Troonstraat 125 – 1050 Brussel Tel. 02 507 88 77 –
[email protected] – www.gezinsbond.be/gezinspolitiek
Januari 2014
Vlaamse en Brusselse kinderbijslagen Standpunt van de Gezinsbond
Inleiding
p. 2
De doelstellingen van de kinderbijslag
p. 3
De huidige kinderbijslagstelsels
p. 4
Evaluatie van het huidige kinderbijslagstelsel
p. 8
Visie van de Gezinsbond op een eenvoudig universeel eenheidsstelsel
p. 10
Voorstellen van de Gezinsbond voor een doeltreffende overheveling
p. 16
Voorstel van de Gezinsbond voor een blauwdruk van een nieuw eenheidsstelsel
p. 17
Sociale correcties in een nieuw eenheidsstelsel
p. 19
Bijkomende modaliteiten in een nieuw eenheidsstelsel
p. 24
Voorstellen van de Gezinsbond over het kinderbijslagbudget
p. 26
Beheer en uitbetaling van de kinderbijslag
p. 28
Toegankelijk infopunt
p. 30
Nieuw wetenschappelijk onderzoek naar regionale kosten van kinderen
p. 30
Vlaamse en Brusselse kinderbijslagen – Gezinsbond, januari 2014 - 1
Kinderbijslagen behoren al van oudsher tot de kernthema's van de Gezinsbond. De gezinsorganisatie vindt de overheveling van de bevoegdheid van het federale niveau naar de Gemeenschappen een unieke gelegenheid om zijn bestaande voorstellen te actualiseren en bij te sturen én deze te bundelen in een nieuw standpunt Vlaamse en Brusselse kinderbijslagen.
Inleiding In het kader van de zesde staatshervorming wordt de bevoegdheid over de kinderbijslagen eindelijk overgeheveld van het federale niveau naar de gemeenschappen en in Brussel naar de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie (GGC). Daarmee realiseert de Gezinsbond een aloude eis. De federale regering, Di Rupo I, heeft beslist dat deze bevoegdheidsoverdracht al op 1 juli 2014 – net na de federale en Vlaamse verkiezingen - wordt gerealiseerd. De bevoegdheidsoverdracht gebeurt in vier stappen: Vanaf 1 juli 2014 worden de gemeenschappen en de GGC zelf bevoegd voor de kinderbijslag. Vanaf dan kunnen ze wijzigingen aanbrengen aan de kinderbijslagbedragen binnen de bestaande structuren. Er is echter een samenwerkingsakkoord nodig voor wijzigingen aan de modaliteiten van het administratief beheer en van de uitbetaling of aan de regels ten gronde. In 2014 worden de kinderbijslagen nog wel gefinancierd door de federale staat. Op 1 januari 2015 krijgen de gemeenschappen en de GGC ook de geldmiddelen voor de uitbetaling in handen. Vanaf 1 januari 2016 kan elke gemeenschap en de GGC beslissen om de kinderbijslag zelf uit te betalen door instellingen die zij erkent of zelf opricht. Ten laatste op 1 januari 2020 moeten de gemeenschappen en de GGC zelf instaan voor de organisatie van hun eigen kinderbijslagstelsel. De Gezinsbond ziet in de bevoegdheidsoverheveling een opportuniteit om het huidige complexe federale kinderbijslagstelsel te vereenvoudigen en te verbeteren. Dat impliceert dat het overgehevelde kinderbijslagbudget in eerste instantie volledig behouden moet blijven én dat er vervolgens extra middelen moeten vrijgemaakt worden om de Vlaamse en Brusselse kinderbijslagen te verbeteren. Omdat de federale kinderbijslagen de afgelopen decennia niet verhoogden en niet werden aangepast aan de stijgende levensduurte, met een belangrijk koopkrachtverlies voor gezinnen met kinderen tot gevolg, rekent de Gezinsbond op Vlaanderen en Brussel om eindelijk substantieel meer te investeren in gezinnen die kiezen voor kinderen alsook om het stelsel te vereenvoudigen. Aangezien Vlaanderen en Brussel vandaag al bevoegd zijn voor het gezinsbeleid zal de overheveling van de kinderbijslagen zorgen voor een homogenere bevoegdheid. De Gezinsbond eist expliciet dat Vlaanderen en Brussel minstens elke euro van het kinderbijslagbudget dat ze vanuit het federale niveau krijgen overgeheveld, integraal blijven besteden aan kinderbijslagen voor gezinnen met kinderen, zonder een deel van deze middelen te heroriënteren naar andere sectoren dan de kinderbijslag. Bovendien vraagt de Gezinsbond een garantie van Vlaanderen en Brussel om ieder jaar de nodige middelen te voorzien om aan alle kinderen de vastgelegde kinderbijslagbedragen uit te betalen ongeacht de evolutie van het aantal kinderbijslaggerechtigde kinderen, ook als de overgehevelde middelen niet zouden volstaan. De Gezinsbond rekent er op dat beide regeringen bijkomende middelen ter beschikking stellen om de Vlaamse en Brusselse kinderbijslagen substantieel op te trekken en welvaartsvast te maken.
Vlaamse en Brusselse kinderbijslagen – Gezinsbond, januari 2014 - 2
De doelstellingen van de kinderbijslag Kinderbijslag is een kostencompenserende overheidstegemoetkoming in de minimumkosten van kinderen. De belangrijkste doelstelling van kinderbijslagen blijft voor de Gezinsbond de opvoedingskosten van kinderen gedeeltelijk vergoeden. Op termijn moeten de kinderbijslagen minstens de minimumkosten van kinderen dekken. Onder minimumkost van een kind verstaat de Gezinsbond het extra inkomen dat een gezin met een basisgezinsinkomen van 2.125,76 euro per maand (ongeveer de armoederisicodrempel voor een gezin met 2 kinderen onder de 14 jaar) per kind extra nodig heeft om het welvaartsverlies te compenseren dat dit gezin lijdt door de opvoeding van kinderen ten aanzien van een koppel met hetzelfde basisinkomen maar zonder kinderen. De minimumkost van een kind bevat geen specifieke kosten zoals kosten voor kinderopvang, onderwijs en extra (meestal medische) kosten. Op 1 januari 2014 bedroeg die minimumkost voor een kind gemiddeld 461,53 euro per maand. Naargelang de leeftijd schommelt de minimumkost tussen 315,47 euro voor kinderen jonger dan 6 jaar en 599,89 euro voor kinderen ouder dan 18 jaar. Tabel 1: minimumkosten van kinderen in euro d.d. 1 januari 2014 Leeftijdscategorie Minimumkost (euro per maand) 0 t/m 5 jaar 315,47 6 t/m 11 jaar 407,73 12 t/m 17 jaar 499,98 18 t/m 24 jaar 599,89 Gemiddeld 0 t/m 24 jaar 461,53 De huidige kinderbijslagen dekken de minimumkosten van een kind nog lang niet. Tabel 2: dekkingsgraad kinderbijslag (én fiscale voordelen) in minimumkosten (31/12/13) Dekkingsgraad in minimumkost van kind (in %) Aantal kinderen in gezin Kinderbijslagen Kinderbijslagen en fiscale voordelen 1 kind 25,63 33,28 2 kinderen 36,47 47,41 3 kinderen 46,51 65,84 Tabel 2 leert ons dat de huidige kinderbijslagen voor gezinnen met één kind amper een kwart van de minimumkost dekken. Voor gezinnen met 2 kinderen bedraagt de dekkingsgraad iets méér dan een derde en voor gezinnen met 3 kinderen nog niet de helft. Als we ook rekening houden met de belastingbesparing voor kinderen ten laste in de personenbelasting ligt de dekkingsgraad een stukje hoger: een derde voor gezinnen met één kind, bijna de helft voor gezinnen met twee kinderen en bijna twee derde voor gezinnen met 3 kinderen. Hoewel de dekkingsgraad van de kinderbijslagen in de minimumkosten van kinderen toeneemt naarmate het gezin méér kinderen telt, groeit tegelijkertijd voor grote gezinnen de kloof tussen kinderbijslagen en minimumkosten in absolute termen. Daardoor moeten grote gezinnen almaar meer zelf opleggen bovenop hun kinderbijslag. Het bedrag dat gezinnen gemiddeld zelf moeten opleggen bovenop hun kinderbijslag om de minimumkosten van hun kinderen te dekken bedraagt op 31 december 2013: 354,00 euro per maand voor 1 kind, 612,40 euro per maand voor 2 kinderen, 788,43 euro per maand voor 3 kinderen Bovenstaande cumulatieve opleg verhoogt vanaf 3 kinderen maandelijks met 176,03 euro per bijkomend kind. De minimumkosten van kinderen zoals berekend door de Gezinsbond zijn vergelijkbaar met de kosten van kinderen zoals het Centrum voor Sociaal beleid (CSB) van de Universiteit Antwerpen die berekent in zijn referentiebudgetten (zie bijlage).
Vlaamse en Brusselse kinderbijslagen – Gezinsbond, januari 2014 - 3
Kinderbijslagen hebben niet als hoofddoel armoede te bestrijden. Niettemin zorgen kinderbijslagen er voor dat 10% van de kinderen niet bijkomend in armoede terechtkomt. Kinderbijslag is echter geen instrument om de welvaart verticaal te herverdelen tussen gezinnen met hoge inkomens en gezinnen met lage inkomens. Die rol is weggelegd voor de fiscaliteit, meer bepaald de personenbelastingen. Kinderbijslagen zijn een vorm van horizontale solidariteit tussen gezinnen zonder kinderen en gezinnen met kinderen. De Gezinsbond dringt er op aan dat Vlaanderen en Brussel de kostencompensatie als grondslag van het kinderbijslagstelsel erkennen en dit principe handhaven.
De huidige kinderbijslagstelsels Vier stelsels: enkele belangrijke cijfers Vandaag bestaat het federale kinderbijslagsysteem uit vier kinderbijslagstelsels: drie professionele (werknemers, ambtenaren en zelfstandigen) en één restregeling (gewaarborgd stelsel) voor die kinderen waarvoor er geen band met de arbeidsmarkt wordt gevonden. De stelsels van de werknemers en ambtenaren zijn vandaag al identiek (toekenningsregels én bedragen), behalve dat ze op verschillende manieren worden gefinancierd. De Rijksdienst voor Kinderbijslag voor Werknemers inventariseerde enkele kerncijfers uit de vier kinderbijslagstelsels die een mooi beeld geven van het totaalplaatje. Hieronder overlopen we kort deze cijfers. De totale uitgaven voor kinderbijslag bedroegen in 2011 in de vier stelsels samen 5.786 miljoen euro en waren als volgt verdeeld over de vier stelsels: 4.310 miljoen euro in het werknemersstelsel (74,49 %), 1.005 miljoen euro in het ambtenarenstelsel (17,36 %), 421 miljoen euro in het zelfstandigenstelsel (7,28 %) en 51 miljoen euro in het gewaarborgd stelsel (0,88 %) De totale uitgaven van 5.786 miljoen euro in de vier stelsels samen waren in 2011 als volgt verdeeld: 3.159 miljoen euro in het Vlaams Gewest (54,61 %), 639 miljoen euro in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest (11,05 %), 1.955 miljoen euro (33,79 %) in het Waals Gewest zonder de Duitstalige Gemeenschap en 32 miljoen euro in de Duitstalige Gemeenschap (0,55 %). In 2011 betaalde ons land kinderbijslag aan 1.559.707 rechthebbende gezinnen. Deze gezinnen waren geografisch als volgt verdeeld: 872.133 in het Vlaamse Gewest (55,92 %), 153.836 in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest (9,86 %) en 533.738 in Wallonië en de Duitstalige Gemeenschap samen (34,22 %). België betaalde in 2011 kinderbijslag aan 2.700.236 rechtgevende kinderen. Deze kinderen waren als volgt verdeeld over de vier kinderbijslagstelsels: 1.998.826 in het werknemersstelsel (74,02 %), 481.042 in het overheidsstelsel (17,81 %), 202.439 in het zelfstandigenstelsel (7,50 %) en 17.929 in het gewaarborgd stelsel (0,66 %). Omdat het werknemers- en ambtenarenstelsel inhoudelijk vrijwel identiek zijn, kunnen we stellen dat ruim 91,83 % van de kinderen behoren tot een uniform kinderbijslagstelsel met dezelfde toekenningsvoorwaarden en bedragen in functie van de bestaande rangregeling. De 2.700.236 rechtgevende kinderen waren in 2011 geografisch als volgt verdeeld: 1.509.230 in het Vlaams Gewest (55,89 %), 278.944 in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest (10,33 %), 897.667 in het Waals Gewest zonder de Duitstalige Gemeenschap (33,24 %) en 14.395 in de Duitstalige Gemeenschap (0,53 %).
