Verslag van de indicatorenmeting 2013 Lokaal gezondheidsbeleid in Vlaamse en Brusselse gemeenten en OCMW’s
Een initiatief van
In samenwerking met
© VIGeZ, 2014 VIGeZ, i.s.m. VAD Auteurs: Bruno Buytaert, Werner De Wael, Saidja Steenhuyzen Inge Baeten, David Möbius (Alcohol & drugs) Met medewerking van: Winnie Deroover, Stefaan Hendrickx, An Lebacq, Ragnar Van Acker, An Verdeyen Lay-out en eindredactie: Riet Evers, Anne Scholiers
Indicatorenmeting 2013 – Lokaal gezondheidsbeleid
2
INHOUDSOPGAVE
1
INLEIDING ..................................................................................................................... 5
2
GEZONDHEIDSBELEID IN STEDEN EN GEMEENTEN .................................................... 13
2.1
Besturen werken aan een mix van gezondheidsthema’s ....................................................... 14
2.2
Verankerd in het lokaal en integraal meerjarenbeleid? ......................................................... 17
2.3
Gezonde communicatie voor iedereen ................................................................................ 23
2.4
Naar krachtige besturen .................................................................................................... 31
2.5
Een intersectorale aanpak? ................................................................................................ 40
2.6
Algemeen besluit procescomponenten ................................................................................ 52
3
GEZONDHEID EN MILIEU ............................................................................................. 57
3.1
Binnenmilieu eerst............................................................................................................. 57
3.2
Gemeenten en OCMW’s hebben aandacht voor alle doelgroepen .......................................... 58
3.3
Besluit .............................................................................................................................. 63
4
EVENWICHTIGE VOEDING ........................................................................................... 64
4.1
2 op 3 gemeenten promoten een evenwichtig voedingspatroon ........................................... 66
4.2
1 op 2 gemeentebesturen bevordert gezonde voeding, 1 op 3 vermindert ongezonde voeding74
4.3
Gezond aanbod: weinig water en nog veel frisdrankautomaten ............................................ 77
4.4
Besluiten lokaal beleid voor de promotie van evenwichtige voeding ...................................... 79
5
BEWEGING ................................................................................................................... 82
6
TABAKSPREVENTIE EN ROOKSTOP ............................................................................ 101
6.1
Niet beginnen met roken, niet meeroken: sensibilisatie ..................................................... 102
6.2
Rook buiten: reglementering............................................................................................ 106
6.3
Start to stop together: motiveren tot en ondersteunen bij rookstop ................................... 111
6.4
Conclusies en aanbevelingen ........................................................................................... 116
7
INDICATORENBEVRAGING ALCOHOL & DRUGS – STEDEN EN GEMEENTEN & OCMW119
STEDEN EN GEMEENTEN ............................................................................................................ 120 7.1
Algemene gegevens i.k.v. beleidsmatig werken rond alcohol en drugs ................................ 120
7.2
Integraal werken ............................................................................................................. 121
7.3
De strategieën van een lokaal alcohol- en drugbeleid ........................................................ 124
7.4
Totaalscores alcohol- en drugbeleid steden en gemeenten................................................. 127 OCMW’s.......................................................................................................................... 130
7.5
Besluiten alcohol- en drugbeleid in steden, gemeenten en OCMW’s .................................... 144
Indicatorenmeting 2013 – Lokaal gezondheidsbeleid
3
Indicatorenmeting 2013 – Lokaal gezondheidsbeleid
4
1
INLEIDING
Eén van de belangrijkste instrumenten van het Vlaamse beleid voor preventieve gezondheidszorg zijn de gezondheidsdoelstellingen. Op deze manier wil de Vlaamse overheid de kwaliteit bevorderen van de preventieve gezondheidszorg in Vlaanderen en Brussel. De gezondheidsdoelstellingen zijn de basis om werkzame strategieën en acties vast te leggen, ze bevorderen de samenwerking tussen de actoren en beogen zo een maximale vooruitgang voor de gezondheidsproblemen die zich in Vlaanderen voordoen. Met de driejaarlijkse indicatorenbevraging voor lokale besturen gebeurt een monitoring van de gezondheidsdoelstellingen en het (preventieve) gezondheidsbeleid bij lokale besturen. Op basis van relevante indicatoren wordt gekeken hoe de Vlaamse en Brusselse gemeenten1 en OCMW’s de voorbije drie jaar hun gezondheidsbeleid invulden, meer specifiek voor de (meeste) gezondheidsthema’s waarover een gezondheidsdoelstelling is geformuleerd. Deze bevraging vormt niet enkel een stand van zaken van gezondheidsbevordering in de Vlaamse en Brusselse gemeenten, maar geeft beleid, partnerorganisaties, Logo’s en terreinorganisaties meteen feedback over hun werking en helpt hen om naar de toekomst gefundeerde keuzes te maken. Op die manier sluit deze bevraging ook aan bij het opzet van de kadermethodiek Gezonde Gemeente die erop gericht is lokale besturen te helpen bij het ontwikkelen en versterken van een lokaal gezondheidsbeleid. Om een goede opvolging van deze indicatoren mogelijk te maken zette het VIGeZ in opdracht van de Vlaamse overheid en in samenwerking met de Logo’s een longitudinale gegevensverzameling op over het gevoerde tabakspreventie-, voedings- en bewegingsbeleid in de Vlaamse gemeenten. In 2009 werd de eerste indicatorenbevraging bij gemeenten en OCMW’s uitgevoerd. Waarbij in vorige jaren deze setting enkel werd behandeld als bedrijf en er alleen werd gevraagd naar het gezondheidsbeleid bij het eigen personeel, kwam in 2009 ook het gezondheidsbeleid naar de inwoners en naar de bezoekers en residenten van OCMW-diensten aan bod. Aangezien deze bevraging in 2009 nog in zijn kinderschoenen stond, werd de vragenlijst in 2013 sterk uitgebreid. In navolging van de indicatorenbevragingen bij bedrijven en scholen, werd de aandacht voor het geïntegreerde, thema-overstijgende gezondheidsbeleid versterkt. Dit is gerealiseerd door enerzijds een sterker accent te leggen op de procescomponenten, ze werden namelijk uitgebreid. Procescomponenten zoals participatie of aanwezige capaciteit en deskundigheid geven de kwaliteit aan van de wijze waarop het beleid tot stand komt. Anderzijds werden deze procescomponenten binnen een apart deel van de vragenlijst bevraagd, en dit over de thema’s heen. Voor 2013 werden ook de gezondheidsthema’s alcohol & drugs, gezondheid & milieu (in beperkte mate), mentaal welbevinden (in beperkte mate) en suïcidepreventie (in beperkte mate) toegevoegd. Hierdoor ontstond een nieuwe samenwerking met de Vereniging voor Alcohol- en andere Drugproblemen (VAD), om de bevraging rond alcohol en drugs te stofferen. Voor lokale besturen zijn onderstaande indicatoren weerhouden in de indicatorenbevraging die begin 2013 werd afgenomen:
1
Aantal en kenmerken van gemeenten/OCMW’s die een actiever of minder actief algemeen gezondheidsbeleid voeren. De (proces)componenten die hieronder vallen zijn: langetermijnvisie, capaciteit en bestuurskracht, intersectorale samenwerking, burgerparticipatie en communicatie. Dit zijn ook de procescomponenten (ook succescomponenten genoemd) uit de kadermethodiek Gezonde Gemeente. Wie hiermee vertrouwd is merkt dat de succescomponenten ‘Het lokaal bestuur als voorbeeld’ en ‘Een mix van acties’ ontbreken. Dat komt omdat deze twee componenten hier niet bevraagd werden.
Met de officiële term ‘gemeente’ doelen we ook op ‘stad’.
Indicatorenmeting 2013 – Lokaal gezondheidsbeleid
5
Aantal en kenmerken van gemeenten/OCMW’s die een actiever of minder actief beleid voeren rond evenwichtige voeding. De componenten van een beleid rond evenwichtige voeding zijn: aanbod van een gevarieerde en evenwichtige voeding, informatie, sensibilisering en reglementering.
Aantal en kenmerken van gemeenten/OCMW’s die een actiever of minder actief beleid voeren rond beweging. De componenten van een beleid rond beweging zijn: aanbod, informatie en sensibilisering en reglementering.
Aantal en kenmerken van gemeenten/OCMW’s die een actiever of minder actief rookbeleid voeren. De componenten die hieronder vallen zijn: informatie en sensibilisering, reglementering, zorg en begeleiding.
Aantal en kenmerken van bedrijven die een actiever of minder actief beleid voeren rond alcohol & drugs. De componenten van een beleid rond alcohol & drugs zijn: informatie en sensibiliseren, regelgeving/handhaving, structurele maatregelen en begeleiding/ hulpverlening.
Opzet en uitvoering van de meting Vragenlijst Bij het opstellen van de meetinstrumenten voor de indicatoren van het rook-, bewegings- en voedingsbeleid van een gemeente/OCMW werd vertrokken vanuit de vragenlijsten zoals die samengesteld waren in 2009. Deze lijsten werden verder verfijnd en uitgebreid op vlak van inhoud en vorm. Voor de nieuwe, bijkomende thema’s, werd bij het opstellen van de vragen overeenstemming gezocht met eerder bevraagde thema’s. Deze keer werd er bovendien beslist om de bevraging naar het gezondheidsbeleid bij het personeel van gemeenten en OCMW’s af te splitsen van de bevraging naar het beleid voor de bevolking, aangezien hiervoor andere ambtenaren verantwoordelijk zijn. Zo werden de gemeenten en OCMW’s als onderdeel van de bevraging naar bedrijven genomen en kregen zij volledig dezelfde vragenlijst voorgeschoteld omtrent hun gezondheidsbeleid voor het eigen personeel. De resultaten hiervan zijn dan ook beschreven in
Verslag van de indicatorenmeting 2012 van het gezondheids(promotie)beleid in Vlaamse bedrijven. (2013). VIGeZ, i.s.m. VAD.
Zoals eerder aangegeven werden niet alleen de bevraagde gezondheidsthema’s uitgebreid, maar ook de bevraagde componenten. Zo werden de procesmatige componenten (lange termijnvisie, capaciteit en bestuurskracht, intersectorale samenwerking, burgerparticipatie en communicatie) uitgebreid en afgestemd op de groeimeter van kadermethodiek Gezonde Gemeente. De beleidscomponenten of basisstrategieën van gezondheidsbevordering (informatie en sensibilisatie, reglementering, aanbod, zorg en begeleiding) werden behouden, en uitgebreid met ‘hulpverlening/begeleiding’ voor de thema’s ‘roken’ en ‘alcohol & drugs’. Deze componenten worden beschouwd als kritische succesfactoren van een kwaliteitsvol gezondheidsbeleid rond voeding, beweging, roken en alcohol & drugs. De bevraging naar deze twee soorten componenten werd opgesplitst, waarbij de procescomponenten over de thema’s heen werden bevraagd en de beleidscomponenten binnen de thema specifieke vragenlijsten werden aangehaald. In elke vragenlijst werden verder ook items opgenomen die een gemeente/OCMW beschrijven in termen van een aantal relevante kenmerken. We hielden het aantal van deze beschrijvende items relatief beperkt. Het doel was immers voornamelijk een goede meting te verrichten van het gevoerde beleid. Deze kenmerken worden verder bij de beschrijving van de resultaten aangehaald.
Indicatorenmeting 2013 – Lokaal gezondheidsbeleid
6
Net zoals bij eerdere versies werden de nieuwe items in combinatie met die van 2009 opgesteld door een team van VIGeZ- en VAD-experts in setting lokale overheden, thema’s (evenwichtige voeding, lichaamsbeweging, tabakspreventie, alcohol & drugs, gezondheid & milieu en mentaal welbevinden) en wetenschappelijke ondersteuning. De vragenlijsten werden ook afgetoetst binnen een brede projectgroep waarin ook externe experts methodologie (UA en UGent) en experts uit het veld (Logo’s; Lokaal Gezondheidsoverleg) en CGG’s (Centra Geestelijke Gezondheid) zitten. De VIGeZ- en VAD-experts voorzagen de uiteindelijke versies van de vragenlijsten ten slotte van een scoring. Alle antwoorden binnen de vraag krijgen zo een score toegewezen die aangeeft in welke mate de gemeente/het OCMW aan een gezondheidsbeleid werkt. Verder werd ook een weging toegekend aan alle vragen in de vragenlijst, binnen eenzelfde component. Op deze manier krijgen vragen die meer prototypisch of van groter belang zijn voor een degelijk voedings-, bewegings-, rook- of alcohol en drugsbeleid ook een grotere weerslag op de schaalscores per component. Tot slot kregen ook de verschillende componentscores een weging toegekend binnen de totaalscore. Het spreekt immers voor zich dat bijvoorbeeld het concrete aanbod van voeding een directe, sterke invloed uitoefent op het consumeergedrag, bij een relatieve weging moet daar dus rekening mee gehouden worden. De scores die worden vermeld in het rapport zijn opnieuw opgesteld door de VIGeZ- en VAD-experts en doen recht aan de veranderingen op inhoudelijk en vormelijk vlak en zijn dus een uitdrukking van de mate waarin een gezondheidsbeleid is uitgebouwd volgens de huidige visie. Hierbij moet wel vermeld worden dat in de huidige vragenlijst ook de antwoordcategorie “weet niet” werd voorzien van een score. Doordat het percentage gemeenten/OCMW’s dat deze antwoordcategorie aanduidde bij sommige vragen oploopt, kunnen de gemiddelde scores soms erg laag liggen. Deze bedenking zal waar nodig in het rapport herhaald worden en ook meegenomen worden naar volgende indicatorenbevragingen. Wegens de sterke verfijning en uitbreiding van de bevraging is het niet mogelijk om sterke linken te leggen tussen de resultaten uit 2009 en deze uit 2013. Enkel op vraagniveau zullen enkele cijfers worden vergeleken. Steekproefselectie Alle Vlaamse en Brusselse gemeenten en OCMW’s werden aangeschreven. De e-mailadressen van de gezondheidsambtenaar of andere contactpersoon (preventie-, welzijns-, communicatiemedewerker, ,..) bij de gemeente en het OCMW werden verzameld vanuit VIGeZ en Logo’s. De ontbrekende contactgegevens werden aangevuld met gegevens vanuit de databank van Pinakes nv. Procedure Net zoals bij vorige indicatorenbevragingen wordt de anonimiteit van de deelnemende gemeenten/OCMW’s gewaarborgd. De concrete uitvoering van de enquête gebeurde, net zoals in 2009, volledig online. Alle gemeenten en OCMW’s werden per mail uitgenodigd deel te nemen aan de bevraging. Via een weblink konden zij de vragenlijst invullen. Binnen deze vragenlijst moest er op elke vraag een antwoord gegeven worden alvorens men verder kon gaan. Op deze manier kon er gegarandeerd worden dat bepaalde onderdelen van de vragenlijst niet systematisch werden overgeslagen en hierop een te lage respons zou verkregen worden. De vragenlijst werd opengesteld van 11/02/2013 tot 27/03/2013. De bevraging werd pas in 2013 uitgevoerd wegens de gemeente- en provincieraadsverkiezingen van 14/10/2012; welke een te hoog risico op een lage respons van mandatarissen of op onzekerheid over het verder te voeren beleid met zich meebrachten. Binnen deze invulperiode werd er een
Indicatorenmeting 2013 – Lokaal gezondheidsbeleid
7
herinnering verstuurd naar de gemeenten/OCMW’s die de vragenlijst nog niet hadden ingevuld met de vraag dit alsnog te doen. Deze keer zal er ook een feedbackprocedure worden opgezet voor de gemeenten/OCMW’s. In een gebruiksvriendelijke online database kan elke deelnemende gemeente of OCMW de scores van de gemeente/het OCMW raadplegen, vergeleken met ‘de gemiddelde andere’, alsook een basisbeoordeling over alle individuele antwoorden in drie categorieën. Enkel de gemeenten/OCMW’s die deelnamen aan de bevraging zullen via een persoonlijk paswoord, toegang krijgen tot de eigen resultaten op deze online database. Met deze feedback kunnen Logo’s op vraag van een gemeente/OCMW individueel feedback geven over de gemeten aspecten van het beleid en mogelijke verbeterpunten opsporen. In dialoog met het Logo kunnen verbeterpunten vergeleken worden met de reeds gemaakte opties voor het gezondheidsbeleid, bijvoorbeeld in functie van het traject dat men loopt binnen de kadermethodiek Gezonde Gemeente. Ook hier, binnen de begeleiding van het Logo, zal rekening gehouden worden met achterliggende bedenkingen bij de scores. Respons en representativiteit Van de 327 Vlaamse en Brusselse gemeenten hebben 226 besturen de vragenlijst beantwoord (response rate: 69 %). Dit is een stijging van 26 %, in vergelijking met de indicatorenbevraging van 2009. Van de 327 Vlaamse en Brusselse OCMW’s hebben 161 de vragenlijst ingevuld (response rate: 49 %). Ook dit is een stijging, van 11 %, in vergelijking met 2009. De representativiteit van de data met de Vlaamse en Brusselse populatie werd op verschillende identificatiekenmerken van de gemeenten afgetoetst2, door middel van Chi² toetsen. Zowel voor provinciale spreiding, grootte van de gemeente (aantal inwoners) als bevolkingsdichtheid3 werd een representatieve gelijkenis met de totale situatie van de Vlaamse en Brusselse gemeenten en OCMW’s gevonden. Door het inbouwen van de volledigheidscontrole bij het invullen van de vragenlijst, is de respons gedaald naar het einde van de enquête toe. Zo vulden 130 van de oorspronkelijk 226 gemeenten (response rate: 40 %) de volledige vragenlijst in. Bij de OCMW’s is dit nog slechts 46 van de oorspronkelijk 161 (response rate: 14 %). Door deze daling in aantal respondenten werd op verschillende punten in de vragenlijst (waar een zichtbare daling in aantal respondenten waarneembaar was) de representativiteit nagegaan. De bovenstaande bevindingen omtrent representativiteit bleven daarbij behouden; er werd vastgesteld dat de uitval niet selectief gebeurt. Voor het berekenen van de scores werden telkens deze gemeente/OCMW’s in rekening gebracht die het desbetreffende deel volledig hebben ingevuld. We kunnen strikt genomen niet volledig uitsluiten dat respondenten zich onderscheiden van nonrespondenten wat de kwaliteit van het beleid betreft. Zo kan het zijn dat enkel de gemeenten/OCMW’s die reeds goed bezig zijn de bevraging invulden. Op basis van de resultaten en de representatieve respons kunnen we er echter vanuit gaan dat dit niet het geval is. Bevraging non-respons OCMW’s De lagere respons en grotere uitval doorheen de vragenlijst bij OCMW’s noopt ons tot voorzichtigheid in de veralgemeenbaarheid van deze resultaten. Om de kwaliteit van onze bevraging naar de toekomst toe te verhogen, werd er midden april 2013 nog een kleine bevraging uitgevoerd om de redenen voor non-respons na te gaan.
2 3
Hier zal verder in het rapport, bij de beschrijving van deze identificatiekenmerken, verder worden op ingegaan. Aantal inwoners per km²
Indicatorenmeting 2013 – Lokaal gezondheidsbeleid
8
Deze bevraging werd via mail door VIGeZ uitgestuurd naar alle OCMW’s die de vragenlijst niet of slechts gedeeltelijk hadden ingevuld; in totaal 281 OCMW’s. Aan de hand van vooropgestelde antwoordcategorieën, waaronder een open antwoordcategorie “andere”, konden deze contactpersonen aangeven waarom zij niet de mogelijkheid hadden gezien om de vragenlijst (volledig) in te vullen. 49 OCMW’s beantwoordden de mail (respons rate: 17 %). Hieruit bleek voornamelijk dat de gecontacteerde personen niet de correcte persoon is (binnen het OCMW) om de vragenlijst te kunnen invullen; 14 OCMW’s (29 %) duidden dit antwoord aan. Ondanks het kiezen voor de VIGeZ- en Logo-contactpersonen van elke OCMW in 2012, in tegenstelling tot een centraal informatieadres in 2009, blijkt de vragenlijst nog steeds niet bij de juiste persoon terecht te komen. Het feit dat de vragenlijst over diverse gezondheidsthema’s handelt en er zo meerdere collega’s moeten geraadpleegd worden kan een verklaring geven voor het niet vinden van één correcte contactpersoon. Daarbij aansluitend gaven dan ook 10 OCMW’s (20 %) aan dat ze te veel collega’s moesten raadplegen om de vragenlijst naar behoren te kunnen invullen. 8 OCMW’s (16 %) gaven aan dat de werking rond het gezondheidsbeleid, ingesteld voor de bewoners en bezoekers van de diensten van het OCMW, niet bij het OCMW ligt maar bij de gemeente. Bovendien duidden meerdere OCMW’s de argumenten aan dat ze geen tijd beschikbaar hebben voor het invullen van de enquête (9 OCMW’s, 18 %) of dat de vragenlijst te lang is (7 OCMW’s, 14 %). Meerdere OCMW’s gaven aan, in de open antwoordcategorie “andere”, dat er verwarring was ontstaan door de twee verschillende bevragingen (deze die peilde naar het gezondheidsbeleid bij het personeel en deze die peilde naar het gezondheidsbeleid bij de bevolking). Zo was er enerzijds onduidelijkheid over het verschil tussen deze bevragingen en anderzijds over het al dan niet reeds ingevuld hebben van de twee bevragingen wanneer werd doorgestuurd naar andere personen binnen het OCMW. Het opsplitsen van de vragenlijsten en deze vervolgens versturen naar verschillende contactpersonen bleek dus ook voor verwarring te zorgen. Deze verwarring lijkt echter enkel invloed te hebben op de huidige bevraging; omtrent het gezondheidsbeleid ingesteld voor de bewoners en bezoekers. Voor de bevraging over het gezondheidsbeleid voor de eigen personeelsleden was de respons hoger (Verslag van de indicatorenmeting 2012 van het gezondheids(promotie)beleid in Vlaamse bedrijven. (2013). VIGeZ, i.s.m. VAD.). Een mogelijke verklaring hiervoor kan zijn dat het personeelsbeleid meer gecentraliseerd zit bij één persoon in het OCMW, in tegenstelling tot de verschillende facetten van het gezondheidsbeleid voor de bewoners en bezoekers. We merken uit de resultaten van deze korte bevraging dat het gezondheidsbeleid binnen het OCMW sterk gedifferentieerde materie is waarbij het moeilijk wordt om alle informatie in 1 vragenlijst samen te krijgen. Daarnaast strookt het verschil in respons tussen gemeenten en OCMW’s vermoedelijk wel gedeeltelijk met de werkelijkheid, waarbij de verantwoordelijkheid voor het preventief gezondheidsbeleid naar de ganse bevolking (nog) vaker bij het gemeentebestuur ligt dan bij het OCMW. Data opkuis Enkele respondenten gaven tijdens het invullen van de vragenlijst aan dat ze enkele verkeerde antwoorden hadden ingevuld. Deze antwoorden werden vervolgens handmatig door de onderzoekers aangepast. Betrouwbaarheidsinterval We besluiten deze inleiding met een belangrijke opmerking over de interpretatie van de resultaten. Voor een correcte interpretatie van het cijfermateriaal is het belangrijk in het achterhoofd te houden dat de cijfers afkomstig zijn uit een steekproef van de Vlaamse gemeenten en OCMW’s. Dat impliceert dat de hier weergegeven percentages niet rechtstreeks geïnterpreteerd kunnen worden
Indicatorenmeting 2013 – Lokaal gezondheidsbeleid
9
als percentages van alle Vlaamse gemeenten/OCMW’s. Ze geven enkel de verdeling in de gerealiseerde steekproef weer. Om steekproeffluctuaties in rekening te brengen moeten we:
voor de data uit de gemeenten, rond elk percentagepunt een interval trekken door 6,7 percentagepunten af te trekken en op te tellen;
voor de data afkomstig uit de OCMW’s is dit een interval met optellen en aftrekken van 13,4 percentagepunten. Door de lagere respons bij de OCMW’s ligt dit percentagepunt hoger.
Op die manier kan er met 95 % betrouwbaarheid gesteld worden dat het percentage van alle Vlaamse gemeenten en OCMW’s in het berekende interval ligt. Kenmerken van de deelnemende gemeenten en OCMW’s Zoals hierboven aangegeven is er een algemene representativiteit in de resultaten, bij zowel gemeenten als OCMW’s. Bij de besturen zien we voornamelijk uitvoerende welzijns-, gezondheids- of preventieambtenaren naast beleidsverantwoordelijke schepenen die voor gezondheid bevoegd zijn als invullers van de vragenlijst. Bij OCMW’s zijn raadsleden/voorzitters, secretarissen en ook preventieadviseurs voornamelijk vertegenwoordigd. Toch is de diversiteit in de functies van de invullers groot. Preventieadviseurs of communicatiemedewerkers komen ook voor, maar vooral de lijst met ‘anderen’ (27 %) is omvangrijk, gaande van gemeentesecretaris of diensthoofd burgerzaken tot vrijetijdsconsulent of dienstencentrumleidster. Bij OCMW’s houdt de grote en diverse groep ‘andere’ (36 %) verschillende dienst- en departementshoofden in, maar ook veel medewerkers van sociale diensten en stafmedewerkers voor algemeen beleid. De spreiding in functies van de respondenten versterkt de vaststelling dat zeker niet alle gemeenten in de mogelijkheid zijn om iemand (gedeeltelijk) vrij te stellen voor het lokale gezondheidsbeleid. Dit beeld is ook vergelijkbaar met dat van de bevraging in 2009. Een eerste aanwijzing dat vermoedelijk geen capaciteitsuitbreiding in de tussenperiode heeft plaatsgevonden, wat ons gezien de financiële situatie van steden en gemeenten niet hoeft te verbazen.
Indicatorenmeting 2013 – Lokaal gezondheidsbeleid
10
Wat is uw functie in de gemeente?
Totaal
1 Schepen bevoegd voor gezondheid
32
14 %
2 Burgemeester of schepen met andere bevoegdheid dan gezondheid
6
3%
3 Gezondheids- of preventieambtenaar
55
24 %
4 Welzijnsambtenaar of -medewerker
67
30 %
5 Kwaliteitscoördinator
1
0%
6 Preventieadviseur
22
10 %
7 Communicatieverantwoordelijke
8
4%
8 Veiligheidsadviseur
4
2%
9 Arts van interne en externe dienst voor preventie en bescherming
0
0%
10 Personeelsverantwoordelijke/HR-manager
4
2%
11 Andere:
61
27 %
Totaal aantal respondenten: 226
% van antwoorden
0%
%
20% 40% 60% 80%
Wat is uw functie in het OCMW?
Totaal
1 Voorzitter, secretaris of raadslid
44
27 %
2 Preventiemedewerker
12
7%
3 Diensthoofd bevoegd voor (preventieve) gezondheid
7
4%
4 Kwaliteitscoördinator
14
9%
5 Preventieadviseur
34
21 %
6 Communicatieverantwoordelijke
5
3%
7 Veiligheidsadviseur
2
1%
8 Arts van interne of externe dienst voor preventie en bescherming
0
0%
9 Personeelsverantwoordelijke/HR-manager
6
4%
10 Ander, gelieve te specificeren
58
36 %
Totaal aantal respondenten: 161
Indicatorenmeting 2013 – Lokaal gezondheidsbeleid
% van antwoorden
0%
11
20% 40% 60% 80%
%
Zoals bij de vorige bevraging zijn ook deze keer de besturen in kleinere gemeenten goed vertegenwoordigd bij de respondenten. 23 % van de besturen heeft minder dan 10 000 inwoners, 66 % minder dan 20 000. Toch zijn ook de grotere gemeenten en steden voldoende vertegenwoordigd, zodat de spreiding vrij parallel is aan de werkelijke verdeling van gemeenten naargelang hun aantal inwoners (cfr. representativiteit). Zo maken bijvoorbeeld 12 van de 13 centrumsteden deel uit van de respondenten. Bij de OCMW’s zijn de grotere steden (> 100 000 inwoners) niet vertegenwoordigd. We komen daar op 63 % kleinere gemeenten (<20 000) en 36 % middelgrote (tot 100 000 inwoners). Mogelijks hebben OCMW- en stadsbestuur in grotere steden hun gezondheidsdiensten meer geïntegreerd. Een tweede indicator voor de gemeente omvang betreft het aantal gemandateerden (dat onmiddellijk uit het inwonersaantal volgt) en het aantal werknemers. We vroegen de gemeenten hoeveel ze bij benadering van beiden in dienst hadden. Vermits we zowel gemeenten met minder dan 5000 inwoners als (groot-)steden in de respondenten hebben, is een sterke spreiding van deze gegevens niet verwonderlijk. We berekenden daarom niet het gemiddelde maar de mediaan. Dit geeft ons een uitzuivering voor extreme waarden van grote steden. Voor de gemandateerden bij de besturen komen we daarbij op 19 (max.= 50), voor het kader en bedienden op 50 (met een maximum van 3065) en voor de arbeiders op een mediaan van 40 (max. 5247). De OCMW’s komen door het ontbreken van de grote steden op iets lagere mediaanwaarden, respectievelijk 9 voor de gemandateerden, 30 voor de bedienden en 29,5 voor de arbeiders. Het hoeft geen betoog dat bij deze diversiteit in bevolkingsomvang en in bestuurscapaciteit van de lokale besturen zowel de aanwezige gezondheidsbehoeften als de mogelijkheden om gezondheidsacties te ondernemen en een integraal gezondheidsbeleid te voeren, erg uiteenlopend zijn. Een pleidooi voor maatwerk is dan ook een open deur instampen.
Indicatorenmeting 2013 – Lokaal gezondheidsbeleid
12
2
GEZONDHEIDSBELEID IN STEDEN EN GEMEENTEN
Voeren Vlaamse en Brusselse gemeenten een lokaal gezondheidsbeleid om hun bevolking te beschermen tegen gezondheidsrisico’s en meer kansen en stimulansen te geven voor een gezonde leefstijl in een gezonde omgeving? Om een zicht te krijgen op het antwoord hierop, legden we vooreerst meer nadruk op de aanwezige mogelijkheden bij gemeentebesturen en OCMW’s om een integraal, participatief en intersectoraal gezondheidsbeleid uit te werken. Is er interesse in verschillende gezondheidsthema’s? Gaat het om meer dan eenmalige en losstaande acties? Worden andere beleidsdomeinen en lokale actoren betrokken in het gezondheidsbeleid? Is er een budget en deskundige werkcapaciteit voorhanden? Als referentiekader voor de beschrijving van deze integrale beleidsaspecten maken we gebruik van de procescomponenten uit de kadermethodiek Gezonde Gemeente:
Langetermijnvisie: Maakt het gezondheidsbeleid deel uit van een ruimer lokaal beleid dat verbonden is met andere beleidsdomeinen en progressie op lange termijn voorziet?
Communicatie: Naar wie wordt er over gezondheid gecommuniceerd? Langs welke communicatiekanalen? Op maat van specifieke groepen? In twee richtingen?
Capaciteit en bestuurskracht: Is er een budget voorhanden? Kan de regiefunctie van het bestuur opgenomen worden? Is er aandacht voor deskundigheidsontwikkeling en kwaliteit?
Intersectorale samenwerking: zijn lokale actoren uit verschillende sectoren zowel bij het opstellen als bij het uitvoeren van het gezondheidsbeleid gezondheidsbeleid aan een win-win met andere beleidsdomeinen?
betrokken?
Werkt
Participatie: Zijn er mogelijkheden voor ‘de burger’ en voor specifieke groepen om te wegen op het gezondheidsbeleid? Klachtenprocedures?
Interventiemix: worden de basisstrategieën (sensibilisatie, aanbod en gezonde omgeving, regelgeving en zorg) van gezondheidsbevordering allemaal gebruikt? Voor dit aspect werden geen algemene vragen gesteld, maar trekken we besluiten uit de bevraging van de verschillende gezondheidsthema’s. Wel werd de spreiding van deze thema’s hier bij de algemene vragen opgenomen.
De procescomponent ‘Voorbeeldfunctie’ die ook in de kadermethodiek Gezonde Gemeente is opgenomen, slaat op de impact die lokale besturen kunnen hebben door zelf een kwalitatief gezondheidsbeleid te voeren voor hun eigen werknemers en mandatarissen. De bevraging van besturen op hun gezond personeelsbeleid namen we echter op in de indicatorenmeting van het gezondheidsbeleid in organisaties en bedrijven. Voor deze procescomponent verwijzen we daarom naar het betreffende verslag (Verslag van de indicatorenmeting 2012 van het gezondheids(promotie)beleid in Vlaamse bedrijven. (2013). VIGeZ, i.s.m. VAD.). Deze procescomponenten werden los van de bevraging per thema (verderop) in dit eerste algemeen deel bevraagd. We kunnen ze beschouwen als de kritische succesfactoren voor lokale besturen om gezondheidsbevordering op een kwaliteitsvolle manier te integreren in hun integraal en duurzaam meerjarenbeleid. Voor de component ‘mix van acties en strategieën’ werd geen algemene score berekend. De spreiding van de gebruikte strategieën bevroegen we immers verderop in de vragenlijst binnen het kader van elk gezondheidsthema.
Indicatorenmeting 2013 – Lokaal gezondheidsbeleid
13
2.1 Besturen werken aan een mix van gezondheidsthema’s Gezond leven in een gezonde omgeving omvat verschillende thema’s die niet voor alle bevolkingsgroepen en in elke context van even groot belang zijn. We vroegen ons daarom af welke spreiding in subthema’s er door de lokale besturen, die het dichtst bij de noden en behoeften van de bevolking en van de lokale partners staan, de voorbije jaren gemaakt zijn. Zo kunnen we ook meer inspelen op de aanwezige behoeften aan strategieën en materialen. Waar we in de gedetailleerde thematische bevraging ons voornamelijk beperkten tot enkele hoofdthema’s (voeding, drugs, beweging, tabak) kwamen hier alle preventieve thema’s aan bod. Niet-preventieve thema’s (voornamelijk de toegankelijkheid van gezondheidszorg) vielen buiten het onderzoeksopzet, maar konden wel aangegeven worden onder de antwoordcategorie ‘andere’. Dat lokale besturen wel degelijk begaan zijn met de gezondheid van hun inwoners mag blijken uit de algemene scores op de klassieke gezondheidsthema’s. 7 thema’s staan op de agenda bij meer dan de helft van de gemeentebesturen, en bij 2 op 10 van de OCMW’s. Toppers zijn de ziektepreventiethema’s borstkankeropsporing en vaccinaties. Maar ook het werken aan gezonde beweging, valpreventie, roken, evenwichtige voeding en zelfs gezondheid en milieu komen boven de kaap van 50% uit bij de gemeenten. De themaverdeling laat duidelijk zien dat meerdere thema’s in een gemeente aan bod komen. De hoogste scores worden bij de gemeente gehaald door de ziektepreventiethema’s zoals borstkankeropsporing en vaccinaties. Voor deze thema’s zijn ook duidelijke cijfers, duidelijke doelen en duidelijke sensibilisatiemethodieken voorhanden. Roken, bewegen en –bij een verouderende populatie- valpreventie vullen de hoge scores aan bij de besturen. De OCMW’s leggen minder de nadruk op de ziektepreventie, met uitzondering van griepvaccinatie, en meer op de leefstijlthema’s. Alcohol, drugs en roken zijn echter duidelijk meer thema’s voor de gemeentebesturen. Bij de zelf ingevulde thema’s onder de antwoordkeuze ‘andere’ valt ook een benadering vanuit (het voorkomen van) ziektebeelden op: diabetes, dementie, andere kankers, hart- en vaatziekten. Het promoten van toegankelijkheidsinitiatieven voor eerstelijnsgezondheidszorg (derdebetalers, omnio, vast huisarts,..) komt bij de besturen slechts tweemaal voor, en niet bij de OCMW’s. Vermoedelijk percipieerde men dit als buiten het kader van de vragenlijst vallen en zou het beter zijn het thema in de lijst op te nemen. In praktijk zijn we immers op de hoogte van meer besturen die acties voor toegankelijke zorg opnemen, vooral nog bij de steden.
Indicatorenmeting 2013 – Lokaal gezondheidsbeleid
14
Rond welke gezondheidsthema's heeft het gemeentebestuur de voorbije 3 jaar gewerkt?
Totaal
1 Evenwichtige voeding
96
53 %
2 Beweging
113
62 %
3 Roken
122
67 %
4 Alcohol
69
38 %
5 Illegale drugs
61
34 %
6 Psychofarmaca
6
3%
7 Gamen
14
8%
8 Gokken
14
8%
9 Borstkankeropsporing
141
77 %
10 (Griep)vaccinatie
130
71 %
11 Valpreventie
112
62 %
12 Gezondheid & milieu
92
51 %
13 Mentaal welbevinden
63
35 %
14 Suïcidepreventie
29
16 %
15 Ander, gelieve te specificeren
21
12 %
16 Weet niet
7
4%
Totaal aantal respondenten: 182
Indicatorenmeting 2013 – Lokaal gezondheidsbeleid
% van antwoorden
0%
15
20% 40% 60% 80%
%
Rond welke gezondheidsthema's heeft het OCMW de voorbije 3 jaar gewerkt?
Totaal
1 Evenwichtige voeding
45
44 %
2 Beweging
46
45 %
3 Roken
32
31 %
4 Alcohol
21
20 %
5 Illegale drugs
14
14 %
6 Psychofarmaca
5
5%
7 Gamen
1
1%
8 Gokken
3
3%
9 Borstkankeropsporing
27
26 %
10 (Griep)vaccinatie
61
59 %
11 Valpreventie
56
54 %
12 Gezondheid & milieu
23
22 %
13 Mentaal welbevinden
30
29 %
14 Suïcidepreventie
7
7%
15 Andere:
8
8%
16 Weet niet
9
9%
Totaal aantal respondenten: 103
% van antwoorden
0%
%
20% 40% 60% 80%
Een gedeelde verantwoordelijkheid? Voor een betere interpretatie van de bovenstaande gegevens, bevroegen we ook bij welk van beide besturen (gemeentebestuur en/of OCMW) de verantwoordelijkheid voor het lokaal gezondheidsbeleid naar de bevolking lag. Zoals voor alle sociale thema’s gaan we ervan uit dat een samenwerking tussen gemeentebestuur en OCMW voor het gezondheidsbeleid naar de ganse bevolking de beste resultaten geeft. De doelgroepen die door beiden bereikt worden zijn doorgaans complementair. Ook de lokale partners en de gebruikte communicatiekanalen verschillen. Het samen opmaken van lokaal sociaal beleidsplannen gaf tot nu toe ook een impuls om hieraan samen te werken. Dit belet niet dat de eindverantwoordelijkheid voor het gezondheidsthema aan één van beide besturen kan toegewezen zijn, waarbij in praktijk toch dikwijls een samenwerking wordt uitgebouwd.
