinderen het Nederlands moeten onderwijzen. Dat heeft de VGC in Brussel ook goed begrepen. Vandaar de inspanningen voor de Brede School. Het is niet denkbaar dat alle inspanningen om jongeren Nederlands aan te leren op de helling zouden worden gezet door het invoeren van een onderwijssysteem waarbij het Nederlands aan belang inboet. Recente cijfers tonen aan dat 1 op de 6 jongeren in Brussel de eindtermen Nederlands niet haalt. De massale werkloosheid in Brussel is grotendeels te wijten aan een onvoldoende kennis van het Nederlands. Het is dus op het Nederlands en op het onderwijs ervan dat we in onze scholen massaal moeten blijven inzetten. We vinden amper voldoende leerkrachten voor het bestaande onderwijs. Meer leerkrachten naar Brussel halen en ervoor zorgen dat ze hier willen blijven, moet een prioriteit zijn. Voor onze Vlaamse kinderen is er onvoldoende plaats in onze scholen, als we willen dat de plaats overeenstemt met een pedagogisch project, de levensovertuiging of de kwaliteitsnormen die de ouders stellen. Dat is een echte prioriteit voor het onderwijs. We moeten beginnen met onze eigen kinderen goed onderwijs aan te beiden en uiteraard is er een probleem voor de vele andere kinderen die door kansarmoede of eender welke andere reden niet aarden in dat onderwijs. Daar moet een oplossing voor gevonden worden. Het kan niet verder zo. Er moet over gediscussieerd worden. De oplossing bestaat niet in het ombouwen van het Nederlandstalig onderwijs in de Nederlandstalige scholen. Het Vlaams belang kan niet akkoord gaan met de achterliggende bedoelingen van deze discussienota, ook niet met de voorlopige conclusies die erin worden geformuleerd. Nergens wordt geredeneerd vanuit de vraag wat het belang is van de Vlaamse kinderen in dat verhaal. Dat wordt blijkbaar vergeten. Nergens wordt gezegd wat het meertalig onderwijs precies inhoudt. Er bestaan vele versies. Open Vld - Guy Vanhengel bijvoorbeeld - stelt dat ze er geen voorstander van is. Maar iemand als mevrouw Brusseel van het Vlaams Parlement is wel voorstander van meertalig onderwijs. Misschien hebben ze wel hetzelfde voor ogen. De vraag is wat het precies inhoudt. Dat zijn vragen die moeten beantwoord en verduidelijkt worden. We zijn niet aan het einde gekomen van deze discussienota. Mensen die op het terrein specialist zijn, moeten gehoord worden. U haalt de discussienota aan en doorprikt mythes maar ik merk dat de mythes bevestigd worden door mensen die zelf in het onderwijs staan. Er is nog voer voor heel wat discussies. De aanzet is gegeven en we werken er graag op een constructieve manier, zoals altijd, aan mee. De heer Paul De Ridder.- Het debat over meertalig onderwijs is hier al meermaals gevoerd. De notitie van mevrouw Van den Brandt heeft de verdienste een iets ruimer overzicht te bieden van de verschillende hete hangijzers in deze discussie. Zoals mevrouw Van den
VLAAMSE GEMEENSCHAPSCOMMISSIE
614
Plenaire vergadering Nr. 12 (2010-2011) – 13 mei 2011
Brandt maandag verklaarde in de commissie, is deze tekst wel degelijk een politiek statement. Het zal dan ook niet verbazen dat de aanbevelingen en conclusies die naar voor worden geschoven, positief staan tegenover de verschillende formules van meertalig onderwijs. De N-VA heeft in de voorgaande debatten altijd consequent hetzelfde standpunt ingenomen. Wij zijn heel duidelijk voorstander van meertaligheid, maar wij geloven niet in meertalig onderwijs. Meerdere talen spreken, begrijpen en lezen vormt ongetwijfeld een sterke troef. Het onderwijs moet er blijven voor zorgen dat de leerlingen op het einde van hun schoolloopbaan meertalig zijn. Dat is zeer belangrijk in een wereld waar de mobiliteit steeds groter wordt. Ook wij streven ernaar dat onze kinderen en kleinkinderen niet alleen in Brussel maar ook elders meertalig zijn. Daarvoor hebben wij geen meertalig onderwijs nodig, maar een degelijk talenonderwijs met ambitieuze eindtermen. Wij beseffen maar al te goed dat de context van Brussel speciaal is. Heel wat anderstalige leerlingen lopen leerachterstand op. Doch, CLIL of Content and Language Integrated Learning en OETC of Onderwijs in Eigen Taal en Cultuur bieden hier geen antwoord op. Het constant stimuleren van het Nederlands door taalactivering en het invoeren van een taalbadklas voor instromers met een te grote taalachterstand, vormen wel de geëigende middelen. Heel wat Franstalige en anderstalige leerlingen kampen immers met een taalachterstand. Deze bedreigt de verhoopte verhoogde toekomstkansen die geboden worden door het volgen van Nederlands onderwijs. Uiteraard ook in andere steden en gemeenten in het Nederlandse taalgebied leven er heel wat anderstalige kinderen. In Brussel echter is de leefomgeving van de anderstalige kinderen in hoofdzaak Franstalig. Daardoor ontvangen zij te weinig externe taalstimuli. Precies daarom moet het gebruik van het Nederlands zowel binnen als buiten de school maximaal gestimuleerd worden. De N-VA pleit voor concrete maatregelen, namelijk een engagementsverklaring, waarin de ouders en de leerlingen zich ertoe verbinden het Nederlandse karakter van de school te eerbiedigen en te bevorderen. Zij moeten er ook over waken dat hun kinderen - ook buiten de schooluren - zoveel mogelijk in een Nederlandstalige omgeving leven en spelen. Precies daarom moeten de gemeenschapscentra, jeugdcentra, integratiecentra, het Nederlands in hun werking centraal stellen. Onze verenigingen kunnen gestimuleerd worden om een Nederlandstalige integratiewerking op touw te zetten. Zelforganisaties die in hun werking een belangrijke plaats inruimen voor het Nederlands, moeten overheidssteun krijgen. De N-VA pleit ook voor de invoering van taalvaardigheidtesten op regelmatige tijdstippen. Die toetsen hebben in eerste instantie een signaalfunctie. Blijkt dat een kind een taalachterstand heeft opgelopen, dan zijn extra taalstimuli nodig zoals facultatieve bijlessen. Op belangrijke scharniermomenten zoals de overgang naar de lagere school en naar het middelbaar onderwijs, moeten kinderen die onvoldoende Nederlands kennen, doorverwezen worden naar verplichte bijlessen, taalbaden bijvoorbeeld tijdens de vakantieperiodes, en in laatste instantie naar een bijkomend ‘taalbadjaar’.
VLAAMSE GEMEENSCHAPSCOMMISSIE
Plenaire vergadering Nr. 12 (2010-2011) – 13 mei 2011
615
Dat is in het belang van de leerling zelf omdat hij zo maximale ontwikkelingskansen krijgt en goed kan communiceren met klasgenootjes. Het is ook in het belang van de klasgenootjes omdat het onderwijsniveau van de klas wordt verhoogd en dat van de leerkrachten omdat zij zich dan volop kunnen concentreren op het lesgeven. Tot slot is het ook aangewezen dat de Franstalige Gemeenschap forse inspanningen zou leveren om de kwaliteit van haar Franstalig Brussels onderwijs op te drijven. Dat zou alle Brusselaars ten goede komen die Franstalig onderwijs volgen. Op die manier wordt vermeden dat talloze leerlingen zomaar overstappen naar het Nederlandstalig onderwijs, wat een te zware druk legt op deze scholen. Ik zou hier dan ook een warme oproep willen richten tot onze Franstalige collega’s. Ze stoppen best met het afleggen van ronkende verklaringen over Wallo-Brux, die de spanningen tussen beide gemeenschappen in onze stad alleen maar vergroten en investeren best meer middelen om het niveau van het Franstalig onderwijs in Brussel op te krikken. Misschien kan tijdens het overleg tussen de twee gemeenschappen – waarvoor mevrouw Van den Brandt terecht pleit – daarover worden gepraat. Mevrouw Elke Van den Brandt.- Ik zal mij beperken tot enkele punten. Ik heb bewust geen uitspraken gedaan over de beste staatkundige organisatie of het beste onderwijstype omdat ik hier geen communautair debat wens te voeren. Ik heb alle uitspraken daarover genegeerd. Ik wou alleen iets kwijt over de inhoud. Ik wil namelijk even stilstaan bij de karikatuur die over het Franstalig onderwijs wordt gemaakt. Ik zeg niet dat er geen problemen zijn, maar dat er helemaal geen kennis van het Nederlands aanwezig zou zijn, is een visie die aan herziening toe is. Het immersieonderwijs is in opmars, ook in Brussel. Er zijn nu 135 Franstalige scholen die immersieonderwijs aanbieden. Zeggen dat Franstaligen geen enkele moeite doen om een tweede landstaal te leren, is gelukkig een achterhaald cliché. Wachten op de verbetering van hun onderwijssysteem om aan het onze te werken, is geen goed uitgangspunt. Het Franstalig onderwijs staat inderdaad nog voor uitdagingen, maar dat mag ons niet beletten na te denken hoe we zelf ons eigen onderwijs dat wel goed is, maar nog beter kan, kunnen optimaliseren. Een stelling die ook gehoord wordt, is dat het Nederlands als taal wordt onderdrukt en het erg moeilijk is om anderstalige jongeren Nederlands aan te leren. Nog andere talen daaraan toevoegen wordt moeilijk. Ik zeg niet dat het Nederlands van anderstalige kinderen die afstuderen voldoende is. Ik geef dat er daar een probleem is. De vraag is of we daarom moeten voortdoen zoals we bezig zijn. Het toont immers aan dat het niet zo vlot loopt. We slagen er blijkbaar niet in het niveau op te trekken. Zijn de ouders daarvoor verantwoordelijk? De scholen? Het is een verhaal van iedereen. Waar het om gaat, is dat de projecten die ik heb omschreven, de Brusselse realiteit weergeven. Het zijn geen studies uit Canada. Ze tonen aan dat bezig zijn met een andere taal niet ten koste gaat van het Nederlands. Het is geen of-of verhaal maar een en-en verhaal. Door met een andere taal bezig te zijn, leert men ook beter Nederlands. Het klinkt contradictorisch, maar de taalvaardigheid wordt daardoor gestimuleerd. Een goede kennis van de moedertaal is zeer belangrijk om een andere taal, zoals het Nederlands, te leren.