Vlaamse en Brusselse kinderbijslagen – Gezinsbond, januari 2014 - 4
In 2011 had 48,17 % van de Belgische gezinnen slechts 1 kind: 46,86 % in het Vlaams Gewest, 47,07 % in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest, 50,86 % in het Waals Gewest zonder de Duitstalige Gemeenschap en 45,15 % in de Duitstalige Gemeenschap. In 2011 had 36,55 % van de Belgische gezinnen 2 kinderen: 38,72 % in het Vlaams Gewest, 32,31 % in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest, 34,00 % in het Waals Gewest zonder de Duitstalige Gemeenschap en 40,84 % in de Duitstalige Gemeenschap. In 2011 had 15,28 % van de Belgische gezinnen 3 of meer kinderen: 14,42 % in het Vlaams Gewest, 20,62 % in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest, 15,14 % in het Waals Gewest zonder de Duitstalige Gemeenschap en 14,01% in de Duitstalige Gemeenschap. Uit bovenstaande statistieken destilleren we samenvattend volgende kerncijfers voor Vlaanderen en Brussel. In Vlaanderen krijgen 872.133 gezinnen kinderbijslag voor 1.509.230 kinderen. Deze gezinnen zijn als volgt verdeeld volgens het aantal kinderen: 408.682 met 1 kind, 337.690 met 2 kinderen en 125.762 met 3 of meer kinderen. Deze laatste groep bestaat uit 91.248 gezinnen met 3 kinderen en 34.514 gezinnen met 4 of meer kinderen. De Vlaamse kinderen zijn als volgt verdeeld volgens rang: 872.134 in eerste rang, 463.452 in tweede rang en 173.645 in derde rang. Uit bovenstaande cijfers kunnen we afleiden dat er 151.424 kinderen zijn die opgroeien in een gezin met vier of méér kinderen. In Brussel krijgen 153.836 gezinnen kinderbijslag voor 278.944 kinderen. Deze gezinnen zijn als volgt verdeeld volgens het aantal kinderen: 72.411 met 1 kind, 49.704 met 2 kinderen en 31.721 met 3 of meer kinderen. Deze laatste groep bestaat uit 25.144 gezinnen met 3 kinderen en 6.577 gezinnen met 4 of meer kinderen. De Brusselse kinderen zijn als volgt verdeeld volgens rang: 153.836 in eerste rang, 81.425 in tweede rang en 43.683 in derde rang. Uit bovenstaande cijfers kunnen we afleiden dat er 31.693 kinderen zijn die opgroeien in een gezin met 4 of méér kinderen. Huidige bedragen Onze huidige kinderbijslagregeling bestaat uit een belangrijke universele sokkel aangevuld met een beperkte categoriale selectiviteit op basis van het sociaal statuut én het inkomen. Het universele luik slaat op 95 % van de uitgaven, het selectieve op 5 %. In deze nota nemen we de bedragen op die van toepassing zijn op 1 september 2013 (sinds de laatste indexatie op 1 december 2012). Universeel luik De federale kinderbijslag bestaat uit een basiskinderbijslag die afhangt van de rang van het kind in het gezin. Tabel 3: huidige basiskinderbijslag volgens rang Rang van het kind Basiskinderbijslag (in euro per maand) 1ste 90,28 2de 167,05 3de 249,41 Het 1ste kind van een zelfstandige krijgt vandaag nog een basiskinderbijslag van slechts 84,43 euro, of 5,85 euro minder dan een eerste kind van een werknemer of ambtenaar. De federale ministerraad besliste op 22 november 2013 dat de bedragen voor zelfstandigen vanaf 1 juli 2014 worden opgetrokken tot op het niveau van de werknemers/ ambtenaren. De basiskinderbijslag wordt aangevuld met een leeftijdsbijslag die telkens op de scharnierleeftijden 6, 12 en 18 jaar wordt toegekend en afhangt van de rang van het kind:
Vlaamse en Brusselse kinderbijslagen – Gezinsbond, januari 2014 - 5
Tabel 4: huidige leeftijdsbijslag volgens leeftijd en rang Leeftijd Rang 1ste 6 t.e.m. 11 jaar 15,73 12 t.e.m. 17 jaar 8,22 18 t.e.m. 24 jaar 3,65
2de of 3de 31,36 16,56 13,01
Sinds de besparingen in 1996 krijgt het 1ste kind van werknemers en ambtenaren slechts een “gehalveerde” leeftijdsbijslag. Tabel 4 toont aan dat de leeftijdsbijslag voor 18-plussers in de eerste rang zelfs meer dan gehalveerd werd. Tabel 5 geeft de cumulatieve leeftijdsbijslag voor elke leeftijdscategorie en rang: Tabel 5: huidige cumulatieve leeftijdsbijslag volgens leeftijd en rang Leeftijd Rang 1ste 2de of 3de 6 t.e.m. 11 jaar 15,73 12 t.e.m. 17 jaar 23,95 18 t.e.m. 24 jaar 27,60
31,36 47,92 60,93
Tabel 6 geeft een samenvattend overzicht van de totale kinderbijslagbedragen (basiskinderbijslag + leeftijdsbijslag) volgens rang en leeftijd. Tabel 6: huidige totale kinderbijslag (basisbijslag en leeftijdsbijslag) Leeftijd 1ste rang 2de rang 3de rang 0 t.e.m. 5 jaar 90,28 167,05 249,41 6 t.e.m. 11 jaar 106,01 198,41 280,77 12 t.e.m. 17 jaar 114,23 214,97 297,33 18 t.e.m. 24 jaar 117,88 227,98 310,34 De federale regering besliste in de zomer van 2013 dat oudste of enige kinderen geboren tussen 1 januari 1985 en 31 december 1996 vanaf september 2013 hun verworven recht verloren. Kinderen geboren vóór 1 januari 1991 kregen op 18 jaar een leeftijdsbijslag van 33,69 euro. Kinderen geboren tussen 1 januari 1991 en 31 december 1996 die kind van eerste rang werden ter vervanging van een ouder kind dat het gezin verliet, kregen een leeftijdsbijslag van 31,36 euro op 12 jaar en 33,69 euro op 18 jaar. Die kinderen kregen tot dan op 16 jaar een totale kinderbijslag van 121,64 euro en op 18 jaar een totale kinderbijslag van 123,97 euro. De federale regering schrapt de hogere leeftijdsbijslag van 31,36 euro (cumulatief) op 16 jaar en van 33,69 euro (cumulatief) op 18 jaar, die deze kinderen behielden sinds de besparingsronde uit 1996. Met deze ingreep in de leeftijdsbijslagen bespaart de federale overheid 8,5 miljoen euro op jaarbasis. Een vereenvoudiging voor de kinderbijslagkassen maar toch een streep door de rekening van gezinnen met kinderen tussen 16 en 25 jaar, net de leeftijdsklasse waarin de kinderbijslagen het minst de minimumkosten van kinderen dekken. De leeftijdsbijslagen voor kinderen van zelfstandigen wijken enigszins af van die voor de werknemers en ambtenaren. Zo krijgt het enige of jongste kind van een zelfstandige geen leeftijdsbijslag. Het oudste kind van een zelfstandige krijgt – tenminste als het niet het enige kind is – een volledige in plaats van een gehalveerde leeftijdsbijslag. Alle kinderen krijgen eenmaal per jaar een jaarlijkse bijslag, de vroegere schoolpremie. De jaarlijkse bijslag wordt in augustus uitbetaald, samen met de kinderbijslag van de maand juli en het bedrag is afhankelijk van de leeftijd van het kind. De federale regering verminderde begin juli 2013 de jaarlijkse bijslag met ongeveer 15%. In 2014 vermindert de jaarlijkse toeslag opnieuw met ongeveer 15%. In totaal daalt de jaarlijkse bijslag over een periode van 2 jaar met ruim 30 % en zelfs met 40 % voor de kinderen van 0 tot en
Vlaamse en Brusselse kinderbijslagen – Gezinsbond, januari 2014 - 6
met 5 jaar. Met de vermindering op de jaarlijkse bijslag bespaart de federale regering 21,3 miljoen euro in 2013 en 54 miljoen euro in 2014. Tabel 7 bevat de bedragen van de nieuwe jaarlijkse bijslagen voor 2013 en 2014. Tabel 7: huidige jaarlijkse bijslag Leeftijd 0 t.e.m. 5 jaar 6 t.e.m. 11 jaar 12 t.e.m. 17 jaar 18 t.e.m. 24 jaar
Jaarlijkse bijslag 2013
2014 22,00 50,00 70,00 95,00
20,00 43,00 60,00 80,00
Een gezin met 3 kinderen waarvan 2 in het hoger en 1 in het secundair onderwijs, zal uiteindelijk jaarlijks 82,86 euro moeten inleveren. Tot slot behoort ook het kraamgeld tot de universele sokkel van de kinderbijslagen. Het kraamgeld wordt eenmalig betaald bij iedere geboorte van een kind. Een 1ste kind krijgt echter een hoger kraamgeld dan de volgende. Tabel 8: huidig kraamgeld Rang van het kind 1ste de 2 en volgende
Kraamgeld (in euro) 1.223,11 920,25
Selectief luik Het selectieve luik bestaat uit een aantal toeslagen die gezinnen ontvangen op basis van hun (sociaal) statuut én omdat hun inkomen lager ligt dan een bepaald inkomensplafond. Dat inkomensplafond bedraagt momenteel bruto per maand 2.230,74 euro voor alleenstaanden en 2.306,94 euro voor koppels. De huidige federale regering besliste op 22 november 2013 dat deze inkomensplafonds vanaf 1 juli 2014 zullen stijgen tot: 2.309,58 euro voor alleenstaanden en 2.385,65 euro voor koppels. Bovendien zouden ook zelfstandigen die een faillissementsuitkering ontvangen vanaf dan recht hebben op dezelfde sociale toeslag als langdurig werklozen. Eenoudertoeslag Alleenstaande ouders met een bruto maandloon onder het inkomensplafond krijgen een eenoudertoeslag. Het bedrag van de eenoudertoeslag is afhankelijk van de rang van het kind en is degressief: Tabel 9: huidige eenoudertoeslag Rang van het kind Eenoudertoeslag (in euro) 1ste 45,96 2de 28,49 3de 22,97 Sociale toeslagen Ouders die tot bepaalde sociale categorieën behoren, krijgen een sociale toeslag als hun maandelijkse bruto uitkering (alleenstaanden) of gezinsinkomen (koppels) onder het inkomensplafond ligt. Langdurig werklozen (langer dan 6 maanden) en, gepensioneerden krijgen een sociale toeslag volgens artikel 42bis KBW. Langdurig zieken (langer dan 6 maanden) en personen met een invaliditeitsuitkering krijgen een sociale toeslag volgens artikel 50ter KBW. Het bedrag van de sociale toeslag hangt ook af van de rang van het kind en is degressief:
Vlaamse en Brusselse kinderbijslagen – Gezinsbond, januari 2014 - 7
Tabel 10: huidige sociale toeslagen Rang van het kind 1ste 2de 3de
Sociale toeslag (in euro) Art 42bis KBW Art 50ter KWB 45,96 98,88 28,49 28,49 5,00 5,00
De eenoudertoeslagen en de sociale toeslagen kunnen niet gecumuleerd worden. Het derde kind van een alleenstaande ouder met een sociaal statuut zal dan ook 22,97 euro sociale toeslag krijgen in plaats van 5,00 euro. Volledige leeftijdsbijslag voor eerste kind Een kind van eerste rang dat een eenoudertoeslag of een sociale toeslag ontvangt, krijgt ook zijn volledige leeftijdsbijslag in plaats van de gehalveerde. De oudste of enige kinderen geboren vóór 1997, die een eenoudertoeslag of sociale toeslag ontvangen, behouden hun hogere leeftijdsbijslag van 31,36 euro (cumulatief) op 16 jaar en van 33,69 euro (cumulatief) op 18 jaar. Volledige jaarlijkse toeslag in plaats van verminderde Kinderen die een eenoudertoeslag of een sociale toeslag krijgen, behouden hun volledige jaarlijkse bijslag. Wezen en kinderen met verhoogde kinderbijslag wegens handicap of zware aandoening moeten evenmin inleveren op hun jaarlijkse bijslag. De volledige jaarlijkse bijslag bedraagt momenteel: Tabel 11: huidige volledige jaarlijkse bijslag Leeftijd Jaarlijkse bijslag (in euro) 0 t.e.m. 5 jaar 27,60 6 t.e.m. 11 jaar 58,59 12 t.e.m. 17 jaar 82,02 18 t.e.m. 24 jaar 110,42
Evaluatie van het huidige kinderbijslagsysteem De huidige kinderbijslagen zijn zeer doelmatig als universele maatregel omdat in ons land zo goed als alle kinderen kinderbijslag krijgen, omdat het recht op kinderbijslag automatisch wordt toegekend. De in België wonende kinderen van 0 tot 18 jaar werden op 31 december 2002 door de vier kinderbijslagregelingen samen voor 97,3 % bereikt. Recente ramingen uit 2011 bevestigen dit percentage. Van de overige kinderen onder de 18 jaar heeft een groot deel recht op kinderbijslag in het buitenland (bijvoorbeeld door grensarbeid). Hoewel kinderbijslagen geen instrument zijn om armoede te bestrijden, verhinderen de huidige bedragen niettemin dat 10 % van de kinderen bijkomend in armoede zou moeten leven. Kinderbijslagen zijn dus ook doelmatig tegen kinderarmoede. Het huidige federale kinderbijslagstelsel verliest echter aan efficiëntie omdat het stelsel dermate complex is met een zware administratie en controlelast als gevolg. Voor een rechtgevend kind bestaan er vandaag 760 mogelijke combinaties van bedragen (60 voor een kind zonder handicap en 700 voor een kind met een handicap). Deze complexiteit weegt door in het beheer en de beheerskosten. Er gaan immers te veel energie en kosten verloren in het telkens uitzoeken welk van de vier stelsels bevoegd is en op welk bedrag een kind recht heeft. Bovendien slaagt ons federaal kinderbijslagstelsel er onvoldoende in om zijn basisdoelstelling (dekken van de minimumkosten van kinderen) te realiseren omdat de huidige bedragen te laag én niet welvaartsvast zijn. Ook de huidige sociale toeslagen zijn, net zoals alle andere bedragen in het federaal
Vlaamse en Brusselse kinderbijslagen – Gezinsbond, januari 2014 - 8
kinderbijslagstelsel, te laag om minstens de minimumkosten van kinderen te dekken. Alleen de kinderbijslagbedragen van wezen benaderen vandaag enigszins de gemiddelde minimumkost van een kind. De Gezinsbond pleit al lang voor substantieel hogere kinderbijslagen die op termijn minstens de minimumkosten van kinderen dekken. Daarom moeten de kinderbijslagen substantieel verhogen. De laagste dekkingsgraad vinden we vandaag bij het 1ste kind en bij de 18-plussers. Daarom moeten volgende bedragen prioritair verhogen: de basiskinderbijslag voor het 1ste kind de leeftijdsbijslag op 18 jaar Zolang de kinderbijslagen de minimumkosten niet dekken, moeten voor de Gezinsbond de belastingvoordelen voor kinderen ten laste in de personenbelasting blijven bestaan. De dekkingsgraad van de huidige kinderbijslagen én de belastingvoordelen voor kinderen ten laste in de personenbelastingen samen bedraagt momenteel: een derde voor gezinnen met 1 kind, bijna de helft voor gezinnen met 2 kinderen en 2/3de voor gezinnen met 3 kinderen. De bedragen van de kinderbijslagen hebben de afgelopen decennia al méér dan 40% welvaartsverlies geleden ten aanzien van de evolutie van het loonpeil. Om de koopkracht van gezinnen te verzekeren, moeten de kinderbijslagbedragen dringend automatisch welvaartsvast gemaakt worden. Als kinderbijslagen ook in de toekomst ontkoppeld blijven van welvaartsvastheid raamt het CSB het nog te lijden welvaartsverlies voor gezinnen met kinderen van nu tot 2030 op 16 tot 36 %. Volgens het CSB verlagen welvaartsvaste kinderbijslagen de kinderarmoede fors van 17 % naar 14 %. Tot slot bevat ons huidige kinderbijslagsysteem met zijn vier stelsels nog talrijke ongelijkheden: Eerst en vooral zijn er de verschillen tussen de basiskinderbijslagen naargelang de rang (1, 2 of 3) van het kind. Bovendien krijgt het 1ste kind in de stelsels van werknemers en ambtenaren slechts de ‘gehalveerde’ leeftijdsbijslagen in plaats van de volledige. Daarnaast zijn er de verschillen in bedragen tussen zelfstandigen en werknemers. Mede dankzij de Gezinsbond zijn deze verschillen al sterk gereduceerd. Zo bedraagt de kloof tussen de basiskinderbijslag voor het 1ste kind van een zelfstandige en dat van een werknemer nog slechts 5,85 euro (90,28 euro – 84,43 euro). Het enige of jongste kind van een zelfstandige krijgt geen leeftijdsbijslag, terwijl het 1ste kind van een zelfstandige dan weer de volledige leeftijdsbijslag ontvangt, tenzij het enig kind is. Kinderen van een alleenstaande ouder krijgen een eenoudertoeslag én hun volledige leeftijdsbijslag (1ste kind) én hun volledige schoolpremie als het bruto maandinkomen van die ouder lager is dan 2.230,74 euro, terwijl kinderen die opgroeien bij een koppel met een gezinsinkomen onder dat inkomensplafond geen toeslag krijgen. Nochtans hebben koppels met een laag inkomen altijd nog een mondje meer te voeden. Kinderen van de 2de en 3de rang krijgen een lager kraamgeld: 902,18 euro i.p.v. 1.199,10 euro. Sommige kinderen van leefloners krijgen een sociale toeslag, anderen dan weer niet. Als er binnen de ruime familie van die kinderen iemand gevonden wordt met een band met de arbeidsmarkt, hangt het van het beroepsstatuut van dat verre familielid af of het kind al dan niet een sociale toeslag krijgt, bijvoorbeeld als die persoon langdurig werkloos, langdurig ziek, invalide of gepensioneerd is (uiteraard altijd met een bruto maandinkomen onder het inkomensplafond). Wordt er niemand gevonden met een band met de arbeidsmarkt, wordt het recht op kinderbijslag van het kind van een leefloner geopend in het gewaarborgde stelsel, waar automatisch de sociale toeslag van een langdurig werkloze geldt.