Indicatorenmeting 2013 – Lokaal gezondheidsbeleid
16
We beschouwen de enquête als een beschrijving van de situatie in de gemeente, die vanuit de OCMW-kijk of vanuit de gemeentebesturen-kijk wordt beschreven. Zowel lokale besturen als OCMW’s vulden de vragenlijst in m.b.t. de ganse bevolking, grotendeels ook wanneer de verantwoordelijkheid voor gezondheid niet bij hen maar bij het andere bestuur lag. In een meerderheid van de gemeenten zien we dan ook dat de gezondheidswerking tussen OCMW en gemeentebestuur wordt gedeeld. (56% van de gemeentebesturen antwoordt dit, 65 % van de OCMW’s) De verschuiving die we op basis van de indicatorenmeting 2009 verwacht hadden, naar meer OCMW’s die de gezondheidswerking opnemen dan gemeentebesturen, heeft zich niet doorgezet. Nog 37 % van de gemeentebesturen en 22 % van de OCMW’s vult in dat de gezondheidswerking door het gemeentebestuur wordt opgenomen. Zoals reeds gezegd betekent dit echter niet dat er in praktijk geen samenwerkingen opgezet worden.
2.2 Verankerd in het lokaal en integraal meerjarenbeleid? Gezondheidsbeleid dat zich beperkt tot eenmalige acties op korte termijn levert weinig of geen gezondheidswinst op. Ook wanneer gezondheidsbeleid een geïsoleerd beleidsdomein vormt, dat weinig impact heeft op de gezondheidsdeterminanten die mee vanuit andere beleidsdomeinen vastgelegd worden (zoals bijvoorbeeld de stimulansen tot bewegen in de openbare ruimte of de ruimte voor beleidsparticipatie door kansengroepen), is de kans op duurzame verandering naar een gezondere leefstijl vrij gering. We bevroegen op welke wijze het gezondheidsbeleid opgenomen is in de ruimere beleidsplanning, zodat de win-win met andere beleidsdomeinen gestimuleerd wordt. En we peilden naar de beleidsdomeinen waar reeds aandacht voor gezondheid in opgenomen is. Berekend naar een globale score op de component langetermijnvisie, komen we bij de gemeentebesturen op een gemiddelde van 3,01 bij een mediaan van 2,68 en een spreiding tussen een minimale score van 0 en een maximale score van 8,78 (zie grafiek; op een schaal van 0 tot 10). Voor de meeste besturen is er dus zeker nog groeiruimte naar een sterkere verankering van gezondheid in het algemeen beleid. De opportuniteit daarvoor werd, met uitzondering voor de BBCpilootgemeenten, groter nadat deze enquête werd afgenomen, met name door de opmaak van het integraal meerjarenplan binnen het kader van de nieuwe beleids- en beheerscyclus. Bij de OCMW’s liggen deze scores nog iets lager: met een gemiddelde op 2,02 en een mediaan van 1,56 en een volledige spreiding tussen 0 en 10 (zie grafiek).
Indicatorenmeting 2013 – Lokaal gezondheidsbeleid
17
Wanneer we nagaan of er significante verschillen zijn tussen grote en kleine gemeenten op het vlak van langetermijnvisie stellen we vast dat die er niet zijn. Er is wel een significant (p<0,05) verschil tussen OCMW’s van een centrumstad (score van4,38) en OCMW’s van niet centrumsteden (score van 1.84).
Gezondheid als rode draad in globaal beleid? Kansen en stimulansen voor gezond leven in een gezonde omgeving kunnen door verschillende beleidsdomeinen (bijvoorbeeld seniorenbeleid) en door verschillende lokale partners (bijvoorbeeld horeca) mee opgenomen worden. Om dit te faciliteren is het nuttig dat gezondheid als thema of als ‘horizontale doelstelling’ opgenomen is in bredere beleidsplannen. We peilden naar de huidige plannen waarin gezondheid en de verschillende subthema’s wel of niet voorkomen. Op uitzondering van de pilootgemeenten en de ‘vroege planners’ was het begin 2013 nog te vroeg om een correct zicht te krijgen op de opname van gezondheid in de nieuwe beleidsen beheerscyclus en concreet in de meerjarenplannen (2014-2019). Specifieke lokale gezondheidsplannen komen zelden voor: 63 % van de gemeenten antwoordt dit niet te hebben, bij 20 % weet-niets. Ook bij OCMW’s krijgen we 31 % respondenten die antwoorden dit niet te hebben, maar wel 56 % die het antwoord schuldig blijft.
Indicatorenmeting 2013 – Lokaal gezondheidsbeleid
18
Bij degenen die wel een gezondheidsplan hebben, scoren de klassieke thema’s het sterkst: voeding en beweging, roken, alcohol en drugs, gevolgd door gezondheid en milieu. De preventieve aanpak van geestelijke gezondheid is nog minder verspreid. Lokaal sociaal beleidsplannen zijn in de meeste gemeenten aanwezig, al moeten we toch een groot gehalte aan weet-niets noteren: 34 % bij de besturen, 41 % bij de OCMW’s. In het lokaal sociaal beleidsplan (2008-2014) komen alle behandelde gezondheidsthema’s ongeveer evenveel aan bod. Suïcidepreventie specifiek komt slechts in 13 % van de lokale sociaal beleidsplannen (bij gemeenten) aan bod, terwijl mentaal welbevinden wel in meer dan 1 op drie gemeenten op deze agenda staat. De reden kan hiervoor gezocht worden in het feit dat preventie van zelfdoding voor Vlaanderen pas in 2007 een issue werd met het opstellen van een Vlaamse gezondheidsdoelstelling en een actieplan. Lokale besturen waren op dat ogenblik al verder in hun lokaal planningsproces van lokaal sociaal beleid. Niet onbelangrijk is de vaststelling dat er nog andere dan de genoemde gezondheidsthema’s in het LSB-plan zijn opgenomen (16 % OCMW’s, 25 % gemeentebesturen). Lokale prioriteiten zijn zeker niet afwezig. Om welke thema’s het hier gaat valt buiten de scope van dit onderzoek, maar is zeker interessant voor verder onderzoek. In welke beleidsdocumenten zijn één of meerdere gezondheidsthema’s opgenomen?
Apart gezondheidsplan van de gemeente
Lokaal sociaal beleidsplan (gemeente)
Lokaal sociaal beleidsplan (OCMW)
Totaal
Totaal
Totaal
%
%
%
1 Evenwichtige voeding
17
11 %
46
29 %
19
28 %
2 Beweging
20
13 %
57
36 %
20
29 %
3 Roken
17
11 %
47
30 %
13
19 %
4 Alcohol & drugs
18
11 %
49
31 %
16
24 %
5 Gezondheid & milieu
16
10 %
49
31 %
18
26 %
6 Mentaal welbevinden
11
7%
50
32 %
24
35 %
8
5%
21
13 %
7
10 %
8 Andere gezondheidsthema’s dan voorgaande staan in dit beleidsdocument.
10
6%
40
25 %
11
16 %
9 Wij beschikken niet over dit beleidsdocument.
99
63 %
9
6%
2
3%
- Weet niet
31
20 %
53
34 %
28
41%
7 Suïcide Preventie
Totaal aantal respondenten
157
157
68
Uit de bevraging van de aanwezigheid van gezondheidsthema’s in plannen van andere lokale beleidsplannen zoals milieubeleid, cultuurbeleid of mobiliteitsbeleid en in de doelgroepbeleidsplannen voor bijvoorbeeld ouderen of jeugd, blijkt alvast dat een integrale aanpak
Indicatorenmeting 2013 – Lokaal gezondheidsbeleid
19
van gezondheid sterker verspreid geraakt. Uitschieters zijn het bewegingsthema, dat vermoedelijk vooral in een ‘sport voor allen’-beleid terug te vinden zal zijn (zie verder), maar misschien toch ook bij seniorenbeleid (valpreventie) en kinder- en jeugdbeleid. Alcohol- en drugpreventiebeleid scoort vermoedelijk sterk in veiligheids- en vrijetijdsbeleid, terwijl ook milieubeleid toch in één op drie gemeentebesturen aandacht voor gezondheidsrisico’s inbouwt. Bij een groter aantal ‘weet-niet’ (62 %) liggen de verhoudingen bij de OCMW respondenten vergelijkbaar. In welk plan van andere beleidsdomeinen (bv. ouderen, cultuur, jeugd, milieu, mobiliteit) is één of meerdere gezondheidsthema’s opgenomen?
Totaal
% van antwoorden
%
(Gemeente)
1 Evenwichtige voeding
26
17 %
2 Beweging
64
41 %
3 Roken
23
15 %
4 Alcohol & drugs
43
27 %
5 Gezondheid & milieu
49
31 %
6 Mentaal welbevinden
29
18 %
7 Suïcide Preventie
11
7%
8 Andere gezondheidsthema’s dan voorgaande staan in dit beleidsdocument.
23
15 %
9 Wij beschikken niet over dit beleidsdocument.
11
7%
- Weet niet
53
34 %
Totaal aantal respondenten: 157
0%
20% 40% 60% 80%
Of deze aandacht voor gezondheid in het globale beleid ook doorgetrokken wordt naar het vormingsbeleid voor de eigen medewerkers is echter de vraag. Op de vraag welke thema’s in het VTO-beleid opgenomen zijn, zien we slechts een absoluut maximum aantal van 4 gemeentebesturen (voor andere gezondheidsthema’s dan de voorgestelde), terwijl evenwichtige voeding (2 gemeenten), beweging (3), gezondheid en milieu (2), mentaal welbevinden (2) en alcohol en drugs (1) bij de gemeentebesturen daar nog onder zitten. Bij 73 % weet-niets en 22 % besturen die niet over een VTO beleidsdocument beschikken, kunnen we deze cijfers echter niet als representatief beschouwen. We geven de deskundigheidsbevordering bij gemeentebesturen voor gezondheid bijgevolg nog het voordeel van de twijfel, tegen de achtergrond van het sterke belang van voldoende inzicht in zowel de gezondheidsrisico’s als de kennis en vaardigheden om gezond leven aantrekkelijk en haalbaar te maken voor iedereen. Voor wie dit (al) van toepassing is (een goede twee derde van de respondenten kende of had nog geen integraal meerjarenplan) zien we een herkenbare spreiding van opgenomen thema’s in de globale meerjarenplanning. Alleszins geeft dit voor de betrokken besturen sterke opportuniteiten om het facet gezondheid aanwezig te brengen in alle beleidsdomeinen die gezondheidsimpact kunnen hebben. We leiden hier alleszins uit af dat de ondersteuning van lokaal gezondheidsbeleid door Logo’s en partnerorganisaties in deze ‘meerjarentoekomst’ concrete mogelijke acties en adviezen dienen te voorzien.
Indicatorenmeting 2013 – Lokaal gezondheidsbeleid
20
Waar dit in de lokaal sociaal beleidsplannen nog beperkt was, scoort in de meerjarenplannen zeker ook het thema mentaal welbevinden, nog het sterkst bij de OCMW’s die hier vanuit hun zorgverlening meer mee geconfronteerd worden. De impact van zowel de beleidsaandacht voor het thema, als van de maatschappelijke evolutie in mentaal welbevinden ligt voor de hand als verklaring hiervoor. In welke beleidsdocumenten zijn één of meerdere gezondheidsthema’s opgenomen?
Meerjarenplan/ nieuwe beheers- en beleidscyclus (BBC)/ actieplan van het OCMW
Meerjarenplan/ nieuwe beheers- en beleidscyclus (BBC)/ actieplan van het OCMW
(Gemeenten)
(OCMW’s)
Totaal
%
Totaal
%
1 Evenwichtige voeding
24
15 %
17
25 %
2 Beweging
32
20 %
18
26 %
3 Roken
17
11 %
9
13 %
4 Alcohol & drugs
23
15 %
10
15 %
5 Gezondheid & milieu
26
17 %
10
15 %
6 Mentaal welbevinden
20
13 %
15
22 %
9
6%
3
4%
8 Andere gezondheidsthema’s dan voorgaande staan in dit beleidsdocument.
18
11 %
13
19 %
9 Wij beschikken niet over dit beleidsdocument.
39
25 %
8
12 %
- Weet niet
75
48 %
29
43 %
7 Suïcidepreventie
Totaal aantal respondenten
157
68
Als voorbeeld van een beleidsplan van een ander domein, namen we bij de gemeentebesturen ook een vraag bij op over de aanwezigheid van gezondheidsthema’s in het lokaal sportbeleidsplan. Slechts 6 % van de besturen beschikt naar hun zeggen niet over zulk plan. 31 % van de respondenten is niet op de hoogte van de inhoud ervan. Uiteraard scoort het thema beweging (61 %) erg hoog in de sportbeleidsplannen. De samenwerking tussen sport en beweging (dat ook over actief gedrag gaat in andere dan sportcontexten, zoals mobiliteit of dagelijkse bezigheden) heeft daardoor zeker al een sterke toekomst als win-win tussen beleidsdomeinen. Een samenwerking die onze aandacht en ondersteuning vraagt in de toekomst. Ook voor de verbinding met andere thema’s blijkt er al aandacht in de sportbeleidsplannen: 11 % van de gemeenten duidt evenwichtige voeding aan, 4 % ook gezondheid en milieu en ook 4 % legt zelfs de link met mentaal welbevinden.
Indicatorenmeting 2013 – Lokaal gezondheidsbeleid
21
Vele respondenten (73 % bij de gemeentebesturen, 64 % bij de OCMW’s) is echter niet op de hoogte of er andere plannen met gezondheidsaandacht zijn. Een hoog cijfer, dat ons een signaal lijkt voor een tekort aan overleg tussen de beleidsdomeinen binnen de besturen. Aanvullend hierop stelden we, bij de gemeenten, ook de vraag welke specifieke beleidsdomeinen reeds rekening hielden in hun eigen acties met gezondheid of met een specifiek gezondheidsthema. Zo zou bijvoorbeeld bewegingsbevordering i.f.v. valpreventie in het seniorenbeleid kunnen opgenomen zijn. Gezondheid vindt bij de gemeentebesturen voornamelijk ingang in het sportbeleid (79 %), het seniorenbeleid (77 %) en het onderwijsbeleid (59 %). Niet tegenstaande de fysieke omgeving een belangrijke determinant voor gezondheid is, zien we dat slechts in 8% van de gemeenten het beleidsdomein ruimtelijke ordening rekening houdt met gezondheid. Niet iedereen blijkt op de hoogte van de inhoud van de andere beleidsdomeinen. Toch werden ook nog enkele ‘andere’ (of anders ingedeelde) beleidsdomeinen genoemd: jeugd- en sport, preventie en veiligheid, OCMWbeleid, welzijns- en drugbeleid.
Indicatorenmeting 2013 – Lokaal gezondheidsbeleid
22
Welke lokale beleidsdomeinen of –velden houden reeds rekening, of hebben dit gedaan in de voorbije 3 jaar, met gezondheid of (één van) de gezondheidsthema's (evenwichtige voeding, beweging, roken, alcohol & drugs, gezondheid & milieu, mentaal welbevinden, suïcidepreventie)?
Totaal
% van antwoorden
%
(Gemeente)
1 Het seniorenbeleid
112
77 %
2 De armoedebestrijding
44
30 %
3 Het sportbeleid
114
79 %
4 Het gezins- en jeugdbeleid
73
50 %
5 Het onderwijsbeleid
85
59 %
6 Het cultuurbeleid
22
15 %
7 Het welzijnsbeleid of wijkgerichte werking
68
47 %
8 Het diversiteitsbeleid
17
12 %
9 De ruimtelijke ordening/stadsontwikkeling
11
8%
10 Het milieu-/groenbeleid
61
42 %
11 Het vrije tijdsbeleid
53
37 %
12 Het woonbeleid
39
27 %
13 Het mobiliteitsbeleid
29
20 %
14 Geen andere lokale beleidsdomeinen of velden
3
2%
15 Ander beleidsdomein:
9
6%
16 Weet niet
9
6%
Totaal aantal respondenten: 145
0%
20% 40% 60% 80%
2.3 Gezonde communicatie voor iedereen Sensibilisatie voor een gezonde leefstijl vraagt om gerichte en kwaliteitsvolle communicatie. Richten gemeentebesturen en OCMW’s zich vooral naar de globale bevolking? Welke doelgroepen krijgen er specifieke aandacht om op maat van informatie, sensibilisatie of een toegankelijk gezond aanbod te voorzien? Zijn er groepen waarvoor, naast de werking naar de globale bevolking, extra wordt ingezet op basis van een verhoogd sociaal risico (zoals mensen in armoede) of een extra gezondheidsrisico (zoals residenten in een woonzorgcentrum)? En welke communicatiekanalen worden vooral gebruikt? We schoven communicatie dan ook als een succescomponent voor een performant lokaal gezondheidsbeleid naar voren.
Indicatorenmeting 2013 – Lokaal gezondheidsbeleid
23
De manier waarop een gemeente en een OCMW communiceren naar en met haar burgers is de afgelopen 10 jaar grondig gewijzigd, parallel aan de verschuivingen in de samenleving. Er zijn de sociale media, er is meer aandacht voor kwaliteitsvolle uitgaven in een herkenbare huisstijl, er zijn de mondige en minder mondige burgers die elk op hun manier aangesproken en betrokken willen worden, er is de veelheid aan informatie die op een goede manier verspreid moet worden, …. De overheid evolueert van een ‘voorlichtende overheid’ naar een ‘converserende overheid’ (Kortom, 2013). Dit vraagt aanpassing niet alleen van de betrokken overheid zelf maar evengoed van de organisaties en partners met wie die overheid samenwerkt. Die aanpassing is zowel inhoudelijk als vormelijk, mentaal en financieel. Hoe communiceren anno 2013 de Vlaamse lokale besturen dan over gezondheid met hun inwoners? We gingen na naar welke doelgroepen een gemeente en een OCMW communiceren en welke communicatiekanalen zij hiervoor gebruiken. We berekenden voor de component/succesfactor communicatie een totaalscore die voor de gemeentebesturen een gemiddelde van 2,41 laat zien bij een minimum gehaalde score van 0 en een maximum behaalde score van 9,46 (op een schaal van 0 tot 10). De mediaan bedraagt 1,86. Dit wijst erop, zoals de grafiek laat zien, dat de meerderheid van de gemeentebesturen onder een score van 2 op 10 blijven. We dienen te vermelden dat de criteria voor het toekennen van de punten niet verschilden voor kleine gemeenten t.o.v. grote steden. Het totaalbeeld bij de OCMW’s verschilt niet veel, al valt de lage maximum behaalde score op: een gemiddelde van 1,23, een mediaan van 1,02 en een minimum van 0 en maximum van 3,07 (op een schaal van 0 tot 10).
Indicatorenmeting 2013 – Lokaal gezondheidsbeleid
24
We vonden geen significante verschillen tussen OCMW’s van grote en OCMW’s van kleinere steden en gemeenten. Wel vonden we een significant verschil bij de gemeentebesturen tussen centrumsteden en niet-centrumsteden (zie grafiek).Hierbij scoorden de centrumsteden significant hoger.
Zowel universele communicatie als maatwerk Een eerste geruststellende vaststelling is dat zowat in alle gemeenten de sensibilisatie voor een gezonde leefstijl alleszins naar de ganse bevolking gericht wordt. (92 % bij gemeenten en 55 % bij OCMW’s) Daarnaast zien we toch ook heel wat maatwerk om specifieke groepen te bereiken. Bij de gemeentebesturen kunnen we niet naast de aandacht voor ouderen zien (60 %). Gezien de vergrijzing en verzilvering, en de bijhorende druk op de zorg hierdoor uiteraard niet verbazend. Inzetten op preventie en gezonde leefstijl (behouden) kunnen we enkel bevestigen. In afnemende mate wordt ook op maat gewerkt naar hulpvragers (42 %), gezinnen (41 %), jongeren (40 %), kinderen (35 %), mensen in armoede (32 %), residenten (23 %), gehandicapten (20 %), allochtonen (19 %) en zwangere vrouwen (11 %).
Indicatorenmeting 2013 – Lokaal gezondheidsbeleid
25
Wie wordt geïnformeerd over wat er gebeurt in de gemeente rond gezondheid of (één van) de gezondheidsthema's (evenwichtige voeding, beweging, roken, alcohol & drugs, gezondheid & milieu, mentaal welbevinden, suïcidepreventie)?
Totaal
% van antwoorden
%
(Gemeente) 1 Algemene bevolking
143
92 %
2 Kinderen (3 - 12 jaar)
55
35 %
3 Jongeren (13 - 18 jaar)
62
40 %
4 Gezinnen
63
41 %
5 Cliënten/individuele hulpvragers OCMW of andere welzijnsdiensten
65
42 %
6 Residenten (in autonome rust- en verzorgingstehuizen, ziekenhuis, opvang, gevangenis, ...)
35
23 %
7 Ouderen
93
60 %
8 Mensen in armoede
49
32 %
9 Allochtonen
29
19 %
10 Zwangere vrouwen
17
11 %
11 Gehandicapten (fysisch en mentaal)
31
20 %
12 Andere:
7
5%
13 Weet niet
4
3%
Totaal aantal respondenten: 155
0%
20% 40% 60% 80%
Bij de OCMW’s is het informeren van de globale bevolking minder verspreid (55 %) dan het informeren van de OCMW-cliënten of ambulante bezoekers (82 %). Bij OCMW’s met eigen residentiële voorzieningen wordt ook hier door 48 % van hen naar geïnformeerd. Op bevolkingsgroepen zoals ouderen (46 %, minder dan bij gemeentebesturen) en mensen in armoede (43 %, meer dan bij gemeentebesturen) wordt, zoals verwacht, ook frequent gefocust. Gezinnen vormen in 29 % van de gevallen een specifieke doelgroep. Richten op allochtone groepen is nog beperkt tot een goede één op vijf OCMW’s.
Indicatorenmeting 2013 – Lokaal gezondheidsbeleid
26
Wie wordt geïnformeerd over wat er gebeurt vanuit het OCMW rond gezondheid of (één van) de gezondheidsthema's (evenwichtige voeding, beweging, roken, alcohol & drugs, gezondheid & milieu, mentaal welbevinden, suïcidepreventie)?
Totaal
% van antwoorden
%
(OCMW)
1 OCMW-cliënten of bezoekers van ambulante diensten (sociale dienst, dienstencentrum, sociaal huis, sociaal restaurant, ...)
53
82 %
2 OCMW-residenten (rust- en verzorgingstehuis / woon- en zorgcentrum, ziekenhuis, serviceflats, ...)
31
48 %
3 Residenten buiten OCMW (autonome rust- en verzorgingstehuizen, ziekenhuis, opvang, gevangenis, …)
6
9%
4 Kinderen (3 - 12 jaar)
10
15 %
5 Jongeren (13 - 18 jaar)
10
15 %
6 Gezinnen
19
29 %
7 Ouderen
30
46 %
8 Mensen in armoede
28
43 %
9 Allochtonen
14
22 %
10 Zwangere vrouwen
3
5%
11 Gehandicapten (fysisch en mentaal)
8
12 %
12 Algemene bevolking
36
55 %
13 Ander, gelieve te specificeren
2
3%
14 Weet niet
5
8%
Totaal aantal respondenten: 65
0%
20% 40% 60% 80%
Om te komen tot meer mixvormen van communicatie, suggereren wij gemeenten en OCMW’s om de gemeentelijke en – indien beschikbaar – de eigen communicatiedienst nauwer te betrekken bij de verschillende fases van ontwikkeling, implementatie en evaluatie. De kennis van deze ambtenaren combineren met de kennis van de gezondheidsambtenaren garandeert dat lokale acties en projecten een grotere mate van bereik en effectiviteit zullen hebben. Ook hier weer hoeft het weinig betoog dat een persoonlijke benadering voor sommige doelgroepen de meest effectieve manier zal zijn om hun te bereiken maar dat dit wel meer kosten- en tijdsintensief is dan de universele benadering zoals bijvoorbeeld de klassieke affiches. Effectiviteit en investering moeten tegen elkaar afgewogen worden. Beide vormen zijn overigens complementair.
Indicatorenmeting 2013 – Lokaal gezondheidsbeleid
27
Hoe bereiken we iedereen? We bevroegen de kanalen die door lokale besturen aangewend worden om de algemene bevolking en om specifieke bevolkingsgroepen te informeren omtrent gezondheidsthema’s. Gemeentelijke infobladen (94 % gemeenten, 66 % OCMW’s), websites (88 % gemeenten, 51 % OCMW’s) en andere communicatiekanalen met een breed bereik blijken erg populair, zeker voor grote groepen. Affiches (72 % gemeenten, 49 % OCMW’s) en brochures (73 % gemeenten, 51 % OCMW’s) zijn ook zeer populaire media. Mail, sociale media, radio en TV (niet verder uitgesplitst) wordt door 62 % van de gemeenten gebruikt. Hierin worden we bevestigd door een onderzoek van Memori (Memori, 2013) naar communicatiecapaciteit bij lokale besturen, dat ook laat zien dat de website, het gemeentelijk infoblad, affiches en folders de meest gebruikte gemeentelijke infokanalen zijn. Infovergaderingen vinden we terug in 40 % van de gemeenten. Toch is men zich duidelijk voldoende bewust dat deze kanalen met meer diepgaande en meer specifieke communicatievormen dienen aangevuld te worden. Zeker ook voor specifieke groepen zoals kinderen, allochtonen, hulpvragers of mensen in armoede scoren de communicatievormen die op de eigenheid van de doelgroep zijn afgestemd vrij hoog. Het lijkt erop dat Vlaamse gemeenten hun gezondheidscommunicatie aanpassen aan de doelgroep. Partnerorganisaties (bijv. scholen voor het bereiken van kinderen) of specifieke gemeentelijke of OCMW-diensten of overlegorganen (bijv. adviesraden) worden daarbij ingeschakeld. De spreiding over verschillende communicatievormen zien we ook als een toepassing van de kwaliteitsnorm om gebruik te maken van een interventiemix, zoals deze ook terug te vinden is in de kadermethodiek Gezonde Gemeente. Enkele gemeenten geven zelf hele rechtstreekse en individuele communicatievormen aan (persoonlijke uitnodigingen, via thuiszorg, sociale diensten, …). Toch blijven de klassieke vormen (affiches, folders) het sterkst vertegenwoordigd. Waar deze niet met intensievere en persoonsgerichte communicatievormen (kunnen) aangevuld worden, is er vermoedelijk weinig effect. We blijven dan ook pleiten voor een afgewogen communicatiemix. Sociale media komen toch ook al meer opzetten, naargelang de doelgroep. Wanneer een gemeentebestuur communiceert over gezondheid naar jongeren (13-18 jaar) gebeurt dat in 42 % van de Vlaamse gemeenten ook met e-mail, sociale media, radio en TV. Wanneer we kijken naar ouderen zijn er slechts 22 % van de Vlaamse gemeenten die van dit kanaal gebruik maken. Vermoedelijk een kleinere stijging dan de algemene stijging in het gebruik van mobiele en sociale media door de doelgroepen. Een signaal voor methodiekontwikkelaars om hier meer gebruik van te maken?
Indicatorenmeting 2013 – Lokaal gezondheidsbeleid
28
Via welke communicatiekanalen worden deze doelgroepen geïnformeerd over wat er gebeurt in de gemeente rond gezondheid of (één van) de gezondheidsthema's (evenwichtige voeding, beweging, roken, alcohol & drugs, gezondheid & milieu, mentaal welbevinden, suïcidepreventie)?
Algemene bevolking
Kinderen (3-12 jaar)
Jongeren (13-18 jaar)
Gezinnen
Cliënten/individuele hulpvragers OCMW of andere welzijnsdiensten
Residenten (in autonome rust- en verzorgingstehuizen, ziekenhuis, opvang, gevangenis, …)
ouderen
Mensen in armoede
Allochtonen
Zwangere vrouwen
Gehandicapten (fysisch en mentaal)
(Gemeente) 1 Gemeentelijk infoblad
97 %
44 %
67 %
94 %
58 %
63 %
89 %
69 %
72 %
88 %
77 %
2 Lokale nieuwsbrief
25 %
20 %
18 %
25 %
16 %
20 %
28 %
23 %
17 %
35 %
26 %
3 Website
92 %
43 %
58 %
75 %
42 %
40 %
62 %
46 %
55 %
53 %
61 %
4 Brochure/folder
64 %
61 %
60 %
57 %
61 %
60 %
70 %
69 %
69 %
59 %
65 %
5 Affiches
73 %
44 %
48 %
54 %
47 %
51 %
61 %
60 %
66 %
53 %
55 %
6 E-mail / sociale media / radio / TV
31 %
22 %
42 %
35 %
12 %
11 %
22%
12 %
21 %
41 %
29 %
7 Kanalen voor specifieke doelgroepen (vb. via dienstencentra of verenigingen)
37 %
48 %
47 %
37 %
59 %
54 %
55 %
67 %
69 %
35 %
58 %
8 Bijeenkomsten / infovergaderingen
47 %
24 %
28 %
41 %
30 %
31 %
58 %
42 %
28 %
35 %
42 %
- Andere
3%
22 %
10 %
3%
8%
0%
2%
13 %
21%
0%
3%
- Weet niet
0%
0%
0%
0%
3%
6%
0%
0%
0%
0%
6%
142
54
60
63
64
35
92
48
29
17
31
Totaal aantal respondenten (Gemeenten die naar deze doelgroep informeren)
Indicatorenmeting 2013 – Lokaal gezondheidsbeleid
29
OCMW-cliënten of bezoekers van ambulante diensten (sociale dienst, dienstencentrum , sociaal huis, sociaal restaurant, ...)
OCMWresidenten (rust- en verzorgingstehuis / woon- en zorgcentrum , ziekenhuis, serviceflats, ...)
Residenten buiten OCMW (autonome rusten verzorgingstehui zen, ziekenhuis, opvang, gevangenis, …)
Kinderen (3-12 jaar)
Jongeren (13-18 jaar)
Gezinnen
ouderen
Mensen in armoede
Allochtonen
1 Infoblad of -katern van OCMW
23 %
32 %
13 %
2%
2%
8%
23 %
23 %
10 %
4%
10 %
21 %
2 Gemeentelijk infoblad
64 %
46 %
46 %
31 %
38 %
54 %
60 %
56 %
40 %
38 %
46 %
67 %
9%
25 %
4%
2%
2%
8%
13 %
8%
6%
4%
8%
12 %
4 Website van het OCMW
51 %
29 %
29 %
13 %
21 %
27 %
38 %
37 %
21 %
15 %
25 %
38 %
5 Brochure/folder
57 %
32 %
19 %
12 %
12 %
15 %
25 %
25 %
19 %
10 %
12 %
33 %
6 Affiches
45 %
46 %
19 %
17 %
15 %
23 %
29 %
27 %
19 %
13 %
17 %
29 %
2%
0%
2%
0%
2%
0%
2%
2%
0%
0%
2%
8%
8 Bijeenkomsten / infovergaderingen
25 %
46 %
10 %
8%
8%
10 %
21 %
15 %
10 %
6%
12 %
17 %
9 Kanalen voor specifieke doelgroepen (vb. via dienstencentra)
32 %
25 %
6%
10 %
6%
8%
25 %
23 %
10 %
6%
10 %
10 %
- Andere
4%
0%
0%
2%
2%
0%
4%
2%
2%
0%
0%
2%
- Weet niet
8%
7%
37 %
54 %
44 %
35 %
19 %
23 %
40 %
52 %
42 %
17 %
53
28
52
52
52
52
52
52
52
52
Via welke communicatiekanalen worden deze doelgroepen geïnformeerd over wat er gebeurt in de gemeente rond gezondheid of (één van) de gezondheidsthema's (evenwichtige voeding, beweging, roken, alcohol & drugs, gezondheid & milieu, mentaal welbevinden, suïcidepreventie)?
Zwangere vrouwen
Gehandicapten (fysisch en mentaal)
Algemene bevolking
(OCMW)
3 Lokale nieuwsbrief
7 e-mail/sociale media/radio/TV
Totaal aantal respondenten (OCMW’s die naar deze doelgroep informeren)
Indicatorenmeting 2013 – Lokaal gezondheidsbeleid
30
52
52
2.4 Naar krachtige besturen De mate waarin een lokaal bestuur bestuurskrachtig is, bepaalt in grote mate het succes van het lokale gezondheidsbeleid. Capaciteit en bestuurskracht is een zeer omvangrijke en belangrijke component omdat deze een sterke impact heeft op de manier waarop het bestuur kan en zal omgaan met andere componenten zoals de intersectorale samenwerking, of de mix van acties. Bestuurskracht krijgt daarom ook een sterk gewicht in de totaalscore van de procescomponenten van het gezondheidsbeleid. Waarover gaat het? In 1997 definieert de Commissie Bestuurlijke Organisatie bestuurskracht als “De capaciteit om als bestuur de eigenorganisatie zodanig uit te bouwen dat een beleid gevoerd kan worden dat aan de verwachtingen van burgers tegemoet kan komen en dat het bestuur de mogelijkheid geeft om een zelfstandige rol te spelen ten aanzien van de gemeenschap waardoor het bestuur wordt verkozen”. In 2003 omschrijven andere bestuurskundigen een bestuurskrachtige gemeente als een gemeente die het vermogen heeft haar taken te behartigen, die derhalve in staat is wettelijke taken uit te voeren en optimaal in staat is lokale problemen op te lossen en in lokale behoeften te voorzien (Bouckaert et al., 2003). De kortste definitie en meteen de helderste is deze: bestuurskracht kan omschreven worden als het vermogen van lokale besturen om maatschappelijke opdrachten te realiseren (De Rynck & Steur, 2009). Vermogen (ook capaciteit genoemd) en opdracht zijn hierbij de twee belangrijkste begrippen waarbij de onderlinge verhoudingen voor elk bestuur verschillend zijn. Een lokaal bestuur met een grote bestuurskracht hoeft niet per definitie een grote gemeente te zijn en ook omgekeerd. Nuance is in deze zeer belangrijk (VLABEST, 2013). Bestuurskracht is dus een ruim begrip waar wij in het opzet van deze studie enkel volgende aspecten onderzochten: Is er een budget uitgetrokken en waarvoor is dat voorzien? Welke coördinatiecapaciteit en deskundigheid is er aanwezig? Welke bronnen en garanties voor kwaliteit worden ingebouwd? Nemen we alle scores op de vragen met betrekking tot budget, coördinatiecapaciteit, deskundigheid en kwaliteit samen dan komen we tot een algemeen beeld in hoeverre de component bestuurskracht in onze Vlaamse gemeenten en OCMW’s voor wat betreft het lokale gezondheidsbeleid ontwikkeld is. Onderstaande grafiek toont de verdeling van de Vlaamse gemeentebesturen.
Indicatorenmeting 2013 – Lokaal gezondheidsbeleid
31
De gemiddelde score bij de Vlaamse gemeenten bedraagt 4,33. De mediaan bedraagt 4,56. Er is een minimumscore van 0gemeten en een maximumscore van 9,13 (op een schaal van 0 tot 10). Bij de Vlaamse OCMW’s krijgen we een iets minder fraai beeld. Daar ligt de gemiddelde score op 2,91 en de mediaan op 2,41 (minimum: 0, maximum: 7,54; op een schaal van 0 tot 10).
Ook hier waren we benieuwd of er significante verschillen waren tussen grote en kleine steden en gemeenten en tussen grote en klein OCMW’s. We vonden geen verschil bij de OCMW’s maar wel bij de steden en gemeenten (zie grafiek). Centrumsteden scoren gemiddeld 6,26/10. Niet-centrumsteden scoren gemiddeld 4,23/10.
Indicatorenmeting 2013 – Lokaal gezondheidsbeleid
32
Investeren in gezondheid Wanneer wij kijken naar budget zien wij dat 88 % van de Vlaamse gemeenten en 66 % van de Vlaamse OCMW’s geld gespendeerd heeft aan gezondheid en meer specifiek aan een of meerdere van de bevraagde gezondheidsthema’s (voeding, beweging, gezondheid en milieu, roken, alcohol, drugs, mentaal welbevinden en suïcidepreventie). Vermits de nodige budgetten sterk verschillen naargelang de omvang van het lokaal bestuur, de aanwezige doelgroepen en problematieken en de te kiezen strategieën, zouden eventueel te bevragen cijfers weinig vergelijkbare gegevens opleveren. Daarenboven is zeker niet alle gezondheidswinst het gevolg van acties en projecten die vanuit gezondheid gefinancierd worden. Zoals in de beleidsaspecten bevraagd, is ook veel gezondheidswinst te halen uit de aandacht voor gelijke gezondheidskansen in andere beleidsdomeinen zoals ruimtelijke ordening (bv. openbare ruimte), mobiliteit (bv. bereikbaarheid diensten en kwaliteit infrastructuur) of jeugdbeleid (bv. toegankelijkheid en aanbod). We hebben ons dan ook beperkt tot deze ja/nee-vraag die slechts een eerste indicatie geeft. We doen dus geen uitspraak of er lokaal voldoende middelen vrijgemaakt worden en van waar deze middelen komen (bv. eigen middelen, projectmiddelen, recurrente subsidiestromen…). Omdat in de nieuwe beleids- en beheerscyclus voor lokale besturen acties en projecten nauwer aan budgetten gekoppeld worden, zal deze oefening in de toekomst wel kunnen gebeuren. Wel bevroegen we waaraan het budget werd gespendeerd:
Het meest frequent worden middelen gespendeerd aan materialen en acties (91% van de gemeenten besteedt hier budget aan, 83 % van de OCWM’s). Zo geeft 71 % van de gemeentebesturen geld uitgegeven te hebben aan materialen en acties rond beweging en 55 % aan materialen en acties rond voeding. Bij de OCMW’s zijn dat respectievelijk 48 % en 55 %. Voor het thema roken en gezondheid en milieu maken respectievelijk 50 % en 43 % van de Vlaamse gemeentebesturen middelen voor acties en materialen vrij. Bij de OCMW’s zien we op plaats 3 en 4 de thema’s mentaal welbevinden (28 %) en roken (25 %).
Vorming en nascholing van medewerkers i.f.v. het verhogen van de deskundigheid blijken in praktijk ook voorzien te zijn, met een vrij evenwichtige spreiding tussen de thema’s. Beweging (29 %) en mentaal welbevinden (28 %) blijken de meest gekozen/gevolgde vormingen en nascholingen bij gemeenten. Bij OCMW’s zijn dat voeding (38 %) en beweging (35 %). En voor het thema mentaal welbevinden volgden 30 % van de Vlaamse OCMW’s de afgelopen 3 jaar een vorming. Toch geeft nog altijd 14 % van de respondenten bij de gemeenten aan de afgelopen 3 jaar hieraan geen budget gespendeerd te hebben. Bij de OCMW’s ligt dat percentage op 12 %.
Het inkopen van consultancy en ondersteuning geeft het hoogste percentage van respondenten die hieraan niets spendeerden (22 % gemeenten en 25 % OCMW’s). Wanneer men hier wel geld aan spendeert, staan alweer beweging, voeding maar ook alcohol en drugs (bij gemeenten) in de top drie.
Indicatorenmeting 2013 – Lokaal gezondheidsbeleid
33
Aan welke aspect van de werking rond een specifiek gezondheidsthema heeft de gemeente de voorbije 3 jaar geld gespendeerd?
Consultancy / ondersteuning externen
Vorming / nascholing
Materialen / acties
(Gemeente) 1 Evenwichtige voeding
28 %
26 %
55 %
2 Beweging
33 %
29 %
71 %
3 Roken
22 %
23 %
50 %
4 Alcohol & drugs
25 %
25 %
40 %
5 Gezondheid & milieu
22 %
25 %
43 %
6 Mentaal welbevinden
19 %
28 %
31 %
7%
9%
17 %
8 Andere gezondheidsthema’s dan voorgaande
10 %
19 %
25 %
9 Aan dit aspect is de voorbije 3 jaar geen geld gespendeerd
22 %
14 %
3%
- Weet niet
21 %
19 %
7%
134
134
134
7 Suïcide Preventie
Totaal aantal respondenten
Aan welke aspect van de werking rond een specifiek gezondheidsthema heeft de gemeente de voorbije 3 jaar geld gespendeerd?
