Vlaams minister van Openbare Werken, Energie, Leefmilieu en Natuur
Voortgangsrapport 2008
van het Vlaams Klimaatbeleidsplan 2006-2012
1
VORA08
Inhoudsopgave
SAMENVATTING VOOR BELEIDSMAKERS
4
1
8
INLEIDING
1.1 1.2 1.3 1.3.1 1.3.2 1.4 1.5 2
SITUERING VOORTGANGSRAPPORT 2008 VLAAMSE KLIMAATCONFERENTIE INTERNATIONALE EVOLUTIES 4DE EVALUATIERAPPORT IPCC POST-2012 KLIMAATBELEID NATIONAAL KLIMAATPLAN 2009-2012 ACTUALISATIE HISTORISCHE CIJFERS
VOORTGANG VLAAMS KLIMAATBELEIDSPLAN 2006 - 2012
STRUCTUUR VOORTGANGSRAPPORTERING LEESWIJZER STRUCTUUR STATUS MAATREGELEN 2.1 NAAR EEN KLIMAATVRIENDELIJKE EN DUURZAME MOBILITEIT IN VLAANDEREN 2.1.1 EVOLUTIE EMISSIES EN INDICATOREN 2.1.2 VOORTGANG MAATREGELEN 2.2 HET RATIONEEL ENERGIEGEBRUIK IN GEBOUWEN 2.2.1 EVOLUTIE EMISSIES EN INDICATOREN 2.2.2 VOORTGANG MAATREGELEN 2.3 NAAR EEN DUURZAME EN KOOLSTOFARME ENERGIEVOORZIENING 2.3.1 EVOLUTIE EMISSIES EN INDICATOREN 2.3.2 VOORTGANG MAATREGELEN 2.4 DE VLAAMSE INDUSTRIE EN HET KLIMAATBELEID: EEN RESULTAATSGERICHTE EVENWICHTSOEFENING
2.4.1 2.4.2 2.5 2.5.1 2.5.2 2.6 2.6.1 2.7 2.7.1 2.7.2 2.8 3
EVOLUTIE EMISSIES EN INDICATOREN VOORTGANG MAATREGELEN DUURZAME LANDBOUW EN BOSSEN EVOLUTIE EMISSIES EN INDICATOREN VOORTGANG MAATREGELEN ONDERZOEK EN INNOVATIE VOORTGANG MAATREGELEN DE INZET VAN FLEXIBILITEITSMECHANISMEN INDICATOREN MAATREGELEN FINANCIERING VAN HET VLAAMSE KLIMAATBELEID
EMISSIES EN PROGNOSES BROEIKASGASSEN IN VLAANDEREN
3.1 DE UITSTOOT VAN BROEIKASGASSEN IN VLAANDEREN 3.1.1 WIJZIGINGEN EMISSIE-INVENTARIS EN PROGNOSES 3.1.2 EVOLUTIE VLAAMSE BROEIKASGASUITSTOOT 1990-2007 3.2 DE REDUCTIE-UITDAGING
8 8 9 9 9 9 10 11 11 13 13 13 15 15 15 30 30 30 52 52 52 58 58 58 69 69 69 75 75 82 82 82 86 87 87 87 87 89 2
VORA08
Inhoudsopgave
3.2.1 KYOTO-DOELSTELLING 3.2.2 OPSPLITSING KYOTO-DOELSTELLING NAAR EEN ETS EN EEN NON-ETS AANDEEL 3.3 DE IMPACT VAN HET VLAAMSE KLIMAATBELEID 3.3.1 HET INTERNE KLIMAATBELEID (INCL. HET EU ETS) 3.3.2 DE INZET VAN FLEXIBELE MECHANISMEN
89 89 90 90 92
4
94
HET (VLAAMSE) KLIMAATBELEID NA 2012
4.1 4.2 4.3 4.3.1 4.3.2 4.4 4.5 4.5.1 4.5.2
INLEIDING 94 HET INTERNATIONALE POLITIEKE PROCES 94 DE EUROPESE VOORBEREIDING 94 BOUWSTENEN VOOR HET POST-2012 KLIMAATBELEID 94 EU KLIMAAT EN ENERGIEPAKKET 2020 95 DE BELGISCHE STANDPUNTVORMING 96 DE VLAAMSE VOORBEREIDING 96 VISIEVORMING 96 TECHNISCH, ECONOMISCH EN MAATSCHAPPELIJK ONDERBOUWDE REDUCTIEDOELSTELLINGEN VOOR 2020 98 4.5.3 VOORBEREIDING VAN EEN VLAAMSE POST-2012 STRATEGIE 99 5
ADAPTATIE
5.1 SITUERING 5.2 VOORTGANG MAATREGELEN 5.2.1 IMPACT KLIMAATWIJZIGING BEPALEN 5.2.2 ACTIEPLAN OPSTELLEN
106 106 106 106 107
3
VORA08
Samenvatting voor beleidsmakers
Samenvatting voor beleidsmakers Situering Voortgangsrapport 2008 van het Vlaams Klimaatbeleidsplan 2006-2012 (VORA08) Op 20 juli 2006 keurde de Vlaamse Regering het Vlaams Klimaatbeleidsplan 2006 – 2012 (VKP06-12) definitief goed. Om tijdig de Kyotodoelstelling te halen werd het prioritair uitvoeren van interne maatregelen vooropgesteld in de diverse beleidsdomeinen tegen socio-economisch haalbare kostprijs, afgestemd op en aangevuld met de inzet van flexibiliteitsmechanismen. De Vlaamse Regering waakt erover dat men tijdens de looptijd van dit Vlaams Klimaatbeleidsplan de voorziene maatregelen tijdig en correct uitvoert. Het VKP06-12 voorziet in twee rapporteringen om een efficiënte opvolging door de Vlaamse Regering mogelijk te maken: -
een beknopt zesmaandelijks rapport over de evolutie van de projecten en de mogelijke knelpunten bij de uitvoering
-
een tweejaarlijks voortgangsrapport, met een toelichting bij de toestand van het Vlaamse klimaatbeleid
In maart en december 2007 heeft de Vlaamse Regering kennis genomen van de eerste twee beknopte zesmaandelijkse rapporteringen. Deze nota vormt de eerste tweejaarlijkse voortgangsrapportering sinds de goedkeuring van het VKP06-12. Voortgang VKP 2006-2012
Algemeen Uit het VORA08 blijkt dat 98% van de voorziene maatregelen volgens planning worden uitgevoerd en er twintig nieuwe projecten op stapel staan. Slechts twee projecten lopen vertraging op en drie projecten werden reeds afgerond, wat het totaal op 107 maatregelen brengt. Globaal genomen kan gesteld worden dat de uitvoering van het Vlaams klimaatbeleid volgens planning verloopt en de voorziene reductiepotentiëlen gerealiseerd zullen worden. In grote lijnen worden de meeste acties uit het VKP 06-12 dus verdergezet. Daarnaast wordt het klimaatbeleid versterkt met een aantal nieuwe maatregelen met het oog op het behalen van de Vlaamse Kyotodoelstelling. Hierbij kan ondermeer verwezen worden naar zes maatregelen die voortvloeien uit de “Focusdag gebouwen en mobiliteit” van de Vlaamse Klimaatconferentie.
Mobiliteit De uitstoot door de transportsector is sinds 1990 sterk toegenomen omwille van een explosieve groei en toenemend gebruik van het motorvoertuigenpark. De laatste jaren vertraagde de mobiliteitsgroei. In de sector goederenvervoer is het aandeel van de vervoersalternatieven in de modal split de voorbije jaren gestegen tot 24%. Het goederenvervoer per spoor is in deze periode sterk toegenomen, terwijl in de binnenvaart een stabilisatie is opgetreden. Bij het personenvervoer wordt ondanks de grote groei van het openbaar vervoer slechts een beperkte modale verschuiving vastgesteld. In navolging van de “Focusdag gebouwen en mobiliteit” wordt in het VORA08 bijkomende aandacht geschonken aan het stimuleren duurzame recreatieve en toeristische mobiliteit en de ondersteuning van duurzaam mobiliteitsbeleid bij bedrijven.
Gebouwen In de gebouwensector zet de afname van het energieverbruik (en dus de CO2-emissies) zich verder na de sterke stijging tot 2003. De energiebesparende maatregelen in deze sector zoals voorzien in het VKP 2006-2012 en zachtere klimatologische omstandigheden zorgden mee voor deze trendbreuk. In de periode 2004-2007 werd een daling van 11,1% gerealiseerd. Hiermee belandden de emissies voor de gebouwen in 2007 onder het streefdoel van 16,7 Mton CO2-eq in 2010. Een aantal nieuwe maatregelen die een belangrijke bijkomende impuls geven aan het beleid kunnen hier worden vermeld: het toekennen van een premie voor prioritaire energiebesparende investeringen aan personen die weinig of geen belastingen betalen, het toekennen van subsidies aan sociale verhuurkantoren voor het uitvoeren van prioritaire energiebesparende investeringen in woningen, de vermindering van de onroerende voorheffing voor energiezuinige
4
VORA08
Samenvatting voor beleidsmakers
nieuwbouw, verstrengde eisen voor nieuwbouw en vernieuwbouw en de invoering van een extra premie voor dakisolatie. Ook zullen als pilootproject een aantal passiefscholen gebouwd worden.
Energie De elektriciteitsproductiesector vertoont een sterke daling van de broeikasgasemissies door een lagere inzet van de fossiele elektriciteitscentrales (vnl. steenkool- en gascentrales) en meer lokale warmteproductie. Deze lagere capaciteit werd opgevangen door onder andere meer binnenlandse groene stroomproductie, een toename van WKK en bijkomende import. In de periode 2004-2007 steeg de groene stroomproductie van 630 GWh tot 1641 GWh. Het aandeel van de Vlaamse groene stroom stijgt aldus tot 2.7%. Hiermee komt de doelstelling van 6% groene stroom in 2010 binnen bereik. De WKKproductie nam in de periode 2004-2007 toe van 5.787 GWh tot 8.983 GWh. Het aandeel van de Vlaamse WKK- stroom stijgt in deze periode van 10 tot 15% van het bruto binnenlandse elektriciteitsverbruik. Hiermee komt de doelstelling van een WKK aandeel van 19% in 2010 in zicht.
Industrie De emissies van alle gassen in de industrie zijn sinds 2004 verder gedaald met 13%. Dit is in belangrijke mate te danken aan een daling van N2O-emissies. In de periode 1990-2007 werd een belangrijke reductie van 63,1% gerealiseerd van de lachgasuitstoot in de chemische industrie. De toekomstige emissiecijfers worden mee bepaald door de bijkomende salpeterzuurinstallatie, die in het voorjaar van 2008 in dienst werd genomen. In de sector industrie werd verder nog een grote daling van de F-gassen gerealiseerd in de periode 1990-2003 met als voorlopig resultaat in 2007 een reductie van de F-gas emissies met zo’n 73 % ten opzichte van het referentiejaar (1995).
Landbouw en bossen In de landbouw zet de daling sinds het midden van de jaren negentig zich gestaag voort. De daling van de veestapel volgend uit de mestactieplannen ligt hieraan aan de basis. Tussen 2004 en 2007 daalde de uitstoot tengevolge van het mestbeleid met 6%. In de subsector van de glastuinbouw zorgen verschillende maatregelen ervoor dat de CO2-emissies uit energiegebruik in dezelfde periode met 4,5% zijn afgenomen. Globaal genomen bevinden de emissies in 2007 in de landbouw onder de doelstelling van 8 Mton CO2-eq in 2010.
Onderzoek en innovatie Op het vlak van onderzoek en innovatie vormt het Milieu- en energietechnologie-innovatieplatform (MIP) de drijvende kracht. De focus lag de voorbije twee jaar op diverse maatregelen die een bijdrage leveren aan de verbetering van bestaande en de ontwikkeling van nieuwe systemen voor energie-efficiëntie, het rationeel energiegebruik, de hernieuwbare energietechnologieën en de klassieke energieproductie.
Inzet van flexibiliteitsmechanismen In het VORA08 wordt een herinschatting gemaakt van de Vlaamse emissiekredietbehoefte. De ingeschatte emissiekredietbehoefte in de periode 2008-2012 bedraagt momenteel 8,9 Mton CO2-eq. De Vlaamse Regering investeerde tot midden 2008 reeds 55,4 miljoen euro of 57% van de totale emissiekredietenbehoefte in de periode 2008 – 2012. In functie van de overblijvende reductie-inspanning zullen extra middelen moeten worden ingezet voor de nodige financiering. In het VORA08 wordt het benodigde budget voor de verwerving van de resterende emissiekredietbehoefte geschat op 78 miljoen euro.
Emissies en prognoses De Vlaamse uitstoot van broeikasgassen daalde van bijna 87 Mton CO2-eq in 1990 tot iets meer dan 80,7 Mton CO2-eq in 2007, dit betekent een daling van de broeikasgasuitstoot van 7,2% t.o.v. het basisjaar 19901. Hiermee duikt Vlaanderen voor
1
VORA08 werd opgesteld op basis van de meest recente Vlaamse broeikasgasinventaris die Vlaanderen op 15 maart 2009 conform
Beschikking nr. 280/2004/EG heeft ingediend bij de Europese Commissie als onderdeel van de Belgische emissieinventaris.
5
VORA08
Samenvatting voor beleidsmakers
het eerst onder de Kyotodoelstelling, namelijk een reductie van 5,2% in de periode 2008-2012 onder het referentieniveau van 1990. De dalende trend die aan het begin van deze legislatuur was ingezet, zet zich dus duidelijk verder. Tabel SPM.1: 0verzicht totale broeikasgasuitstoot in Vlaanderen in 1990 en 2004 - 2007 1990
2004
2005
2006
2007
Evolutie 1990-2007
(kton CO2-eq)
(kton CO2-eq)
(kton CO2-eq)
(kton CO2-eq)
(kton CO2-eq)
(%)
CO2
67.856
76.979
76.210
73.218
71.197
4,9%
CH4
7.536
4.674
4.507
4.400
4.343
-42,4%
N2O
6.836
5.563
5.437
4.627
3.901
-42,9%
PFK’s, HFK’s, SF6
4.759
1.283
1.097
1.155
1.282
-73,1%
Totaal
86.986
88.498
87.251
83.400
80.723
-7,2%
Broeikasgas
Globaal genomen evolueren de emissies in Vlaanderen dus in de richting van de Kyotodoelstelling, met name een reductie van 5,2% in de periode 2008-2012 onder het referentieniveau van 1990. Gezien de EU ETS cap voor de handelsperiode 2008-2012 vastligt, kan, op basis van de Vlaamse Kyotodoelstelling, het aantal beschikbare emissierechten voor de afdekking van de emissies van de non-ETS sectoren in de verbintenissenperiode 2008-2012 worden afgeleid. Deze hoeveelheid bedraagt 45.597.176 emissierechten. Dit betekent ook dat vooral de evolutie van de niet-ETS uitstoot bepalend is voor het realiseren van de Vlaamse Kyotodoelstelling. Op basis van de geverifieerde ETS-uitstoot volgens het 2005 -2007 toepassingsgebied en met een inschatting van de uitstoot van de ETS emissies die volgens het 2008 – 2012 bijkomend onder het ETS zullen vallen, evolueerde de niet-ETS emissies in de periode 2005 – 2007 van 49,2 Mton CO2-eq in 2005 over 45,4 Mton CO2-eq in 2006 naar 43,8 Mton CO2-eq in 2007. In 2006 en 2007 daalde de uitstoot dus onder de niet-ETS doelstelling. Maar het blijft echter belangrijk dat de beleidsinspanningen in de niet-ETS sectoren aangehouden en zelfs versterkt worden. (On)verwachte externe evoluties zoals demografische groei, economische ontwikkelingen en klimatologische omstandigheden kunnen er voor zorgen dat bij onveranderd beleid de uitstoot in deze sectoren in de toekomst weer tijdelijk zal toenemen en dit terwijl Vlaanderen zich moet voorbereiden op de meer ambitieuze post-2012 klimaatuitdaging zoals vastgelegd in het Europese energie- en klimaatpakket. De Belgische reductiedoelstelling voor de niet-ETS in dit kader bedraagt -15% tegen 2020 in vergelijking met de 2005-uitstoot en dit volgens een lineair afnemend pad dat begint in 2013. Deze doelstelling zal nog het voorwerp uitmaken van een intern Belgische verdeling. De prognoses voor het scenario met klimaatbeleid uit het VKP06-12 werden geactualiseerd op basis van nieuwe inschattingen voor de evolutie van de energieprijzen, voor de bevolkingsvooruitzichten, voor economische groeiverwachtingen en op basis van de meest recente informatie in verband met de uitvoering en het ambitieniveau van de beleidsmaatregelen. De verzameling van informatie voor de berekening van de prognoses werd afgesloten op 31 januari 2009. Aangezien de prognoses voor emissies in de “elektriciteitsproductie” en de “industrie” uitgaan van het aantal toegewezen emissierechten, kan de prognose inzake gemiddelde uitstoot in 2008-2012 met klimaatbeleid, tevens vertaald worden in een prognose met klimaatbeleid van de non-ETS sectoren. Deze bedraagt 47.376 CO2-eq of 1.779 kton CO2-eq boven de nonETS doelstelling die relevant is voor al dan niet naleving door Vlaanderen van haar doelstelling. Deze reductiekloof zal worden ingevuld met kredieten uit flexibele mechanismen.
6
VORA08
Samenvatting voor beleidsmakers
Financiering Globaal genomen is het budget voor de periode 2006-2012 voor intern beleid meer dan verdubbeld van 513 miljoen euro (VKP 2006-2012) naar minstens 1,315 miljard euro (VORA08). Het totale Vlaamse klimaatbudget, interne en externe beleidsmaatregelen samen, bedraagt minstens 1,5 miljard euro. Naast deze Vlaamse overheidsuitgaven zijn er ook nog de klimaatuitgaven van lokale, provinciale en federale overheden, bedrijven en gezinnen. Binnen alle thema’s en beleidsdomeinen zijn de klimaatbudgetten gevoelig toegenomen ten opzichte van de oorspronkelijke raming in 2006. Een belangrijk deel van de meeruitgaven kan toegewezen worden aan de ecologiepremie voor investeringen in WKK, hernieuwbare energie en energiebesparing. Ook in de sector gebouwen is een gevoelige stijging van de budgetten waar te nemen. In het kader van de begrotingsopmaak 2009 besliste de Vlaamse Regering om jaarlijks bijkomend 50 miljoen euro vrij te maken voor REG-beleid voor woningen.
Post-2012 beleid Zowel de recente wetenschappelijke bevindingen in het vierde IPCC evaluatierapport (2007) als de verwachte stijging van de energieprijzen op langere termijn onderstrepen nogmaals de nood aan een ambitieus klimaat- en energiebeleid. Vlaanderen heeft in het Vlaams Klimaatbeleidsplan 2006 - 2012 het beleid uitgestippeld voor het halen van de Vlaamse Kyotodoelstelling. Klimaatbeleid stopt echter niet in 2012 en zal daarna nog ambitieuzer moeten worden verdergezet. Het EU klimaat- en energiepakket 2020 zal in belangrijke mate het Vlaamse post-2012 beleid sturen. De komende jaren dient een Vlaamse klimaatstrategie ontwikkeld te worden die tegemoet komt aan dergelijke ambitieuze lange termijn doelstellingen en een aantal trendbreuken realiseert. In het VORA08 wordt aangegeven hoe Vlaanderen technisch, economisch en maatschappelijk onderbouwde engagementen voorbereidt tot 2020 en worden een aantal bouwstenen voor een toekomstige Vlaamse post-2012 strategie uitgewerkt.
Adaptatie Adaptatie wordt steeds belangrijker nu blijkt dat het klimaat nu al gewijzigd is en de volgende eeuwen nog zal veranderen voordat er een stabilisatie komt. Zelfs indien de reductiedoelstellingen gehaald worden, zullen adaptatie-inspanningen nog steeds noodzakelijk zijn. Een aantal economische sectoren zoals de landbouw, de visserij, de bosbouw en het toerisme zijn bijzonder kwetsbaar voor klimaatveranderingen. Deze sectoren zijn namelijk sterk afhankelijk van de weersomstandigheden. De voorbije twee jaar werden een aantal onderzoeksopdrachten opgestart om klimaatscenario’s en op basis hiervan methoden uit te werken die de impact op maatschappelijke en natuurlijke systemen in Vlaanderen bepalen. Daarnaast werden de eerste stappen gezet in de ontwikkeling van een Vlaamse adaptatiestrategie die zal worden afgestemd op de Europese initiatieven.
7
VORA08
Inleiding
1 Inleiding 1.1
Situering Voortgangsrapport 2008
Op 20 juli 2006 keurde de Vlaamse Regering het Vlaams Klimaatbeleidsplan 2006 – 2012 (VKP06-12) definitief goed. In Punt 2 van haar beslissing (VR/PV/2006/27 – punt 146) gelaste ze “alle betrokken Vlaamse ministers de vermelde projecten binnen het eigen beleidsdomein tijdig en volledig uit te voeren, gezien de directe impact op de reductiekloof van broeikasgasemissies”. Om tijdig de Kyotodoelstelling te halen wordt het prioritair uitvoeren van interne maatregelen vooropgesteld in de diverse beleidsdomeinen tegen socio-economisch haalbare kostprijs, afgestemd op en aangevuld met de inzet van flexibiliteitsmechanismen. De Vlaamse Regering zal er in de loop van de planperiode van dit Vlaams Klimaatbeleidsplan over waken dat de geplande maatregelen tijdig en correct uitgevoerd worden. Voor een efficiënte opvolging beschikt de Vlaamse Regering over volgende instrumenten: 1.
een databank met alle maatregelen is beschikbaar en geïntegreerd in de databank van het Nationale Klimaatplan. Zij is publiek toegankelijk via http://wwwb.vito.be/Klimaatplan/database/database.aspx?lang=NL&name=Database
2.
een beknopte zesmaandelijkse rapportering over de effectieve voortgang van de projecten en mogelijke knelpunten bij de uitvoering;
3.
een tweejaarlijks voortgangsrapport met de stand van zaken van het Vlaamse klimaatbeleid (inclusief het principe van het prioritair uitvoeren van interne maatregelen)
Als blijkt dat reductiepotentiëlen niet gehaald worden, zullen extra maatregelen (extern en/of intern) geïdentificeerd en gerealiseerd moeten worden. In 2007 werden twee beknopte zesmaandelijkse rapporteringen goedgekeurd door de Vlaamse Regering. Het Voortgangsrapport 2008 (VORA08) vormt de eerste tweejaarlijkse rapportering met een evaluatie van het Vlaams Klimaatbeleidsplan in de periode 2006-2007. Het VORA08 kwam tot stand dankzij de bijdragen van de leden van de Taskforce Klimaatbeleid Vlaanderen en werd geactualiseerd tot 8 mei 2009. Op basis van de ervaring met de twee zesmaandelijkse rapporteringen in 2007 is het opportuun om dit te vervangen door een jaarlijkse rapportering. De voornaamste basisgegevens (o.a. indicatoren) worden immers slechts jaarlijks vrijgegeven. Op die manier kan de gegevensverzameling efficiënter verlopen en kan de rapportering bovendien beter afgestemd worden op de jaarlijkse internationale rapporteringen. Vanaf 2009 zal bijgevolg afwisselend een jaarlijkse beknopte rapportering en een tweejaarlijks voortgangsrapport opgemaakt worden.
1.2
Vlaamse klimaatconferentie
De Vlaamse Klimaatconferentie werd opgestart in 2005 in aanloop naar het Vlaams Klimaatbeleidsplan 2006-2012. De Vlaamse Klimaatconferentie vormt hét forum waar organisaties uit het middenveld, bedrijven, wetenschappers, burgers en overheden via een intensief overlegproces bouwen aan een draagvlak voor het Vlaams klimaatbeleid. September 2007 betekende het startschot voor het tweede traject van de Vlaamse Klimaatconferentie. Het doel van dit tweede traject was het voorbereiden van het eerste tweejaarlijkse Voortgangsrapport in 2008 van het Vlaams Klimaatbeleidsplan 2006-2012. De Vlaamse Klimaatconferentie maakt tevens deel uit van het sociaal economische plan ‘Vlaanderen in actie’ van de Vlaamse Regering. In de periode september 2007 – januari 2008 werden 9 werkgroepen van de Vlaamse klimaatconferentie georganiseerd. Daarnaast vond op 26 november 2007 een “Focusdag Gebouwen en Mobiliteit” plaats. Met deze focusdag werd extra aandacht gecreëerd voor twee thema’s uit het klimaatbeleidsplan waar nog een aanzienlijk reductiepotentieel aanwezig is. Op deze dag werden duurzame voorbeeldprojecten uit binnen- en buitenland toegelicht. Het gaat om innovatieve projecten die in Vlaanderen kleinschalig of in het buitenland al worden toegepast. Het doel was om samen te analyseren welke stappen nodig zijn om in Vlaanderen grootschaliger of vergelijkbare initiatieven op touw te
8
VORA08
Inleiding
zetten. De ambitie was om vertrekkende van zes concrete voorbeelden te werken aan zes concrete, innovatieve en duurzame realisaties in Vlaanderen. Nadien werden vier sessies van de focusdag verder uitgewerkt in ad hoc werkgroepen. De beleidsaanbevelingen die voortvloeiden uit dit traject werden door de bevoegde beleidsdomeinen meegenomen bij de uitwerking van het VORA08.