Vlaamse en Brusselse kinderbijslagen – Gezinsbond, januari 2014 - 9
De Gezinsbond wijst tevens op de discriminatie van de rangregeling bij nieuw samengestelde gezinnen. Omdat kinderen die worden opgevoed in co-ouderschap vandaag slechts in één van de twee gezinnen gedomicilieerd zijn, tellen ze slechts eenmaal mee in de rangregeling van de nieuw samengestelde gezinnen van hun beide ouders. De huidige regeling is, bij gelijkmatig verdeelde huisvesting, discriminerend beoordeeld door een arrest van het Grondwettelijk Hof op 21 februari 2008. Een gelijke basisbijslag voor elk kind kan dergelijke ongelijkheden verhelpen. De Gezinsbond vindt dat de bevoegdheidsoverheveling hét moment is om de bestaande ongelijkheden weg te werken en te evolueren naar een eenheidsstelsel.
Visie van de Gezinsbond op een eenvoudig universeel eenheidsstelsel Na de overheveling van de bevoegdheden over de kinderbijslagen naar de Gemeenschappen en de GGC half 2014 moeten de Vlaamse en Brusselse kinderbijslagstelsels elk evolueren naar een eenvoudig universeel eenheidsstelsel, waarin elk kind dezelfde basisbijslag ontvangt ongeacht het beroepsstatuut en het inkomen van zijn ouder(s) en los van zijn rang. Kortom: kinderbijslag als recht van het kind. Het Vlaamse en Brusselse kinderbijslagstelsel moet minder complex zijn. De kinderbijslagbedragen moeten onmiddellijk welvaartsvast worden en op termijn substantieel hoger. De Gezinsbond vat zijn visie op een doeltreffend Vlaams en Brussels kinderbijslagstelsel samen in tien basisprincipes. 1.
Kinderbijslag als automatisch toegekend recht van elk kind ongeacht het (sociaal) statuut en inkomen van zijn ouder(s). De Gezinsbond verdedigt al lang de idee om van de kinderbijslagen een recht van elk kind te maken. Dit betekent dat het recht op kinderbijslag automatisch wordt geopend bij de geboorte van een kind. De Gezinsbond is tegen gedifferentieerde basiskinderbijslagen naargelang het socio-economische situatie van het gezin. Daarom pleiten wij al jarenlang voor een eenheidsstelsel waarin elk kind een gelijke basisbijslag krijgt los van socio-economische situatie én los van het inkomen van zijn ouder(s). De minimumkost van een kind, waarin de kinderbijslagen tussenkomen, is immers gelijk voor elk gezin, omdat de Gezinsbond zijn rekenwerk baseerde op een basisgezinsinkomen van 2.125,76 euro dat zich net onder de geïndexeerde armoederisicodrempel bevindt voor een gezin met 2 kinderen onder de 14 jaar. Omdat we daarom kunnen spreken over een absolute minimumkost, is dat welvaartsverlies dus van toepassing op elk gezin. De Gezinsbond vindt bovendien dat gezinnen zelf mogen bepalen hoe en waaraan ze hun kinderbijslag besteden. Kinderbijslag moet een cashtegemoetkoming blijven zonder bestedingsvoorwaarde. Gelijke kinderbijslag ongeacht het socio-professioneel statuut De gelijkschakeling van de bedragen van de kinderbijslag voor zelfstandigen met die van de werknemers is voorzien in het voortraject van de zesde staatshervorming naar de overheveling van de bevoegdheden van kinderbijslagen naar de gemeenschappen. De Gezinsbond pleit voor een volledige gelijkschakeling van de kinderbijslagen van werknemers, zelfstandigen en ambtenaren. Niet alleen de bedragen, maar ook de toekenningsregels moeten uniform zijn voor alle kinderen. De gelijkmaking van de kinderbijslagen voor zelfstandigen en werknemers/ ambtenaren wordt gerealiseerd via een uniformiseringswet, de Algemene Kinderbijslag Wet (AKBW), die in voege zal treden op 1 juli 2014.
Vlaamse en Brusselse kinderbijslagen – Gezinsbond, januari 2014 - 10
Onvoorwaardelijk recht op kinderbijslag tot 18 jaar Kinderbijslag is vandaag een onvoorwaardelijk recht tot 31 augustus van het jaar waarin het kind 18 jaar wordt. Voor de Gezinsbond moet kinderbijslag een onvoorwaardelijk recht blijven, tot 18 jaar. De Gezinsbond verzet zich dan ook tegen elk voorstel om bijkomende voorwaarden op te leggen. Zo mogen ouders hun kinderbijslag niet verliezen in geval van problematische opvoedingssituaties (POS), bij door minderjarigen gepleegde misdrijven (MOF) en bij spijbelgedrag van hun kinderen…. Voorwaardelijk recht op kinderbijslag tussen 18 en 25 jaar Voor de leeftijdsgroep 18 tot 25 jaar is het recht op kinderbijslag vandaag voorwaardelijk. Om kinderbijslag te ontvangen moet de jongere immers onderwijs volgen dat aan bepaalde voorwaarden voldoet (regelmatig lessen volgen in secundair onderwijs of voor voldoende studiepunten ingeschreven zijn in het hoger onderwijs). De voorwaarde om te studeren mag volgens de Gezinsbond blijven bestaan. Ook jongeren die zich na hun studies inschrijven als werkzoekende behouden hun recht op kinderbijslag gedurende de volledige duurtijd van hun beroepsinschakelingstijd tot maximum twaalf maanden. Ook dat moet voor de Gezinsbond zo blijven. Oplossing voor jongeren die zwaar ziek worden tussen 18 en 21 jaar De Gezinsbond wijst op de problematiek van jongeren tussen 18 en 25 jaar, die hun studies (tijdelijk) moeten onderbreken omwille van ziekte of ongeval. Als een jongere niet meer regelmatig naar school kan gaan of zijn hogere studies tijdelijk moet stopzetten, voldoet hij niet meer aan de voorwaarden en verliest hij zo zijn recht op kinderbijslag. Alleen als de jongere op basis van een medisch onderzoek op de medisch-sociale schaal een score behaalt van minstens 6 punten in de drie pijlers samen of van minstens vier punten in pijler één - en dus in aanmerking komt voor verhoogde kinderbijslag voor een kind met handicap of aandoening - behoudt hij zijn recht op kinderbijslag. Dat betekent wel dat de ouder(s) tijdig – nog vóór het stopzetten van de studies - een aanvraag voor verhoogde kinderbijslag moet(en) indienen. Als dat niet (tijdig) gebeurt of de verhoogde kinderbijslag wordt geweigerd op basis van de medisch-sociale schaal, verliest de jongere zijn recht op kinderbijslag. Aangezien de minimumleeftijd voor een inkomensvervangende tegemoetkoming of een integratietegemoetkoming voor personen met een handicap 21 jaar is, vallen jongeren tussen 18 en 21 jaar ook daar uit de boot, terwijl de medische en niet-medische kosten voor de ouders ongetwijfeld verder oplopen. De Gezinsbond vraagt dringend een oplossing voor deze jongeren die zich in een precaire situatie bevinden, hetzij via de kinderbijslag hetzij via de tegemoetkomingen voor personen met een handicap. 2.
Eenvoudig eenheidsstelsel met gelijke basiskinderbijslag voor elk kind ongeacht zijn rang Minder complexe kinderbijslag De Gezinsbond wil dat Vlaanderen en Brussel na de bevoegdheidsoverheveling hun kinderbijslagstelsels sterk vereenvoudigen. Het behoud van 760 verschillende kinderbijslagbedragen maakt het huidige kinderbijslagsysteem nodeloos ingewikkeld. De Gezinsbond bepleit een eenvoudig systeem met een gelijke basiskinderbijslag voor elk kind, verhoogd met leeftijdsbijslagen en voor kinderen met een zware aandoening of handicap toeslagen in het kinderbijslagstelsel of in het beleid voor personen met een handicap. Gelijke kinderbijslag ongeacht de rang van het kind
Vlaamse en Brusselse kinderbijslagen – Gezinsbond, januari 2014 - 11
De Gezinsbond is voorstander van een gelijke basiskinderbijslag voor elk kind ongeacht zijn rang. De gezinsorganisatie erkent dat er schaalvoordelen zijn voor kinderen van de 2de of 3de (of hogere) rang. Volgens de Gezinsbond is de kost van een 2de en 3de kind niet noodzakelijk zoveel lager, maar zetten gezinnen de tering naar de nering omdat de kinderbijslagen de kosten van kinderen onvoldoende dekken en het gezinsinkomen niet mee evolueert met het aantal kinderen in het gezin. Bovendien zijn er ook schaalnadelen als er meerdere kinderen zijn, zo is er bijvoorbeeld een grotere en dus duurdere woning nodig om elk kind een eigen plek te geven en heeft een groot gezin ook een grotere wagen nodig. Tot slot blijven een groot aantal kosten even hoog ongeacht de rang van het kind. Daarbij denken we in eerste instantie aan de voedings- en onderwijskost. Een 3de kind zal op dezelfde leeftijd niet minder eten dan een 1ste kind. Het inschrijvingsgeld aan universiteit of hogeschool vermindert ook niet voor een 3de kind t.a.v. een 1ste. Daarom denkt de Gezinsbond dat een gelijke basiskinderbijslag per kind, ongeacht zijn rang, het meest billijk is. Grote gezinnen mogen er echter niet op achteruit gaan. 3.
Grote gezinnen mogen niet achteruit gaan t.a.v. hun huidige kinderbijslagbedragen Als het nieuwe kinderbijslagstelsel zich zou beperken tot gelijke basiskinderbijslag voor elk kind, heeft dat ongewenste consequenties voor grote gezinnen. In een vereenvoudigd eenheidsstelsel met een basiskinderbijslag die zich niet situeert rond de 90 % van het huidige basisbedrag van het kind in 3de rang (momenteel 249,41 euro) zullen grote gezinnen er altijd op achteruit gaan. Hoewel de dekkingsgraad van de huidige kinderbijslagen toeneemt naarmate het gezin meer kinderen telt, verhoogt immers ook het absolute bedrag dat grote gezinnen bovenop de kinderbijslag moeten toeleggen in de opvoedingskost van hun kinderen toe naarmate er meer kinderen zijn. Bij grotere gezinnen ligt ook vaak de tewerkstellingsgraad van de ouders (en dus ook het beschikbaar gezinsinkomen) lager, omdat er meer tijd nodig is voor gezins- en opvoedingstaken. De Gezinsbond verzet zich tegen een degressieve basiskinderbijslag naargelang de rang, waarbij de basiskinderbijslag afneemt naarmate de rang van de kinderen verhoogt. Dat vindt de gezinsorganisatie geen goed voorstel omdat grote gezinnen er altijd op zouden achteruit gaan. Simulaties met het Mefisto-model van Flemosi tonen aan dat raken aan de rangregeling door de rangtoeslagen (hogere basiskinderbijslag volgens rang) af te schaffen zonder belangrijke compensaties leidt tot een sterk en significant verhoogd armoederisico voor grote gezinnen met drie of meer kinderen, die in Vlaanderen toch 14,42 % van alle kinderbijslagtrekkende gezinnen uitmaken en in Brussel zelfs 20,62 %.
4.
Kinderbijslagen (basiskinderbijslag én leeftijdsbijslagen op 6, 12 en 18 jaar samen) dekken op elke leeftijd minstens de helft van de minimumkost van een kind. Omdat de huidige kinderbijslagen onvoldoende de minimumkosten dekken, pleit de Gezinsbond er voor dat de kinderbijslagbedragen onmiddellijk bij de aanvang van de Vlaamse en Brusselse kinderbijslagstelsels op elke leeftijd van een kind minstens de helft van de minimumkosten dekken. Daarom blijven leeftijdsbijslagen noodzakelijk omdat kinderen meer kosten naarmate ze ouder worden.. Daarom pleit de Gezinsbond voor het behoud van leeftijdsbijslagen op de huidige scharnierleeftijden: 6, 12 en 18 jaar. De huidige leeftijdsbijslagen compenseren de meerkost door het ouder worden van kinderen echter onvoldoende omdat de bedragen te laag zijn en niet welvaartsvast. Daarom stellen wij voor om primordiaal:
Vlaamse en Brusselse kinderbijslagen – Gezinsbond, januari 2014 - 12
De halvering van de leeftijdsbijslag voor het 1ste kind weg te werken (extra budget geraamd op 103 miljoen euro op basis van het Mefisto-simulatiemodel van Flemosi). De leeftijdsbijslag op 18 jaar te verhogen. 5.