VLAAMSE GEMEENSCHAPSCOMMISSIE
616
Plenaire vergadering Nr. 12 (2010-2011) – 13 mei 2011
De rekensom die mevrouw Debaets maakt om uren op te sparen, is begrijpelijk. Toch is het aantal uren niet rechtevenredig met de kennis die men verwerft. Het aantal uren dat men met talen bezig is en de manier waarop, maken dat men ook sterker wordt in het Nederlands. Het debat wordt zeker voortgezet. Als u mij niet gelooft, kunt u de wetenschappers erop nalezen. – De bespreking is gesloten. VRAAG (R.v.O., art. 59) Voorstel van decreet over het inschrijfrecht Mevrouw Elke Van den Brandt.- Enkele leden van de meerderheid in het Vlaams Parlement hebben een voorstel van decreet ingediend over de aanpassing van het inschrijfrecht. Eind mei zou dit voorstel worden besproken en wordt erover gestemd. Intussen werd reeds advies gevraagd aan verschillende organen, onder meer de Vlor. Als dit voorstel wordt aangenomen, heeft dit uiteraard gevolgen voor het Brussels Nederlandstalig onderwijs. Het lijkt me dan ook logisch dat de VGC en collegevoorzitter JeanLuc Vanraes ook om advies gevraagd worden. De uitgangspunten van het voorstel zijn, volgens de indieners, het vermijden van uitsluiting, segregatie en discriminatie en het bevorderen van sociale cohesie. Groen! juicht deze doelstellingen vanzelfsprekend toe, maar heeft wel enkele ernstige bedenkingen bij dit voorstel. We vrezen dat de campusregeling in het nadeel speelt van de kleinere buurtscholen. Scholen die geen secundaire school hebben, worden op deze manier immers “tweederangscholen”. Ouders zullen alleen voor die scholen kiezen als er geen plaats meer is in een school waaraan ook een secundaire school verbonden is. De voorrang voor GOK-leerlingen schippert een beetje tussen vrijwilligheid en verplichting. Een heel zware klus wordt doorgeschoven naar de Lokale overlegplatforms en de Commissie inzake Leerlingenrechten, maar hoe zij die klus kunnen klaren is compleet onduidelijk. Zeker de LOP’s hebben nood aan een sterker mandaat en een betere omkadering. De voorrangsregel voor Nederlandstaligen in het secundair onderwijs in Brussel is ook zeer verontrustend, omdat hij de positie van anderstalige leerlingen verzwakt. Kinderen die al 9 jaar school lopen in het Nederlandstalig onderwijs, maar van thuis uit niet Nederlandstalig zijn, zouden minder voorrang krijgen. Daar kan Groen! niet achter staan. Ik wil erop wijzen dat het van groot belang is dat het Vlaams Parlement rekening houdt met de Brusselse context. In hoeverre is de collegevoorzitter vanuit de VGC betrokken bij deze besprekingen? Welke adviezen of bezwaren heeft hij eventueel geformuleerd? Heeft hij hieromtrent overlegd met LOP-Brussel?
VLAAMSE GEMEENSCHAPSCOMMISSIE
Plenaire vergadering Nr. 12 (2010-2011) – 13 mei 2011
617
De heer Jean-Luc Vanraes, collegevoorzitter.- Ik moet mevrouw Elke Van den Brandt een beetje teleurstellen. Er werd slechts éénmaal naar onze mening gevraagd. Het LOP draagt de eindverantwoordelijkheid voor de realisatie van de aanmeldings- en inschrijfprocedure. Samen met de mensen van het LOP hebben we een nota opgesteld, die werd overgemaakt aan de bevoegde Vlaamse minister, Pascal Smet. Ik haal de belangrijkste punten uit die nota aan. De tekst is moeilijk leesbaar en inconsistent. Het inschrijven van broers en zussen moet behouden blijven in een aparte voorrangsperiode. De vaststelling dat het bewijs van verwantschap niet meer expliciet moet worden opgevraagd in het kader van de bepalingen inzake de voorrang thuistaal Nederlands, doet de vraag rijzen wat de gevolgen hiervan zijn. We constateren dat leerlingen die zowel GOK als thuistaal Nederlands als kenmerk hebben, ingeschreven kunnen worden tijdens de voorrangsperiode voor Nederlandstaligen, maar niet meetellen om het voorrangspercentage Nederlandstaligen te behalen. Er worden vragen gesteld bij de meerwaarde van de extra voorrangsgroep ‘kinderen van personeel van de school’, aangezien de afstand tot het werkadres nog steeds kan meespelen en voor kinderen van personeelsleden dus de optimale ‘0’ betekent. Er wordt gevreesd voor de aantrekkingskracht van basisscholen die niet op dezelfde campus liggen als een secundaire school, in het kader van de campusvoorrang bij de overgang van lager naar secundair onderwijs. Er is tevens een bezorgdheid over de tijdslijn: de goedkeuring van het decreet mag niet te lang op zich laten wachten om tijdig met de organisatie van de inschrijfprocedure 20122013 te kunnen beginnen. Dat is een oud zeer: we zullen vlak voor de vakantie worden ingelicht, om dan daarna veel kritiek te krijgen omdat alles nog niet in orde is voor de inschrijvingen. Verder zijn de vooropgestelde tijdslijnen in het decreet, onder andere het in acht te nemen tijdsbestek per voorrangsgroep of aanmeldingsperiode, in de realiteit onhaalbaar. De bevoegdheidsverdeling tussen enerzijds LOP en schoolbesturen en anderzijds LOP en VGC, werd in het voorstel van decreet onvoldoende bepaald. Het LOP Brussel Basisonderwijs pleit in het algemeen voor een behoud van de huidige regelgeving. In de stuurgroep van het LOP Secundair Onderwijs is het voorstel van decreet betreffende het inschrijfrecht op 26 april 2011 ter sprake gekomen. Van de talrijke inhoudelijke en procedurele bemerkingen zijn vooral de volgende punten essentieel: de te krappe timing om wat vooropgesteld wordt voor de inschrijvingen 2012-2013 te realiseren; de zin dat “een aanmeldingsprocedure telefonisch dient te verlopen”; de vrees dat de inschrijfprocedure in Brussel de leerlingenstroom uit de Rand nog verder zal doen dalen. Tot zover de reeks bezorgdheden die zowel werden geuit door het LOP Basisonderwijs als het LOP Secundair Onderwijs. Ik hoop dat men daarmee rekening zal houden. De termijn die gegeven wordt om alles te organiseren, zal heel kort zijn. Ik hoop dat men daarmee rekening zal houden, evenals met de specifieke problematiek van scholen in grootsteden, die niet altijd dezelfde is als die in veeleer landelijk gelegen scholen. Mevrouw Elke Van den Brandt.- Ook Groen! deelt de bezorgdheden van de collegevoorzitter. Kan de nota bij het verslag worden gevoegd of is ze vertrouwelijk?
VLAAMSE GEMEENSCHAPSCOMMISSIE
618
Plenaire vergadering Nr. 12 (2010-2011) – 13 mei 2011
De heer Jean-Luc Vanraes, collegevoorzitter.- Wat mij betreft kan die ter beschikking worden gesteld. Regeling van de werkzaamheden. De voorzitter.- Collegelid Brigitte Grouwels vraagt of de Raad ermee instemt de actualiteitsvraag betreffende het voorontwerp van decreet voorschoolse kinderopvang te behandelen voor het actualiteitsdebat over de bijkomende capaciteit in het basisonderwijs. Kan de Raad daarmee instemmen? (Instemming) Mevrouw Elke Roex.- Ik had eigenlijk verwacht dat mevrouw Brigitte Grouwels bijzonder geïnteresseerd zou zijn in de 9 miljoen euro investeringen en de vragen van de heer De Ridder over de bijkomende capaciteit. Dat is blijkbaar niet zo. Ik stem ermee in om mijn vraag eerst te stellen. De heer Herman Mennekens.- Elk antwoord is een collegiaal antwoord, dus alle collegeleden worden geacht die antwoorden te kennen en te onderschrijven. ACTUALITEITSVRAAG (R.v.O., art. 61) Voorontwerp van decreet voorschoolse kinderopvang en de gevolgen voor de Brusselse kinderopvang Mevrouw Elke Roex.- Op vrijdag 6 mei 2011 stelde Vlaams minister Jo Vandeurzen zijn voorontwerp van decreet houdende de organisatie van de voorschoolse kinderopvang voor. Hij meldde in deze persvoorstelling dat de uitvoering van het decreet inhoudt dat er 5.000 plaatsen bijkomen in de kinderopvang tegen 2016. De reden daarvoor is dat de doelstelling van Vlaanderen verandert: men zoekt geen kinderopvang meer voor 1 kind op 3 maar voor 1 kind op 2. We gaan naar een norm van 50%. Volgens onze berekeningen zijn er alleen al in Brussel 4.400 extra plaatsen nodig om de Pact 2020-doelstelling te halen. Deze cijfers staan ook in mijn discussienota en werden bevestigd door de cartografie die werd opgesteld door de Universiteit Gent. Daarbovenop komt nog dat de bepaling over de taal ervoor zorgt dat verschillende kinderdagverblijven de deuren zullen sluiten of zonder toezicht zullen verder werken, wat tot een verlies van 3.500 plaatsen kan leiden. We hebben het over de plaatsen die onder toezicht staan van Kind & Gezin en die in de realiteit Franstalig zijn. Bij de bespreking van mijn discussienota in de Commissie voor Welzijn, Gezondheid en Gezin, heb ik collegelid Brigitte Grouwels opgeroepen overleg te plegen met haar bevoegde collega in de Vlaamse Regering én overleg op te starten met de Brusselse Regering en de Franse Gemeenschap. Heeft het collegelid overlegd met haar collega in de Vlaamse Regering? Op welke manier is er in het voorontwerp van decreet rekening gehouden met onze analyse en met de analyse die werd gemaakt in de cartografie van de kinderopvang? Welke engagementen ging minister Jo Vandeurzen aan tegenover het College van de Vlaamse Gemeenschapscommissie aangegaan?