Consultancy / ondersteuning externen
Vorming / nascholing
Materialen / acties
(OCMW) 1 Evenwichtige voeding
22 %
38 %
55 %
2 Beweging
20 %
35 %
48 %
3 Roken
12 %
12 %
25 %
4 Alcohol & drugs
10 %
18 %
18 %
5 Gezondheid & milieu
18 %
20 %
20 %
6 Mentaal welbevinden
18 %
30 %
28 %
5%
8%
8%
8 Andere gezondheidsthema’s dan voorgaande
12 %
12 %
28 %
9 Aan dit aspect is de voorbije 3 jaar geen geld gespendeerd
25 %
12 %
2%
- Weet niet
28 %
20 %
12 %
40
40
40
7 Suïcide Preventie
Totaal aantal respondenten
Indicatorenmeting 2013 – Lokaal gezondheidsbeleid
34
Beperkte coördinatiecapaciteit Vervolgens keken we naar de capaciteit die elk lokaal bestuur ter beschikking heeft om de regiefunctie op te kunnen nemen. De coördinatie van acties en beleid, de netwerking met alle lokale en eventueel bovenlokale actoren die een bijdrage kunnen leveren aan gezondheidsbevordering van de algemene bevolking of van specifieke doelgroepen die zij bereiken en het afstemmen van de gemeentelijke en OCMW-diensten in functie van een integraal gezondheidsbeleid is een omvangrijke taak. We bevroegen zowel de aanwezigheid van coördinatie op het beleidsvoerend als op het uitvoerend niveau gedurende de voorbije drie jaar. In 60 % van de Vlaamse gemeente wordt de coördinatie van het thema gezondheid door ofwel een schepen, een ambtenaar ofwel door beiden opgenomen. Bij de Vlaamse OCMW’s wordt er slechts in 23 % van de gevallen in coördinatie voorzien. Als we nu kijken wie specifiek die coördinerende rol opneemt, zien we dat in zowat 1 op vijf gemeenten er een schepen met een expliciete bevoegdheid gezondheid is. Eén op vier parkeert gezondheid bij de schepen voor welzijn of sociale zaken, die al of niet ook de OCMW voorzitter is. Met de installatie van de nieuwe lokale besturen op 04/01/2013 en de aanpassing van het gemeentedecreet waarin staat dat de OCMW-voorzitter sowieso deel uitmaakt van het schepencollege, zijn wij benieuwd wie deze bevoegdheid nu kreeg (na periode van de bevraging). Bij de verantwoordelijke ambtenaren zien we ongeveer een verdubbeling van de bovenstaande cijfers: 38% heeft een specifieke gezondheidsambtenaar (of toch gedeeltelijk), 48 % een ‘andere’ ambtenaar die gezondheidsbevordering voor zijn rekening neemt. Bij de ‘andere’ verantwoordelijken zien we heel diverse functies opduiken: van communicatie-ambtenaar over vrijetijdsconsulent tot duurzaamheidsambtenaar. Wie neemt (/nam) deze taak van coördinator op zich (/nam) (de voorbije 3 jaar)?
Totaal
% van antwoorden
%
(Gemeente)
1 Schepen van gezondheid
17
19 %
2 Schepen van welzijn / sociale zaken
23
25 %
3 Schepen van sport
5
5%
4 Schepen van cultuur
2
2%
5 Gezondheidsambtenaar
35
38 %
6 Andere ambtenaar
44
48 %
7 Lokale preventiewerker
6
7%
8 Andere:
12
13 %
9 Weet niet
1
1%
Totaal aantal respondenten: 91
Indicatorenmeting 2013 – Lokaal gezondheidsbeleid
0%
35
20% 40% 60% 80%
Ook op ambtelijk vlak bij de OCMW’s zien we verschillende functies opduiken voor de gezondheidscoördinatie zoals maatschappelijk werker, coördinator dienstencentrum, deskundige vrijwilligerswerking, directeur sociale dienst, gezondheidswerker, maatschappelijk assistente, secretaris welzijns- en gezondheidsraad, medewerker sociale toets, projectmedewerker gezondheidszorg, sociaal verpleegkundige, …. We zoomden ook even in op de tijd die elk van deze coördinatoren per week hieraan besteedt. Het aantal respondenten op deze vragen was beperkt. Bij de interpretatie van deze cijfers is dus enige voorzichtigheid geboden. Ze geven enkel een indicatie. Een schepen met een expliciete bevoegdheid gezondheid besteedt wekelijks gemiddeld 2,07 uur aan gezondheid (mediaan: 2). Voor een schepen bij wie gezondheid geen expliciete bevoegdheid is, is dat gemiddeld 1,38 uur (mediaan: 1). Een gezondheidsambtenaar besteedt gemiddeld 10,61 uur aan de coördinatie van het gemeentelijk gezondheidsbeleid. De mediaan is evenwel 5 uur (enkel extreme waarden vertekenen hierbij het gemiddelde). Een ambtenaar bij wie gezondheid één van vele andere taken is, kan gemiddeld 7,71 uur aan de coördinatie besteden. De mediaan is ook hier slechts 5 uur. Bij het OCMW kan de ambtenaar gemiddeld 8,25 uur gemiddeld per week besteden aan coördinatie. De mediaan ligt evenwel op slechts 2 uur. Ook het aantal respondenten op deze vraag was zeer laag, namelijk 14.
uren/week: Gezondheidsambtenaar (gemeentebesturen) 40 35 30 25 20 15 10 5 0
Gemeten over alle functies heen (totaal 90 respondenten), komen we op een gemiddelde wekelijkse tijdsinvestering van 9,08 uur. Dit is een kleine stijging t.o.v. onze meting in 2009 (gemiddeld 8 uren). De mediaan ligt echter op 4 uur oftewel een halve dag in de week (zie figuur). Het gemiddelde van meer dan 9 uur is dus sterk opgetrokken door de enkele respondenten met een erg hoog aantal werkuren. We splitsten deze cijfers daarom even uit volgens grootte van de gemeente. We krijg dan volgend, meer genuanceerd beeld:
0-10.000 inwoners: gemiddeld: 7,23 – mediaan: 4
+10.000 inwoners: gemiddeld: 8 – mediaan: 5
Centrumsteden: gemiddeld: 39,86 – mediaan: 38
Indicatorenmeting 2013 – Lokaal gezondheidsbeleid
36
De interpretatie dat dit om grote steden gaat, ligt voor de hand. In de kadermethodiek ‘Gezonde Gemeente’ streven wij in het hoogste level naar 19 uur per week per gemeente. We weten natuurlijk dat dit voor kleine gemeenten een ganse uitdaging is terwijl dit voor grotere gemeenten met een groter ambtenarenkorps makkelijker haalbaar moet zijn.
uren/week 140 130 120 110 100 90 80 70 60 50 40 30 20 10 0 Gemeentebesturen: geschat aantal uren coördinatie
Versterken van deskundigheid en kwaliteit Niet alleen het aantal beschikbare uren vertelt ons iets over de bestuurskracht van een lokaal bestuur. Ook de deskundigheid van de ambtenaar die deze uren invult, is zeer belangrijk. Daarom vroegen wij ook of er de afgelopen 3 jaar vorming of nascholing gevolgd werd rond gezondheid of één van de gezondheidsthema’s. We keken daarbij zowel naar wie vorming volgde als waarover men vorming volgde. In 50 % van de Vlaamse gemeenten werd door één of meerder ambtenaren vorming gevolgd over evenwichtige voeding, beweging, roken, alcohol & drugs, gezondheid & milieu, mentaal welbevinden of suïcidepreventie. Bij de Vlaamse OCMW’s ligt dit percentage op 52 %. Als we kijken over welke thema’s de verantwoordelijke gezondheidsambtenaar vorming gevolgd heeft, zien we dat mentaal welbevinden (36 %), alcohol en drugs (32 %) en beweging (31 %) de top drie uitmaken. Bij de sociaal assistenten van het OCMW staan vormingen over mentaal welbevinden (45 %) met stip op één, gevolgd door voeding (31 %) en alcohol en drugs (28 %).
Indicatorenmeting 2013 – Lokaal gezondheidsbeleid
37
Wie heeft er een vorming/nascholing gevolgd de voorbije 3 jaar en voor welk gezondheidsthema?
Totaal
% van antwoorden
%
Preventie-/gezondheids-/welzijnsambtenaar (Gemeenten)
1 Evenwichtige voeding
20
28 %
2 Beweging
22
31 %
3 Roken
14
19 %
4 Alcohol & Drugs
23
32 %
5 Gezondheid & Milieu
21
29 %
6 Mentaal welbevinden
26
36 %
7 Suïcide preventie
8
11 %
8 Voor andere gezondheidsthema's dan voorgaande
23
32 %
9 Deze personen hebben geen vorming/nascholing rond gezondheid gevolgd de voorbije 3 jaar
5
7%
- Weet niet
11
15 %
Totaal aantal respondenten: 72
0%
20% 40% 60% 80%
Niettegenstaande het ruime en toegankelijke aanbod van vormingen voor gezondheidsbevordering zegt nog altijd 33 % van de gemeenten en 34 % van de OCMW’s geen vorming over gezondheid gevolgd te hebben. Gemeenten en OCMW’s die aan de slag zijn met de kadermethodiek Gezonde Gemeente worden gestimuleerd hier aandacht aan te besteden en dit op te verankeren in hun personeelsbeleid. Projectkeuzes mixen top-down met bottum-up Ten slotte waren wij ook geïnteresseerdwat de bronnen waren waarop een gemeente en een OCMW zich de afgelopen 3 jaar baseerden voor het bepalen van hun gemeentelijke gezondheidsprioriteiten. De diversiteit van bronnen is voor ons een goede indicatie voor kwaliteit en dus bestuurskracht. Ook interessant in het kader van kwaliteitsbevordering is de mate waarin een gemeente en OCMW hun gezondheidsbeleid evalueren. Hiermee gaan we na of een beleid tot stand komt volgens de regels van het projectmatig werken. Als we kijken naar de geraadpleegde bronnen, zien we dat het vooral de adviezen van hogere overheden die bepalend zijn voor de lokale keuzes die gemaakt worden op het vlak van gezondheid. Gemeenten maken op de tweede plaats gebruik van gegevens over de problematieken en wensen van lokale partnerorganisaties, alsook beschikbare gegevens omtrent de problematiek die bij de inwoners leven met betrekking tot gezondheid. Voorstellen van externe procesbegeleiders komen op de derde plaats. OCMW’s baseren zich vooral op gegevens die er bestaan over de problematieken waarmee hun cliënten en residenten te maken hebben. In de tweede plaats kijken zijn naar adviezen die komen vanuit de gemeente
Indicatorenmeting 2013 – Lokaal gezondheidsbeleid
38
en de wettelijke richtlijnen. Op de derde plaats gaan ook OCMW’s adviezen van lokale partners en organisaties gebruiken om hun lokaal gezondheidsbeleid vorm te geven. Op basis waarvan kiest u nu prioriteiten of hebt u deze gekozen de voorbije 3 jaar binnen het werken rond gezondheid of (één van) de gezondheidsthema's?
Totaal
% van antwoorden
%
(Gemeenten)
1 Op basis van wettelijke richtlijnen.
43
30 %
2 Op basis van adviezen geformuleerd door hogere beleidsniveaus (bijv. provincie, gewest, Vlaams, …)
84
58 %
3 Op basis van voorstellen/advies/consultancy/procesbegeleiding van externen
63
44 %
4 Op basis van beschikbare gegevens over de problematieken met betrekking tot gezondheid die bij de inwoners leven.
67
47 %
5 Op basis van beschikbare gegevens over de wensen en verwachtingen van de inwoners met betrekking tot het gezondheidsbeleid.
51
35 %
6 Op basis van beschikbare gegevens over de wensen en verwachtingen van lokale partners/organisaties/verenigingen/zorgverstrekkers/…
68
47 %
7 Wij formuleren onze prioriteiten niet op basis van één van bovenstaande opties.
9
6 %
8 Weet niet
12
8 %
Totaal aantal respondenten: 144
0%
20% 40% 60% 80%
64 % van de Vlaamse gemeenten evalueert het gemeentelijk gezondheidsgebeuren. 15 % van de Gemeenten gebruikt deze resultaten om het beleid bij te sturen en 44 % gaat met deze resultaten de acties bijsturen. Bij de OCMW’s liggen deze percentages op respectievelijk 18 % en 31 %. 22 % van de gemeenten en 24 % van de OCMW’s zeggen hun werking rond gezondheid niet te evalueren. Wij zijn ervan overtuigd dat de invoering van de beleids- en beheerscyclus en de kadermethodiek ‘Gezonde Gemeente’ deze percentages van ‘nietevaluerende gemeenten en OCMW’s in de toekomst zullen doen dalen. Besluit capaciteit en bestuurskracht Wie de actualiteit volgt weet dat de bestuurskracht bij de Vlaamse gemeenten en OCMW’s onder druk staat. Enerzijds door de gevolgen van de financiële crisis (bv. minder dividenden, lagere aanvullende personenbelasting, stijgende pensioenkosten, …) en de maatschappelijke uitdagingen (bv. vergrijzing en verkleuring), anderzijds door de toenemende vragen en verwachtingen t.a.v. dit meest burgernabije bestuursniveau zowel vanuit de inwoners als vanuit andere beleidsniveaus. Wanneer de capaciteit daalt en de opdrachten toenemen, stelt dat de lokale beleidsmakers en beleidsuitvoerders voor grote uitdagingen. Besparingen op diensten en functies zijn één van de uitwegen die noodgedwongen gezocht worden.
Indicatorenmeting 2013 – Lokaal gezondheidsbeleid
39
Toch zien we met iets meer dan 9 uur per week nog een lichte stijging in de gemiddeld voorziene capaciteit van bevoegde ambtenaren voor het lokaal gezondheidsbeleid, waarbij we echter onmiddellijk wijzen op de relativiteit van de beschikbare gegevens hierover. Met een mediaan van 4 uur per gemeente zitten we dichter bij de werkelijkheid in veel gemeenten en kunnen we niet anders dan onze ambities realistisch en bescheiden stellen. We zijn dan ook benieuwd hoe deze evolutie zich de komende jaren verder zal zetten. Investeren in gezondheid(-sbeleid) is naast de werkkracht dan ook vooral op het aanschaffen van materialen en methodieken gericht. Onderbouwing en keuze van projecten steunt wel op een mix van gegevens over de lokale context en problematieken met de ondersteuning en aandachtspunten ‘van bovenuit’. Voor deskundigheidsbevordering kan echter nog weinig tijd of aandacht vrij gemaakt worden. Bovendien kunnen we uit de huidige gegevens niet afleiden of de beschikbare gegevens omtrent problematiek van sterke kwaliteit zijn. Ondersteuning en incentives vanuit Vlaanderen voor het voeren van een lokaal gezondheidsbeleid, dat één van de beleidsaanbevelingen binnen het lokaal sociaal beleid is (Vandeurzen, 2012) kunnen de aanwezige bestuurskracht voor een performant lokaal gezondheidsbeleid zeker versterken; in het bijzonder voor niet-centrumsteden die ook op deze component significant minder goed scoren dan centrumsteden. De kadermethodiek Gezonde Gemeente kan het referentiekader vormen.
2.5 Een intersectorale aanpak? Een vijfde structurele succesfactor voor het uitbouwen van een lokaal gezondheidsbeleid betreft de mate waarin het lokale bestuur lokale stakeholders en sectoren betrekt, zowel bij het opstellen als bij het uitvoeren van het beleid. Welke behoeften en vragen leven er bij de partners en bij de doelgroepen die ze vertegenwoordigen? Welk draagvlak is er of kan er gecreëerd worden om bepaalde problematieken aan te pakken? Waarmee moet rekening gehouden worden om te zorgen dat de baten voor de partner om te investeren in gezondheid groter zijn dan de energie die in de samenwerking moet gestoken worden? Het uitbouwen van een lokaal netwerk gezondheid, in functie van de regievoering door gemeente of OCMW vormt een belangrijke tijdsinvestering voor een lokaal bestuur. Er bestaat geen ideale overlegstructuur of zeker geen verplichting om de intersectorale samenwerking en de beleidsparticipatie voor gezondheidskansen in de gemeente te versterken. De diversiteit in overlegvormen is dan ook groot. Met de vragen voor deze procescomponent onderzochten we de mate waarin het lokaal bestuur een netwerk uitbouwde en welke partners daarin vertegenwoordigd zijn. Bij het berekenen van een algemene indicatie voor deze component komen we, bij de gemeenten, op een gemiddelde van 2,50 en een mediaan van 2,73, bij een spreiding tussen 0 en 7,16 (op een schaal van 0 tot 10).
Indicatorenmeting 2013 – Lokaal gezondheidsbeleid
40
. Met een gemiddelde van 1,69 en een mediaan van 0,80 ligt ook voor deze component de score bij OCMW’s lager (min: 0, max: 6,09; op een schaal van 0 tot 10).
Hier is zowel voor gemeenten als voor OCMW’s een significant verschil. Centrumsteden en hun OCMW’s scoren beduidend beter dan niet-centrumsteden (tabel 1: gemeenten – tabel 2: OCMW’s).
Indicatorenmeting 2013 – Lokaal gezondheidsbeleid
41
Deze laatste tabel illustreert dat de gemiddelde score voor intersectorale samenwerking trapsgewijs beter wordt al naargelang de gemeente groter wordt. De reden kan gezocht worden in het groter aantal potentiële partners met wie samengewerkt kan worden en in het verschil in capaciteit om die intersectorale samenwerking te initiëren, te onderhouden en uit te breiden. Veel beweging en diversiteit in overleg en werkgroepen Op de vraag of er één of meer werkgroep(en) actief geweest zijn de voorbije 3 jaar rond gezondheid of rond (één van) de gezondheidsthema’s (evenwichtige voeding, beweging, roken, alcohol & drugs, gezondheid & milieu, mentaal welbevinden, suïcidepreventie) antwoorden toch 2 op 3 (67 %) gemeentebesturen volmondig ja. Bij de OCMW’s is bijna de helft, waar een werkgroep rond gezondheid actief was. Kijken we naar de thema’s waarover met lokale partners in overleg gegaan wordt, dan springt beweging hier het meest uit met 76 % van de gemeenten waarrond een werkgroep actief was. We interpreteren dat het hier niet enkel over gezondheidsoverleg gaat waar beweging aan bod komt, maar ook over (verplichte) sportraden waar aandacht is voor gezondheid. Niet enkel de klassieke thema’s (voeding, roken, alcohol & drugs) maar ook mentaal welbevinden en gezondheid en milieu komen in (bijna) de helft van de werkgroepen aan bod.
Indicatorenmeting 2013 – Lokaal gezondheidsbeleid
42
Rond welk(e) gezondheidsthema(‘s) is (/zijn) de werkgroep(en) actief of actief geweest de voorbije 3 jaar?
Totaal
% van antwoorden
%
(Gemeenten)
1 Evenwichtige voeding
59
58 %
2 Beweging
77
76 %
3 Roken
49
49 %
4 Alcohol & drugs
52
51 %
5 Gezondheid & milieu
48
48 %
6 Mentaal welbevinden
44
44 %
7 Suïcidepreventie
11
11 %
8 Andere gezondheidsthema’s dan voorgaande
38
38 %
9 Weet niet
1
1%
Totaal aantal respondenten: 101
0%
20% 40% 60% 80%
Niettegenstaande niet-gezondheidsgerelateerde actoren nog niet vaak deel uitmaken van een werkgroep, kunnen we toch stellen dat de lokale werkgroepen zeer divers samengesteld zijn. Dit verhoogt niet alleen de inhoudelijke expertise maar ook de democratische legitimiteit. Met het installeren en actief betrekken van een lokale werkgroep vergroot het draagvlak en de draagkracht. Vooral de deelname van sectoren zoals welzijnsorganisaties, onderwijs of hulpverlening, die kunnen aangeven hoe op maat van de eigen doelgroep of setting aan gezondheidsbevordering kan gewerkt worden, is een belangrijke positieve tendens. Bij de zelf aangegeven ‘andere’ partners vallen uiteraard allerlei partners uit de medische zorgsector op zoals huisartsen, apothekers, wijkgezondheidscentra of diëtisten. Een sector die we beter als antwoordcategorie hadden opgenomen. Ook andere sociale of economische partners worden vernoemd, zoals lokale handelaars, samenlevingsopbouw of vrouwenwerkingen.
Indicatorenmeting 2013 – Lokaal gezondheidsbeleid
43
Wie participeert er nu of participeerde de voorbije 3 jaar in de werkgroep(en)?
Totaal
% van antwoorden
%
(Gemeenten)
1 Burgemeester, schepenen en/of gemeenteraadsleden
75
74 %
2 Eén of meer gemeentediensten
77
76 %
3 Eén of meer vertegenwoordigers van specifieke doelgroepen (ouderen, mensen in armoede, …)
62
61 %
4 Individueel betrokken burgers
46
46 %
5 Eén of meer OCMW-diensten (welzijn)
73
72 %
6 Onderwijs
44
44 %
7 Politie en justitie
25
25 %
8 Hulpverleningsorganisaties
40
40 %
9 Preventiewerk
41
41 %
10 Horeca
4
4%
11 Jeugdwerk
38
38 %
12 Andere:
21
21 %
13 Weet niet
0
0%
Totaal aantal respondenten: 101
0%
20% 40% 60% 80%
Wat betreft de taken die de werkgroepen vervullen, zien we weinig verschillen tussen de thema’s. Globaal gezien kunnen we zeggen dat de rol van de gemeentelijke werkgroep zich voor alle thema’s niet beperkt tot louter advisering van het beleid. Een gemeentelijke werkgroep mag zowel plannen (76 %), uitvoeren (73 %), evalueren (64 %) en adviseren (73 %) over alle gezondheidsthema’s. Enkel het specifieke thema suïcidepreventie scoort voor plannen, uitvoeren en evalueren slechts 36 %, maar toch ook 73 % voor beleidsadvies. Ook evalueren voor het thema mentaal welbevinden valt met 43 % uit de boot. Dit kunnen we opnemen als een signaal voor het voorzien van geschikte evaluatiemethodieken. Met deze functie verruimt de gemiddelde gemeentelijke werkgroep ‘Gezondheid’ het klassieke beeld van een lokale adviesraad. Bij de OCMW’s zien we dezelfde hoge cijfers voor plannen (83 %) en uitvoeren (76 %) van het beleid rond elk subthema. De cijfers voor evalueren liggen echter lager (59 %; met een minimum van 40 % bij alcohol en drugs) en de cijfers voor advisering liggen in tegenstelling tot de gemeentebesturen nog net iets lager (45 %; met een minimum van 38 % voor het thema roken en het thema mentaal welbevinden). Te weinig OCMW’s vulden deze vraag voor suïcidepreventie in om relevante conclusies uit te trekken.
Indicatorenmeting 2013 – Lokaal gezondheidsbeleid
44
Logo’s en onderwijs blijven meest genoemde partners Ruimer dan overleg bevroegen we met welke partners er aan elk thema wel of niet in praktijk wordt samengewerkt. Zoals we verwachtten, staat het Logo met stip op één zowel voor wat betreft de diversiteit aan thema’s als de frequentie van samenwerken. Zo werkt 84 % van de gemeenten voor één of meerdere gezondheidsthema’s samen met het Logo, bij OCMW’s bedraagt dit percentage 65 %. Het Logo is dus voor veel gemeenten en OCMW’s de prioritaire partner wanneer het gaat over lokaal gezondheidsbeleid. 24 % van de respondenten geeft ook aan met het Logo rond andere dan de zes Vlaamse gezondheidsdoelstellingen en Gezondheid en milieu samen te werken. Toch geeft nog 4 % van de gemeentebesturen (bij OCMW’s is dit 9 %) aan helemaal niet samen te werken met het Logo, niettegenstaande de Logo’s hiervoor decretaal opgericht werden. In afnemende volgorde zien we samenwerking van de gemeentelijke gezondheidsverantwoordelijken met het onderwijs (74 %), welzijnsorganisaties en – verenigingen (57 %), organisaties of personen die aan gezondheid werken (55 %), vrijetijdsorganisaties en aanbieders (52 %), andere beleidsdomeinen (50 %), preventiewerkers geestelijke gezondheid (41 %), lokale horeca en middenstand (35 %), lokale media (33 %).
Indicatorenmeting 2013 – Lokaal gezondheidsbeleid
45
Samengewerkt de voorbije 3 jaar rond gezondheid en voor welk thema
Andere domeinen in het lokale beleid
Logo
Preventiewerkers
Organisaties of personen die aan gezondheid werken
Welzijnsorganisaties en verenigingen
Vrijetijdsorganisaties/aanbod
Lokale horeca, middenstand, distributie
Onderwijs
Lokale media
Andere
Evenwichtige voeding
30 %
62 %
3%
33 %
29 %
22 %
12 %
51 %
17 %
7%
Beweging
38 %
63 %
3%
35 %
35 %
37 %
7%
39 %
21 %
2%
Roken
16 %
55 %
12 %
24 %
20 %
11 %
7%
28 %
15 %
0%
Alcohol & drugs
22 %
30 %
21 %
18 %
18 %
14 %
12 %
33 %
16 %
3%
Gezondheid en milieu
22 %
52 %
3%
18 %
18 %
8%
5%
23 %
15 %
2%
Mentaal welbevinden
16 %
46 %
21 %
20 %
20 %
14 %
3%
14 %
16 %
3%
Suïcide Preventie
6%
24 %
10 %
9%
6%
5%
1%
6%
7%
2%
samenwerking: andere gezondheidsthema’s
10 %
24 %
6%
15 %
14 %
12 %
7%
12 %
10 %
3%
Wij werken niet samen met deze (externe) partner/organisatie rond gezondheid
14 %
4%
23 %
14 %
18 %
13 %
30 %
8%
22 %
12 %
Weet niet
37 %
12 %
36 %
31 %
25 %
35 %
35 %
18 %
45 %
73 %
Indicatorenmeting 2013 – Lokaal gezondheidsbeleid
46
Partners waarmee meest wordt samengewerkt (vanaf 1 thema aangeduid = samenwerking)
Aantal gemeenten die vraag heeft ingevuld
Aantal gemeenten waar met volgende partner wordt samengewerkt rond één of meer gezondheidsthema’s
= % van aantal gemeenten die vraag heeft ingevuld
Andere domeinen in het lokale beleid
147
73
49.7%
Het Lokaal Gezondheidsoverleg (Logo)
147
124
84.4%
Preventiewerkers (Centra voor geestelijke gezondheidszorg (CGG), (inter) gemeentelijke, lokale)
147
60
40.8%
Organisaties of personen die aan gezondheid werken
147
81
55.1%
Welzijnsorganisaties en verenigingen
147
83
56.5%
Vrijetijdsorganisaties/-aanbod
147
77
52.4%
Lokale horeca, middenstand, distributie, …
147
52
35.4%
Onderwijs
147
108
73.5%
Lokale media
147
49
33.3%
Indicatorenmeting 2013 – Lokaal gezondheidsbeleid
47
Voor elke functie een partner
De meerwaarde die een partner biedt in functie van gezondheidsbevordering, wanneer er wordt mee samengewerkt, blijkt erg afhankelijk van de partner. Wanneer we echter over de partners heen gaan kijken, kunnen we toch concluderen dat er voornamelijk een beroep wordt gedaan op externen voor het aanleveren van educatieve materialen (89 %) en het aanreiken van projecten of acties die de gemeente kan doen (88 %). In mindere mate worden er door de partners infosessies gegeven (75 %) of projecten of acties uitgevoerd in de gemeente (74 %). Slechts iets meer dan de helft van de gemeenten doet een beroep op een partner om over accommodatie of infrastructuur te kunnen beschikken (54 %). Vanuit de gemeentelijke context mag dit niet verbazen wegens het grotere aanbod van accommodatie of infrastructuur in eigen beheer. We geven hier enkel de conclusies en cijfers weer van de gemeenten aangezien de aantallen waarop de %’s bij OCMW’s gebaseerd zijn, te klein zijn.
Andere beleidsdomeinen worden het meest aangehaald bij het ter beschikking stellen van infrastructuur of middelen (48 %), maar ook voor het uitvoeren van projecten (45 %) en in mindere mate voor het aanreiken van projecten (27 %) of infosessies verzorgen (26 %).
Het Logo (lokaal gezondheidsoverleg) scoort het meest in het aanreiken van projecten (89 %) en educatieve materialen (85 %), het verzorgen van infosessies (50 %) en toch ook nog in het uitvoeren van projecten (27 %).
Preventiewerkers geven infosessies (52 %), leveren materialen aan (50 %) en voeren projecten uit (40 %).
Gezondheidswerkers/organisaties geven infosessies (47 %), voeren projecten uit (32 %) en leveren materialen aan (28).
Welzijnsorganisaties en verenigingen worden vooral gezien als actie- en projectuitvoerders (46%), maar ook als infosessie aanbieders (35%) en als materiaalleveranciers (24).
Vrijetijdsorganisaties en aanbieders scoren eveneens op het uitvoeren van projecten en acties (40 %), in mindere mate ook op infrastructuur (26 %).
Lokale horeca, middenstand en distributie is minder betrokken, maar het sterkst bij acties (31 %).
Onderwijs scoort sterk op de actie uitvoerende rol (36 %).
Lokale media zijn vooral bij acties geëngageerd. Toch zijn veel respondenten niet op de hoogte van het betrekken van de media (31 % duidde ‘weet niet’ aan). Publiciteit en promotie worden uiteraard als extra functies genoemd.
Daarnaast werd ook gevraagd of de gemeente zelf activiteiten aanbood aan deze (externe) partners. Deze antwoordcategorie werd voornamelijk aangeduid wanneer samengewerkt werd met onderwijspartners (56 %), lokale media (43 %), welzijnsorganisaties en verenigingen (42 %), vrijetijdsorganisaties/-aanbod (38 %) en lokale horeca, middenstand, distributie, … (38 %). Hierbij kunnen we eenzelfde functiespreiding zien, naargelang de partner.
Aan welzijnsorganisaties en verenigingen wordt voornamelijk accommodatie of infrastructuur aangeboden (71 %), projecten of acties aangereikt (60 %) en educatieve materialen aangeleverd (51 %).
Indicatorenmeting 2013 – Lokaal gezondheidsbeleid
48
Vrijetijdsorganisaties en aanbieders scoren eveneens op deze functies hoog (respectievelijk 72 %, 62 % en 59 %) en bovendien op de netwerking met andere partners (48 %).
Lokale horeca, middenstand en distributie krijgen vooral educatieve materialen (55 %), acties en projecten (55 %).
Onderwijs scoort sterk op zowat elke functie: materialen aangeleverd krijgen (72 %), projecten en acties, aanreiken (75 %) infrastructuur beschikbaar stellen (53 %) en ondersteuning gezondheidsbeleid (48 %).
Lokale media worden in contact met het gemeentenetwerk gebracht (38 %) en krijgen materialen (29 %).
3.6. Burgerparticipatie Wanneer we schrijven dat de lokale overheid geëvolueerd is van een ‘voorlichtende’ naar een ‘converserende’ overheid moeten we het ook hebben over burgerparticipatie. Burgerparticipatie kan op verschillende manieren ingevuld worden. Richtinggevend hierbij is nog steeds de participatieladder (van informeren over consulteren en inspraak tot het samen of ‘interactief’ beleid maken). In deze sterke participatiemodus betrekt de overheid burgers i.f.v. het vergroten van het draagvlak, het verhogen van de betrokkenheid en het verbeteren van de inhoud. Voor gezondheidsbevordering een essentiële voorwaarde om gezondheidseffecten te halen. Burgerparticipatie is dan ook complementair aan de vorige componenten of succesfactoren. We bevroegen waar burgers, naast de hiervoor genoemde samenwerkingen, terecht kunnen met vragen en met klachten. Wanneer we de antwoorden wegen en de drie vragen over dit thema van alle respondenten samenvoegen dan krijgen we onderstaande grafiek.
De gemiddelde componentscore bedraagt bij gemeentebesturen 4,39 (OCMW’s werden over deze component niet bevraagd). De mediaan is 4,50. Op een schaal van 0 tot 10 zien we een minimumscore van 0 en een maximumscore van 9,17. Met deze scores wordt geïllustreerd dat in de Vlaamse en Brusselse gemeenten op het vlak van gezondheidsvragen- en klachtenbehandeling nog veel verbeterwerk mogelijk is.
Indicatorenmeting 2013 – Lokaal gezondheidsbeleid
49
Net zoals bij communicatie denken we dat samenwerking tussen de gezondheidsdienst en de communicatiedienst hier op korte termijn snel verbetering kan in brengen. Gemeenten en OCMW’s die aan de slag zijn met de kaderkadermethodiek Gezonde Gemeente worden alvast gestimuleerd om hier stapsgewijs werk van te maken. Vragen en klachten mogelijk maar weinig gestimuleerd Het merendeel van de Vlaamse gemeenten (60 %) zegt te beschikken over een specifiek emailadres waar burgers terecht kunnen met klachten of vragen rond gezondheid. Op de tweede plaats staan de gemeentelijk adviesraden (50 %). Verder zijn er ook het loket (46 %), een meldingskaart (43 %) en telefonische permanentie (37 %). Wat ook in 28 % van de Vlaamse gemeenten mogelijk is, is het vrij deelnemen aan een gezondheids- of welzijnsraad. Een internetforum komt maar in 6 % van de Vlaamse gemeenten voor. Een zelfde beeld tekent zich af voor de kanalen die burgers kunnen gebruiken wanneer zij ideeën, feedback of reacties rond gezondheid hebben. De OCMW’s werden hierover niet bevraagd omwille van de sterke verweving met de zorgverstrekking. Het hebben van één of meerdere kanalen is een begin maar nog onvoldoende. De signalen die via deze kanalen binnenkomen moeten ook op een eenvormige manier opgevolgd worden. Daarom keken we ook of er voor de verschillende gezondheidsthema’s procedures bestaan. Hier tekent zich een ander beeld af. 17 % van Vlaamse gemeenten heeft een procedure om met klachten rond gezondheid en milieu om te gaan. Voor de thema’s alcohol en drugs is dat 9 %. Dat gezondheid en milieu hebt meest voorkomend is, heeft hoogstwaarschijnlijk te maken met de milieuhandhavingswetgeving die hierrond ontwikkeld werd. Andere thema’s zijn in nog mindere mate aangeduid in deze vraag. Verrassend is dat 48 % van de gemeenten zegt geen enkele procedure heeft om met klachten over gezondheid om te gaan. Gaat men er hier vanuit dat men voor gezondheidsklachten zich tot de eerste lijn dient te richten? Is de werking van de medisch milieukundigen bij de Logo’s hiervoor gekend? Of wordt hiervoor de algemene klachtenprocedure van de gemeente gebruikt? Door het mogelijk maken vragen en klachten te formuleren en deze kanalen te promoten moet een gemeente en OCMW ook nadenken over welke zaken ze zelf opneemt en voor welke zaken ze doorverwijst. Het is dan ook belangrijk een goed zicht te hebben op het lokale en bovenlokale gezondheids(zorg)aanbod en kennis te hebben van de verschillende toegangspoorten. Een gemeente die intersectoraal samenwerkt en regie voort heeft hier natuurlijk een streepje voor.
Indicatorenmeting 2013 – Lokaal gezondheidsbeleid
50
Via welke kanalen kan de bevolking terecht met klachten en/of vragen rond gezondheid of (één van) de gezondheidsthema's (evenwichtige voeding, beweging, roken, alcohol & drugs, gezondheid & milieu, mentaal welbevinden, suïcidepreventie)?