Substantiële universele kinderbijslag ongeacht het gezinsinkomen, aangevuld met toeslagen voor sociale correcties Voor de Gezinsbond is het universele karakter van de kinderbijslagen primordiaal. Er mogen geen kinderen uitgesloten worden zodat elk kind recht heeft op kinderbijslag. Voor de Gezinsbond moeten Vlaamse en Brusselse kinderbijslagen prioritair een universeel recht blijven ongeacht het gezinsinkomen. In zijn argumentarium voor universele en inclusieve Vlaamse kinderbijslagen van 19 november 2012 licht de Gezinsbond zijn argumenten voor een universele kinderbijslag toe: Kinderbijslag als recht van het kind, Gelijkheidsprincipe: elk kind is gelijk, Selectiviteit leidt tot belangrijke “niet opname” of onderbenutting van de toegekende bedragen, Inkomensfiscaliteit houdt geen rekening met beschikbaar inkomen, Uitsluiting van hoge(re) inkomens ondermijnt op termijn de solidariteit tussen gezinnen, Selectiviteit op basis van het inkomen van ouders kan leiden tot werkloosheidsval, Selectiviteit vergt veel middelen aan administratie, opvolging en controle van het voldoen aan de voorwaarden, Kinderbijslag is geen inkomensvervangende maatregel, Selectieve maatregelen stigmatiseren doelgroepen. De universele kinderbijslag moet bestaan uit een substantiële basiskinderbijslag aangevuld met leeftijdsbijslagen op de huidige scharnierleeftijden van 6, 12 en 18 jaar. Deze substantiële universele sokkel mag aangevuld worden met toeslagen voor sociale correcties. De Gezinsbond verwerpt inkomensselectiviteit als uitsluitingsvoorwaarde, maar aanvaardt een beperkte inkomensselectiviteit toekenningscriterium voor sociale toeslagen.
6. Welvaartsvaste kinderbijslagen De bedragen van de kinderbijslagen moeten dringend welvaartsvast gemaakt worden. Kinderbijslagen moeten hun koopkracht behouden ten aanzien van het loonpeil. De indexatie aan de hand van de spilindexoverschrijdingen zijn ontoereikend om de koopkracht van gezinnen met kinderen te garanderen. Als de kinderbijslagen welvaartsvast zouden zijn, zou de Belgische kinderarmoede niet 17 % maar “slechts” 14 % bedragen. 7.
Toeslagen voor sociale correcties voor lage inkomensgezinnen, te financieren met extra middelen en niet ten koste de universele sokkel. Inkomensselectiviteit is geen goed criterium om te bepalen welke gezinnen de kinderbijslag 'niet nodig' hebben, maar het inkomen is wel een goede parameter om te bepalen wie er wél iets extra nodig heeft. Elk gezin dat een inkomen heeft onder de armoederisicodrempel moet in aanmerking komen voor een sociale toeslag. Vandaag gebeurt de selectiviteit in de kinderbijslag uitsluitend op basis van het (sociale) statuut van de rechtgevende ouder (alleenstaande ouder, langdurig werkloos, langdurig ziek, invaliditeit of pensioen) of het bruto maandinkomen van het gezin (sociale toeslagen) of van de alleenstaande ouder (eenoudertoeslag) bij wie de kinderen verblijven.
Vlaamse en Brusselse kinderbijslagen – Gezinsbond, januari 2014 - 13
Vandaag wordt er niet gekeken naar het effectief beschikbare inkomen (het netto inkomen dat overblijft na socialezekerheidsbijdragen, inkomensbelastingen en andere vaste lasten), zodat ouders met een hoger bruto inkomen dan het geldende inkomensplafond maar met hoge uitgaven door zware ziekte of handicap of met zware afbetalingen als gevolg van (overmatige) schuldenlast naast de eenoudertoeslag en andere sociale toeslagen grijpen. Bovendien bestaan er geen betrouwbare cijfers over de beschikbare inkomens van gezinnen. Om alle gezinnen te bereiken ongeacht hun bruto inkomen en ongeacht hun beschikbaar inkomen, bepleit de Gezinsbond het universele karakter van de kinderbijslagen. De Gezinsbond stelt in dit verband voor om af te stappen van de huidige categoriale selectiviteit voor de sociale toeslagen en pleit er voor om sociale correcties toe te kennen aan àlle gezinnen met een gezinsinkomen onder de armoederisicodrempel. Ook voor de toekenning van sociale toeslagen moet het stelsel eenduidiger worden en geen onderscheid maken op basis van statuten. De uitbreiding van de sociale toeslagen mag voor de Gezinsbond niet ten koste gaan van de gezinnen die de gewone kinderbijslagen ontvangen. Om de meerkost van meer doeltreffende sociale correcties te financieren, moeten Vlaanderen en Brussel extra middelen aanspreken. Dit kan via een verhoging van het budget voor armoedebestrijding, maar niet via een heroriëntering van het bestaande budget voor armoedebestrijding. Naast de kinderbijslagen moeten Vlaanderen en Brussel via andere en bestaande kanalen met selectieve en inkomensgekoppelde maatregelen blijven tussenkomen in kinderopvang, onderwijs, gezondheidszorg (o.a. maximumfactuur) en huisvesting voor gezinnen met kinderen. Kinderbijslagen blijven de belangrijkste overheidstegemoetkoming in de opvoedingskosten zelf. Meer onderscheid in de bedragen van kinderbijslagen is voor de Gezinsbond alleen verantwoord op basis van elementen eigen aan het kind zelf, zoals leeftijd, handicap of extra zorgnood. Oudere kinderen kosten immers meer dan jongere kinderen. Daarom verdienen ze een hogere kinderbijslag, bijvoorbeeld in de vorm van een leeftijdsbijslag. Kinderen met een handicap of een extra zorgnood vragen meer inspanningen van hun ouders in budget en/of in tijd. Deze kinderen hebben recht op een extra ondersteuning, bijvoorbeeld via de verhoogde kinderbijslag voor kinderen met een handicap of een zware aandoening. 8.
Verhoogde kinderbijslagen voor kinderen met een handicap overhevelen naar en integreren in het beleid voor personen met een handicap, waar het recht op een extra tegemoetkoming moet verankerd worden zodat gezinnen met kinderen met een handicap er niet op achteruit gaan ten aanzien van de bedragen die ze vandaag krijgen. De verhoogde kinderbijslag voor kinderen met een handicap/aandoening heeft als doel ouders te vergoeden voor de 'meer' inspanningen die zij moeten leveren om hun kind met een handicap zo goed mogelijk te laten participeren aan de samenleving. Niet alleen kinderen met een zware handicap, maar ook kinderen met een lichtere handicap krijgen een verhoogde kinderbijslag (bijvoorbeeld kinderen met ADHD of leerstoornissen). Het bedrag van de verhoogde kinderbijslag is gedifferentieerd (9 verschillende niveaus) en schommelt naargelang de zwaarte van de handicap/aandoening momenteel tussen 79,17 euro en 527,80 euro. Om toegang te krijgen tot het systeem moet een kind minstens 6 punten bekomen in de medischsociale schaal of een medische ongeschiktheid hebben van minstens 66 %. Dankzij de uitstekende samenwerking van de Gezinsbond met de toenmalige minister van Sociale Zaken, is het stelsel van de verhoogde kinderbijslag in 2003 hervormd tot een meer doelmatig systeem. De belangrijkste vooruitgang was daarin de afschaffing van de alles-of-niets hakbijl van de 66 % medische ongeschiktheid als toegang tot
Vlaamse en Brusselse kinderbijslagen – Gezinsbond, januari 2014 - 14
het systeem en de meer gedifferentieerde bedragen zodat ook kinderen met een lichtere handicap/aandoening in aanmerking komen voor een weliswaar lagere toeslag. Om het Vlaamse en Brusselse kinderbijslagstelsel sterk te vereenvoudigen, pleit de Gezinsbond er voor om het stelsel van de verhoogde kinderbijslag voor kinderen met een handicap over te hevelen naar het handicapbeleid. Daarmee volgen wij de visie van professor Frank Vandenbroucke, als voormalig federaal minister van Sociale Zaken de architect van het in 2003 hervormde stelsel voor verhoogde kinderbijslag voor kinderen met een handicap. De gedifferentieerde bedragen in de verhoogde kinderbijslag voor kinderen met een handicap liggen immers aan de basis van 700 van de 760 verschillende kinderbijslagbedragen in ons huidig kinderbijslagstelsel. Binnen het handicapbeleid passen deze verhoogde kinderbijslagen beter in de logica van het persoonsgebonden budget (PGB). De Gezinsbond vindt de verhoogde kinderbijslag voor kinderen met een handicap/aandoening zeker legitiem en pleit er dan ook voor om dat recht te verankeren in het handicapbeleid zodat de extra lasten voor kinderen met een beperking voldoende worden gewaardeerd. Deze kinderen hebben immers recht op een extra tegemoetkoming omdat er duidelijk sprake is van een hogere zorgnood eigen aan het kind en dat zijzelf én hun ouders meer inspanningen moeten leveren om hen te laten deelnemen aan onze maatschappij. De verhoogde kinderbijslag is voldoende afgestemd op andere steunmaatregelen voor kinderen met een handicap, maar niet omgekeerd. De Gezinsbond pleit er al lang voor dat het toegangscriterium op basis van de score op de medisch-sociale schaal uit de verhoogde kinderbijslag moet doorgetrokken worden naar andere tegemoetkomingen voor kinderen met een handicap. Zo beperkt de dubbeltelling van een kind met een handicap als kind ten laste in de personenbelastingen zich nog altijd tot de alles-of-niets hakbijl van de 66% medische ongeschiktheid. Ook in de fiscaliteit moet de score op de medische-sociale schaal bepalend worden om als kind ten laste dubbel te tellen. De Gezinsbond vindt het niet opportuun dat de verhoogde kinderbijslag voor kinderen met een handicap/aandoening zou worden geïntegreerd in de zorgverzekering voor kinderen met een beperkte zelfredzaamheid omdat beide andere doelstellingen voor ogen hebben. De zorgverzekering heeft als doel tussen te komen in de kosten van niet-medische zorg voor kinderen met een handicap. De tussenkomst van de zorgverzekering is een forfaitair bedrag van 130 euro per maand. De tussenkomst binnen de zorgverzekering is beperkt tot zwaar zorgbehoevende kinderen (minstens 66 % medische ongeschiktheid én minstens 7 punten inzake zelfredzaamheid of minstens 18 punten op de medisch-sociale schaal die van toepassing is in de verhoogde kinderbijslag). 9. Wezen mogen niet achteruit gaan t.a.v. hun huidige kinderbijslagbedragen Wezen bevinden zich ongetwijfeld in een behartenswaardige situatie, zeker als de overlevende ouder een laag inkomen heeft. Wezen zijn de enige kinderen die in het huidige federale kinderbijslagstelsel een kinderbijslag krijgen die bijna de minimumkosten van kinderen benadert. Het basisbedrag aan weesbijslag bedraagt vandaag immers 346,82 euro en wordt aangevuld met de volledige leeftijdsbijslagen ook voor het 1ste kind. De Gezinsbond vindt dat een goede maatregel en stelt deze niet in vraag. De wezenbijslag moet dus zeker behouden blijven in de nieuwe Vlaamse en Brusselse kinderbijslagstelsels.
Vlaamse en Brusselse kinderbijslagen – Gezinsbond, januari 2014 - 15
10. Inspraak voor de Gezinsbond in de Vlaamse en Brusselse beheersorganen. Net zoals vandaag in de federale kinderbijslagstelsels het geval is, moet de Gezinsbond in de Vlaamse en Brusselse kinderbijslagen inspraak krijgen in de beheersorganen die bevoegd worden voor de normering en het beheer van de nieuwe kinderbijslagstelsels.
Voorstellen van de Gezinsbond voor een doeltreffende overheveling De Gezinsbond heeft enkele voorstellen die moeten gerealiseerd worden vóór de bevoegdheid over de kinderbijslagen op 1 juli 2014 wordt overgeheveld van het federale niveau naar de Gemeenschappen en de GGC. Inschrijving recht op kinderbijslag in de Grondwet Het voortraject van de zesde staatshervorming voorziet vóór de overheveling van de bevoegdheid over de kinderbijslagen van het federale niveau naar de gemeenschappen de inschrijving van het recht op kinderbijslag in de Grondwet. Dat het recht op kinderbijslag op een algemene wijze zal ingeschreven worden in de Grondwet vindt de Gezinsbond een goede zaak. Deze verankering van het recht op kinderbijslag in de Grondwet garandeert dat de gemeenschappen na de bevoegdheidsoverdracht de kinderbijslag behouden én niet mogen afschaffen, maar garandeert niets over het niveau van het bedrag en de middelen. De Grondwet bevat in principe alleen maar algemene rechten en geen specifieke modaliteiten van die rechten. De inschrijving in de Grondwet garandeert bijgevolg niet dat de huidige budgetten minstens behouden blijven en verhindert de gemeenschappen niet om een deel van de huidige budgetten aan te wenden voor andere maatregelen dan kinderbijslagen. Vanuit zijn visie van kinderbijslag als recht van het kind stelt de Gezinsbond voor het recht op kinderbijslag in te schrijven onder een nieuw zesde lid van artikel 22bis, dat momenteel de rechten van kinderen bundelt en niet in artikel 23, lid 2, 2°, dat de rechten op sociale zekerheid bevat. Gelijke kinderbijslagen voor zelfstandigen en werknemers / ambtenaren De zesde staatshervorming voorziet dat voorafgaandelijk aan de overheveling van de bevoegdheid over de kinderbijslagen van het federale niveau naar de Gemeenschappen, de federale regering de kinderbijslagen van zelfstandigen en werknemers zal gelijkschakelen. De Gezinsbond stelt voor dat deze gelijkschakeling gebeurt op niveau van de werknemers en niet op niveau van de zelfstandigen. Voor de Gezinsbond moeten de bedragen maar ook de toekenningsregels volledig uniform worden voor alle kinderbijslagstelsels ongeacht het beroepsstatuut van de ouder(s). Volledig budget overhevelen De federale regering berekende dat het totale budget van alle Belgische kinderbijslagstelsels samen – in de basisteksten van de zesde staatshervorming geraamd op 5,8 miljard - op 1 januari 2013 in totaal 6,4 miljard bedroeg. Dat bedrag wordt voor begrotingsjaar 2015 volledig overgeheveld. Het overgehevelde houdt dus geen rekening met de besparingen die de federale regering nog doorvoerde in de zomer van 2013 op de schoolpremie en de verworven rechten voor de leeftijdsbijslag voor het oudste kind dat geboren is tussen 1 januari 1985 en 31 december 1996. De middelen van die besparing geraamd op 62,5 miljoen euro in 2014 worden mee overgeheveld. Ook de 215 miljoen administratie- en betalingskosten worden overgeheveld. De totale kinderbijslagenveloppe wordt onder de gemeenschappen en de GGC verdeeld volgens de demografische verdeelsleutel van het aantal 0 tot en met 18-jarigen op het grondgebied.