VLAAMSE GEMEENSCHAPSCOMMISSIE
Plenaire vergadering Nr. 12 (2010-2011) – 13 mei 2011
619
Heeft het collegelid overleg gepleegd met de Franse Gemeenschap en/of de Cocof ? Heeft het collegelid minister-president Charles Picqué gevraagd zijn coördinerende rol op te nemen met het oog op de uitdagingen ten gevolge van de demografische groei in Brussel? Mevrouw Brigitte Grouwels, collegelid.- Ik dank mevrouw Elke Roex omdat ze ermee instemde haar vraag eerst te stellen. In het kader van onze overeenkomstige bevoegdheden is er geregeld overleg tussen Vlaams minister Jo Vandeurzen en mezelf als VGC-collegelid en tussen onze kabinetten. Het voorontwerp van decreet, dat vorige week principieel werd goedgekeurd door de voltallige Vlaamse Regering, is het – voorlopige – resultaat van een proces dat al veel langer aan de gang is en bouwt voort op de visietekst die vorig jaar al door de Vlaamse Regering werd goedgekeurd. Het werkveld en ook de VGC-administratie werden daar zeer nauw bij betrokken. Het tekstvoorstel van Kind&Gezin is nadien uitvoerig besproken in de Vlaamse regering, waarbij elk kabinet zijn inbreng heeft kunnen hebben. Ik twijfel er niet aan dat ook Vlaams minister Pascal Smet, bevoegd voor Brusselse Aangelegenheden, een actieve inbreng heeft gehad. Het voorontwerp van decreet is een belangrijke stap om te komen tot “een geordend en transparant kinderopvanglandschap, dat gebruikers garantie geeft op kwaliteitsvolle, voldoende en toegankelijke opvang, en dat aanbieders van opvang toelaat te werken binnen een leefbaar en organisatorisch duidelijk kader”. Zowel Vlaams minister Jo Vandeurzen als ikzelf delen inzake kinderopvang de verantwoordelijkheid en het positieve engagement om Brussel het aanbod te geven waar het recht op heeft, zowel kwantitatief als kwalitatief. Wat het eerste betreft, de kwantiteit, herinner ik eraan dat Brussel telkens een substantiële voorafname krijgt in de uitbreidingsbudgetten van Kind&Gezin. De VGC heeft daar nu voor de eerste keer een bedrag bovenop gelegd, gefinancierd vanuit het Stedenfonds. Het voorontwerp van decreet bepaalt dat kinderopvang een recht is voor alle gezinnen die er behoefte aan hebben. Meer bepaald beoogt de Vlaamse Gemeenschap tegen 2016 – en daar bevestig ik wat mevrouw Elke Roex zegt – een aanbod voor minstens de helft van de kinderen jonger dan 3 jaar en vanaf 2020 voor alle gezinnen met een behoefte aan kinderopvang en dit binnen een afgesproken budgettair kader, zoals dat zo typisch wordt uitgedrukt door de overheid. De Vlaamse Regering houdt bij de programmatie van subsidies rekening met een wetenschappelijk onderbouwde raming, waarbij uitdrukkelijk is bepaald dat ook rekening zal worden gehouden met de vastgestelde nataliteit en de prognose van de toekomstige nataliteit in het Brussels hoofdstedelijk gewest. Het is mij niet bekend op welke uitgangspunten de in de pers vermelde cijfers van 5.000 extra te realiseren plaatsen tegen 2016 gebaseerd zijn. Ik heb geen weet van onlangs gepubliceerd studiewerk ter zake, maar zal dit navragen. Volgens het voorontwerp van decreet is kinderopvang organiseren alleen nog mogelijk mits een vergunning, gekoppeld aan kwaliteitsvoorwaarden en aan een basissubsidie. Een van die voorwaarden is een actieve kennis van de Nederlandse taal, zowel bij de verantwoordelijken als bij de kindbegeleiders. Als principe kan ik deze beleidsoptie alleen maar toejuichen. Wel moeten en zullen de gevolgen hiervan voor Brussel verder moeten wor-
VLAAMSE GEMEENSCHAPSCOMMISSIE
620
Plenaire vergadering Nr. 12 (2010-2011) – 13 mei 2011
den bekeken in functie van de uitvoeringsbesluiten. Het ligt voor de hand dat in de vereiste overgangsperiode wordt voorzien. Dit en nog andere punten maken het voorwerp uit van verder overleg, later deze maand, met Vlaams minister Jo Vandeurzen. In afwachting daarvan nam ik nog geen initiatief om Vlaams minister Pascal Smet aan te spreken over de aanwending van het Brusselfonds voor kinderopvang. Dit is echter wel de bedoeling. Ik denk dan vooral aan investeringssubsidies. Kind&Gezin heeft ondertussen de opdracht gekregen om overleg te plegen met ONE over de implementatie van het nieuwe decreet in Brussel en de mogelijke gevolgen ervan voor ONE. Dit ambtelijke overleg zal worden gevolgd door een politiek overleg. Anders dan het raadslid ben ik allerminst vragende partij om een coördinerende rol toe te bedelen aan Brussels minister-president Charles Picqué. Dat zou trouwens niet stroken met de huidige bevoegdheidsverdeling. Het lijkt me wel nuttig en nodig dat de Gemeenschappen en de Gemeenschapscommissies hun beleid op elkaar afstemmen. Ook het Brussels Hoofdstedelijk Gewest, dat een flankerend beleid wil voeren – ik denk aan het “plan crèches” – kan daarin een rol spelen. Daarom heb ik ook ingestemd met de oprichting van een werkgroep Kinderopvang in de interministeriële conferentie voor Sociale Zaken en Gezondheid. Samen met Brussels minister-president Charles Picqué zal ik deze werkgroep voorzitten. De voorbereiding van de werkzaamheden is volop aan de gang. Mevrouw Elke Roex.- Uit mijn discussienota blijkt duidelijk dat het aantal bijkomende plaatsen als gevolg van de kwalitatieve voorafname ruim onvoldoende is om te beantwoorden aan de stijgende vraag en om het verlies van de 3.500 plaatsen bij Kind&Gezin te compenseren. Er is een inhaalbeweging nodig. Ik reken erop dat het collegelid zoals beloofd de cijfers opvraagt bij Vlaams minister Jo Vandeurzen. Alleen al in mijn eigen omgeving hebben de voorbije 3 weken 2 kinderdagverblijven hun erkenning verloren na een inspectie van Kind&Gezin. Dat is niet alleen een probleem voor de ouders - zij verliezen daardoor hun fiscale aftrek – maar het roept ook vragen op inzake de leefbaarheid van de kinderdagverblijven. Het is een drama voor de Brusselaar in het algemeen. Ik had wel verwacht dat het collegelid zou zeggen “dat Vlaams onderwijsminister Pascal Smet maar voor een oplossing moet zorgen”. Wij vragen inderdaad een engagement, niet alleen van hem, maar ook van minister Vandeurzen, die bevoegd is voor kinderopvang. Het is al te gemakkelijk om naar het Brusselfonds te verwijzen. Er is ook nog zoiets als het VIPA – Brussel heeft recht op zijn deel en het is aan collegelid Grouwels om dat deel af te dwingen. Wat de coördinerende rol van de minister-president betreft, die heeft niets te maken met een bevoegdheidsverschuiving. De sp.a wil dat kinderopvang een gemeenschapsbevoegdheid blijft, maar gezien de demografische hausse die Brussel te wachten staat, is het uit den boze dat de Gemeenschappen naast elkaar zouden werken. Daarom vinden we dat de minister-president de regie moet voeren. Dat is geen bevoegdheidsverschuiving. Het crècheplan, waar het collegelid zelf mee heeft ingestemd binnen de Brusselse Regering, is overigens een veel beter voorbeeld van een bevoegdheidsoverschrijding. Het stelt me bijzonder teleur dat het collegelid een dergelijk antwoord op mijn vraag heeft gegeven.
VLAAMSE GEMEENSCHAPSCOMMISSIE
Plenaire vergadering Nr. 12 (2010-2011) – 13 mei 2011
621
ACTUALITEITSDEBAT (R.v.O., art. 61, 5c) Bijkomende capaciteit in het basisonderwijs Mevrouw Greet Van Linter.- Uit de pers vernamen we dat het Brussels Hoofdstedelijk Gewest 9 miljoen euro gaat investeren in het onderwijsplan voor het basisonderwijs dat het vorige week heeft goedgekeurd. Met het geld wil de Brusselse Regering 3.500 nieuwe plaatsen creëren tegen de start van het schooljaar 2012-2013. Het geld dient hoofdzakelijk voor de bouw van prefabstructuren en containerklasjes. Vorige week maakten de Vlaamse Gemeenschap en de VGC hun plannen bekend om samen 20,5 miljoen euro te investeren voor 1.800 extra plaatsen in het Brusselse basisonderwijs over een periode van 6 jaar. Van dit bedrag is 18 miljoen afkomstig van Vlaanderen, waarvan 8 miljoen euro voor het basisonderwijs is bestemd. De collegevoorzitter stelt dat men 3.200 plaatsen kan creëren maar dat men wacht op de middelen van de Vlaamse overheid. Ik heb vragen bij de rol van de Vlaamse leden binnen de Brusselse Regering. We bevinden ons in een grijze zone tussen gewestelijke en gemeenschapsaangelegenheden. Onderwijs is en blijft in de ogen van mijn fractie en andere politieke partijen een gemeenschapsmaterie. Dat kwam duidelijk tot uiting in de recente debatten over de staatshervorming. De vraag is of het wel zal blijven bij prefabstructuren en containerklasjes. De kans bestaat dat het steeds verder gaat en dat het Brussels Hoofdstedelijk Gewest uiteindelijk zelf onderwijs gaat organiseren. Zullen de Vlaamse decreten dan wel van toepassing blijven op het Nederlandstalig onderwijs dat van Brussel afhangt, als het ooit zover komt? De inmenging van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest zou verdedigd kunnen worden met het argument dat “iemand het toch moet doen”. Dat werd ook gezegd over het crècheplan. Die redenering werkt ook omgekeerd: als Brussel het al zelf doet, waarom zou Vlaanderen dan nog actie ondernemen? Vlaanderen zou meer kunnen investeren in Antwerpen en Gent als het zijn verantwoordelijkheid in Brussel ontliep. Dat vind ik ook een punt van aandacht. Als de Vlaamse Gemeenschap en de VGC werkelijk uitgaan van 300.000 Vlamingen in Brussel, dan zitten we toch aan meer dan de 20% waarvan de huidige verdeelsleutel uitgaat. Waarop is die verdeelsleutel eigenlijk gebaseerd? Hoe zit het met de rol van de gemeenten in dit project? Zal het mogelijk worden om Nederlandstalig onderwijs te organiseren in die - de facto Franstalige - gemeenten die dat momenteel weigeren? Waaruit bestaat dit Brussels investeringsplan? Was Vlaams minister van Onderwijs Pascal Smet op de hoogte van deze investering en werd hij bij het overleg over deze Brusselse investering betrokken? Wat is de juiste verhouding tussen de investering van de Vlaamse Gemeenschap en de VGC enerzijds en de 9 miljoen euro van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest anderzijds? Gaat het om andere projecten?