Totaal
% van antwoorden
%
(Gemeenten)
1 De bevolking kan nergens terecht met klachten of vragen.
6
4%
2 Een internetforum
8
6%
3 Een ideeënbus
10
7%
4 Vrije deelname aan een gezondheidsof welzijnsraad
40
28 %
5 Deelname aan een doelgroepraad of participatieraad (bijv. een seniorenraad)
73
50 %
6 Enquêtes
8
6%
7 Meldingskaarten
63
43 %
8 E-mailadres waar men terecht kan met klachten of vragen.
87
60 %
9 Loket (bijv. loket van een woonwinkel)
66
46 %
10 Telefonische permanentie
54
37 %
11 Andere:
9
6%
12 Weet niet
8
6%
Totaal aantal respondenten: 145
Indicatorenmeting 2013 – Lokaal gezondheidsbeleid
0%
51
20% 40% 60% 80%
Voor welke gezondheidsthema’s zijn er procedures opgesteld om met klachten rond gezondheid om te gaan? (meerdere antwoorden mogelijk)
Tota al
% van antwoorden
%
(Gemeenten)
1 Evenwichtige voeding
7
5%
2 Beweging
7
5%
3 Roken
8
6%
4 Alcohol & drugs
13
9%
5 Gezondheid & milieu
24
17 %
6 Mentaal welbevinden
6
4%
7 Suïcidepreventie
2
1%
8 Andere gezondheidsthema’s dan voorgaande
4
3%
9 Er zijn geen procedures opgesteld om met klachten rond gezondheid om te gaan.
69
48 %
10 Weet niet
42
29 %
Totaal aantal respondenten: 145
2.6
0%
20% 40% 60% 80%
Algemeen besluit procescomponenten
Voeren Vlaamse en Brusselse gemeenten en OCMW’s een lokaal gezondheidsbeleid om hun bevolking te beschermen tegen gezondheidsrisico’s? En om meer kansen en stimulansen te geven voor een gezonde leefstijl in een gezonde omgeving? Hebben lokale besturen zelf de middelen en mogelijkheden om, als meest burgernabije bestuur, de gezonde keuze toegankelijk te maken voor iedereen in de gemeente? Al met de eerste indicatorenmeting bij lokale besturen in 2009 legden we de nadruk op de structurele capaciteit om een integraal gezondheidsbeleid te voeren. Een beleid dat als een rode draad verweven is in het globale beleid van het gemeentebestuur en het OCMW, en waarin specifieke thema’s als evenwichtige voeding of tabakspreventie hun plaats kregen. We versterkten in de bevraging van 2013 de aandacht voor deze integrale aanpak en gebruikten als referentiekader de procescomponenten uit de kadermethodiek Gezonde Gemeente. Ze kunnen als succesfactoren gezien worden: langetermijnvisie en -beleid, communicatie, capaciteit en bestuurskracht, intersectorale samenwerking en netwerking, burgerparticipatie en het gebruik van een mix aan interventies. Voor deze laatste component stelden we geen algemene vragen, maar trekken we besluiten uit de bevraging van de verschillende gezondheidsthema’s. Ook het ‘lokaal bestuur als voorbeeld’ is een succesfactor van lokaal gezondheidsbeleid. Gezondheidsbevordering van en met het eigen personeel is niet enkel voor de werknemers en als werkgever van belang, maar zorgt ook voor de geloofwaardigheid naar de lokale partners. Deze succesfactor maakt deel uit van de bevraging ‘Indicatoren van het gezondheidsbeleid in bedrijven’, waar we graag naar verwijzen. Voor elk van deze procescomponenten konden we een totaalscore berekenen op basis van de antwoorden op de vragen die aansloten bij elke component. Voor de gemeentebesturen
Indicatorenmeting 2013 – Lokaal gezondheidsbeleid
52
variëren de gemiddelde componentscores tussen 2,41 (op een max. van 10) wat voor de component communicatie werd behaald, en 4,39 dat het gemiddelde voor de component participatie was. Bij de OCMW’s is de minimaal behaalde componentscore 1,23 (eveneens voor communicatie) en de maximale 2,91 (voor capaciteit en bestuurskracht). We kunnen niet anders dan concluderen dat er voor alle succesfactoren van een integraal (preventief) gezondheidsbeleid nog veel groeiruimte aanwezig is. Wat ons niet moet verbazen gezien de financieel moeilijke situatie van gemeentebesturen anno 2013, en gezien het feit dat de investering in gezondheidsbeleid weinig of niet uit externe (Vlaamse) bronnen komt. Toch legden we de lat voor onze puntentoekenning niet te hoog, zoals kan blijken uit de maximaal behaalde scores die lokale besturen haalden. Voor de gemeentebesturen varieerden deze tussen 7,16 (voor de component intersectorale samenwerking) en 9,46 (voor communicatie) en voor de OCMW’s tussen 3,07 (communicatie) en de maximumscore van 10 (voor het langetermijnbeleid). We wijzen er nog eens op dat lokale besturen binnenkort via het feedbackinstrument op gezondegemeente.be hun antwoorden kunnen vergelijken met de gemiddeldes van de andere gemeenten. Op basis daarvan krijgen ze een advies om van specifieke elementen meer werk te maken. Van borstkankeropsporing tot suïcidepreventie Gevraagd naar de thema’s die op de agenda staan bij het lokaal bestuur, zagen we een brede spreiding. Hoge percentages zien we voor ziektepreventiethema’s zoals borstkankeropsporing en vaccinaties, maar ook voor roken, beweging en valpreventie. Specifieke thema’s zoals psychofarmaca, gokken of gamen scoren het laagst, maar ook suïcidepreventie wordt bijvoorbeeld slechts door 12% van de gemeentebesturen aangeduid. Toegankelijkheid van zorg, dat buiten het onderzoeksopzet viel, wordt door enkele besturen zelf naar voor geschoven. Waar voor elk van de thema’s de percentages hoger liggen bij de gemeentebesturen dan bij de OCMW’s, zien we in een meerderheid van de gemeenten dat de gezondheidswerking gedeeld wordt tussen het OCMW en het gemeentebestuur. De eindverantwoordelijkheid kan bij één van beiden liggen. Toch blijft het een constante dat de gemeentebesturen op alle procescomponenten gemiddeld hoger scoren dan de OCMW’s. We interpreteren dat het investeren in preventie, naast de veeleisende hulpverleningstaak in de OCMW’s toch penibel blijft. Op weg naar een horizontale doelstelling Eenmalige acties voor een gezonde leefstijl kunnen best leuk zijn en interesse genereren, maar als we echt gezondheidswinst willen boeken dan moeten we op lange termijn gezondheidsstimulansen en een gezond aanbod structureel verankeren in heel het lokaal beleid. Waar we begin 2013 voor veel gemeenten nog (te) vroeg waren om te zien of gezondheid als rode draad verwerven zit in de meerjarenplannen die lopen van 2014 tot en met 2019, zien we wel dat alle gezondheidsthema’s dikwijls in de lokaal sociaal beleidsplannen aanwezig zijn. Bij de gemeentebesturen schommelt dit rond aanwezigheid van elk thema in één op drie van de sociale plannen, terwijl meer dan één op drie van de invullers beantwoordde hiervan niet op de hoogte te zijn. Een apart gezondheidsplan is veel minder gebruikelijk. Voor de gemeenten waar dit al van toepassing was, zien we ook een spreiding van thema’s die in het nieuwe meerjarenplan zijn opgenomen, al valt het hoge aantal vermeldingen van het thema
Indicatorenmeting 2013 – Lokaal gezondheidsbeleid
53
‘mentaal welbevinden’ op, zeker bij de OCMW’s. Ondersteuning van besturen met een concreet actie aanbod zal nodig zijn. Het stemt ons zeker tevreden dat gezondheidsthema’s in veel gemeenten aanwezig blijken in andere beleidsplannen zoals milieu- cultuur-, mobiliteits-, senioren- of jeugdbeleid. De ‘health in all policies’ aanpak wint vermoedelijk veld. Uitschieters zijn het bewegingsbeleid, gezondheid en milieu en alcohol en drugs, die ook door andere regelgevingen –zoals het sport voor allen decreet - worden gestimuleerd. Deze aandacht voor gezondheidsthema’s vinden we echter niet terug in het VTO-beleid van de besturen. Gezondheid vindt bij de gemeentebesturen dan ook voornamelijk ingang in het sportbeleid, het seniorenbeleid en het onderwijsbeleid. Beleidsdomeinen die nochtans sterke impact op gezondheid kunnen hebben zoals ruimtelijke ordening, besteden nog nauwelijks aandacht aan gezondheid. Ook in bijvoorbeeld het diversiteits- of zelfs het armoedebeleid worden gezondheidsthema’s nog weinig vermeld. Een gezondheidsconverserende overheid? Sensibilisatie voor een gezonde leefstijl vraagt om gerichte en kwaliteitsvolle communicatievormen. Specifieke aandacht voor doelgroepen zoals maatschappelijk kwetsbaren maakt best gebruik van aangepaste communicatiekanalen. Universele communicatie naar de ganse bevolking blijft veruit de meeste aandacht wegkapen. Gezien de demografische ontwikkelingen verbaast het niet dat vooral voor ouderen ook specifieke communicatie ontwikkeld wordt, maar toch ook voor kinderen, gezinnen of hulpvragers. Kansengroepen geraken niet aan 1 op drie gemeentebesturen, maar tikken wel aan bij OCMW’s. Kijkend naar de communicatievormen blijven de ‘klassiekers’ zoals affiches en folders het sterkst vertegenwoordigd. Samenwerking met lokale partners en ook doelgroepspecifieke kanalen zoals het gebruik van sociale media om jongeren te bereiken, komen echter ook opzetten. De nodige bestuurskracht De regie voeren voor lokaal gezondheidsbeleid kan niet zonder de nodige budgetten, capaciteit en deskundigheid om kwaliteit te kunnen garanderen en alle stakeholders te betrekken. Ook hier zien we weer betere totaalscores voor de gemeentebesturen dan voor de OCMW’s, die het vermoedelijk moeilijker hebben om op preventie in te zetten. Bijna 9 op 10 gemeentebesturen en bijna 7 op tien OCMW’s geven aan de voorbije jaren geïnvesteerd te hebben in gezondheidsthema’s. Waar we over de omvang van die investering geen uitspraak kunnen doen, kunnen we wel aangeven dat het meestal om het bekostigen van materialen en acties gaat rond de klassieke thema’s. Vorming en nascholingsbudget ging vooral naar de thema ‘s beweging, mentaal welbevinden en –bij OCMW’s gezonde voeding. De aanwezige coördinatiecapaciteit is licht vooruitgegaan t.o.v. 2009. In 6 op 10 gemeentebesturen en in 2,3 op 10 OCMW’s wordt in coördinatie voorzien. We zien wel meer specifieke (weliswaar deeltijdse) gezondheidsambtenaren (38 %), maar toch ook verschillende andere ambtenaren (duurzaamheid, communicatie, dienstencentraleiders,...) die deze coördinatie erbij opnemen. Een uiterst voorzichtige uitspraak (wegens beperkte gegevens) kunnen we doen over de beschikbare tijd die aan gezondheid is toegewezen, met een
Indicatorenmeting 2013 – Lokaal gezondheidsbeleid
54
gemiddelde van 10,61 uur per week bij de gemeentelijke gezondheidsambtenaren en 8,25 bij de gezondheidsambtenaren van het OCMW, De mediaan bedroeg echter respectievelijk slechts 5 en 2 uur. Het is niet verwonderlijk dat bij deze beschikbare capaciteit er weinig kan ingezet worden op deskundigheidsbevordering; 1 op 3 lokale besturen zegt de voorbije jaren geen vorming gevolgd te hebben; waar dit wel gebeurde, maken mentaal welbevinden, alcohol en drugs en beweging de top drie uit. Verdere inhoudelijke en meer budgettaire ondersteuning om de capaciteit en deskundigheid te versterken vanuit het Vlaamse beleid zou zeker te goede komen van de lokale bestuurskracht voor gezondheid. Samen voor gezondheid Een lokaal gezondheidsnetwerk uitbouwen, waarin lokale verenigingen, zorgverstrekkers, diensten en doelgroepvertegenwoordigers samen beleidskeuzes kunnen aangeven en hun aandeel opnemen in het uitvoeren van die opties, is een belangrijke maar arbeidsintensieve succesfactor om gezondheidswinst te boeken, Er bestaat geen universele of ideale overlegstructuur. We zien dan ook een grote diversiteit opduiken. In meer dan 2 op drie gemeentebesturen was er minstens één werkgroep rond een of meerdere gezondheidsthema’s actief. Toch geeft het significant verschil tussen centrumsteden en andere gemeenten aan dat de gemiddelde score voor intersectorale samenwerking beter wordt naargelang de gemeente groter wordt. In de samenstelling van de werkgroepen komen niet enkel gezondheidsactoren, maar zeker ook welzijns-, onderwijs-, hulpverlenings- of doelgroepactoren voor, wat ons enkel kan verheugen. Ook eigen OCMW- en gemeentediensten scoren goed, terwijl een sector zoals horeca (4 %) nog weinig betrokken wordt. Werkgroepen beperken zich zeker niet tot beleidsadvies maar mogen ook plannen, uitvoeren en evalueren. Het Logo blijft voor veel gemeenten en OCMW’s de prioritaire partner in lokaal gezondheidsbeleid, gevolgd door onderwijs, andere beleidsdomeinen en andere gezondheidspartners. Win-wins in de samenwerking situeren zich zowel op het vlak van infrastructuur en middelen als in de samenwerking met projecten en in wederzijdse kennisdeling. Mét in plaats van voor de burger Burgerparticipatie kan op verschillende manieren en in verschillende sterktes worden ingevuld. Participatie is echter een belangrijke succesfactor, die de vorige factoren juist kan versterken. We bevroegen, enkel de gemeentebesturen op deze component. Met een gemiddelde score van, 4,39 op 10 voor alle participatievragen zijn de basiselementen om participatie mogelijk te maken al aanwezig. Toch kan samenwerking met andere diensten zoals communicatie zeker nog de participatie verhogen. Vragen en klachten over gezondheidsthema’s kunnen hun weg naar het bestuur vinden via kanalen as e-mail, loket, meldingskaart, telefonische permanentie of vrije deelname aan de bevoegde adviesraad. Slechts weinig besturen heeft echter een procedure om hiermee om te
Indicatorenmeting 2013 – Lokaal gezondheidsbeleid
55
gaan. Doorverwijzingen zijn dan ook niet evident, en afhankelijk van de kennis van het werkveld, die juist door de hiervoor genoemde intersectorale samenwerking versterkt wordt.
Indicatorenmeting 2013 – Lokaal gezondheidsbeleid
56
3
GEZONDHEID EN MILIEU
Milieufactoren (zowel binnen als buiten) kunnen een invloed hebben op onze gezondheid. Denk maar aan een slecht verluchte woonruimte, de uitlaatgassen van verkeer of luchtverontreiniging door verbranding van iets anders dan droog hout (bv. krantenpapier, vochtig hout, verf op hout, …). Er zijn ook heel wat milieufactoren waar we ons ongerust over maken, maar waarvan de invloed op onze gezondheid niet zo eenduidig is. De meest gekende is elektromagnetische straling. Ook hier kunnen door sensibilisatie, facilitatie en wetgeving de risicofactoren verkleind worden en de beschermende factoren versterkt. Verschillende beleidsdomeinen van de lokale besturen zoals wonen, mobiliteit, ruimtelijke ordening of milieubeleid kunnen een bijdrage leveren aan de (on-)gezondheid van de dagelijkse leefomgeving van de inwoners. Voor de eerste maal werd in 2013 ook gepeild naar de engagementen van lokale besturen in het gezondheids- en milieubeleid, zowel bij gemeentebesturen als bij OCMW’s. Door de Medisch Milieukundigen die deel uitmaken van de Logo’s worden concrete methodieken voor elk deelthema voorzien en worden de gemeentebesturen en OCMW’s geadviseerd bij vragen en klachten over één van de deelthema’s. (zie www.mmk.be)
3.1 Binnenmilieu eerst Gezondheidsrisico’s omtrent wonen blijken bij lokale besturen veruit het populairst om sensibilisatie rond op te zetten. 68 % van de Vlaamse gemeenten informeerde de afgelopen 3 jaar hun inwoners over koolstofmonoxidevergiftiging. Nog eens 63 % van de Vlaamse gemeenten informeerde de inwoners ook over andere aspecten van gezond wonen: vocht, schimmel, huisstofmijt…. En iets minder dan de helft (46 %) van de gemeenten informeerde haar inwoners ook over gezondheidsrisico’s in het buitenmilieu zoals de eikenprocessierups en buiten stoken. Ook voor de Vlaamse OCMW’s staat het thema Gezond Wonen bovenaan. 51 % van de Vlaamse OCMW’s gaf aan de afgelopen drie jaar hierrond de inwoners te informeren of sensibiliseren. Stoken binnen (35 %), asbest (31 %), elektromagnetische straling (13 %) en zware metalen (8 %) komen beduidend minder naar voor bij gemeenten. Voor zware metalen is dit niet onlogisch gezien deze problematiek slechts relevant is voor enkele hotspots in Vlaanderen.
Indicatorenmeting 2013 – Lokaal gezondheidsbeleid
57
Over welke onderwerpen informeert /sensibiliseert u nu of de voorbije 3 jaar de inwoners van de gemeente of specifieke bevolkingsgroepen (vb. nieuwkomers) binnen het thema gezondheid en milieu?
Totaal
% van antwoorden
%
(Gemeente) 1 Gezond wonen (vocht en schimmel, ventileren en verluchten, gezond klussen, gezond schoonmaken, ...)
91
63 %
2 Koolstofmonoxide-vergiftiging
98
68 %
3 Asbest
44
31 %
4 Stoken buiten
66
46 %
5 Stoken binnen
51
35 %
6 Luchtverontreiniging
24
17 %
7 Geluidshinder door een milieufactor (vb. verkeer)
33
23 %
8 Elektromagnetische straling (straling afkomstig van hoogspanning, gsm, zendmast, wifi, …)
19
13 %
9 Zware metalen
11
8%
10 Eikenprocessierups
66
46 %
11 Teken
27
19 %
12 Ander, gelieve te specificeren
13
9%
13 Weet niet
18
12 %
Totaal aantal respondenten: 144
0%
20% 40% 60% 80%
3.2 Gemeenten en OCMW’s hebben aandacht voor alle doelgroepen De meeste gezondheids- en milieurisico’s zijn belangrijk voor de hele bevolking van de gemeente. Campagnes naar de ganse bevolking maken dan ook het gros uit van de acties die lokale besturen opzetten (83 %). Toch zien we ook een aandeel van acties die zich naar specifieke groepen richten, niet enkel omwille van verhoogde gezondheidsrisico’s, maar zeker ook omwille van gerichte communicatie op maat van de doelgroep. Ouderen (44 %), mensen in armoede (21 %) en gezinnen (21 %) vallen het meest op bij de gemeentebesturen. De Vlaamse OCMW’s richten zich voornamelijk tot hun cliënteel (56 %) en tot ouderen (46 %). Bovendien laat toch bijna 1 op 3 (30 %) van de Vlaamse OCMW’s weten de afgelopen 3 jaar campagnes specifiek opgezet te hebben naar mensen in armoede. De verschuiving in de OCMW-werking om (voor alle gezondheidsthema’s) ook preventief aan de slag te gaan met kansengroepen, kunnen we enkel aanmoedigen.
Indicatorenmeting 2013 – Lokaal gezondheidsbeleid
58
Voor welke specifieke bevolkingsgroepen organiseert u nu of heeft u de voorbije 3 jaar campagnes/acties georganiseerd over het thema gezondheid en milieu? (meerdere antwoorden mogelijk)
Totaal
% van antwoorden
%
(Gemeente)
1 Algemene bevolking
120
83 %
2 Ouderen
63
44 %
3 Mensen in armoede
30
21 %
4 Allochtone gemeenschappen
9
6%
5 Gezinnen
30
21 %
6 Cliënten/individuele hulpvragers OCMW of andere welzijnsdiensten
19
13 %
7 Residenten (in autonome rust- en verzorgingstehuizen, ziekenhuis, opvang, gevangenis, ...)
16
11 %
8 Verhuurders
9
6%
9 Huurders
19
13 %
10 Kinderen (3-12 jaar)
17
12 %
11 Jongeren (13-18 jaar)
18
12 %
12 Buurtbewoners
9
6%
13 Gehandicapten (fysisch en mentaal)
12
8%
14 Zwangere vrouwen
3
2%
15 Zieken (bijv.: mensen met luchtwegklachten)
12
8%
16 Bouwers en verbouwers
18
12 %
17 Andere:
3
2%
18 Weet niet
15
10 %
Totaal aantal respondenten: 144
Indicatorenmeting 2013 – Lokaal gezondheidsbeleid
0%
59
20% 40% 60% 80%
Voor welke specifieke bevolkingsgroepen organiseert u nu of heeft u de voorbije 3 jaar campagnes/acties georganiseerd over het thema gezondheid en milieu? (meerdere antwoorden mogelijk)
Totaal
% van antwoorden
%
(OCMW)
1 OCMW-cliënten of bezoekers van ambulante diensten (sociale dienst, dienstencentrum, sociaal huis, sociaal restaurant, ...)
30
56 %
2 OCMW-residenten (rust- en verzorgingstehuizen / woon- en zorgcentrum, ziekenhuis, serviceflats, ...)
12
22 %
3 Residenten buiten OCMW (autonome rust- en verzorgingstehuizen, ziekenhuis, opvang, gevangenis, ...)
2
4%
4 Ouderen
25
46 %
5 Mensen in armoede
16
30 %
6 Allochtone gemeenschappen
7
13 %
7 Gezinnen
8
15 %
8 Kinderen (3-12 jaar)
3
6%
9 Jongeren (13-18 jaar)
3
6%
10 Buurtbewoners
5
9%
11 Gehandicapten (fysisch en mentaal)
3
6%
12 Zwangere vrouwen
2
4%
13 Zieken (bvb. mensen met luchtwegklachten)
2
4%
14 Bouwers en verbouwers
1
2%
15 Algemene bevolking
18
33 %
16 Ander, gelieve te specificeren
3
6%
17 Weet niet
15
28 %
Totaal aantal respondenten: 54
0%
20% 40% 60% 80%
Aan welke projecten of campagnes namen lokale besturen deel? De maximale implementatiegraad van aangeboden acties en projecten rond gezondheid en milieu ligt op 30 %. De eikenprocessierupscampagne (30 %) en een campagne over koolstofmonoxide (CO-project; 27 %) zijn de twee meest voorkomende lokale campagnes voor gezondheid en milieu bij gemeenten. Ze werden dan ook via verschillende kanalen en organisaties (bijvoorbeeld Logo’s, provinciebesturen) onder de aandacht gebracht.
Indicatorenmeting 2013 – Lokaal gezondheidsbeleid
60
De koolstofdioxidemeter werd in 20 % van de Vlaamse gemeenten gebruikt en uitgeleend aan scholen in het kader van een gezonde klasomgeving. Het draaiboek ‘Stook je gezondheid niet op’ werd door 18 % van de gemeentebesturen gebruikt. Deze laatste projecten worden enkel door de Logo’s verspreid. Ook belangrijk te vermelden is dat 34 % van de gemeenten hierbij het antwoord “weet niet” aanduidde. Binnen de bevraging bij OCMW’s lag dit percentage zelfs op 51 %. De projecten of methodieken die hier werden aangeduid zijn erg divers en werden telkens door weinig OCMW’s gebruikt.
Indicatorenmeting 2013 – Lokaal gezondheidsbeleid
61
Aan welke acties of projecten doet (/deed) u mee of welke methodieken omtrent gezondheid en milieu worden (/werden de voorbije 3 jaar) gebruikt? (gemeenten, meerdere antwoorden mogelijk)
Totaal
% van antwoorden
%
(Gemeente)
1 Draaiboek ‘Zendantennes… een hot item!’
7
5%
2 Draaiboek ‘Stook je gezondheid niet op’
26
18 %
3 Stappenplan aanpak kakkerlakkenplaag voor lokale actoren
1
1%
4 Campagne eikenprocessierups
43
30 %
5 Campagne (G)een vuiltje aan de lucht voor algemene bevolking
19
13 %
6 Campagne (G)een vuiltje aan de lucht voor kinderdagverblijven
12
8%
7 Gezond Binnenmilieu in de kinderopvang (varianten: Gezond beginnen, Opgelucht staat netjes)
18
13 %
8 Voorbeeldartikels ter beschikking gesteld van het logo voor in de OCMWkrant
20
14 %
9 Website www.mmk.be
15
10 %
10 Tentoonstellingsbanners
21
15 %
11 Tentoonstellingsmodule Gezond Wonen
9
6%
12 Modelhuisjes gezond/ongezond
10
7%
13 Gezelschapsspel/gezondheidsessie Gezondheidsstraat 13
11
8%
14 Elektrokoffer
12
8%
15 Mogelijkheid voor scholen om CO2meter uit te lenen bij de gemeente
28
20 %
16 Demonstratiewoning Gezond (T)huis
16
11 %
17 Asbest (varianten: Asbest, ook in jouw huis?)
12
8%
18 Cadmiumwebtool
3
2%
19 CO-project, preventie CO-intoxicatie
38
27 %
20 Educatieve fietstocht zware metalen
1
1%
21 Gezondheidsscan gemeentelijke mobiliteitsplannen (Logo Oostende, Logo Brugge)
3
2%
22 Infosessie Gezond Wonen
15
10 %
Indicatorenmeting 2013 – Lokaal gezondheidsbeleid
62
Aan welke acties of projecten doet (/deed) u mee of welke methodieken omtrent gezondheid en milieu worden (/werden de voorbije 3 jaar) gebruikt? (gemeenten, meerdere antwoorden mogelijk)
Totaal
% van antwoorden
%
(Gemeente)
23 Binnenmilieuquiz
2
1%
24 Fout hout box
1
1%
25 Infofiches
10
7%
26 Adviesverleningsfunctie van de mmk’s
11
8%
27 Nieuwsbrief Gezond Milieu
4
3%
28 Andere:
8
6%
29 Weet niet
49
34 %
Totaal aantal respondenten: 143
0%
20% 40% 60% 80%
3.3 Besluit De meest gekozen thema’s zijn gelieerd aan gezond wonen. Hiernaast blijken de eikenprocessierups en (verkeerdelijk/illegaal) buiten stoken populaire thema’s te zijn. Gezondheid en milieu werd in deze bevraging voor de allereerste keer meegenomen. Op basis van deze beperkte vragenset is het uiteraard niet mogelijk om besluiten te trekken over de inspanningen en groeikansen voor de lokale besturen op het vlak van gezondheid en milieu. Maar we krijgen wel een eerste indicatie dat lokale besturen rond het thema werken. Willen we in de toekomst uitspraken doen over de strategie ‘voorlichting’, ‘aanbod’ en ‘reglementering’, dan heeft het de voorkeur om dit thema in een volgend onderzoek ruimer te bevragen.
Indicatorenmeting 2013 – Lokaal gezondheidsbeleid
63
4
EVENWICHTIGE VOEDING
Het is in de dagelijkse woon- en leefomgeving dat een gezond leefpatroon wel of niet mogelijk en aantrekkelijk is. Lokale besturen staan het dichtst bij hun inwoners in hun dagelijkse wereld en hebben de kans om een gezond aanbod dichtbij en toegankelijk te maken. Bovendien kunnen ze op maat van specifieke groepen of voor de ganse bevolking sensibiliserende en motiverende interventies samen met lokale actoren opzetten. Engageren lokale besturen zich om hun bijdrage te leveren aan het voorkomen van overgewicht en de toename van ziekterisico’s als diabetes of hart- en vaatziektes? Doen ze dat door in te zetten op een samenhangend beleid dat een evenwichtig voedingspatroon faciliteert en promoot? Voor iedereen in de gemeente, voor kinderen en senioren, voor mensen die minder kansen hebben op een gezonde leefstijl? Ligt deze taak eerder bij het gemeentebestuur of bij het OCMW? Gaat het nog om losstaande eenmalige acties of kunnen we van een samenhangend beleid op langere termijn spreken? We analyseren de basiscomponenten voor een integraal voedingsbeleid: sensibilisatie, gezond aanbod en reglementering. Bij elke component gaan we dieper in op enkele concrete elementen. Wanneer we over de componenten heen naar de totaalscore voor het thema voeding kijken, zien we dat de gemeentebesturen (N=139) gemiddeld net boven de 20 uitstijgen (20,62; op een schaal van 0 tot 100), bij een mediaan van 17,10. Het gemiddelde wordt dus duidelijk naar beneden getrokken door een vrij groot aantal besturen dat het thema nog niet op de agenda heeft staan (links in de grafiek). De minimum score is dan ook gelijk aan nul, maar toch met een maximum van 65,70 op 100. OCMW’s (N=50) hebben duidelijk nog veel minder de bevoegdheid om een preventief voedingsbeleid naar de bevolking op zich te nemen. Met een gemiddelde van 11,60 op 100 en een mediaan van 6,66 komt de hoogste score niet boven 50 uit (47,82) met ook hier een minimumscore van 0.
Indicatorenmeting 2013 – Lokaal gezondheidsbeleid
64
Ook hier keren dezelfde onderlinge verschillen tussen (grotere) steden en (kleinere) gemeenten terug. Wat betreft het aantal inwoners is er zoals verwacht een significant verschil tussen de (grotere) centrumsteden en elke groep van gemeenten die geen centrumstad zijn (gemeentebesturen: 39,10 t.o.v. 19,64). Bekijken we deze scores naargelang de bevolkingsdichtheid of de oppervlakte van de gemeente, dan zijn er geen significante verschillen te vinden. Waar de absolute gemiddelden bij de OCMW’s lager liggen, volgen de verhoudingen tussen de grotere steden en de kleinere gemeenten dezelfde lijn, met significante verschillen tussen de centrumsteden en de andere gemeenten.
Indicatorenmeting 2013 – Lokaal gezondheidsbeleid
65
4.1 2 op 3 gemeenten promoten een evenwichtig voedingspatroon Welke inspanningen doen lokale besturen om een gezond en evenwichtig voedingspatroon aantrekkelijk te maken voor de bevolking, voor specifieke groepen van bevolking zoals gezinnen of mensen in armoede, en voor de eigen hulpvragers of bezoekers?
De totaalscore voor de component sensibilisatie (vroeger onder de term ‘voorlichting’) laat nog heel wat groeiruimte zien. Zoals bij de totaalscore voor het thema voeding is dit sterk te verklaren door een groot aantal besturen dat zich links in de grafiek bevindt, en dus weinig of niet kan inzetten op sensibilisatie voor dit thema. Bij de gemeentebesturen (N= 139) bereiken we een gemiddelde van 1,73 op 10, met een mediaan van 1,19. De twee uitersten doen zich ook voor, zowel het minimum van 0 als het maximum van 10. Waarmee bewezen is dat de maximumscore realiseerbaar is.
Indicatorenmeting 2013 – Lokaal gezondheidsbeleid
66
Voor de OCMW’s (N=50) is de groeiruimte voor sensibilisatie nog groter. Bij een gemiddelde van 1,03 en een mediaan van 0,63 zien we wel een minimum van 0, maar slechts (in vergelijking met de gemeentebesturen) een maximum van 7,14 (telkens op schaal van 0 tot 10).
24 Vlaamse gemeentebesturen (17 %) ondernemen (nog) geen actie om hun bevolking aan te zetten tot een evenwichtiger en gezond voedingspatroon. Als we de 11 % respondenten die het antwoord schuldig blijven buiten beschouwing laten, komen we toch nog op meer dan 7 op 10 gemeentebesturen die sensibiliseren naar de algemene bevolking en/of naar specifieke groepen of deelnemen aan projecten voor het bevorderen van een gezonde leefstijl m.b.t. voeding. In 2009 antwoordde nog 44 % van de besturen dat ze geen sensibilisatie voor gezonde voeding organiseerden. Een significante stijging. Ook bij de OCMW’s zien we een stijging. Met een grotere groep “niet-weters”, zijn er toch net meer dan 6 op 10 OCMW’s die op sensibilisatie of projecten voor gezonde voeding inzetten. Zoals te verwachten was vanuit de missie van OCMW’s, ligt het aandeel dat naar de ganse bevolking inzet beduidend lager dan dit naar specifieke doelgroepen. Uit de verdere vragen kan blijken om welke groepen het zoal gaat (sociaal kwetsbaren, ouderen, …)
Indicatorenmeting 2013 – Lokaal gezondheidsbeleid
67
Wat doet of heeft u als gemeentebestuur gedaan de voorbije 3 jaar om de inwoners van de gemeente aan te zetten om evenwichtiger te eten?
Totaal
% van antwoorden
%
(Gemeentebesturen, elke respondent kon MEERDERE antwoorden kiezen.)
1 Wij informeren en communiceren naar specifieke bevolkingsgroepen toe.
61
43 %
2 Wij informeren en communiceren naar de algehele bevolking omtrent evenwichtige voeding.
65
45 %
3 Wij doen mee aan acties of projecten en/of gebruiken methodieken omtrent evenwichtige voeding.
55
38 %
4 Wij zetten onze inwoners op geen enkele manier aan om evenwichtiger te eten.
24
17 %
5 Weet niet
16
11 %
Totaal aantal respondenten: 143
Wat doet of heeft u als OCMW gedaan de voorbije 3 jaar om de inwoners van de gemeente aan te zetten om evenwichtiger te eten?
0%
Totaal
20% 40% 60% 80%
% van antwoorden
%
(OCMW’s, elke respondent kon MEERDERE antwoorden kiezen.)
1 Wij informeren en communiceren naar specifieke bevolkingsgroepen toe.
22
42 %
2 Wij informeren en communiceren naar de algehele bevolking omtrent evenwichtige voeding.
7
13 %
3 Wij doen mee aan acties of projecten en/of gebruiken methodieken omtrent evenwichtige voeding.
12
23 %
4 Wij zetten onze inwoners op geen enkele manier aan om evenwichtiger te eten.
6
11 %
5 Weet niet
15
28 %
Totaal aantal respondenten: 53
0%
20% 40% 60% 80%
Gemeentebesturen die wel sensibiliseren doen dat op volgende plaatsen:
in de centrale administratieve diensten / gemeentehuis (74 %)
in de OCMW diensten (64 %)
Indicatorenmeting 2013 – Lokaal gezondheidsbeleid
68
in de bibliothe(e)k(en) (62 %)
in sportinfrastructuur (41 %)
in andere openbare diensten (31 %)
bij andere organisaties (26 %)
op evenementen (22 %)
in culturele diensten en op andere plaatsen waarbij vooral scholen genoemd worden en enkele wijkgerichte ontmoetingsplaatsen (17 %)
Bij de OCMW’s scoren vooral de eigen ambulante diensten (sociale dienst, dienstencentrum, sociaal huis, sociaal restaurant) (85 %) en iets minder ook de eigen residentiële diensten (rusten verzorgingstehuizen/woon- en zorgcentra, ziekenhuizen, serviceflats, …) (35 %). Toch kijkt een aantal ook over het muurtje: 27 % sensibiliseert bijvoorbeeld in gemeentehuis of administratieve diensten en 23 % in de bibliotheek. De hoge scores voor deze klassieke gemeentelijke locaties kunnen wellicht mee verklaard worden door de grote percentages voor informatieverstrekking naar de algemene bevolking die we zagen bij de thema overstijgende vragen. Universele informatiekanalen zoals affiches en infobrochures vormen nog steeds de meest gebruikte sensibilisatiekanalen. De effectiviteit van deze communicatie vergroot als ze deel uitmaakt van een interventiemix, waarbij ook meer doelgroepspecifieke materialen gebruikt worden die informeren via eigen kanalen zoals individuele contacten. Waar een algemene gezondheidsboodschap of de gebruikte communicatie dient aangepast te worden aan de mogelijkheden, de motivatie en de identiteit van specifieke bevolkingsgroepen, kan dit via de ontwikkeling van selectieve preventie op maat van de doelgroep. Bij de 43 % van de gemeentebesturen die dit doen, merken we als belangrijke groepen: ouderen, sociaal kwetsbare groepen (mensen in armoede), cliënten en hulpvragers in OCMW en andere welzijnsdiensten, gezinnen en jonge kinderen. Allochtone gemeenschappen en jongeren komen toch ook nog boven de 20 % uit.
Indicatorenmeting 2013 – Lokaal gezondheidsbeleid
69
Naar welke specifieke bevolkingsgroepen informeerde en communiceerde u de voorbije 3 jaar omtrent evenwichtige voeding?
Totaal
% van antwoorden
%
(Gemeente)
1 Ouderen
37
61 %
2 Mensen in armoede
28
46 %
3 Allochtone gemeenschappen
12
20 %
4 Gezinnen
28
46 %
5 Residenten (in autonome rust- en verzorgingstehuizen, ziekenhuis, opvang, gevangenis, ...)
5
8%
6 Cliënten/individuele hulpvragers OCMW of andere welzijnsdiensten
18
30 %
7 Patiënten
1
2%
8 Personeel bedrijven
3
5%
9 Kinderen (3-12 jaar)
29
48 %
10 Jongeren (13-18 jaar)
14
23 %
11 Buurtbewoners
5
8%
12 Gehandicapten (fysisch en mentaal)
1
2%
13 Zwangere vrouwen
2
3%
14 Andere:
5
8%
15 Weet niet
1
2%
Totaal aantal respondenten: 61
0%
20% 40% 60% 80%
DeOCMW’s die deze vraag beantwoord hebben, hechten zoals te verwachten vanuit hun opdracht het meeste belang aan de sociaal kwetsbare groepen en ouderen, waarbij de focus ligt op deze doelgroepen in hun eigen ambulante en residentiële diensten. Gezinnen en jonge kinderen volgen. Het geringe aantal respondenten (slechts 4 op 10 communiceren naar specifieke groepen) maakt deze vaststelling echter niet ‘veralgemeenbaar’. We concluderen dat hier zeker nog groeiruimte zit.
Indicatorenmeting 2013 – Lokaal gezondheidsbeleid
70
Naar welke specifieke bevolkingsgroepen toe informeerde en communiceerde u de voorbije 3 jaar omtrent evenwichtige voeding?
Totaal
% van antwoorden
%
(OCMW)
1 OCMW-cliënten of bezoekers van ambulante diensten (sociale dienst, dienstencentrum, sociaal huis, sociaal restaurant, ...)
19
86 %
2 OCMW-residenten (rust- en verzorgingstehuizen / woon- en zorgcentrum, ziekenhuis, serviceflats, ...)
9
41 %
3 Residenten buiten OCMW (autonome rust- en verzorgingstehuizen, ziekenhuis, opvang, gevangenis, ...)
1
5%
4 Ouderen
9
41 %
5 Mensen in armoede
8
36 %
6 Allochtone gemeenschappen
1
5%
7 Gezinnen
5
23 %
8 Personeel bedrijven
0
0%
9 Kinderen (3-12 jaar)
5
23 %
10 Jongeren (13-18 jaar)
3
14 %
11 Buurtbewoners
3
14 %
12 Gehandicapten (fysisch en mentaal)
0
0%
13 Zwangere vrouwen
0
0%
14 Andere:
0
0%
15 Weet niet
0
0%
Totaal aantal respondenten: 22
0%
20% 40% 60% 80%
Zoals we hierboven konden merken, zet 38 % van de gemeenten gezonde voeding op de kaart door deel te nemen aan acties of projecten. Daarbij zijn de kookworkshops, voordrachten en in iets mindere mate ook winkeloefeningen om gezonde aankopen te kunnen doen, de meest frequent gebruikte werkvormen; mede door hun brede verspreiding. De actieve voedingsdriehoek dient toch bij 42 % van deze gemeentebesturen als referentiekader. Methodieken die slechts in een beperkte regio (bijvoorbeeld vanuit een Logo) beschikbaar zijn, krijgen uiteraard minder volgers. Ook een campagne zoals De Week van de Smaak, die een bredere insteek heeft dan enkel vanuit gezondheid, wordt toch door 3 van de 10 gemeenten als een locomotief gebruikt om een gezondheidswagon aan te koppelen. Bij het nog kleinere aantal respondenten uit OCMW’s (23 % van OCMW’s zet acties of projecten op rond gezonde voeding) krijgen we een vergelijkbaar beeld. We mogen gerust besluiten dat in minimaal de helft van de gemeenten die aanduiden dat ze sensibiliserende acties doen voor evenwichtige
Indicatorenmeting 2013 – Lokaal gezondheidsbeleid
71
voeding, er minstens een sensibiliserend aanbod was van voordrachten over gezonde voeding of interactieve kooksessies. Ook de score van het project Zot van Gezond is verheugend. Het gaat hier immers niet enkel om acties naar de bevolking, maar ook over aandacht (en incentives weliswaar) voor de structurele componenten van een voedingsbeleid zoals bijvoorbeeld intersectorale samenwerking. 42 % Van de gemeenten die acties doen voor gezonde voeding (wat op zich 38 % van de gemeenten), geeft aan op Zot van Gezond in te zetten, wat hoog is vermits enkel kleine gemeenten (minder dan 15.000 inwoners) in Zot van Gezond konden instappen. Dit strookt uiteraard met de projectgegevens van Zot van Gezond.
Indicatorenmeting 2013 – Lokaal gezondheidsbeleid
72
Aan welke acties of projecten doet (/deed) u (de voorbije 3 jaar) mee of welke methodieken gebruikt(e) u (de voorbije 3 jaar) om uw inwoners aan te zetten om evenwichtiger te eten?
Totaal
% van antwoorden
%
(Gemeenten)
1 Zot van gezond (VIGeZ)
23
42 %
2 Winkeloefening en varianten (vb.: “Mobiele winkel”, …)
12
22 %
3 Voordrachten of workshops of gezondheidsessies omtrent evenwichtige voeding
26
47 %
4 Kookworkshops of demo’s
30
55 %
5 De actieve voedingsdriehoek (VIGeZ)
23
42 %
6 Voedingstest: vb. fruittest, vochttest, ... op www.gezondheidstest.be of www.mijndriehoek.be
2
4%
7 Gezondheidsrally
7
13 %
8 Elektrokoffer
4
7%
9 Fruit werkt
8
15 %
10 Viasano
4
7%
11 Move XL
3
5%
12 Gezondheidsessies “weet wat je eet”
8
15 %
13 Gezond Scoort
3
5%
14 Krok Gezond (Logo Waasland)
2
4%
15 Pluk de dag (Logo Zenneland)
3
5%
16 Slimme Zet! Gezonde voeding en beweging (Logo Brussel)
1
2%
17 Hartelijke buurt
2
4%
18 Week van de Diëtist
2
4%
19 Aan Tafel! (varianten: Gezond bordje sport) (CM)
6
11 %
20 (Gezonde) Week van de Smaak
17
31 %
21 Gezond, goedkoop, gemakkelijk en gewoon lekker (Logo Kempen)
1
2%
22 Kookcursus ‘gezond koken’ (Logo Kempen)
3
5%
23 Lekker gezond en betaalbaar koken (Logo Kempen)
2
4%
24 Andere:
17
31 %
25 Weet niet
1
2%
Totaal aantal respondenten: 55
Indicatorenmeting 2013 – Lokaal gezondheidsbeleid
0%
73
20% 40% 60% 80%
Niet onbelangrijk is de vaststelling dat bij de door de respondenten opgesomde ‘andere methodieken’ naast meer lokaal of regionaal opgezette acties (koken in grabbelpasaanbod, go veggie, budgetvriendelijk en gezond koken, Gezond eten, Kleurrijk gezond, …) er ook interventies genoemd worden die zich naar het (hoger) onderwijs richten (en die bevraagd werden in het indicatorenonderzoek onderwijs, met uitzondering van hoger onderwijs). Bijvoorbeeld Tutti Frutti, de proefkampioen of (gezond) koken op kot. Samenwerking tussen gemeentebesturen en onderwijs is meer en meer aanwezig. Een vaststelling die eveneens in de indicatorenbevraging bij scholen gedaan werd.