1.3
Internationale evoluties
1.3.1
4de evaluatierapport IPCC
Het laatste gepubliceerde rapport ‘Climate Change 2007’ is het vierde IPCC Assessment Report (AR4). In vergelijking met voorgaande AR’s kan gesteld worden dat er ondertussen veel meer risico’s geïdentificeerd zijn met hogere betrouwbaarheid. Sommige van deze risico’s zullen groter worden of voorkomen bij lagere temperatuursstijgingen dan eerst verwacht. Een stijgende globale gemiddelde lucht- en oceaantemperatuur, het afsmelten van sneeuw en ijs en een stijgend gemiddeld zeeniveau wereldwijd tonen aan dat het klimaatsysteem onmiskenbaar opwarmt. Uit waarnemingen over de continenten en het merendeel van de oceanen blijkt dat veel natuurlijke systemen aangetast zijn door regionale klimaatsveranderingen, in het bijzonder de temperatuursstijging. Met zeer hoge betrouwbaarheid (>90%) kan gezegd worden dat het gemiddelde wereldwijde netto effect van menselijke activiteiten sinds 1750 bijdraagt aan de opwarming van de aarde. De wereldwijde uitstoot van broeikasgassen door menselijke activiteit nam gestaag toe sinds de ontwikkeling van de industrie in de 18e eeuw en steeg met 70% tussen 1970 en 2004. Hierdoor zijn de atmosferische concentraties aan CO2 (379 ppm2 in 2005), CH4 (1774 ppb3 in 2005) en N2O (319 ppb in 2005) merkelijk toegenomen en veel hoger dan de concentraties in de lucht die opgeslagen werd in ijskernen de voorbije duizenden jaren. Maar niet enkel de temperatuur wordt beïnvloed door menselijk handelen ook andere klimaataspecten blijven niet gespaard. Naast alle mitigerende maatregelen zal de komende jaren meer aandacht gaan naar de aanpassing aan de verwachte klimaatsveranderingen (zie ook hoofdstuk 5).
1.3.2
Post-2012 klimaatbeleid
Op internationaal vlak heeft men deze boodschap ook begrepen en na het ratificeren van het UNFCCC en het Protocol van Kyoto, ging de Kyotoperiode op 1 januari 2008 van start. Tegen 2012 hebben de belangrijkste industrielanden zich in het Kyoto-protocol ertoe verbonden om hun broeikasgasuitstoot te reduceren met 5% t.o.v. het emissieniveau van 1990. Het Kyoto-protocol is een belangrijke, maar slechts eerste stap. De voorbije jaren werden verdere stappen gezet in de voorbereiding van het internationale klimaatbeleid na 2012. De Europese Unie wil op langere termijn de wereldwijde gemiddelde temperatuursstijging beperken tot 2°C boven het niveau van 1750. Tegen 2009 zou een nieuw klimaatverdrag ter ondertekening op tafel moeten liggen. De EU speelt hierin een voortrekkersrol en engageert zich om tegen 2020 20% emissiereductie te realiseren (of ten minste 30% als er een internationaal akkoord komt) alsook het nastreven van 20% energiebesparing, 20% hernieuwbare energie en een aandeel van 10% biobrandstoffen. In hoofdstuk 4 van dit voortgangsrapport worden deze voorbereidingen op de diverse beleidsniveaus verder toegelicht.
1.4
Nationaal Klimaatplan 2009-2012
In uitvoering van artikel 14 van het betreffende samenwerkingsakkoord, wordt door de Federale Staat en de Gewesten een Nationaal Klimaatplan opgesteld voor België. Het eerste Nationaal klimaatplan 2002-2012 werd op 6 maart 2002 goedgekeurd door de Interministeriële Conferentie voor het Leefmilieu. De federale regering nam er akte van.
2 3
Parts per million: 1 deel in 1.000.000 ofwel 10-6 Parts per billion: 1 deel in 1.000.000.000 ofwel 10-9
9
VORA08
Inleiding
Het ontwerp tweede Nationaal Klimaatplan 2009-2012, werd voorbereid binnen de Nationale Klimaatcommissie en geeft een stand van zaken van het actuele klimaatbeleid van de Gewesten en de Federale overheid. Het plan bevat aldus geen nieuwe Vlaamse maatregelen.. De maatregelen opgenomen in het ontwerp Nationaal klimaatplan 2009-2012 dragen bij tot het voldoen aan de eisen van het Protocol van Kyoto en de Europese lastenverdeling, met name het bereiken van de aan België opgelegde doelstelling om de broeikasgasuitstoot te verminderen met gemiddeld 7.5% in de periode 2008-2012 ten opzichte van de uitstoot in 1990. Indicatoren op Belgisch niveau en de monitoring van de diverse maatregelen ten opzichte van te halen reductiepotentiëlen, zijn nog niet beschikbaar wegens het nog planmatig in te vullen federale luik van het Belgische klimaatbeleid.
1.5
Actualisatie historische cijfers
Een tijdsreeks van broeikasgasemissies is geen statisch gegeven. Naar aanleiding van het gebruik van aangepaste methodologieën, betere statistische gegevens en/of betere inzichten in bepaalde milieuproblemen worden de emissies van historische jaren regelmatig herberekend. Hierdoor kan de broeikasgasuitstoot van historische jaren wijzigen ten opzichte van eerder gerapporteerde emissies. Vlaanderen heeft op 15 januari 2009 conform Beschikking 280/2004/EG haar broeikasgasemissies van de jaren 1990 tot en met 2007 ingediend bij de Europese Commissie, als onderdeel van de Belgische emissie-inventaris. Op basis van deze meest recente cijferreeks werd het VORA08 opgesteld. Wegens een aanpassing van de inventarismethodologie voor de transportsector kan de evolutie en trend van de emissies van broeikasgassen over de jaren 1991-2006 nog niet weergegeven worden. Hoofdstuk twee gaat dieper in op de evolutie van de broeikasgasemissies en de voornaamste indicatoren. Deze werden voor alle maatschappelijke sectoren uitgezonderd de mobiliteitssector geactualiseerd. Naarmate gegevens beschikbaar komen, wordt het VORA08 geactualiseerd.
10
VORA08
Voortgang Vlaams Klimaatbeleidsplan 2006-2012
2 Voortgang Vlaams Klimaatbeleidsplan 2006 - 2012 Structuur voortgangsrapportering De uitvoering van het Vlaams klimaatbeleid werd de voorbije jaren opgevolgd aan de hand van projectfiches. De actualisatie van de stand van zaken vond plaats op geregelde tijdstippen, via een systematische bevraging van verantwoordelijke actoren. De verzamelde informatie vormde de basis voor de opmaak van klimaatbeleidsplannen en -rapporten. Deze werkwijze is niet optimaal en dit om verschillende redenen: de projectfiches zijn niet dynamisch, er is nood aan “real time” instrumenten de opmaak van klimaatbeleidsplannen en –rapporten is tijdsrovend er is een gebrek aan goede indicatoren Om aan deze knelpunten te verhelpen werd in 2007 een studie uitgevoerd met onderstaande uitgangspunten: de opmaak van een eenvoudig en efficiënt evaluatie- en opvolgingsinstrument, gebaseerd op een set van robuuste operationele indicatoren en het ontwikkelen van de bijbehorende informatica tools het opmaken van één databank waarin alle noodzakelijke informatie in vervat zit Een aantal belangrijke randvoorwaarden hierbij zijn: het voortbouwen op de bestaande projectfiches en de bestaande ervaring van contactpersonen terzake het aansluiten bij indicatorendatabank van het Nationaal Klimaatplan In eerste instantie werd de structuur van het VKP geanalyseerd en op een meer transparante manier voorgesteld. Er werd uitgegaan van een “top-down” benadering (herstructurering vanuit Vlaamse Kyotodoelstelling) in plaats van een “bottom-up” benadering (indicatoren). Een nieuwe structuur (figuur 2.1) vertrekkende van Vlaamse Kyotodoelstelling werd opgebouwd uit sectorale doelstellingen (7 sectoren: mobiliteit, gebouwen, energie, industrie, landbouw, flexibele mechanismen en innovatie) met subthema’s binnen de sectoren. De verhoudingen van de individuele maatregelen tot de verschillende sectorale en/of subsectorale doelstellingen werden vervolgens vastgelegd. Hierbij worden ook de horizontale maatregelen op het vlak van sensibilisatie en voorbeeldrol van de overheid mee opgenomen in het schema en gerelateerd aan de relevante sectoren. Vlaamse Kyotodoestelling
Energie
Gebouwen
Industrie
Landbouw
Mobiliteit
Flexibele
Maatregelen
Maatregelen
Maatregelen
Maatregelen
Maatregelen
Maatregelen
Maatregelen
Maatregelen
Sensibilisatie & Voorbeeldrol overheid
Innovatie
11
VORA08
Voortgang Vlaams Klimaatbeleidsplan 2006-2012 Figuur 2.1: Nieuwe structuur van het Vlaams Klimaatbeleidsplan 2006 - 2012
Deze structuur is verder afgestemd op de structuur van de databank voor het Nationaal Klimaatbeleidsplan 2007-2012 (NKP). Door het gebruik van deze gezamenlijke databank is tevens inhoudelijke afstemming tussen het VKP en het NKP verzekerd. De structuur van het Nationaal Klimaatplan (figuur 2.2) is als volgt: Het plan is ingedeeld in verschillende thematische topics, zoals bv. ‘energie productie’, ‘mobiliteit’, etc. Voor elk topic zijn er 1 of meerdere targets (doelstellingen) gesteld. Deze doelstellingen kunnen enkel gehaald worden door de uitvoering van verschillende maatregelen. Gerelateerde maatregelen zijn samengebracht in maatregelcluster, die direct gelinkt zijn aan de targets. Elke nationale maatregel is een combinatie van regionale en/of een federale maatregel. Op verschillende niveaus (topic, target, measure cluster en measure), zijn er indicatoren gedefinieerd. Dit impliceert dat volgende hiërarchische niveaus ook onderscheiden worden in het Vlaamse luik van de NKP databank: “Target”: themadoelstelling “Cluster”: pakket van maatregelen “Subtarget”: doelstelling van de “cluster” “Measure”: maatregel “Objective”: doelstelling van de “measure” Om de meer gedetailleerde informatie die in het VKP beschikbaar is ook te kunnen evalueren, bleek het noodzakelijk om binnen deze structuur te vertrekken van een lijst van enkelvoudige acties en deze vervolgens te groeperen binnen de hoger liggende niveaus van maatregelen. Dit leidde tot het definiëren van een bijkomend Vlaams niveau “Action” in de NKP databank. De NKP databank kan geraadpleegd worden via http://www.cnc-nkc.be/KLIMAATPLAN/NL/Home/ClimatePlan/Database/.
Figuur 2.2: Structuur Nationaal Klimaatplan
12
VORA08
Voortgang Vlaams Klimaatbeleidsplan 2006-2012
Leeswijzer Structuur De nieuwe structuur van het VKP zoals hierboven toegelicht, vindt zijn doorslag in het VORA08. De indeling in thema’s, clusters en maatregelen wordt bijgevolg overgenomen. Per thema wordt de evolutie van de broeikasgasemissies en de voornaamste indicatoren beknopt toegelicht. Vervolgens worden voor elke maatregel drie aspecten toegelicht: 1.
beschrijving: wat is het opzet van de maatregel?
2.
evaluatie: welke voortgang is geboekt in de voorbij periode 2006-2008 en/of welke knelpunten zijn vastgesteld?
3.
verdere stappen: welke eerstvolgende stappen en acties zijn gepland voor de komende twee jaar?
In bijlage I bij het VORA08 wordt een overzicht gegeven van de doelstellingen en indicatoren voor de verschillende thema’s, clusters en maatregelen aangevuld met de reductiepotentiëlen en de voortgangsstatus. Tevens is in bijlage I een concordantietabel opgenomen waarin de link tussen de structuur van het VKP 2006-2012 en het VORA08 wordt aangegeven. Deze gegevens kunnen tevens geraadpleegd worden in de online databank.
Status maatregelen De terminologie die de fase van uitvoering aangeeft is afgestemd op de nomenclatuur zoals opgenomen in de Nationale Mededelingen over klimaatverandering (tabel 2.1). Tabel 2.1 Nomenclatuur status maatregelen Status Gepland
Maatregel waarover een principiële beslissing is genomen door de Vlaamse Regering of waarvoor op administratief niveau nog regelingen worden bestudeerd met betrekking tot hun toekomstige implementatie.
Aangenomen
Maatregel waarvoor een officiële beslissing is genomen en kan gestart worden met de implementatie.
Uitvoering volgens planning
Implementatie van de maatregel verloopt volgens planning.
Uitvoering in vertraging
Implementatie van de maatregel heeft vertraging opgelopen.
Afgerond
De maatregel is succesvol geïmplementeerd. Verder acties of opvolging zijn niet voorzien.
Stopgezet
De implementatie van de maatregel is (zonder volledige realisatie) stopgezet.
Uit het overzicht in tabel 2.2 blijkt dat 98% van de voorziene maatregelen volgens planning worden uitgevoerd en er twintig nieuwe projecten op stapel staan. Slechts twee projecten lopen vertraging op en drie projecten werden reeds afgerond. Globaal genomen kan gesteld worden dat de uitvoering van het Vlaams klimaatbeleid volgens planning verloopt en de voorziene reductiepotentiëlen gerealiseerd zullen worden. In grote lijnen worden de meeste acties uit het VKP 06-12 dus verdergezet en aangevuld met een aantal nieuwe maatregelen met het oog op het behalen van de Vlaamse Kyotodoelstelling.
Tabel 2.2 Overzicht status maatregelen VORA08
13
VORA08 Status maatregel
Voortgang Vlaams Klimaatbeleidsplan 2006-2012 Mobiliteit
aangenomen
Gebouwen
Energie
Industrie
Landbouw
Onderzoek en innovatie
Totaal
%
3
3
2
17
16
10
82
77
2
2
3
3
0
0
3
gepland
4
7
uitvoering volgens planning
18
24
uitvoering in vertraging
1
afgerond
4 6
18
6 1
3
stopgezet Totaal
23
37
6
22
7
12
107
14
VORA08
Naar een klimaatvriendelijke en duurzame mobiliteit in Vlaanderen
2.1
Naar een klimaatvriendelijke en duurzame mobiliteit in Vlaanderen
2.1.1
Evolutie emissies en indicatoren
Doelstelling
Indicator
De CO2 eq- emissies van de transportsector (weg, spoor en binnenvaart) bedragen maximaal 15,3 Mton in 2010 Neemt het aantal voertuigkilometers over de weg toe tot maximaal 54,9 miljard kilometers in 20105 Toename van het aandeel van de vervoersalternatieven in de modal split. Streefdoel 2010 modal split (verplaatsingen) OV = 19% (23% zonder fiets) en fiets = 19% Toename van het aandeel van de vervoersalternatieven in de modal split. Streefdoel 2010 modal split vervoersalternatieven in tonkm = 31 % (binnenvaart = 17 % en spoor 14 %) Beperken van filevorming Bedraagt de gemiddelde CO2-emissie van het personenwagenpark maximaal 162 g/km in 2010
2004
2005
2006
2007
CO2 eq-emissies door de Vlaamse transportsector (weg, spoor en binnenvaart) (kton CO2)
15,5
15,3
15,0
14.9
54,83
56,48
57,24
57,93
17,90
18,50
18,90
20,70
21,90
24
Percentage verliesuren op autosnelwegen5, %
5,1
4,6
4,4
Gemiddelde CO2-uitstoot nieuw wagenpark
156
155
154
gecorrigeerd voor
wegverkeer4
Voertuigkm over de weg (miljard km)
Aandeel vervoersalternatieven in modal split, % (Personenverkeer)
Aandeel vervoersalternatieven in modal split, % (Goederenvervoer)
De uitstoot door de transportsector is sinds 1990 sterk toegenomen omwille van een explosieve groei en toenemend gebruik van het motorvoertuigenpark. De laatste jaren vertraagde de mobiliteitsgroei. De transportsector was in 2007 verantwoordelijk voor 14,9 Mton CO2-eq. Hiermee wordt de doelstelling van 15,3 Mton CO2-eq in 2010 reeds gehaald. In de sector goederenvervoer is het aandeel van de vervoersalternatieven in de modal split de voorbije jaren gestegen tot 24%. Het goederenvervoer per spoor is in deze periode sterk toegenomen, terwijl in de binnenvaart een stabilisatie is opgetreden. Bij het personenvervoer wordt ondanks de grote groei van het openbaar vervoer slechts een beperkte modale verschuiving vastgesteld.
2.1.2
Voortgang maatregelen
Cluster 1.1 Beperken groei wegtransport Maatregel 1.1.1 Modale verschuiving personenvervoer Beschrijving De Vlaamse overheid zal haar burgers verder stimuleren om de eigen wagen minder te gebruiken. Dit gebeurt door het uitbreiden van het aanbod aan openbaar vervoer en de uitbreiding van veilige fietsinfrastructuur. Het openbaar vervoer moet door capaciteits-, frequentie- en doorstromingsmaatregelen uitgroeien tot een volwaardig vervoersalternatief. Vooral tijdens
Zoals aangegeven in het VKP worden voor de berekening van de Vlaamse Kyotodoelstelling de Vlaamse uitstootcijfers voor wegverkeer gecorrigeerd op basis van de officieel gerapporteerde cijfers voor wegverkeer voor België. De officiële rapportering gebeurt volgens de internationale regels op basis van brandstofverkoop. De Vlaamse emissie-inventaris houdt rekening met het aantal gereden kilometers en het voertuigtype omdat dit beter aansluit bij de noden voor andere emissierapporteringen. In overeenstemming met de Kyotodoelstelling moeten de Vlaamse emissies voor wegtransport op een gelijkaardige manier gecorrigeerd worden. De doelstelling is uitgedrukt in gecorrigeerde cijfers. De indicator geeft de gewestelijke inschatting van de gecorrigeerde transportemissies.
4
5
Exclusief R1 voor 2004/2005/2006 omwille van werken
15
VORA08
Naar een klimaatvriendelijke en duurzame mobiliteit in Vlaanderen
de spits en in het (rand)stedelijk gebied. Het fietsverkeer moet aan veiligheid en comfort winnen zodat de fiets de voorkeur krijgt op de auto voor korte verplaatsingen. Voor lange verplaatsingen moeten de mogelijkheden om de fiets te combineren met het openbaar vervoer, worden verbeterd, vooral wat het natransport betreft. De Vlaamse overheid zorgt daarbij voor voldoende (financiële) stimuli - zowel push als pull - voor een groter gebruik van de alternatieve vervoersmodi. Deze doelstelling geldt voor alle type verplaatsingen. Evaluatie Op korte termijn krijgt het woon-werkverkeer de prioritaire aandacht. Het Pendelplan (2005) geeft de concrete uitwerking aan van de noodzakelijke acties voor wat woon-werkverkeer betreft. Voor het openbaar vervoer is er de ontwikkeling van tramen snelbusprojecten in stedelijk gebied, zoals vermeld in het Pegasus- en Spartacusplan (2004). Daarnaast is ook een betere bediening van de bedrijventerreinen door het openbaar vervoer belangrijk. Maar voor bepaalde verkeersvormen, zoals recreatief verkeer (zie ook maatregel 1.6.3), moet worden gezocht naar maatregelen op maat (zoals de Kusttram, openbaar-vervoeraanbod bij evenementen). In het kader van netmanagement bij De Lijn werd bijkomende aandacht gericht op attractiepolen met hoog reizigerspotentieel voor bediening door openbaar vervoer. Hierbij komen vanzelf ook recreatieve polen (shoppingcentra, recreatiedomeinen, zwembaden, ...) in het vizier. Binnen de taskforce doorstroming werd zowel in 2007 als in 2008 investeringsprogramma’s opgesteld die momenteel in uitvoering zijn. Het grootste gedeelte van dit programma bestaat uit infrastructuuringrepen, gaande van aanpassingen aan kruispunten, aanleggen van busbanen tot herinrichten van wegvakken of bushaltes. Een ander deel van het investeringsprogramma omvat verkeerslichtenbeïnvloeding ten voordele van het openbaar vervoer. In 2006, 2007 en 2008 werden op verschillende locaties bijkomende real time informatieborden geplaatst. Door de uitrusting van alle voertuigen met GPS is real-time-informatie ter beschikking. Nieuwe technologie moet het mogelijk maken dat de plaatsing van deze informatieborden eenvoudiger en goedkoper wordt. Om het fietsverkeer te bevorderen ligt het accent op een verdere uitbouw van de fietsinfrastructuur op het bovenlokaal, functioneel fietsroutenetwerk. In 2007 en 2008 is de inhaaloperatie voor de aanleg van veilige fietspaden voortgezet met als doelstelling tegen 2016 veilige fietsvoorzieningen te voorzien binnen het bovenlokaal functioneel fietsroutenetwerk. De realisatie van dit netwerk wordt van dichtbij opgevolgd om knelpunten bij de voorbereiding en uitvoering van projecten te identificeren en op te lossen. Ook een beter onderhoud van de fietspaden verhoogt het fietscomfort. Verder dragen veiliger oversteekplaatsen en de wegwerking van gevaarlijke verkeerspunten voor de fietser bij tot veilige en comfortabele fietspaden. In 2007 trad de Vlaamse fietsmanager in dienst bij de afdeling Beleid Mobiliteit en Verkeersveiligheid. De fietsmanager is het aanspreekpunt voor het functioneel fietsbeleid. Hij volgt het investeringsbeleid op op het gebied van fietspaden en waakt over de consistentie en de kwaliteit van het bovenlokaal functioneel fietsroutenetwerk. Ook het meldpunt voor knelpunten op fietspaden werd in 2007 operationeel. Dit meldpunt werd in 2008 verder geoptimaliseerd. Nadat de voorbije jaren verschillende voorbeeldprojecten van fietsleasing werden ondersteund werden in de loop van 2007 zeven en in de loop van 2008 vijf fietspunten geopend bij de stations van de NMBS holding in Vlaanderen. Voor het personenvervoer per spoor biedt het investeringsplan van de NMBS een potentieel. De Vlaamse Overheid neemt een deel van de financiering op zich voor het Gewestelijk Expressnet (GEN) en de Diaboloverbinding naar de luchthaven van Zaventem. Er werd een algemeen vervoersconcept ontwikkeld voor de zone van 30 km rond Brussel, het zogenaamde Gewestelijk Express Net (GEN). Met het Diabolo-project wil Vlaanderen tegen 2010 de luchthaven rechtstreeks toegankelijk maken vanuit het noorden en het oosten van het land door de aanleg van nieuwe spoorweginfrastructuur. De NMBS voert een deel van de werken zelf uit, terwijl de rest komt van publiek-private samenwerking (PPS). De privé-partners zorgen voor de bouw en de financiering van het project en nemen alle daaraan verbonden risico's op zich. Een gefaseerde uitvoering van het GEN Brussel zorgt voor een aanbod van snelle voorstedelijke verbindingen per trein, tram en bus in een straal van ongeveer 30 km rond de hoofdstad. Dit plan moet gerealiseerd zijn tegen 2010. De Vlaamse overheid zet ook de uitbouw van het vervoersmanagement voort. De provinciale mobidesken en de mobiliteitsconsulenten van De Lijn zullen samenwerken onder de koepel van de nieuw op te richten provinciale mobiliteitspunten. Dit moet op het terrein zorgen voor een geïntegreerde aanpak van het woon-werkverkeer. Verdere stappen Voor 2009 zal de Lijn nieuwe projecten voorstellen en een programma opstellen conform de criteria van het besluit 'netmanagement'. Ook in 2009 zal er een apart budget voor doorstromingsmaatregelen worden voorzien. Ook zullen de 16
VORA08
Naar een klimaatvriendelijke en duurzame mobiliteit in Vlaanderen
veiligheidsmaatregelen die in de periode van 2006-2007 werden voorbereid, uitgevoerd worden. De real time informatie zal verder worden voorzien op zoveel mogelijk haltes. De bedoeling is alle haltes van De Lijn uit te rusten met unieke informatie op maat van de betrokken halte. Ook de signalisatie op de voertuigen van De Lijn en in alle premetrostations in Antwerpen zullen worden verbeterd en vernieuwd. De informatie bij omleidingen van bus en tramlijnen zal ook worden verbeterd en vernieuwd. In 2009 zal verder geïnvesteerd worden in de realisatie van het bovenlokaal functioneel fietsroutenetwerk. De nadruk ligt op het stimuleren van het lokale fietsbeleid, in samenwerking met de provincies. Daarnaast blijft ook het garanderen van de kwaliteit van de fietspaden (aandacht voor veiligheid en comfort) een belangrijk aandachtspunt. Het meldpunt fietspaden wordt verder uitgebouwd en de communicatie rond het bovenlokaal functioneel fietsroutenetwerk wordt verbeterd. Maatregel 1.1.2 Modale verschuiving goederenvervoer Beschrijving De Vlaamse overheid zal verder de binnenvaart en het spoorverkeer als transportalternatieven stimuleren en promoten. Een aantal investeringen in infrastructuur (vrijwaring van de vervoerscapaciteit, wegwerken van missing links) en het verder zetten van lopende initiatieven zijn hierbij belangrijk. Zo zijn omvangrijke middelen nodig voor de modernisering van het hoofdwaterwegennet (Albertkanaal, Zeekanaal Brussel-Schelde, Seine-Schelde, Leie), de investeringen via PPS voor de bouw van kaaimuren en de ontwikkeling van watergebonden bedrijventerreinen. Om het goederenvervoer per spoor nieuwe impulsen te geven moet de federale overheid de projecten uit het Investeringsplan 2008 - 2012 van Infrabel volledig uitvoeren. Zo zal het goederenvervoer per spoor over de nodige capaciteit kunnen beschikken. Verder moet de kwaliteit (snelheid, regelmaat en betrouwbaarheid) van het goederenvervoer per spoor verbeteren. Een belangrijke factor hierin is de voltooiing van de liberalisering van het goederenvervoer per spoor. Het is wenselijk dat, in samenwerking met de federale overheid, een orgaan wordt opricht voor de promotie van het spoorvervoer. Dit kan best gebeuren naar analogie met Promotie Binnenvaart Vlaanderen. Meer nog, het is aangewezen om een onafhankelijk modusneutraal aanspreekpunt te creëren waar alle actoren uit de transportsector terecht kunnen voor informatie en ondersteuning in hun transportkeuze. Het is het overwegen waard de impact van transportmodi te integreren binnen het CO2-emissiebeheer van bedrijven. Evaluatie De lopende initiatieven zoals de capaciteitsuitbreiding van het hoofdwaterwegennet, investeringen in PPS voor de bouw van kaaimuren en de ontwikkeling van watergebonden bedrijventerreinen werden de voorbije jaren verdergezet. In samenwerking met VOKA en Unizo werden door de waterwegbeheerders transportdeskundigen aangesteld. Zij zijn ondertussen volop aan de slag en hebben als opdracht een doorlichting van de optimalisering van goederenstromen bij ondernemingen uit te voeren. Een aantal lopende of geplande onderzoeken, en de concrete toepassing ervan, moeten de klimaatcriteria ingang doen vinden in het mobiliteitsbeleid op lange termijn. Zo is er nood aan een toekomstvisie over het containertransport en aan ruimte voor de watergebonden bedrijfsterreinen in uitvoering van het Ruimtelijk Structuurplan Vlaanderen. Er werd een onderzoek uitgevoerd naar de alternatieve financiering voor de wegwerking van missing links in de waterwegen spoorinfrastructuur. Dit in navolging van een aantal door de Vlaamse regering geselecteerde wegenprojecten en geplande PPS-initiatieven binnen het openbaar vervoer. In 2007 werd ook het steunpunt Beleidsrelevant onderzoek mobiliteit en openbare Werken opgestart waaronder het steunpunt goederenstromen. De belangrijkste doelstelling van het Steunpunt Goederenstromen is de aanwezige kennis en expertise binnen de onderzoeksgroep te bundelen. Op die manier kan tegemoet gekomen worden aan de behoefte aan wetenschappelijk onderzoek om het mobiliteitsbeleid in bovenstaande richting te ondersteunen. In het bijzonder wordt daarbij aandacht besteed aan drie prioritaire beleidsthema’s voor de Vlaamse Regering: 1. 2. 3.
betere capaciteitsbenutting van de multimodale infrastructuur; verbeteren van de interportuaire en hinterlandverbindingen; innovatie in het goederenvervoer.