VLAAMSE GEMEENSCHAPSCOMMISSIE
622
Plenaire vergadering Nr. 12 (2010-2011) – 13 mei 2011
Zullen in de met Brusselse investeringen opgerichte Nederlandstalige scholen de voorrangsregel voor Nederlandstalige kinderen en andere Vlaamse decretale regels onverkort gelden? Heeft het College er geen problemen mee dat het Brussels Gewest zich mengt in een gemeenschapsmaterie? Blijkbaar niet, want het is vertegenwoordigd in een comité van toezicht. Vreest het College niet dat de Vlaamse Gemeenschap minder geneigd zal zijn om nog zelf te investeren in het Nederlandstalig onderwijs? Het gewest staat in voor 70% van de financiering: welk aandeel hebben de VGC en de Vlaamse Gemeenschap in de overige 30% ? De heer Paul De Ridder.- Ik sluit me aan bij de vragen van mevrouw Greet Van Linter en vraag me ook af welke rol de VGC precies zal spelen in deze plannen. Staan daar ook middelen van de VGC tegenover? Welke en waarvoor? Op welke manier werd de VGC geraadpleegd over deze plannen? Wanneer besliste het College akkoord te gaan met deze plannen? Vlaams minister Pascal Smet kondigde aan dat een overleg gepland is op 25 mei 2011. Werd de Vlaamse Gemeenschap al geraadpleegd of geïnformeerd over deze plannen? De collegevoorzitter had een lijst van 17 dossiers voor de bouw van nieuwe of de uitbreiding van bestaande basisscholen. Een deel ervan wordt intussen bekostigd via de Vlaamse begroting voor een bedrag van 18 miljoen euro. Acht de collegevoorzitter de realisatie van de andere projecten op de lijst mogelijk via gewestelijke middelen? Zo ja, over welke concrete projecten gaat het? De heer Dominiek Lootens-Stael.- De collegevoorzitter maakt deel uit van de Brusselse Regering en is dus mee schuldig aan de usurpatie van bevoegdheden waaraan het Gewest zich bezondigt. Waarom heeft men de nodige middelen niet overgeheveld naar de Gemeenschapscommissies, zodat wij van onze kant zelf voor de organisatie van dit onderwijs kunnen instaan? De Franstaligen zouden dan hetzelfde kunnen doen. Het is geen gezonde evolutie dat het Gewest dit zelf in de hand houdt. Is de 80/20-regel wel correct als het over onderwijs gaat? Is die verhouding nog wel verantwoord, gelet op het feit dat het Brussels Nederlandstalig onderwijs heel wat Franstalige leerlingen telt? De heer Jean-Luc Vanraes, collegevoorzitter.- Ik begrijp dat dit initiatief vragen oproept. De situatie is ons allen voldoende bekend: tegen 2015 moeten er 15.000 à 18.000 plaatsen bijkomen in Brussel. Dat is absoluut noodzakelijk. Al bijna twee jaar trek en duw ik aan die kar. Ik ben blij dat er een beetje schot in de zaak komt: de Vlaamse Gemeenschap investeert 8 miljoen euro in het basisonderwijs, de VGC 2,5 miljoen euro. Dat is uiteraard niet voldoende, noch voor ons, noch voor de Franstaligen. Zij hebben een initiatief genomen om 4.100 plaatsen te creëren. Er is echter sprake van urgentie: we moeten er absoluut voor zorgen dat er naast de reeds aangekondigde initiatieven nog bijkomende plaatsen worden gecreëerd tegen september volgend jaar. In de Brusselse Regering hebben we daarover gepraat. Binnen de huidige wetgeving is het mogelijk om trekkingsrechten toe te kennen aan de Gemeenschappen of aan specifieke gemeenschapsactiviteiten. Het denkspoor van de heer Lootens-Stael, een overdracht van middelen aan de Gemeenschapscommissies, is ook bij ons opgekomen.
VLAAMSE GEMEENSCHAPSCOMMISSIE
Plenaire vergadering Nr. 12 (2010-2011) – 13 mei 2011
623
Het probleem is echter dat de Cocof niet dezelfde bevoegdheden heeft als de VGC en geen bijkomende investeringen in onderwijs kan doen. Er was dus een andere oplossing nodig, en die bestaat erin dat de Gemeenschapscommissies het initiatief kunnen nemen om dossiers aan te brengen. Een begeleidingscomité zal deze dossiers onderzoeken. De VGC is vertegenwoordigd in dat comité. Het zal gaan om onderwijsinstellingen van alle netten. Op grond van de 80/20-verdeelsleutel zullen de middelen worden verdeeld over de Gemeenschappen. Het gaat uiteraard niet over inhoud, mevrouw Van Linter, maar enkel over een eenmalige beslissing voor modulaire gebouwen of voor verbouwingswerken van bestaande klasjes. Onderwijs moet en zal een gemeenschapsmaterie blijven en er is geen sprake van inspraak van het Gewest of van wie dan ook in de inhoudelijke invulling van het Nederlandstalig onderwijs. Komt er een begeleidingscomité en gaat dat een opvolging verzekeren? Gaat dat comité dossiers bestuderen en bedragen toekennen? Voor ons het is het eigenlijk nogal makkelijk, aangezien de VGC een regiefunctie zal vervullen, zoals eerder het geval was met Vlaanderen en met de Vlaamse Gemeenschap. We hebben zowat 18 dossiers voor de korte termijn, maar een heel stuk meer voor de middellange termijn en dus is het langs Nederlandstalige kant veel makkelijker dan langs Franstalige kant. Die dossiers zullen worden ingevuld volgens een 80/20-ratio. De heer Lootens heeft opmerkingen over die ratio, maar dat is inderdaad de verhouding die steeds is gebruikt. Voor een keer stemt dit overeen met de realiteit, want we hebben ongeveer 20 procent Nederlandstalig onderwijs in Brussel. We weten dat in Vlaanderen een andere norm zou moeten worden gecreëerd, de zogenaamde 300.000- of 30%-norm. Die wordt helaas niet altijd toegepast, bijvoorbeeld op het vlak van onderwijs. Het is zeker niet omdat er nu eenmalig een tussenkomst is van Brussel, dat ik zal nalaten om verder druk uit te oefenen op Vlaanderen om hun verantwoordelijkheid te nemen. Als we verder doen, moeten we volgend jaar 20 miljoen vinden en het jaar daarop nogmaals hetzelfde bedrag. Het is dus zeker geen eindige zaak, want we hebben nog veel meer middelen nodig om onze taak naar behoren te kunnen vervullen. Ik heb het initiatief genomen om de minister-president te vragen om de task force opnieuw bijeen te roepen. Dat zal gebeuren op 25 mei 2011. Ik hoop dat beide onderwijsministers Smet en Simonet, tot een overeenkomst zullen komen over een gemeenschappelijk beleid. Voor mij is er één grote prioriteit: de kinderen moeten een plaats krijgen op school. We doen zeker geen afstand van gemeenschapsbevoegdheden. We hebben hier wel degelijk te maken met een eenmalige en voorlopige oplossing. Mevrouw Greet Van Linter,- Ik wil vooral de laatste woorden van de collegevoorzitter onthouden, dat wij inderdaad uit die grijze zone moeten blijven en dat de gemeenschapsbevoegdheden ook effectief moeten blijven ressorteren onder de Gemeenschappen. Ik heb toch wel de vrees dat er via de gemeenten een deel Vlaams geld zou kunnen verdwijnen naar Franstalige scholen. Ik vrees voor de samenwerking met de gemeenten in dit dossier. Ik vermoed dat er weinig Nederlandstalige gemeentescholen zullen worden uitgebreid of opgericht.
VLAAMSE GEMEENSCHAPSCOMMISSIE
624
Plenaire vergadering Nr. 12 (2010-2011) – 13 mei 2011 ACTUALITEITSVRAGEN (R.v.O., art.61) Resterende vrije plaatsen in het basisonderwijs.
De heer Dominiek Lootens-Stael,- Tijdens de zitting van de Commissie voor Onderwijs en Vorming van 9 mei 2011 maakte de collegevoorzitter bekend dat het LOP op 12 mei 2011 een lijst zou vrijgeven met de resterende vrije plaatsen in het Brusselse Nederlandstalige onderwijs. Dezelfde informatie verscheen eveneens op de webstek Inschrijven in Brussel en werd op 12 mei 2011 via de e-zine BrusselDirect van de algemene directie Onderwijs en Vorming verspreid. Op deze lijst zou er vermeld moeten worden waar eventuele bijkomende plaatsen beschikbaar zullen zijn en welke plaatsen inmiddels opnieuw vrijgekomen zijn, omdat ze voorbehouden waren aan voorrangsgroepen, maar uiteindelijk niet ingenomen werden. Redenen hiervoor zijn een gebrek aan effectieve inschrijving of onterecht ingeschreven kinderen, omdat bijvoorbeeld hun ouders valselijk hadden beweerd dat ze aan de voorwaarden voldeden waaruit dient te blijken dat ze Nederlandstalig zijn. Ik neem aan dat het LOP deze lijst onverwijld heeft meegedeeld aan de collegevoorzitter en dat hij mij dan ook zal kunnen zeggen hoeveel plaatsen uiteindelijk nog overblijven op de vooravond van de start van de vrije inschrijvingen. Hoeveel voorrangsgerechtigde kinderen konden uiteindelijk geen plaats verkrijgen in een van de vijf scholen van hun voorkeur? Hoeveel kinderen die in principe als Nederlandstalige aanspraak konden maken op een voorrang, maken deel uitmaken van deze groep? Hoeveel inschrijvingen in voorrangsgroepen werden uiteindelijk afgewezen als onterecht en op welke grond? Heeft de collegevoorzitter al zicht op het feit of, na toevoeging van de extra plaatsen, alle kinderen die dit wensen, een plaats zullen krijgen in het Nederlandstalig onderwijs of in een Nederlandstalige school van hun keuze? De heer Jean-Luc Vanraes, collegevoorzitter.- De heer Lootens is helaas 6.45 uur te vroeg met zijn vraag. Het is zo dat de scholen tijd hadden tot gisteren 20.00 uur om alle lijsten te bezorgen aan het LOP. Vandaag, vrijdag 13 mei 2011, wordt de lijst van de vrije plaatsen in de voormiddag ook nog eens nagekeken door de netverantwoordelijken om fouten te vermijden. Men moet weten dat de ‘opvisperiode’ officieel loopt tot en met vandaag, vrijdag 13 mei 2011. Er kunnen en zullen dus nog kinderen worden opgevist. Ik zal waarschijnlijk vanavond tegen 20.00 uur beschikken over de exacte cijfers en ik stel voor dat de heer Lootens zijn vraag volgende week zo snel mogelijk stelt. De heer Dominiek Lootens-Stael.- De gegevens zouden kunnen worden toegevoegd aan het verslag, als de collegevoorzitter ze vanavond heeft. (Onderbrekingen door de heer Herman Mennekens) De heer Jean-Luc Vanraes, collegevoorzitter.- Ik stel voor dat die vraag opnieuw wordt gesteld, dan kunnen we daar in alle rust over debatteren. De heer Dominiek Lootens-Stael.- Maar dan zijn we natuurlijk weer een aantal weken verder. De heer Jean-Luc Vanraes, collegevoorzitter.- We kunnen dit in de commissie behandelen. De voorzitter.- De heer Lootens kan een schriftelijke vraag indienen.