4.2 1 op 2 gemeentebesturen bevordert gezonde voeding, 1 op 3 vermindert ongezonde voeding Is de werking van lokale besturen voor gezonde voeding beperkt tot sensibilisatie of zet men ook in op beleidsmaatregelen en reglementeringen die het gezond aanbod meer toegankelijk maken? Bij de berekening van de totaalscore op deze tweede essentiële component van een evenwichtig voedingsbeleid zien we weer een groot aandeel gemeentebesturen die hier niet op inzetten en dus de minimumscore van 0 halen. Ze halen de gemiddelde score sterk naar beneden. Zo komen we bij de gemeentebesturen (N = 139) op een gemiddelde van 2,69 op 10 en een mediaan van 2,79. De maximumscore ligt op 8,24. Hetzelfde fenomeen doet zich bij de OCMW’s voor. Met veel 0-scores komen we ook op een mediaan van 0, maar halen nog een gemiddelde van 1,59 op 10 en een maximum behaalde score van 7.
Zoekend naar verklaringen keken we ook hier naar onderlinge verschillen. Zoals bij de algemene scores zien we ook hier dat de centrumsteden veel meer de mogelijkheid hebben om een (formeel) beleid met een reglementeringscomponent te ontwikkelen. Met een gemiddelde score van 5,06 bij de centrumsteden hebben we bijna het dubbele van de nietcentrumsteden. (2,56).
Indicatorenmeting 2013 – Lokaal gezondheidsbeleid
74
Bij de OCMW’s is ook het onderscheid tussen centrumsteden en andere gemeenten significant. Met een gemiddelde van 3,94 bij de centrumsteden t.o.v. 1,39 bij de niet-centrumsteden is de kloof nog groter. Een verheugende vaststelling is de verhouding tussen de positief stimulerende en de negatief ontradende insteek. Waar meer dan de helft van de lokale besturen (55 % van de gemeenten, 69 % van de OCMW’s) geen beleid voert om de consumptie van ongezonde ingrediënten te verminderen, is er wel 52 % van de gemeentebesturen die de consumptie van gezonde voedingsmiddelen bevorderen. Bij de OCMW’s ligt dit lager maar nog steeds 38 % van de OCMW’s werkt hieraan naar de ganse bevolking of naar specifieke bevolkingsgroepen. De positieve insteek sluit zeker aan bij de algemene aanbevelingen voor effectieve gedragsverandering in de gezonde richting. Toch kan het inzetten op omgevingsfactoren zoals het beperken van het ongezond aanbod (bijvoorbeeld door een reglementering op frisdrankautomaten) een belangrijke aanvulling van de interventiemix geven zodat meer gezondheidswinst geboekt wordt. Zeker bij kansengroepen die meer drempels voor een gezond gedrag ervaren, speelt deze aanpak een belangrijke rol. Deze preventieve aanpak blijft een groeipool, al zijn we ons bewust van de extra investering die dit vraagt t.o.v. het groeiend aantal hulpvragen in OCMW’s.
Indicatorenmeting 2013 – Lokaal gezondheidsbeleid
75
Voert (/voerde) de gemeente (de voorbije 3 jaar) een beleid bij de bevolking of specifieke bevolkingsgroepen om de consumptie van voedingsmiddelen /dranken (zoals suikersnoep of zoute of vette tussendoortjes, frisdrank, energiedranken of stimulerende dranken) te verminderen?
Totaal
% van antwoorden
%
(Gemeenten)
1 Ja
44
31 %
2 Neen
77
55 %
3 Weet niet
20
14 %
Totaal aantal respondenten: 141
Voert (/voerde) de gemeente (de voorbije 3 jaar) een beleid bij de bevolking of specifieke bevolkingsgroepen om de consumptie van voorkeur voedingsmiddelen /dranken (zoals algemeen evenwichtige voeding, fruit, groenten, melk, water) te bevorderen?
0%
Totaal
20% 40% 60% 80%
% van antwoorden
%
(Gemeenten) 1 Ja
74
52 %
2 Neen
45
32 %
3 Weet niet
22
16 %
Totaal aantal respondenten: 141
0%
20% 40% 60% 80%
Om dit positief stimulerende of negatief ontradende beleid uit te voeren, blijft het geven van een infosessie de meest populaire werkwijze. Bijna in 6 op 10 gemeenten en ook door 4 op 10 OCMW’s wordt deze manier toegepast. Het gezonde voorbeeld geven op recepties en dergelijke, en het aanpassen van het aanbod volgen op korte afstand. Extra promotie is beperkt, maar komt hier en daar toch met eigen initiatieven zoals fruit van de week (wel voornamelijk naar eigen personeel), een project met de naam ‘GBP bij feesten’ (= gezondheid, beweging, preventie) of een gezond aanbod voor organisaties. Ook hier worden bij ‘andere’ weer meerdere schoolondersteunende initiatieven en andere acties naar kinderen en jongeren vermeld, dikwijls in samenwerking met het Logo (waterfonteinen op school, drinkbussen promotie, aan tafel voor 5° en 6° leerjaar, proefkampioen in de speel-o-theek, …). Bij het kleine aantal OCMW’s dat deze vraag beantwoordde en dus een stimulerend of ontradend beleid voert (19), zien we gelijkaardige keuzes van de methodieken (infosessies organiseren, goede voorbeeld stellen).
Indicatorenmeting 2013 – Lokaal gezondheidsbeleid
76
Hoe voert (/voerde) uw gemeente (de voorbije 3 jaar) een beleid bij de bevolking om de consumptie van deze voedingsmiddelen/dranken (suikersnoep of zoute of vette tussendoortjes, frisdrank, algemeen evenwichtige voeding, fruit, groenten, melk of water) te verminderen of te bevorderen?
Totaal
% van antwoorden
%
(Gemeenten) 1 Organiseren van een infosessie over evenwichtige voeding.
43
57 %
2 Het aanbod beperken/bevorderen in de eigen diensten en voorzieningen (bibliotheek, sporthal, administratie).
29
39 %
3 Aan de hand van een prijsbeleid (De producten worden duurder of goedkoper gemaakt dan de alternatieven).
0
0%
4 Op openbare gelegenheden zoals recepties het gezonde voorbeeld geven.
32
43 %
5 De beperking/bevordering van het aanbod opnemen in de overeenkomsten met externen (uitbating van infrastructuur; groentevervoer voor een voedselbank).
3
4%
6 Extra promotie voor deze producten (vb.: voorkeur keuzes worden extra aangeduid, voedingswaarde wordt vermeld, bordje of slogan bij de voorkeur keuze)
8
11 %
7 Andere strategieën:
19
25 %
8 Weet niet
3
4%
Totaal aantal respondenten: 75
0%
20% 40% 60% 80%
4.3 Gezond aanbod: weinig water en nog veel frisdrankautomaten Het beschikbare aanbod van gezonde voeding en de afwezigheid van minder gezonde producten op alle plaatsen waar je in je eigen buurt of gemeente komt of verblijft, heeft een sterke impact op je (on-)gezonde leefstijl. Het lokaal bestuur kan in de beleidskeuzes voor de inrichting van die plaatsen waar ze vat op heeft, wel of niet bewust zijn gezondheidsbril hanteren. We gingen na in hoeverre dit al dan niet het geval was. De algemene score op de component gezond voedingsaanbod laat een duidelijk lagere score zien dan deze op de sensibilisatie. Mensen worden aangezet om individueel gezonde keuzes te maken, maar moeten daarbij nog dikwijls in de eigen omgeving weerstaan aan een minder gezond aanbod. Bij de gemeentebesturen (N=139) krijgen we een gemiddelde score van 1,47 op 10, met een mediaan van 1,07, een minimum 0-score en een maximum van 6,62 op 10. Voor de OCMW’s (N=50) tekenen we helemaal lage scores op met een gemiddelde van 0,60, een mediaan van 0,47 bij minimum 0 en maximum 2,67 op 10. In tegenstelling tot de andere componenten vinden we voor een gezond voedingsaanbod geen significante verschillen tussen centrum- en niet-centrumsteden. Deze vaststelling geldt zowel voor gemeentebesturen als voor OCMW’s.
Indicatorenmeting 2013 – Lokaal gezondheidsbeleid
77
Aangezien niet alle gemeenten/OCMW’s over dezelfde infrastructuur beschikken, werden de percentages berekend op basis van het totaal aantal respondenten, verminderd met degenen die aangaven over de betreffende dienst niet te beschikken. In vergelijking met andere settings (bijvoorbeeld onderwijs) ligt het totaal aantal voorzieningen erg laag. Geen enkel van de genoemde producten wordt in meer dan de helft van de gemeenten of OCMW’s aangeboden:
Gratis water (bv. met waterfontein) is het best vertegenwoordigd bij OCMW diensten (45 % volgens de gemeentebesturen, 45 % van de OCMW’s voor ambulante diensten, 34 % voor residentiële diensten), bij kinderopvang (38 %) of sportinfrastructuur (31 %). In een cultureel centrum, jeugdhuis of zelfs zwembad maak je weinig kans om gratis water te vinden.
Betalend water kan dan wel meer gevonden worden in de genoemde jeugdhuizen of cultuurcentra (beiden 28 %), maar ook in sportinfrastructuur (39 %) en OCMWvoorzieningen (46 % residentieel, 29 % ambulant).
Drankautomaten met het klassieke aanbod van frisdrank of fruitsap vinden we dan weer meer in zwembaden (21 %), maar zeker ook in sportinfrastructuur (35 %) of OCMW’s (34 % residentieel, 30 % ambulant)
Indicatorenmeting 2013 – Lokaal gezondheidsbeleid
78
43 % van de lokale besturen antwoordt dat er nergens in de eigen of gesubsidieerde infrastructuur warme dranken in een automaat te vinden zijn. Voor OCMW’s ligt het aantal waar dat wel is hoger dan bij de besturen en benadert het de kwantiteit frisdrankautomaten: 34 % ambulant, 26 % residentieel. Melkautomaten (chocomelk, drinkyoghurt, ...) vormen helemaal een uitzondering: we vonden er bij onze respondenten in totaal een 10 tal, verspreid over verschillende infrastructuren.
Ook fruitautomaten kunnen nog een hele klim maken. Ook hier was slechts een tiental momenteel aanwezig in de infrastructuren van lokale besturen. Zo zien we ze gespreid over enkele bibliotheken, sportaccommodatie, OCMW diensten, kinderopvang (4!) of andere gesubsidieerde diensten.
Weliswaar weinig verspreid, maar toch meer dan voorgaande voorzieningen: in niet meer dan 1 op de 10 zwembaden of sportinfrastructuur is een snackautomaat (met bijvoorbeeld chocoladereep, suikerwafels of suikersnoep) terug te vinden. Daarnaast zijn er ook enkele op andere locaties zoals in een cultureel centrum, of eentje in de kinderopvang.
Meer dan één op drie gemeentebesturen en één op vier OCMW’s heeft dan ook contact met externe uitbaters van automaten. Afspraken over gezonde stimulansen in het automatenaanbod, zoals dat reeds in andere sectoren meer gebeurt, zijn dan ook zeker een mogelijkheid voor lokale besturen in hun gezondheidsbeleid.
4.4 Besluiten lokaal beleid voor de promotie van evenwichtige voeding Een gezonde leefstijl en specifiek een evenwichtig voedingspatroon heeft pas impact op je gezondheid als het consequent en in alle dagelijkse leefwerelden toegepast wordt. Lokale besturen zijn best geplaatst om samen met hun inwoners en met verschillende lokale actoren kansen en stimulansen op gezonde voeding in veel van deze dagelijkse omgevingen te voorzien. We onderzochten daarom de drie basiscomponenten die deel uitmaken van een samenhangend en duurzaam lokaal beleid voor gezonde voeding: sensibilisatie, reglementering en toegankelijk aanbod. Voor elk van deze componenten werden een aantal parameters bevraagd. Op basis van deze antwoorden berekenden we voor elk van de drie componenten een componentscore, in verhouding tot de maximale inspanningen die voor die component mogelijk zijn. De combinatie van de drie componenten levert een totaalscore op voor het lokale voedingsbeleid. Daarenboven vergeleken we voor de meeste parameters de antwoorden van de gemeentebesturen met deze van de OCMW’s, die doorgaans bepaald worden door de onderlinge afspraken en bevoegdheden tussen de twee lokale besturen. En ten slotte zochten we ook naar onderlinge verschillen tussen de lokale besturen naargelang hun omvang (aantal inwoners en/of oppervlakte) en naargelang hun positie. (dertien centrumsteden versus alle andere gemeenten) De totaalscore van de gemeentebesturen voor het thema voeding ligt gemiddeld net boven de score van 20 (20,62; op schaal van 0 tot 100), waarmee het zowel onder de score voor beweging (31,13) als net onder de totaalscore van tabak duikt. (22,06) Ook bij de OCMW’s is de totaalscore met een gemiddelde van 11,6 lager dan beide andere thema’s. (12,65 voor beweging en 16,96 voor tabak). Verklaringen kunnen uiteraard gezocht worden in de ruimere opdracht en structuur van beide besturen. Zo is de bevoegdheid voor beweging omwille van de aanwezigheid van sportdiensten doorgaans een aangelegenheid voor de
Indicatorenmeting 2013 – Lokaal gezondheidsbeleid
79
gemeentebesturen. OCMW’s scoren gemakkelijker m.b.t. het bereiken van specifieke groepen zoals senioren of kansengroepen. De lage gemiddeldes zijn voor de meeste componenten (en dus ook voor de totaalscore) mee veroorzaakt door een groot aantal respondenten dat helemaal niet inzet op de bevraagde parameters of componenten en dus een 0-score haalt. Besturen die wel op de bevraagde parameter inzetten, halen een vrij grote spreiding in resultaten. Toch moeten we ook voor het voedingsthema besluiten dat er nog veel groei mogelijk is. De geringe investerings- en capaciteitsmogelijkheden die in de structurele vragen aan bod kwamen en waarvoor overigens (ten tijde van de bevraging) weinig positieve vooruitzichten waren voor de lokale besturen, zullen daar zeker niet vreemd aan zijn. De diversiteit tussen steden en gemeenten is uiteraard groot. De mogelijkheden, structuur en complexiteit van centrumsteden zijn moeilijk te vergelijken met deze van niet centrumsteden of gemeenten met inwoners. Het verschil op de totaalscore tussen de 13 Vlaamse centrumsteden (en Brussel) en de niet-centrum gemeenten bleek dan ook significant, zowel bij de gemeentebesturen als bij de OCMW’s. De bevolkingsdichtheid of de oppervlakte van de gemeente bleken echter geen significante variabelen te zijn. Dezelfde verschillen tussen grotere en kleinere steden en gemeenten doen zich ook voor bij de componenten sensibilisatie en reglementering (dit laatste enkel voor de gemeentebesturen significant). Voor de component gezond aanbod, met algemeen lage scores, werden geen significante verschillen tussen grote en kleine gemeenten gevonden. Sensibilisatie staat meer op de lokale agenda dan bij de vorige meting in 2009. De spreiding van de scores op deze component is dan ook volledig van 0 tot 100, al zijn er toch nog 17 % van de gemeentebesturen en 11 % van de OCMW’s die invullen op geen enkele manier de bevolking aan te zetten om evenwichtiger te eten. Waar de gemeentebesturen even sterk sensibiliseren naar de algemene bevolking als naar specifieke doelgroepen, spitsen de OCMW’s die sensibilisatie op hun agenda zetten, zich meer toe op specifieke en vooral kwetsbare doelgroepen en op de eigen cliënten en residenten. Ouderen, mensen in armoede, gezinnen en jonge kinderen worden het vaakst als doelgroepen vermeld. Universele informatiekanalen zoals affiches en brochures hebben nog steeds de bovenhand, terwijl de kennis over het belang van een interventiemix en over doelgroepspecifiek maatwerk ondertussen toch vrij verspreid is. De eigen diensten en de eigen infrastructuur, gaande van bijvoorbeeld administratie over bibliotheken tot ambulante en residentiële diensten van het OCMW worden sterk voorzien van de stimulansen tot gezonde voeding. Veel minder wordt met externe partners samengewerkt zoals verenigingen, op evenementen of wijkgerichte organisaties. Op eigen initiatief wordt de samenwerking met scholen dikwijls aangehaald. De implementatiegraad van bekende werkvormen zoals kookworkshops, voordrachten gezonde voeding maar ook bijvoorbeeld winkeloefeningen voor gezonde aankopen ligt vrij hoog. Gelukkig zien we deze hogere deelnamepercentages ook bij de meer beleidsmatige aanpak met het project Zot van Gezond. Reglementering en beleidsmaatregelen om evenwichtige voeding te faciliteren scoort ook sterker bij de gemeentebesturen dan bij de OCMW’s (2,69 t.o.v. 1,59) De centrumsteden dragen daartoe meer bij dan de niet-centrumsteden, zoals ook te verwachten valt. 1 op 2 gemeentebesturen zegt een beleid te voeren dat de consumptie van gezonde voeding stimuleert, terwijl slechts 1 op 3 een beleid voert dat ongezonde voeding vermindert. Informeren, beperken van het aanbod en het goede voorbeeld geven op openbare gelegenheden en recepties worden het meest als strategie aangewend. De algemene score op de component gezond voedingsaanbod ligt nog laag. Gezonde keuzes wordt misschien nog dikwijls enkel als een individuele verantwoordelijkheid bekeken, zonder de impact van de beschikbaarheid en aantrekkelijkheid van een ongezond aanbod te zien,
Indicatorenmeting 2013 – Lokaal gezondheidsbeleid
80
zeker voor mensen die in moeilijkere omstandigheden leven. Zo zien we gratis water wel opduiken in sportaccommodaties, kinderopvang of OCMW-diensten, maar in vele andere diensten zoals een cultureel centrum niet. Frisdrankautomaten zijn op vele plaatsen aanwezig. Fruit- of melkautomaten veel minder. Afspraken met de leveranciers over gezonde stimulansen in het automatenaanbod, zoals dat reeds in andere sectoren meer gebeurt, kunnen een aanvulling vormen op het reeds bestaande aanbod van gezonde voeding (zoals bijvoorbeeld sociale of dorpsrestaurants) in de gemeente!
Indicatorenmeting 2013 – Lokaal gezondheidsbeleid
81
5
BEWEGING
Vooraf Met beweging bedoelen we alle activiteiten waarbij energieverbruik en spierwerking nodig is. Beweging kan dus plaatsvinden binnen vier verschillende contexten (zie figuur van VIGeZ ter illustratie): als actief transport (bv. wandelen naar de bakker), thuis (bv. tuinieren), op het werk/school (bv. lunchwandeling) en in de vrije tijd (bv. fietsuitstap). Beweging is dus ruimer dan sport, aangezien sport in de vrije tijd plaats heeft, een geplande beweegactiviteit is, en vaker een intensieve vorm van beweging is (Caspersen et al, 1985).
De 4 bewegingscontexten, ©VIGeZ, 2012
Voorlichting 67 % Van de Vlaamse gemeenten en 28 % van de Vlaamse OCMW’s informeren hun bevolking over het belang van voldoende beweging. Omdat doelgroepgericht communiceren meer effectief is, vroegen wij ook naar deze vorm van communicatie. Hier zegt 57 % van de Vlaamse gemeenten de afgelopen 3 jaar werk van gemaakt te hebben. Bij de OCMW’s is dat 4%. Doelgroepspecifieke communicatie is er vanuit de gemeenten vooral naar ouderen (91 %), jonge kinderen (3-12 jaar) (53 %) en gezinnen (49 %). OCMW’s richten zich voornamelijk naar ouderen (75 %) en naar hun eigen cliënteel (70 %).
Indicatorenmeting 2013 – Lokaal gezondheidsbeleid
82
Wat doet of heeft u gedaan de voorbije 3 jaar om uw inwoners aan te zetten om meer te bewegen? (meerdere antwoorden mogelijk)
Totaal
% van antwoorden
%
(gemeente) 1 Wij informeren en communiceren naar specifieke bevolkingsgroepen.
79
57 %
2 Wij informeren en communiceren naar de algehele bevolking omtrent beweging.
93
67 %
3 Wij doen mee aan acties of projecten en/of gebruiken methodieken omtrent beweging.
83
60 %
4 Wij zetten onze inwoners op geen enkele manier aan om meer te bewegen.
5
4%
5 Weet niet
10
7%
Totaal aantal respondenten: 138
Wat doet of heeft u gedaan de voorbije 3 jaar om de inwoners van uw gemeente aan te zetten om meer te bewegen? (meerdere antwoorden mogelijk)
0% 20% 40% 60% 80%
Totaal
% van antwoorden
%
(OCMW) 1 Wij informeren en communiceren naar specifieke bevolkingsgroepen.
20
43 %
2 Wij informeren en communiceren naar de algehele bevolking omtrent beweging.
13
28 %
3 Wij doen mee aan acties of projecten en/of gebruiken methodieken omtrent beweging.
16
34 %
4 Wij zetten onze inwoners op geen enkele manier aan om meer te bewegen.
4
9%
5 Weet niet
12
26 %
Totaal aantal respondenten: 47
0% 20% 40% 60% 80%
Als we de doelgroepspecifieke communicatie van de gemeente vergelijken met de bevraging uit 2009 zien we een sterke toename bij ouderen (van 54 % van 91 %) en gezinnen (van 7 % naar 49 %) (bron: indicatoren 2009 - p. 439). Bij de OCMW’s zien we ook een toename naar de groep ouderen (van 56 % naar 75 %) en een kleinere stijging bij de doelgroep cliënten (van 67 % naar 70 %) (bron: indicatoren 2009 - p. 396). Gekeken naar de resultaten van 2012 met een gelijke kansenbril zien we dat 33 % van de gemeenten rapporteert dat zij ook nog doelgroepspecifiek communiceren naar personen in armoede en 24 % naar personen met een mentale en/of fysieke handicap. Indicatorenmeting 2013 – Lokaal gezondheidsbeleid
83
Naar welke specifieke bevolkingsgroepen informeerde en communiceerde u de voorbije 3 jaar over beweging? (meerdere antwoorden mogelijk)
Totaal
% van antwoorden
%
(gemeente) 1 Ouderen
71
91 %
2 Mensen in armoede
26
33 %
3 Allochtone gemeenschappen
11
14 %
4 Gezinnen
38
49 %
5 Residenten (in autonome rust- en verzorgingstehuizen, ziekenhuis, opvang, gevangenis, ...)
18
23 %
6 Cliënten/individuele hulpvragers OCMW of andere welzijnsdiensten
18
23 %
7 Personeel bedrijven
8
10 %
8 Kinderen (3-12 jaar)
41
53 %
9 Jongeren (13-18 jaar)
35
45 %
10 Buurtbewoners
12
15 %
11 Gehandicapten (fysisch en mentaal)
19
24 %
12 Zwangere vrouwen
3
4%
13 Andere:
0
0%
14 Weet niet
1
1%
Totaal aantal respondenten: 78
Indicatorenmeting 2013 – Lokaal gezondheidsbeleid
0% 20% 40% 60% 80%
84
Naar welke specifieke bevolkingsgroepen informeerde en communiceerde u de voorbije 3 jaar over beweging? (meerdere antwoorden mogelijk)
Totaal
% van antwoorden
%
(OCMW) 1 OCMW-cliënten of bezoekers van ambulante diensten (sociale dienst, dienstencentrum, sociaal huis, sociaal restaurant, ...)
14
70 %
2 OCMW-residenten (rust- en verzorgingstehuis / woon- en zorgcentrum, ziekenhuis, serviceflats, ...)
10
50 %
3 Residenten buiten OCMW (autonome rusten verzorgingstehuizen, ziekenhuis, opvang, gevangenis, ...)
1
5%
4 Ouderen
15
75 %
5 Mensen in armoede
4
20 %
6 Allochtone gemeenschappen
2
10 %
7 Gezinnen
4
20 %
8 Personeel bedrijven
0
0%
9 Kinderen (3-12 jaar)
5
25 %
10 Jongeren (13-18 jaar)
4
20 %
11 Buurtbewoners
3
15 %
12 Gehandicapten (fysisch en mentaal)
2
10 %
13 Zwangere vrouwen
0
0%
14 Andere:
0
0%
15 Weet niet
0
0%
Totaal aantal respondenten: 20
0% 20% 40% 60% 80%
Waarschijnlijk kan de reden waarom ouderen zo sterk benaderd worden, gevonden worden in het feit dat er ten gevolge van de vergrijzing voor hen doorheen de jaren een ruimer aanbod ontwikkeld werd en hiervoor ook Vlaamse prioriteiten en subsidies te krijgen zijn (bv. Impulssubsidies vanuit het Vlaams Actieplan voeding en beweging 2009-2015, beleidsprioriteiten sport…) (zie ook verder). Informeren over het belang van voldoende beweging gebeurt naar analogie met het thema voeding vooral in het gemeentehuis of administratief centrum (87 %) en in de gemeentelijke sportinfrastructuur (82 %). Verder blijkt ook de bibliotheek (66 %) een plaats waar informatie over beweging terug te vinden is. Voor de OCMW’s zijn het vooral die plaatsen waar men aan ambulante (80 %) en residentiële dienstverlening (44 %) doet.
Indicatorenmeting 2013 – Lokaal gezondheidsbeleid
85
Het is niet verwonderlijk dat de sportinfrastructuur een plaats is waar vaak over beweging gecommuniceerd wordt. Veel gemeenten beschikken over eigen sportinfrastructuur (binnen en buiten) (zie verder) en wordt in het gangbare discours beweging vaak in een adem genoemd met sport. Toch is beweging ruimer dan alleen maar sport. Men kan ook bewegen in thuiscontext, op het werk en bij verplaatsingen. Bovendien maakt de inactieve bevolking ook minder gebruik van sportinfrastructuur. Daarom zou het kosteneffectiever zijn dat het aantal publieke en private plaatsen waar men over beweging communiceert en waar vooral de inactieve bevolking aanwezig is, in de toekomst uitbreidt (bv. motiverende slogans op gemeentelijke parkings, in culturele centra, jeugdhuizen). Toch zegt nog 4 % van de Vlaamse gemeenten op geen enkele manier hun inwoners te informeren over of acties op te zetten rond beweging. En dat nog 9% van de OCMW’s op geen enkele manier hun cliënten aanzet tot meer beweging is verontrustend omdat deze cliënten vaak kansengroepen zijn die in vergelijking met de algemene bevolking net de meeste gezondheidswinst kunnen boeken door meer te bewegen. Hier is dus duidelijk nog verbetering mogelijk. De kadermethodiek Gezonde Gemeente waar ‘communicatie’ een van de succescomponenten is, alsook laagdrempelige sensibiliserende projecten zoals 10.000 stappen, kunnen hierbij zeker helpen. Als we kijken naar de globale componentscore voor wat betreft voorlichting (informeren en sensibiliseren) krijgen we onderstaande figuren (gemeente & OCMW). De gemiddelde scores (op een schaal van 0 tot 10) zijn respectievelijk 3,06 en 1,54. De mediaanscores zijn: 3,13 en 0,28.
Indicatorenmeting 2013 – Lokaal gezondheidsbeleid
86
Deze scores kunnen met volgende argumenten verklaard worden:
De 31 gemeenten (23 %) helemaal links op de grafiek halen de score duidelijk naar beneden. Daarvan hebben 5 gemeenten de inwoners op geen enkele manier aangezet om meer te bewegen, 10 gemeenten de antwoordcategorie ‘weet niet’ ingevuld en hebben 16 gemeenten noch de algemene bevolking noch de specifieke doelgroepen geïnformeerd.
Nog geen 6 op 10 gemeenten (57 %) communiceren doelgroepspecifiek.
Er wordt wel gecommuniceerd, maar voornamelijk in gemeentehuis en sportinfrastructuur. Om inactieven te bereiken is een ruimer en meer gericht (i.f.v. inactieven) pallet aan publieke plaatsen nodig om het bereik en de effectiviteit van communicatie te optimaliseren.
De reden dat de OCMW-score minder goed is dan deze van de gemeenten kan gezocht worden in het feit dat bewegingspromotie meestal tot de opdrachten van de gemeente gerekend wordt. Dat OCMW’s hierin ook een taak opnemen is nieuw en dus nog in volle ontwikkeling, maar wel aangewezen.
Opnieuw zien we een significant verschil tussen centrumsteden en niet-centrumsteden en dit zowel voor de gemeentebesturen als voor de OCMW-besturen. Zie onderstaande figuren: Gemeenten
OCMW’s
Indicatorenmeting 2013 – Lokaal gezondheidsbeleid
87
Aanbod Naast het informeren, zet 60 % van de Vlaamse gemeenten en 34 % van de Vlaamse OCMW’s ook eigen acties op of nemen zij deel aan bestaande acties en projecten omtrent beweging (zie tabel in vorig hoofdstuk 'Wat doet of heeft u gedaan de voorbije 3 jaar om uw inwoners aan te zetten om meer te bewegen?') Net zoals bij de bevraging in 2009 (bron: indicatorenrapport 2009 – p. 437) zijn de meest populaire methodieken bij gemeenten 10.000 stappen (of een variant hierop) (80 % in 2013) en diverse start-to-formules (73 % in 2013). De lijst van acties of methodieken die door meer dan de helft van de gemeenten worden toegepast, wordt in 2013 aangevuld met:
Sportkampen (73 %)
Het inzetten van stappentellers (70 %)
Mobiliteitsprojecten (bv. “Met belgerinkel naar de winkel”) (60 %)
Sportelen (56 %)
Fit in je hoofd (50 %)
Een gelijkaardig beeld krijgen we bij de Vlaamse OCMW’s (met de nodige voorzichtigheid te interpreteren aangezien er slechts 16 respondenten waren bij deze vraag). Deze opsomming geeft alvast aan dat beweging in veel gemeenten ruimer getrokken wordt dan sport alleen, wat een lovenswaardige bevinding is met het oog op het aanbieden van laagdrempelige initiatieven en het bereiken van de inactieve bevolking. Fit in je hoofd is dan weer een mooi voorbeeld van het koppelen van beweging aan andere gezondheidsthema’s. 50% van de gemeenten en 44 % van de OCMW’s zegt deze methodiek voor geestelijke gezondheidsbevordering ook in te zetten voor het promoten van fysieke gezondheid. Een ander voorbeeld van themaoverschrijdende koppeling (voeding & beweging) is de methodiek Zot van Gezond. Daaraan zegt 34 % van de Vlaamse Gemeenten deel te nemen. We vertellen er wel bij dat deze methodiek er enkel was voor kleine gemeenten met minder dan 15.000 inwoners. De kadermethodiek Gezonde Gemeente (www.gezondegemeente.be) die bij het afnemen van deze bevraging nog niet voorhanden was maar bij het schrijven van dit rapport al in 243 Vlaamse gemeenten gebruikt wordt, schuift het verbinden van gezondheidsthema’s naar voor als een van de succescomponenten voor lokaal gezondheidsbeleid. Het beleid van organisaties binnen een lokale gemeenschap is immers niet altijd opgedeeld in thema’s en vraagt dus een meer integrale benadering. Beweging heeft bovendien invloed op andere gezondheidsthema’s (en omgekeerd), zoals een betere mentale gezondheid of milieu.
Indicatorenmeting 2013 – Lokaal gezondheidsbeleid
88
Aan welke acties of projecten doet (/deed) u mee of welk methodieken gebruikt(e) u (de voorbije 3 jaar) om uw inwoners aan te zetten om meer te bewegen? (meerdere antwoorden mogelijk)
Tot aal
% van antwoorden
%
(gemeente) 1 10 000 stappen en varianten (vb.: “Ik stap het af”, “Kortrijk beweegt”, …)
66
80 %
2 De actieve voedingsdriehoek (VIGeZ)
28
34 %
3 Start to- (run, bike, swim, aquagym, …)
60
73 %
4 Gezondheidswandelingen
37
45 %
5 BOEBS (Blijf Op Eigen Benen Staan) (VIGeZ)
32
39 %
6 Mobiliteitsprojecten (vb.: “Met belgerinkel naar de winkel”, “Ik Kyoto”)
49
60 %
7 Stap je sterk (Socialistische Mutualiteiten) / Elke stap telt! (Okra)
7
9%
8 Sportacademie
24
29 %
9 Sportkampen
60
73 %
10 Buurtwerking ter promotie van beweging
14
17 %
11 Sportelen
46
56 %
12 Gezondheidsrally
9
11 %
13 Tai chi
33
40 %
14 Stappenteller
57
70 %
15 De Gordel
14
17 %
16 Fit in je hoofd
41
50 %
17 Nordic walking
23
28 %
18 Galm
4
5%
19 Move XL
5
6%
20 Gezond Scoort
2
2%
21 Zot van Gezond (VIGeZ)
28
34 %
22 Aan Tafel! (varianten: Gezond bordje sport) (CM)
6
7%
23 (Gezonde) Week van de Smaak
26
32 %
24 Slimme Zet! Gezonde voeding en beweging (Logo Brussel)
1
1%
25 Hartelijke buurt
2
2%
26 Andere:
3
4%
27 Weet niet
1
1%
Totaal aantal respondenten: 82
Indicatorenmeting 2013 – Lokaal gezondheidsbeleid
0%
89
20% 40% 60% 80%
Aan welke acties of projecten doet (/deed) u mee of welk methodieken gebruikt(e) u (de voorbije 3 jaar) om uw inwoners aan te zetten om meer te bewegen? (meerdere antwoorden mogelijk)
Totaal
% van antwoorden
%
(OCMW) 1 10 000 stappen en varianten (vb.: “Ik stap het af”, “Kortrijk beweegt”, …)
10
62 %
2 De actieve voedingsdriehoek (VIGeZ)
3
19 %
3 Start to- (run, bike, swim, aquagym, …)
7
44 %
4 Gezondheidswandelingen
6
38 %
5 BOEBS (Blijf Op Eigen Benen Staan) (VIGeZ)
4
25 %
6 Mobiliteitsprojecten (vb.: “Met belgerinkel naar de winkel”, “Ik Kyoto”)
10
62 %
7 Stap je sterk (Socialistische Mutualiteiten) / Elke stap telt! (Okra)
1
6%
8 Sportkampen
5
31 %
9 Sportelen
2
12 %
10 Tai chi
7
44 %
11 Stappenteller
8
50 %
12 Fit in je hoofd
7
44 %
13 Nordic walking
1
6%
14 Gezond Scoort
1
6%
15 Zot van Gezond (VIGeZ)
4
25 %
16 (Gezonde) Week van de Smaak
4
25 %
17 Beweeg je gezond (Logo regio Genk, Logo regio Hasselt)
1
6%
18 Hartelijke buurt
1
6%
19 Andere:
5
31 %
Totaal aantal respondenten: 16
0% 20% 40% 60% 80%
Als we kijken naar welke bewegingsfaciliteiten er in de Vlaamse gemeenten aanwezig zijn, dan zien dat in minstens 9 op de 10 van de Vlaamse gemeenten er zowel een speelplein, sporthal of sportloods, een openbaar park en een openbaar sportveld aanwezig is. In 72 % van de Vlaamse gemeenten kunnen we ook terecht op een openbare looppiste.
Indicatorenmeting 2013 – Lokaal gezondheidsbeleid
90
Openbare zwembaden vinden we in mindere mate terug: op basis van de antwoorden is dit het geval in 44 % van de Vlaamse Gemeenten. De variëteit van voorzieningen is dus duidelijk divers. We kunnen echter, met de huidige bevraging, geen uitspraak doen over de grootte van deze faciliteiten noch over de kwaliteit ervan. Om een meer volledige indruk te verkrijgen van bewegingsbevorderende faciliteiten in de publieke ruimte werden ook de oppervlakte en spreiding van openbaar groen, het aantal kilometer straten met voet- en fietspaden, en voetgangersvoorzieningen met statuten van woonerf en voetgangerszone bevraagd. De responsgraad op deze vragen was echter te laag (6 % tot 30 %) omwille van het feit dat deze informatie lokaal niet echt gecentraliseerd of ontsloten is, waardoor betrouwbare besluiten niet mogelijk zijn voor deze specifieke faciliteiten.
Geef aan of volgende faciliteiten/infrastructuur voor beweging in de vrije tijd aanwezig zijn in de gemeente (meerdere antwoorden mogelijk)
Totaal
% van antwoorden
%
(gemeente) 1 Speelplein/ -terrein
134
99 %
2 Park(je) openbaar
122
90 %
3 Sporthal / sportloods openbaar
127
94 %
4 Zwembad openbaar
60
44 %
5 Looppiste openbaar
97
72 %
6 Sportvelden openbaar (basket, voetbal,…)
122
90 %
7 Andere:
10
7%
8 Er zijn geen faciliteiten/infrastructuur voor beweging in de vrije tijd aanwezig in de gemeente.
0
0%
Totaal aantal respondenten: 135
0% 20% 40% 60% 80%
Om inzichten te verschaffen in de ‘bereikbaarheid’ van deze faciliteiten/infrastructuur werden bij deze editie van de indicatorenmeting bijkomende analyses verricht. Bereikbaarheid werd beoordeeld op basis van de combinatie van 2 bepalende indicatoren:
(1) het aantal faciliteiten voor een vast aantal inwoners; per 10.000 inwoners, met uitzondering van speelpleinen: per 1.000 0-17 jarige inwoners (zie tabel)
(2) het aantal faciliteiten binnen eenzelfde oppervlakte (per 10 km2)4.
4
Ter info: De mediaangrootte van het aantal inwoners in Vlaanderen is: 11.612. De mediaanoppervlakte van de Vlaamse gemeenten is: 37,81km². De mediaanbevolkingsdichtheid in Vlaanderen is: 352,57 inw/km².