Vlaamse en Brusselse kinderbijslagen – Gezinsbond, januari 2014 - 16
De Gezinsbond blijft er voor pleiten dat de federale regering daadwerkelijk het volledige budget voor kinderbijslagen (6,4 miljard euro) overhevelt naar de Gemeenschappen, zodat deze zonder handicap aan de hervorming van hun eigen kinderbijslagstel kunnen beginnen. Dat betekent dat de federale regering niet mag besparen op het over te hevelen kinderbijslagbudget. De bevoegdheidsoverdracht mag geen besparingsronde worden op gezinnen met kinderen. Ook werkings- en betaalkosten overhevelen De totale kost van het administratief beheer en de uitbetaling van de kinderbijslagen wordt in het voorstel van bijzondere wet tot hervorming van de financiering van de gemeenschappen en de gewesten, tot uitbreiding van de fiscale autonomie van de gewesten en tot financiering van de nieuwe bevoegdheden geraamd op bijna 215 miljoen euro. De Gezinsbond vraagt met aandrang aan de federale regering om ook deze werkings- en betaalkosten over te hevelen naar de Gemeenschappen. De gemeenschappen en Brussel moeten immers ook hun aandeel in deze werkingskosten krijgen om hun kinderbijslagen te kunnen beheren en uitbetalen. Ook reserves van FCUD overhevelen Het Fonds voor Collectieve Uitrusting en Diensten (FCUD) wordt opgeheven en de middelen worden verdeeld over de Gemeenschappen. Over de juiste verdeling van deze middelen over de Gemeenschappen, schept de tekst van het Vlinderakkoord echter geen duidelijkheid. Deze middelen worden in het Institutioneel akkoord geraamd op 77,6 miljoen euro. Over de reserves die het FCUD opbouwde, 35 miljoen euro, beantwoordende aan de middelen die daadwerkelijk toegekend zijn door de bijzondere Ministerraad van 20 en 21 maart 2004 in Oostende, aangevuld met de rente en met de 5 miljoen euro schuldvorderingen op kinderdagverblijven (hypothecaire leningen uit het verleden) worden in de nota niet vermeld. De Gezinsbond vindt dat ook deze reserves moeten verdeeld worden onder de Gemeenschappen en de GGC. De middelen van het FCUD kunnen worden aangewend om de buitenschoolse kinderopvang zoals voorzien uit te breiden.
Blauwdruk van de Gezinsbond voor een nieuw eenheidsstelsel Nieuw eenheidsstelsel bij start Bij de start van het eigen kinderbijslagstelsel moeten de bedragen van de Vlaamse en Brusselse kinderbijslag minstens de helft van de minimumkost van een kind dekken. Dat betekent dat de basiskinderbijslag voor elk kind 158 euro moet bedragen, aangezien de minimumkost van een kind in de leeftijdsklasse van 0 tot en met 5 jaar op 1 januari 2014 (op basis van de consumptie-index van december 2013) 314,95 euro bedraagt. Omdat kinderen duurder worden naarmate ze ouder worden, moet deze basiskinderbijslag op de huidige scharnierleeftijden aangevuld worden met een leeftijdsbijslag van: 46 euro op 6 jaar 46 euro extra op 12 jaar (cumulatieve leeftijdsbijslag = 92 euro) 50 euro extra op 18 jaar (cumulatieve leeftijdsbijslag = 142 euro) Bij aanvang van de nieuwe kinderbijslagstelsels in Vlaanderen en Brussel moeten de bedragen van de totale kinderbijslag (basiskinderbijslag plus leeftijdsbijslag) er voor de Gezinsbond dus als volgt uit zien:
Vlaamse en Brusselse kinderbijslagen – Gezinsbond, januari 2014 - 17
Tabel 12: voorstel Vlaamse en Brusselse totale kinderbijslag Leeftijdsklasse van het kind Totale kinderbijslag = basis- + leeftijdsbijslag 0 t.e.m. 5 jaar 6 t.e.m. 11 jaar 12 t.e.m. 17 jaar 18 t.e.m. 24 jaar
158 204 250 300
euro euro euro euro
De basiskinderbijslag en de leeftijdsbijslagen die de Gezinsbond voorstelt, zorgen er voor dat in elke leeftijdsklasse de helft van de minimumkost van een kind gedekt is. De vroegere schoolpremie die vóór de federale besparingsronde afhankelijk van de leeftijd van het kind schommelde tussen 2,30 euro en 9,20 euro wordt in het voorstel van de Gezinsbond volledig geïntegreerd in de hogere leeftijdsbijslagen. Budgettaire impact voorstel Gezinsbond Het voorstel van de Gezinsbond om de Vlaamse en Brusselse kinderbijslag onmiddellijk na de overheveling te vereenvoudigen naar een basiskinderbijslag van 158,00 euro voor elk kind ongeacht zijn rang en om de basis- en leeftijdsbijslagen zo te hervormen dat ze op elke leeftijd de helft van de minimumkost van een kind dekken, vergt een belangrijke investering van Vlaanderen en Brussel. Voor het Vlaamse kinderbijslagstelsel raamt de Gezinsbond met behulp van het Mefisto-simulatiemodel van Flemosi (versie FWA 4.09 op 12/12/13) de jaarlijkse budgettaire meerkost op 833,66 miljoen euro. Deze meerkost is als volgt samengesteld: 282.95 miljoen euro om de basiskinderbijslag voor elk kind ongeacht zijn rang gelijk te schakelen op 158 euro (de helft van de minimumkost op 01/12/13), 257,26 miljoen euro om de cumulatieve leeftijdsbijslag op 18 jaar voor alle kinderen gelijk te schakelen en op te trekken tot een bedrag van 142 euro (momenteel 27,60 euro voor de 1ste rang en 60,93 voor de andere rangen), 300,67 miljoen euro om de cumulatieve leeftijdsbijslag op 12 jaar voor alle kinderen gelijk te schakelen en op te trekken tot een bedrag van 92 euro (momenteel 23,95 euro voor de 1ste rang en 47,92 voor de andere rangen), 94,16 miljoen euro om de cumulatieve leeftijdsbijslag op 6 jaar voor alle kinderen gelijk te schakelen en op te trekken tot een bedrag van 46 euro (momenteel 15,73 euro voor de 1ste rang en 31,36 voor de andere rangen), 101,38 miljoen euro besparing door integratie van de jaarlijkse bijslag in de leeftijdsbijslagen. Het Mefisto-simulatiemodel vertrekt voor Vlaanderen van een totaal kinderbijslagbudget van 3.150 miljoen euro. Dat totaalbudget houdt echter geen rekening met de laatste indexatie van de kinderbijslagbedragen op 01/12/12). Aangezien er geen simulatiemodel bestaat voor het Brusselse kinderbijslagstelsel kan de Gezinsbond geen exacte budgettaire meerkost ramen. Een voorzichtige schatting louter pro rata op basis van het aantal kinderen in Brussel ten aanzien van die in Vlaanderen zou de meerkost voor Brussel ramen op 154,1 miljoen euro (833,66 miljoen euro x 278.944/1.509.230). Deze voorzichtige schatting houdt echter geen rekening met de bestaande verschillen tussen Brussel en Vlaanderen wat betreft het aantal kinderen volgens rang en leeftijd. Door deze forse investering in de nieuwe kinderbijslagstelsels krijgen alle Vlaamse en Brusselse gezinnen een kinderbijslag die in elke leeftijdsklasse minstens de helft van de minimumkost van een kind dekt. Bovendien zal door deze investering het aantal Vlamingen in armoede met 32.802 dalen van 630.201 tot 597.399. Het aantal kinderen in armoede zal met 6.305 dalen van 74.849 tot 68.544.
Vlaamse en Brusselse kinderbijslagen – Gezinsbond, januari 2014 - 18
Welvaartsvaste kinderbijslagen Alle bedragen in het toekomstige Vlaamse en Brusselse kinderbijslagstelsel moeten van bij de aanvang van het nieuwe systeem onmiddellijk welvaartsvast gemaakt worden, zodat de koopkracht van gezinnen gegarandeerd wordt. Deze welvaartsvastheid komt bovenop de regelmatige indexaties van 2% telkens de spilindex wordt overschreden. Op termijn substantieel hogere kinderbijslagen Op termijn moeten de Vlaamse en Brusselse kinderbijslagen minstens de volledige minimumkost van kinderen dekken. Dat vergt een belangrijke verhoging van het kinderbijslagbudget. Daarom moeten Vlaanderen en Brussel meteen van bij de start een haalbaar en bindend stappenplan uitwerken om deze doelstelling te realiseren. Omdat de dekkingsgraad van de kinderbijslagen lager wordt naarmate kinderen ouder worden, moet in dat stappenplan de prioriteit in eerste instantie gaan naar de verhoging van de leeftijdsbijslagen te beginnen met die voor de 18-plussers. Die keuze is het minst belastend voor het kinderbijslagbudget omdat de 18-plussers relatief de kleinste leeftijdsklasse kinderbijslaggerechtigde kinderen zijn. Op 31 december 2011 vertegenwoordigde de leeftijdsgroep 18-25 in het werknemersstelsel en het gewaarborgd stelsel samen slechts 16,03 % van alle kinderbijslaggerechtigde kinderen, terwijl het aandeel van de andere leeftijdsklassen schommelde tussen 25 % en 30 %. We stellen echter grote verschillen vast tussen de verschillende regio’s: 16,33 % in het Vlaams Gewest tegen 14,45 % in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest.
Sociale correcties in een nieuw eenheidsstelsel Compensatietoeslag voor gezinnen met 4 of meer kinderen Het vereenvoudigd kinderbijslagstelsel met een gelijke basiskinderbijslag van 158 euro per kind aangevuld met substantieel hogere leeftijdsbijslagen verhoogt de kinderbijslag substantieel voor gezinnen met 1 en 2 kinderen. Zo verhoogt de basiskinderbijslag voor gezinnen met 1 kind met driekwart van 90,28 euro tot 158,00 euro. Voor gezinnen met 2 kinderen verhoogt de basiskinderbijslag met één vijfde van 257,33 euro tot 316,00 euro. De cumulatieve leeftijdsbijslagen zijn ook fors verhoogd: van 15,73 euro (1ste kind) en 31,36 euro (andere kinderen) tot 46,00 euro op 6 jaar, van 23,95 euro (1ste kind) en 47,92 euro (andere kinderen) tot 92,00 euro en van 27,60 euro (1ste kind) en 60,93 euro (andere kinderen) tot 142,00 euro op 18 jaar. Geen verlies voor grote gezinnen De Gezinsbond wil absoluut vermijden dat grote gezinnen vanaf drie kinderen er in een eenvoudig eenheidsstelsel op achteruit zouden gaan. Hogere leeftijdsbijslagen compenseren deels/volledig Een gedeelte van het verlies door een gelijke basiskinderbijslag van 158 euro voor elk kind wordt bij grote gezinnen voor oudere kinderen afhankelijk van hun leeftijd deels of volledig gecompenseerd door de hogere leeftijdsbijslagen die de Gezinsbond voorstelt. Om een idee te hebben van welke grote gezinnen er alsnog op zullen achteruit gaan, vergelijken we de gemiddelde kinderbijslag (inclusief leeftijdsbijslagen) per kind uit het voorstel van de Gezinsbond met de huidige gemiddelde totale kinderbijslagen (basiskinderbijslag + leeftijdsbijslag) voor grote gezinnen. We maken deze berekeningen voor de gemiddelde kinderbijslag tot 18 jaar én tot 25 jaar, omdat niet alle kinderen verder studeren in het hoger onderwijs.