VLAAMSE GEMEENSCHAPSCOMMISSIE
Plenaire vergadering Nr. 12 (2010-2011) – 13 mei 2011
625
De heer Dominiek Lootens-Stael.- Ik diende deze actualiteitsvraag in omwille van het actuele en dringende karakter van deze kwestie. Op 16 mei 2011 startten de vrije inschrijvingen en ik kan natuurlijk een vraag indienen die dan wordt behandeld in juni, maar dat zijn vijgen na Pasen. (Onderbrekingen van de heer Herman Mennekens) De voorzitter.- Het antwoord van de collegevoorzitter was alleszins zeer duidelijk. Hij beschikt nog niet over de cijfers, dus stellen we voor dat de heer Lootens-Stael zijn vraag opnieuw stelt als de collegevoorzitter wel over het cijfermateriaal beschikt. Recente uitspraken omtrent Bruxelles-Wallonie, Brussel als sterk gewest en het functioneren van sommige collegeleden binnen het College De heer Dominiek Lootens-Stael.- Het gaat hier om een interpellatie die was uitgesteld, maar na het debat van gisteren in het Brussels Parlement dacht ik dat het niet nodig was om dit verhaal nog langer te laten aanslepen en dat het nuttig is dat ik mijn vraag nu stel. Naar aanleiding van de eenzijdige afkondiging door de Franstalige leden van de Brusselse Regering van de nieuwe entiteit “Fédération Wallonie Bruxelles” meende Vlaams collegelid De Lille ook zijn duit in het zakje te moeten doen. Hij poneerde stellingen zoals “Brussel heeft geen schoonmoeder nodig” en pleitte onomwonden voor een sterk Brussels Gewest. Brussel zou volgens hem zijn problemen pas kunnen aanpakken als het volledig zijn verantwoordelijkheid kan en mag opnemen. Brussel moet daarbij, aldus de heer De Lille, een gewest vormen en geen mini-gewest. Gelijkaardige stellingen werden opnieuw verkondigd naar aanleiding van de anti-Vlaamse toespraak van de Brusselse ministerpresident tijdens het Irisfeest van afgelopen weekeinde. Ik leid uit deze zeer ongelukkige uitlatingen af dat het overleg tussen Nederlandstalige en francofone Brusselse regeringsleden, waarvan het gebrek door andere Vlaamse Brusselse ministers wel en terecht werd aangeklaagd, totaal overbodig was voor betrokken collegelid. Hij was, om het in de toekomstige unieke taal van dit mini-gewest te zeggen, “consentant d’avance”. Met “sterk gewest” kan het collegelid bedoelen dat het Brussels Hoofdstedelijk Gewest voortaan over constitutieve autonomie zou dienen te beschikken en niet langer onder federale voogdij zou staan. Of - en ik vrees dat dit de werkelijke invulling is - dat het Brussels Hoofdstedelijk Gewest versterkt dient te worden met gemeenschapsbevoegdheden, een versterking waar de Franstalige Brusselse excellenties al lang op azen, zoals ook blijkt uit een aantal recente debatten. Het Vlaams Belang vindt het betreurenswaardig dat het collegelid zo slecht zijn communautaire geschiedenis kent of op zijn minst nalaat om uit de kennis ervan de gepaste conclusies te trekken. Maar ongeacht de persoonlijke visies, kennis of meningen van de heer De Lille, is het in elk geval volkomen ongepast dat een lid van het College van de Vlaamse Gemeenschapscommissie zich op een dergelijke manier uitlaat. Zijn taak bestaat er precies in om de specificiteit van de Vlamingen in Brussel te benadrukken en om de eigen belangen van de Vlamingen en de Vlaamse gemeenschap in Brussel te verdedigen. Voor ons kan en mag een collegelid met een dergelijke ingesteldheid niet langer functioneren binnen de Vlaamse Gemeenschapscommissie.
VLAAMSE GEMEENSCHAPSCOMMISSIE
626
Plenaire vergadering Nr. 12 (2010-2011) – 13 mei 2011
Meent de collegevoorzitter dat collegelid De Lille nog verder kan functioneren als lid van het College van de Vlaamse Gemeenschapscommissie of is hij integendeel de mening toegedaan dat het collegelid, gelet op dit gemeenschaps- en Vlaamsvijandige standpunt, beter zou verzaken aan zijn functie. Werd de heer De Lille daartoe door het College aangezet of zal het College dit vooralsnog doen? De heer Jean-Luc Vanraes, collegevoorzitter.- Ik was gisteren toevallig aanwezig toen de heer Lootens-Stael de vraag stelde aan de heer Picqué en ik heb dat debat dan ook kunnen volgen. Wat is nu mijn visie? Ik denk dat men soms aan een opbod doet en dat men zich vergenoegt in dat soort praktijken, terwijl dat misschien niet altijd nodig is. Op een bepaald ogenblik zegt de Vlaamse minister-president dat Brussel geen volwaardig gewest is en dat ook nooit zal zijn. De Franstaligen reageren met het concept van de Fédération WallonieBruxelles. Mijn reactie daarop is ten eerste dat Brussel wel een volwaardig gewest is, dat echter niet noodzakelijk kan worden vergeleken met Vlaanderen en Wallonië. Ik ben nu voorzitter van een gewest met wetgevende bevoegdheid en ik kan zeggen dat Brussel de meeste bevoegdheden heeft in de top tien van Europa. We hebben specifieke bevoegdheden, die gepaard gaan met enerzijds onze hoofdstedelijke rol – ik denk aan de mogelijkheid om toe te zien op alles wat urbanisatie aangaat – en anderzijds hebben we niet zoals Vlaanderen en Wallonië de constitutieve bevoegdheid, eenvoudigweg om de Vlaamse minderheid in Brussel te beschermen. Er is ook nog de toetsing van de verordeningen en de ordonnanties. Dat is in Brussel verschillend van Vlaanderen en Wallonië met hun decreten, maar daar ga ik echt mijn slaap niet voor laten. Ik beweer dat Brussel als sinds 22 jaar eigenlijk een volwaardig gewest is, zij het met een eigen specificiteit. Dus kant ik mij tegen het wat minachtend stellen dat Brussel geen volwaardig Gewest is. En ik zeg over de Fédération Wallonie-Bruxelles: so what? Laat ons dan ook een Federatie Vlaanderen-Wallonië maken, laat ons deals sluiten tussen de Gemeenschappen. Ik vraag niet liever. En als men daar even over nadenkt en al die overeenkomsten en federaties bijeenbrengt, dan kan dat onder de noemer “België”. Zo eenvoudig is dat. Hier worden gewoon spelletjes gespeeld, waaraan ik niet wil meedoen. Ik vind dat de verworvenheden van 1989 inderdaad noodzakelijk waren voor de bescherming van onze Vlaamse minderheid in Brussel. Ik heb daarstraks nog gezegd dat we een aantal gemeenschapsbevoegdheden hebben die we moeten behouden, zoals onderwijs. Ik kan me niet inbeelden dat dit een gewestmaterie zou worden. Maar ik zeg ook dat men zou kunnen nadenken om een aantal bevoegdheden toe te vertrouwen aan de gewesten. Ik denk bijvoorbeeld aan toerisme, waarom niet? (Onderbreking van de heer Dominiek Lootens-Stael) Ik denk inderdaad dat daarover kan worden nagedacht en gediscuteerd. Maar er zijn nu eenmaal specifieke bevoegdheden van onze Vlaamse Gemeenschapscommissie, waaraan ik niet wens te raken. Dat heb ik al tientallen keren gezegd. Velen zeggen dat ze een sterker Brussel willen, waar ik natuurlijk niet tegen ben. Ik weeg echter een sterker Brussel niet af tegen een zwakker Vlaanderen of Wallonië. We moeten ervoor zorgen dat de hoofdstedelijke rol die we vervullen, wordt geoptimaliseerd in het belang van alle gewesten. Er werken hier dagelijks meer dan 100.000 Walen en bijna 250.000 Vlamingen. Wij hebben er alle belang bij om die diensten te blijven verlenen en om de economische motor van het land te blijven. Het enige wat ik al geruime tijd zeg, is
VLAAMSE GEMEENSCHAPSCOMMISSIE
Plenaire vergadering Nr. 12 (2010-2011) – 13 mei 2011
627
dat de federale overheid en de andere entiteiten ons moeten helpen door ons de mogelijkheden te geven om die economische motor te zijn. Dat zijn de uitdagingen waarvoor wij staan. Een andere uitdaging is de bevolkingsexplosie en alle gevolgen die daaraan zijn verbonden. Ik denk bijvoorbeeld aan de mobiliteit. Binnen Europa geeft het Brussels Gewest het grootste deel van zijn budget uit aan mobiliteit. Dit wordt ter beschikking gesteld van de anderen, wat op een correcte wijze moet worden gecompenseerd. Moet er een sterker Brussel komen? Ja, maar niet ten nadele van andere entiteiten. We moeten die discussie op een andere manier voeren en niet reageren als kleine schooljongens. Laten we de hormonen thuislaten. We moeten goed nadenken over de manier waarop de dienstverlening kan worden verbeterd. De heer Dominiek Lootens-Stael.- Ik ben blij voor de collegevoorzitter dat hij een sterk relativeringsvermogen heeft, wat dat zal wel goed zijn voor zijn gemoedsrust. Dit neemt niet weg dat er een probleem is wanneer in het College een lid zetelt dat wél minachtend doet ten aanzien van Vlaanderen. Hij beweert dat Brussel geen ‘schoonmoeder’ nodig heeft en maar een volwaardig gewest moet worden. Daarmee bedoelt hij dat wij bevoegdheden zullen overnemen die nu door Vlaanderen worden uitgeoefend. De heer Bruno De Lille steekt die achterliggende agenda ook niet onder stoelen of banken. Binnen het College wordt dus minachtend opgetreden ten opzichte van de Vlaamse Gemeenschap, terwijl het toch Vlaanderen is dat hier de rekeningen moet komen betalen. De heer De Lille is blijkbaar de belangen van de Vlamingen in Brussel niet echt genegen. Als hij van Brussel een volwaardig derde gewest wil maken met constitutieve autonomie, dan verstaan we daaronder dat de beschermingsmaatregelen voor de Vlaamse aanwezigheid in Brussel van de kaart worden geveegd. Misschien wilt de collegevoorzitter het niet publiekelijk doen, maar dan zal hij toch binnenskamers de betrokkene eens moeten wijzen op de plichten die hij heeft te vervullen en de manier waarop men naar buiten moet treden als collegelid. Daarover hebben zowel Vlamingen binnen als buiten Brussel nu eenmaal bepaalde verwachtingen. De heer Jean-Luc Vanraes, collegevoorzitter.- Er zijn natuurlijk ook vriendelijke schoonmoeders.. Ikzelf wil er in elk geval geen meer hebben zoals die van voor 1989, want dat heeft deze stad kapot gemaakt. – De vergadering wordt gesloten om 13.18 uur – De Raad gaat tot nadere bijeenroeping uiteen
VLAAMSE GEMEENSCHAPSCOMMISSIE
628
Plenaire vergadering Nr. 12 (2010-2011) – 13 mei 2011
Bijlagen Ingekomen stukken Ontwerpen van verordening – Indiening en verwijzing – Ontwerp van verordening houdende vaststelling van de begrotingswijziging 1 en A voor het dienstjaar 2011 - 6A (2010-2011) – Nr. 1 Doorverwezen naar de Commissie voor Algemene Zaken, Financiën, Begroting en Media – Ontwerp van verordening houdende vaststelling van de rekening over het dienstjaar 2009 - 7 (2010-2011) – Nr. Doorverwezen naar de Commissie voor Algemene Zaken, Financiën, Begroting en Media Verslagen – Indiening – Verslag uitgebracht door mevrouw Elke Van den Brandt (Raad VGC) namens de Commissie voor Onderwijs en Vorming (VGC) en de heer Paul Delva (Vlaams Parlement) namens de Commissie voor Onderwijs en Gelijke Kansen (Vlaams Parlement) over de beleidsaanbevelingen voor de ondersteuning van het Brussels Nederlandstalig onderwijs en het syntheserapport van 8 jaar evaluatieonderzoek van VBB – Stuk 447 (20102011) – Nr. 1 – Verslag uitgebracht door de heer Walter Vandenbossche namens de Besloten Commissie voor Algemene Zaken, Financiën, Begroting en Media over de rekening 2010 van de Raad van de VGC en de rekening 2010 van het Reservefonds van de VGC – Verslag uitgebracht door de heer Walter Vandenbossche namens de Commissie voor Algemene Zaken, Financiën, Begroting en Media over het ontwerp van verordening houdende vaststelling van de begrotingswijziging 1 en A voor het dienstjaar 2011 – Stuk 6A (2010-2011) - Nr.2 – Verslag uitgebracht namens de Commissie voor Onderwijs en Vorming door de heer Herman Mennekens over de discussienota ‘Nieuwe taalrecepten voor het Brussels onderwijs’, ingediend door mevrouw Elke Van den Brandt – Stuk 448 (2010-2011) – Nr. 2 Schriftelijke vragen – Indiening De voorzitter : Er zijn een schriftelijke vragen ingediend door mevrouw Bianca Debaets, de heer Johan Demol en mevrouw Greet Van Linter. Mededelingen van het secretariaat – Commissievergaderingen Besloten Commissie voor Algemene Zaken, Financiën, Begroting en Media van maandag 9 mei 2011 – 14.00 u. – Rekening van de Raad van de Vlaamse Gemeenschapscommissie voor het dienstjaar 2010 en Rekening van het Reservefonds.