17
VORA08
Naar een klimaatvriendelijke en duurzame mobiliteit in Vlaanderen
De binnenvaart wordt geconfronteerd met een aantal belangrijke uitdagingen. Als antwoord hierop werd ‘Flanders Inland Shipping Network’ (FISN) opgericht. Zes strategische doelstellingen werden geformuleerd om aan de uitdagingen tegemoet te komen resulterend in tal van acties voor het wegwerken van knelpunten die het rendement van de binnenvaart hypothekeren. Binnen FISN werd een project opgezet rond het ondersteunen van de modal split. Dit project bevat niet alleen het toepassen van bestaande maatregelen maar ook het ontwikkelen van nieuwe ondersteunende maatregelen. Verscheidene initiatieven om via innovatieve projecten nieuwe vervoersconcepten te ontwikkelen of bepaalde goederensoorten via het water te vervoeren zijn in uitvoering. De waterwegbeheerders bouwen verder aan het River Information service (RIS) waardoor de waterwegbeheerder het verkeer op de waterweg optimaal, vlot en veilig zal kunnen organiseren, hetgeen ook het energieverbruik ten goede kan komen. De Vlaamse regering besliste in 2004 haar goedkeuring te hechten aan een PPS-constructie voor de projecten Liefkenshoekspoortunnel en het vormingsstation Zeebrugge. Ook neemt zij een aantal intrestlasten voor haar rekening. Deze projecten zullen hierdoor vroeger afgerond zijn. Op het Overlegcomité van 7 december 2005 viel de beslissing om alleen voor de Liefkenshoekspoortunnel gebruik te maken van een PPS-constructie. Al deze beslissingen laten toe om deze tunnel te realiseren tegen einde 2013. Daarmee beschikken de spoorwegmaatschappijen over de nodige capaciteit, die hen moet toelaten om hun marktaandeel in het containervervoer per spoor van en naar Antwerpen substantieel uit te breiden. Een verdubbeling van het huidige marktaandeel betekent een aanzienlijke vermindering van de uitstoot van CO2. De Vlaamse regering nam op 26/10/2007 een standpunt in met betrekking tot de invoering van een kilometerheffing voor vrachtwagens tegen 2011, een standpunt dat werd bevestigd op 18/1/2008. Deze invoering wordt als een haalbare optie voor de volgende legislatuur gezien. Verdere advisering en intergewestelijk overleg worden voorbereid. Verdere stappen Ook in 2009 zal verder geïnvesteerd worden in zowel de capaciteitsuitbreiding op het hoofdwaterwegennet, de uitbouw van sturingssystemen op het hoofdwaterwegennet als in het onderhoud van de waterwegen en hun infrastructuur. In 2009 beschikken de beide Vlaamse waterwegbeheerders beschikken over: -
digitale vaarkaarten voor de waterwegen klasse Va en hoger;
-
berichten aan de schipperij conform de Europese Standaard Notices to Skippers;
-
een ondersteunend informatiesysteem voor het opvolgen en afhandelen van calamiteiten;
-
de eerste fase van geautomatiseerd Waterbeheer en Scheepvaartsturing (GWS), inclusief een havenmanagementsysteem.
Ook de andere aspecten van het GWS zoals de automatisatie, de centrale bediening, de op afstandbediening, de telemetrie en de vaarwegsignalisatie om tot een optimale scheepvaartbegeleiding en scheepvaartafwikkeling te komen, worden verder ontwikkeld. Ook het stimuleren van het transport via de waterweg wordt verdergezet. In 2007 heeft de Europese Commissie de steunmaatregelen voor de estuaire vaart goedgekeurd. De schepen werden effectief ingezet vanaf januari 2008. Ook de succesvolle PPS-regeling voor de bouw van laad- en losinstallaties zal onverminderd worden verder gezet. Mogelijke aanpassingen van de bedieningstijden worden voorzien, rekening houdend met de toename van de Scheepvaart. Ook het aankoopbeleid van gronden voor de ontwikkeling van watergebonden bedrijventerreinen wordt verder gezet. Op 24 november 2008 vond een vierde evenement van het FISN plaats. Voor kleine schepen werd een moderniseringssubsidie voorgesteld door de minister van Openbare Werken, en de ParticipatieMaatschappij Vlaanderen (PMV) introduceerde een nieuw financieringsmechanisme voor de binnenvaart. Een 3E-convenant is voorbereid en wordt door de betrokkenen ondertekend in februari 2009 zodat de binnenvaart ook in de toekomst de meest veilige en milieuvriendelijke vervoersmodus blijft. Maatregel 1.1.3 Verhogen van de vervoersefficiëntie van het wegverkeer Beschrijving Het Pendelplan beschrijft de concrete uitwerking van acties op dit vlak. De Vlaamse overheid zal de komende jaren (20052009) maatregelen uitwerken om het carpoolen verder te ondersteunen. Dit zal gebeuren door de aanleg van carpoolparkings aan de opritten van de hoofdwegen en door gerichte promotie- en bewustmakingsacties.
18
VORA08
Naar een klimaatvriendelijke en duurzame mobiliteit in Vlaanderen
Autodelen laat dan weer toe de wagen selectief te gebruiken. Het is vooral interessant als aanvulling bij het openbaar vervoer. Evaluatie Ook in 2007 is de toegang tot de carpooldatabank voor bedrijven gratis gebleven. Niettemin blijft carpoolen als verplaatsingswijze marginaal. Daarom werd een onderzoek gestart om na te gaan welke factoren belangrijke hinderpalen zijn voor een verdere ontwikkeling van het carpoolen. Dit onderzoek werd in het najaar van 2007 afgerond. Van 27 augustus tot 23 september 2007 stond de Excuus campagne in het teken van de promotie van het carpoolen. Begin 2009 is cambio autodelen actief in 7 Vlaamse steden, steden waar het bestaande aanbod verder uitgebreid werd in functie van de vraag. Particulieren en zakelijke gebruikers kunnen er op circa 35 diverse locaties een deelauto ophalen. Met diverse andere steden zijn contacten lopende om te zien of ook daar een opstart mogelijk is. Een gedeelde autovloot blijkt ook voor ‘zakelijke gebruikers’ nuttig. Diverse organisaties, bedrijven, instellingen en administraties maken al van cambio autodelen gebruik (vaak ook als natransportmiddel in combinatie met het openbaar vervoer). In totaal maken momenteel circa 2.000 particulieren en bedrijven/organisaties gebruik van de cambio-deelautovloot. Verdere stappen In het najaar van 2007 werden de resultaten van de studie rond carpoolen bekend gemaakt. De conclusies van het onderzoek zullen omgezet worden naar concrete aanbevelingen voor de Vlaamse Regering, zowel wat betreft de stappen die ze zelf kan zetten binnen haar eigen bevoegdheden, als qua aanbevelingen naar de federale regering en eventuele andere beleidsniveaus toe. Deze aanbevelingen zullen op hun beurt resulteren in een beleid met een aantal concrete maatregelen om het carpoolen te stimuleren. Om het carpoolen te stimuleren wordt in 2009 in samenwerking met Radio 1 de Vlaamse Carpooldag georganiseerd. Cambio autodelen heeft contacten met diverse steden om te zien of de introductie van cambio er haalbaar is. In Oostende en Turnhout werden daartoe al bevragingen onder de inwoners georganiseerd, maar ook in andere steden zijn gesprekken lopende. In steden waar cambio autodelen al bestaat zal het systeem verder uitgebreid worden. Op basis van de bestaande ervaringen bij zakelijke gebruikers zou onderzocht kunnen worden waar bijsturing nog mogelijk is, teneinde nog beter op de wensen en noden van deze gebruikers te kunnen inspelen en zodoende verdere stappen te kunnen ondernemen voor de verdere uitbouw van initiatieven rond autodelen in Vlaamse bedrijven. Maatregel 1.1.4 Verhoging van de vervoersefficiëntie van het goederenvervoer Beschrijving De doelstelling van de maatregel is het aantal vrachtwagenkm (in verkeersopstoppingen) te beperken door het leegrijden zoveel mogelijk te vermijden, de vervoerscapaciteit van de voertuigen uit te breiden, … De werkgroep vervoersefficiëntie lanceerde een aantal denkpistes in het kader van de Vlaamse klimaatconferentie. Bedoeling was enerzijds het aantal kilometers te beperken en anderzijds het aantal kilometers in verkeersopstoppingen te verminderen. Een uitbreiding van de laad- en lostijden, het leeg rijden zoveel mogelijk vermijden door het gebruik van telematica, afspraken tussen transporteurs voor trajecten en groepage van ladingen,… kunnen hierbij helpen. Ook de uitbreiding van de voertuigencapaciteit behoort tot de mogelijkheden. Evaluatie Een aantal initiatieven werden verder ontwikkeld binnen het kader van ‘Vlaanderen in Actie’- meer bepaald Flanders Logistics. Zo zijn voor het thema ‘spreiding van goederenstromen’ een aantal deelthema’s afgelijnd zoals het optimaliseren van laad- en lostijden, fijnmazige distributie, vrachtoptimalisatie en het beheersen van lege vervoersstromen. Verdere stappen Met betrekking tot het project ‘optimaliseren van laad- en lostijden’ werden, na het afronden van een theoretische studie, 2 pilootprojecten geselecteerd en opgestart. Een eerste project betreft het optimaliseren van de timing van de vervoerstromen die verlopen tussen het hinterland en de zeehavens aan de hand van pilootprojecten bij Volvo Logistics Corporation, Volvo Parts Belgium en Bekaert NV. Het tweede behandelt de openingstijden van magazijnen en depots voor lege containers in de haven.
19
VORA08
Naar een klimaatvriendelijke en duurzame mobiliteit in Vlaanderen
Met betrekking tot het project vrachtoptimalisatie, is het de bedoeling om oplossingen te zoeken voor de congestieproblematiek van het vrachtvervoer, ondermeer door het reduceren van de lege vervoerstromen, het bundelen van ladingen, … Cluster 1.2 Verbeteren van de doorstroming Maatregel 1.2.1 Snelheidsbeheer Beschrijving Zowel bij hortend verkeer als bij hoge rijsnelheden nemen de emissies van CO2 en andere luchtpolluenten sterk toe. Bij snelheden hoger dan 90 tot 100 km/u speelt vooral de snelheid een rol in de CO2-uitstoot van een voertuig. Bij lagere snelheden is vooral de dynamiek van het verkeer belangrijk. Een versterkte controle op de naleving van de opgelegde rijsnelheden heeft bijgevolg vooral een positieve invloed op de emissies op autosnelwegen. Evaluatie In 2006 is een project gestart om de werkelijk gereden snelheid beter te monitoren. Een betere spreiding van verplaatsingen in de tijd en capaciteitsverhogende maatregelen dragen bij tot een vlotter wegverkeer. De Vlaamse overheid zal daarom het dynamische verkeersbeheer verder uitbreiden. Dit zal gebeuren door een actieve sturing van de verkeersstromen op haar wegennet. Maar ook binnen de stedelijke gebieden is een betere doorstroming belangrijk. Door het Koninklijk besluit van 3 december 2006 betreffende de beveiliging van de opslag, de verwerking en de verzending van elektronische gegevens van meetwerktuigen is de juridische basis gelegd voor het gebruik van digitale camera's. Deze camera's maken het mogelijk om gedifferentieerde snelheidslimieten te controleren. Ze zijn bovendien in te zetten op autosnelwegen. Er komen investeringen op gewestwegen voor een betere doorstroming van het openbaar vervoer. Voor kleine doorstromingsprojecten op gewestwegen wil de overheid verder overleggen met de wegbeheerders en de gemeenten. Via beïnvloeding van de verkeerslichten krijgt het openbaar vervoer prioriteit. De verdere uitwerking van een doorstromingsmodule binnen het mobiliteitsconvenant draagt hiertoe bij. Daarnaast gaat ook aandacht naar de introductie van de intelligente snelheidsaanpassing (ISA). Een betrouwbare kaart voor het hele grondgebied is van groot belang voor de introductie van de intelligente snelheidsaanpassing (ISA). Er startte een haalbaarheidsstudie naar de opmaak van een snelheidskaart voor Vlaanderen. Aansluitend op een aantal Europese projecten om de technische standaarden vast te leggen, richt de haalbaarheidsstudie voor Vlaanderen zich vooral op het onderzoek van de organisatorische, wettelijke en juridische problemen bij de opmaak van een snelheidskaart. Verdere stappen Het verkeerscentrum zet haar onderzoek naar de real-time inzet van automatische meetgegevens voor de aansturing van het rijstrooksignalisatiesysteem voort teneinde de performantie van dit systeem verder te verhogen. Naast het doorvoeren van snelheidsharmonisatie en blokrijden om de doorstroming van het verkeer te bevorderen is ook het ook de bedoeling om de filestaart te beveiligen. Het verkeerscentrum voorziet in een eerste operationele koppeling tussen de meetgegevens snelheid en de bezettingsgraad afkomstig van de camera's met automatische incidentdetectie en de aansturing van de rijstrooksignalisatie. In het decreet betreffende de aanvullende reglementen op het wegverkeer is de opmaak van een gegevensbank voorzien. Met de verkeersbordendatabank is het de bedoeling om onder meer alle geldende snelheidsregimes in één tool te omvatten en te visualiseren. Om tot een éénduidige databank te komen is een nulmeting noodzakelijk. Deze inventarisatie is in 2008 gestart en zal in 2009 worden verder gezet met het oog op het finaliseren ervan in 2010. De mogelijkheden van digitale camera's zullen daarbij verder worden onderzocht en maximaal worden benut. Maatregel 1.2.2 Stimuleren telewerken Beschrijving Door de moderne telecommunicatiemiddelen kunnen we onze fysieke verplaatsingen vervangen door zogenaamde virtuele verplaatsingen. In het kader van het pendelplan neemt de Vlaamse overheid een voorbeeldfunctie op in de promotie van het telewerk. In overleg met de federale overheid wil zij de juridische hinderpalen hiervoor wegwerken. Evaluatie 20
VORA08
Naar een klimaatvriendelijke en duurzame mobiliteit in Vlaanderen
Begin 2006 werd een studie opgestart rond telewerken, met als doel de impact van telewerken op verkeersexternaliteiten in Vlaanderen in kaart te brengen. De studie toonde aan dat telewerk een belangrijke besparing aan externaliteiten, gerelateerd aan mobiliteit, met zich meebrengt. Spijts deze grote maatschappelijke baten, suggereren een aantal internationale studies dat België en Vlaanderen zich eerder in het Europees peloton dan de Europese kopgroep bevinden op het vlak van telewerk. In algemene zin blijkt dat Vlaanderen een achterstand heeft van ongeveer 50 % op enkele buurlanden. De studie suggereert een aantal maatregelen om binnen de vijf jaar een verhoging van de telewerkpenetratie met 50 % te bereiken en een verdubbeling binnen de tien jaar (2016). Het is duidelijk dat een sterke verhoging van de telewerkpenetratie in Vlaanderen belangrijke inspanningen zal vergen van de ondernemingswereld en de werknemers. Verdere stappen De resultaten van de studie rond telewerken werd in het najaar van 2007 voorgelegd aan de Sociaal Economische Raad van Vlaanderen (SERV) en de Mobiliteitsraad van Vlaanderen (MORA). Daarna zal via een bevoegd interministerieel comité overleg worden gevoerd met de federale overheid over de fiscale stimuleringsmaatregelen voor bedrijven die telewerk implementeren. Maatregel 1.2.3 Capaciteitsuitbreiding hoofdwegennet Beschrijving Deze maatregelen zijn erop gericht om te voorzien in de vereiste capaciteit voor een vlotte afwikkeling van het wegverkeer. Dit kan zowel door het wegwerken van capaciteitsbeperkende knelpunten, het voorzien in sturingssystemen als het faciliteren bij capaciteitsbeperkende incidenten. Evaluatie In het mobiliteitsplan Vlaanderen werden 25 missing links opgesomd. Momenteel zijn er reeds twee weggewerkt. Er wordt aan 12 projecten gewerkt met het doel nog 7 bijkomende van deze missing links aangepakt te hebben tijdens deze legislatuur (2004-2009). Met het oog op ongevalpreventie en het verhogen van de capaciteit van de hoofdtransportnetten wordt blijvend geïnvesteerd in de uitbouw van moderne telematica. Om capaciteitsverlies ten gevolge van ongevallen en andere incidenten tegen te gaan, wordt een algemeen organisatieplan toegepast om de hinder snel en doeltreffend aan te pakken. Verdere stappen Zowel het investeren in de realisatie van de missing links als in verkeerstelematica zal het komende begrotingsjaar worden verder gezet. Het project met betrekking tot de calamiteitenroute in Oost-Vlaanderen zal worden gefinaliseerd. Voor de vier andere provincies zullen de nodige aanbestedingen gebeuren. Het FAST-project zal verder geoptimaliseerd worden. Cluster 1.3 Uitbouw van een milieuvriendelijk transportmiddelenpark Maatregel 1.3.1 Aanpassen milieuvriendelijke verkeersbelasting Beschrijving Om de aankoop van milieuvriendelijke wagens te bevorderen, zal een gecombineerde aanpassing van de belasting op de inverkeerstelling (BIV) en de jaarlijkse verkeersbelasting voor personenwagens op Vlaams niveau uitgewerkt worden. De nieuwe verkeersbelastingen zullen hiermee een grotere impuls geven aan het gebruik van milieuvriendelijke wagens dan de huidige verkeersbelastingen. De Vlaamse overheid zal hierover overleg voeren met de andere gewesten en de federale overheid. Dit zal uiteindelijk resulteren in een aangepaste belastingsbasis. Evaluatie Midden 2006 keurde de Vlaamse Regering een hervorming van de verkeersbelastingen principieel goed. Een voorstel voor hervorming van de BIV werd in de loop van 2007 uitgewerkt en besproken op een ambtelijke werkgroep. Er heeft in 2007 overleg plaats gevonden met de Belgische federatie van de auto- en tweewielerindustrie (FEBIAC) over het principe om Ecoscore (zie maatregel 1.3.2) al dan niet te integreren in de hervorming van de verkeersbelastingen. Op 19 december 2008 werd een Mededeling aan de Vlaamse Regering voorgelegd met de stand van zaken van dit dossier. De Mededeling bevat voorstellen voor de hervorming van de verkeersbelastingen waarmee de discussie met de andere gewesten en de federale overheid kan worden opgestart en geeft een overzicht van de nog uit te voeren werkzaamheden. Verdere stappen
21
VORA08
Naar een klimaatvriendelijke en duurzame mobiliteit in Vlaanderen
Verder overleg met de andere gewesten en de federale overheid is gepland in de periode 2008-2009. De hervorming zal ten vroegste ingaan op 1 januari 2010, samen met de overname van de inning van de verkeersbelastingen. Maatregel 1.3.2 Erkennen en toepassen van Ecoscore als maatstaf voor de milieuvriendelijkheid van voertuigen Beschrijving De CO2-emissies van een voertuig mogen niet los gezien worden van de andere emissies van het voertuig. Een Ecoscore kent aan alle voertuigen een ‘milieuscore’ toe. Die is representatief voor de impact op het milieu. Hierbij tellen de verschillende schadelijke effecten (broeikaseffect, geluidshinder en luchtkwaliteit, impact op gezondheid en ecosystemen) mee in de bepaling van de Ecoscore. De Ecoscore van een voertuig is terug te vinden op de website www.ecoscore.be. Evaluatie De gewestelijke en federale ministers van leefmilieu bereikten een akkoord over Ecoscore midden 2006. Een ontwerp protocolakkkoord werd opgesteld om deze beslissing te verankeren door de voltallige regeringen. Verdere stappen In overleg met het Waals Gewest en het Brussels Hoofdstedelijk Gewest en de federale overheid zal een definitief protocol worden opgesteld en ondertekend. Hiermee wordt het gebruik van Ecoscore erkend en de methodologie definitief vastgelegd. Maatregel 1.3.3 Aanzetten tot de aankoop van milieuvriendelijke voertuigen Beschrijving De Ecoscore wordt ruimer bekendgemaakt door de brochure ecoscore. Via brede informatie- en sensibiliseringscampagnes en opleiding van verkooppersoneel wordt informatie over energieverbruik en emissies verspreid. Hiervoor wordt de milieuevaluatie Ecoscore aan het publiek en vloothouders bekend gemaakt worden ondermeer via brochure Ecoscore, flyer, radiospot, banner op websites, artikels in allerlei tijdschriften, … Evaluatie Er werden afspraken gemaakt met de andere gewesten over de ontwikkeling van een gezamenlijke website www.ecoscore.be Verdere stappen Begin 2008, tijdens het autosalon, werd een campagne georganiseerd in samenwerking met het Brussels Hoofdstedelijk Gewest. De campagne omvatte een radiospot, een brochure, webbanners en redactionele aandacht. Het aantal bezoekers van de website www.ecoscore.be is sterk gestegen tijdens de campagne. Een herhaling en versterking van de campagne in 2009 behoort tot de mogelijkheden. Maatregel 1.3.4 Milieuvriendelijke scheepvaart bevorderen Beschrijving In het kader van het Fijn Stof Plan komt er tegen begin 2007 een onderzoek naar maatregelen om de motoren van de Vlaamse binnenschepen te moderniseren. Evaluatie Sinds 1 januari 2007 kunnen binnenvaartschepen via het Vlaams Impulsprogramma emissiearme binnenvaart subsidie ontvangen voor de retrofit van een bestaande dieselmotor. De maximale subsidies bedraagt 200 000 euro en 40 procent van de subsidiabele kosten. Verdere stappen Het impulsprogramma wordt de komende jaren verder gezet. Cluster 1.4 Stimuleren en aanleren van milieuvriendelijk rijgedrag 1.4.1 Aanleren milieuvriendelijk rijgedrag Beschrijving De rijopleidingen zullen een milieuvriendelijke rijstijl promoten en aanleren. Overheid, opleidingcentra, examencentra en milieubeweging zetten hiervoor een samenwerkingsovereenkomst op waarbij de centra zich engageren om milieuvriendelijk
22
VORA08
Naar een klimaatvriendelijke en duurzame mobiliteit in Vlaanderen
rijden te integreren in hun werking. Tegen midden 2008 maakt milieuvriendelijk rijden deel uit van zowel het theoretische als van het praktische rijexamen. Overheid, opleidings- en examencentra en milieubeweging maken hiervoor de nodige afspraken. Het benaderen van andere doelgroepen moet zorgen voor een brede vorming inzake milieuvriendelijk rijgedrag. Evaluatie Diverse projecten rond energiezuinig rijden of waar energiezuinig rijden van uitmaakt zijn afgerond waaronder: -
e-positief rijden op initiatief van FEBIAC
-
"Wijs op weg" op initiatief van BBL door middel van een charter met rijscholen
-
"Move for climate" op initiatief van VOKA gericht op een breed gamma aan maatregelen om CO2-uitstoot door transport bij bedrijven te reduceren
Andere projecten zijn lopende waaronder Ecodriven op initiatief van de Bond Beter Leefmilieu (BBL). Dit project is gericht naar bedrijven zowel voor personenwagens als vrachtwagens. In 2008 werd ook een platform opgericht om de verschillende initiatieven rond energiezuinig rijden beter op elkaar af te stemmen. Voor beroepschauffeurs zijn er bijscholingscursussen via de Vlaamse Dienst voor Arbeidsbemiddeling en Beroepsopleiding (VDAB) en de erkende rijscholen. Met simulators leren cursisten er milieuvriendelijk rijden. Begin 2008 werd het charter met de rijscholen nieuw leven ingeblazen. Verdere stappen In 2099 zal het platform “mobimix’ verder worden uitgebouwd en de informatieverstrekking naar de bedrijven worden versterkt.. Via de campagne Eco-driving XL kunnen vrachtwagenbestuurders een specifieke opleiding rond eco-driving volgen en dit tegen een gereduceerde prijs (groepstarief). De eco-driving XL cursus bestaat uit een halve dag opleiding en 1 jaar begeleiding. Een verankering van aspecten rond energiezuinig rijgedrag in de rijopleiding en het rijexamen blijft een aandachtspunt. Maatregel 1.4.2 Sensibilisatiecampagne rond milieuvriendelijk rijgedrag Beschrijving Het benaderen van diverse doelgroepen moet zorgen voor een brede vorming inzake milieuvriendelijk rijgedrag. Zo zijn er specifieke vormingspakketten voor het secundair onderwijs. De Vlaamse Stichting Verkeerskunde (VSV) en het departement onderwijs en Milieuzorg Op School (MOS) werken hiervoor samen. Daarnaast krijgt ondermeer de campagne ‘Rustig Op de Baan’ (ROB) een vervolg. Er komen acties voor nieuwe doelgroepen en grootschaligere campagnes. Evaluatie Sensibilisatie gebeurde in hoofdzaak via de aankondiging en bekendmaking van de projecten aangehaald bij maatregel 1.4.1. Daarnaast worden de gemeenten (financieel) ondersteund bij uitwerking van gemeentelijke ROB-acties. Voor scholen werd het MOS-themapakket over mobiliteit ontwikkeld in 2007 (zie ook maatregel 2.3.6). Verdere stappen Sensibilisatie wordt verdergezet via de aankondiging en bekendmaking van de projecten aangehaald bij maatregel 1.4.1. De ondersteuning van gemeenten die een ROB-actie uitwerken voor hun gemeente blijft verder lopen. Een algemene sensibiliseringscampagne wordt voorbereid. Cluster 1.5 Voorbeeldrol van de overheid Maatregel 1.5.1 Actieplan 2006-2010: Milieuzorg in het voertuigenpark van de Vlaamse overheid Beschrijving De globale doelstelling van het Actieplan 2007-2010 ‘Milieuzorg in het voertuigenpark van de Vlaamse overheid’ is een betere duurzame mobiliteit binnen de Vlaamse overheid. Net als in het Vlaams mobiliteitsbeleid geldt het STOP-principe als
23
VORA08
Naar een klimaatvriendelijke en duurzame mobiliteit in Vlaanderen
uitgangspunt : voor dienstverkeer en woon-werkverkeer bestaat een rangorde van wenselijke mobiliteitsmodi (eerst stappen, trappen, openbaar vervoer en dan personenwagens of privé vervoer). Verplaatsingen met wagens moeten gebeuren op de meest milieuvriendelijke manier. De realisatie van die laatste doelstelling wordt op verschillende vlakken aangepakt. Naast de acties die gericht zijn op het ‘vergroenen’ van het voertuigenpark - zoals toepassing van Ecoscore bij aankoop van nieuwe dienstvoertuigen - wordt er ook aangestuurd op een mentaliteitsverandering bij de ambtenaren om: duurzame alternatieven te zoeken voor (dienst)verplaatsingen met de wagen; de keuze van een wagen meer af te stemmen op het gebruik (bijvoorbeeld hybridewagens voor hoofdzakelijk stadsverkeer); hun rijgedrag aan te passen en een energiezuinige rijstijl aan te leren. Evaluatie De voorbije jaren zijn een aantal concrete acties opgestart en/of uitgevoerd: -
plaatsen van mobiliteitsinformatie op de gebouwensite;
-
verstrekken van duurzaam reisadvies bij indiensttreding;
-
dienstfietsen plaatsen in alle overheidsgebouwen met communicatie en sensibilisatie hieromtrent en inventarisatie van het gebruik ervan;
-
gratis abonnement op openbaar vervoer verstrekken voor woon-werkverkeer aan alle ambtenaren;
-
administratieve gebouwen centraliseren in de buurt van stations (vb. centralisatie rond Noordstation Brussel);
-
milieuaspecten opnemen in bestekken voor aankoop en onderhoud van dienstvoertuigen;
-
pilootproject inzake het opleiden overheidspersoneel: scholing chauffeurs, sensibiliseren alle personeel, gebruik in-car apparatuur.