Vlaamse en Brusselse kinderbijslagen – Gezinsbond, januari 2014 - 19
In het voorstel van de Gezinsbond bedraagt de gewogen gemiddelde kinderbijslag van een kind tussen 0 en 25 jaar 227,60 euro. (6 jaar 156 euro, 6 jaar 201 euro, 6 jaar 246 euro en 7 jaar 296 euro). In tabel 13 en 14 vergelijken we de huidige gemiddelde kinderbijslag voor gezinnen met 1 kind t.e.m. 15 kinderen. Tabel 13: gemiddelde kinderbijslag per kind per maand van 0 tot 25 jaar Huidig kinderbijslagstelsel Voorstel Gezinsbond Aantal kinderen Totale Gemiddelde Winst of verlies kinderbijslag kinderbijslag per kind 1 112,59 112,59 115,01 2 320,78 160,39 67,21 3 611,34 203,78 23,82 4 901,89 225,47 2,13 5 1.192,44 238,49 - - 10,89 6 1.483,00 247,17 - - 19,57 7 1.773,55 253,36 - - 25,76 8 2.064,11 258,01 - - 30,41 9 2.354,66 261,63 - -34,03 10 2.645,22 264,52 - - 36,92 11 2.935,77 266,89 - - 39,29 12 3.226,32 268,86 - - 41,26 13 3.516,88 270,53 - - 42,93 14 3.807,43 271,96 - - 44,36 15 4.097,99 273,20 - - 45,60 Tabel 13 toont aan dat in het voorstel van de Gezinsbond grote gezinnen als hun kinderen tot 25 jaar kinderbijslag krijgen er maar op achteruit gaan vanaf vijf kinderen. Zonder compensatie zouden zij maandelijks per kind 10 à 50 euro verliezen. Dat vindt de Gezinsbond ontoelaatbaar. Daarom moeten in dit model gezinnen vanaf 5 kinderen een compensatietoeslag krijgen. In tabel 13 geven we de gemiddelde kinderbijslag weer in de veronderstelling dat een kind gedurende 25 jaar kinderbijslag krijgt. Jongeren die echter na hun 18de niet verder studeren krijgen slechts 18 jaar kinderbijslag. Jongeren die hogere studies doen en afstuderen vóór hun 25ste krijgen ook geen 25 jaar kinderbijslag. De gemiddelde kinderbijslagen uit tabel 13 zijn dan ook een overschatting van de werkelijke gemiddelde kinderbijslag voor grote gezinnen. Daarom berekenen we in tabel 14 de gemiddelde kinderbijslag per kind in de veronderstelling dat een kind maar gedurende 18 jaar kinderbijslag krijgt. Tabel 14: gemiddelde kinderbijslag per kind per maand van 0 tot 18 jaar Huidig kinderbijslagstelsel Voorstel Gezinsbond Aantal kinderen Totale Gemiddelde Winst of verlies kinderbijslag kinderbijslag per kind 1 107,45 107,45 93,55 2 304,87 152,44 48,56 3 584,65 194,88 6,12 4 864,43 216,11 - 15,11 5 1.144,22 228,84 - 27,84 6 1.424,00 237,33 - 36,33 7 1.703,78 243,00 - 42,40 8 1.983,56 247,94 - 46,94 9 2.263,34 251,48 - 50,48 10 2.543,12 254,31 - 53,31 11 2.822,90 256,63 - 55,63 12 3.102,68 258,56 - 57,56
Vlaamse en Brusselse kinderbijslagen – Gezinsbond, januari 2014 - 20
13 14 15
3.382,46 3.662,25 3.942,03
260,19 261,59 262,80
-
59,19 60,59 61,80
Tabel 14 toont aan dat in het voorstel van de Gezinsbond grote gezinnen als hun kinderen maar tot 18 jaar kinderbijslag krijgen er al op achteruit gaan vanaf vier kinderen. Zonder compensatie zouden zij maandelijks per kind 15 à 60 euro verliezen. Dat vindt de Gezinsbond ontoelaatbaar. Daarom moeten in dit model gezinnen al vanaf vier kinderen een compensatietoeslag krijgen. Compensatietoeslag voor gezinnen met 4 of meer kinderen Voor de Gezinsbond is het duidelijk: grote gezinnen mogen niet achteruit gaan in een vereenvoudigd kinderbijslagstelsel met gelijke kinderbijslag voor elk kind. Door de hogere basiskinderbijslag én de hogere leeftijdsbijslagen in het voorstel van de Gezinsbond, verliezen gezinnen met 3 kinderen niet t.a.v. de huidige kinderbijslagbedragen. Voor gezinnen met 4 of meer kinderen vraagt de Gezinsbond een compensatietoeslag van 50 euro per kind per maand zodat ook deze gezinnen er niet op achteruit gaan. Voor de Gezinsbond mag deze compensatietoeslag niet beperkt worden tot gezinnen met een laag inkomen. De Gezinsbond raamt de budgettaire meerkost van deze compensatietoeslag van 50 euro per maand voor elk kind van gezinnen met vier of meer kinderen op 90,85 miljoen euro per jaar voor Vlaanderen en op 19,02 miljoen euro voor Brussel. Sociale correcties tegen kinderarmoede Vandaag stellen we vast dat de Belgische kinderbijslag bestaat uit een universele sokkel aangevuld met categoriale selectiviteit. De federale overheid besteedt momenteel 93,28 % aan de universele sokkel en 6,72 % aan de categoriale selectiviteit. De volledige bevoegdheidsoverdracht die beslist werd, omvat ook het budget bestemd voor de sociale toeslagen voor de langdurig werklozen/gepensioneerden (artikel 42bis) en de langdurig zieken en invaliden (artikel 50ter) geraamd op 310 miljoen euro in het werknemersstelsel. Momenteel zijn er twee toeslagen in de kinderbijslagen die meer kinderbijslag geven aan gezinnen die het extra nodig hebben. Gezinnen komen vandaag in aanmerking voor deze sociale correcties als ze tot een bepaalde (sociale) categorie behoren én als hun inkomen onder het inkomensplafond ligt. Het gaat over: de eenoudertoeslag en de sociale toeslagen. De Gezinsbond wil de gezinnen die vandaag al een eenoudertoeslag of sociale toeslag krijgen, deze extra ondersteuning niet afnemen. Integendeel, de gezinsorganisatie wil dat méér gezinnen een sociale correctie krijgen in de Vlaamse en Brusselse kinderbijslagen. Sociale correcties zijn immers een noodzakelijke maatregel om sociale uitsluiting te bestrijden. De Gezinsbond vindt dit een verdedigbare afwijking op zijn principe van universaliteit. De maatstaf voor een doeltreffende sociale correctie mag voor de Gezinsbond niet langer het (sociaal) statuut van de ouder(s) zijn, maar de armoederisicodrempel. Daarom heeft de Gezinsbond twee voorstellen: een "Kind in Armoede" toeslag (KIA-toeslag) ter vervanging van de bestaande eenoudertoeslag en de sociale toeslagen én een hoger inkomensplafond dan vandaag om deze KIA-toeslag te krijgen. De meerkost van beide voorstellen mag niet ten koste gaan van de universele kinderbijslagsokkel. Omdat beide
Vlaamse en Brusselse kinderbijslagen – Gezinsbond, januari 2014 - 21
voorstellen in belangrijke mate de kinderarmoede bestrijden, moeten Vlaanderen en Brussel deze financieren met bijkomende middelen. We overlopen één voor één deze voorstellen. KIA-toeslag in plaats van eenoudertoeslag en sociale toeslagen De huidige sociale toeslag voor eenoudergezinnen leidt tot een discriminatie van koppels met een laag arbeidsinkomen. Een koppel met een bruto arbeidsinkomen per maand van minder dan 2.230,74 euro (het huidige inkomensplafond voor een alleenstaande ouder om in aanmerking te komen voor de eenoudertoeslag of sociale toeslag) krijgt geen toeslag ondanks het feit dat het slechts hetzelfde inkomen of minder ter beschikking heeft als een eenoudergezin en bovendien nog met een volwassene meer van dit inkomen moet leven. Ook koppels met een bruto arbeidsinkomen van minder dan 2.306,94 euro per maand (het huidige inkomensplafond voor koppels om een sociale toeslag te krijgen), maar zonder sociaal statuut vallen momenteel uit de boot voor een sociale toeslag. Niettemin moeten deze koppels met slechts hetzelfde inkomen rondkomen. De Gezinsbond pleit ervoor de eenoudertoeslag en de sociale toeslagen te verruimen naar een KIA-toeslag waarvoor ook eeninkomensgezinnen én tweeverdienersgezinnen met een laag gezinsinkomen in aanmerking kunnen komen, ongeacht of dit inkomen een vervangingsinkomen of een arbeidsinkomen is. Vanuit zijn visie van kinderbijslag als recht van het kind, verdedigt de Gezinsbond een gelijke KIA-toeslag per kind. De huidige degressieve sociale toeslagen vinden echter hun inspiratie in de progressieve basisbedragen naargelang de rang van het kind. Vanuit die optiek lijkt de huidige degressiviteit van de sociale toeslagen een evidentie, die niet langer verantwoord is in een eenheidsstelsel met gelijke basiskinderbijslag per kind ongeacht zijn rang. Daarom pleit de Gezinsbond voor een gelijke KIA-toeslag van 46 euro per maand voor elk kind ongeacht zijn rang in een gezin met een gezinsinkomen onder het inkomensplafond. Een algemene KIA-toeslag is doeltreffender in de strijd tegen armoede dan de huidige categoriale sociale toeslagen. Een studie van onderzoekscentra van de Universiteit van Luik in samenwerking met de FOD Sociale Zekerheid berekende in 2010 de impact van verschillende hervormingen van de sociale toeslagen in ons kinderbijslagstelsel. De eerste optie stapt af van de huidige categoriale sociale toeslagen en vervangt deze door een uniforme inkomensdrempel op basis van het gezinsinkomen. Met deze ingreep wordt 96,6 % van alle kinderen onder de armoededrempel bereikt. Een belangrijke verbetering aangezien de huidige categoriale sociale toeslagen slechts 53,3 % van de kinderen onder de armoededrempel bereiken. Deze maatregel zou bovendien 0, % van de kinderen, die onder de armoededrempel leven, boven deze drempel tillen. Het aantal Belgische kinderen onder de armoededrempel zou immers dalen van 15,2 % tot 14,6 %. Deze optie kent geen verliezers, 10,5 % van de kinderen gaat er op vooruit. De meerkost van deze hervorming is voor gans België geraamd op 130,5 miljoen euro. Deze optie gaat uit van het behoud van de bestaande degressieve sociale toeslagen volgens de rang van het kind zoals van toepassing vanaf 2010: 42,46 euro of 91,35 euro voor het eerste kind, 26,32 euro voor het tweede kind en 4,62 euro of 21,22 euro voor het derde kind. Een tweede optie bestaat er in om alle kinderen van eerste rang dezelfde toeslag te geven, met name 91,35 euro de toeslag die in 2010 van toepassing was voor eerste kinderen van langdurig (langer dan 6 maand) zieken en ouders met invaliditeit. Deze optie bereikt 96,5 % van alle kinderen onder de armoededrempel en verlaagt het aantal kinderen onder de armoededrempel van 15,2 % tot 14,3 %. De meerkost van deze tweede optie, waarbij niemand verliest, wordt geraamd op 214,9 miljoen euro voor gans
Vlaamse en Brusselse kinderbijslagen – Gezinsbond, januari 2014 - 22
België, of een verhoging met 4,3 % van het totale federale kinderbijslagbudget. Op de open SERV-raad van 6 november 2013 pleitte professor Frank Vandenbroucke, voormalig federaal minister van Sociale Zaken sterk voor dit doeltreffend scenario dat niet echt veel kost, maar wel bijna alle kinderen onder de armoededrempel bereikt. De derde optie om elk kind ongeacht zijn rang een gelijke sociale toeslag te geven van 38,87 euro bereikt eveneens 96,6 % van alle kinderen onder de armoededrempel. Het aantal kinderen onder de armoededrempel daalt zelfs van 15,2 % naar 14,1 %. Er zijn bij deze optie echter ook verliezers: 5,1 % van de kinderen gaat er op achteruit, terwijl 21,4 % van de kinderen er op vooruit gaat. De meerkost van deze derde optie wordt geraamd op 171,6 miljoen euro voor heel België. De tweede en de derde optie verminderen eveneens de armoedekloof van 3,2 % tot 3,0 %. Daardoor zitten kinderen minder diep in de armoede. Omwille van het principe van gelijke kinderbijslag voor elk kind, kiest de Gezinsbond voor de derde optie: een gelijke KIA-toeslag van 46 euro per maand voor elk kind, ongeacht zijn rang. Mede dankzij de verhoging van de basiskinderbijslag van 90,28 euro tot 158 euro per maand voor elk kind ongeacht zijn rang, zijn er – in tegenstelling tot in de studie van de Luikse onderzoekscentra - geen verliezers bij deze keuze. Zelfs het eerste kind van een ouder met invaliditeit gaat er op vooruit. Vandaag krijgt dat kind een basiskinderbijslag van 90,28 euro verhoogd met een sociale toeslag van 98,88 euro, samen 189,16 euro per maand. In het voorstel van de Gezinsbond krijgt dat kind een basiskinderbijslag van 158 euro aangevuld met een KIA-toeslag van 46 euro, samen 204 euro per maand. De Gezinsbond raamt de meerkost van een KIA-toeslag van 46 euro per maand voor alle kinderen, die opgroeien in een gezin met een gezinsinkomen onder het bestaande inkomensplafond, op 187,63 miljoen euro voor heel België. De onderzoekscentra van Luik raamden de meerkost van 171,6 miljoen euro voor een uniforme sociale toeslag van 38,87 euro immers op het kinderbijslagbudget van 2010. Ondertussen zijn de kinderbijslagbedragen al viermaal geïndexeerd met 2%. De gemiddelde sociale toeslag zou vandaag al 42,07 euro per maand bedragen. Een verhoging naar 46 euro per maand, betekent momenteel een extra meerkost van 9,34 %, zodat de totale meerkost van het voorstel van de Gezinsbond verhoogt van 171,6 miljoen euro tot 187,63 miljoen euro per jaar. Door extrapolatie van de percentages voor de geografische spreiding van de sociale toeslagen in 2011 binnen het werknemersstelsel kunnen we deze meerkost van 187,63 euro als volgt verdelen: 69,99 miljoen euro voor Vlaanderen (37,30%) en 31,20 miljoen euro voor Brussel (16,63 %). Hoger gezinsgemoduleerd inkomensplafond voor KIA-toeslag Aangezien de inkomensgrenzen om vandaag én vanaf 1 juli 2014 in aanmerking te komen voor de sociale toeslagen lager liggen dan de armoederisicogrens voor een gezin met twee kinderen ouder dan 14 jaar, stelt de Gezinsbond voor om de inkomensgrens voor de verruimde KIA-toeslag minstens op te trekken tot de armoederisicodrempel. Deze bedraagt in 2010 volgens de EU-SILC 2011 - die staat voor de Europees geharmoniseerde enquête naar inkomens en levensomstandigheden (Statistics on Income and Living Conditions en onder meer de bron is voor het (Europese) armoedecijfer en de armoededrempel - 2.500 euro voor een koppel met twee kinderen ouder dan 14 jaar Omdat de armoederisicodrempel toeneemt naarmate het gezin meer kinderen telt, stelt de Gezinsbond ook voor om het verhoogde inkomensplafond te voorzien van een gezinsmodulering, m.a.w. te verhogen met 500,00 euro per bijkomend kind vanaf het derde kind en volgende. De armoededrempel verhoogt volgens de EUSIL 2011 immers met 500 euro per bijkomend kind als een gezin meer dan twee kinderen telt.
Vlaamse en Brusselse kinderbijslagen – Gezinsbond, januari 2014 - 23
De simulaties van de Luikse onderzoekscentra berekenen eveneens de meerkost van een verhoging van de inkomensplafonds uit 2010 van 2.060,91 euro voor alleenstaanden en 2.131,19 euro voor koppels naar 2.077,38 euro voor alleenstaanden en 2.362,04 euro voor koppels. Die meerkost voor België hangt af van de gekozen optie: 29,6 miljoen euro voor optie 1, 34,1 miljoen euro voor optie 2 en 44,1 miljoen euro voor optie 3. De meerkost van het voorstel van de Gezinsbond om het inkomensplafond om in aanmerking te komen voor de KIA-toeslag op te trekken zal dus hoger liggen dan 44,1 miljoen euro per jaar.