Indicatorenmeting 2013 – Lokaal gezondheidsbeleid
91
Op basis van beide variabelen werd vervolgens een combiscore (op een schaal van 0 tot 2) toegekend aan ‘bereikbaarheid’ van faciliteiten. Dit laat bovendien toe om evoluties in deze bereikbaarheid te monitoren bij de volgende indicatorenmetingen (de huidige meting kan dus gezien worden als een nulmeting). Ten slotte wijzen we erop dat dit echter nog geen sluitende inzichten toelaat in de exacte spreiding en capaciteit van deze faciliteiten. (1) Aantal faciliteiten per 10.000 inwoners (mediaan) Faciliteit
alle respondentgemeenten
gemeenten met <200 inw/km²
gemeenten met 200-400 inw/km²
gemeenten met 400-600 inw/km²
gemeenten met >600 inw/km²
PARK(JE)
1,56
1,58
1,41
1,90
1,56
SPORTHAL
1,07
1,37
1,44
1,02
0,83
ZWEMBAD
0,43
0,55
0,49
0,31
0,37
LOOPPISTE
0,77
1,07
0,91
0,69
0,56
SPORTVELD
2,38
4,85
2,52
1,83
1,46
(1) Aantal faciliteiten per 1000 0-17-jarige inwoners (mediaan)
SPEELPLEIN
alle respondentgemeenten
gemeenten met <200 inw/km²
gemeenten met 200-400 inw/km²
gemeenten met 400-600 inw/km²
gemeenten met >600 inw/km²
2,42
3,90
1,99
2,45
2,09
(2) Aantal faciliteiten per 10 km2 Faciliteit
alle respondentgemeenten
gemeenten met <200 inw/km²
gemeenten met 200-400 inw/km²
gemeenten met 400-600 inw/km²
gemeenten met >600 inw/km²
PARK(JE)
0,83
0,24
0,42
0,98
1,45
SPORTHAL
0,54
0,22
0,44
0,54
0,88
ZWEMBAD
0,25
0,08
0,16
0,16
0,44
LOOPPISTE
0,29
0,18
0,26
0,33
0,50
SPORTVELD
0,88
0,67
0,72
1,02
2,12
SPEELPLEIN
1,73
0,84
1,20
2,59
5,28
We stellen een trend vast dat in dunbevolkte (minder verstedelijkte) gemeenten er relatief meer sporthallen, zwembaden, looppistes en sportvelden zijn per 10.000 inwoners zijn dan in dichtbevolkte gemeenten. Bij de tweede indicator van bereikbaarheid - het aantal faciliteiten per 10km² - is er een omgekeerde tendens voor deze faciliteiten: hoe hoger de bevolkingsdichtheid (verstedelijking), hoe meer parkjes, sporthallen, zwembaden, looppistes en sportvelden per 10km². In meer dichtbevolkte gemeenten zijn ook meer speelpleinen beschikbaar, per 10 km². Dit kan te maken hebben met het feit dat minder (speel)groen aanwezig is in deze gemeenten,
Indicatorenmeting 2013 – Lokaal gezondheidsbeleid
92
waardoor het aangewezen is om meer niet-natuurlijke speelruimtes te creëren voor kinderen en jongeren. (3) Combiscore (mediaan; min. 0, max. 2) Faciliteit
alle respondentgemeenten
gemeenten met <200 inw/km²
gemeenten met 200-400 inw/km²
gemeenten met 400-600 inw/km²
gemeenten met >600 inw/km²
PARK(JE)
1
0,5
0,5
1
1,5
SPORTHAL
1
0,75
1
1
1
ZWEMBAD
1
0,75
0,5
0
1
LOOPPISTE
1
0,75
1
1
1,5
SPORTVELD
1
1,5
1
1
1
SPEELPLEIN
1
1
1
1
1,5
Wanneer we kijken naar de gecreëerde combiscore, zien we enkel bij de scores voor ‘park(je)’ een significant verschil tussen de gemeenten met een verschillende bevolkingsdichtheid. Hierbij scoren dichtbevolkte gemeenten hoger. Dit kan te maken hebben met het feit dat hier minder natuurlijk groen aanwezig is, waardoor het aangewezen is zelf parken te gaan creëren. We vroegen aan de Vlaamse gemeenten ten slotte welke extra initiatieven voor bewegingspromotie de afgelopen drie jaar nog extra genomen werden om beweging te stimuleren. Hier zien we dat niet-competitieve initiatielessen voor volwassenen (59 %) en ouderen (51 %) bij een groot aandeel voorkomen. Maar met stip op één staat de speelpleinwerking. 79 % van de gemeenten ziet de speelpleinwerking als een vehikel om beweging extra te promoten. Ongeveer 1 op 5 gemeenten rapporteerde ook de verhuur van fietsen (22 %) en het investeren in veilige en goed verlichte fietsstallingen (19 %). Bij de OCMW’s zien we dat het aanmoedigen van het trapgebruik (23 %) en het promoten van de speelpleinwerking (23 %) het meest voorkomend zijn. Er zijn ook een aantal opmerkelijke groeimogelijkheden die effectief zijn om beweging te bevorderen, maar nog niet breed worden toegepast. In lijn met de vaststelling dat de dienst Ruimtelijke Ordening slechts in 8 % (zie hoofdstuk 1) van de gevallen rekening houdt met gezondheid zien we dat in slechts 3 % van de gemeenten het centrum verkeersvrij gemaakt werd. Andere effectieve groeipolen zijn de inrichting van publieke ruimte in functie van spelen (speelweefsel) (7 %), bewegingspromotie via volkstuinen (11 %), en recreatieve initiatielessen op maat van specifieke doelgroepen (21 %). Zelfs voor de meest kosteneffectieve strategie van promotie van trapgebruik in openbare gebouwen blijkt er nog een substantiële marge bij de gemeenten (22 %) en OCMW’s (23 %).
Indicatorenmeting 2013 – Lokaal gezondheidsbeleid
93
Welke initiatieven werden de voorbije 3 jaar genomen om beweging EXTRA te stimuleren bij de bewoners? (meerdere antwoorden mogelijk)
Totaal
% van antwoorden
%
(gemeente) 1 Er worden geen initiatieven genomen om beweging extra te stimuleren bij de bewoners.
10
7%
2 Veilige en goed verlichte fietsstallingen
25
19 %
3 Verhuur van fietsen
29
22 %
4 Aanmoedigen trapgebruik in gebouwen van gemeentelijke diensten
30
22 %
5 Niet-competitieve initiatielessen voor volwassenen (ingericht door de gemeente zelf)
79
59 %
6 Niet-competitieve initiatielessen voor ouderen (ingericht door de gemeente zelf)
68
51 %
7 Niet-competitieve initiatielessen voor andere doelgroepen (bijv.: mensen in armoede, gehandicapten, allochtonen, …) (ingericht door de gemeente zelf)
28
21 %
8 Persoonlijke fitheidstesting
25
19 %
9 Korting op abonnement in sportcentra
23
17 %
10 Speelweefsel
10
7%
11 Speelpleinwerking
106
79 %
12 Volkstuintjes gericht op tuinieren
15
11 %
13 Verkeersvrij centrum (ook indien reeds langer dan 3 jaar van toepassing)
4
3%
14 Andere:
12
9%
15 Weet niet
7
5%
Totaal aantal respondenten: 134
0% 20% 40% 60% 80%
Wanneer we de globale score voor de component ‘Aanbod’ beschouwen, dan krijgen we volgende verdelingen . De gemiddelde scores (op schaal van 0 tot 10) voor gemeenten en OCMW’s zijn respectievelijk 4,04 en 1,44. De mediaanscores zijn respectievelijk 3,90 en 0,71.
Indicatorenmeting 2013 – Lokaal gezondheidsbeleid
94
Gemeente
OCMW
In vergelijking met de component ‘voorlichting’ krijgen we hier een toch al iets positiever beeld voor de gemeenten. Dit komt door het gevarieerde aanbod dat gemeenten hebben voor bewegingspromotie, zoals beschreven hierboven. Net zoals als bij de componentscore voor ‘voorlichting’ speelt voor de componentscore van ‘aanbod’ ook de grootte van de gemeente een belangrijke rol: centrumsteden scoren gemiddeld hoger dan andere gemeenten. De gemiddelden zijn respectievelijk 6,38 en 3,91.
Indicatorenmeting 2013 – Lokaal gezondheidsbeleid
95
Reglementering De meest voorkomende financiële incentive van Vlaamse gemeenten om hun bevolking aan te zetten tot meer beweging is het geven van subsidies aan sportclubs om hun recreatief aanbod te ondersteunen (32 %). Verder zijn er ook specifieke subsidies voor het ontwikkelen van een beweegprogramma voor ouderen (21 %) en subsidies voor het organiseren van naschoolse sport (13 %). We kunnen dus zeggen dat bewegingspromotie niet alleen doelgroepspecifiek gecommuniceerd wordt maar ook doelgroepspecifiek georganiseerd wordt in de Vlaamse gemeenten. Het valt ook op dat 36 % van de respondenten niet op de hoogte is van welke subsidiekanalen er worden voorzien binnen de eigen gemeente.
Indicatorenmeting 2013 – Lokaal gezondheidsbeleid
96
Voor welke van volgende structurele maatregelen ter promotie van beweging heeft de gemeente de voorbije 3 jaar subsidies voorzien? (meerdere antwoorden mogelijk)
Totaal
1 De gemeente heeft de voorbije 3 jaar geen subsidies voorzien voor structurele maatregelen ter promotie van beweging.
26
19 %
2 Subsidies voor het stimuleren van een recreatief aanbod in sportclubs (geen competitieformules)
44
32 %
3 Subsidies voor de organisatie van bewegingsprogramma’s in socio-culturele verenigingen
17
12 %
4 Subsidies voor de organisatie van bewegingsprogramma's in jeugdwerk.
12
9%
5 Subsidies voor de organisatie van bewegingsprogramma’s in bedrijven
0
0%
6 Subsidies voor de organisatie van naschoolse sport en beweging
18
13 %
7 Subsidies voor actieve verplaatsing van kinderen naar/van school (bv. wandel – en fietspoolen)
4
3%
8 Subsidies voor de organisatie van bewegingsprogramma’s voor mensen in armoede
12
9%
9 Subsidies voor de organisatie van bewegingsprogramma’s voor gehandicapten
12
9%
10 Subsidies voor de organisatie van bewegingsprogramma’s voor ouderen
29
21 %
11 Andere:
4
3%
12 Weet niet
49
36 %
Totaal aantal respondenten: 137
Indicatorenmeting 2013 – Lokaal gezondheidsbeleid
% van antwoorden
0%
97
20% 40% 60% 80%
%
Voor welke van volgende structurele maatregelen ter promotie van beweging heeft het OCMW de voorbije 3 jaar subsidies voorzien? (meerdere antwoorden mogelijk)
Totaal
1 Het OCMW heeft de voorbije 3 jaar geen subsidies voorzien voor structurele maatregelen ter promotie van beweging.
24
51 %
2 Subsidies voor het stimuleren van een recreatief aanbod in sportclubs (geen competitieformules)
5
11 %
3 Subsidies voor de organisatie van bewegingsprogramma’s in socio-culturele verenigingen
4
9%
4 Subsidies voor de organisatie van bewegingsprogramma's in jeugdwerk
2
4%
5 Subsidies voor de organisatie van naschoolse sport en beweging
2
4%
6 Subsidies voor de organisatie van bewegingsprogramma’s voor mensen in armoede
3
6%
7 Subsidies voor de organisatie van bewegingsprogramma’s voor gehandicapten
1
2%
8 Subsidies voor de organisatie van bewegingsprogramma’s voor ouderen
3
6%
9 Subsidies voor de organisatie van bewegingsprogramma’s voor allochtone gemeenschappen
1
2%
10 Andere:
4
9%
11 Weet niet
10
21 %
Totaal aantal respondenten: 47
% van antwoorden
%
0% 20% 40% 60% 80%
Een serieus verbeterpunt is dat 51 % van de respondenten van de Vlaamse OCMW’s zegt geen subsidies te verstrekken om beweging structureel te promoten en dat slechts 6 % subsidies geeft voor het organiseren van beweegprogramma’s voor ouderen. Financiële drempels vormen nochtans een belemmering bij kansengroepen om deel te nemen aan het recreatieve sportgebeuren in de gemeente. Bij de gemeenten antwoordt 19 % dat zij geen subsidies verstrekken voor het structureel ondersteunen van beweegpromotie.
Indicatorenmeting 2013 – Lokaal gezondheidsbeleid
98
Wanneer we kijken naar de componentscore, zien we volgende beelden:
De gemiddelde scores voor gemeenten en OCMW’s zijn respectievelijk 1,13 en 0,58. De mediaanscores zijn 0,00 en 0,00 . De piek aan de linkerzijde en dus de negatieve scores enerzijds te wijten aan de veel ‘weet niet’ antwoorden (49) en anderzijds de verschillende gemeenten (26) die geen subsidies verstrekken. Voor deze component konden we geen significante verschillen vaststellen tussen centrumsteden en niet-centrumsteden.
Indicatorenmeting 2013 – Lokaal gezondheidsbeleid
99
ALGEMEEN BESLUIT Over alle strategieën bekeken scoren gemeenten beter dan OCMW’s. Dit hoeft ons niet te verwonderen daar beweegpromotie traditioneel tot het domein van de gemeente, een gemeentelijke vzw of een autonoom gemeentebedrijf behoort. Meestal zien we dat deze opdracht uitgevoerd wordt door de gemeentelijke diensten die raakvlakken hebben met de bewegingscontexten: gezondheidsdiensten (beweging algemeen), sportdiensten die ressorteert onder het beleidsdomein vrije tijd (beweging in vrije tijd), mobiliteitsdienst (actieve verplaatsing). Dat OCMW’s echter ook aandacht beginnen te hebben voor bewegingspromotie kunnen we alleen maar toejuichen, alsook de initiatieven die inzetten op het verlagen van de drempels tot dagelijks bewegen (bv. 10.000 stappen of de start-to-formules). Meer aandacht mag nog gaan naar doelgroepspecifieke bewegingsbeleid in functie van het verkleinen van de gezondheidskloof (sensibiliseren, acties zoals initiatielessen op maat, en gerichte subsidies). Ook ingrepen in de publieke ruimte dienen nog meer expliciet overwogen te worden als bouwsteen van het lokale beweegbeleid. Samenwerking en kennisuitwisseling tussen o.a. de diensten Ruimtelijke Ordening, Gezondheid en Mobiliteit is hierbij belangrijk. Als onderdeel van een integrale aanpak van bewegingspromotie verdienen ten slotte ook kosteneffectieve acties meer aandacht, zoals het promoten van de trap, acties voor voetgangers en fietsers (autovrije zones, uitleensystemen, overdekte stallingen,….) … De belangrijkste vaststelling is opnieuw dat centrumsteden significant betere scores halen dan niet centrumsteden. Hetzelfde geldt voor de scores van OCMW’s. Dit beeld herhaalt zich voor alle gezondheidsthema’s en kwam ook al duidelijk naar voren in hoofdstuk 1. Wanneer een stad over meer bestuurskracht, (coördinatie)capaciteit en partners beschikt, resulteert dit bijna automatisch in een grotere, meer diverse en sterker onderbouwde acties, projecten, subsidiestromen en voorzieningen. Vanuit de optiek dat bewegen gebeurt in verschillende contexten, is dit thema dan ook sterk gebaat bij een goed uitgebouwde intersectorale samenwerking. Als de grootste centrumsteden voor deze succescomponent gemiddeld 5,58 (op schaal van 0 tot 10) scoren en de anderen gemiddeld tussen de 2,05 en 3,16 (zie hoofdstuk 1) is het verband snel gelegd. Hiermee stofferen we ongewild mee de actuele discussie over lokale schaaloptimalisatie en bestuurskracht.
Indicatorenmeting 2013 – Lokaal gezondheidsbeleid
100
6
TABAKSPREVENTIE EN ROOKSTOP
OCMW’s en gemeentebesturen komen veelvuldig in contact met de bewoners en bezoekers van de gemeente via de eigen dienstverlening en infrastructuur zoals in het woon- en zorgcentrum, de sporthal, het cultureel centrum, de bilbliotheek of het dienstencentrum. Maar ook via alle andere ontmoetingsplaatsen (verenigingen, horeca, …) kan het gemeentebestuur door reglementering en sensibilisatie impact hebben op de sociale norm en het gedrag m.b.t. roken. We bevroegen in welke mate de lokale besturen de bevolking of specifieke groepen sensibiliseren om niet te beginnen roken of om passief ‘meeroken’ te voorkomen. Daarnaast komt de toepassing en het toezicht op de rookreglementering aan bod. En ten slotte wilden we ook graag weten of en hoe besturen initiatief nemen om rookstop aan te bieden of te promoten. Wanneer we naar een totaalscore op al deze onderdelen voor tabak kijken, zien we dezelfde verhoudingen in vergelijking met andere gezondheidsthema’s als in 2009. Tabak is globaal minder uitgebouwd dan bewegingsbevordering, maar scoort nog net sterker dan de promotie van evenwichtige voeding. Vooral (het toezicht op) de uitgewerkte rookreglementeringen, zoals die ook door de federale wetgeving voorzien zijn, blijken verantwoordelijk voor de totaalscore op tabakspreventie. De hulpverlening en rookstopondersteuning scoren op zich het laagst. In vergelijking met het thema alcohol en drugs, dat in deze bevraging voor het eerst werd toegevoegd, zien we een vergelijkbare totaalscore, die bij alcohol en drugs echter veel minder door reglementering en sensibilisatie wordt verklaard, maar wel door de voorziene hulpverlening. De totaalscore voor tabakspreventie en rookstop bij de gemeentebesturen (N= 131) haalt een gemiddelde van 22,06 met een mediaan van 21,14 bij een spreiding tussen minimum van 0 en maximum van 54,70 (op schaal van 0 tot 100). Ook hier is dus nog veel groeiruimte voor een optimaal tabaksbeleid.
Bij de OCMW’s ligt de algemene outcome lager: met een gemiddelde van 16,96, een mediaan van 14,66 en een maximumscore van 44,32.
Indicatorenmeting 2013 – Lokaal gezondheidsbeleid
101
Anders dan bij de andere thema’s, zijn er voor het thema tabak weinig significante verschillen te vinden in het tabaksbeleid naargelang het aantal inwoners, de omvang of de ligging van de gemeente. Enkel voor de component hulpverlening (motiveren tot en ondersteunen van rookstopaanbod) zien we dat de centrumsteden significant beter scoren dan de overige gemeenten.
6.1 Niet beginnen met roken, niet meeroken: sensibilisatie De sensibilisatie om niet te beginnen roken of niet passief mee te roken levert ons over de verschillende vragen heen bij 131 gemeentebesturen een gemiddelde score van 2,51 op met een mediaan van 2,48 en een spreiding tussen minimum van 0 en maximum van 6,55 (op een schaal van 0 tot 10). Ondanks de verspreide kennis over de gezondheidsrisico’s van roken, liggen deze scores vrij laag, waarvoor we geen passende verklaring hebben. Tenzij de beperkte middelen die lokale besturen voor gezondheidsbevordering ter beschikking hebben. Verdere bevraging of onderzoek is hiervoor aangewezen.
Indicatorenmeting 2013 – Lokaal gezondheidsbeleid
102
Bij de OCMW’s (N=46) is dit een gemiddelde van 1,47, een mediaan van 1,19 en een minimum van 0 en maximum van 4,40 (op schaal van 0 tot 10). Specifieker bevroegen we vooreerst de plaatsen in de gemeente waar informatie en communicatie over roken plaatsvindt. We zien een klassiek beeld, met vooral in de eigen diensten zoals gemeentehuis, OCMW, administratie en bibliotheek, maar toch ook in andere organisaties zoals een jeugdhuis of via de lokale sportomgeving. Of op deze plaatsen wel of niet meer gebeurt dan folders verspreiden, kunnen we uit deze vraag niet opmaken. 1 op 5 gemeentebesturen geeft aan dat ze geen info verspreiden over roken. Dit is toch vrij veel, al weten we natuurlijk dat enkel informatie onvoldoende is. Andere, zelf te benoemen plaatsen worden weinig vermeld, wat aansluit bij de globaal lage scores. Scholen kwamen hier nog het sterkst naar voor. Op welke plaatsen informeerde en communiceerde u de voorbije 3 jaar naar de algehele bevolking of naar specifieke bevolkingsgroepen omtrent tabakspreventie?
Totaal
% van antwoorden
%
(Gemeente)
1 Wij informeren en communiceren niet naar de algehele bevolking of naar specifieke bevolkingsgroepen omtrent tabakspreventie.
27
20 %
2 Gemeentehuis / administratieve diensten
93
69 %
3 Bibliotheek
75
56 %
4 Andere culturele diensten
29
22 %
5 Sportinfrastructuur
50
37 %
6 OCMW-diensten
64
48 %
7 Andere openbare diensten
32
24 %
8 Bij andere organisaties (vb.: jeugdhuis, …)
35
26 %
9 Evenementen
11
8%
10 Andere:
13
10 %
11 Weet niet
13
10 %
Totaal aantal respondenten: 134
0%
20% 40% 60% 80%
Complementair aan de locaties richtten we onze aandacht op de beoogde doelgroepen. Terecht leggen lokale besturen, naast hun inspanningen naar de hele bevolking, ook de nadruk op jongeren (13-18 jaar) wat betreft het voorkomen van roken. Preventie en sensibilisatie op maat van maatschappelijk kwetsbare groepen, waar de problematiek nochtans sterker aanwezig is, zien we echter veel minder. 75 % Van de Vlaamse gemeenten informeerde de afgelopen 3 jaar de globale bevolking over roken. In vergelijking met 2009 is dit een toch wel te vermelden stijging met 36 % (2009:
Indicatorenmeting 2013 – Lokaal gezondheidsbeleid
103
39 % naar algemene bevolking). Nog eens 24 % van de Vlaamse gemeenten richt zich in het bijzonder naar jongeren tussen 13 en 18 jaar. OCMW’s richten zich vooral naar hun cliënteel in de ambulante diensten (36 %). 32 % Van de Vlaamse OCMW’s gaf echter aan de afgelopen 3 jaar geen informatie verspreid te hebben over roken. Dat is een hoog cijfer. De algemene bevolking werd aangeduid door minder dan 1 op 4 OCMW’s, terwijl ‘mensen in armoede’ op 13 % uitkomt en ‘allochtone gemeenschappen’, waarvan sommige met veel meer rokers dan de gemiddelde bevolking, slechts op 6 %. Gezien de opdracht van OCMW’s zouden we hier graag meer initiatieven zien. Ondanks de gevoelige materie bij kwetsbare groepen is er immers ook voor roken een aanpak mogelijk die op maat en vooral empowerend werkt. Voor de groep die het meest risico loopt op beginnen roken, namelijk jongeren, zien we slechts 2 % OCMW’s met specifieke aandacht hiervoor. Sensibilisatie voor jongeren uit kwetsbare groepen bevroegen we dan zelfs nog niet. Naar welke specifieke bevolkingsgroepen toe wordt (/werd) er informatie /sensibilisering georganiseerd (de voorbije 3 jaar) omtrent tabakspreventie?
Totaal
% van antwoorden
%
(Gemeente)
1 Algemene bevolking
79
75 %
2 Ouderen
4
4%
3 Mensen in armoede
14
13 %
4 Allochtone gemeenschappen
3
3%
5 Gezinnen
13
12 %
6 Residenten (in autonome rust- en verzorgingstehuizen, ziekenhuis, opvang, gevangenis, ...)
1
1%
7 Cliënten/individuele hulpvragers OCMW of andere welzijnsdiensten
10
10 %
8 Personeel bedrijven
2
2%
9 Kinderen (3-12 jaar)
11
10 %
10 Jongeren (13-18 jaar)
25
24 %
11 Buurtbewoners
1
1%
12 Gehandicapten (fysisch en mentaal)
0
0%
13 Zwangere vrouwen
6
6%
14 Andere:
1
1%
15 Weet niet
16
15 %
Totaal aantal respondenten: 105
Indicatorenmeting 2013 – Lokaal gezondheidsbeleid
0%
104
20% 40% 60% 80%
Naar welke specifieke bevolkingsgroepen toe wordt (/werd) er informatie /sensibilisering georganiseerd (de voorbije 3 jaar) omtrent tabakspreventie?
Totaal
% van antwoorden
%
(OCMW’s)
1 Er werd de voorbije 3 jaar geen informatie/sensibilisering georganiseerd omtrent tabakspreventie.
15
32 %
2 OCMW-cliënten of bezoekers van ambulante diensten (sociale dienst, dienstencentrum, sociaal huis, sociaal restaurant, ...)
17
36 %
3 OCMW-residenten (rust- en verzorgingstehuizen / woon- en zorgcentrum, ziekenhuis, serviceflats, ...)
6
13 %
4 Residenten buiten OCMW (autonome rust- en verzorgingstehuizen, ziekenhuis, opvang, gevangenis, ...)
0
0%
5 Ouderen
2
4%
6 Mensen in armoede
6
13 %
7 Allochtone gemeenschappen
3
6%
8 Gezinnen
3
6%
9 Personeel bedrijven
1
2%
10 Kinderen (3-12 jaar)
2
4%
11 Jongeren (13-18 jaar)
1
2%
12 Buurtbewoners
1
2%
13 Gehandicapten (fysisch en mentaal)
1
2%
14 Zwangere vrouwen
1
2%
15 Algemene bevolking
11
23 %
16 Andere:
1
2%
17 Weet niet
7
15 %
Totaal aantal respondenten: 47
0%
20% 40% 60% 80%
Niet beginnen roken is één, niet meeroken met anderen (of passief roken) is echter een andere zaak. De gezondheidsrisico’s van beiden liggen immers dicht bij elkaar. Er stellen zich echter andere vormen van gedrag en dus is er ook een andere manier van sensibilisatie nodig om het passief roken te verminderen. Ook de kennis van de risico’s is minder algemeen verspreid. We bevroegen daarom ook specifiek de sensibilisatie voor passief roken. Met 45 % respondenten bij de gemeentebesturen (53 % OCMW’s) die antwoorden hier geen specifieke
Indicatorenmeting 2013 – Lokaal gezondheidsbeleid
105
info over te verspreiden, zitten we dan ook aan een hoog percentage. Zeker wanneer we de 30 % ‘weet niet’-antwoorden (34 % bij OCMW’s) in beschouwing nemen. Vrije tijdsvoorzieningen, jeugdwerk, kinderopvang of gezinnen: we haalden maar enkele settings naar voor waar deze sensibilisatie veel meer kan uitgewerkt worden dan bij de ongeveer 1 op 10 gemeenten die we nu zien. Bij welke doelgroepen wordt (/werd) er (de voorbije 3 jaar) informering /sensibilisering georganiseerd door de gemeente rond passief roken in de gemeente?
Totaal
% van antwoorden
%
(Gemeenten)
1 Er wordt geen informering/sensibilisering georganiseerd rond passief roken.
59
45 %
2 In de kinderopvang
15
11 %
3 Bij gezinnen
15
11 %
4 Bij jeugdwerk
11
8%
5 Bij vrije tijdsaanbod voor jongeren en volwassenen
11
8%
6 Bij andere:
5
4%
7 Weet niet
39
30 %
Totaal aantal respondenten: 132
0%
20% 40% 60% 80%
6.2 Rook buiten: reglementering Bescherming tegen passief roken en ontmoediging van roken in de gemeenschap wordt ondertussen al sinds 2005 wettelijk aangespoord. We zien dan ook een vrij rechtlijnige toepassing van deze reglementering die eveneens geleid heeft tot weinig overtredingen waardoor ook weinig sanctionering nodig is. Extra inspanningen, die verder gaan dan de wettelijke verplichtingen zien we echter weinig voorkomen. Als totaalscore voor de component reglementering in tabakspreventie komen we op een gemiddelde van 3,13 en een net iets hogere mediaan van 3,16. Dat er extra mogelijkheden zijn om de reglementering en het toezicht erop nog te versterken bewijst de maximaal behaalde score van 8,89. Uiteraard mogen ook hier de absolute scores van grote steden niet op dezelfde manier beoordeeld worden als deze van kleine gemeenten. De middelen die ter beschikking zijn (en die we op zich niet konden onderzoeken) zullen vermoedelijk samenhangen met deze absolute scores. We bekijken deze scores enkel als globale indicaties voor groeimogelijkheden.
Indicatorenmeting 2013 – Lokaal gezondheidsbeleid
106
Is de informatieverstrekking over de rookreglementering in de reguliere werking van lokale besturen en hun diensten verankerd of is ze na de eerste jaren stilgevallen? We bevroegen de sensibilisatie en de sancties hiervoor. 44% Van de Vlaamse gemeenten informeert nog steeds bezoekers van het gemeentehuis over de vigerende rookwetgeving. Slechts 39 % van de Vlaamse gemeenten zal de bezoekers ook effectief aanspreken wanneer zij de wetgeving niet naleven. Sancties worden voorzien in 8 % van de gemeenten. Over de vorm van de informatie die gemeenten geven konden we geen verdere vragen stellen. Mogelijk is deze dus beperkt tot bijvoorbeeld het aanbrengen van pictogrammen. Hoe zorgt het OCMW ervoor dat de bestaande wetgeving nageleefd wordt? Ongeveer 1 op 3 cliënten in individuele hulpverlening of in eigen of externe residenties worden gesensibiliseerd. Wanneer zij het rookverbod overtreden wordt de eerste groep daar het meest op aangesproken, in de helft van de gevallen. Opvallend is het ontbreken van sensibilisatie naar de lokale horecasector, vandaag een ‘symbooldossier’ en een kans om de bewoner op een positieve manier te overtuigen van het nut van wetgeving rond passief roken: slechts 1 op 5 gemeenten doet het, slechts 2% van de OCMW’s.
Indicatorenmeting 2013 – Lokaal gezondheidsbeleid
107
Onderneemt (/Ondernam) de gemeente (de voorbije 3 jaar) stappen om ervoor te zorgen dat de wetgeving omtrent roken nageleefd wordt?
Tota al
% van antwoorden
%
(Gemeente) 1 Wij informeren/sensibiliseren naar bezoekers van de gemeentediensten toe.
58
44 %
2 Wij informeren/sensibiliseren naar de horecasector toe.
31
23 %
3 Bezoekers van gemeentediensten worden steeds aangesproken bij het niet naleven van de reglementering rond roken.
52
39 %
4 Wij voorzien sancties bij overtredingen in de gemeentediensten.
10
8%
5 Nee, wij ondernemen geen van voorgaande zaken om ervoor te zorgen dat de wetgeving omtrent roken wordt nageleefd.
20
15 %
6 Weet niet
29
22 %
Totaal aantal respondenten: 132
Onderneemt het OCMW stappen om ervoor te zorgen dat de wetgeving omtrent roken nageleefd wordt? (OCMW)
0%
Tota al
20% 40% 60% 80%
% van antwoorden
%
1 Wij informeren/sensibiliseren OCMW-cliënten bij individuele hulpverlening.
16
34 %
2 Wij informeren/sensibiliseren OCMW-cliënten in eigen of externe residenties (rust- en verzorgingstehuizen, ziekenhuis, opvang, gevangenis, …).
15
32 %
3 Wij informeren/sensibiliseren naar andere actoren (bijv. horeca, …).
1
2%
4 OCMW-cliënten bij individuele hulpverlening worden steeds aangesproken bij het niet naleven van de reglementering rond roken.
26
55 %
5 OCMW-cliënten in eigen of externe residenties (rust- en verzorgingstehuizen, ziekenhuis, opvang, gevangenis, …) worden steeds aangesproken bij het niet naleven van de reglementering rond roken.
14
30 %
6 Wij voorzien sancties bij overtredingen in OCMW-diensten.
7
15 %
7 Nee, wij ondernemen geen van voorgaande zaken om ervoor te zorgen dat de wetgeving omtrent roken wordt nageleefd.
8
17 %
8 Weet niet
5
11 %
Totaal aantal respondenten: 47
Indicatorenmeting 2013 – Lokaal gezondheidsbeleid
0%
108
20 %
40 %
60 %
80 %
De reglementering blijkt ook zo goed als niet te verschillen voor verschillende doelgroepen. Dat roken voor iedereen eender waar buiten kan, is een algemeen gegeven. Toch komen ook in iets meer dan een tiende van de gemeenten afgebakende rookzones of een volledig rookverbod voor.
Indicatorenmeting 2013 – Lokaal gezondheidsbeleid
109
Bezoekers van gemeentediensten
Gebruikers van gemeentelijke voorzieningen (sport, cultuur,..)
OCMW-cliënten of bezoekers van ambulante diensten (sociale dienst, dienstencentrum, sociaal huis, sociaal restaurant, ...)
OCMW-residenten (rusten verzorgingstehuizen / woon- en zorgcentrum, ziekenhuis, serviceflats, ...)
Totaal
%
Totaal
%
totaal
%
totaal
%
1 Roken kan buiten overal
101
77 %
95
72 %
34
79 %
13
59 %
2 Roken kan buiten in een rookzone
14
11 %
13
10 %
4
9%
3
14 %
3 Roken kan in een afzonderlijke rookkamer
2
2%
0
0%
3
7%
9
41 %
4 Volledig rookverbod
16
12 %
16
12 %
3
7%
1
5%
5 Er zijn geen regels/afspraken
5
4%
4
3%
0
0%
1
5%
- Weet niet
7
5%
9
7%
2
5%
0
0%
Duid voor elke partij aan welke regel/afspraak omtrent roken geldt:
Totaal aantal respondenten: 132 (Gemeente)
(OCMW)
22 (OCMW)
Het beleid bij overtreding van de rookreglementering is bij de lokale besturen weinig uitgewerkt of verkend. Meer dan 4 op 10 OCMW’s en 6 op 10 gemeentebesturen geven aan geen idee te hebben of er wel of niet overtredingen gebeuren. Degenen die dit wel weten, zeggen toch in meer dan 1 op 4 situaties dat het nooit gebeurt, iets minder geeft ‘zelden’ aan, en minder dat 1 op 10 gaat voor de benoeming ‘soms’. Slechts één of twee respondenten geven ‘vaak’ aan. De cijfers zijn vergelijkbaar voor OCMW-cliënten, residenten, bezoekers van gemeentediensten of gebruikers van gemeentelijke voorzieningen.
Indicatorenmeting 2013 – Lokaal gezondheidsbeleid
110
6.3 Start to stop together: motiveren tot en ondersteunen bij rookstop Gemeenten kunnen op twee manieren rokers helpen bij het stoppen: hen motiveren om een stoppoging te doen en hen effectief ondersteunen bij die stoppoging. Beschouwen lokale besturen dit als hun taak? We zien een lichte stijging t.o.v. drie jaar geleden. Rookstopbegeleiding in groep, voor de globale bevolking of specifiek voor lagere socio-economische groepen wordt meer en meer opgenomen, naast de toeleiding en algemene motivering van rokers om een poging tot rookstop te starten. Toch ligt de gemiddelde score op hulpverlening/rookstopondersteuning nog laag met 1,28 en een mediaan van 1,00 bij de gemeentebesturen (N= 131; op een schaal van 0 tot 10). De maximumscore liep evenwel op tot 6,70. Het lage aantal OCMW’s (N= 46) dat de kans heeft om op rookstop in te zetten, levert een gemiddelde van 0,84 en zelfs een mediaan van 0 op. Hoogste bereik ligt bij 3,92.
Wat motiveren tot een poging betreft: gemeenten doen het beter dan de OCMW’s. 1 op 4 OCMW’s, die toch een specifieke opdracht hebben voor rokers met een lagere sociaaleconomische status, een groep waartoe veel rokers behoren, motiveert rokers nog niet om een stoppoging te ondernemen. De drempel om aan een rookstop te beginnen – en de zelfinschatting te maken dit ook te kunnen volhouden - ligt voor elke roker hoog, maar zeker voor kansengroepen die in een stresserende leefsituatie verkeren. Hen motiveren tot rookstop is daarom een complexe taak die een aanpak op maat van de doelgroep en met een mix van communicatiemiddelen dient aangepakt te worden. De klassieke kanalen (affiches, brochures) die toch in meer dan de helft van de gemeenten aangewend worden, zijn o.i. dan ook nog te weinig aangevuld met bijvoorbeeld stimulansen om huisartsen rookstopadvies te laten geven (16 % bij gemeentebesturen). Toch kregen we heel wat eigen kanalen onder de rubriek ‘andere’, gaande van infomomenten door tabakologen, al of niet met inschrijvingsmogelijkheden, over advies door apothekers en infostrekking op maat en vraag van organisaties tot deelname aan campagnes. Een aantal van
Indicatorenmeting 2013 – Lokaal gezondheidsbeleid
111
deze moet de komende jaren meer aandacht krijgen en structureel uitgebouwd worden op lokaal niveau. Hoe motiveert u nu of de voorbije 3 jaar rokers om aan een rookstop te beginnen in uw gemeente?
Totaal
% van antwoorden
%
(Gemeenten)
1 Onze gemeente informeert/sensibiliseert niet rond (begeleiding naar) rookstop.
20
15 %
2 Informatie over stoppen met roken ter beschikking stellen via folders of brochures
97
73 %
3 Affiches over stoppen met roken uithangen
68
52 %
4 Huisartsen stimuleren tot rookstopadvies
21
16 %
5 Andere:
18
14 %
6 Weet niet
11
8%
Totaal aantal respondenten: 132
Hoe motiveert u rokers nu of de voorbij 3 jaar binnen het OCMW om aan een rookstop te beginnen? (meerdere antwoorden mogelijk)
0%
Totaal
20% 40% 60% 80%
% van antwoorden
%
(OCMW)
1 Het OCMW informeert/sensibiliseert niet rond (begeleiding naar) rookstop
11
24 %
2 Informatie over stoppen met roken ter beschikking stellen via folders of brochures
25
54 %
3 Affiches over stoppen met roken uithangen
23
50 %
4 Actieve doorverwijzing naar externe diensten, mutualiteiten, …
4
9%
5 Huisartsen stimuleren tot rookstopadvies
3
7%
6 Andere:
2
4%
7 Weet niet
5
11 %
Totaal aantal respondenten: 46
0%
20% 40% 60% 80%
Wat het zelf aanbieden van rookstopondersteuning betreft: bijna 1 op twee gemeentebesturen is geen initiatiefnemer (46 %, 63 % bij OCMW’s), of het nu door eigen inrichting van een rookstopbegeleiding of door ondersteuning is.
Indicatorenmeting 2013 – Lokaal gezondheidsbeleid
112
Welke rol heeft (/had) u als gemeente in het aanbieden van rookstopbegeleiding of van een cursus rond rookstop (de voorbije 3 jaar)?