Verdere stappen Begin 2009 wordt gerapporteerd aan de Vlaamse Regering over de stand van zaken van het actieplan. In 2008 zal de zichtbaarheid van het gebruik van milieuvriendelijke voertuigen door de Vlaamse overheid verhoogd worden door stickers aan te brengen langs de zijkant van de milieuvriendelijke wagens. Maatregel 1.5.2 De Lijn bouwt een milieuvriendelijk voertuigenpark uit Beschrijving De Lijn zal op termijn de Ecoscore gebruiken bij de aankoop van nieuwe bussen en het toekennen van licenties aan pachters. De Lijn streeft naar een hogere gemiddelde Ecoscore van het bussenpark. Ze blijft actief in de uitvoering van demonstratieprojecten met nieuwe technologieën en in de evaluatie in functie van het milieuvoordeel en prakische en financiële aspecten. Evaluatie De Lijn houdt sinds 2004 rekening met milieuaspecten bij de aanbesteding van bussen. Milieucriteria worden ook stapsgewijs opgenomen in de lastenboeken bij exploitanten. Verdere stappen De Lijn blijft aandacht besteden aan milieuaspecten bij de uitbouw van haar vloot. Daarnaast worden de mogelijkheden bekeken om ook de vloot bij de pachters milieuvriendelijker uit te bouwen. Zo zijn sinds de bestekken van december 2008 roetfilters bij pachters verplicht. Intussen blijft De Lijn wel haar voortrekkersrol op vlak van milieu vervullen. Begin 2009 zullen de eerste hybride bussen beginnen rondrijden. Voor de aankoop van 50 hybride bussen werd er 15,8 miljoen euro voorzien, gespreid over drie jaar. Maatregel 1.5.3 Gebruik biobrandstoffen bevorderen Beschrijving De Vlaamse overheid overweegt hoe zij het gebruik van biobrandstoffen in Vlaanderen verder kan faciliteren, rekening houdende met alle duurzaamheidsaspecten (andere emissies bij gebruik, landbouwareaal, productie-processen, import,
24
VORA08
Naar een klimaatvriendelijke en duurzame mobiliteit in Vlaanderen
transportketen, …). Een voldoende beschikbaarheid van biobrandstoffen op de markt is belangrijk voor een vlot gebruik door de consument. Om het gebruik van biobrandstoffen extra te bevorderen kan de overheid nichemarkten stimuleren tot een verhoogde bijmenging van biobrandstoffen. De Lijn speelt hierin een voorbeeldrol. De Lijn streeft ernaar om de CO2-emissies van het openbaar vervoer sterk te verminderen ondermeer via een verhoging van het gebruik van duurzame CO2-arme brandstoffen. Evaluatie In uitvoering van de Europese richtlijn biobrandstoffen is De Lijn in 2006 gestart met een veralgemeend gebruik van een significant percentage biodiesel (5%) in het brandstofmengsel voor haar voertuigen. Sinds begin 2008 reden de bussen op klassieke diesel waarbij biodiesel is bijgemengd (gemiddeld een 3-tal %). Op basis van de positieve testresultaten over de bruikbaarheid van zuivere olie voor bussen in een normale exploitatie, voorzag De Lijn er een groter gebruik van puur plantaardige olie (PPO) in het autobussenpark (tot 70 bussen). Begin 2008 waren slechts twaalf bussen omgebouwd en was het ombouwingsmateriaal voor elf bussen geleverd. Een aantal technische problemen bij de ombouw van bussen en het wegvallen van de fiscale vrijstelling voor PPO bij het openbaar vervoer zorgden voor vertraging in dit PPO-project. De bevoegde Vlaamse minister heeft midden 2008 evenwel beslist tot nader order het gebruik van biodiesel te schrappen wegens onduidelijkheden over duurzaamheidscriteria. Daarnaast werd het PPO-project midden 2008 teruggeschroefd tot 1 bus. Verdere stappen In uitvoering van de Belgische doelstelling van 5,75% bijmenging in 2010, worden van de federale overheid extra maatregelen verwacht die ervoor moeten zorgen dat deze qua reductiepotentieel belangrijke maatregel ook tijdig gerealiseerd wordt. Het reductiepotentieel komt ten goede van de gewesten volgens het interne lastenverdelingsakkoord van 8 maart 2004 betreffende de Kyotodoelstelling. Opdat de tweede generatie biobrandstoffen tijdig op de markt komt, en zo concurrentie met voedselvoorziening kan vermeden worden, dienen onderzoek en ontwikkeling verder gestimuleerd te worden. Er worden in Vlaanderen diverse onderzoeksprojecten verricht en proefprojecten uitgevoerd door o.a. VITO, de Universiteit Gent en Bioenergy Valley. Het belang hiervan zal nog toenemen gezien de ontwerpdoelstelling in het Europese energie- en klimaatpakket van minstens 10% hernieuwbare energie i.f.v. biobrandstoffen in 2020 voor elke lidstaat. Maatregel 1.5.4 Ondersteuning lokale besturen via de samenwerkingsovereenkomst Beschrijving De samenwerkingsovereenkomst ’Milieu als opstap naar duurzame ontwikkeling’ is een vrijwillige overeenkomst die een gemeente of provincie kan sluiten met de Vlaamse overheid op het vlak van het milieubeleid. Door de overeenkomst engageert de gemeente of de provincie zich tot de werking rond een pakket van milieuthema's. In ruil hiervoor ontvangt zij financiële ondersteuning van de Vlaamse overheid. Het thema mobiliteit is erop gericht de integratie te bevorderen tussen het milieubeleid, het mobiliteitbeleid en het ruimtelijke ordeningsbeleid om zo te komen tot een vermindering van de druk op het leefmilieu uitgeoefend door de sector verkeer en vervoer. Evaluatie In 2006 en 2007 tekenden bijna 200 gemeenten in op de cluster mobiliteit van de samenwerkingsovereenkomst. Eind 2007 werd het werkingskader goedgekeurd voor een nieuwe samenwerkingsovereenkomst die begin 2008 van start ging voor 6 jaar. Deze is opgebouwd uit een basisniveau waarvan de bepalingen verplicht uit te voeren zijn, een facultatief onderscheidingsniveau waarbij de lokale overheden over alle thema’s heen bepalingen kunnen kiezen en een facultatief projectniveau. Door het inbouwen van meer keuzemogelijkheden voor de lokale overheden wordt getracht om meer gemeenten te stimuleren om in te tekenen op de samenwerkingsovereenkomst. Concrete acties en projecten die kunnen worden ondernomen kaderen in: -
de uitbouw van een milieuvriendelijk voertuigenpark;
-
de aansporing tot milieuvriendelijke verplaatsingen en rijgedrag bij het eigen personeel;
-
de uitbouw van gerichte sensibilisatiecampagnes rond milieu en mobiliteit; 25
VORA08
Naar een klimaatvriendelijke en duurzame mobiliteit in Vlaanderen
-
het in kaart brengen van de problematiek van luchtverontreiniging door verkeer en de opmaak van actieplannen op de knelpunten aan te pakken;
-
de integratie van milieu in het mobiliteitsplan.
In deze nieuwe samenwerkingsovereenkomst gaat meer aandacht naar een resultaatgerichte werking. Zo werd de mogelijkheid tot resultaatverbintenissen ingebouwd inzake milieuvriendelijke voertuigen binnen het gemeentelijke voertuigenpark. Deze benadering kan een extra bijdrage leveren tot een stijging van het gebruik van biobrandstoffen. Bovendien gaat meer aandacht uit naar het uitdragen van de voorbeeldfunctie van de lokale overheid. De opmaak van bedrijfs- en schoolvervoerplannen en de uitvoering van een milieutoetsing van het voertuigenpark stimuleren de verschillende doelgroepen om duurzame mobiliteitsmaatregelen te nemen. Verdere stappen Jaarlijks worden de door lokale overheden ingediende rapportering en planning geëvalueerd. Doorlopend wordt ondersteuning geboden aan lokale overheden bij de uitwerking van acties binnen het thema mobiliteit. Maatregel 1.5.5 Actieplan duurzame overheidsopdrachten (NIEUW) Beschrijving De Vlaamse Regering heeft op 5 september de krachtlijnen vastgelegd voor het actieplan duurzame overheidsopdrachten met als doel het structureel uitbouwen van het duurzaam aankoopbeleid bij de Vlaamse overheid. De uitwerking van een beleid rond duurzame overheidsopdrachten maakt deel uit van de voorbeeldfunctie van de Vlaamse Overheid. Met dit actieplan kan werk gemaakt worden van duurzame overheidsaankopen. Zes krachtlijnen liggen aan de basis van de opmaak van het actieplan dat begin 2009 aan de Vlaamse Regering wordt voorgelegd: -
er moet voldoende draagvlak zijn voor duurzame overheidsopdrachten;
-
Voor de ambtelijke onderbouw voor de werking van de overheid rond duurzame overheidsopdrachten wordt een Task force duurzame overheidsopdrachten opgericht. De task force zal het actieplan voorbereiden;
-
goed voorraadbeheer en hergebruik van materiaal wordt gestimuleerd;
-
er komen doelstellingen en acties per productgroep, met bijzondere aandacht voor ‘quick wins’: binnen bepaalde productgroepen kan snel resultaat worden geboekt.;
-
een inhaalbeweging voor het sociale luik binnen overheidsopdrachten;
-
communicatie, sensibilisering en begeleiding zal helpen om duurzame criteria te integreren in overheidsaankopen.
Dit actieplan draagt tevens bij tot de sector gebouwen van het Vlaams Klimaatbeleidsplan 2006-2012. Cluster 1.6 Sensibilisering van burgers en bedrijven inzake duurzame mobiliteit Maatregel 1.6.1 Sensibiliseren van burgers om hun mobiliteitsbehoefte op een duurzame manier in te vullen Beschrijving Sensibilisatie en communicatie zijn belangrijke maatregelen om op termijn te komen tot een gedragsverandering op verschillende domeinen. Vooreerst is er een gedragsverandering nodig inzake modale keuze. Al te vaak wordt de wagen gebruikt ook al zijn alternatieven beschikbaar. Daarnaast is een gedragsverandering nodig inzake rijstijl (zie maatregel 1.4.1 en 1.4.2). Evaluatie In mei 2007 werd de jaarlijkse actie ‘week van de zachte weggebruiker’ onder de nieuwe naam “Heen-en-weer week” georganiseerd. De focus lag vooral op alternatieven voor het individuele autogebruik bij het woon-werkverkeer. Tijdens de “aardig-op-weg-week” lag de nadruk op het verkeersgedrag in de eigen woonbuurt. Daarnaast worden projecten zoals ‘duurzaam naar school’ gesubisideerd en werd binnen de ‘excuus’-campagne, via affichecampagnes, de aandacht gevraagd voor het afzetten van de motor en het carpoolen. De prijs ’mobiele onderneming’ bekroont jaarlijks publieke en private ondernemingen die voor de gemeenschap een positieve bijdrage leverden rond duurzame mobiliteit.
26
VORA08
Naar een klimaatvriendelijke en duurzame mobiliteit in Vlaanderen
Verdere stappen De vernieuwde aanpak van de mobiliteitsweken wordt in 2008 verder gezet. Week 1 wordt ook in 2008 thematisch georiënteerd. Zo zal gewerkt worden met één thema en één of meerdere doelgroepen. De activiteiten worden rond het thema woon-werkverkeer gegroepeerd zodat de week inhoudelijk een duidelijke rode draad blijft hebben. Er zal daarbij voldoende aandacht zijn voor het te voet gaan en het fietsen naar en van het werk. Ook in de tweede week zal opnieuw aandacht worden besteed aan voetgangers en fietsers. In het kader van het pendelfonds zal een specifieke campagne naar bedrijven gevoerd worden om hen ertoe aan te zetten om projecten inzake woon-werkverkeer uit te werken. De bedrijven ontvangen hiervoor een subsidie volgens het principe ‘een euro voor een euro’. De projecten worden maximaal vier jaar ondersteund. Maatregel 1.6.2 Toncontract Beschrijving Het “Toncontract” is een brochure met tips om het Vlaams Klimaatbeleidsplan te helpen realiseren. De brochure bevat 42 tips waarvan zowel de CO2-besparing als de financiële besparing wordt opgegeven. Evaluatie De brochure werd midden 2006 gelanceerd. Nadien werd een folder mee verspreid met een samenvatting van alle tips. De brochure wordt ondersteund via de website http://toncontract.lne.be met een CO2-meter. Verdere stappen De brochure wordt verder verspreid via diverse kanalen. Maatregel 1.6.3 Stimuleren duurzame recreatieve en toeristische mobiliteit (NIEUW) Beschrijving De grootste concentraties van het vakantieverkeer in Vlaanderen situeren zich voornamelijk aan de kust, in de kunststeden en in de buurt van attracties in de groene regio’s. Bijvoorbeeld 80 % van de verblijfstoeristen aan de Kust komt met de wagen en 13 % met de trein. Ondanks het feit dat deze regio goed bereikbaar is met de trein, kiezen toeristen vanwege autocomfort, overvolle treinen en lage overstapfrequenties, toch voor de wagen. Niet enkel in toeristisch kader, maar tevens in functie van recreatie gebeuren de meeste verplaatsingen (60%) met de auto. Verplaatsingen te voet of met de fiets vertegenwoordigen beide bijna 15 %. Opvallend is het erg kleine aandeel van het openbaar vervoer: trein, tram, bus en metro zijn samen slechts goed voor 2 % van het aantal verplaatsingen. Via een brede waaier aan acties zal duurzame recreatieve en toeristische mobiliteit gestimuleerd worden: -
De Groene Sleutel
Dit toeristisch ecolabel, momenteel operationeel voor campings en jeugdlogies, wordt uitgebreid naar attracties, hotels, gastenkamers en vakantiecentra (www.groenesleutel.be). Samenwerking met steden en gemeenten zou daarbij draagvlakvergrotend moeten werken. -
Duurzaam mobiliteitsbeleid bij attracties
De eerste stap in deze richting is de uitvoering van het lopende STREAM-project. Hierbij fungeren 16 attracties als pilootbedrijven voor de uitvoering van een mobiliteitsanalyse, het ontsluiten van bereikbaarheidsinfo en het oplijsten van actiepunten ter promotie van duurzaam vervoer naar, in en rond betreffende attractie. Bovendien zal een gerelateerde grootschalige communicatiecampagne een complementair, sensibiliserend effect hebben op de consument. Na afloop van het pilootproject wordt nagegaan hoe de resultaten van STREAM structureel geïmplementeerd kunnen worden voor alle Vlaamse attracties. Een extra stimulans voor duurzame mobiliteit kan gegeven worden door module 15 van de mobiliteitsconvenant beter bekend te maken bij de diensten toerisme van steden, gemeenten en provincies. Toeristische diensten kunnen beroep doen op module 15 om maatregelen voor een duurzaam lokaal mobiliteitsbeleid te helpen ondersteunen. -
Duurzame organisatie van evenementen
27
VORA08
Naar een klimaatvriendelijke en duurzame mobiliteit in Vlaanderen
Er wordt financiële, promotionele en technische steun verleend aan toeristisch betekenisvolle evenementen. Voortaan zal in de aanvraagformulieren voor subsidies en bijstand een sectie worden opgenomen die polst naar de mate waarin de organisatie duurzaamheidsinspanningen levert. -
Integratie van tickets voor openbaar vervoer in toeristische arrangementen.
Het systeem van combitickets, waarbij de prijs van duurzame vervoersmodi geïntegreerd wordt in een totaalprijs voor deelname aan een culturele, toeristische, sportieve … activiteit, bestaat reeds onder de vorm van de B-dagtrips, zoals die door de NMBS in beperkte mate worden aangeboden. Overleg wordt opgestart om bij de creatie van nieuwe toeristische pakketten, waarbij logies gekoppeld worden aan duurzaam vervoer en culturele/toeristische activiteiten, dit systeem van combitickets mainstream te maken. Op langere termijn kan dit nog uitgebreid worden met: -
Duurzame vervoersmodi in het Kunststedenactieplan
De aandacht voor en communicatie over duurzame vervoersmodi wordt een hoeksteen bij de projecten die in het kader van het Kunststedenactieplan worden uitgewerkt en gesteund, zoals de opmaak van een ‘strategisch beleidsplan bereikbaarheid toeristisch verkeer naar Vlaamse kunststeden’, de uitwerking van de ‘USE-IT-webstek voor internationale, jonge budgetreizigers’, de ontwikkeling van ‘doelgroepgerichte stadsplannen’, de uitbouw van horecabedrijven tot ‘toeristische ambassades’… -
Wetenschappelijk onderzoek
Zowel naar effectmeting omtrent de impact van de diverse aspecten van toerisme, als naar uitwerking van alternatieve modellen is verder onderzoek nodig. Hiervoor zou onder andere het steunpunt Beleidsrelevant Onderzoek voor Toerisme en Recreatie kunnen worden ingeschakeld. Wetenschappelijk onderzoek omtrent duurzaamheidsthema’s is immers geïntegreerd in de meerjarenplanning. Maatregel 1.6.4 Duurzaam mobiliteitsbeleid bij bedrijven ondersteunen (NIEUW) Beschrijving Om bedrijven te begeleiden bij het duurzamer maken van hun mobiliteit zal een programma met kwaliteitslabel worden uitgewerkt. Het kwaliteitslabel wordt toegekend aan de hand van de CO2-footprint van het bedrijf. Hierbij worden minimum de CO2-emissies van verplaatsingen, vloot en rijgedrag in rekening gebracht. Voor de verplaatsingen wordt in eerste instantie gekeken naar het personenverkeer (woon-werkverkeer en zakelijk verkeer). Om dit programma op te zetten zal een procedure voor nulmeting, screening, consultancy, evaluatie en monitoring opgesteld worden. Het recent opgerichte overlegplatform Mobimix.be zal mee instaan voor de uitwerking van een communicatieplan voor de rekrutering, verspreiding van kennis van goede praktijken en netwerking. Het eindresultaat is een kwaliteitslabel dat wordt toegekend op basis van de bereikte resultaten inzake CO2-emissiereductie. Op langere termijn wordt onderzocht hoe steun kan verleend worden aan bedrijven om multimodale mobiliteitspakketten aan te bieden bij de organisatie of vergoeding van hun personeelsmobiliteit. De mogelijke uitbreiding van het kwaliteitslabel naar goederenvervoer of naar de volledige CO2-emissies van het bedrijf (dus inclusief energieverbruik voor andere doeleinden) zal ook worden onderzocht. Cluster 1.7 Ruimtelijke ordening en duurzame mobiliteit Maatregel 1.7.1 Kernversterkende ruimtelijke ordening ter bevordering van duurzame mobiliteit (NIEUW) Beschrijving Duurzame ruimtelijke ontwikkeling geldt als uitgangshouding van het Ruimtelijk Structuurplan Vlaanderen (RSV). De tweedeling stedelijk gebied versus buitengebied is geïnspireerd op de bescherming van de open ruimte en de herwaardering van het stedelijk weefsel. De vele financiële middelen en beleidsmaatregelen voor dienstverlening, infrastructuur (kabel, post, riolering...) en mobiliteitsvoorziening leiden vandaag nog te vaak tot niet-duurzame en ecologisch onverantwoorde locatiekeuzes. Dit moet omgebogen worden. Afhankelijk van waar iemand woont of waar een activiteit wordt uitgevoerd, wordt meer/minder druk op de gemeenschapsinfrastructuur en -dienstverlening gelegd. Ook subsidies, heffingen en belastingen uitgevaardigd door verschillende bestuurlijke niveaus mogen elkaar niet tegenspreken en moeten eensluidende stimuli geven zodat activiteiten 28
VORA08
Naar een klimaatvriendelijke en duurzame mobiliteit in Vlaanderen
op de juiste plaats plaatsvinden. Dit moet op zijn beurt een weerspiegeling krijgen in subsidies en faciliteiten voor bevoegde besturen en actoren, maar zonder retroactieve implicaties. Er is nood aan een beleid dat responsabiliseert via de juiste stimuli. In het kader van de werkgroep “Mobiliteit en leefbare steden” die werd opgestart naar aanleiding van de Focusdag van de Vlaamse klimaatconferentie werden hieromtrent een aantal aanbevelingen geformuleerd: -
Er is nood aan een studieopdracht die nagaat welke contradictorische mechanismen (regelgeving, subsidiëring...) er op diverse niveaus spelen die instellingen en particulieren stimuleren om ongewenste keuzes te maken inzake locatie en mobiliteitsprofiel. In welke mate werken beleidsmaatregelen binnen verschillende beleidsdomeinen en bestuurlijke niveaus elkaar tegen en hoe kunnen die 'foutieve'stimuli weggewerkt worden?
-
In het kader van voorgaande studievoorstel wordt op korte termijn een structureel overleg opgestart tussen het beleidsdomein Leefmilieu, Natuur en Energie, het beleidsdomein Ruimtelijke Ordening en het beleidsdomein Mobiliteit.
Daarnaast zijn ook volgende maatregelen van belang: -
Het mobiliteitsconvenant zou moeten worden aangepast zodat de Vlaamse overheid via een hogere financiering bepaalde duurzame modules prioriteit kan verlenen en gemeenten en provincies kan verlonen voor het geven van correcte prijssignalen.
-
Bij het plannen van mobiliteitsgenererende initiatieven van significante omvang (ziekenhuizen, scholen, woonwijken...) moet in een MER de impact van mobiliteitseffecten worden onderzocht. Hierbij moet de afstemming van het mobiliteitsprofiel op het bereikbaarheidsprofiel in ieder geval bekeken worden en moet het STOP-principe doorwerken. Ook de bereikbaarheid met het openbaar vervoer en het omliggende fietsnetwerk zijn cruciaal.
-
Het beleid met betrekking tot handelsvestigingen wordt bijgestuurd: 1)
voor de inplanting van grootschalige detailhandelsvestigingen wordt terug verplicht advies ingevoerd van het Nationaal Sociaal-Economisch Comité voor Distributie;
2)
het kernversterkend aspect wordt als fundamenteel criterium ingeschreven in de wetgeving betreffende de handelsvestiging;
3)
het is zinvol zijn om milieueffecten met inbegrip van de mobiliteitseffecten te beoordelen in een zo vroeg mogelijk stadium. De mogelijkheid om de stedenbouwkundige vergunning en de socio-economische machtiging zo veel mogelijk op elkaar af te stemmen dient te worden onderzocht.