Bijkomende modaliteiten in een nieuw eenheidsstelsel Invoegetreding nieuw kinderbijslagstelsel Voor de Gezinsbond moet de nieuwe regeling met een uniforme basiskinderbijslag voor elk kind ongeacht zijn rang én de hogere leeftijdstoeslagen onmiddellijk in voege treden voor alle kinderen. Aangezien grote gezinnen geen slachtoffer mogen worden van een uniforme basiskinderbijslag, moet ook de compensatietoeslag voor gezinnen met vier of meer kinderen onmiddellijk in voege treden. Kinderbijslag betaald aan ouder die kind opvoedt De Gezinsbond bepleit dat de kinderbijslag wordt uitbetaald aan de persoon die geacht wordt het kind op te voeden. Voor kinderen die grootgebracht worden door een koppel, betekent dit - net zoals vandaag - dat de moeder de bijslagtrekkende is. Bij (echt)scheiding vindt de Gezinsbond dat de kinderbijslag moet betaald worden aan de ouder waarbij het kind is gedomicilieerd. De Gezinsbond is geen voorstander om de kinderbijslag bij (echt)scheiding te verdelen onder beide ouders. Dat is te ingewikkeld omdat er verschillende verblijfsregelingen bestaan en omdat die regelingen ook regelmatig wijzigen of niet worden toegepast. Bij (echt)scheiding moet de bepaling van de onderhoudsbijdrage op voldoende wijze rekening houden met de kinderbijslag die de onderhoudsgerechtigde zal ontvangen na de scheiding, zoals bij de onderhoudsgeldcalculator van de Gezinsbond. Op die manier zal de onderhoudsbijdrage voor de onderhoudsplichtige ouder verminderen als de onderhoudsgerechtigde ouder de kinderbijslag exclusief ontvangt. Zolang er een rangregeling blijft bestaan moeten gemeenschappelijke kinderen meetellen in de nieuw samengestelde gezinnen van elk van hun ouders om de rang te bepalen van de andere kinderen, terwijl ze slechts in één van beide gezinnen recht zullen geven op kinderbijslag. Verworven rechten voor gezinnen tijdens overgangsfase De bevoegdheidsoverheveling en de hervorming mogen er niet toe leiden dat gezinnen er ten aanzien van de huidige regeling op achteruit gaan. De overgangsfase mag geen aanleiding geven tot een verlaging van de kinderbijslag die gezinnen vandaag krijgen. Gezinnen rekenen op de huidige kinderbijslagbedragen. In deze crisistijd waar veel gezinnen het moeilijk hebben om rond te komen, kan er voor de Gezinsbond niet getornd worden aan de stipte maandelijkse uitbetaling van de kinderbijslag. De regelmatig uitbetaalde kinderbijslag toont aan gezinnen de bereidheid van de overheid te blijven investeren in kinderen, ook in crisistijd. De Gezinsbond verdedigt tijdens de overgangsfase een standstillprincipe waarbij geen van de huidige gezinnen erop achteruitgaan. Sommige gezinnen van zelfstandigen krijgen vandaag een hogere kinderbijslag in het zelfstandigenstelsel dan in het werknemersstelsel. Zij zullen vanaf 1 juli 2014 verliezen bij de gelijkschakeling van beide
Vlaamse en Brusselse kinderbijslagen – Gezinsbond, januari 2014 - 24
kinderbijslagstelsels. De Gezinsbond pleit er voor om die gezinnen verworven rechten te garanderen. Dat betekent uiteraard dat het kinderbijslagstelsel niet onmiddellijk vereenvoudigd wordt. Daarom moeten deze verworven rechten beperkt blijven tot de overgangsfase. Kinderbijslag als essentieel onderdeel van gezinsbeleid De Gezinsbond pleit ervoor om de gezinnen net zoals vandaag een cash bedrag aan kinderbijslag uit te betalen en de gezinnen de besteding van de kinderbijslag autonoom te laten invullen. Daarnaast moeten Vlaanderen en Brussel aanvullend blijven investeren in andere gezinsondersteunende maatregelen zoals kinderopvang, onderwijs en sociale huisvesting voor gezinnen met kinderen. De Gezinsbond vindt het niet opportuun dat school- en studietoeslagen als een toeslag bij de kinderbijslag geïntegreerd worden. School- en studietoelagen zijn immers selectieve maatregelen om specifieke kosten, in casu de onderwijskosten, te milderen voor gezinnen met lage en bescheiden inkomens. Kinderbijslagen daarentegen zijn een universele maatregel om de minimumkosten van kinderen te compenseren. Kinderbijslagen zijn bovendien een onvoorwaardelijk recht tot de leeftijd van 18 jaar en de Gezinsbond wil dit zo houden. School- en studietoelagen zijn wel onderworpen aan voorwaarden, bijvoorbeeld een minimale aanwezigheid of ingeschreven zijn voor een minimaal aantal studiepunten. Spijbelen kan leiden tot het verlies van de schooltoelage van het volgende jaar. Ook kinderbijslag voor kinderen opgevoed in het buitenland Binnen Europa geldt het principe dat de werkstaat bevoegd is voor de sociale uitkeringen aan personen die in één van de lidstaten verblijven. De algemene regel is dat gezinnen de meest voordelige kinderbijslagregeling genieten die van toepassing is in de werk- of woonstaat. Gezinnen krijgen eventueel het verschil tussen de woon- en werkstaat gecompenseerd. Het recht op kinderbijslag kan ontleend zijn aan een Europese Verordening, een bilaterale overeenkomst of een ministeriële of algemene afwijking. Zo betaalt België ook een beperkt supplement, aangepast aan de levensstandaard in de woonstaat, voor kinderen die in derde landen verblijven, voornamelijk Marokko en Turkije. België betaalde in 2011 69 miljoen euro kinderbijslag voor 44.176 kinderen die voor 95,5 % in EU lidstaten verbleven, vooral onze buurlanden en Polen. Ook 27.836 kinderen die in ons land verblijven kregen in 2011 voor 108 miljoen euro kinderbijslagen uit andere landen betaald. Aangezien de uitbetaling van kinderbijslag voor kinderen opgevoed in het buitenland kadert binnen Europese regels en bilaterale akkoorden is de Gezinsbond van mening dat er niets moet gewijzigd worden aan dit systeem. Uiteraard zullen in de toekomst de nieuwe kinderbijslagregelingen ook van toepassing zijn voor de kinderen die in het buitenland worden opgevoed. Hoger kraamgeld voor tweede en volgende kinderen Vanuit zijn visie van een gelijke kinderbijslag voor elk kind, stelt de Gezinsbond ook voor om alle kinderen bij hun geboorte hetzelfde bedrag aan kraamgeld te geven als het eerste kind vandaag krijgt. Dat betekent dat het kraamgeld voor een tweede en volgende kinderen moet verhogen van 920,25 euro naar 1.223,11 euro.
Vlaamse en Brusselse kinderbijslagen – Gezinsbond, januari 2014 - 25
Voorstellen van de Gezinsbond over het kinderbijslagbudget Garantie op voldoende budget De Gezinsbond betreurt dat de federale regering het verdelingspad uittekende zonder rekening te houden met de huidige rechten op kinderbijslag in de gemeenschappen en Brussel. Het kinderbijslagbudget wordt verdeeld volgens de demografische verdeelsleutel van het aantal inwoners van 0 tot en met 18 jaar op 1 januari van het betrokken begrotingsjaar. Op 1 januari 2012 telde ons land 2.375.697 kinderen van 0 tot en met 18 jaar. Hun aantal was geografisch als volgt verdeeld: 1.311.489 in het Vlaams Gewest (55,20 %), 267.390 in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest (11,26 %) en 796.818 in het Waals Gewest (33,54 %). Op basis van deze demografische verdeelsleutel zou het kinderbijslagbudget van 6,4 miljard euro als volgt verdeeld worden: 3,533 miljard euro voor het Vlaams Gewest 721 miljoen euro voor het Brussels Hoofdstedelijk Gewest 2,147 miljard euro voor het Waals Gewest Alle rechtgevende kinderen van het werknemersstelsel en het gewaarborgde stelsel samen, inclusief de kinderbijslaggerechtigde 18-plussers, zijn als volgt verdeeld: 56,73% in het Vlaams Gewest, 11,01 % in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest en 32,26% in het Waals Gewest. Vervolgens worden de kinderbijslagenveloppes jaarlijks aangepast aan de indexatie, de evolutie van het aantal 0 tot en met 18-jarigen én een kwart van de groei van het Bruto Binnenlands Product (BBP) per inwoner. De verdeling en de jaarlijkse aanpassingen houden geen rekening met het aantal studerende kinderen tussen 18 en 25 jaar. In 2011 was in het werknemersstelsel 16,37 % van de Vlaamse kinderbijslaggerechtigde kinderen ouder dan 18 jaar tegenover 14,59 % in Brussel en 16,13 % in Wallonië. De afgelopen 10 jaar groeide in het werknemersstelsel het aantal kinderbijslaggerechtigde 18-plussers in het Vlaamse Gewest met 28,02 % tegenover slechts 16,31 % in het Waals Gewest en amper 11,36 % in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest. De extra clausule – die niet voorkwam in de oorspronkelijke Formateursnota – dat de sociale partners kunnen voorstellen een deel van de welvaartsenveloppe aan te wenden als verhoging van de kinderbijslagenveloppes toegekend aan elke Gemeenschap of de GGC als zij vaststellen dat de scholingsgraad van de jongeren in het hoger onderwijs ten aanzien van 2012 is toegenomen, biedt voor de Gezinsbond te weinig garanties. De middelen van de welvaartsenveloppe zijn in eerste instantie niet bedoeld om de verhoogde scholingsgraad in de Gemeenschappen of de GGC te compenseren, maar om de bedragen van de kinderbijslagen welvaartsvast te maken. Deze eis van de Gezinsbond wordt reeds jarenlang door de federale regering en de sociale partners genegeerd. Omdat de kinderbijslagen niet welvaartsvast zijn, hebben gezinnen met kinderen al ruim méér dan 40 % koopkracht op hun kinderbijslagen verloren sinds 1970. De verdeling van het kinderbijslagbudget én de voorziene dotaties houden evenmin rekening met de huidige en toekomstige noden van de gezinnen en de effectieve uitgaven binnen elke Gemeenschap. Zo houdt de dotatie geen rekening met de sociale toeslagen. De kinderen met recht op een sociale toeslag zijn als volgt verdeeld: 9,00 % in het Vlaams Gewest, 28,25 % in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest en 19,74 % in het Waals Gewest. De kinderen met recht op een eenoudertoeslag zijn als volgt verdeeld: 4,02 % in het Vlaams Gewest, 5,43 % in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest en 5,51 % in het Waals Gewest. De demografische verdeelsleutel houdt geen rekening met de belangrijke verschilpunten tussen en noden van de verschillende regio’s: méér verder studerende 18-plussers in Vlaanderen en meer sociale toeslagen én eenoudertoeslagen in Brussel en Wallonië.
Vlaamse en Brusselse kinderbijslagen – Gezinsbond, januari 2014 - 26
Dat het overgehevelde budget geen rekening houdt met de noden van de verschillende regio's mag geen afbreuk doen aan de huidige rechten van gezinnen. Vlaanderen en Brussel mogen onder dat alibi zeker niet besparen op de kinderbijslag van 18-plussers en op sociale toeslagen. De Gezinsbond stelt voor dat Vlaanderen en Brussel zich engageren om alle tekorten in het overgehevelde budget en dotaties bij te passen vanuit hun begroting zodat ze minstens hetzelfde kinderbijslagbeleid als vandaag kunnen garanderen en minstens de kinderbijslagen verder te betalen die de gezinnen vandaag krijgen. Als de vastgelegde dotatie niet zou volstaan om de huidige kinderbijslagbedragen te garanderen, moeten Vlaanderen en Brussel elders besparen of nieuwe inkomsten zoeken. De overheveling van de bevoegdheid over de kinderbijslagen moet leiden tot hogere kinderbijslagbedragen voor gezinnen en zeker niet tot lagere. Geen Vlaamse of Brusselse besparing op kinderbijslagbudget In de onderhandeling rond de begrotingscontrole in de zomer van 2013 heeft de federale regering een saneringsinspanning gevraagd (op niveau van entiteit 2) als bijdrage in de vergrijzingskosten. Deze saneringsbijdrage komt ongeveer overeen met 13% van de middelen die in het kader van de zesde staatshervorming worden overgeheveld. Wij zullen niet toelaten dat deze besparing wordt doorgetrokken naar de gezinnen. Wij zullen sterk aandringen dat Vlaanderen en Brussel het tekort bijpassen zodat de Vlaamse en Brusselse gezinnen minstens dezelfde kinderbijslag kunnen ontvangen als vandaag. De bevoegdheidsoverdracht moet immers een verbetering betekenen voor gezinnen en zeker geen verslechtering ten aanzien van vandaag. De Gezinsbond stelt voor dat Vlaanderen en Brussel het nodige budget voor deze saneringsbijdrage niet mag besparen op het overgehevelde kinderbijslagbudget maar elders in hun begroting. Overgeheveld budget integraal reserveren voor kinderbijslag De middelen uit het huidige kinderbijslagbudget die via de Financieringswet van het federale niveau naar de Gemeenschappen en de GGC worden overgeheveld, zijn niet geoormerkt voor kinderbijslagen. Dat betekent dat Vlaanderen en Brussel een deel van deze middelen zouden kunnen aanwenden voor andere beleidsdomeinen, bijvoorbeeld kinderopvang of studiefinanciering. Voor de Gezinsbond is het van primordiaal belang dat het volledige kinderbijslagbudget dat wordt overgeheveld van het federale niveau naar de Gemeenschappen integraal wordt besteed aan kinderbijslagen en dat deze middelen niet mogen geheroriënteerd worden naar andere sectoren, zelfs niet binnen het gezinsbeleid. De gezinsorganisatie is van mening dat er in geen enkel geval mag bespaard worden op de huidige kinderbijslagbedragen. Overschotten investeren in kinderbijslagstelsel Als de overheveling zou leiden tot meer financiële mogelijkheden voor de kinderbijslagen, dan moeten tijdens de overgangsperiode vanaf 1 juli 2014 tot aan de start van het eigen kinderbijslagstelsel Vlaanderen én Brussel bij voorkeur middelen besteden aan het welvaartsvast maken van de bedragen en aan de verhoging van de bedragen die momenteel de laagste dekkingsgraad in de minimumkosten hebben: welvaartsvast maken van alle bedragen in het kinderbijslagstelsel; de basiskinderbijslag optrekken voor het 1ste kind; de leeftijdsbijslag optrekken voor de 18-plussers.