VLAAMSE GEMEENSCHAPSCOMMISSIE
Plenaire vergadering Nr. 12 (2010-2011) – 13 mei 2011
629
Verslaggever : de heer Walter Vandenbossche. Bespreking en stemmingen. Hebben aan de werkzaamheden van de commissie deelgenomen: Vaste leden : mevrouw Carla Dejonghe, voorzitter, de heren Fouad Ahidar, Johan Demol, mevrouw Annemie Maes, de heer Walter Vandenbossche Plaatsvervanger : de heer René Coppens Ander lid : de heer Dominiek Lootens-Stael Commissie voor Algemene Zaken, Financiën, Begroting en Media van maandag 9 mei 201114.15 u 1. Ontwerp van verordening (R.v.O., art. 43, 44 en 53) – Ontwerp van verordening houdende vaststelling van de begrotingswijziging 1 en A voor het dienstjaar 2011 Verslaggever : de heer Walter Vandenbossche. Algemene bespreking, artikelsgewijze bespreking en stemmingen. 2. Samengevoegde interpellaties (R.v.O., art.62) – Interpellatie van de heer Dominiek Lootens-Stael tot de heer Jean-Luc Vanraes, collegevoorzitter bevoegd voor Onderwijs, Vorming en Begroting, betreffende de uitlatingen van een collegelid over de noodzaak aan een sterk Brussels Gewest en zijn verder functioneren binnen de VGC – Interpellatie van mevrouw Greet Van Linter tot de heer Jean-Luc Vanraes, collegevoorzitter bevoegd voor Onderwijs, Vorming en Begroting over de vervanging van de benaming Franse Gemeenschap door Fédération Wallonie-Bruxelles, over de de facto creatie van Brussel als volwaardig derde gewest en over de aanwezigheid van Brussels minister-president Charles Picqué bij de lancering van die nieuwe benaming Hebben aan de werkzaamheden deelgenomen: Vaste leden: mevrouw Carla Dejonghe, voorzitter, de heren Fouad Ahidar, Johan Demol, mevrouw Annemie Maes, de heer Walter Vandenbossche Plaatsvervangers : de heer René Coppens, mevrouw Elke Van den Brandt Andere leden : de heer Dominiek Lootens-Stael, mevrouw Elke Roex, de heer Jef Van Damme Afwezig met kennisgeving : mevrouw Greet Van Linter – Interpellatie van de heer Dominiek Lootens-Stael tot de heer Jean-Luc Vanraes, collegevoorzitter bevoegd voor Onderwijs, Vorming en Begroting, betreffende de uitlatingen van een collegelid over de noodzaak aan een sterk Brussels Gewest en zijn verder functioneren binnen de VGC – voorzitter bevoegd voor Onderwijs, Vorming en Begroting over de vervanging van de benaming Franse Gemeenschap door Fédération Wallonie-Bruxelles, over de de facto creatie van Brussel als volwaardig derde gewest en over de aanwezigheid van Brussels ministerpresident Charles Picqué bij de lancering van die nieuwe benaming
VLAAMSE GEMEENSCHAPSCOMMISSIE
630
Plenaire vergadering Nr. 12 (2010-2011) – 13 mei 2011
Commissielid Walter Vandenbossche stelt voor de samengevoegde interpellaties te verdagen naar een later moment omdat er in de Commissie Algemene Zaken van het Brussels Hoofdstedelijk Parlement een belangrijk debat wordt gevoerd over de Fédération Wallonie-Bruxelles op donderdag 12 mei 2011. Dit debat, en vooral het antwoord van de minister-president, zouden nieuwe elementen kunnen aanreiken voor het debat in de VGC. De spreker heeft het gevoel dat de kar voor het paard wordt gespannen als deze interpellaties nù worden gehouden. Het antwoord van de minister-president kan invloed hebben op de vragen die in de interpellaties naar voor worden geschoven. Hij pleit voor een uitstel op korte termijn en suggereert dat het uitgebreid Bureau van de Raad zich opnieuw over de afhandeling van de interpellaties buigt in een volgende vergadering. Interpellant Dominiek Lootens-Stael antwoordt dat zijn interpellatie toegespitst is op de uitlatingen van een collegelid over de noodzaak aan een sterk Brussels Hoofdstedelijk Gewest en op het functioneren van het desbetreffende collegelid in de VGC. Deze interpellatie is weinig onderhevig aan de antwoorden van de minister-president van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest over de Fédération Wallonie-Bruxelles. Hij heeft er geen probleem mee om zijn interpellatie kortstondig uit te stellen. Commissielid Fouad Ahidar zegt dat de interpellant meester is van zijn interpellatie. Niets belet collegevoorzitter Vanraes om de interpellatie te beantwoorden. De heer Ahidar is zelfs benieuwd naar het antwoord. Interpellant Dominiek Lootens-Stael meent dat de redenering van de heer Ahidar ook hout snijdt. Verrassende elementen volgende donderdag verwacht hij niet echt, maar hij wil wel zijn interpellatie even ‘on hold’ zetten. Commissie voor Onderwijs en Vorming van maandag 9 mei 2011 1. Discussienota (R.v.O., art. 51) – Discussienota “Nieuwe taalrecepten voor het Brussels onderwijs”, ingediend door mevrouw Elke Van den Brandt – Stuk 448 (2010-2011) – Nr. 1 De heer Herman Mennekens wordt aangeduid als verslaggever. 2. Interpellaties (R.v.O., art. 62) – Interpellatie van de heer Dominiek Lootens-Stael tot de heer Jean-Luc Vanraes, collegevoorzitter bevoegd voor Onderwijs, Vorming en Begroting, betreffende het aanbod aan Nederlandstalige scholen in Brussel – Interpellatie van mevrouw Elke Van den Brandt tot de heer Jean-Luc Vanraes, collegevoorzitter bevoegd voor Onderwijs, Vorming en Begroting, betreffende de controle van de voorrangsgroep ‘thuistaal Nederlands’ bij de inschrijvingen voor het Nederlandstalig basisonderwijs in Brussel 3. Vraag (R.v.O., art. 59) – Vraag van de heer Dominiek Lootens-Stael aan de heer Jean-Luc Vanraes, collegevoorzitter bevoegd voor Onderwijs, Vorming en Begroting, betreffende de brochure “vakantiegids” verdeeld via de scholen te Brussel
VLAAMSE GEMEENSCHAPSCOMMISSIE
Plenaire vergadering Nr. 12 (2010-2011) – 13 mei 2011
631
Hebben aan de werkzaamheden deelgenomen: Vaste leden: mevrouw Bianca Debaets, voorzitter, de heren Johan Demol, Herman Mennekens en mevrouw Elke Van den Brandt Plaatsvervanger: de heer Jef Van Damme Ander lid: de heer Dominiek Lootens-Stael Interpellatie van de heer Dominiek Lootens-Stael tot de heer Jean-luc Vanraes, collegevoorzitter bevoegd voor Onderwijs, Vorming en Begroting, betreffende het aanbod aan Nederlandstalige scholen in Brussel Begin april was iedereen, via de media, getuige van een niet echt verkwikkelijke welles nietes discussie tussen collegevoorzitter, Jean-Luc Vanraes en Vlaams minister voor onderwijs, de heer Pascal Smet, meldt de heer Dominiek Lootens-Stael. Collegevoorzitter Jean-Luc Vanraes had triomfantelijk aangekondigd dat hij 17 dossiers, goed voor het creëren van 1.500 nieuwe plaatsen in het basisonderwijs, had ingediend bij de Vlaamse minister voor onderwijs. Maar minister Smet reageerde daarop door te beweren dat de heer Jean-Luc Vanraes te enthousiast was geweest. De projecten waren veel minder ver gevorderd dan wat hij liet uitschijnen, er zou niets steeds een inrichtende macht voorhanden zijn en ook de nodige vergunningen ontbraken hier en daar. Kortom collegevoorzitter Jean-Luc Vanraes zou overhaast tewerk gegaan zijn, minstens in zijn mededeling naar het publiek toe. Zijn plan was veel te vaag. De heer Jean-Luc Vanraes maakte daarop de lijst met 17 scholen bekend en stelde dat het engagement van de lokale overheden en de inrichtende machten wel degelijk verworven was; dat enkel Vlaams minister Pascal Smet nog over de brug diende te komen met de beloofde financiële middelen. Tegelijkertijd sloegen 2 partijgenoten van de collegevoorzitter toe via een vrije tribune in de Standaard en de Vlaamse minister werd, in de plenaire vergadering van het Vlaams parlement, zelfs voor “leugenaar” uitgescholden. Vlaams minister Pascal Smet liet het daar niet bij. Hij repliceerde met de vaststelling dat de Brusselaars “de regie” hadden gekregen om het capaciteitsprobleem in het onderwijs op te lossen…maar er niets mee deden. Daarmee bedoelde hij het Brussels Hoofdstedelijk Gewest, dat de taskforce onderwijs aanvoert, maar nalaat om deze vergadering bijeen te roepen. Bovendien, argumenteerde minister Smet, dat de VGC zelf als inrichtende macht kan optreden, maar maakt ze van deze bevoegdheid klaarblijkelijk geen gebruik. Dat terwijl zijn tussenkomst zich noodgedwongen beperkt tot het verlenen van subsidie. Volgens een interview met voormalig collegevoorzitter, de heer Guy Vanhengel, is er echter meer aan de hand. Reeds toen hij nog deel uitmaakte van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering, en in samenwerking met toenmalig Vlaams minister van onderwijs Frank Vandenbroecke, zou minister Pascal Smet geweigerd hebben om zo maar klakkeloos scholen bij te bouwen, omdat hij de mening toegedaan was – en is – dat het Brussels onderwijs niet enkel voldoende capaciteit dient aan te bieden, maar ook nog een kwalitatief hoogstaand aanbod dient te brengen. Een standpunt dat inderdaad vaker door minister Pascal Smet
VLAAMSE GEMEENSCHAPSCOMMISSIE
632
Plenaire vergadering Nr. 12 (2010-2011) – 13 mei 2011