29
VORA08
Rationeel energiegebruik in gebouwen
2.2
Het rationeel energiegebruik in gebouwen
2.2.1
Evolutie emissies en indicatoren
Doelstelling
Indicator
De emissies door de gebouwen (exclusief industriële
De emissies door de gebouwen (exclusief
gebouwen) in Vlaanderen bedragen maximum 16,7
industriële gebouwen) in Vlaanderen (kton
Mton CO2-eq in 2010
CO2-eq)
Daalt het energiegebruik van de gezinnen in 2010 met
Daling van het energiegebruik van de
7,5% tegen 2010 in vergelijking met 1999
gezinnen tov 1999 (%)
2004
2005
2006
2007
17.290
17.005
16.075
15.367
- 2,0
- 0,6
2,3
In de gebouwensector zet de afname van het energieverbruik (en dus de CO2-emissies) zich verder na de sterke stijging tot 2003. De energiebesparende maatregelen in deze sector zoals voorzien in het VKP 2006-2012 en zachtere klimatologische omstandigheden zorgden mee voor deze trendbreuk. In de periode 2004-2007 werd een daling van de emissies met 11,1% gerealiseerd. Hiermee belandden de emissies voor de gebouwen onder het streefdoel van 16,7 Mton CO2-eq in 2010.
2.2.2
Voortgang maatregelen
Cluster 2.1 Bouwcodes en verplichtingen Maatregel 2.1.1 Opleggen van energieprestatie- en binnenklimaateisen (EPB-eisen) aan woningen en appartementen Maatregel 2.1.2 Opleggen van energieprestatie- en binnenklimaateisen (EPB-eisen) aan tertiaire gebouwen Beschrijving Voor gebouwen en werkzaamheden waarvoor een stedenbouwkundige vergunning nodig is, gelden door de Vlaamse energieprestatieregelgeving (EPB) minimale verplichtingen op het vlak van de energieprestatie en het binnenklimaat. Het eisenpakket kan verschillen naargelang de aard van de werkzaamheden en de bestemming van het gebouw. Evaluatie De EPB-regelgeving is in werking getreden op 1 januari 2006. Met het toevoegen van de module ‘EPB-aangifte’ aan de Energieprestatiedatabank in april 2007, is een volledige elektronische informatiedoorstroming vanuit de gemeenten, bouwheren en verslaggevers (architect of ingenieur) mogelijk. Het wijzigingsbesluit voor bijkomende vrijstellingen van één of meerdere EPB-eisen is goedgekeurd op 9 mei 2008. Sinds eind 2007 komt het indienen van de EPB-aangiftes gestaag op gang. Het totale aantal EPB-aangiftes is nog laag, te verklaren door de termijnen van de vergunningsprocedure en de bouwwerken en het feit dat de EPB-aangifte tot 12 maanden na ingebruikname van gebouw mag ingediend worden. Uit een evaluatie blijkt dat sinds de invoering van deze regelgeving de gemiddelde nieuwbouwwoning een energieverbruik (E-peil) bereikt van 89. Dit terwijl de maximumnorm 100 is. Ook de gemiddelde isolatiewaarde K41 is beter dan de opgelegde maximumnorm van K45. Dit is bijna 10% beter dan de eisen die de Vlaamse overheid heeft vooropgesteld. In 2008 is de website www.energiesparen.be herwerkt waarbij de grote hoeveelheid informatie inzake de energieprestatieregelgeving beter werd gestructureerd.. De helpdesk werd geoptimaliseerd. De kennis van de architecten over de regelgeving is met 22% gestegen ten opzichte van het voorgaande jaar. Bijna 80% van de (kandidaat)bouwers is op de hoogte van de energieprestatieregelgeving. De EPB-software werd verder uitgebouwd met de verspreiding van versie 1.2 in juli 2008. Er worden 3 verschillende controles uitgevoerd inzake de energieprestatieregelgeving : -
controles op de start van bouwwerkzaamheden en op de ingebruikname ervan;
30
VORA08
Rationeel energiegebruik in gebouwen
-
waarheidsgetrouwheidcontroles op de werf;
-
controle van de verslaggevers.
Het label van ‘energiebewust architect’ werd ingevoerd. Dit wordt verleend op basis van aangetoonde ervaring of na het volgen van de opleiding die wordt georganiseerd door NAV en BVA. Verdere stappen Op basis van een economisch haalbaarheidsonderzoek en een vergelijkend onderzoek keurde de Vlaamse regering een ontwerp van wijzigingsbesluit goed, dat het tijdspad van het verstrengen van de EPB-eisen vanaf 2010 bevat, en een ontwerp van wijzigingsdecreet goed met een aantal aanvullingen en wijzigingen op vlak van procedures, verantwoordelijkheden en boetes. Het E-peil wordt verstrengd van E100 naar E80 voor woongebouwen waarvoor een aanvraag tot stedenbouwkundige vergunning wordt ingediend vanaf 1 januari 2010. Het voorstel omvat nog enkele andere wijzigingen, waaronder het verstrengen van de isolatiegraad voor buitenmuren en daken van alle types gebouwen die worden gebouwd of verbouwd.. Maatregel 2.1.3 Invoeren van een Energieprestatiecertificaat Beschrijving Het energieprestatiecertificaat informeert de eigenaars en gebruikers door middel van een kengetal over de energetische kwaliteit van het gebouw en over energiebesparende maatregelen die zich op korte termijn terugverdienen. Het energieprestatiecertificaat wordt gefaseerd ingevoerd. Evaluatie Dit energieprestatiecertificaat voor nieuwe gebouwen werd ingevoerd op 1 januari 2006, gelijktijdig met de nieuwe energieprestatieregelgeving. Op 20 april 2007 werd het besluit van de Vlaamse Regering betreffende de invoering van het energieprestatiecertificaat voor publieke gebouwen goedgekeurd. Sinds 1 januari 2009 moeten de publieke gebouwen met een totale bruikbare vloeroppervlakte groter dan 1000 m2 over een energieprestatiecertificaat beschikken. Het besluit van de Vlaamse Regering heeft verder nog geleid tot twee ministeriële besluiten, nl. het ministerieel besluit van 7 juni 2007 betreffende de opleiding externe energiedeskundige voor publieke gebouwen en het ministerieel besluit van 12 oktober 2007 betreffende het vaststellen van nadere regels met betrekking tot het bij te houden gemeten globaal energieverbruik, de webapplicatie en de vorm en inhoud van het energieprestatiecertificaat voor publieke gebouwen. Op 11 januari 2008 werd het besluit van de Vlaamse Regering houdende de invoering van het energieprestatiecertificaat residentiële gebouwen bij verkoop en verhuur en de uitvoering van de energieaudit goedgekeurd. Eigenaars die hun woning wensen te verkopen zijn sinds 1 november 2008 verplicht om over een energieprestatiecertificaat te beschikken. De datum van inwerkingtreding bij verhuur is vastgelegd op 1 januari 2009. In de loop van 2008 werd verder uitvoering gegeven aan de implementatie van het energieprestatiecertificatensysteem voor residentiële gebouwen: opmaak certificatiesofware, aanpassing energieprestatiedatabank, opleiding en erkenning van energiedeskundigen, uitbouw helpdesk, voeren van communicatie, uitwerken handhavingskader. Verdere stappen In 2008 werd een besluit van de Vlaamse Regering betreffende de invoering van het energieprestatiecertificaat in nietresidentiële gebouwen principieel goedgekeurd. De implementatie van dit certificaat zal verder worden voorbereid. Het ontwikkelen van de certificatiesoftware en de opleiding van de energiedeskundigen staan hierbij centraal. Het VEA zal steekproefsgewijs controles uitoefenen op enerzijds de aanwezigheid van een energieprestatiecertificaat en anderzijds de kwaliteit van het werk van de energiedeskundigen (waarheidsgetrouwheidscontrole). Maatregel 2.1.4 Opleggen van specifieke EPB-eisen voor gunstig advisering van nieuwe sociale woningbouw en bij grondige renovatie Beschrijving De Vlaamse Maatschappij voor Sociaal Wonen (VMSW) zal de concept- en ontwerponderrichtingen van sociale woningbouw grondig herwerken. Dit omvat algemene ontwerpcriteria, prijs- & oppervlaktenormen, prestatievoorschriften en
31
VORA08
Rationeel energiegebruik in gebouwen
aanbevelingen inzake levenslang wonen en ecologisch & duurzaam bouwen. De EPB-eisen worden bij de herwerking aangescherpt. Evaluatie De in 2006 opgedane ervaringen vormen de basis voor de aanscherping van de EPB-eisen. Op basis van de reeds ontvangen berekeningen behaalt een doorsnee sociale woning volgende prestaties: K40 en E85 en dit zonder bijkomende maatregelen en zonder overschrijding van de maximale kostprijs-norm. Verdere stappen Vanaf 1 januari 2009 worden nieuwe en volledig herwerkte ontwerprichtingen voor sociale woningbouw (C2008) van kracht. Hierin is het maximum E-peil op 80 gebracht en het maximum K-peil op 40. In de C2008 wordt aangegeven hoe deze voorschriften binnen de huidige bouwpraktijk en kostprijsnormen kunnen gehaald worden. Ondertussen worden ook nieuwe oplossingen gezocht om binnen de budgettaire ruimte naar een nog lager E-peil te evolueren in de toekomst. Maatregel 2.1.5 Opleggen van specifieke EPB-eisen als voorwaarde voor projectfinanciering in beleidsdomein welzijn, volksgezondheid en gezin (WVG) Beschrijving Alle gesubsidieerde bouwwerken binnen het beleidsdomein welzijn, volksgezondheid en gezin, vallend onder de reglementering van het Vlaams Infrastructuurfonds voor Persoonsgebonden Aangelegenheden (VIPA), moeten sinds juni 2003 voldoen aan de eisen opgenomen in de omzendbrief ‘evaluatie criteria ecologsich bouwen’. Een aantal eisen gaat verder dan de bepalingen voorzien door EPB. De gebouwen moeten voldoen aan een globaal isolatiepeil K40 en ook de maximale U-waarden voor de individuele gebouwdelen zijn strenger. Bovendien gelden specifieke eisen voor de technische installaties zoals lage temperatuursverwarming en rendementseisen bij warmterecuperatie. Actieve koeling kan alleen in specifieke toepassingen. Ook is er een verplicht gebouwbeheerssysteem voorzien voor gebouwen groter dan 1000 m². In de praktijk komt het volledige eisenpakket van VIPA voor de nieuwbouwprojecten overeen met een globaal energiepeil E85. De gebouwbeheerders moeten de concrete doelstellingen inzake comfort en energie neerschrijven in een Initieel Programma van Eisen (IPvE), dat dienst doet als evaluatiemiddel na de uitvoering van het bouwproject. Evaluatie In 2005, 2006 en 2007 werden respectievelijk 80, 49 en 109 projecten goedgekeurd die voldoen aan het eisenpakket. Een effectieve duiding van de energiebesparing is niet voorzien in de huidige evaluatie. Een herformulering van de specifieke eisen binnen het kader van de EPB-regelgeving zou hier een oplossing kunnen bieden. Ongeveer 50% van VIPA-projecten kunnen effectief geëvalueerd worden op basis van de beschikbare modellen EPW en EPU, omdat het gebruiksprofiel van deze voorzieningen nauw aansluit bij een woonfunctie of een kantoorfunctie. Voor de overige projecten, met een specifiek energieverbruik gekoppeld aan het uitgesproken zorgprofiel van de voorziening (o.a. ziekenhuizen, ouderenvoorzieningen ….) is binnen EPB geen aangepast model voor de meting van een verbeterde energieprestatie beschikbaar. Deze projecten vallen momenteel onder de categorie ASB. VIPA startte daarom een onderzoek naar het specifiek energieverbruik in voorzieningen met een uitgesproken zorgprofiel. Het onderzoek richt zich in eerste instantie op de ontwikkeling van energieprestatie-indicatoren voor ouderenvoorzieningen. Als resultaat van dit onderzoek werd een aangepaste rekenmethodiek voor de energieprestatie ontwikkeld, aanvullend op de beschikbare modellen binnen EPB. Verdere stappen De bestaande omzendbrief ‘evaluatie criteria ecologisch bouwen’ zal begin 2009 worden vervangen door een ministerieel besluit waarin de bestaande eisen worden vertaald naar een specifieke E-peil eis en een eisenpakket aansluitend op de bestaande EPB-regelgeving. Voor de projecten vallend binnen de categorieën EPW en EPU betekent dit de invoering van Epeil 80 en een aantal aanvullende eisen. Voor de projecten die binnen EPB niet onderworpen zijn aan een E-peil eis (categorie ASB) zal VIPA, met uitzondering van de ziekenhuizen, op basis van de eigen ontwikkelde rekenmethodiek, een energieprestatie-eis formuleren die overeenstemt met E80 ten opzichte van de norm.
32
VORA08
Rationeel energiegebruik in gebouwen
Door de combinatie van beide maatregelen zal 80% van nieuwbouwprojecten bij VIPA voldoen aan een specifieke energieprestatie-eis E80. Maatregel 2.1.6 Verbeteren onderhoud centrale verwarmingsketels en stimuleren vervanging oude ketels Beschrijving Een regelmatig onderhoud en dito controle van verwarmingsketels, die werken op niet-hernieuwbare, vloeibare of vaste brandstof, is al verplicht. De onderhoudsverplichting wordt uitgebreid naar gasgestookte centrale verwarmingsketels met een nominaal vermogen groter dan 20 kW. Daarnaast wordt tevens een verplichte, eenmalige audit van de energieprestaties van ketels ouder dan 15 jaar voorzien. Evaluatie Op 8 december 2006 keurde de Vlaamse Regering een besluit goed dat voorziet in een regelmatig onderhoud en controle van CV-ketels, die werken op vloeibare, gasvormige of vaste brandstof. Deze periodieke inspectie werkt een snellere vervanging in de hand van verouderde, energieverspillende installaties door ketels met lagere emissieniveaus en betere energieprestaties. Daarnaast wordt een verplichte, eenmalige verwarmingsaudit ingevoerd van ketels ouder dan 15 jaar. Deze dient te leiden tot advies aan de gebruiker over vervanging van de ketel of de mogelijke verbeteringen aan het systeem, of alternatieve oplossingen. In uitvoering van het bovenvermelde besluit werden op 10 juli 2007 2 ministeriële besluiten goedgekeurd die noodzakelijk waren om de nieuwe erkenning als technicus gasvormige brandstof verder te operationaliseren. Tevens werd een ministerieel besluit opgesteld voor de vaststelling van de inhoud van een verwarmingsauditrapport. Het VEA ontwikkelde in de loop van 2007 ook een rekenlineaal die gebruikt kan worden bij de beoordeling van de energieprestaties van kleinere CVketels (kleiner of gelijk aan 100 kW). In 2007 werd, in overleg met de verwarmingssector, een sensibiliserende brochure opgesteld. Deze brochure wordt sinds het najaar 2008 gebruikt om de burgers te sensibiliseren en te informeren over de nieuwe verplichtingen inzake het onderhoud en de controle van CV-ketels. Verdere stappen Voor wat betreft de stookinstallaties op gas of stookolie met een vermogen hoger dan 100 kW, de stooktoestellen gevoed met een vaste brandstof en de installaties bestaande uit meerdere ketels, wordt een berekeningsmethode die in opdracht van het Brusselse Gewest werd ontwikkeld, vereenvoudigd en aangepast aan de Vlaamse context. In het najaar 2009 zal eveneens de opleiding beschikbaar worden voor de deskundige. Maatregel 2.1.7 Optimaliseren stedenbouwkundige voorschriften in het kader van energiezuinig bouwen en verbouwen Beschrijving Bepaalde stedenbouwkundige voorschriften zijn een belemmering voor de omschakeling naar energiezuinige gebouwen en verbouwingen (gevelisolatie voor kleine woningen kan niet door rooilijn, beperkingen met betrekking tot houtskeletbouw, …). Een betere afstemming van deze voorschriften dringt zich op. Evaluatie In 2006 werd onderzoek uitgevoerd naar het stimuleren van duurzaamheidsaspecten in stedenbouwkundige voorschriften. In het eindrapport worden een aantal aanzetten gegeven om bij de opmaak van structuurplannen, RUP's en afbakeningen meer rekening te houden met duurzaamheidsaspecten. Verdere stappen Doorlopend worden ruimtelijke uitvoeringsplannen in het kader van de LNE-adviezen gescreend op energiegerelateerde aspecten zoals bijvoorbeeld het gebruik van zonnewarmte bij nieuwe bouwprojecten om te komen tot een betere integratie van duurzaamheidsaspecten in het ruimtelijk ordeningsbeleid. Maatregel 2.1.8 Opleggen van specifieke EPB-eisen als voorwaarde voor projectfinanciering in beleidsdomein onderwijs (NIEUW) Beschrijving
33
VORA08
Rationeel energiegebruik in gebouwen
Sinds 1 januari 2008 zijn alle nieuwe bouwprojecten die beroep doen op infrastructuursubsidies van het Agentschap voor Infrastructuur van het Onderwijs (AGION) en de nieuwe bouwprojecten van het gemeenschapsonderwijs onderworpen aan het decreet energieprestaties in scholen van 7 december 2007. De minimum-eisen van dit decreet gaan verder dan de bepalingen voorzien door de EPB. De gebouwen moeten voldoen aan een E-peil van E70. De extra-investeringskosten die nodig zijn om van E100 naar E70 te gaan worden volledig gesubsidieerd. Dit geldt ook voor de projecten die de komende jaren via alternatieve financiering gebouwd worden. Maatregel 2.1.9 Actief voorbereiden en valoriseren van de energieprestatiecertificering in de sociale woningbouw (NIEUW) Beschrijving Vanaf 2009 moet er voor iedere huurwoning een energieprestatiecertificaat worden voorgelegd op het moment dat ze wordt verhuurd. Zo ook voor iedere sociale huurwoning. Door optimale benutting van deze ingreep kan de kennis van de energieprestatie van het sociaal huurpatrimonium gevoelig worden verhoogd. Omdat het veelal over groepswoningbouw gaat, waarbij groepen van woningen dezelfde kenmerken hebben, is het haalbaar om de nodige onderzoeken gedetailleerder uit te voeren dan vereist voor de particuliere huurwoning. Dat verhoogt de beleidsrelevantie van de verkregen informatie en maakt een effectieve langetermijnplanning van de vernieuwing van het sociaal huurpatrimonium mogelijk. Dit komt met andere woorden rechtstreeks tegemoet aan de vraag van het Vlaams Parlement naar een algemene energiedoorlichting van het sociale huurpatrimonium in de motie van aanbeveling dd. 15 februari 2006 van de commissie energiearmoede6. Bovendien is deze informatie nuttig om uitvoering te kunnen geven aan de energiecorrectie in de sociale huurprijs, die een hefboom moet worden voor breedschalige investeringen in de energieprestatie van sociale huurwoningen. Op die manier wordt tegemoet gekomen aan de vraag van Het Vlaams Parlement om zo snel mogelijk invulling te geven aan deze energiecorrectie7. Voor de effectieve invulling van deze maatregel kan er worden teruggevallen op het Europees project 'Reshape'(retrofitting social housing and active preparation for EPBD), waarvan de behandeling van de resultaten momenteel in een eindfase zit (zie maatregel 2.8.1). Cluster 2.2 Energieaudits Maatregel 2.2.1 Erkennen van energiedeskundigen voor het uitvoeren van energieaudits voor woningen Beschrijving De Vlaamse overheid moedigt de verbreding van de energiedienstenmarkt aan door de erkenning van energiedeskundigen. Wie kon aantonen voldoende ervaring te hebben met energieaudits in woningen, kon tot eind 2005 een erkenning van de Vlaamse overheid krijgen. Ook wie een opleiding volgt en slaagt voor een proef, krijgt deze erkenning. De overheid stelt de verplichte auditsoftware ter beschikking. Deze software garandeert minstens een gefundeerd advies over de gebouwschil, de verwarmingsinstallatie en de bereiding van warm water, en eventueel ook over ventilatie en zomercomfort. De overheid zal regelmatig de opleidingen van de energiedeskundigen evalueren en eventueel bijschaven. Een energie-audit komt alleen voor federale belastingsvermindering in aanmerking, indien een door het Vlaamse Gewest erkende deskundige ze uitvoert. Evaluatie Om de erkenningsregeling voor deskundigen voor de energieaudits beter af te stemmen met de erkenningsregeling voor de deskundigen die kunnen instaan voor de opmaak van een certificaat, werd deze geïntegreerd in het besluit van 11 januari 2008 houdende de invoering van het energieprestatiecertificaat residentiële gebouwen bij verkoop en verhuur en de uitvoering van de energieaudit. Via dit besluit worden de type B deskundigen ingevoerd, dit zijn de vroegere energiedeskundige voor woningen. Voortaan kunnen bovendien alle opleidingsinstellingen die erkend worden door het VEA de opleiding tot energiedeskundige type B aanbieden.
6 7
Stukken Vlaams Parlement, 668 (2005-2006) Stukken Vlaams Parlement, 1593 (2007-2008)
34
VORA08
Rationeel energiegebruik in gebouwen
Circa 800 energiedeskundigen voor energieaudits zijn in 2008 erkend. Daartegenover staat dat slechts een beperkt aantal fiscaal aftrekbare energieaudits zijn uitgevoerd, nl. ca 800. Dat heeft onder andere te maken met de kostprijs, die zelf voortvloeit uit de doorlooptijd van zo’n energie-audit. Verdere stappen Onderzoek moet uitmaken of en hoe die doorlooptijd kan worden ingekort om de kostprijs te beperken en aldus het aantal energie-audits uit te breiden. Cluster 2.3 Gerichte informatiecampagnes Maatregel 2.3.1 Evalueren van duurzame energiemaatregelen via piloot- en demonstratieprojecten in sociale woningen Beschrijving De overheid formuleert beleidsvoorstellen voor een rationeel energiegebruik op basis van drie uitgebreide demonstratieprojecten. Evaluatie De monitoring van energieverbruik en bewonerservaringen is lopende. De eerste positieve resultaten zijn bekomen in 2008. Het eerste gebruiksjaar werd de monitoring voornamelijk gebruikt om de installaties te controleren op hun werking en om via diverse bijsturingen de systemen te optimaliseren. De monitoring bracht kleine en wat grotere bouwtechnische onvolmaaktheden aan het licht. De bijsturing gebeurde stapsgewijze. Momenteel wordt de verdere optimalisatie van de projecten doorgevoerd. Een eerste vaststelling is dat meer complexe systemen en technieken moeten gemeten, geanalyseerd en bijgestuurd worden om de theoretische doelstellingen dichter bij de praktijk te brengen. Dit is een vrij intensieve bezigheid. Verdere stappen De ervaringen hieruit kunnen dienen bij de eventuele (thermische) renovatie van een 350-tal appartementsgebouwen in eigendom van sociale huisvestingsmaatschappijen. Daar is een daling van het energieverbruik met 30 tot 40% mogelijk. Ervaringen opgedaan tijdens het tot stand komen van deze voorbeeldprojecten worden geïntegreerd in de nieuwe ontwerponderrichtingen van de VMSW (maatregel 2.1.4). In de loop van 2009 is het de bedoeling de ervaringen bij een breder publiek bekend te maken. Eén van de projecten wordt opgevolgd in het kader van lage energie renovatie van woningen (LERH) en zal mogelijk ook als test-case gebruikt worden bij het uitwerken van een referentiekader duurzame woningbouw. Tevens wordt een veralgemening van de monitoring faciliteiten naar andere gebouwen onderzocht (EMC). Maatregel 2.3.2 Begeleiden kansarme bewonersgroepen voor rationeel energiegebruik Beschrijving Op initiatief van de Bond Beter Leefmilieu Vlaanderen neemt de VMSW samen met enkele kansarmen organisaties, de gemeenten en de netbeheerders deel aan een project ‘Klimaat op Maat’. Dit is gelijkaardig aan de Klimaatwijken doch afgestemd op de doelgroep van de kansarmen. Evaluatie In het project “Klimaat op maat” werden in enkele sociale wijken de bewoners begeleid in een poging om in vier maanden tijd hun energieverbruik te verminderen door middel van kleine ingrepen, maar voornamelijk door gedragswijzingen. Er werd gemiddeld 7,6 % bespaard op gas en elektriciteit. Het project is afgerond medio 2007. Gezien het succes werd een vervolgproject herhaald in de periode 2007-2008 onder gewijzigde vorm zonder deelname van sociale woonwijken. Maatregel 2.3.3 Promoten van REG Beschrijving
35
VORA08
Rationeel energiegebruik in gebouwen
Ruime en gedetailleerde informatie licht de burger en in het bijzonder de bouwer en verbouwer in over de mogelijkheden voor zuiniger energiegebruik. Hierbij ligt in eerste instantie de nadruk op het besparen van energie door bv. een degelijke isolatie. Daarnaast wordt aandacht besteed aan de milieuvriendelijke energieproductie. In de communicatie rond REG in gebouwen worden diverse actoren betrokken (bouwsector, architecten, bevoegde overheidsdiensten, ...) en zullen gezamenlijke en duidelijke boodschappen afgesproken worden. Via mediacampagnes, free publicity, www.energiesparen.be, digitale nieuwsbrieven, … wordt er een continue aandacht en groeiend draagvlak gecreëerd voor REG en milieuvriendelijke energieproductie. Evaluatie De voorbije jaren werd in de REG-communicatie de klemtoon gelegd op de EPB-regelgeving, de diverse steunmaatregelen en sinds september 2008 het energieprestatiecertificaat voor woningen. Een aantal nieuwe initiatieven werden opgestart, ondermeer: -
Sinds eind februari 2007 worden op www.energiesparen.be energiewinstcalculatoren aangeboden waarmee een gezin van diverse energiebesparende investeringen de terugverdientijd kan berekenen.
-
Om de gemeenten en steden te stimuleren om mee te werken aan de implementatie van de beleidsmaatregelen die op het Vlaamse niveau worden uitgetekend, werden in 2007 en 2008 een aantal gemeenten bekroond met de titel “Energieambassadeur 2007”. Deze titel wordt toegekend aan de gemeenten die op de meest performante en voluntaristische manier mee hun schouders hebben gezet onder beleidsmaatregelen die gericht zijn op het terugdringen van het energieverbruik en het bevorderen van kleinschalige, milieuvriendelijke energieproductie.