Totaal
% van antwoorden
%
(Gemeenten)
1 De gemeente neemt geen rol op in het aanbieden van rookstopbegeleiding of van een cursus rond rookstop.
61
46 %
2 Wij bieden zelf rookstopbegeleiding en/of een cursus rond rookstop aan.
30
23 %
3 Wij ondersteunen andere aanbieders (bvb. via subsidies).
16
12 %
4 Weet niet
26
20 %
Totaal aantal respondenten: 132
0%
20% 40% 60% 80%
Bij de aanbieders van een rookstop zien we dat dit voornamelijk gebeurt door de eigen organisatie van een cursus en/of door groepsbegeleiding. In meer dan 1 op 5 gemeenten gaat het ook over individuele rookstopbegeleiding. Terugbetaling van een rookstopmethode of – middel gebeurt nog minder. Bij de weinige OCMW’s die rookstop aanbieden is de verhouding vergelijkbaar. Op welke manier biedt (/bood) u zelf (de voorbije 3 jaar) rookstop-begeleiding aan in uw gemeente? (meerdere antwoorden mogelijk)
Totaal
% van antwoorden
%
(Gemeenten)
1 Via de organisatie van een cursus stoppen met roken
16
53 %
2 Via individuele rookstopbegeleiding
7
23 %
3 Via rookstopbegeleiding in groep
15
50 %
4 Via gedeeltelijke of volledige terugbetaling van een rookstopmethode of –middel
3
10 %
5 Andere:
4
13 %
6 Weet niet
1
3%
Totaal aantal respondenten: 30
0%
20% 40% 60% 80%
Wanneer men rookstopcursussen aanbiedt, worden deze voornamelijk universeel voor de hele bevolking aangeboden, wat op zich geen beletsel hoeft te zijn om de toegankelijkheid voor specifieke groepen (bijvoorbeeld de OCMW-cliënten) te vergroten. Bij de gemeentebesturen die rookstopcursussen aanbieden (N= 29) geeft 76 % aan dit naar de algemene bevolking doen, en 28 % specifiek voor mensen in armoede. Jongeren of cliënten komen slechts sporadisch voor. Bij de weinige OCMW-aanbieders zien we zoals te verwachten vooral aanbod
Indicatorenmeting 2013 – Lokaal gezondheidsbeleid
113
voor de eigen cliënten of residenten. Slechts één OCMW vermeldde een cursus dat naar de ganse bevolking werd gepromoot. Deelname aan acties en campagnes Ten slotte vroegen we ook in hoeverre lokale besturen aansluiten bij Vlaamse of Europese campagnes en methodieken, ondanks de (nog) geringe beschikbaarheid hiervan. Het meest opvallend is de deelname aan de Werelddag zonder tabak op 31 mei, waaraan 49 % van de Vlaamse gemeenten meedoet. Ook de aangegeven implementatiegraad van het project 24 uur niet roken lag met 45 % hoog, al weten we uit het projectrapport dat deze deelname dikwijls beperkt was wat de gedane acties betreft. Voor andere methodieken is de verklaring van de lagere cijfers ook te vinden in de beperkte regio waarin ze werden aangeboden (bijvoorbeeld door beperkt aantal Logo’s). Enkele gemeenten geven onder ‘anderen’ ook hun actieve rol bij onderwijsprojecten aan zoals de Wedstrijd Rookvrije Klassen.
Indicatorenmeting 2013 – Lokaal gezondheidsbeleid
114
Nog altijd geeft 16 % van de Vlaamse gemeenten en 33 % van de OCMW’s aan geen enkele actie of project deel te nemen en ook geen methodieken te gebruiken. Aan welke acties of projecten doet (/deed) u (de voorbije 3 jaar) mee of welke methodieken gebruikt(e) u (de voorbije 3 jaar) bij uw werking omtrent roken binnen uw gemeente?
Totaal
% van antwoorden
%
(Gemeenten)
1 Wij doen niet mee met acties of projecten en gebruiken ook geen methodieken omtrent roken.
21
16 %
2 Werelddag zonder Tabak (31 mei)
64
49 %
3 24 uur niet roken
59
45 %
4 Uitgerookt
9
7%
5 Rook niet bij mij (varianten: rookstop zwangere vrouwen en passief roken jonge ouders)
7
5%
6 Gezond Scoort
3
2%
7 www.motiverentotrookstop.be
3
2%
8 De rookstopregisseurs
5
4%
9 Leertraject motiverende gespreksvoering
1
1%
10 Doorverwijsgids/drugwegwijzer ROAD
0
0%
11 Campagne Kom op en Stop (Logo Waasland)
2
2%
12 Inspiratiegids voor kansarmenorganisaties (Logo Dender)
0
0%
13 Inspiratiegids voor lokale besturen (Logo Dender)
0
0%
14 LOKprogramma (Logo Dender)
0
0%
15 Stoppen is (/werkt) aanstekelijk (Logo Dender, Logo Waasland)
2
2%
16 Tabaksklap (Logo Brussel)
1
1%
17 Gezondheidsessie “Rookvrij, ook voor mij?” (Logo regio Hasselt, Logo regio Genk)
4
3%
18 Andere:
13
10 %
19 Weet niet
21
16 %
Totaal aantal respondenten: 131
Indicatorenmeting 2013 – Lokaal gezondheidsbeleid
0%
115
20% 40% 60% 80%
Nog altijd geeft 16 % van de Vlaamse gemeenten en 33 % van de OCMW’s aan geen enkele actie of project deel te nemen en ook geen methodieken te gebruiken. Aan welke acties of projecten doet (/deed) u (de voorbije 3 jaar) mee of welke methodieken gebruikt(e) u (de voorbije 3 jaar) bij uw werking omtrent roken binnen uw gemeente?
Totaal
% van antwoorden
%
(Gemeenten)
1 Wij doen niet mee met acties of projecten en gebruiken ook geen methodieken omtrent roken.
15
33 %
2 Werelddag zonder Tabak (31 mei)
20
43 %
3 24 uur niet roken
12
26 %
4 Uitgerookt
4
9%
5 Rook niet bij mij (varianten: rookstop zwangere vrouwen en passief roken jonge ouders)
0
0%
6 Gezond Scoort
1
2%
7 www.motiverentotrookstop.be
1
2%
8 De rookstopregisseurs
1
2%
9 Leertraject motiverende gespreksvoering
0
0%
10 Doorverwijsgids/drugwegwijzer ROAD
0
0%
11 Campagne Kom op en Stop (Logo Waasland)
0
0%
12 Inspiratiegids voor kansarmenorganisaties (Logo Dender)
1
2%
13 Inspiratiegids voor lokale besturen (Logo Dender)
0
0%
14 LOKprogramma (Logo Dender)
0
0%
15 Stoppen is (/werkt) aanstekelijk (Logo Dender, Logo Waasland)
0
0%
16 Tabaksklap (Logo Brussel)
0
0%
17 Gezondheidsessie “Rookvrij, ook voor mij?” (Logo regio Hasselt, Logo regio Genk)
2
4%
18 Andere:
1
2%
19 Weet niet
11
24 %
Totaal aantal respondenten: 46
0%
20% 40% 60% 80%
6.4 Conclusies en aanbevelingen Hebben lokale besturen de voorbije drie jaar meegewerkt aan het kantelen van de sociale norm naar rookvrije omgevingen? In hun eigen cultureel centrum of sporthal, maar ook in de lokale horeca of het woon- en zorgcentrum? Maakten ze werk van het voorkomen dat jongeren
Indicatorenmeting 2013 – Lokaal gezondheidsbeleid
116
beginnen te roken? En van ondersteuning bij en motiveren om deel te nemen aan een rookstopprogramma? Globaal is een lokaal tabaksbeleid minder uitgebouwd dan dit voor bewegingsbevordering, maar scoort het nog net sterker dan de promotie van evenwichtige voeding. Vooral (het toezicht op) de uitgewerkte rookreglementeringen, zoals die ook door de federale wetgeving voorzien zijn, blijken verantwoordelijk voor de totaalscore op tabakspreventie. Universele preventie is meest verspreid
Met een gemiddelde score van 2,57 bij de gemeentebesturen en 1,47 bij de OCMW’s, is er nog veel groeiruimte om een actiever sensibiliseringsbeleid te voeren. Informatie wordt vooral in de eigen accommodaties en diensten van het bestuur verspreid. ‘Niet beginnen roken’ richt zich terecht vooral naar jongeren.
Preventie en sensibilisatie over roken gebeuren nog te weinig op maat van kwetsbare groepen waar net de meeste en zwaarste rokers terug te vinden zijn. Roken is een gedrag dat sterk samenhangt met een lage(re) sociaal-economische status, weliswaar in wisselwerking met de levensomstandigheden van kwetsbare groepen, die zowel oorzaak als juist gevolg kunnen zijn van het rookgedrag en dus moeten meegenomen worden in een empowerende benadering Gemeenten houden nog onvoldoende rekening met dit gegeven bij de invulling van hun rookbeleid. Het is een uitdaging voor de toekomst om over roken te communiceren met deze groepen en hen informatie en sensibilisatie op maat te bezorgen. Voor OCMW’s geldt hetzelfde.
In bijna 1 op 2 gemeenten is er geen specifieke preventie en sensibilisatie over meeroken. Gemiddeld komt maximum 1 op tien lokale besturen er toe om deze problematiek aan te pakken in bijvoorbeeld kinderopvang, vrije tijdsaanbod of jeugdwerk. Gemeenten en OCMW’s zouden een trekkersrol kunnen spelen om de wetgeving rond passief roken te ondersteunen en hun inwoners en gezinnen meer uitleg te geven over meeroken. Nog te weinig bewoners kennen de gevolgen van passief roken en van het nut van de beschermende wetgeving op dat vlak. Nu het rookverbod in de cafés gretig wordt overtreden, kunnen gemeenten op dat vlak een positieve rol spelen. In kansarme middens zitten nog te veel kinderen elke dag verplicht in sigarettenrook. Ook daar zouden gemeenten en OCMW’s een cruciale rol kunnen spelen en sensibiliseren op maat.
Rookreglementering sec toegepast
We zien een vrij rechtlijnige toepassing van de geldende reglementering op (passief) roken in openbare ruimtes, die eveneens geleid heeft tot weinig overtredingen waardoor ook weinig sanctionering nodig is. Als totaalscore voor de component reglementering in tabakspreventie komen we toch op een gemiddelde van 3,13 op een maximum van 10. Extra inspanningen, die verder gaan dan de wettelijke verplichtingen zien we weinig voorkomen.
Tussen 32% en 44% van de bewoners van de gemeenten worden gesensibiliseerd over deze wetgeving hetzij door het gemeentebestuur, hetzij door het OCMW. Acties in samenwerking met de lokale horecasector en andere lokale diensten en actoren, vandaag nog zeldzaam, zijn een kans om dit dossier breder te trekken dan enkel in de
Indicatorenmeting 2013 – Lokaal gezondheidsbeleid
117
eigen diensten, samen met andere klemtonen, en een stap te zetten naar een hechter en meer integraal rookbeleid.
Het beleid bij een overtreding van de rookreglementering is bij lokale besturen nog weinig uitgewerkt of verkend.
Motiveren naar en begeleiden bij rookstop: een mini-lift
We zien een lichte stijging t.o.v. drie jaar geleden in de initiatieven om aan te zetten tot rookstop. Rookstopbegeleiding in groep, voor de globale bevolking of specifiek voor lagere socio-economische groepen wordt meer en meer opgenomen, naast de motivering van rokers om een poging tot rookstop te starten.
Vooral het voorbeeld van een nog beperkt aantal OCMW’s om lokale rokers en specifiek de eigen hulpvragers te motiveren tot en te begeleiden bij het ondernemen van een rookstoppoging, verdient nog ruime navolging. Algemeen is er nog veel meer ruimte voor een hulpverleningsaanbod (rookstop) dat lokaal ondersteund en gestuurd wordt: 1 op 2 gemeenten neemt hier nog geen rol op.
Het aantal tabakscampagnes dat in Vlaanderen beschikbaar is, is beperkt. De helft van de Vlaamse gemeentebesturen neemt echter deel aan de Werelddag zonder tabak op 31 mei, een reden om hier telkens een onderbouwd en toegankelijk aanbod aan te koppelen. Ook voor een project als 24 uur niet roken blijkt uit de bevraging een groot aantal gemeenten partner te zijn, al vermoeden we vanuit de deelnemersaantallen van dit project, dat hiervoor nog dikwijls slechts een beperkte inzet mogelijk was. Eén op drie gemeentebesturen zegt echter nog aan geen enkele campagne deelgenomen te hebben de laatste drie jaar.
Indicatorenmeting 2013 – Lokaal gezondheidsbeleid
118
7
INDICATORENBEVRAGING ALCOHOL & DRUGS – STEDEN EN GEMEENTEN & OCMW
Alcohol en andere drugs zijn aanwezig in onze samenleving: op café, in het jeugdhuis, maar ook in de wijk, in het verkeer, tijdens de jaarmarkt of op de nieuwjaarsreceptie. Lokale besturen zijn een belangrijke partner bij de preventie van mogelijke problemen die hiermee samenhangen. Hoewel de meeste burgers er op een verantwoordelijke wijze mee omgaan, zal het lokale bestuur bij overlast, lawaaihinder, vandalisme, gezondheidsproblemen, acute probleemsituaties maatregelen willen treffen. Vaak is dit de aanleiding om actie te ondernemen en te zoeken naar een snelle en concrete oplossing. Tegelijk is het nodig om te investeren in een integrale en planmatige aanpak om dergelijke last voor de gemeente of stad in de toekomst te beperken of te vermijden. Als lokaal bestuur kan men dan kiezen om een lokaal alcohol- en drugbeleid uit te werken. Het lokaal alcohol- en drugbeleid staan voor een langetermijnaanpak op verschillende beleidsdomeinen. Het opmaken van een lokaal alcoholen drugbeleid impliceert werken op vier actieterreinen (pijlers of componenten):
Informeren & sensibiliseren: informatie voor inwoners en intermediairs
Structurele maatregelen: verbetering van de omgeving en de bredere context
Regels & handhaving: afspraken en de mogelijke controle erop
Vroeginterventie & eerstelijnszorg: faciliteren van vorming, overleg en netwerking
In het eerste deel van dit hoofdstuk bespreken we de resultaten van steden en gemeenten. Naast een algemeen deel worden de 4 actieterreinen afzonderlijk besproken. Het algemeen deel behelst voorwaardenscheppende aspecten die essentieel zijn om te komen tot een kwaliteitsvol lokaal alcohol- en drugbeleid: integraal werken (lokaal overleg en lokale samenwerking) en het uitvoeren van een lokale analyse als houvast voor het uittekenen van een beleid op maat van de gemeente of stad. De vier actieterreinen vormen als het ware de veruitwendiging van het integraal werken. In het tweede deel van dit hoofdstuk bespreken we de resultaten van de OCMW’s. Globaal genomen scoren steden en gemeenten het best op de vierde pijler van een lokaal beleid, met name vroeginterventie en eerstelijnszorg. Onder meer afhankelijk van de schaalgrootte van de gemeente kan dit aanbod allerlei vormen van dienstverlening omvatten, denken we maar aan het aanbod van (inter)gemeentelijke vroeginterventiewerkers, Centra voor Algemeen Welzijnswerk, huisartsen maar zeker ook de OCMW’s. De OCMW’s nemen hier een specifieke plaats in. Vooreerst beschikt elke gemeente, zonder uitzondering, over een OCMW. In de tweede plaats blijkt ook dat alcohol- en druggebruik vaak deel uitmaakt van de problematiek van cliënten van het OCMW. Gezien het geringe aantal respondenten voor sommige deelwerkingen van een OCMW werden enkel de resultaten besproken voor de deelwerkingen met de hoogste responsgraad, met name het onthaal, de algemene sociale dienst, de dienst schuldhulpverlening en de thuiszorg. Dit zijn wellicht ook de deelwerkingen die frequenter met alcohol- en andere drugproblemen in contact komen. Per deelwerking bespreken we de pijlers regelgeving, begeleiding en preventief aanbod. Ook de totaalscores worden per deelwerking besproken.
Indicatorenmeting 2013 – Lokaal gezondheidsbeleid
119
STEDEN EN GEMEENTEN 7.1 Algemene gegevens i.k.v. beleidsmatig werken rond alcohol en drugs 130 steden en gemeenten vulden de vragenlijst volledig in. Hoewel slechts 8 à 9 % (respectievelijk illegale drugs en alcohol) van de gemeenten aangeeft het laatste jaar niet geconfronteerd te zijn geweest met middelengerelateerde problemen, geeft 13 % van de gemeenten expliciet aan dat ze niets doen met betrekking tot de alcohol- en drugproblematiek. Bijna 40 % van de respondenten geeft aan dat de gemeente het afgelopen jaar minstens één maal te maken kreeg met middelengerelateerde problemen. Opvallend is dat ruim de helft van de respondenten aangaf niet te weten of dit soort problemen zich in de gemeente voordeden. Dit kan te maken hebben met de functie van de persoon die de enquête invulde. Respondenten waren immers voornamelijk gezondheids- of preventieambtenaren (24 %) en welzijnsambtenaren of –medewerkers (30 %). Vraag is of zij voldoende weet hebben van dit soort vaststellingen in de stad of gemeente.
Is uw gemeente het laatste jaar geconfronteerd geweest met problemen in verband met alcohol?
Totaal
1 Ja, maar eenmalig
7
5%
2 Ja, meerdere keren
36
27 %
3 Ja, vaak
8
6%
4 Neen
12
9%
- Weet niet
68
52 %
Totaal aantal respondenten: 131
% van antwoorden
%
0% 20% 40% 60% 80%
Is uw gemeente het laatste jaar geconfronteerd geweest met problemen in verband met illegale drugs?
Totaal
1 Ja, maar eenmalig
12
9%
2 Ja, meerdere keren
29
22 %
3 Ja, vaak
10
8%
4 Neen
11
8%
- Weet niet
69
53 %
Totaal aantal respondenten: 131
% van antwoorden
%
0% 20% 40% 60% 80%
De meest voorkomende problemen waar steden en gemeenten mee te maken krijgen, zijn gebruik op openbare plaatsen en openbare dronkenschap (86 %) en overlast (79 %). Ook dealen (54 %), verkoop van alcohol aan minderjarigen (36 %) en geweld of criminaliteit (46 %) kwamen regelmatig voor.
Indicatorenmeting 2013 – Lokaal gezondheidsbeleid
120
Van welke aard waren deze problemen?
Totaal
1 Gebruik op openbare plaatsen / openbare dronkenschap
48
86 %
2 Geweld, criminailtiteit
26
46 %
3 Verkoop van alcohol aan minderjarigen
20
36 %
4 Dealen
30
54 %
5 Overlast
44
79 %
6 Andere:
2
4%
7 Weet niet
1
2%
Totaal aantal respondenten: 56
% van antwoorden
%
0% 20% 40% 60% 80%
Om deze problemen het hoofd te bieden heeft 38 % van de gemeenten de voorbije 3 jaar rond het thema alcohol gewerkt, 34 % rond illegale drugs, 8 % rond gamen, 8 % rond gokken en 3 % rond psychofarmaca. Rond welke gezondheidsthema's heeft het de gemeente de voorbije 3 jaar gewerkt?
Totaal
1 Evenwichtige voeding
96
53 %
2 Beweging
113
62 %
3 Roken
122
67 %
4 Alcohol
69
38 %
5 Illegale drugs
61
34 %
6 Psychofarmaca
6
3%
7 Gamen
14
8%
8 Gokken
14
8%
9 Borstkankeropsporing
141
77 %
10 (Griep)vaccinatie
130
71 %
11 Valpreventie
112
62 %
12 Gezondheid & milieu
92
51 %
13 Mentaal welbevinden
63
35 %
14 Suïcidepreventie
29
16 %
15 Ander, gelieve te specificeren
21
12 %
16 Weet niet
7
4%
Totaal aantal respondenten: 182
% van antwoorden
%
0% 20% 40% 60% 80%
7.2 Integraal werken 22 % van de gemeenten werkte de voorbije 3 jaar samen met andere domeinen in het lokaal beleid wat betreft het thema alcohol en drugs; 18 % met organisaties of personen die aan gezondheid werken; 18 % met welzijnsorganisaties en –verenigingen; 14 % werkte samen met vrijetijdsorganisaties; 12 % met de lokale horeca of middenstand; 33 % met de onderwijssector en 16 % werkte samen met de lokale media. In 34 % van de gemeenten was er in het verlengde hiervan een werkgroep rond alcohol en drugs actief. 75 % van de werkgroepen die specifiek rond alcohol en drugs werken had
Indicatorenmeting 2013 – Lokaal gezondheidsbeleid
121
voornamelijk een adviserende functie, 67 % deed aan evaluatie, 65 % was betrokken bij de planning van de werking rond het thema en 54 % had een uitvoerende functie.
Welke taken heeft de werkgroep, rond alcohol en drugs, nu of gehad de voorbije 3 jaar?
Totaal
1 Plannen van de werking rond gezondheid
34
65 %
2 Uitvoeren van de werking rond gezondheid
28
54 %
3 Evalueren van de werking rond gezondheid
35
67 %
4 Adviseren van de werking rond gezondheid
39
75 %
- Weet niet
2
4%
Totaal aantal respondenten: 52
% van antwoorden
%
0% 20% 40% 60% 80%
22 % van de gemeenten deed, al dan niet in het kader van vernoemde werkgroep, een beroep op externen (consultancy) m.b.t. het thema alcohol en drugs en besteedde hieraan geld. In 22 % van de gemeenten werd geld besteed aan vorming/nascholing m.b.t. het thema alcohol en drugs. Zo volgde ongeveer in één zesde (16 %) van de gemeenten de actieve preventie/gezondheids-/of welzijnsambtenaren vorming of nascholing rond het thema alcohol en drugs. Deze integrale werking rond alcohol en drugs leidt ertoe dat er in 11 % van de gemeenten een apart gezondheidsplan rond het thema alcohol en drugs bestaat. 31 % van de gemeenten neemt het thema op in haar lokaal sociaal beleidsplan en 27 % doet dit in een plan van een ander beleidsdomein. 15 % van de gemeenten neemt het thema alcohol en drugs op in haar meerjarenplanning (Beleids- en beheerscyclus).
58 % van de respondenten geeft aan de prioriteiten voor het bepalen van gezondheidsthema’s waarrond de voorbije 3 jaar gewerkt werd te bepalen op basis van adviezen geformuleerd door hogere beleidsniveaus. 44 % deed dit op basis van voorstellen, advies, consultancy of procesbegeleiding van externen en 30 % op basis van wettelijke richtlijnen. Daarnaast zijn er ook een relatief groot aantal steden en gemeenten die hun prioriteiten kiezen op basis van lokaal beschikbare kwalitatieve en kwantitatieve gegevens: 47 % deed dit op basis van gegevens over de problematieken met betrekking tot gezondheid die bij de inwoners leven, 47 % op basis van beschikbare gegevens over de wensen en verwachtingen van lokale partners en 35 % op basis van beschikbare gegevens over de wensen en verwachtingen van de inwoners met betrekking tot het gezondheidsbeleid.
Indicatorenmeting 2013 – Lokaal gezondheidsbeleid
122
Op basis waarvan kiest u nu prioriteiten of hebt u deze gekozen de voorbije 3 jaar binnen het werken rond gezondheid of (één van) de gezondheidsthema's?
Totaal
1 Op basis van wettelijke richtlijnen.
43
30 %
2 Op basis van adviezen geformuleerd door hogere beleidsniveaus (bvb. provincie, gewest, Vlaams, …)
84
58 %
3 Op basis van voorstellen/advies/consultancy/procesbegeleiding van externen
63
44 %
4 Op basis van beschikbare gegevens over de problematieken met betrekking tot gezondheid die bij de inwoners leven.
67
47 %
5 Op basis van beschikbare gegevens over de wensen en verwachtingen van de inwoners met betrekking tot het gezondheidsbeleid.
51
35 %
6 Op basis van beschikbare gegevens over de wensen en verwachtingen van lokale partners/organisaties/verenigingen/zorgverstrekkers/ …
68
47 %
7 Wij formuleren onze prioriteiten niet op basis van één van bovenstaande opties.
9
6 %
8 Weet niet
12
8 %
Totaal aantal respondenten: 144
% van antwoorden
%
0% 20% 40% 60% 80%
Van de respondenten die aangaven hun prioriteiten te bepalen op basis van lokaal beschikbare gegevens, geeft 59 % aan de prioriteiten met betrekking tot het lokaal alcohol- en drugbeleid te bepalen op basis van lokale cijfergegevens over gebruik en gerelateerde problemen. 25 % bepaalde de prioriteiten voor het lokale alcohol- en drugbeleid op basis van gesprekken met lokale stakeholders. Een kwart (24 %) van de respondenten moest het antwoord op deze vraag schuldig blijven. U gaf aan de prioriteiten van het gemeentelijke/stedelijk alcohol- en drugbeleid te bepalen op basis van beschikbare gegevens. Hoe werden deze gegevens verzameld?
Totaal
1 Op basis van lokale cijfergegevens over gebruik en gerelateerde problemen.
30
59 %
2 Op basis van gesprekken met lokale stakeholders.
13
25 %
3 Andere:
9
18 %
4 Weet niet
12
24 %
Totaal aantal respondenten: 51
Indicatorenmeting 2013 – Lokaal gezondheidsbeleid
% van antwoorden
0% 20% 40% 60% 80%
123
%
7.3 De strategieën van een lokaal alcohol- en drugbeleid
51 % van de gemeenten informeert en communiceert naar de algemene bevolking omtrent de alcohol- en drugproblematiek. 41 % doet dit ook naar specifieke bevolkingsgroepen toe en 31 % van de steden en gemeenten geeft aan mee te doen aan acties of projecten en/of methodieken omtrent alcohol en drugs te gebruiken. Met specifieke doelgroepen wordt het vaakst de doelgroep jongeren tussen 13 en 18 jaar bedoeld (85 %). Andere vaker genoemde doelgroepen zijn gezinnen (35 %), kinderen tussen 3 en 12 jaar (30 %), studenten (28 %) en cliënten van OCMW of andere welzijnsorganisaties (24 %). De meest genoemde acties of projecten en methodieken zijn de affiches in het kader van bekijkheteensnuchter.be (35 %) en ‘begin niet te vroeg’ (30 %). Ook de affiches ‘als je ouders drinken’ (28 %) en ‘als je partner drinkt’ (22 %) werden relatief vaak gebruikt. 35 % van de gemeenten gaf geld uit aan materialen m.b.t. het thema alcohol en drugs. Wat doet of heeft u gedaan de voorbije 3 jaar bij uw inwoners omtrent de alcohol & drugproblematiek?
Totaal
1 Wij informeren en communiceren naar de algehele bevolking omtrent de alcohol & drugproblematiek.
67
51 %
2 Wij informeren en communiceren naar specifieke bevolkingsgroepen toe.
54
41 %
3 Wij doen mee aan acties of projecten en/of gebruiken methodieken omtrent alcohol & drugs.
40
31 %
4 Wij doen binnen de gemeente niets omtrent de alcohol & drugproblematiek.
17
13 %
5 Weet niet
18
14 %
Totaal aantal respondenten: 131
% van antwoorden
%
0% 20% 40% 60% 80%
Wat betreft de plaatsen waar de steden en gemeenten communiceerden over de alcohol- en drugproblematiek werden alle mogelijke opties relatief vaak aangeduid (binnen de 71 % van steden en gemeenten die communiceren naar de bevolking omtrent gezondheid). Plaatsen die het vaakst werden gekozen zijn het gemeentehuis of via administratieve diensten (68 %), OCMW-diensten (49 %) en de bibliotheek (46 %).
Indicatorenmeting 2013 – Lokaal gezondheidsbeleid
124
Op welke plaatsen informeerde en communiceerde u de voorbije 3 jaar naar de algehele bevolking of naar specifieke bevolkingsgroepen omtrent de alcohol & drugsproblematiek?
Totaal
1 Gemeentehuis / administratieve diensten
63
68 %
2 Bibliotheek
43
46 %
3 Horeca en/of uitgaansleven
25
27 %
4 Andere culturele diensten
19
20 %
5 OCMW-diensten
46
49 %
6 Andere openbare gemeentelijke diensten
23
25 %
7 Sportinfrastructuur
26
28 %
8 Bij andere organisaties (vb.: jeugdhuis, …)
38
41 %
9 Evenementen
19
20 %
10 Andere:
14
15 %
11 Weet niet
5
5%
Totaal aantal respondenten: 93
% van antwoorden
%
0% 20% 40% 60% 80%
21 % van de gemeenten heeft de afgelopen 3 jaar structurele maatregelen genomen om de alcohol- en drugproblematiek aan te pakken. Voorbeelden die door de respondenten werden aangehaald zijn: horecabeleid, verlichting op donkere plekken, deelname aan een intergemeentelijke drugpreventiewerking, oprichting lokaal drugoverleg, … 24 % van de respondenten geeft aan geen structurele maatregelen genomen te hebben en 54 % van de respondenten moest het antwoord op deze vraag schuldig blijven. Dit heeft waarschijnlijk wederom te maken met de functie van de persoon die de enquête invulde (zie 1). Deze respondenten hebben waarschijnlijk weinig zicht op structurele maatregelen die niet direct gelinkt zijn met de alcohol- of drugproblematiek maar die hierop wel onrechtstreeks invloed kunnen hebben.
Indicatorenmeting 2013 – Lokaal gezondheidsbeleid
125
Werden er in de gemeente gedurende de laatste 3 jaar structurele maatregelen (verbetering van de omgeving en de bredere context) genomen om de alcoholen drugproblematiek aan te pakken?
Totaal
1 Ja
28
21 %
2 Neen
32
24 %
3 Weet niet
71
54 %
% van antwoorden
Totaal aantal respondenten: 131
%
0% 20% 40% 60% 80%
18 % van de gemeenten geeft aan dat er in haar beleidsdocumenten/BBC specifieke regels en/of handhavingsmiddelen werden ingeschreven. 24 % geeft aan dat dit niet het geval is en 59 % van de respondenten wist niet of dit al dan niet het geval was.
Heeft uw gemeente in haar beleidsdocumenten/BBC specifieke regels en/of handhavingmiddelen met betrekking tot de alcohol- en drugproblematiek opgenomen?
Totaal
1 Ja
23
18 %
2 Neen
31
24 %
3 Weet niet
77
59 %
% van antwoorden
Totaal aantal respondenten: 131
%
0% 20% 40% 60% 80%
De pijler vroeginterventie en eerstelijnsgezondheidszorg is met voorsprong de best scorende pijler: 55 % van de gemeenten beschikt over een aanbod om inwoners met alcohol- of drugproblemen door te verwijzen naar de gespecialiseerde hulpverlening.
Heeft de gemeente een aanbod om een inwoner met alcohol- of drugproblemen door te verwijzen naar de gespecialiseerde hulpverlening?
Totaal
1 Ja, voor alcohol
72
55 %
2 Ja, voor illegale drugs
71
55 %
3 Neen
21
16 %
4 Weet niet
33
25 %
Totaal aantal respondenten: 130
Indicatorenmeting 2013 – Lokaal gezondheidsbeleid
% van antwoorden
0% 20% 40% 60% 80%
126
%
7.4 Totaalscores alcohol- en drugbeleid steden en gemeenten Totaalscore (4 pijlers – componenten) Binnen de totaalscore voor wat betreft beleidsmatig werken rond de alcohol- en drugproblematie (4 componenten samen) zien we een gemiddelde score van 21,04 (mediaan 19,14; op een schaal van 0 tot 100). Bovendien zien we dat centrumsteden een significant betere score behalen dan niet-centrumsteden (respectievelijk 47;95 en 19,74 op 100).
Informeren en sensibiliseren Wat betreft het informeren en sensibiliseren van de bevolking met betrekking tot de alcoholen drugproblematiek zien we geen significante verschillen tussen centrumsteden en nietcentrumsteden. Algemeen gezien krijgen we een gemiddelde score van 1,90 (mediaan 1,54; op schaal van 0 tot 10). Regels en handhaving Wanneer er gekeken wordt naar de ligging van steden en gemeenten, valt het op dat centrumsteden merkelijk beter scoren dan niet-centrumsteden wat betreft regelgeving en handhaving met betrekking tot de alcohol- en drugproblematiek (respectievelijk 3,730 en 1,167 op 10).
Indicatorenmeting 2013 – Lokaal gezondheidsbeleid
127
Al bij al moet er geconcludeerd worden dat de gemiddelde scores van steden en gemeenten wat betreft de pijler regelgeving en handhaving voor verbetering vatbaar is (gemiddelde: 1,29; mediaan: 0; op schaal van 0 tot 10). Structurele maatregelen Net als voor de pijler regelgeving en handhaving scoren centrumsteden ook wat betreft structurele maatregelen merkelijk beter dan niet-centrumsteden (respectievelijk 4,778 en 1,105 op 10). Bovendien zien we ook hier over het algemeen een erg lage score (gemiddelde: 1,27; mediaan: 0; op schaal van 0 tot 10)
Vroeginterventie en eerstelijnsgezondheidszorg De gemiddelde scores voor de pijler vroeginterventie en eerstelijnsgezondheidszorg liggen over het algemeen hoger dan de scores op de andere pijlers (gemiddelde: 3,95; mediaan: 7,14; op schaal van 0 tot 10). Net als voor de pijlers regelgeving en handhaving en structurele maatregelen scoren centrumsteden ook wat betreft deze pijler veel beter dan niet-centrumsteden (respectievelijk 7,302 en 3,788 op 10).
Indicatorenmeting 2013 – Lokaal gezondheidsbeleid
128
Over het algemeen kunnen we stellen dat centrumsteden beter scoren dan nietcentrumsteden, en dat voor alle componenten waarvan de gegevens als significant kunnen beschouwd worden. De pijler die het best scoort is vroeginterventie en eerstelijnsgezondheidszorg. Maar ook voor deze pijler valt er voor de steden en gemeenten nog heel wat winst te boeken.
Indicatorenmeting 2013 – Lokaal gezondheidsbeleid
129
OCMW’s Slechts 46 OCMW’s hebben de vragenlijst volledig ingevuld. Dit brengt de responsgraad op 14 %. Bekijken we de responsgraad echter per dienst, dan blijkt die voor een aantal diensten te laag te zijn om zinvolle uitspraken te doen. De bevraging werd dan ook enkel verwerkt voor de diensten met de hoogste responsgraad, zijnde onthaal, algemene sociale dienst, dienst schuldhulpverlening en thuiszorg. Dienst
Aantal respondenten
Onthaal
33
Algemene sociale dienst
38
Dienst wonen
10
Dienst werken
12
Dienst schuldhulpverlening
27
Dienst rechtshulp
14
Lokaal dienstencentrum
15
Thuiszorg
32
Crisisopvang
6
Woonzorgcentrum
22
Kinderopvang
6
Ziekenhuis
0
Project
5
Indicatorenmeting 2013 – Lokaal gezondheidsbeleid
130
ONTHAAL Regelgeving Het onthaal van een OCMW heeft vaker regels over alcohol dan over drugs. 17 van de 33 respondenten zeggen dat het onthaal regels heeft over alcohol, 11 zeggen dat er regels zijn over drugs. Daartegenover staat een groep van 16 respondenten die niet weten of er regels zijn.
Heeft het onthaal van het OCMW regels voor cliënten rond bezit, gebruik, onder invloed zijn, doorgeven en dealen van alcohol en/of illegale drugs?
Totaal
% van antwoorden
%
(meerdere antwoorden mogelijk)
1 Alcohol
17
52 %
2 Drugs
11
33 %
- Weet niet
16
48 %
Totaal aantal respondenten: 33
0%
20% 40% 60% 80%
11 van de 33 respondenten geven aan dat de regels voor alcohol gespecificeerd worden voor verschillende situaties of plaatsen. Voor drugs geven 10 respondenten dit aan. Ook hier zeggen heel wat respondenten, namelijk 22 van de 33, dit niet te weten. 12 van de 33 respondenten zeggen dat er voor alcohol procedures zijn die toegepast worden als cliënten de regels overtreden. Voor drugs zijn dit eveneens 12 respondenten. Opnieuw stellen we vast dat een grote groep hier geen zicht op heeft, namelijk 21 van de 33 respondenten. Opvallend is telkens de grote groep respondenten die zegt het antwoord op de vraag niet te weten. Best mogelijk dus dat er wel regels, specificaties van de regels en procedures zijn, maar dat deze onvoldoende gekend zijn. Dit kan te maken hebben met de functie van de persoon die de enquête invulde. Dit was namelijk in 1 op 4 gevallen (44 van de 161 respondenten die deze vraag beantwoordden of 27%) de voorzitter, de secretaris of een raadslid. Vraag is of zij voldoende betrokken zijn bij de dagelijkse werking van het onthaal om hier zicht op te hebben. De meerderheid, 21 van de 33 respondenten, geeft aan dat ze de regels over alcohol en drugs ad hoc communiceren wanneer nodig. 3 respondenten zeggen dat ze uithangen in de wachtzaal en 1 respondent licht ze toe tijdens een eerste gesprek. 9 van de 33 respondenten geven aan dit niet te weten.
Indicatorenmeting 2013 – Lokaal gezondheidsbeleid
131
Hoe communiceert het onthaal van het OCMW de regels naar cliënten?
Totaal
% van antwoorden
%
(meerdere antwoorden mogelijk)
1 Hangen uit in de wachtzaal
3
9%
2 Tijdens eerste gesprek
1
3%
3 Ad hoc wanneer nodig
21
64 %
- Weet niet
9
27 %
Totaal aantal respondenten: 33
0%
20% 40% 60% 80%
Begeleiding Wat betreft het begeleiden van cliënten met een alcohol- of drugprobleem maken 11 van de 33 respondenten werk van screening en 7 van doorverwijzing naar gespecialiseerde hulpverlening. Een kleinere groep geeft aan dat ze het probleem proberen bespreekbaar maken met hun cliënt (6 respondenten) of dat ze samen met de cliënt de situatie trachten leefbaar te houden voor zichzelf en de omgeving (4 respondenten). Werken aan probleembesef en begeleiden bij minderen of stoppen met gebruik komt het minst voor (telkens 3 respondenten). Ook hier zien we echter een grote groep die niet weet wat het onthaal doet qua begeleiding van cliënten met alcohol- of andere drugproblemen, namelijk 15 van de 33 respondenten.
Welke taken neemt het onthaal van het OCMW op met betrekking tot het begeleiden van cliënten met een alcohol- of drugprobleem?
Totaal
% van antwoorden
%
(meerdere antwoorden mogelijk) 1 Screenen (inschatten van de problematieken)
11
33 %
2 Probleem bespreekbaar maken
6
18 %
3 Werken aan probleembesef
3
9%
4 Begeleiden bij minderen of stoppen met gebruik
3
9%
5 Doorverwijzen naar gespecialiseerde hulpverlening
7
21 %
6 Samen met de cliënt de situatie proberen leefbaar te houden voor zichzelf en de omgeving
4
12 %
- Weet niet
15
45 %
Totaal aantal respondenten: 33
Indicatorenmeting 2013 – Lokaal gezondheidsbeleid
0%
132
20% 40% 60% 80%
Dit antwoordprofiel correspondeert met de opdrachten van een onthaalwerking in een OCMW. Samen met de cliënt wordt zijn problematiek in kaart gebracht en wordt hij georiënteerd naar verdere begeleiding, hetzij binnen het OCMW, hetzij extern. Preventief aanbod 17 van de 33 respondenten zeggen dat er informatie over alcohol en drugs in de wachtzaal ter beschikking wordt gesteld. 9 respondenten zeggen dat er affiche- en/of foldercampagnes worden georganiseerd. 3 geven aan dat de alcohol- en drugproblematiek aan bod komt tijdens individuele gesprekken met cliënten en 1 respondent zegt gespreksgroepen te organiseren. Daartegenover staat echter een groep van 8 respondenten die zeggen dat de dienst niet beschikt over een preventief aanbod omtrent de alcohol- en drugproblematiek. 3 respondenten zeggen niet te weten of het onthaal gebruikmaakt van een preventief aanbod omtrent de alcohol- en drugproblematiek.
Wordt er binnen het onthaal van het OCMW ook gebruik gemaakt van een preventief aanbod omtrent de alcoholen drugproblematiek?