Vlaamse en Brusselse kinderbijslagen – Gezinsbond, januari 2014 - 27
Budget kindpremie injecteren in kinderbijslagstelsel De Vlaamse regering heeft de Gezinsbond jarenlang verzekerd dat de kindpremie zou ingevoerd worden. Deze tegemoetkoming om ouders van jonge kinderen (tot 3 jaar) aan te moedigen om gebruik te maken van het preventieaanbod van Kind & Gezin is er om budgettaire redenen nooit gekomen. Als de volgende Vlaamse regering de kindpremie definitief afvoert, stelt de Gezinsbond voor om het voorziene budget van 30 miljoen euro te injecteren in het Vlaamse kinderbijslagbudget.
Beheer en uitbetaling van de kinderbijslag Op termijn één kinderbijslagfonds per gemeenschap De Gezinsbond bepleit een voortzetting van de fusiebeweging die al jaren geleden met succes werd ingezet om op termijn te komen tot één kinderbijslagfonds per gemeenschap. De loskoppeling van het recht op kinderbijslag met het sociaal statuut van de ouder(s) zal het aantal controles drastisch verminderen en de administratie rond de toekenning aanzienlijk vereenvoudigen. Daarnaast zal de overstap naar een eenheidsstelsel met gelijke basiskinderbijslag per kind de uitvoeringsorganisatie sterk vereenvoudigen. Op termijn moet vanuit het principe van efficiëntie tegen een minimale kostprijs de uitvoeringsorganisatie evolueren tot één beheers- en betalingsorganisme per gemeenschap, met gedecentraliseerde agentschappen dichter bij de gezinnen. Het is voor de gezinsorganisatie echter evident dat de huidige knowhow binnen de RKW, RSPPO, RSVZ en de onafhankelijke kinderbijslagfondsen zeker niet mag verloren gaan en moet geïntegreerd worden in het centrale beheers- en betalingsorganisme. De verdere herstructurering van de bestaande beheers- en betalingsstructuren moet gebeuren met bijzondere aandacht en respect voor het bestaande personeel. De Gezinsbond is geen voorstander om de kinderbijslagen op systeem van een Vlaamse Volksverzekering waarin ook andere sociale bescherming een plaats hebben. De Gezinsbond pleit kinderbijslagen apart te houden van de andere maatregelen bescherming.
te nemen in een ruimer onderdelen van Vlaamse er voor om de Vlaamse van de Vlaamse sociale
Inspraak voor Gezinsbond in beheer De Gezinsbond is voorstander om in Vlaanderen een Extern Verzelfstandigd Agentschap (EVA) op te richten voor gezinsbeleid in het algemeen, dat tevens bevoegd zal zijn voor de Vlaamse kinderbijslagen. Deze EVA moet voor de Gezinsbond een Raad van Bestuur hebben, met beslissingsmacht en een beheersovereenkomst, waarin de Gezinsbond als spreekbuis van 273.000 Vlaamse gezinnen duidelijk in vertegenwoordigd is. Een betere organisatie via één EVA voor de regelgeving en de uitbetaling leidt voor de Gezinsbond tot administratieve vereenvoudiging, transparantie én kostenefficiëntie. Deze kostenbesparing biedt opportuniteiten om de kinderbijslagen te verhogen. Ook in Brussel moet de Gezinsbond als vertegenwoordiger van de Nederlandstalige gezinnen in Brussel inspraak krijgen in het overkoepeld beheersorgaan. Continuïteit, transparantie en automatische toekenning Voor de Gezinsbond is de maandelijkse overschrijving op rekening van de gezinnen de meest kostenefficiënte wijze om de kinderbijslagen uit te betalen. De continuïteit van de uitbetaling van de kinderbijslagen is het belangrijkste criterium om te bewaken bij het bepalen van de wijze waarop de uitbetaling van de Vlaamse kinderbijslagen wordt georganiseerd. Gezien de complexiteit speelt expertise van de huidige regeling daarbij
Vlaamse en Brusselse kinderbijslagen – Gezinsbond, januari 2014 - 28
een belangrijke rol. Vervolgens moet de regeling klantvriendelijk en transparant zijn voor de gezinnen, maar vooral ook automatisch blijven. Op termijn zal een toekomstig eenheidsstelsel automatisch zorgen voor een administratieve vereenvoudiging en vanzelfsprekend leiden tot een betere kostenefficiëntie. Transitieperiode Voor de Gezinsbond is het primordiaal dat de continuïteit van de uitbetaling aan de gezinnen optimaal wordt gegarandeerd. Daarvoor moeten volgende zaken op korte termijn geregeld worden: Kadaster van de kinderbijslagen verder aanvullen met de ontbrekende gegevens (zelfstandigen en deel van ambtenaren) zodat het kadaster de gegevens bevat van alle kinderbijslaggerechtigde kinderen. RKW, RSPPO, RSVZ en de onafhankelijke kinderbijslagkassen laten verder uitbetalen, de uitbetaling door sommige overheidsinstellingen die dat nog zelf doen laten overnemen door de RKW. Voorlopig niets wijzigen aan de bestaande kinderbijslagregeling voor de huidige kinderbijslaggerechtigde kinderen, tenzij voor eenkindgezinnen. In de transitiefase moet voor de Gezinsbond de RKW een coördinerende en controlerende rol blijven spelen. De Gezinsbond is voorstander om zeker in de transitiefase beroep te blijven doen op de knowhow die aanwezig is in de bestaande uitbetalingsinstellingen. Ondertussen moet de fusiegolf die al jaren gelden werd ingezet verder gezet worden zodat de bestaande uitbetalingsinstellingen op termijn worden geïntegreerd in een centraal beheers- en uitbetalingsorgaan op gemeenschapsniveau met gedecentraliseerde agentschappen dichtbij de gezinnen. Momenteel worden de essentiële gegevens voor het bepalen en toekennen van de kinderbijslagen gehaald uit de 31 miljoen fluxen per jaar van de Kruispuntbank Sociale Zekerheid (KSZ) en van het Rijksregister. Deze elementen blijven noodzakelijk zolang de huidige kinderbijslagregeling nog blijft door lopen. Volgens de Gezinsbond moeten de diverse overheden afspraken regelen in samenwerkingsovereenkomsten over het beheer van de elektronische infofluxen, de verworven rechten, en de verdere fusie van de uitbetalingsinstellingen. Ook moeten er samenwerkingsovereenkomsten worden afgesloten voor die situaties waarin gezinnen of kinderen verhuizen van de ene naar de andere gemeenschap. Zeker in de overgangsfase ziet de Gezinsbond een belangrijke rol weggelegd voor de huidige uitbetalingsinstellingen zoals de RKW, RSPPO, RSVZ en de onafhankelijke kinderbijslagkassen, vooral om optimaal gebruik te maken van de daarin aanwezige expertise en kennis maar ook om de continuïteit van de uitbetaling van de kinderbijslagen aan de gezinnen optimaal te garanderen. Er moet verder werk gemaakt worden van de begonnen fusiebeweging om op termijn te komen tot één organisme per gemeenschap met toegankelijke infopunten dichtbij de gezinnen. Gezien de complexiteit van de huidige kinderbijslagregeling lijkt het voor de Gezinsbond opportuun dat de uitbetaling van de kinderbijslag los wordt gezien van andere sociale tegemoetkomingen. De Gezinsbond pleit voor aparte structuren, maar met infopunten waar gezinnen terecht kunnen bij belangrijke veranderingen (scheiding of zorgnood). De Gezinsbond stelt voor dat de kinderbijslagen in de overgangsregeling beheerd en uitbetaald blijven door de kinderbijslagfondsen die dat vandaag doen, maar dat gezinnen de vrije keuze zouden moeten krijgen om zonder veel administratie gemakkelijk van
Vlaamse en Brusselse kinderbijslagen – Gezinsbond, januari 2014 - 29
kinderbijslagenfonds te kunnen veranderen. De ingezette afslanking van het aantal kinderbijslagfondsen moet onverminderd verder gezet worden. De Gezinsbond wijst op de rol die de RKW vandaag vervult als controleorganisme van de onafhankelijke kinderbijslagfondsen. De RKW biedt gezinnen de garantie dat elk kind de juiste kinderbijslag op tijd ontvangt. De RKW moet deze controlefunctie zeker in de overgangsfase blijven uitoefenen. De RKW moet voor gezinnen het vangnet blijven tot elke gemeenschap zijn eigen systeem op poten heeft. Daarnaast kan de RKW een rol blijven spelen om de Europese regelgeving en de bilaterale akkoorden met derde landen te bewaken en te beheren. Tot slot is er nog een coördinerende rol voorbehouden voor de RKW om het kadaster van de kinderbijslagen te beheren en om de statistische studies te blijven voortzetten. De Gezinsbond stelt voor dat de luiken “Kinderbijslag” van de RSPPO en de RSVZ geleidelijk aan worden geïntegreerd in de RKW. Elke overgangsregeling zal complex zijn. Daarom pleit de Gezinsbond er voor om de nieuwe regeling zo eenvoudig mogelijk te houden: gelijke basisbedragen en gelijke leeftijdsbijslagen voor elk kind.
Toegankelijk infopunt De Gezinsbond pleit voor een toegankelijk infopunt voor gezinnen in elke Vlaamse en Brusselse gemeente waar gezinnen info kunnen krijgen over kinderbijslagen (bijv. wat bij scheiding en verhoogde kinderbijslag voor kinderen met een handicap), maar ook over school- en studietoelagen en andere financiële tegemoetkomingen voor gezinnen met kinderen.
Nieuw wetenschappelijk onderzoek naar regionale kosten van kinderen De huidige minimumkosten van kinderen van de Gezinsbond zijn gebaseerd op gedateerd onderzoek van de Waalse socioloog, Roland Renard uit de jaren 70-80. In zijn publicatie “Mijn kind, duur kind?!” uit 2005 heeft de Gezinsbond zijn eerder cijferwerk al eens geactualiseerd. Het basispercentage van de theoretische kinderkost, die professor Renard bepaalde op gemiddeld 20 % van het gezinsbudget, nam de Gezinsbond bij gebrek aan actueel studiemateriaal ongewijzigd over. De basiscoëfficiënt 0,200 uit 1985 blijft m.a.w. geënt op onderzoeksresultaten van de statistische studie van gezinsbudgetonderzoeken uit de zeventiger jaren. Daarom pleit de Gezinsbond ervoor dat de Vlaamse en Brusselse overheid elk voldoende middelen uittrekken om de vroegere studie Renard voor hun regio te actualiseren. De Gezinsbond stelt zich graag kandidaat om in dit studiewerk een motorfunctie te vervullen in samenwerking met een Vlaamse en Brusselse universiteit of hogeschool. Er is immers dringend nood aan actueel onderzoek naar de werkelijke kosten van kinderen in Vlaanderen én in Brussel. De resultaten van de huishoudbudgetten van de FOD Financiën tonen duidelijk aan dat er regionale verschillen in uitgavenpatronen zijn. _________________
Vlaamse en Brusselse kinderbijslagen – Gezinsbond, januari 2014 - 30
Bijlage Minimumkosten Gezinsbond/CSB De minimumkosten van de Gezinsbond vertonen sterke gelijkenissen met de kosten van kinderen zoals het Centrum voor Sociaal beleid (CSB) van de Universiteit Antwerpen die berekent in zijn referentiebudgetten. Dat zijn de inkomsten die gezinnen minimaal nodig hebben om op een volwaardige manier te participeren aan onze maatschappij. Volgens deze directe methode bedragen bedroegen de minimumkosten in 2012 voor een eerste kind met een goede gezondheid dat samenwoont met zijn ouders die beiden werkloos zijn en een woning huren op de private huisvestingsmarkt bedroeg: Tabel 1: minimumkosten van kinderen in januari 2012 volgens CSB Leeftijdscategorie
0 t.e.m. 2 jaar 3 t/m 5 jaar 6 t/m 11 jaar 12 t/m 17 jaar Pendelstudent HO Kotstudent HO
Minimumkost Werkloze ouders Tweeverdieners (2x minimumloon) 294 637 323 456 420 552 567 567 651 651 1.047 1.047
Bovenstaande minimumkosten bevatten in tegenstelling tot die van de Gezinsbond wél specifieke kosten zoals kinderopvang én onderwijs. In tabel 2 vergelijken we de minimumkosten van de Gezinsbond verhoogd met de gemiddelde studiekosten per leeftijdsklasse met de minimumkosten van het CSB. Tabel 2: minimumkost kinderen (incl. studiekosten) volgens Gezinsbond en CSB
Leeftijdscategorie 0 t/m 5 jaar 6 t/m 11 jaar 12 t/m 17 jaar Pendelstudent HO Kotstudent HO
Minimumkost kinderen (in euro per maand) CSB Gezinsbond Werkloze Tweeverdieners ouders (2x minimumloon) 327,95 313,00 546,50 768,08 420,00 552,00 599,47 567,00 567,00 826,64 651,00 651,00 1.159,23 1.047,00 1.047,00
Uit tabel 2 kunnen we afleiden dat de minimumkosten van de Gezinsbond verhoogd met de studiekosten die van het CSB sterk benaderen. Beide organisaties gebruikten uiteraard verschillende methodes om de minimumkost van kinderen te berekenen. De Gezinsbond gebruikte de indirecte methode op basis van studiewerk van socioloog Renard. CSB baseerde zich op de directe methode. De cijfers van de Gezinsbond zijn actueel – geïndexeerd tot en met eind 2013 – terwijl die van het CSB dateren van januari 2012. Tot slot is de minimumkost van het CSB gebaseerd op een werkloos koppel en een tweeverdienerskoppel met een arbeidsinkomen van twee keer het minimumloon, terwijl de Gezinsbond zijn rekenwerk baseerde op een koppel met een inkomen uit arbeid van anderhalve keer het minimumloon. De minimumkost van de Gezinsbond bevat geen, terwijl de minimumkost van CSB wel de kinderopvangkosten tot 12 jaar bevat.
Vlaamse en Brusselse kinderbijslagen – Gezinsbond, januari 2014 - 31