-
Energieconsulenten worden met overheidssteun ter beschikking gesteld van interprofessionele (UNIZO, VOKA, Boerenbond) en sociale organisaties (zoals Gezinsbond, OOK, ACW, armenverenigingen) om informatie te verstrekken en te sensibiliseren inzake REG.
Recent werd een nieuwe peiling uitgevoerd naar het energiebewustzijn en energiezuinig gedrag bij een 1000-tal Vlaamse huishoudens. 92% van de huishoudens vindt energiebesparing belangrijk, waarvan 59% zelfs heel belangrijk. Bij de -35 jarigen leeft energiebesparing echter in iets minder mate. De belangrijkste drijfveer om zuinig om te gaan met energie is financieel. 65% van de huishoudens gaf aan zuinig tot heel energiezuinig te leven. Er niet aan denken, gemakzucht en niet willen inboeten op comfort zijn de belangrijkste redenen waarom de andere 35% niet zuinig omspringt met energie. Uit de peiling blijkt dat de kennis van de financiële steunmaatregelen is gestegen ten opzichte van 2005. 64% van de ondervraagden is op de hoogte van het bestaan van de energiepremies van de netbeheerders tov 55% eind 2005. Ook de kennis over de fiscale maatregelen is sinds 2005 gestegen. Uit de enquête blijkt dat 42% van de ondervraagde www.energiesparen.be kent tov 25% in 2005. Sinds midden juni 2008 zit de website www.energiesparen.be in een volledig nieuw jasje. Dankzij een vereenvoudigde zoekstructuur werd de website nog toegankelijker gemaakt. Verdere stappen In 2009 en de komende jaren zal de klemtoon verschuiven naar communicatie inzake het Energierenovatieprogramma 2020, het energieprestatiecertificaat voor niet-residentiële gebouwen en de verstrenging van de energieprestatieregelgeving. Dakisolatie en energiezuinige verwarming vormen de thema’s van een grootschalige communicatiecampagne in het voorjaar van 2009 respectievelijk naar het einde toe van 2009. Maatregel 2.3.4 Stimuleren van natuurlijke en hernieuwbare koeling Beschrijving De Europese richtlijn over de energieprestatie van gebouwen voorziet dat het rendement van een airconditioningsysteem met een nominaal koelvermogen groter dan 12 kW vanaf 2009 regelmatig gekeurd moet worden. Bovendien moet de gebruiker de dimensionering van de airconditioning afstemmen op de behoefte tot koeling van het gebouw. Gebruikers moeten ook informatie krijgen over mogelijke verbeteringen of vervanging van het airconditioningsysteem en over alternatieve oplossingen. Er moet van bij het gebouwontwerp een integratie zijn van natuurlijke (bijvoorbeeld gecontroleerde luchtcirculatie en warmtewisselaars) en hernieuwbare (bijvoorbeeld koude-warmteopslag door middel van warmtepompen) koeling. Het principe is vooral van toepassing bij nieuwbouw. De energieprestatieregelgeving zorgt hier voor een belangrijke stimulans
36
VORA08
Rationeel energiegebruik in gebouwen
door een verplichte haalbaarheidsstudie over alternatieve energievoorzieningssystemen (verwarming / warmwater / koeling) in grote, nieuwe gebouwen. Architecten en bouwheren krijgen informatie over de technische concepten en de milieuvoordelen van natuurlijke en hernieuwbare koeling. De overheid onderzoekt met de sector op welke manier zij ondernemingen, die gespecialiseerd zijn in klimaatregeling, kan aanmoedigen om natuurlijke en hernieuwbare koeling in hun dienstverlening aan te bieden. Dit onderzoek zal volgende onderwerpen aansnijden: -
de trendverwachtingen inzake het gebruik van (actieve) koeling in gebouwen;
-
de technisch-economische haalbaarheid van de verschillende alternatieve koelsystemen in bestaande gebouwen;
-
de kostenefficiëntie van mogelijke beleidsinstrumenten om actieve koeling te ontmoedigen en natuurlijke en hernieuwbare koeling in bestaande gebouwen te stimuleren.
Evaluatie Op 23 november 2007 gaf de Vlaamse Regering haar definitieve goedkeuring aan het besluit voor de invoering van de verplichte haalbaarheidsstudie voor alternatieve energiesystemen in nieuwe gebouwen groter dan 1000 m².In een ministerieel besluit werden de nadere regels vastgelegd. De haalbaarheidsstudie is daardoor verplicht voor stedenbouwkundige vergunningsaanvragen ingediend vanaf 1 februari 2008. De te onderzoeken technologieën verschillen naargelang de gebouwbestemming en de bruikbare vloeroppervlakte. Stads/blokverwarming of –koeling indien beschikbaar, warmtekrachtkoppeling en PV-panelen moeten steeds onderzocht worden. Warmtepompen voor verwarming en biomassaketels moeten steeds bekeken worden voor gebouwen met als hoofdbestemming gezondheidszorg, sport en horeca met verblijf. Vanaf een bruikbare vloeroppervlakte groter dan 3000 m2 moeten deze twee technologieën ook onderzocht worden voor horeca zonder verblijf, handel en bijeenkomstgebouwen en vanaf 5000 m2 voor woongebouwen, kantoren, onderwijs en industrie. De haalbaarheid van een zonneboiler moet bestudeerd worden voor de hoofdbestemmingen wonen, gezondheidszorg, sport en horeca. De resultaten van de haalbaarheidsstudie moeten via een webapplicatie aan het VEA gerapporteerd worden binnen de maand na aanvraag van de stedenbouwkundige vergunning. De bedoeling is vooral de bouwheren te informeren over de mogelijke technieken, de subsidies en de haalbaarheid van de verschillende alternatieve energiesystemen. Het is in het belang van de bouwheer om de studie al tijdens de ontwerpfase te laten uitvoeren, zodat alle resultaten nog in het definitieve ontwerp integreerbaar zijn. Maatregel 2.3.5 Bewustmakingscampagne bedrijfskantoren Beschrijving Naar analogie van de ’Dikke truiendag in scholen’ wordt een bewustmakingscampagne voor bedrijfskantoren opgestart. De campagne toont aan hoe bedrijven energie kunnen besparen met kleine inspanningen en zonder comfortverlies. Bedrijven krijgen een uitnodiging voor deelname en berekening van de gerealiseerde CO2-emissiereducties. Evaluatie De uitbreiding van de campagne, die in 2005 en 2006 uitsluitend naar scholen gericht was, naar bedrijven en overheden, had ook een positief effect op de scholen. Ten opzichte van 2006 steeg het aantal deelnemende scholen met 130 % in 2007. In 2008 werd de campagne uitgebreid met de doelgroep huishoudens. In totaal namen 605 gezinnen deel en bespaarden 217 ton CO2.Ook nieuw in 2008 is de ontwikkeling van een CO2-calculator waardoor vanaf editie 2008 deelnemers online kunnen berekenen hoeveel CO2 en euro ze besparen. In vergelijking met 2007 nam het aantal deelnemers toe met 25%. In totaal (incl. scholen) werd bij de editie van 2008 570 ton CO2 bespaard. Ruim 400 bedrijven namen deel (1.500 gebouwen) alsook 1.900 overheidsgebouwen. 605 gezinnen namen deel en bespaarden samen 218 ton CO2. Verdere stappen Voor de editie van 2009 worden geen nieuwe doelgroepen voorzien. De focus zal meer gelegd worden op de doelgroep huishoudens.
37
VORA08
Rationeel energiegebruik in gebouwen
Maatregel 2.3.6 Milieuzorg op school (MOS) Beschrijving MOS reikt de scholen de nodige tips en begeleiding aan om een van de milieuthema's op school aan te pakken en van milieuzorg een vaste waarde te maken op school. De twee meest klimaatsrelevante thema's zijn verkeer en energie. Door gedragsmaatregelen te combineren met technische ingrepen vermindert het verbruik in de scholen. Voor het basisonderwijs stelt MOS per thema een bundel vol tips en ideeën ter beschikking, mee geadviseerd door de betrokken administratie (VEA). Evaluatie Voor secundaire scholen zijn dergelijke themapakketten in volle ontwikkeling. Het pakket energie is beschikbaar sinds december 2006. Scholen die in het MOS-project stappen kunnen ook streven naar het MOS-logo om continuiteit te verzekeren. Op 1 oktober 2007 waren reeds 3.263 scholen ingetekend in MOS, dit is 63% van de scholen. Tegenover 2006 betekent dat een groei van 6,43%. Verdere stappen De MOS-themabundel energie voor het basisonderwijs die werd herdrukt in 2008 wordt verspreid. Via studiedagen energie voor het secundair worden scholen gemotiveerd om aan het thema energie te werken, en om de MOS-materialen en meetapplicatie beter bekend maken bij de doelgroep. Maatregel 2.3.7 Ecocampus Beschrijving Dit project moet de hogescholen en universiteiten aanzetten tot de integratie van milieuzorg in hun organisatie. De werking 'milieuzorg in het hoger onderwijs'heeft 3 belangrijke actiedomeinen: -
interne milieuzorg in het hoger onderwijs;
-
integratie van milieuzorg in het curriculum;
-
integratie van milieuzorg binnen het kot- en studentenleven.
Evaluatie Het milieuzorgsysteem op maat van het hoger onderwijs krijgt stilaan vorm. Alvorens de handleiding wijd te verspreiden, wordt het milieuzorgsysteem getoetst via een proefproject. Vijf hoger onderwijsinstellingen zijn hiervoor geselecteerd en werden gedurende het academiejaar 2007-2008 van nabij opgevolgd door de ECOCAMPUS-begeleiders. Milieuzorg wordt verder geïntegreerd in ondermeer de lerarenopleiding via handleidingen en vormingen. Studenten worden aangezet tot milieuvriendelijke keuzes via informatiebrochures, herinrichting van studentenlokalen en facbars in samenwerking met energiesnoeiers en marktdagen. Verdere stappen Na beëindiging van de proefprojecten met betrekking tot interne milieuzorg wordt een evaluatierapport opgesteld. Op de overige twee actiedomeinen worden de lopende acties verder gezet. Maatregel 2.3.8 Jeugd, Ruimte, Omgeving en Milieu (JeROM) Beschrijving De milieueducatieve werking JeROM ondersteunt jeugdgroepen bij de integratie van milieuzorg in hun werking. JeROM reikt jeugdverenigingen kennis, inzicht en educatieve instrumenten aan. Ze ontvangen ook stimulansen om hun milieu-impact te verkleinen. De overheid zal naast de jeugdgroepen ook de diverse betrokken actoren (gemeenten, privé-eigenaars van jeugdlokalen, uitbaters van kampeerterreinen en bivakhuizen, …) aansporen tot initiatief om milieuzorg bij jeugdgroepen mogelijk te maken. Evaluatie De website http://jerom.lne.be bundelt en ontsluit relevante milieu-info voor en op maat van jongeren. Via concrete tips, praktijkvoorbeelden, spelmateriaal … worden jongeren gestimuleerd milieuzorg te integreren in hun werking en hun kamp zo milieuvriendelijk te organiseren. De Jerometer is een instrument om de milieu-impact van een activiteit of kamp te meten.
38
VORA08
Rationeel energiegebruik in gebouwen
Daarbij worden ook tips gegeven om die milieu-impact te verkleinen. Het Ecospot-stappenplan biedt info en inspiratie. Er wordt uitgelegd hoe je in 3 grote stappen een milieuzorg project opzet. Vibe vzw heeft, met de financiële steun van het departement LNE, concreet materiaal ontwikkeld rond duurzaam bouwen en verbouwen van jeugdlokalen. Ook lokale besturen worden gestimuleerd hun jeugdgroepen aan te zetten tot milieuvriendelijk bouwen. Voor gemeenten en provincies werd hiervoor een voorbeeld van subsidiereglement uitgewerkt. In 2008 werd gestart met een project rond het vergroenen van de omgeving rond het jeugdlokaal. Verdere stappen Via de kanalen van Tandem en de Samenwerkingsovereenkomst worden de lopende projecten verder gepromoot en jeugdgroepen aangezet een milieuzorgproject op te starten. Maatregel 2.3.9 NME voor volwassenen(verenigingen) Beschrijving Volwassenen ontvangen via sociaal-culturele volwassenenverenigingen prikkels tot kritische betrokkenheid en verantwoordelijkheidszin voor milieusparend gedrag. Indien volwassenenverenigingen milieuzorg en milieuthema’s integreren in hun werking, krijgen zij daarvoor kennis, inzicht en educatieve instrumenten en stimulansen om de milieubelastende invloed van hun werking te verkleinen. Evaluatie In het kader van een samenwerking met de KVLV bood deze werking inhoudelijke ondersteuning bij de uitwerking van het jaarthema “energie”. In het kader van het projectsubsidiebesluit ondersteunde de werking de KWB vzw voor het “Zelf bouwen van 600 zonnecollectoren”. Doel van het project was gezinnen aanzetten tot meer rationeel energieverbruik in en rond hun woning. Daarnaast werden, verspreid over Vlaanderen, 24 technische informatieavonden ingericht. Tijdens het eerste projectjaar woonden meer dan 1.300 geïnteresseerden deze infosessies bij en werden tijdens de bouwweekends maar liefst 211 zonnecollectoren gebouwd. Een ander project dat de werking opvolgde was de campagne “De Kyotocode” van Ecolife, Arch’educ en Vormingplus OostBrabant waarbij huishoudens werden aangemoedigd om hun energieverbruik terug te schroeven. De campagne liep van oktober 2006 tot mei 2007 en is een pilootproject gericht op de cursisten van de Vormingplus-centra in Halle en OostBrabant. 442 enthousiaste gezinnen gingen de uitdaging aan en bespaarden meer dan 90 ton CO2. Na afloop van deze campagne werd het model verder uitgewerkt zodat het ook door andere Vormingsplus-centra en andere verenigingen kan worden toegepast In 2008 werd een vormingspakket “klimaat en energie” op maat van socio-culturele verenigingen uitgewerkt. Verdere stappen Via de kanalen van Tandem en de Samenwerkingsovereenkomst worden de lopende projecten verder gepromoot en jeugdgroepen aangezet een milieuzorgproject op te starten. Projecten die in het kader van het projectsubsidiebesluit worden goedgekeurd, worden inhoudelijk mee opgevolgd. Sociaal-culturele verenigingen worden inhoudelijk ondersteund bij de uitwerking van hun educatieve activiteiten in het kader van hun jaarthema. Concreet is samenwerking met volgende verenigingen reeds opgestart of gepland: Markant, Liberale vrouwen, KVLV, Gezinsbond. De samenwerking met Vakantiegenoegens in het kader van hun jaarthema “Buur Natuur” wordt verder gezet met specifieke aandacht voor duurzaam toerisme. Cluster 2.4 Subsidies Maatregel 2.4.1 Toezicht op het aardgasfonds Beschrijving Vanaf 2006 leggen de aardgasnetbeheerders een jaarlijks actieplan ter goedkeuring voor aan de Vlaamse overheid. In dit plan staan maatregelen ter bevordering van REG (verplicht) en veiligheid en/of sociale maatregelen (facultatief) in de woningen, tertiaire en/of industriële gebouwen. Volgens schatting zal het aardgasfonds in 2010 uitgeput zijn.
39
VORA08
Rationeel energiegebruik in gebouwen
Evaluatie De Vlaamse Regering besliste op 1 december 2006 om het aardgasfonds grotendeels aan te wenden voor de medefinanciering van de REG-openbaredienstverplichting van de elektriciteitsnetbeheerders voor het uitvoeren van ongeveer 51.000 huishoudelijke energiescans in samenwerking met de gemeentes gedurende de volgende 3 jaar (zie maatregel 2.7.1). De elektriciteits- en aardgasnetbeheerders hebben hiertoe een samenwerkingsovereenkomst afgesloten. Door de medefinanciering van de energiescans, zullen in 2007 en de volgende jaren nog slechts een beperkt aantal REGen andere premies door de aardgasnetbeheerders uit het aardgasfonds worden verstrekt. Verdere stappen Jaarlijks wordt een actieplan ter goedkeuring voorgelegd door de aardgasnetbeheerders en wordt een monitoringrapport opgesteld. Deze actieplannen zullen beperkt zijn omwille van medefinanciering van de energiescans. Maatregel 2.4.2 Toekennen van subsidies voor rationeel energiegebruik in bestaande schoolgebouwen Beschrijving Via de reguliere begroting wordt in bestaande schoolgebouwen een concreet investeringsprogramma inzake rationeel energiegebruik uitgevoerd worden. Evaluatie Sedert 2006 is extra budget voorzien voor scholen die concrete REG-investeringen in energiezuinige verwarming, energiezuinige verlichting, isolatie, verbeterd dubbel glas of andere energiebesparende maatregelen willen uitvoeren. In 2006 werd hiervoor 10 miljoen euro ter beschikking gesteld, in 2007 werd dit bedrag verhoogd tot 28 miljoen euro en in 2008 tot 50 miljoen euro. Al meer dan 700 scholen hebben in dit kader REG-subsidies aangevraagd. Verdere stappen In 2008, 2009 en 2010 zijn de nodige middelen voorzien om deze subsidies verder te zetten. Maatregel 2.4.3 Toekennen van renovatiepremie voor energiegerelateerde investeringen, bestemd voor personen met een beperkt inkomen Beschrijving Gezinnen die facturen voor verbouwingswerken voor minstens 10.000 euro (excl. BTW) kunnen voorleggen, kunnen een subsidie krijgen van 30% van de voorgelegde kostprijs, met een maximum-premie van 10.000 euro. De woning moet minstens 25 jaar oud zijn. Tal van energiebesparende investeringen komen hiervoor in aanmerking. Evaluatie De renovatiepremie werd ingevoerd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 2 maart 2007 tot instelling van een tegemoetkoming in de kosten bij de renovatie van een woning. Volgende REG-investeringen komen in aanmerking: -
thermische isolatie van buitenmuren, vloeren en dak
-
plaatsen van hoogrendementsbeglazing en hoogrendementsverwarmingsketel.
Verdere stappen De renovatiepremie wordt verdergezet. De bestaande renovatiepremies zijn sinds begin 2009 afgestemd op de nieuwe dakisolatiepremie (maatregel 2.4.9) om alles zo gestroomlijnd mogelijk te maken en oversubsidiëring te vermijden. Daarom is dakisolatie uit de Vlaamse renovatiepremie gehaald, maar wordt ze nog wel meergerekend in de minimuminvestering van 10.000 euro die nodig is om in aanmerking te komen voor een renovatiepremie. Maatregel 2.4.4 Toekennen van subsidies voor het versneld vervangen van verwarmingsketels door hoogrendementstoestellen en het versneld vervangen van enkel glas door hoogrendementsbeglazing in sociale woningen Beschrijving Premies worden toegekend voor het versneld vervangen van bestaande centrale verwarmingsketels (ouder dan 20 jaar) door hoogrendementstoestellen (HR+, HRtop of Optimaz) met eventuele aanpassing van schoorsteen en kamerthermostaat. Per vervangen ketel wordt een forfaitair bedrag uitbetaald van 800 euro.
40
VORA08
Rationeel energiegebruik in gebouwen
Op 30 april 2009 werden bijkomend 7 miljoen euro vrijgemaakt om in de sociale huisvesting versneld enkel glas te vervangen door hoogrendementsbeglazing. De sociale huisvestingsmaatschappijen kunnen een premie van 100 euro per m² te vervangen raamoppervlak krijgen voor nieuw geplaatste hoogrendementsbeglazing. Evaluatie Reeds meer dan 2000 ketels zijn vervangen en circa 2000 vervangingen zijn in voorbereiding. Verdere stappen Gezien het succes van deze actie is een bijkomend subsidiebudget van 2,9 miljoen euro toegekend en wordt de actie verlengd tot 2010. Maatregel 2.4.5 Toekennen van een premie voor prioritaire energiebesparende investeringen aan personen die weinig of geen belastingen betalen (NIEUW) Beschrijving Op 9 mei 2008 keurde de Vlaamse Regering het besluit tot toekenning van premies voor het uitvoeren van energiebesparende investeringen in woongebouwen definitief goed. Personen die niet of slechts gedeeltelijk kunnen genieten van het federale personenbelastingvoordeel kunnen van de Vlaamse overheid een premie krijgen: -
tot 8 euro/m2 voor dak- en/of zoldervloerisolatie;
-
tot 100 respectievelijk 150 euro/m2 voor vervanging van dubbel respectievelijk enkel glas door superisolerend glas;
-
tot 1500 euro bij vervanging van een verwarmingsketel door een condensatieketel.
Het totaal bedraagt maximaal 2.650 euro per aanvrager in 2008. Voor deze premie is in een eerste fase 5 miljoen euro vrijgemaakt. Evaluatie Tussen juni en oktober 2008 werd door 700 gezinnen een aanvraag ingediend, voor een totaal van 1,2 miljoen euro aan premies. Verdere stappen In afwachting van een eventuele wijziging van de federale belastingsaftrek zet de Vlaamse regering met middelen uit het Energiefonds, deze premie door in 2009. Maatregel 2.4.6 Toekennen van subsidies aan sociale verhuurkantoren voor het uitvoeren van energiebesparende investeringen in woongebouwen (NIEUW) Beschrijving De huurmarkt, die zowat 20% van het Vlaamse woningbestand uitmaakt, vereist een specifieke aanpak op het vlak van de aanmoediging van energiebesparing. Verhuurders zijn immers vaak niet geïnteresseerd in de uitvoering van energiebesparende renovatiewerkzaamheden omdat het voordeel (de daling van de energiefactuur) ten goede komt van de huurder en de netto-investeringskost omwille van de huurwetgeving niet onmiddellijk kan worden verrekend in de huurprijs. Ook huurders zijn doorgaans niet geneigd om energiebesparende investeringen te doen in de huurwoning omdat ze ofwel niet de toelating hebben ofwel geen middelen kunnen of willen investeren in een woning die niet hun eigendom is. Vooral sociaal kwetsbare groepen komen relatief vaak terecht in minder comfortabele, energieverslindende woningen. In dit segment van de huurmarkt gebeurt tot op heden weinig op het vlak van energiebesparende investeringen. Daarom werkten de Vlaamse minister van Openbare werken, Energie, Leefmilieu en Natuur en de Vlaamse minister van Wonen, Inburgering, Binnenlands Bestuur en Stedenbeleid aan een regeling voor de toekenning van subsidies aan sociale verhuurkantoren voor het uitvoeren van energiebesparende investeringen in woongebouwen. Sociale verhuurkantoren (SVK’s) huren private woningen van eigenaars met de bedoeling ze door te verhuren aan sociaal kwetsbare doelgroepen tegen relatief lage huurprijzen. Het gaat doorgaans om oudere woningen die wel moeten voldoen aan de basisvereisten op vlak van veiligheid, gezondheid en bewoonbaarheid, maar op energetisch vlak vaak nog heel wat verbeterpotentieel hebben. Momenteel worden in Vlaanderen door een 50-tal door de Vlaamse overheid erkende SVK’s een kleine 4000 woningen verhuurd.
41
VORA08
Rationeel energiegebruik in gebouwen
De regeling die uitgewerkt werd, voorziet dat erkende SVK’s subsidies kunnen aanvragen voor 100% van de werkelijke kosten die ze maken voor drie energiebesparende investeringen : dakisolatie, het vervangen van enkel of dubbel glas door superisolerend glas en indien nodig vervanging van de ramen en het vervangen van één of meer verwarmingstoestellen door een condensatieketel. In ruil daarvoor moet de eigenaar van de woning zich engageren om de huurprijs niet te verhogen tengevolge de gefinancierde werken én gedurende 9 jaar vanaf de oplevering van de werken het huurcontract met het SVK verder te zetten. Ook het SVK moet zich ertoe verbinden om de huurprijs voor de bewoner gedurende dezelfde periode van 9 jaar niet te verhogen tengevolge de werken. De regeling kan worden gefinancierd vanuit het Energiefonds over een tijdshorizon van 3-4 jaar. De verwachting is dat in die periode 2000 woningen een subsidie zullen krijgen van gemiddeld 5000 €. Het besluit van de Vlaamse Regering werd eind 2008 goedgekeurd. Maatregel 2.4.7 Subsidies voor een duurzaam energiebeleid in beschutte en sociale werkplaatsen (NIEUW) Beschrijving Het Vlaams Subsidieagentschap voor Werk en Sociale Economie (VSAWSE) heeft in 2008 een oproep gelanceerd om de beschutte en sociale werkplaatsen financieel te ondersteunen in hun energiebesparende investeringen. De oproep heeft als globale doelstellingen: -
de beschutte en sociale werkplaatsen de mogelijkheid geven om een energie-audit te laten uitvoeren voor het in kaart brengen van mogelijks te nemen acties en maatregelen die leiden tot het reduceren van het energieverbruik;
-
de beschutte en sociale werkplaatsen aanzetten tot het indienen van een investeringsproject dat leidt tot het reduceren van energieverbruik met een plan van aanpak waarin een realistisch ingeschatte timing en begroting is opgenomen om tot het reduceren van energieverbruik te komen.