naar voor werd geschoven maar dat door voormalig collegevoorzitter, Guy Vanhengel, nogal kort door de bocht werd afgedaan als “Het standpunt van Pascal Smet : anderstaligen horen niet thuis in het Nederlandstalig onderwijs”. De kritiek klinkt mij bijzonder bekend in de oren want ook het Vlaams Belang krijgt voor dit standpunt soortgelijke veroordelingen – of nog ergere – te verduren. In tegenstelling tot Guy Vanhengel is het Vlaams Belang immers niet de mening toegedaan dat het “kortzichtig” zou zijn om te ijveren voor voldoende kwaliteit van ons onderwijs en ook voor ons betekent dit helemaal niet dat anderstaligen niet welkom zouden zijn in het Nederlandstalig onderwijs. Maar om voldoende kwaliteit te bieden dient onze schoolbevolking, tenminste, uit 1/3 Nederlandstaligen te bestaan. Hoe hoger de capaciteit, hoe dunner de spoeling aan Nederlandstaligen. En uiteindelijk heeft niemand baat bij scholen die geen toegang verlenen tot een diploma, bij het zien opgroeien van jongeren die van de schoolbanken rechtstreeks in de werkloosheid belanden en bij een onderwijs dat daardoor, ook aan onze eigen kinderen, geen kwaliteit meer te bieden heeft. Minister Smet zou, om die redenen, zelfs voorstander zijn van een “specifieke oplossing” voor het Brussels Nederlandstalig onderwijs, die hij aan het voorbereiden is. In afwachting van deze nieuwe plannen, waar het Vlaams Belang benieuwd naar uitkijkt, blijft natuurlijk het geschil tussen de VGC-collegevoorzitter en de Vlaamse minister. Wat is hier precies aan de hand? Hoe zit het met de dossiers over de nieuwe basisscholen, kloppen de beweringen van minister Pascal Smet? Bestaan deze dossiers, zijn ze fictief of onvoldoende compleet? Hoe ver zijn de eventueel bestaande plannen werkelijk gevorderd en zijn ze echt realistisch en levensvatbaar? Wanneer zullen de aangekondigde 1.500 extra plaatsen werkelijk beschikbaar zijn? Wanneer zal de Brusselse taskforce opnieuw vergaderen en zal de Raad over de resultaten van deze vergaderingen op de hoogte gehouden worden? En, hoe komt het dat de VGC, in haar hoedanigheid van inrichtende macht, geen initiatieven neemt? Vooreerst laat collegevoorzitter Jean-Luc Vanraes weten dat de 2de vergadering van de taskforce op 25 mei 2011 zal plaatsvinden. Bovendien heeft het aangepaste plan van Vlaams minister Pascal Smet dat weldra neergelegd zal worden in het Vlaams Parlement, betrekking op de verbetering van de talenkennis van kinderen. Verder zegt de spreker dat de VGC in juli 2010 in haar regierol de taskforce ‘Capaciteit Brussels Nederlandstalig onderwijs’ heeft opgestart en dit in nauwe samenwerking met de Vlaamse Gemeenschap. Op basis van twee onafhankelijke studies blijkt dat er in totaal 15.000 tot 18.000 extra plaatsen nodig zijn in het Brussels onderwijs. Voor het Nederlandstalig onderwijs in het Brussels hoofdstedelijk gewest betekent dit, tegen 2015, een toename van ongeveer 3.000 plaatsen. Op woensdag 4 mei 2011 hebben de Vlaamse minister van onderwijs, Pascal Smet, en VGC-collegevoorzitter Jean-Luc Vanraes samen de pers uitgenodigd en te woord gestaan met betrekking tot de capaciteitsuitbreiding in het Brussels Nederlandstalig onderwijs. Samen met de Vlaamse Gemeenschap, neemt de VGC haar verantwoordelijkheid op en zullen in 2011 reeds een aantal projecten concreet van start kunnen gaan. Op 1 september 2011 worden 390 extra plaatsen gecreëerd. Bij de verdere uitbouw van deze basisscholen die nu worden opgestart of uitgebreid, spreekt men over ongeveer 1.800 plaatsen. Voor
VLAAMSE GEMEENSCHAPSCOMMISSIE
Plenaire vergadering Nr. 12 (2010-2011) – 13 mei 2011
633
de eerste reeks van projecten maakt de Vlaamse Gemeenschap 18 miljoen euro vrij en de VGC 2,5 miljoen euro. Deze projecten zijn: – Sint-Jorisbasisschool (Brussel) – De Kleurdoos (Brussel) – Vestigingsplaats Sint-Pieterscollege basisschool/SPES (Laken) – ’t Plant’Zoentje (Laken) – Lutgardisschool (Etterbeek) – Gemeenteschool (Schaarbeek) – De Muziekladder (Schaarbeek) – Papageno (Evere) – Unesco (Koekelberg) Maar daarnaast zijn er uiteraard nog de plannen voor 2012 en 2013 van de Vlaamse Gemeenschap en ook van een aantal gemeentes (bijvoorbeeld Jette en Sint-Joost-tenNode). Om voldoende capaciteitsuitbreiding te realiseren voor de komende schooljaren, is het dan ook noodzakelijk dat deze projecten nu reeds kunnen worden opgestart. De financiering van deze projecten zal het voorwerp uitmaken van verder overleg en onderhandeling met de Vlaamse Gemeenschap. Er wordt prioriteit gegeven aan projecten waar volledige scholen kunnen worden gecreëerd en dit binnen een kwaliteitsvolle Nederlandstalige omgeving. In de veronderstelling dat alle gekende projecten (18) die de heer Jean-Luc Vanraes indiende bij de Vlaamse Gemeenschap op termijn kunnen worden gerealiseerd, spreekt men over een capaciteitstoename van ruim 3.200 plaatsen in het Nederlandstalig basisonderwijs in Brussel. Daarenboven wil men de scholen die aan capaciteitsuitbreiding doen, blijven stimuleren om zich in te schrijven in het concept Brede School. Door het creëren van voldoende kinderopvang, buitenschoolse opvang, naschoolse opvang, opvoedingsondersteuning en vrijetijdsactiviteiten rondom een of meer scholen, wilt men maximale en brede ontwikkelingskansen bieden aan alle kinderen, zowel binnen als buiten de schoolmuren. Alle betrokken scholen bij deze nieuwe projecten, hebben zich daartoe alvast geëngageerd. Ook hiervoor zullen de Vlaamse Gemeenschap en de VGC middelen vrijmaken. Wat de rol van de VGC als inrichtende macht betreft, zegt de heer Jean-Luc Vanraes dat bij de splitsing van de provincie Brabant op 1 januari 1995 de VGC inrichtende macht werd van een beperkt aantal ex-provinciale scholen. Deze onderwijsinstellingen bieden in de meeste gevallen opleidingen die uniek zijn in de bredere Brusselse regio. De VGC vult op die manier een ‘blinde vlek’ op in het onderwijslandschap. Met betrekking tot de capaciteitsuitbreiding in het Brussels onderwijs, is de VGC van mening dat eerst en vooral de onderwijsnetten die verantwoordelijkheid ten volle moeten opnemen. Aangezien de VGC haar regierol in het Brussels onderwijslandschap wil blijven kunnen spelen, is een uitbreiding van haar rol als inrichtende macht op dit ogenblik niet aan de orde. Alleen in het geval dat de onderwijsnetten hun verantwoordelijkheid niet zouden opnemen, zou kunnen overwogen worden om dat toch te doen. Naar aanleiding van de genoemde persconferentie hebben tal van nieuwe scholen zich aangemeld om mee te helpen aan de capaciteitsuitbreiding.
VLAAMSE GEMEENSCHAPSCOMMISSIE
634
Plenaire vergadering Nr. 12 (2010-2011) – 13 mei 2011
De heer Dominiek Lootens-Stael heeft nog 2 bijkomende vragen. Zal de extra capaciteit die voorzien is voor het schooljaar 2011-2012 voldoen aan de vraag? Collegevoorzitter, Jean-Luc Vanraes, vraagt of de heer Lootens-Stael deze vraag nogmaals wil stellen over 2 weken. Op 12 mei 2011 krijgt het VGC-College van het LOP een situatieschetst van de afgelopen inschrijfperiode. Intussen meent de spreker gehoord te hebben dat een aantal ouders niet aan de inschrijvingsvoorwaarden voldoet. Ten tweede vraagt de heer Dominiek Lootens-Stael wat er zal gebeuren wanneer de Franse Gemeenschap haar verantwoordelijkheid niet neemt in Brussel. De VGC gaat naar een capaciteitsuitbreiding van 3.000 plaatsen in 2015. Dit is positief, maar volgens de interpellant slechts een druppel op een hete plaat indien daar geen initiatieven tegenover staan van de Franse Gemeenschap. Zal er rekening gehouden worden met dit scenario want de interpellant voelt nu al aan dat de Franse Gemeenschap geen echte zin voor realiteit heeft. Wat zal de VGC eraan doen om te zorgen dat de toegang en de kwaliteit van het Nederlandstalig onderwijs gewaarborgd wordt voor de Nederlandstaligen. Hoe zal de VGC waken over het Nederlandstalig onderwijs indien men geconfronteerd wordt met een immense instroom van anderstaligen die in de toekomst nog veel groter zal zijn. Volgens de heer Jean-Luc Vanraes heeft de Franse Gemeenschap nagegaan of een capaciteitsuitbreiding van 4.500 plaatsen mogelijk is. Op 25 mei 2011 zal tijdens de taskforce hierover bijkomende uitleg gegeven worden. Op dat moment zal hij aan de Franse Gemeenschap vragen hoe de toekomst er voor hun onderwijs uitziet. Tevens benadrukt de collegevoorzitter dan het Brussels Hoofdstedelijk Gewest slechts eenmaal tussenkomt aangezien 1 september 2011 nadert. Ten slotte beklemtoont hij nog dat onderwijs een gemeenschapsmaterie is en het zijn bijgevolg de gemeenschapsministers die erover moeten beraadslagen. Onderwijs mag volgens de collegevoorzitter geen gewestbevoegdheid worden. Interpellatie van mevrouw Elke Van den Brandt tot de heer Jean-Luc Vanraes, collegevoorzitter bevoegd voor Onderwijs, Vorming en Begroting, betreffende de controle van de voorrangsgroep ‘thuistaal Nederlands’ bij de inschrijvingen voor het Nederlandstalig basisonderwijs in Brussel Wanneer er capaciteitstekorten zijn, wordt de schaarste verdeeld en zijn er voorrangsgroepen die gerespecteerd moeten worden, gaat interpellant Elke Van den Brandt van start. Iedereen weet hoeveel ouders een negatief bericht hebben gekregen voor de inschrijving van hun kind in het Nederlandstalig basisonderwijs. Hierbij zijn er zelfs ouders die tot een voorrangsgroep behoren. Deze ouders hebben een toewijzingsbericht gekregen en moeten een weigeringsattest in school ophalen. Indien ze dit niet doen, worden ze niet op de wachtlijst gezet. Momenteel worden er enkel ouders gecontroleerd op het effectief gebruik van de thuistaal Nederlands. Dit betreurt mevrouw Van den Brandt want er zijn zeker ook ouders die misbruik maken van de andere voorrangsregels. De interpellant wil de ouders die zich onterecht als Nederlandtalig of Nederlandskundig hebben opgegeven zeker niet goed praten. Zij hebben inderdaad gesjoemeld. Maar het
VLAAMSE GEMEENSCHAPSCOMMISSIE
Plenaire vergadering Nr. 12 (2010-2011) – 13 mei 2011
635