Totaal
% van antwoorden
%
(meerdere antwoorden mogelijk)
1 Ja, er wordt informatie in de wachtzaal ter beschikking gesteld
17
52 %
2 Ja, er worden gespreksgroepen georganiseerd.
1
3%
3 Ja, er worden affiche- en/of foldercampagnes georganiseerd.
9
27 %
4 Ja, de alcohol- en drugproblematiek komt aan bod tijdens individuele gesprekken met cliënten.
3
9%
5 Neen, deze dienst beschikt niet over een preventief aanbod omtrent de alcohol en drugproblematiek.
8
24 %
- Weet niet
3
9%
Totaal aantal respondenten: 33
0%
20% 40% 60% 80%
Er werd tevens bevraagd aan welke acties of projecten in verband met alcohol en drugs het onthaal van het OCMW de afgelopen drie jaar meedeed of welke methodieken er gebruikt werden. Ongeveer de helft van de respondenten zegt niet mee te doen aan acties of projecten en geen methodieken te gebruiken. Ongeveer een derde van de respondenten zegt het antwoord op de vraag niet te weten. De materialen die het meest gebruikt worden zijn het draaiboek voor een ‘Alcohol- en drugbeleid op de sociale dienst van het OCMW’ (3 respondenten) en de affiche ‘Als je partner drinkt’ (3 respondenten).
Indicatorenmeting 2013 – Lokaal gezondheidsbeleid
133
ALGEMENE SOCIALE DIENST Regelgeving 20 van de 38 respondenten zeggen dat de algemene sociale dienst regels heeft over alcohol, 17 zeggen dat er regels zijn over drugs. Eveneens 17 van de 38 respondenten signaleren dat ze niet weten of er regels zijn.
Heeft de algemene sociale dienst van het OCMW regels voor cliënten rond bezit, gebruik, onder invloed zijn, doorgeven en dealen van alcohol en/of illegale drugs?
Totaal
% van antwoorden
%
(meerdere antwoorden mogelijk)
1 Alcohol
20
53 %
2 Drugs
17
45 %
- Weet niet
17
45 %
Totaal aantal respondenten: 38
0%
20% 40% 60% 80%
16 van de 38 respondenten geven aan dat de regels voor alcohol gespecificeerd worden voor verschillende situaties of plaatsen. Voor drugs geven 15 respondenten dit aan. In de lijn van de antwoorden op de vorige vraag zeggen ook hier heel wat respondenten, namelijk 21, dit niet te weten. 15 respondenten zegt dat er voor alcohol procedures zijn die toegepast worden als cliënten de regels overtreden. Voor drugs zijn dit 14 respondenten. Opnieuw stellen we vast dat een grote groep hier geen zicht op heeft, namelijk 23 van de 38 respondenten. 28 van de 38 respondenten geven aan dat ze de regels over alcohol en drugs ad hoc communiceren wanneer nodig. 4 respondenten zeggen dat ze uithangen in de wachtzaal en 3 respondenten lichten ze toe tijdens een eerste gesprek. 6 van de 38 respondenten geven aan dit niet te weten.
Indicatorenmeting 2013 – Lokaal gezondheidsbeleid
134
Hoe communiceert de algemene sociale dienst van het OCMW de regels naar cliënten?
Totaal
% van antwoorden
%
(meerdere antwoorden mogelijk)
1 Hangen uit in de wachtzaal
4
11 %
2 Tijdens eerste gesprek
3
8%
3 Ad hoc wanneer nodig
28
74 %
- Weet niet
6
16 %
Totaal aantal respondenten: 38
0%
20% 40% 60% 80%
Algemene sociale diensten communiceren meer over de regelgeving dan het onthaal van het OCMW en zijn hier ook beter van op de hoogte. Bij beide diensten ligt de klemtoon op co Begeleiding Wat betreft het begeleiden van cliënten met een alcohol- of drugprobleem verwijzen 30 van de 38 respondenten cliënten door naar gespecialiseerde hulpverlening. 26 respondenten trachten het probleem bespreekbaar te maken, 19 werken aan probleembesef en 17 maken werk van screening. Deze drie taken zijn van essentieel belang in functie van een geslaagde doorverwijzing en het is dan ook zeer positief dat ze worden opgenomen door de algemene sociale diensten. 16 van de 38 respondenten geven aan dat ze samen met de cliënt de situatie trachten leefbaar te houden voor zichzelf en de omgeving. Het minst scoort begeleiden bij minderen of stoppen met gebruik (13 respondenten). Slechts 2 van de 38 respondenten zeggen niet te weten wat de algemene sociale dienst doet qua begeleiding van cliënten met alcohol- of andere drugproblemen.
Indicatorenmeting 2013 – Lokaal gezondheidsbeleid
135
Welke taken neemt de algemene sociale dienst van het OCMW op met betrekking tot het begeleiden van cliënten met een alcohol- of drugprobleem?
Totaal
% van antwoorden
%
(meerdere antwoorden mogelijk)
1 Screenen (inschatten van de problematieken)
17
45 %
2 Probleem bespreekbaar maken
26
68 %
3 Werken aan probleembesef
19
50 %
4 Begeleiden bij minderen of stoppen met gebruik
13
34 %
5 Doorverwijzen naar gespecialiseerde hulpverlening
30
79 %
6 Samen met de cliënt de situatie proberen leefbaar te houden voor zichzelf en de omgeving
16
42 %
- Weet niet
2
5%
Totaal aantal respondenten: 38
0%
20% 40% 60% 80%
Slechts een derde van de respondenten zegt zelf cliënten te begeleiden bij minderen of stoppen met gebruik. Dit hangt wellicht samen met de hoge score op doorverwijzen naar gespecialiseerde hulpverlening. De algemene sociale diensten scoren beter op begeleiding in het algemeen dan het onthaal van het OCMW. Deze antwoordprofielen corresponderen met de functies van beide diensten in een OCMW. Het aantal respondenten dat zegt het antwoord op de vraag niet te kennen is ook opvallend laag voor de algemene sociale diensten. Preventief aanbod 23 van de 38 respondenten zeggen dat de alcohol- en drugproblematiek aan bod komt tijdens individuele gesprekken met cliënten. 18 respondenten zeggen dat er informatie ter beschikking wordt gesteld in de wachtzaal. 12 respondenten zeggen dat er affiche- en/of foldercampagnes georganiseerd worden. 1 respondent organiseert gespreksgroepen. Daar tegenover staat een groep van 5 respondenten die zeggen dat de algemene sociale dienst niet over een preventief aanbod omtrent de alcohol- en drugproblematiek beschikt en 1 respondent die het niet weet.
Indicatorenmeting 2013 – Lokaal gezondheidsbeleid
136
Wordt er binnen de algemene sociale dienst van het OCMW ook gebruik gemaakt van een preventief aanbod omtrent de alcohol- en drugproblematiek?
Totaal
% van antwoorden
%
(meerdere antwoorden mogelijk)
1 Ja, er wordt informatie in de wachtzaal ter beschikking gesteld
18
47 %
2 Ja, er worden gespreksgroepen georganiseerd.
1
3%
3 Ja, er worden affiche- en/of foldercampagnes georganiseerd.
12
32 %
4 Ja, de alcohol- en drugproblematiek komt aan bod tijdens individuele gesprekken met cliënten.
23
61 %
5 Neen, deze dienst beschikt niet over een preventief aanbod omtrent de alcohol en drugproblematiek.
5
13 %
- Weet niet
1
3%
Totaal aantal respondenten: 38
0%
20% 40% 60% 80%
In vergelijking met het onthaal valt de grote groep respondenten op die zegt dat de alcoholen drugproblematiek aan bod komt tijdens individuele gesprekken met cliënten: 23 van de 38 respondenten bij de algemene sociale dienst versus 3 van de 33 respondenten bij het onthaal. Dit correspondeert met de verschillende functies van respectievelijk onthaal en algemene sociale dienst. Er werd tevens bevraagd aan welke acties of projecten in verband met alcohol en drugs de algemene sociale dienst van het OCMW de afgelopen drie jaar meedeed of welke methodieken er gebruikt werden. Ongeveer de helft van de respondenten zegt niet mee te doen aan acties of projecten en geen methodieken te gebruiken. Ongeveer een derde van de respondenten zegt het antwoord op de vraag niet te weten. De materialen die het meest gebruikt worden zijn de affiche ‘Als je partner drinkt’ (6 respondenten) en het draaiboek voor een ‘Alcohol- en drugbeleid op de sociale dienst van het OCMW’ (4 respondenten).
DIENST SCHULDHULPVERLENING Regelgeving 14 van de 27 respondenten zeggen dat de dienst voor schuldhulpverlening regels heeft over alcohol, 10 zeggen dat er regels zijn over drugs. 13 respondenten signaleren dat ze niet weten of er regels zijn.
Indicatorenmeting 2013 – Lokaal gezondheidsbeleid
137
Heeft de dienst schuldhulpverlening van het OCMW regels voor cliënten rond bezit, gebruik, onder invloed zijn, doorgeven en dealen van alcohol en/of illegale drugs?
Totaal
% van antwoorden
%
(meerdere antwoorden mogelijk)
1 Alcohol
14
52 %
2 Drugs
10
37 %
- Weet niet
13
48 %
Totaal aantal respondenten: 27
0%
20% 40% 60% 80%
8 van de 27 respondenten geven aan dat de regels voor alcohol gespecificeerd worden voor verschillende situaties of plaatsen. Voor drugs geven 7 respondenten dit aan. In de lijn van de antwoorden op de vorige vraag zeggen ook hier heel wat respondenten, 19 van de 27, dit niet te weten. 8 van de 27 respondenten zeggen dat er voor alcohol procedures zijn die toegepast worden als cliënten de regels overtreden. Voor drugs zijn dit er eveneens 8. Opnieuw stellen we vast dat heel wat respondenten hier geen zicht op hebben, namelijk 19 van de 27 respondenten. 19 van de 27 respondenten geven aan dat ze de regels over alcohol en drugs ad hoc communiceren wanneer nodig. 1 respondent zegt dat ze uithangen in de wachtzaal en 1 respondent licht ze toe tijdens een eerste gesprek. 6 van de 27 respondenten geven aan dit niet te weten.
Hoe communiceert de dienst schuldhulpverlening van het OCMW de regels naar cliënten?
Totaal
% van antwoorden
%
(meerdere antwoorden mogelijk)
1 Hangen uit in de wachtzaal
1
4%
2 Tijdens eerste gesprek
1
4%
3 Ad hoc wanneer nodig
19
70 %
- Weet niet
6
22 %
Totaal aantal respondenten: 27
0%
20% 40% 60% 80%
Begeleiding Wat betreft het begeleiden van cliënten met een alcohol- of drugprobleem verwijzen 18 van de 27 respondenten cliënten door naar gespecialiseerde hulpverlening. 17 respondenten trachten het probleem bespreekbaar te maken, 10 respondenten maken werk van screening en 9 respondenten werken aan probleembesef. Deze drie taken zijn van essentieel belang in
Indicatorenmeting 2013 – Lokaal gezondheidsbeleid
138
functie van een geslaagde doorverwijzing en het is dan ook zeer positief dat ze worden opgenomen door de diensten voor schuldhulpverlening. 10 van de 27 respondenten trachten samen met de cliënt de situatie leefbaar te houden voor zichzelf en de omgeving. Het minst scoort begeleiden bij minderen of stoppen met gebruik (7 van de 27 respondenten). 3 respondenten weten niet wat de dienst schuldhulpverlening doet qua begeleiding van cliënten met alcohol- of andere drugproblemen.
Welke taken neemt de dienst schuldhulpverlening van het OCMW op met betrekking tot het begeleiden van cliënten met een alcohol- of drugprobleem?
Totaal
% van antwoorden
%
(meerdere antwoorden mogelijk)
1 Screenen (inschatten van de problematieken)
10
37 %
2 Probleem bespreekbaar maken
17
63 %
3 Werken aan probleembesef
9
33 %
4 Begeleiden bij minderen of stoppen met gebruik
7
26 %
5 Doorverwijzen naar gespecialiseerde hulpverlening
18
67 %
6 Samen met de cliënt de situatie proberen leefbaar te houden voor zichzelf en de omgeving
10
37 %
- Weet niet
3
11 %
Totaal aantal respondenten: 27
0%
20% 40% 60% 80%
Het antwoordprofiel van de diensten voor schuldhulpverlening voor begeleiding houdt het midden tussen het antwoordprofiel van het onthaal en dat van de algemene sociale dienst van het OCMW, maar leunt daarbij toch sterker aan bij de algemene sociale dienst. Preventief aanbod 16 van de 27 respondenten zegt dat de alcohol- en drugproblematiek aan bod komt tijdens individuele gesprekken met cliënten. 13 respondenten zeggen dat er informatie ter beschikking wordt gesteld in de wachtzaal. 8 respondenten zeggen dat er affiche- en/of foldercampagnes georganiseerd worden. 1 respondent organiseert gespreksgroepen. Daar tegenover staat een groep van 4 respondenten die zeggen dat de dienst schuldhulpverlening niet over een preventief aanbod omtrent de alcohol- en drugproblematiek beschikt en 1 respondent die het niet weet.
Indicatorenmeting 2013 – Lokaal gezondheidsbeleid
139
Wordt er binnen de dienst schuldhulpverlening van het OCMW ook gebruik gemaakt van een preventief aanbod omtrent de alcohol- en drugproblematiek?
Totaal
% van antwoorden
%
(meerdere antwoorden mogelijk)
1 Ja, er wordt informatie in de wachtzaal ter beschikking gesteld
13
48 %
2 Ja, er worden gespreksgroepen georganiseerd.
1
4%
3 Ja, er worden affiche- en/of foldercampagnes georganiseerd.
8
30 %
4 Ja, de alcohol- en drugproblematiek komt aan bod tijdens individuele gesprekken met cliënten.
16
59 %
5 Neen, deze dienst beschikt niet over een preventief aanbod omtrent de alcohol en drugproblematiek.
4
15 %
- Weet niet
1
4%
Totaal aantal respondenten: 27
0%
20% 40% 60% 80%
Het antwoordprofiel van de diensten voor schuldhulpverlening valt samen met dat van de algemene sociale diensten voor wat betreft het gebruik maken van een preventief aanbod omtrent de alcohol- en drugproblematiek. In vergelijking met het onthaal valt ook hier de grote groep respondenten (16 van de 27) op die zegt dat de alcohol- en drugproblematiek aan bod komt tijdens individuele gesprekken met cliënten. Er werd tevens bevraagd aan welke acties of projecten in verband met alcohol en drugs de dienst voor schuldhulpverlening van het OCMW de afgelopen drie jaar meedeed of welke methodieken er gebruikt werden. Een kleine helft van de respondenten zegt niet mee te doen aan acties of projecten en geen methodieken te gebruiken. Ruim een derde van de respondenten zegt het antwoord op de vraag niet te weten. De materialen die het meest gebruikt worden zijn de affiche ‘Als je partner drinkt’ (3 respondenten), het draaiboek voor een ‘Alcohol- en drugbeleid op de sociale dienst van het OCMW’ (3 respondenten) en de leidraad ‘Wat met alcohol- en andere drugproblemen bij cliënten in OCMW en CAW’ (3 respondenten).
Indicatorenmeting 2013 – Lokaal gezondheidsbeleid
140
THUISZORG Regelgeving 15 van de 32 respondenten zeggen dat de dienst voor thuiszorg regels heeft over alcohol, 11 respondenten zeggen dat er regels zijn over drugs. 17 van de 32 respondenten signaleren dat ze niet weten of er regels zijn.
Heeft de thuiszorgdienst van het OCMW regels voor cliënten rond bezit, gebruik, onder invloed zijn, doorgeven en dealen van alcohol en/of illegale drugs?
Totaal
% van antwoorden
%
(meerdere antwoorden mogelijk)
1 Alcohol
15
47 %
2 Drugs
11
34 %
- Weet niet
17
53 %
Totaal aantal respondenten: 32
0%
20% 40% 60% 80%
12 van de 32 respondenten geven aan dat de regels voor alcohol gespecificeerd worden voor verschillende situaties of plaatsen. Voor drugs geven 10 respondenten dit aan. In de lijn van de antwoorden op de vorige vraag zeggen ook hier heel wat respondenten, 20 van de 32, dit niet te weten. 10 van de 32 respondenten zeggen dat er voor alcohol procedures zijn die toegepast worden als cliënten de regels overtreden. Voor drugs zijn dit 9 respondenten. Opnieuw stellen we vast dat een grote groep hier geen zicht op heeft, namelijk 22 van de 32 respondenten. 14 van de 32 respondenten geven aan dat ze de regels over alcohol en drugs ad hoc communiceren wanneer nodig. 4 respondenten zeggen dat ze uithangen in de wachtzaal en 3 respondenten lichten ze toe tijdens een eerste gesprek. 11 van de 32 respondenten geven aan dit niet te weten.
Hoe communiceert de thuiszorgdienst van het OCMW de regels naar cliënten?
Totaal
% van antwoorden
%
(meerdere antwoorden mogelijk)
1 Hangen uit in de wachtzaal
4
12 %
2 Tijdens eerste gesprek
3
9%
3 Ad hoc wanneer nodig
14
44 %
- Weet niet
11
34 %
Totaal aantal respondenten: 32
Indicatorenmeting 2013 – Lokaal gezondheidsbeleid
0%
141
20% 40% 60% 80%
Begeleiding Wat betreft het begeleiden van cliënten met een alcohol- of drugprobleem zeggen 14 van de 32 respondenten dat ze het probleem bespreekbaar maken met de cliënt, 11 respondenten verwijzen door naar gespecialiseerde hulpverlening, 10 respondenten maken werk van screening. 7 respondenten werken aan probleembesef en een even grote groep geeft aan dat ze samen met de cliënt de situatie trachten leefbaar te houden voor zichzelf en de omgeving. Het minst scoort begeleiden bij minderen of stoppen met gebruik (5 van de 32 respondenten). De groep die niet weet wat de thuiszorgdienst doet qua begeleiding van cliënten met alcoholof andere drugproblemen bedraagt 11 respondenten.
Welke taken neemt de thuiszorgdienst van het OCMW op met betrekking tot het begeleiden van cliënten met een alcoholof drugprobleem?
Totaal
% van antwoorden
%
(meerdere antwoorden mogelijk)
1 Screenen (inschatten van de problematieken)
10
31 %
2 Probleem bespreekbaar maken
14
44 %
3 Werken aan probleembesef
7
22 %
4 Begeleiden bij minderen of stoppen met gebruik
5
16 %
5 Doorverwijzen naar gespecialiseerde hulpverlening
11
34 %
6 Samen met de cliënt de situatie proberen leefbaar te houden voor zichzelf en de omgeving
7
22 %
- Weet niet
11
34 %
Totaal aantal respondenten: 32
0%
20% 40% 60% 80%
Preventief aanbod 10 van de 32 respondenten zeggen dat de alcohol- en drugproblematiek aan bod komt tijdens individuele gesprekken met cliënten. 9 respondenten zeggen dat er informatie ter beschikking wordt gesteld in de wachtzaal. 2 respondenten zeggen dat er affiche- en/of foldercampagnes georganiseerd worden en eveneens 2 respondenten organiseren gespreksgroepen. Daar tegenover staat een groep van 9 respondenten die zeggen dat de dienst voor thuiszorg niet over een preventief aanbod omtrent de alcohol- en drugproblematiek beschikt en 5 respondenten die het niet weten.
Indicatorenmeting 2013 – Lokaal gezondheidsbeleid
142
Wordt er binnen de thuiszorgdienst van het OCMW ook gebruik gemaakt van een preventief aanbod omtrent de alcohol- en drugproblematiek?
Totaal
% van antwoorden
%
(meerdere antwoorden mogelijk)
1 Ja, er wordt informatie in de wachtzaal ter beschikking gesteld
9
28 %
2 Ja, er worden gespreksgroepen georganiseerd.
2
6%
3 Ja, er worden affiche- en/of foldercampagnes georganiseerd.
2
6%
4 Ja, de alcohol- en drugproblematiek komt aan bod tijdens individuele gesprekken met cliënten.
10
31 %
5 Neen, deze dienst beschikt niet over een preventief aanbod omtrent de alcohol en drugproblematiek.
9
28 %
- Weet niet
5
16 %
Totaal aantal respondenten: 32
0%
20% 40% 60% 80%
Er werd tevens bevraagd aan welke acties of projecten in verband met alcohol en drugs de thuiszorgdienst van het OCMW de afgelopen drie jaar meedeed of welke methodieken er gebruikt werden. Ongeveer de helft van de respondenten zegt niet mee te doen aan acties of projecten en geen methodieken te gebruiken. 13 respondenten zeggen het antwoord op de vraag niet te weten. Het materiaal dat het meest gebruikt wordt is het draaiboek voor een ‘Alcohol- en drugbeleid op de sociale dienst van het OCMW’ (3 respondenten).
TOTAALSCORES ALCOHOL- EN DRUGBELEID Onthaal Onthaaldiensten van OCMW’s scoren gemiddeld 21,30/100 voor beleidsmatig werken rond alcohol en drugs (mediaan: 20,71). De minst scorende onthaaldienst behaalt 0/100, de best scorende onthaaldienst behaalt 95,45/100. Algemene sociale dienst Algemene sociale diensten van OCMW’s scoren gemiddeld 42,30/100 voor beleidsmatig werken rond alcohol en drugs (mediaan: 41,52). De minst scorende algemene sociale dienst behaalt 2,27/100, de best scorende algemene sociale dienst behaalt 92,95/100. Dienst schuldhulpverlening Diensten schuldhulpverlening van OCMW’s scoren gemiddeld 35,89/100 voor beleidsmatig werken rond alcohol en drugs (mediaan: 36,29). De minst scorende dienst schuldhulpverlening 0/100, de best scorende dienst schuldhulpverlening behaalt 92,95/100.
Indicatorenmeting 2013 – Lokaal gezondheidsbeleid
143
Thuiszorgdienst Thuiszorgdiensten van OCMW’s scoren gemiddeld 24,83/100 voor beleidsmatig werken rond alcohol en drugs (mediaan: 20,28). De minst scorende thuiszorgdienst behaalt 0/100, de best scorende thuiszorgdienst behaalt 80,83/100. Hoewel er zeker zeer positieve uitschieters zijn, scoren de betreffende diensten van de OCMW’s gemiddeld zwak op beleidsmatig werken rond alcohol en drugs en is er zeker een inhaalbeweging nodig. De algemene sociale diensten blijken het best te scoren. Wanneer we naar de verschillende componenten van beleidsmatig werken kijken, blijken die ook allemaal ondermaats te scoren, met informatie en vorming als zwakste component. Onthaal en thuiszorg scoren het best op regelgeving, algemene sociale dienst en dienst voor schuldhulpverlening scoren het best op begeleiding.
7.5 Besluiten alcohol- en drugbeleid in steden, gemeenten en OCMW’s Het gebruik van alcohol, cannabis en andere illegale drugs zoals cocaïne, xtc en speed is in iedere Vlaamse stad of gemeente een realiteit. Hoewel het gebruik van illegale drugs zich vaak verborgen afspeelt, wordt een stad of gemeente er toch mee geconfronteerd: verkeersongevallen, vandalisme, gezondheidsproblemen, huiselijk geweld, productiviteitsverlies op het werk, straatdealers en vechtpartijen zijn maar enkele van de potentiële problemen waarmee een stad of gemeente te maken krijgt als gevolg van het gebruik van illegale drugs. Wat betreft alcohol gaan de meeste burgers er op een verantwoordelijke wijze mee om. Maar bij overlast, lawaaihinder, vandalisme, gezondheidsproblemen, acute probleemsituaties, etc. zal het lokale bestuur maatregelen willen treffen. Lokale besturen zijn dan ook een evidente partner wanneer het aankomt op de preventie en het aanpakken van de sociale gevolgen van alcohol- en druggebruik. Naast het inspelen op acute probleemsituaties vraagt een effectieve benadering van de alcohol- en drugproblematiek echter ook om een integrale aanpak. Een dergelijke benaderingswijze richt zich op alle factoren die van invloed zijn op gezondheid, veiligheid en opvoeding in samenhang met elkaar. Een integrale aanpak betekent bijvoorbeeld dat het alcohol- en drugbeleid zich niet alleen op de individuele jongere en probleemgebruiker richt, maar ook op hun omgeving. Het lokaal alcohol- en drugbeleid staat op die manier voor een langetermijnaanpak in de gemeente op verschillende beleidsdomeinen. Een lokaal alcohol- en drugbeleid bevat idealiter een mix van interventies op vier belangrijke actieterreinen (componenten):
informeren & sensibiliseren,
regels & handhaving,
structurele maatregelen en
vroeginterventie & eerstelijnszorg.
In het eerste deel van dit hoofdstuk werden de resultaten van de Vlaamse steden en gemeenten op deze vier componenten besproken. Voor elk van deze componenten werden een aantal parameters bevraagd. Op basis van deze antwoorden werd voor elk van de vier componenten een componentscore berekend. De combinatie van de vier componenten leverde een totaalscore op voor het lokale alcohol- en drugbeleid. Daarnaast werd er ook gekeken
Indicatorenmeting 2013 – Lokaal gezondheidsbeleid
144
naar onderlinge verschillen tussen de lokale besturen naargelang hun omvang (aantal inwoners) en naargelang hun positie (dertien centrumsteden versus alle andere gemeenten).
Steden en gemeenten De vragenlijst voor steden en gemeenten werd door 130 steden en gemeenten volledig ingevuld. Hoewel slechts 8 à 9 % (respectievelijk illegale drugs en alcohol) van deze gemeenten aangeeft het laatste jaar niet geconfronteerd te zijn geweest met middelengerelateerde problemen, geeft 13 % expliciet aan dat ze niets doen met betrekking tot de alcohol- en drugproblematiek. De meest voorkomende problemen waar steden en gemeenten mee te maken kregen waren: gebruik op openbare plaatsen en openbare dronkenschap (86 %), overlast (79 %), dealen (54 %), verkoop van alcohol aan minderjarigen (36 %) en geweld of criminaliteit (46 %). Deze problemen waren dus niet direct gezondheidsgerelateerd, maar hebben eerder een link met veiligheidsproblemen. Wat betreft de scores op de verschillende componenten geeft 51 % van de gemeenten aan de ze de algemene bevolking informeert en sensibiliseert omtrent de alcohol- en drugproblematiek. 41 % doet dit ook naar specifieke bevolkingsgroepen (voornamelijk jongeren tussen 13 en 18 jaar) toe en 31 % van de steden en gemeenten geeft aan mee te doen aan acties of projecten en/of methodieken omtrent alcohol en drugs te gebruiken. 21% van de gemeenten heeft de afgelopen 3 jaar structurele maatregelen genomen (horecabeleid, verlichting op donkere plekken, deelname aan een intergemeentelijke drugpreventiewerking, oprichting lokaal drugoverleg, …). Hoe meer inwoners, hoe beter een stad/gemeente gemiddeld scoort wat betreft het nemen van structurele maatregelen. Ook hier is het verschil tussen centrum- en niet-centrumsteden opvallend groot en kan er gesteld worden dat er vooral in deze kleinere steden en gemeenten nog heel wat vooruitgang geboekt kan worden. 18 % van de gemeenten geeft aan dat er in haar beleidsdocumenten/BBC specifieke regels en/of handhavingsmiddelen werden ingeschreven. Centrumsteden scoren wederom beter dan niet-centrumsteden (respectievelijk 3,73 en 1,17 op 10). De pijler vroeginterventie en eerstelijnsgezondheidszorg is met voorsprong de best scorende pijler: 55 % van de gemeenten beschikt over een aanbod om inwoners met alcoholof drugproblemen door te verwijzen naar de gespecialiseerde hulpverlening. Ook hier zien we dat centrumsteden veel beter scoren dan niet-centrumsteden (respectievelijk 7,30 en 3,79 op 10). Een gevolg van dit alles is dat de totaalscore voor beleidsmatig en integraal werken rond de alcohol- en drugproblematiek ook volgens dezelfde logica verloopt: ook centrumsteden behalen een betere score dan niet-centrumsteden (respectievelijk 47,95 en 19,74 op 100). Het integrale karakter van de aanpak van alcohol- en drugproblemen uit zich niet enkel in de totaalscore van de verschillende componenten maar ook in een aantal andere elementen. Zo zien we dat 22 % van de gemeenten de voorbije 3 jaar samen met andere domeinen in het lokaal beleid samenwerkte wat betreft het thema alcohol en drugs. In een derde van de gemeenten (34 %) was er in het verlengde hiervan een werkgroep rond alcohol en drugs actief. De integrale werking rond alcohol en drugs leidde ertoe dat er in 11 % van de gemeenten een apart gezondheidsplan rond het thema alcohol en drugs bestaat. 31 % van de
Indicatorenmeting 2013 – Lokaal gezondheidsbeleid
145
gemeenten nam het thema op in haar lokaal sociaal beleidsplan en 27 % deed dit in een plan van een ander beleidsdomein. 15 % van de gemeenten nam het thema alcohol en drugs op in haar meerjarenplan. Bij al deze cijfers moet echter de bedenking geformuleerd worden dat veel respondenten het antwoord op de desbetreffende vragen schuldig moesten blijven. Zo gaf ruim de helft van de respondenten aan niet te weten of er zich in de stad of gemeente alcohol- of druggerelateerde problemen voordeden, 54 % gaf aan niet te weten of er structurele maatregelen genomen werden en 59 % wist geen antwoord te formuleren op de vraag of er regels en handhavingsmiddelen met betrekking tot de alcohol- en drugproblematiek werden ingeschreven in beleidsdocumenten. Dit kan te maken hebben met de functie van de persoon die de enquête invulde. Respondenten waren immers voornamelijk gezondheids- of preventieambtenaren (24 %) en welzijnsambtenaren of –medewerkers (30 %). Vraag is of zij voldoende zicht hebben op deze problematiek en alles wat ermee te maken heeft (cfr. integraal werken). Dit alles heeft natuurlijk wel als gevolg dat de vernoemde cijfers waarschijnlijk een vertekend beeld geven van de werkelijke situatie. Steden en gemeenten worden aangeraden om verschillende interventies op meerdere terreinen in te zetten om te werken aan één probleem. Actie op elk afzonderlijk terrein is immers essentieel maar op zich niet voldoende om een effectief lokaal alcohol- en drugbeleid te voeren. Daarenboven komen acties best tot stand vanuit een lokale analyse georganiseerd en uitgevoerd door het lokaal overleg. 21 % van de steden en gemeenten geeft overigens nu reeds aan hun prioriteiten voor het alcohol- en drugbeleid te bepalen op basis van een lokale analyse. Van groot belang is dat de acties die de stad of gemeente organiseert zichtbaar zijn: zichtbare acties creëren immers draagvlak, houden dit draagvlak levend en geven dynamiek aan het beleid. Slechts door het veelvuldig onder de aandacht brengen van een thema kan er belangstelling voor ontstaan. Eenmalige info leidt niet tot gedragsverandering of maatschappelijke aanvaarding van de beoogde boodschap. Investeren in communicatie is dan ook geen overbodige luxe. Of steden en gemeenten aan alle componenten van een integraal beleid kunnen voldoen hangt uiteraard samen met de mogelijkheden, structuur en complexiteit van de steden en gemeenten in kwestie. Centrumsteden hebben vaak immers meer mogelijkheden dan niet-centrumsteden. Kleine(re) steden en gemeenten raden we daarom aan om een intergemeentelijke samenwerking op poten te zetten. In dat geval kan er één gedeelde drugpreventiewerker aangeworven worden voor de verschillende gemeenten. Financiering gebeurt dan enerzijds door de lokale besturen en anderzijds door de provincies. OCMW OCMW’s nemen een belangrijke rol op wat betreft vroeginterventie en eerstelijnszorg, het vierde actieterrein van een lokaal alcohol- en drugbeleid. Daarnaast heeft een OCMW idealiter ook een uitgewerkt alcohol- en drugbeleid voor de eigen werking en haar cliënten. De OCMW’s werden dan ook bevraagd over regelgeving, begeleidingsaanbod en preventief aanbod als onderdeel van hun alcohol- en drugbeleid. 46 OCMW’s hebben de vragenlijst volledig ingevuld, wat de responsgraad op 14 % brengt. Bekijken we de responsgraad echter per dienst, dan blijkt die voor een aantal diensten te laag te zijn om zinvolle uitspraken te doen. De bevraging werd dan ook enkel verwerkt voor de diensten met de hoogste responsgraad, zijnde onthaal, algemene sociale dienst, dienst schuldhulpverlening en thuiszorg.
Indicatorenmeting 2013 – Lokaal gezondheidsbeleid
146
Bekijken we de resultaten per dienst: Onthaal Ongeveer de helft van de respondenten zegt dat er regels zijn over alcohol, ongeveer een derde over andere drugs. Eveneens een derde van de respondenten zegt dat deze regels gespecificeerd zijn voor verschillende situaties of plaatsen en dat er procedures zijn die toegepast worden als cliënten de regels overtreden. De meeste respondenten lichten de regels toe wanneer nodig. Regels worden weinig systematisch bekendgemaakt. Uit het overzicht van taken met betrekking tot begeleiding die een onthaal kan opnemen, springen screenen en doorverwijzen in het oog, wat natuurlijk overeenkomt met de functie van het onthaal in een OCMW. Wat betreft het preventief aanbod kiest men er vooral voor om informatie over alcohol en andere drugs in de wachtzaal ter beschikking te stellen, daarnaast worden er ook wel campagnes georganiseerd. Een vierde van de respondenten zegt echter niet over een preventief aanbod te beschikken en de helft zegt niet mee te doen aan acties of projecten en geen methodieken te gebruiken. Algemene sociale dienst Ongeveer de helft van de respondenten zegt dat er regels zijn over alcohol en over andere drugs. Een kleine helft van de respondenten zegt dat deze regels gespecificeerd zijn voor verschillende situaties of plaatsen en dat er procedures zijn die toegepast worden als cliënten de regels overtreden. Driekwart van de respondenten licht de regels toe wanneer nodig. Regels worden weinig systematisch bekendgemaakt. Het palet aan taken die opgenomen worden in het kader van begeleiding is bij de sociale diensten veel ruimer dan bij het onthaal. Men gaat zowel doorverwijzen, als het probleem bespreekbaar maken, werken aan probleembesef, screenen, de situatie trachten leefbaar te houden voor de cliënt en zijn omgeving. Minder scoort het zelf begeleiden van cliënten bij stoppen of minderen met gebruik. Wat betreft het preventief aanbod kiest men er vooral voor om alcohol en andere drugs als thema in de gesprekken met cliënten aan bod te laten komen en informatie in de wachtzaal ter beschikking te stellen. De helft zegt niet mee te doen aan acties of projecten en geen methodieken te gebruiken. Dienst schuldhulpverlening Ongeveer de helft van de respondenten zegt dat er regels zijn over alcohol, ongeveer een derde over andere drugs. Eveneens een derde van de respondenten zegt dat deze regels gespecificeerd zijn voor verschillende situaties of plaatsen en dat er procedures zijn die toegepast worden als cliënten de regels overtreden. De meeste respondenten lichten de regels toe wanneer nodig. Regels worden weinig systematisch bekendgemaakt. Uit het overzicht van taken met betrekking tot begeleiding die een dienst kan opnemen, springen doorverwijzen en het probleem bespreekbaar maken in het oog. Echter ook de andere taken worden door ongeveer een derde van de respondenten opgenomen. Wat betreft het preventief aanbod kiest men er vooral voor om alcohol en andere drugs als thema in de gesprekken met cliënten aan bod te laten komen en informatie in de wachtzaal ter beschikking te stellen. De helft zegt niet mee te doen aan acties of projecten en geen methodieken te gebruiken.
Indicatorenmeting 2013 – Lokaal gezondheidsbeleid
147
Thuiszorg Ongeveer de helft van de respondenten zegt dat er regels zijn over alcohol, ongeveer een derde over andere drugs. Eveneens een derde van de respondenten zegt dat deze regels gespecificeerd zijn voor verschillende situaties of plaatsen en dat er procedures zijn die toegepast worden als cliënten de regels overtreden. De meeste respondenten lichten de regels toe wanneer nodig. Regels worden weinig systematisch bekendgemaakt. Wat begeleiding betreft nemen de thuiszorgdiensten wel een brede waaier aan taken op, maar minder uitgesproken dan bijvoorbeeld de algemene sociale dienst of de dienst schuldhulpverlening. Het probleem bespreekbaar maken, doorverwijzen en screenen vormen hier de top drie. Wat betreft het preventief aanbod kiest men er vooral voor om alcohol en andere drugs als thema in de gesprekken met cliënten aan bod te laten komen en informatie in de wachtzaal ter beschikking te stellen. Bijna een derde zegt niet over een preventief aanbod te beschikken. De helft zegt niet mee te doen aan acties of projecten en geen methodieken te gebruiken.
Algemeen gesproken kunnen we stellen dat de regelgeving het best gekend is bij de algemene sociale dienst en dat deze daar ook het meest over communiceert. Wat daarnaast zeker opvalt is de grote groep respondenten die zegt het antwoord op de vraag niet te weten. Bijna de helft van de respondenten kan de vragen over regelgeving niet beantwoorden, ongeveer een kwart kent niet het antwoord op de vraag over communicatie van de regelgeving. Dit kan te maken hebben met de functie van de persoon die de enquête invulde. Dit was namelijk in een op vier gevallen de voorzitter, de secretaris of een raadslid. Vraag is of zij voldoende betrokken zijn bij de dagelijkse werking van de diensten om hier zicht op te hebben. Wat betreft begeleiding nemen zowel de algemene sociale dienst, de dienst schuldhulpverlening als de dienst voor thuiszorg een brede waaier aan taken op. We zien wel dat vooral de algemene sociale dienst op de verschillende taken hoog scoort, op de voet gevolgd door de dienst schuldhulpverlening. Het onthaal beperkt zijn taken grosso modo tot screenen en doorverwijzen, wat correspondeert met de functie van een onthaal. De lage percentages respondenten die het antwoord op de vraag niet weten, vallen vooral op bij de algemene sociale dienst en de dienst schuldhulpverlening. Op het onthaal na kiezen alle diensten ervoor om het thema preventief aan bod te laten komen in individuele gesprekken met cliënten, daarnaast wordt ook, zoals door het onthaal, info ter beschikking gesteld in de wachtzaal. Zowel bij het onthaal als bij de thuiszorg is er een groep (een vierde tot een derde van de respondenten) die zegt niet over een preventief aanbod te beschikken. De helft van de respondenten zegt niet mee te doen aan acties of projecten en geen methodieken te gebruiken. Als er toch materiaal gebruikt wordt, is dit meestal het draaiboek voor een ‘Alcohol- en drugbeleid op de sociale dienst van het OCMW’ en de affiche ‘Als je partner drinkt’. Hoewel er zeker positieve uitschieters zijn, bevestigen de totaalscores van de betreffende diensten van de OCMW’s dat beleidsmatig werken rond alcohol en andere drugs een inhaalbeweging verdient. De algemene sociale diensten blijken het best te scoren.
Indicatorenmeting 2013 – Lokaal gezondheidsbeleid
148
We zien ook dat in de uitwerking van een beleid de pijlers die het dichtst aansluiten bij de core business van de verschillende diensten van een OCMW het best scoren. Enerzijds hoeft dit niet te verwonderen. Anderzijds weten we dat een beleid effectiever wordt naarmate de pijlers op een evenwaardige manier zijn uitgewerkt en dat het dus belangrijk is te blijven sensibiliseren voor een evenwichtig uitgewerkt alcohol- en drugbeleid.
Indicatorenmeting 2013 – Lokaal gezondheidsbeleid
149