Voor deze oproep wordt in 2008 een bedrag gereserveerd van 4 miljoen euro. Maatregel 2.4.8 Vermindering van de onroerende voorheffing voor energiezuinige nieuwbouw (NIEUW) Beschrijving Met het decreet van 23 mei 2008 houdende bepalingen tot begeleiding van de aanpassing van de begroting 2008 wordt voor energiezuinige nieuwbouw een vermindering van de onroerende voorheffing ingevoerd. Voor de toepassing van de vermindering van de onroerende voorheffing voor nieuwbouw worden 2 types van gebouwen onderscheiden, nl. woongebouwen en niet-woongebouwen. Voor woongebouwen geldt de volgende vermindering van de onroerende voorheffing: een eigenaar wiens woning het E-peil 60 behaalt, bekomt gedurende 10 jaar een korting van 20 procent op zijn jaarlijkse onroerende voorheffing. Een eigenaar wiens woning het E-peil 40 behaalt, bekomt een korting van 40 procent op zijn jaarlijkse onroerende voorheffing. Voor niet-woongebouwen zal een vermindering van 20 procent worden toegekend wanneer de nieuwbouw een E-peil van maximum E70 realiseert. Wanneer het E-peil 40 wordt behaald, bekomt de eigenaar een vermindering van de onroerende voorheffing van 40%. De verminderingen zijn niet onderling cumuleerbaar. Wanneer een nieuwbouw aan de strengste eis voldoet (E40), zal enkel de grootste vermindering (40%) worden toegekend. De maatregel treedt in werking vanaf het aanslagjaar 2009. Dit betekent dat gebouwen waarvoor in 2008 een energieprestatiecertificaat bouw werd afgeleverd, vanaf het aanslagjaar 2009 van de vermindering kunnen genieten. Deze vermindering wordt automatisch toegekend. De eigenaar moet hiervoor geen aanvraag indienen. De vermindering geldt enkel voor een volledige nieuwbouw. Voor een uitbreiding van een bestaand gebouw dat aan de Epeileis voldoet kan geen vermindering van de onroerende voorheffing worden verkregen. Wanneer een eigenaar zijn eigendom verkoopt in de loop van de 10-jaartermijn, dan zal de koper verder van de vermindering van de onroerende voorheffing blijven genieten en dit gedurende het nog resterende aantal aanslagjaren van de oorspronkelijk toegekende 10-jaarstermijn. Maatregel 2.4.9 Dakisolatiepremie en extra energiescans (NIEUW) Beschrijving
42
VORA08
Rationeel energiegebruik in gebouwen
Op 7 november 2008 keurde de Vlaamse Regering principieel het ontwerpbesluit goed dat uitvoering geeft aan de belofte in de Septemberverklaring om een dakisolatiepremie van 500 euro in te voeren vanaf 1 januari 2009. Door het dak te isoleren bespaart een gezin ongeveer 30% per jaar op de energiefactuur. Door de combinatie van verschillende premies wordt een investering van 100 m2 dakisolatie op nauwelijks 3 maanden terugverdiend. Daarnaast is er nog een verhoogde premie tot 1.000 euro in totaal voor de lagere inkomens. Bovenop de premie van 500 euro kan deze sociale doelgroep immers nog een extra premie krijgen van 100 euro, 300 euro of 500 euro voor een dakisolatie van resp. minstens 40 m², meer dan 100 m² of meer dan 150 m². Door het invoeren van de premie zullen meer mensen hun daken willen isoleren. En dus is het belangrijk dat er genoeg isoleerders zijn. Daarom investeert de Vlaamse Regering in opleidingen voor isoleerders. VDAB zal met dat geld 350 mensen kunnen opleiden. Vooral werkzoekenden zullen hiervoor aangetrokken worden, die daarna bijvoorbeeld naar de bouwsector kunnen doorstromen. Maar ook de energiesnoeiers uit de sociale economie kunnen de opleiding tot isoleerder volgen. Tot slot is er nog een reeks aan ondersteunende maatregelen om gezinnen bewust te maken van hun verbruik onder meer door de inzet van energiescans en energiesnoeiers (zie maatregel 2.7.1 en 2.7.2). Er werd al beslist om in 2008 en 2009 50.000 energiescans te laten uitvoeren bij kansarme gezinnen. De Vlaamse regering besliste om volgend jaar nog eens bijkomend 12.500 scans uit te voeren. En vanaf 2010 zullen er elk jaar 25.000 scans plaatsvinden. In 2009 is er ook een pilootproject gestart waarbij gezinnen die een scan hebben gekregen, een opvolgingsbezoek krijgen. Tijdens dat bezoek wordt de energiebesparing gemeten en worden nog bijkomende kleine besparingsacties uitgevoerd, zoals bijvoorbeeld het dichten van spleten en kieren, het isoleren van de warmteboiler, de herstelling van kranen, enzovoort. Er komt tevens een campagne om kansarme gezinnen te overtuigen om de isolatiepremie aan te vragen, de energiesnoeiers aan huis te laten komen voor een scan én hun eigen gedrag te wijzigen. Op die manier kunnen die gezinnen energie besparen zodat ze ook geld kunnen besparen. Hiervoor zal ondermeer worden samengewerkt met de verenigingen waar armen het woord nemen, tal van middenveldorganisaties, ocmw’s en de energiesnoeiersbedrijven die in de sociale economie actief zijn. Voor dit globale pakket van bovenvermelde acties wordt vanaf 2009 jaarlijks 50 miljoen euro voorzien. Maatregel 2.4.10 Pilootproject passiefschoolgebouwen (NIEUW) Beschrijving Bij wijze van pilootproject zullen er een aantal passiefscholen gebouwd worden in Vlaanderen. Dit zijn gebouwen die omwille van hun constructie (bijna) geen verwarming nodig hebben. De meerkost die voortvloeit uit deze specifieke bouwwijze zal door de overheid worden gesubsidieerd. Het doel is om ervaring op te doen in Vlaanderen m.b.t. de bouw van scholen volgens de passiefhuisstandaard. Deze gebouwen leveren niet alleen een concrete bijdrage tot de klimaatproblematiek, ze zorgen tevens voor een drastische daling van de energiefacturen van de inrichtende machten die aldus over meer middelen beschikken voor hun dagelijkse werking. Niet alleen de geselecteerde en uiteindelijk gerealiseerde nieuwbouwprojecten volgens de passiefhuisstandaard hebben een voordeel maar ook het algemene onderwijsveld zal op korte termijn baat hebben bij dit innovatieve concept. Alle nieuwbouwprojecten zullen namelijk kunnen leren uit de ervaringen van de passiefscholen. Het budget van 21 miljoen euro wordt gespreid in functie van de realisatie van de projecten. Evaluatie Op 23 mei 2008 werden 25 projecten geselecteerd als proefprojecten passiefscholenbouw. Deze projecten zullen verspreid over gans Vlaanderen gebouwd worden. De selectie gebeurde door een deskundige selectiecommissie op basis van het decreet van 7 december 2007 aan de hand van volgende selectiecriteria: 1.
de mate waarin een project zich bevindt in een stadium met zicht op snelle realisatie;
2.
de mate waarin de inrichtende macht bereid is de status van pilootproject inzake energieprestaties op zich te nemen en het project open te stellen voor andere inrichtende machten en onderwijsactoren;
3.
de representativiteit van het bouwproject;
4.
de mate waarin de inrichtende macht de bereidheid en motivatie bewijst om de energieprestaties van het project permanent op te volgen of te laten opvolgen door de Vlaamse overheid;
43
VORA08 5.
Rationeel energiegebruik in gebouwen de mate waarin het bouwproject deel uitmaakt van een totaalvisie van de inrichtende macht op duurzaamheid.
Verdere stappen Momenteel worden de eerste voorontwerpen van de passiefscholen afgerond. Hierna zal zo snel mogelijk gestart worden met de bouw van de eerste passiefscholen. Cluster 2.5 Commerciële of institutionele instrumenten Maatregel 2.5.1 Opvolging en ondersteuning van het lokale energiebeleid via samenwerkingsovereenkomst en tussen de Vlaamse overheid en lokale besturen Beschrijving De samenwerkingsovereenkomst is een vrijwillige overeenkomst die een gemeente of provincie kan sluiten met de Vlaamse overheid op het vlak van het milieubeleid. Door de overeenkomst engageert de gemeente of de provincie zich tot de werking rond een pakket van milieuthema's. In ruil hiervoor ontvangt zij financiële ondersteuning van de Vlaamse overheid. In de cluster energie krijgen de gemeenten stimulansen voor de creatie van een energiezorgsysteem binnen hun eigen diensten. Het doel is een daling van het energiegebruik. Daarnaast moeten de lokale besturen hun burgers, andere doelgroepen en het eigen personeel meer bewust maken van het maatschappelijk belang van een zuinig energiegebruik. Evaluatie Het aantal intekeningen voor de cluster energie is gestegen van 171 in 2002 tot 214 in 2007. Een derde van de gemeenten en alle provincies voeren een ambitieus energiebeleid met een uitgebreide energieboekhouding en aandacht voor hernieuwbare energie (niveau 2). De vorige samenwerkingsovereenkomst liep tot eind 2007. Het werkingskader voor de nieuwe samenwerkingsovereenkomst 2008-2013 werd eind 2007 goedgekeurd door de Vlaamse Regering. De gemeenten kunnen kiezen voor een basisniveau of een hoger niveau. De thema’s, waaronder energie, vormen geen totaalpakket meer dat de gemeente integraal moet uitvoeren. Het basisniveau bestaat uit een verzameling van minimumvoorwaarden uit de verschillende thema’s waaraan de gemeente dient te voldoen. Voor het thema energie is de belangrijkste voorwaarde het bijhouden van een energieboekhouding, de hoeksteen van het energiezorgsysteem. Het hogere niveau zal de gemeente kunnen bereiken door over alle thema’s heen een aantal maatregelen uit te voeren. De belangrijkste maatregelen binnen het thema energie zijn: uitbreiden van de energieboekhouding, aandacht hebben voor energie-efficiëntie binnen de eigen werking, opmaken van energieprestatiecertificaten, uitwerken van een plan hernieuwbare energie, aankopen van groene stroom en sensibiliseren rond rationeel energiegebruik. Nieuw is ook dat gemeenten projecten kunnen indienen rond duurzame energie. De provincies die de samenwerkingsovereenkomst ondertekenen, moeten het thema energie integraal uitvoeren. Naast het voeren van een energieboekhouding zijn alle maatregelen gericht op de ondersteuning van gemeenten bij het uitvoeren van het thema energie. De provincies kunnen eveneens projecten indienen rond duurzame energie. Verdere stappen Jaarlijks worden de door lokale overheden ingediende rapportering en op vraag de planning geëvalueerd. Doorlopend wordt ondersteuning geboden aan lokale overheden bij de uitwerking van acties binnen het thema energie. Maatregel 2.5.2 Actieplan 2006-2010: energiezorg in de Vlaamse overheidsgebouwen Beschrijving Het actieplan omvat een beschrijving van de redenen om aan energiezorg te werken in de Vlaamse Overheid, een overzicht van de reeds bestaande initiatieven op vlak van energiezorg en een actieplan 2006-2010. De 4 stappen van het actieplan zijn: -
draagvlak creëren voor energiezorg en structureel verankeren;
-
energieverbruik registreren via energieboekhouding, uitvoeren van energie-audits en opstellen advies energieprestatiecertificaat;
-
energieverbruik verlagen;
44
VORA08 -
Rationeel energiegebruik in gebouwen hernieuwbare energie introduceren.
Elk van deze vier stappen worden in het actieplan verder uitgewerkt door middel van afzonderlijke acties. Evaluatie De voorbije jaren hebben een aantal concrete realisaties plaatsgevonden: -
energiezorg is opgenomen in generieke principes van beheersovereenkomsten;
-
omzendbrieven betreft REG voor gebouwgebruikers en beheerders van technische installaties;
-
opleiding betreft energieprestatieregelgeving gebouwen;
-
energiecampagne (november 2007) en campagne Dikke-truiendag (2008);
-
vorming gebruik energieboekhoudingspakket;
-
voorbereiding van de opmaak van een raamcontract voor de aanstelling van een energiedeskundige voor de opmaak van energieprestatiecertificaten voor publieke gebouwen;
-
handleiding "Waardering van kantoorgebouwen" als instrument om duurzaam bouwen, renoveren en huren binnen de Vlaamse overheid te stimuleren;
-
onderzoek naar mogelijke pilootprojecten voor milieuvriendelijke energieproductie binnen de Vlaamse overheid.
-
vanaf 1 mei 2009 levert SPE-Luminus 100% groene energie aan de Vlaamse Overheid. De overeenkomst omvat de levering van 270.000 MWh aan energie en is goed voor 4.700 aansluitingspunten.
Verdere stappen Begin 2009 wordt gerapporteerd aan de Vlaamse Regering over de stand van zaken van actieplan. Het rapport zal een beeld geven betreffende de energiezorg binnen de Vlaamse overheid enerzijds en het energiegebruik van de Vlaamse overheid anderzijds. Cluster 2.6 Alternatieve financiering Maatregel 2.6.1 Versneld investeren in (nieuwe) schoolinfrastructuur via alternatieve financiering Beschrijving Er wordt een private investeringsvennootschap (Design, Build, Finance, Maintenance) geselecteerd met de bedoeling om een investeringsvolume van ongeveer 1 miljard euro te realiseren. Hierbij zal de private vennootschap geselecteerde (ver)bouwprojecten van de inrichtende machten uitvoeren om deze vervolgens, in ruil voor een prestatiegebonden beschikbaarheidsvergoeding, op lange termijn aan de inrichtende machten ter beschikking te stellen. Evaluatie Op 7 juli 2006 werd het decreet betreffende de inhaalbeweging voor schoolinfrastructuur goedgekeurd. Dit decreet bepaalt de kernelementen van het investeringsprogramma. Een commissie selecteerde de scholenbouwprojecten die in aanmerking komen voor het DBFM-programma te selecteren. De rangschikking uitgevoerd op 256 aanvaarde projecten, leverde 211 projecten binnen het bestek van het vooropgestelde bedrag van 1 miljard euro. Verdere stappen In 2008-2009 wordt de private vennootschap geselecteerd die van start gaat met de uitvoering van de geselecteerde projecten. Maatregel 2.6.2 Energierenovatiekrediet (NIEUW) Beschrijving Het Energierenovatiekrediet is een lening op afbetaling. De verbouwer leent hierbij een aangepast bedrag voor kleine of voor grote werken tussen 1.750 en 50.000 euro. De aannemer die een offerte opmaakt voor een energiebesparende investering stelt deze financieringswijze als optie aan de klant voor. Indien de klant hierin geïnteresseerd is, sluit hij een contract met de kredietgever. De kredietgever betaalt de aannemer, waarna de klant het krediet in maandelijkse schijven aflost. Hij betaalt hierbij uitsluitend een jaarlijks kostenpercentage van 5,95%. Het Energierenovatiekrediet richt zich tot volgende energiebesparende werken die zichzelf terugverdienen: dakisolatie, hoogrendementsbeglazing en een condensatieketel.
45
VORA08
Rationeel energiegebruik in gebouwen
Tot eind september 2008 liep een proefproject met deelname van 22 aannemers en 1 kredietmaatschappij. Verdere stappen Als het proefproject perspectieven opent inzake prefinanciering, kunnen akkoorden afgesloten worden met de Vlaamse Confederatie Bouw en Bouwunie over een samenwerkingsovereenkomst omtrent een vervolg van het Energierenovatiekrediet. Cluster 2.7 Openbaredienstverplichtingen voor energiebedrijven m.b.t. energiebesparingen Maatregel 2.7.1 Opleggen van REG-openbaredienstverplichtingen aan de elektriciteitsdistributienetbeheerders voor huishoudelijke eindafnemers Beschrijving De elektriciteitsnetbeheerders moeten hun eindafnemers aansporen jaarlijks een hoeveelheid primaire energie te besparen. De doelstellingen worden telkens berekend op basis van de hoeveelheid kWh die twee jaar eerder werd afgenomen. Sinds 2008 hebben de netbeheerders een doelstelling voor huishoudens van 2% en voor niet-huishoudens (bv. kantoren, handelsgebouwen, industriële gebouwen,…) van 1,5%. De netbeheerders voorzien hiervoor een heel aantal premies. Daarnaast werden een aantal actieverplichtingen opgelegd zoals ondermeer sensibilisering, specifieke aandacht voor beschermde afnemers (door een hogere financiële tegemoetkoming, door kortingbonnen van 150 euro voor de aankoop van energiezuinige koelkasten en wasmachine of door specifieke informatiesessies) en het opzetten van samenwerkingsverbanden met sociale huisvestingsmaatschappijen en sociale verhuurkantoren. Er werd al beslist om in 2008 en 2009 50.000 energiescans te laten uitvoeren bij kansarme gezinnen. De Vlaamse regering besliste om volgend jaar nog eens bijkomend 12.500 scans uit te voeren. En vanaf 2010 zullen er elk jaar 25.000 scans plaatsvinden. Netbeheerders met minder dan 2.500 eindafnemers hebben de mogelijkheid om te opteren voor een compenserende actieverplichting of financieringsverbintenis in plaats van de resultaatsverplichting en/of actieverplichtingen. Evaluatie Naar aanleiding van een evaluatie in 2005 werd het besluit van de Vlaamse Regering van 29 maart 2002 vervangen door besluit van 2 maart 2007. De vijf belangrijkste aanpassingen die vanaf de actieplannen 2008 worden doorgevoerd zijn de verhoging van de energiebesparingsdoelstelling, de afschaffing van de valorisatie van zachte acties, een beter uitgewerkt doelgroepenbeleid, het wegwerken van het gebrek aan uniformiteit en het invoeren van een actieverplichting voor het uitvoeren van gratis energiescans. In die context werd voor de actieplannen 2008 een nieuw beoordelingskader opgesteld, waarin uniforme actievoorwaarden en premiebedragen worden vastgelegd. Er werd eveneens gezocht naar meer afstemming met de voorwaarden van de belastingvermindering. Verdere stappen VEA legt jaarlijks tegen 31 maart de berekeningsmethodiek en de subsidiëringsvoorwaarden met betrekking tot de actieplannen van de netbeheerders voor het volgende jaar vast. Aansluitend leggen de netbeheerders jaarlijks tegen 1 mei hun REG-monitoringrapporten over het voorbije jaar ter beoordeling aan VEA voor. Tegen 1 juni moeten ook hun REGactieplannen voor het volgende jaar ter beoordeling aan VEA voorgelegd worden. In artikel 24 van het besluit van 2 maart 2007 is voorzien dat de Vlaamse minister bevoegd voor het energiebeleid in 2010 een evaluatierapport voorlegt aan de Vlaamse Regering, waarin de effecten en kosteneffectiviteit van de verplichtingen worden geëvalueerd en eventuele wijzigingen worden voorgesteld. Vanaf medio 2009 zal dit evaluatierapport worden voorbereid, in overleg met alle betrokken partijen. Maatregel 2.7.2 Energiesnoeiers Beschrijving De Energiesnoeiers zijn kortgeschoolde langdurige werkzoekenden die via de sociale economie (sociale werkplaatsen of lokale diensteneconomie-initiatieven) ingezet worden voor de uitvoering van energiebesparende maatregelen. Ze kregen tot nu toe weinig kansen op de arbeidsmarkt, maar vinden door het aanbieden van bijkomende omkadering (opleiding en begeleiding) een nieuwe zinvolle job in deze niche. De energiebesparende maatregelen worden uitgevoerd bij de sociaal zwakkere gebruikers. 46
VORA08
Rationeel energiegebruik in gebouwen
Het Vlaams Subsidieagentschap voor Werk en Sociale Economie heeft twee projectoproepen naar lokale diensteneconomieinitiatieven bekend gemaakt. Een initiatief kan in een eerste fase (april/mei 2007) intekenen voor de uitvoering van energiescans zoals opgenomen in het REG-besluit uitvoeren. In een tweede fase (april 2008) kan een initiatief intekenen voor het uitvoeren van verschillende energiebesparende maatregelen -
energiescans die bijkomend wordt aangeboden, los van of bovenop de energiescans zoals opgenomen in het REG-besluit;
-
extra kleine energie- of waterbesparende maatregelen;
-
eenvoudige grote energiebesparende maatregelen. Het gaat voornamelijk om de uitvoering van eenvoudige naisolatie werken;
-
andere grote energie- of waterbesparende maatregelen die relatief eenvoudig uit te voeren zijn en waarvoor de nodige deskundigheid aanwezig is.
Aan de sociale werkplaatsen werden in een eerste fase (2007) 18,5 VTE doelgroepwerknemers toegekend voor het uitvoeren van energiescans. In een tweede fase (juli 2008) werden er bijkomend 22,5 VTE doelgroepwerknemers toegekend voor het uitvoeren van kleine energie- of waterbesparende maatregelen, eenvoudige grote energiebesparende maatregelen (na-isolatie) en grotere energie- of waterbesparende maatregelen waarvoor de nodige deskundigheid aanwezig is. Evaluatie De initiatieven Lokale Diensteneconomie zijn opgestart tussen september 2007 en januari 2008. Na een periode van 6 maanden wordt een tussentijdse rapportage opgevraagd. Een tweede projectoproep werd eind april 2008 afgesloten. De erkenningsprocedure wordt afgerond midden 2008. Op het einde van de subsidieperiode wordt, met het oog op een verlenging, een inhoudelijke en financiële eindevaluatie uitgevoerd. Verdere stappen Om de bijkomende scans en opvolgingsbezoeken uit te voeren (zie maatregel 2.4.9), zullen de distributienetbeheerders de gemeenten bevragen. Potentieel kan dit extra werkgelegenheid opleveren voor mensen die het moeilijk hebben op de arbeidsmarkt. Cluster 2.8 Onderzoek Maatregel 2.8.1 Inventariseren en het in kaart brengen van de energetische kenmerken van het sociaal woningpark Beschrijving Een lopend Europees project (RESHAPE), met medefinanciering van de VMSW, evalueert het energieprestatieniveau van bestaande sociale woningen en werkt aanbevelingen en beslissingstools inzake energetische renovatie uit voor de sociale huisvestingsmaatschappijen. Evaluatie In 2007 werd binnen het sociaal woningenpark een inventaris opgemaakt opgemaakt van de verschillende gebouwtypologieën op basis van hun energetische kenmerken. Referentiewoningen zijn gekozen en de EPB-simulaties zijn afgewerkt. Enkele praktijkprojecten demonstreren wat haalbaar is en wat de mogelijke resultaten zijn (onder andere een verbetering van het E- en K-peil met circa 50% en een minder verbruik van meer dan 30%). Verdere stappen De bekomen resultaten laten niet toe om een betrouwbare evaluatie te maken van het globale patrimonium. De studie werd in 2008 afgerond en vormt de aanzet tot uiteenlopende initiatieven om de invoering van de energieprestatiecertificaten te optimaliseren en een meerwaarde te geven voor de sector en het beleid. Maatregel 2.8.2 Haalbaarheidsonderzoek naar een energierenovatieprogramma voor bestaande woningen Beschrijving
47
VORA08
Rationeel energiegebruik in gebouwen
In het kader van de transitie naar energiezuinige gebouwen wordt een energierenovatieprogramma voor bestaande woningen uitgewerkt. Voor het Energierenovatieprogramma 2020 werd volgende algemene strategische doelstelling geformuleerd : ‘in het Vlaamse gewest zijn er in het jaar 2020 geen energieverslindende woningen meer’. Doel is een globale energiebesparing van 30% tegen 2020 in bestaande woningen. Volgende operationele doelstellingen concretiseren de algemene doelstelling: 1. Het Energierenovatieprogramma 2020 zorgt ervoor dat: -
in 2020 elke woning dak- of zoldervloerisolatie heeft;
-
tegen 2020 alle bestaande enkele beglazing in woningen werd vervangen door minstens verbeterd dubbel glas;
-
elke huishoudelijke centraleverwarmingsketel in 2020 een waterzijdig jaarseizoensproductierendement heeft van minstens 90% op de bovenste verbrandingswaarde van de brandstof;
-
elke individueel gebruikte aardgaskachel in woningen in 2020 een jaarseizoensproductierendement heeft van minstens 90% op bovenste verbrandingswaarde van het gebruikte aardgas.
2. Het Energierenovatieprogramma 2020 geeft voor woningen bovendien ondersteuning aan: -
het plaatsen van buitenisolatie bij buitenmuren;
-
het plaatsen van spouwmuurisolatie en vloerisolatie;
-
de vervanging van elektrische verwarming.
3. Het Energierenovatieprogramma 2020 ontmoedigt daarentegen het gebruik van luchtkoelingsinstallaties (“air conditioning”) in woningen en elektrische weerstandsverwarming. Er is een coherente set van maatregelen op korte (2007-2009), middellange (2012-2020) en lange termijn (2013-2020) nodig om de ambitieuze strategische doelstelling van het Energierenovatieprogramma 2020 te kunnen waarmaken. Evaluatie In de loop van 2007 en 2008 werden reeds diverse kortetermijnacties opgestart: -
het afsluiten van convenanten met een aantal direct betrokken sectoren;
-
de lancering van online investeringscalculatoren op www.energiesparen.be waarmee de terugverdientijden van REG-investeringen kunnen worden berekend (zie maatregel 2.3.3.);
-
de aanstelling van een energieconsulent en de uitbouw van specifieke websites bij de Vlaamse Confederatie Bouw en de Bouwunie, de Gezinsbond, de vzw OOK-Vlaamse Ouderenraad, ACW en de armenverenigingen;
-
premie voor prioritaire REG-investeringen uitgevoerd door burgers die niet of onvoldoende van belastingvermindering kunnen genieten (zie maatregel 2.4.6);
-
het Energierenovatiekrediet (zie maatregel 2.6.2)
-
het laagdrempelig en via diverse kanalen ter beschikking stellen van informatie inzake prioritaire energiebesparende investeringen en financiële steunmaatregelen (vernieuwing premiemodule op www.energiesparen.be, DVD met Tante Kaat als energiecoach, brochure die wordt verdeeld via notarissen en immobiliënmaatschappijen, …).
-
een subsidie aan sociale verhuurkantoren voor prioritaire energiebesparende investeringen in huurwoningen (zie maatregel 2.4.7)
Volgende acties worden op dit ogenblik voorbereid: -
het voeren van een grootschalige communicatiecampagne ter ondersteuning van thema dakisolatie van het Energierenovatieprogramma 2020 (zie maatregel 2.3.3).
Verdere stappen Een aantal acties uit het korte termijn actieplan zullen in 2009 verder worden geoperationaliseerd. Om het Energierenovatieprogramma 2020 verder wetenschappelijk te onderbouwen, heeft het Vlaams Energieagentschap in november 2008 een aanbesteding gelanceerd. In 2009 zal een onderzoeksbureau een simulatie maken van het
48
VORA08
Rationeel energiegebruik in gebouwen
gebouwenpark, de (energetische) kenmerken, het energieverbruik en de CO2-uitstoot in een business-as-usual scenario en bij uitvoering van het Energierenovatieprogramma 2020. Voor de middellange termijn (2010-2012) worden onder andere actieplannen voorbereid: -
voor de bevordering van de energierenovatie van appartementen in mede-eigendom;
-
voor de bevordering van de vernieuwing van het deel van het Vlaamse woningbestand dat niet meer in aanmerking komt voor een zinvolle energierenovatie;
-
voor de bevordering van na-isolatie.