blijven wel ouders die het beste willen voor hun kind en ze kan zich de paniek van deze ouders voorstellen wanneer ze ineens onderaan de lijst terechtkomen op een ogenblik dat ook in het Franstalig onderwijs alle plaatsen ingenomen zijn. Wat gebeurt er met ouders en kinderen waarvan bij de controle tijdens de inschrijving blijkt dat ze zich onterecht aangemeld hebben binnen de voorrangsgroep ‘thuistaal Nederlands’? Welke boodschap krijgen zij te horen? Wie vangt hen op? Op welke manier worden ze begeleid? Over hoeveel gevallen spreken we hier? Wat is het profiel van deze mensen? Hoe gebeurt de controle voor de voorrangsgroep GOK, waar een verklaring op eer nog wel voldoende is? Hoeveel onterechte inschrijvingen zijn binnen deze voorrangsgroep gesignaleerd? Collegevoorzitter, Jean-Luc Vanraes, benadrukt dat de inschrijvingsprocedure voor het schooljaar 2011-2012 nog steeds loopt. Pas op 16 mei 2011 begint de periode van de vrije inschrijvingen. Kinderen die zijn aangemeld gedurende de maand februari 2011 en volgens de rangordemotor zijn toegewezen in een school op basis van het voorrangcriterium ‘thuistaal Nederlands’, verliezen hun voorrangsplaats wanneer tijdens de effectieve inschrijving blijkt dat de ouders niet de gevraagde documenten kunnen voorleggen om hun Nederlandskundigheid te bewijzen. In praktijk worden deze kinderen dus niet ingeschreven in de school waarin ze oorspronkelijk waren toegewezen en komen ze ook niet op de wachtlijst van de school in kwestie te staan. Die kinderen zijn aangewezen op de periode van vrije inschrijvingen die start op 16 mei 2011. In de school in kwestie komt een plaats vrij voor de eerste Nederlandstalige leerling van de wachtlijst. Het is nog te vroeg om te weten over hoeveel gevallen het gaat. In de periode van 25 april 2011 tot en met 13 mei 2011 kunnen leerlingen (van de wachtlijst) opduiken die verkeerdelijk hebben aangegeven dat ze thuis Nederlands spreken. In deze periode contacteren scholen met nog vrije plaatsen de leerlingen die op de wachtlijst van de school staan om de vrije plaatsen in te vullen. Hetzelfde geldt voor het GOK-criterium. Het is nog te vroeg om te weten hoeveel onterechte toewijzingen er zijn gebeurd door het verkeerdelijk beantwoorden van de GOKcriteria op het aanmeldingsformulier. De controle op het GOK-criterium gebeurt aan de hand van de verklaring op eer. Het enige waar een bewijs voor gevraagd wordt is wanneer de ouders van het kind hebben aangegeven bij de aanmelding dat ze voor schooljaar 20102011 een studietoelage hebben ontvangen. Binnen 9 dagen zal mevrouw Van den Brandt de nodige cijfergegevens krijgen. De interpellant wil dat ouders op een behoorlijke wijze op de hoogte worden gebracht dat ze geen school toegewezen krijgen omdat ze onterechte informatie hebben gegeven. Ten slotte is het belangrijk dat beide Gemeenschappen overleg plegen over de voorrangsregels.
VLAAMSE GEMEENSCHAPSCOMMISSIE
636
Plenaire vergadering Nr. 12 (2010-2011) – 13 mei 2011
Vraag van de heer Dominiek Lootens-Stael aan de heer Jean-Luc Vanraes, collegevoorzitter bevoegd voor Onderwijs, Vorming en Begroting, betreffende de brochure “vakantiegids” verdeeld via de scholen in Brussel De VGC liet via de scholen een brochure verspreiden, geheten Vakantiegids 2011, waarbij aan de leerlingen en hun ouders de verschillende mogelijkheden worden uiteengezet om tijdens de paas- en zomervakantie gebruik te maken van de jeugdwerking, speelpleinen en sportactiviteiten van de VGC te Brussel. Deze vakantiegids, die gepubliceerd en betaald wordt door de VGC, met de steun van de Vlaamse overheid, bevat een aantal adressen en gegevens van verschillende initiatieven, gegroepeerd per gemeente. De inleidende tekst die geen betrekking heeft op deze adressen, bestaat uit “een korte vertaling van de inleiding”, volgens het document zelf. In werkelijkheid wordt de volledige tekst vertaald, inclusief het hoofdstuk dat betrekking heeft op allerlei fiscale en sociale voordelen. Het gaat dus manifest om meer dan een korte, anekdotische vertaling, maar om een volledige tweetalige toelichting van alles fiscale en sociale voordelen die toelaten om te genieten van het Vlaamse aanbod. Deze tweetalige gids wordt verspreid via de Nederlandstalige scholen waar, in tegenstelling tot de aspiraties van sommigen, toch nog steeds het Nederlands de voertaal is. Men kan bezwaarlijk enerzijds de ouders aansporen om ook Nederlands te leren en deze taal zo veel mogelijk te gebruiken, zeker en onder andere bij de contacten met de school en anderzijds een anderstalige gids aanbieden. Dit is, in de eerste plaats, weinig respectvol tegenover de ouders die zich een inspanning getroosten om onze taal te leren. Maar het is bovendien bijzonder inconsequent. Tenslotte is de keuze voor het Frans willekeurig en discriminerend tegenover de vele andere talen die in het Brussels hoofdstedelijk gewest gesproken worden, ook door ouders van kinderen die schoollopen in de Nederlandstalige scholen. Hoe kadert collegevoorzitter, Jean-Luc Vanraes, dit ongelukkig initiatief binnen de algemeen gevoerde VGC-politiek inzake stimulering van het gebruik van het Nederlands? Was hij hiervan op de hoogte? Zal hij in het vervolg een exclusief Nederlandstalige gids laten uitgeven en uitdelen in de Vlaamse scholen ? De vakantiegids is volgens de heer Jean-Luc Vanraes een VGC- product van de algemene directie Cultuur, Jeugd en Sport. Deze directie zorgt voor de verspreiding van de gids, onder andere in het Nederlandstalig onderwijs in Brussel. Het klopt dat in de vakantiegids (paas- en zomervakantie 2011) de eerste vier inleidende pagina’s vertaald werden. Zoals vermeld op de eerste pagina gebeurt dit om de anderstalige ouders van kinderen in het Nederlandstalig onderwijs te helpen hun weg te vinden in deze gids. Het is immers belangrijk dat ook deze kinderen een beroep doen op het aanbod van de gids in functie van het gebruik van het Nederlands buiten de schoolmuren.
VLAAMSE GEMEENSCHAPSCOMMISSIE
Plenaire vergadering Nr. 12 (2010-2011) – 13 mei 2011
637
De opmaak van de gids en de vertalingen gebeurden conform het referentiekader voor het omgaan met talen in de externe communicatie van de Vlaamse Gemeenschapscommissie, goedgekeurd door het College van 25 november 2010. Dit referentiekader is opgebouwd volgens het principe: “Het Nederlands is en blijft de belangrijkste taal in de VGC-communicatie. Verder mag er geen twijfel bestaan over de identiteit van de communicator (de VGC) en over de basistaal van zijn werking, producten, dienstverlening en netwerk. Als aan deze voorwaarden voldaan is, mag men naast het Nederlands andere talen gebruiken.” Met slechts 4 naar het Frans vertaalde pagina’s op een totaal van 60, door de inleiding eerst in het Nederlands te publiceren en dan pas in het Frans, door een vermelding te voorzien waarom de inleiding vertaald wordt en door in de vertaling duidelijk te wijzen op het feit dat deze initiatieven volledig in het Nederlands verlopen, voldoet de vakantiegids aan het door de VGC vooropgestelde referentiekader.” De heer Dominiek Lootens-Stael benadrukt dat er slechts 4 pagina’s tekst te vertalen zijn in de gids. De resterende pagina’s vermelden adressen die niet vertaald moeten worden. Alles wat betrekking heeft op het fiscale en sociale wordt vertaald. Spijtig genoeg vindt de spreker nergens in de gids terug dat de activiteiten allemaal in het Nederlands zullen verlopen en dit is niet in overeenstemming met de afspraken die door de VGC gemaakt werden. Hoe dan ook is deze brochure volgens de spreker tegenstrijdig met wat men probeert te doen in het Nederlandstalig onderwijs namelijk mensen stimuleren om het Nederlands te gebruiken, mensen aanmoedigen om buiten de schoolmuren en schooluren Nederlands te spreken. De spreker verzoekt de collegevoorzitter de brochure in de toekomst niet meer te vertalen. Afsluitend zegt de heer Jean-Luc Vanraes dat hij de opmerkingen van de heer LootensStael zal overmaken aan zijn collega.
VLAAMSE GEMEENSCHAPSCOMMISSIE
638
Plenaire vergadering Nr. 12 (2010-2011) – 13 mei 2011
Trefwoordenregister Actualiteitsdebat Zie Het voornemen van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest om 9 miljoen euro te investeren in bijkomende capaciteit voor het basisonderwijs Actualiteitsvragen Zie Recente uitspraken omtrent Bruxelles-Wallonie, Brussel als sterk gewest en het functioneren van sommige collegeleden in het College Resterende vrije plaatsen in het basisonderwijs Voorontwerp van decreet voorschoolse kinderopvang en de gevolgen voor de Brusselse kinderopvang Discussienota “Nieuwe taalrecepten voor het Brussels onderwijs” Bespreking, blz. 602 Het voornemen van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest om 9 miljoen euro te investeren in bijkomende capaciteit voor het basisonderwijs, blz. 621 Ontwerp van verordening: begrotingswijziging 1 en A voor 2011 Bespreking, blz. 584 Stemming, blz. 595 Personeelsstatuut van de Permanente Diensten van de Raad van de Vlaamse Gemeenschapscommissie - Aanpassingen Bespreking, blz. 601 Stemming, blz. 601 Recente uitspraken omtrent Bruxelles-Wallonie, Brussel als sterk gewest en het functioneren van sommige collegeleden in het College, blz. 625 Resterende vrije plaatsen in het basisonderwijs, blz. 624 Voorontwerp van decreet voorschoolse kinderopvang en de gevolgen voor de Brusselse kinderopvang, blz. 618 Voorstel van decreet over het inschrijfrecht, blz. 616 Vraag Zie Voorstel van decreet over het inschrijfrecht
VLAAMSE GEMEENSCHAPSCOMMISSIE