Op lange termijn (2013-2020) dienen structurele maatregelen (normen, verplichtingen,…) overwogen te worden om de doelstellingen van het Energierenovatieprogramma 2020 afdwingbaar te maken. Het Vlaams Energieagentschap zal in 2009 starten met het opstellen van een stappenplan voor de omkaderende acties voor de lange termijn waarbij zorg zal worden gedragen voor de creatie van een zo ruim mogelijk maatschappelijk draagvlak. Maatregel 2.8.3 Onderzoek naar stimulering van natuurlijke en hernieuwbare koeling in bestaande gebouwen Beschrijving Inzake de mogelijke ondersteuning van natuurlijke en hernieuwbare koeling heeft de Vlaamse overheid een beleidsvoorbereidend onderzoek uitbesteed met betrekking tot koeling in bestaande gebouwen. Dit onderzoek zal volgende onderwerpen aansnijden: -
de trendverwachtingen inzake het gebruik van (actieve) koeling in gebouwen;
-
de technisch-economische haalbaarheid van de verschillende alternatieve koelsystemen in bestaande gebouwen;
-
de kostenefficiëntie van mogelijke beleidsinstrumenten om actieve koeling te ontmoedigen en natuurlijke en hernieuwbare koeling in bestaande gebouwen te stimuleren. In dat kader zal in elk geval de gewenste informatieverspreiding onderzocht worden en zal nagegaan worden op welke manier ondernemingen, die gespecialiseerd zijn in klimaatregeling, kunnen worden aangemoedigd om natuurlijke en hernieuwbare koeling in hun dienstverlening aan te bieden.
Evaluatie De studie werd opgeleverd midden februari 2008. De resultaten zijn meegenomen bij de uitwerking van het beleid inzake het stimuleren van natuurlijke en hernieuwbare koeling (maatregel 2.3.4). Maatregel 2.8.4 Decentrale energieproductie Beschrijving Het wordt meer en meer duidelijk dat decentrale energieopwekking en de integratie hiervan in het net een plaats moet krijgen in Vlaanderen. Vooral de koppeling en sturing van de verschillende vormen van energieopwekking in balans met een intelligent (gedeeltelijk) gestuurd verbruik is hierin cruciaal. Een grote onbekende voor de toepassing van dit systeem is echter de werking ervan in een reëel netwerk. In Europa bestaan verschillende pilootgebieden die een of andere vorm van energieopwekking in een netwerk onderzoeken. Er bestaat echter nog geen enkele regio waar het gehele energieplaatje samen werd bekeken. Een dergelijke stap in Vlaanderen is essentieel in functie van toekomstige functionaliteiten van het energienet, de haalbaarheid van de introductie van hernieuwbare technieken en de verdere evolutie naar een actieve en bewuste energiegebruiker (onder andere via smart meters). Verdere stappen In 2008 werd een onderzoek opgestart naar diverse aspecten van decentrale energieproductie en hun interactie met het net. Dit initiatief dat gegroeid is, vanuit een overleg tussen de K.U.Leuven en VITO in de schoot van het MIP, past in de transitiepaden die de werkgroep energie van het Transitiemanagement heeft opgezet. Er wordt daarom, geïnitieerd vanuit KULeuven en VITO, een samenwerking opgezet met betrokken industriële partners, onderzoekspartners, overheid en eindgebruikers. Er wordt samen gewerkt aan het opzetten en het monitoren van een concreet meetnetwerk van gebruikers om een gedetailleerd inzicht te krijgen in reële verbruikspatronen. Op basis hiervan zal
49
VORA08
Rationeel energiegebruik in gebouwen
onderzocht worden hoe hiermee intelligent kan omgegaan worden door onder andere actief vraagbeheer en mogelijkheden van energieopslag. Verder worden concrete innovatieve concepten uitgewerkt om decentrale producenten, actieve gebruikers, smart meters en netbehoeften optimaal aan mekaar te koppelen. In analogie met het EU Smart Grids Technology Platform wordt de oprichting van een Vlaams overlegplatform met de diverse betrokken actoren voorbereid. Maatregel 2.8.5 Onderzoek vorming van bouwprofessionelen en andere beroepen in de bouwsector Beschrijving Bij de opleidingen van beroepen in de bouwsector wordt maar weinig onderricht gegeven over duurzaam bouwen en wonen en energieprestatie. Zo is duurzaam bouwen een optioneel vak bij de architecten en zijn er nog weinig opleidingen op dat vlak. Bijkomend zijn de kennis en vakbekwaamheid rond energiezuinig renoveren beperkt. Zowel in de bestaande opleidingscyclussen als de bijscholingen zal er op termijn bijkomende aandacht naar duurzaam en energiezuinig bouwen gaan. Evaluatie In de loop van 2007 werd de studie ‘Duurzaam wonen en bouwen als hefboom voor duurzame ontwikkeling’ uitgevoerd. Hierbij werd een antwoord gegeven op de vraag om de gehele opleidingscontext van de bouwsector te herbekijken en meer aan te passen aan de innovaties en nieuwe mogelijkheden inzake duurzaam bouwen en wonen. Deze studie omvat 3 delen : -
een inventaris van nagenoeg alle opleidingen en vormingsinitiatieven die georganiseerd worden binnen het brede kader ‘bouwen en wonen’, op de diverse niveaus (technisch en beroepsonderwijs, hoger en universitair onderwijs, beroepsopleidingen, nascholing…), waar er ruimte is voor aanpassingen binnen bestaande opleidingen en aan welke nieuwe vormingen en materiaal er behoefte is;
-
een referentiekader waaraan de verschillende types opleidingen kunnen getoetst worden, in overeenstemming met ondermeer het referentiekader visitatie hoger onderwijs, de meetlat duurzaam bouwen en de vakgebonden en vakoverschrijdende eindtermen;
-
aanbevelingen voor bijsturingen van het bestaande vormingsbeleid in verband met leren gericht op duurzaam bouwen en wonen, breed teruggekoppeld met de hele sector.
Verdere stappen Op de transitiearena Duurzaam wonen en bouwen (DUWOBO) van april 2008 is een eerste prioritering in de aanbevelingen aangebracht. Op 10 februari 2009 wordt een interactieve studiedag ingericht om met de actoren, betrokken bij leren gericht op duurzaam bouwen en wonen, een eerste reeks prioritaire aanbevelingen te concretiseren. 2.8.6 Proefproject sociaal passiefhuis - PASw (NIEUW) Beschrijving Een proefproject rond energiezuinig bouwen is opgestart binnen de sociale woningbouw. Concreet betekent dit dat een aantal passiefwoningen gebouwd zullen worden. Momenteel is nog te weinig geweten over de effectieve meerkost en rendabiliteit van dergelijke projecten in Vlaanderen. Ook over de technische aanpak en know-how hieromtrent is in Vlaanderen nog te weinig concrete informatie beschikbaar. Met dit project zal ervaring opgedaan en expertise vergaard worden, zodat de haalbaarheid en wenselijkheid van dergelijke zeer energiezuinige sociale woonprojecten in Vlaanderen geëvalueerd kan worden. Evaluatie De selectie van de proefprojecten is eind 2007 afgerond : 2 nieuwbouwprojecten en 1 renovatieproject. De kostprijs van een passiefwoning is ongeveer 25% duurder dan die van een klassieke sociale woning. Daarom voorziet de Vlaamse Regering voor deze drie projecten een bijkomend budget van 500.000 euro. Verdere stappen Begin 2009 zullen de drie projecten kunnen worden aanbesteed, waarna de uitvoering wellicht nog voor het bouwverlof 2009 kan starten. Maatregel 2.8.7 Duurzame en energieneutrale wijken (NIEUW)
50
VORA08
Rationeel energiegebruik in gebouwen
Beschrijving Een energieneutrale wijk is een wijk waarin op jaarbasis de hoeveelheid geproduceerde energie (uitgedrukt in primaire energie) gelijk is aan de hoeveelheid geconsumeerde energie (uitgedrukt in primaire energie). Dit vereist een ver doorgedreven vorm van energie- efficiëntie samen met een gedecentraliseerde energieopwekking. Concreet zal men moeten gaan naar woningen met een zeer laag E-peil (E30 /E40) en zal de totale energievraag (elektriciteit voor verbruik en energie voor verwarming) geproduceerd moeten worden uit hernieuwbare energie in de wijk of door de gebouwen. Vaak denkt men dat CO2-neutrale straten of wijken niet haalbaar zijn. In Nederland, het Verenigd Koninkrijk, Duitsland, Oostenrijk, …. blijkt steeds vaker dat men de stap wel zet. Het is dan ook een uitdaging om ook in Vlaanderen te tonen dat energieneutrale wijken mogelijk zijn. Om de acties niet te versnipperen wordt er geopteerd om de actie uit te breiden naar alle milieu-aspecten dus ook water, materialen, … om te komen tot duurzame én energieneutrale wijken. Heel concreet is de doelstelling om tegen 2012 in elke Vlaamse provincie een milieuvriendelijke, energieneutrale wijk in de steigers te hebben. Dat kan gaan van een concrete beslissing tot een energieneutrale uitvoering, tot een ontwikkeld planconcept of zelfs tot een eerste-steenlegging. De mogelijkheid bestaat om als tussenstap eerst ervaring op te doen met energiezuinige duurzame projecten met bijvoorbeeld woningen van E50, E60, E70. Verdere stappen Er zijn verschillende problemen die eigen zijn aan de wijkaanpak en verschillende aspecten moeten nog verder onderzocht of uitgetest worden zowel op juridisch, technologisch als financieel vlak. Deze problemen worden via volgende acties aangepakt: -
er wordt een samenwerkingstraject met alle betrokken actoren uitgewerkt met betrekking tot energieneutrale wijken;
-
tegen 2012 moeten overheid en privé-sector stimuli/mechanismen ontwikkelen om de financiële drempels voor een energieneutrale wijk weg te werken;
-
alle beschikbare kennis wordt via een kennisdatabank ter beschikking gesteld aan alle geïnteresseerde actoren.
51
VORA08
Naar een duurzame en koolstofarme energievoorziening
2.3
Naar een duurzame en koolstofarme energievoorziening
2.3.1
Evolutie emissies en indicatoren
Doelstelling
Indicator
In 2010 wordt maximaal 7,3 Mton CO2-emissierechten toegewezen aan de elektriciteitsproductiesector (incl. nieuwkomers).
CO2-eq emissies elektriciteitsproductie (kton CO2eq)
Het aandeel groene stroom bedraagt 6% van de
Aandeel groene stroom in elektriciteitsleveringen
elektriciteitsleveringen tegen 2010.
(%)
Het aandeel WKK stroom bedraagt 19% van de
Aandeel WKK stroom in elektriciteitsleveringen
elektriciteitsleveringen tegen 2010
(%)
2004
2005
2006
2007
12.561 13.019
11.849
12.279
1,1
1,7
2,4
2,7
10
12
14
15
De elektriciteitsproductiesector vertoont een sterke daling van de broeikasgasemissies door een lagere inzet van de fossiele elektriciteitscentrales (vnl. steenkool- en gascentrales) en lokale warmteproductie. Deze lagere capaciteit werd opgevangen door onder andere meer binnenlandse groene stroomproductie, een toename van WKK en bijkomende import. In de periode 2004-2007 steeg de groene stroomproductie van 630 GWh tot 1641 GWh. Het aandeel van de Vlaamse groene stroom stijgt aldus tot 2.7%. Hiermee komt de doelstelling van 6% groene stroom in 2010 binnen bereik. De WKK-productie nam in de periode 2004-2007 toe van 5.787 GWh tot 8.983 GWh. Het aandeel van de Vlaamse WKKstroom in de elektriciteitsleveringen stijgt in de periode 2004-2007 van 10 tot 15%. Hiermee komt de doelstelling van een WKK aandeel van 19% in 2010 in zicht.
2.3.2
Voortgang maatregelen
Cluster 3.1 Realiseren groene stroomdoelstelling Maatregel 3.1.1 Opleggen van een jaarlijks aantal groenestroomcertificaten (GSC) die minimaal ingeleverd moeten worden Beschrijving Iedere elektriciteitsleverancier is verplicht om een minimale hoeveelheid van zijn verkochte elektriciteit te halen uit hernieuwbare energiebronnen. Dit minimumaandeel loopt op tot 6% in 2010. De naleving wordt gecontroleerd aan de hand van GSC8. De elektriciteitsleveranciers, die niet voldoende certificaten kunnen voorleggen, krijgen een boete per ontbrekend certificaat. Leveranciers kunnen groenestroomcertificaten krijgen voor volgende productiesystemen en -processen van elektriciteit: windenergie, vergisting of verbranding van biomassa, zonne-energie en waterkracht. Deze steunmaatregel kan cumulatief worden toegepast met andere steunmechanismen, met name de ecologiepremie (maatregel 4.1.10) en warmtekrachtcertificaten (maatregel 3.2.1). De federale overheid voorziet bijkomend een verhoogde investeringsaftrek. Evaluatie Op 31 maart 2008 moesten de elektriciteitsleveranciers samen 1.588.866 groenestroomcertificaten voorleggen. 108% van de vereiste certificaten werd voorgelegd. In 2006 was dit reeds 97% en in 2007 100%. De cijfers tonen aan dat de groenestroomdoelstelling in het Regeerakkoord, met name 6% van de elektriciteitsleveringen in 2010, binnen bereik ligt. Op 20 april 2007 hechtte de Vlaamse Regering haar goedkeuring aan een besluit tot wijziging van het besluit van 5 maart 2004 inzake de bevordering van elektriciteitsproductie uit hernieuwbare energiebronnen: -
8
aanpassing van de aanvraagprocedure voor groenestroomcertificaten naar analogie met de procedure voor warmtekrachtcertificaten;
Eén certificaat stemt overeen met een groenestroomproductie van 1000 kilowattuur (kWh).
52
VORA08
Naar een duurzame en koolstofarme energievoorziening
-
certificaten kunnen ook worden verkregen voor de periode waarin het dossier ter goedkeuring voorligt bij de VREG;
-
er wordt duidelijk vastgelegd wanneer en op welke manier energie gebruikt voor transport en voorbehandeling van brandstoffen en voor andere utiliteitsvoorzieningen in mindering wordt gebracht van de geproduceerde elektriciteit die in aanmerking komt voor groenestroomcertificaten;
-
groenestroomcertificaten toegekend aan nieuwe installaties die hout verbranden zijn niet langer aanvaardbaar voor de certificatenverplichting (met enkele uitzonderingen);
-
de kosten voor aansluiting op het elektriciteitsnet van een groenestroominstallatie worden beperkt tot de aansluitkosten die verschuldigd zouden zijn bij de aansluiting op het dichtstbijzijnde punt van het bestaande net;
Om ervoor te zorgen dat er ook certificaten ingeleverd worden voor de elektriciteit die niet via een leverancier maar bijvoorbeeld rechtstreeks op een energiebeurs wordt aangekocht, voorziet het decreet van 25 mei 2007 een recente decreetswijziging. In de totnogtoe geldende regeling voor de automatische quotumverhoging voor groenestroomcertificaten, opgenomen in artikel 23, §3 van het Elektriciteitsdecreet, worden de certificaatplichtigen pas een paar weken voor het einde van de inleveringsronde van 31 maart in kennis gesteld van het juiste aantal verplicht in te leveren certificaten. Zeker indien het om een substantiële stijging van het quotum gaat, heeft dit praktische moeilijkheden maar ook structurele rechtsonzekerheid tot gevolg. Daarom voorziet een decreetswijziging dat, bij vaststelling dat het automatische quotum moet worden toegepast, dit verhoogde quotum pas vanaf de volgende inleveringsronde wordt opgelegd. Dit maakt dat certificaatplichtigen tijdig de nodige maatregelen kunnen treffen om voldoende groenestroomcertificaten aan te kopen. In uitvoering van het Regeerakkoord en het Vlaamse Actieplan Groene Stroom (zie maatregel 3.1.2) wijzigde de Vlaamse Regering op 6 maart 2009 definitief het Elektriciteitsdecreet met betrekking tot de bevordering van de milieuvriendelijke elektriciteitsopwekking en het besluit over de bevordering van elektriciteitsopwekking uit hernieuwbare energiebronnen. Ze omvatten onder meer de doelstellingen na 2010 om de verdere werking van het groenestroomcertificatensysteem naar de toekomst toe te garanderen. Verder worden de diverse minimumsteunen aangepast, wordt de groenestroomboete verlaagd en wordt een spreiding over de netbeheerders van de kosten verbonden aan de toekenning van minimumsteun ingevoerd. De steun voor fotovoltaïsche zonne-energie wordt afhankelijk gesteld van het voorzien van voldoende dak- of zolderinstallatie. Verdere stappen Het voorstel van Europese Richtlijn betreffende de bevordering van het gebruik van hernieuwbare energiebronnen van 23 januari 2008, legt voor België de bindende doelstelling vast om tegen 2020 13% van het finaal verbruik te betrekken uit hernieuwbare energiebronnen. In het kader van de omzetting van deze richtlijn zullen Belgische en gewestelijke doelstellingen vastgelegd moeten worden, zowel voor wat betreft groene stroom als groene warmte en biobrandstoffen.Er wordt verder werk gemaakt om de administratieve lasten bij het aanvragen en het maandelijkse verkrijgen van certificaten te vereenvoudigen. Maatregel 3.1.2 Opstellen en uitvoeren van een jaarlijks actieplan voor het wegwerken van belemmeringen voor milieuvriendelijke energieproductie: luik groene stroomproductie Beschrijving Teneinde de realisatie van de groenstroomdoelstelling te verzekeren, heeft de Vlaamse Regering er zich ten aanzien van de sector toe geëngageerd om een aantal ondersteunende maatregelen te nemen die resterende belemmeringen moeten wegwerken. De Vlaamse Regering keurde daartoe op 8 juli 2005 het Actieplan Groene Stroom principieel goed waarvan de voortgang jaarlijks wordt gerapporteerd. Volgende maatregelen zijn opgenomen in het Actieplan Groene Stroom van de Vlaamse Regering voor het wegwerken van de juridische en praktische belemmeringen die zich kunnen voordoen bij het realiseren van de Vlaamse groenestroomdoelstelling (2005): -
Er komt een goede differentiatie van de gegarandeerde minimumwaarde voor de GSC. Dit biedt een stabiel investeringskader.
53
VORA08
Naar een duurzame en koolstofarme energievoorziening
-
Het plan stimuleert de productie van elektriciteit uit windenergie. Dit gebeurt door de marktwaarde ervan te verhogen. Een betere marktwerking maakt een verlaging van de onbalanskosten mogelijk. Een hulpmiddel hierbij is een onafhankelijke, accurate en snelle gegevensdoorstroming over de afnamegegevens naar Elia en de leveranciers. De federale overheid werd aangemoedigd om een bijdrage te leveren door de boete te schrappen uit de tarieven voor onbalans. Tegelijkertijd voorziet het plan stimulansen voor de valorisatie van windenergie. Dit door inplantingsmogelijkheden in het kader van de geactualiseerde omzendbrief “Inplanting Windturbines” en door de opname van inplantingsdoelstellingen voor windenergie in ruimtelijke uitvoeringsplannen en in het nieuwe Ruimtelijk Structuurplan Vlaanderen (RSV).
-
Er komt verhoogde steun voor bio-WKK’s. Door de aanpassing van de referentierendementen krijgen ze bijkomende WKK-certificaten. Extra steun is er ook door de gelijkschakeling van de emissienormen met deze voor fossiele brandstoffen. Tenslotte voorziet het plan in ondersteuning voor projecten van covergisting van mest en landbouwproducten of organisch afval in biogasinstallaties.
-
De aanpassing van de emissiegrenswaarden voor stationaire motoren tot waarden die haalbaar zijn met de Best Beschikbare Technieken (BBT) stimuleert de WKK-productie. Er komt ook in een vroeg stadium duidelijkheid over het aantal te verwachten WKK-certificaten en er komen garanties van oorsprong voor elektriciteit uit WKK.
Evaluatie In het voortgangsverslag 2006 meegedeeld aan de Vlaamse Regering op 14 juli 2006, werd een aantal bijkomende maatregelen om de belemmeringen voor groenestroomproductie weg te werken, opgenomen. Het voortgangsverslag 2007 werd op 13 juli 2007 meegedeeld aan de Vlaamse Regering. Vrijwel alle maatregelen voor het wegwerken van de juridische en praktische belemmeringen bij het realiseren van de Vlaamse groenestroomdoelstelling zijn uitgevoerd. Nieuwe verwezenlijkingen vermeld in het voortgangsverslag 2007 zijn: -
-
de communicatie-inspanningen werden in 2007 opgedreven door onder andere de indienstname van een communicatieverantwoordelijke ‘milieuvriendelijke energieproductie’ bij het Vlaams Energieagentschap, de lancering van een elektronische nieuwsbrief en de verspreiding van nieuwe brochures; er werd met experten en de betrokken sectoren overleg opgestart inzake de toepassing van duurzaamheidscriteria bij het gebruik van biomassa; op vraag van de Vlaamse Regering, hebben de bevoegde federale ministers hun administraties de opdracht gegeven om productnormen op te stellen voor biobrandstoffen voor stationaire toepassingen.
Op 10 juli 2008 werd de geboekte vooruitgang sinds het rapport van 2007 aan de Vlaamse Regering meegedeeld. De belangrijkste genomen beleidsinitiatieven inzake groene stroom zijn de volgende. Windenergie : In uitvoering van de omzendbrief ‘Afwegingscriteria en randvoorwaarden voor de inplanting van windturbines’ heeft de interdepartementale windwerkgroep een algemene beleidsvisie inzake ruimtelijke uitvoeringsplannen (RUP’s) voor windturbines ontwikkeld. Deze beleidsvisie analyseert de behoefte aan bijkomende inplantingsplaatsen, gaat na welk aantal windturbines in onmiddellijk vergunbare zones kan ingeplant worden (bv. industrieterreinen) en voor welk aantal nog bijkomende RUP’s moeten opgemaakt worden (bv. landbouwgebied). Uitgangspunt daarbij is dat de voorgestelde RUP’s moeten kaderen in een bredere ruimtelijke visie, bij voorkeur opgesteld op provinciaal niveau, waarin de aanbevolen zones voor windturbines worden afgebakend. Deze procedure zal nog aanzienlijk verkort worden dankzij de definitieve goedkeuring door de Vlaamse Regering op 11 april 2008 van het voorstel om in het typevoorschrift voor agrarisch gebied voor gewestelijke RUP’s de inplanting van windturbines te voorzien. In de nieuwe agrarische gebieden afgebakend in gewestelijke RUP’s zullen dus automatisch windturbines kunnen ingeplant worden, indien ze voldoen aan alle voorwaarden van de omzendbrief, zonder dat een bijkomend RUP nodig is. Voor bestaande agrarische gebieden heeft de Vlaamse Regering op 27 juni 2008 haar principiële goedkeuring gegeven aan een wijziging van het decreet Ruimtelijke Ordening die inhoudt dat de inplanting van windturbines procedureel eenvoudiger wordt en niet afhankelijk is van de opmaak van bijkomende RUP’s. De inwerkingtreding van het aangepast decreet Ruimtelijke Ordening wordt voorzien begin 2009.
54
VORA08
Naar een duurzame en koolstofarme energievoorziening
Fotovoltaïsche zonnepanelen: Op 5 september 2008 keurde de Vlaamse Regering de versoepeling van de regels rond plaatsing van zonnepanelen op een hellend dak definitief goed. Het plaatsen van zonnepanelen op de daken van gebouwen die niet vallen onder speciale voorschriften van verkavelingsvergunningen, bpa’s of ruimtelijke uitvoeringsplannen, wordt volledig vrijgesteld van stedenbouwkundige vergunning op uitzondering van beschermde monumenten of gebouwen. Een op 18 juli 2008 door de Vlaamse Regering definitief goedgekeurde omzendbrief beoogt: - de lokale overheden te stimuleren om voortaan in ruimtelijke verordeningen formeel bepalingen inzake de toelaatbaarheid van zonnepanelen en zonneboilers op te nemen; - te verduidelijken hoe moet worden omgegaan met verordenende bepalingen van verkavelingsvergunningen, bijzondere plannen van aanleg of ruimtelijke uitvoeringsplannen die niet formeel aangeven dat zonnepanelen of zonneboilers geïntegreerd in het dakvlak van een gebouw verboden zijn. De totnogtoe gehanteerde richtsnoeren worden vervangen door volgende krachtlijnen: - Voor het plaatsen van zonneboilers en zonnepanelen op een hellend dakvlak kan door middel van ofwel artikel 49 ofwel artikel 111bis afgeweken worden van de bepalende voorschriften. - Deze afwijkingsaanvraag staat los van de oppervlakte van het dakvlak (tot 100 %) en dient aangevraagd te worden voor elk percentage bedekking. - Deze regels gelden eveneens voor verkavelingen waarbij de voorschriften bepaalde materialen voor dakbedekking voorschrijven. - Enkel indien de verkaveling een expliciet verbod voor het plaatsen van zonnepanelen en zonneboilers in de voorschriften omvat, is de procedure van een wijziging van de voorschriften aan de orde.” Om met name het gebruik van fotovoltaïsche zonnepanelen (PV) voor de productie van elektriciteit door huishoudelijke afnemers te bevorderen zijn in 2007 voor het eerst de zonnedorpen en de zonnestraten van Vlaanderen bekendgemaakt. Zonnedorpen hebben verhoudingsgewijs een hoger aantal gezinnen dat stroom opwekt met PV, tot vier keer het Vlaams gemiddelde. Zonnestraten zijn buurten waar verschillende gezinnen in PV hebben geïnvesteerd, zowel gezamenlijk als afzonderlijk. Het initiatief beloont symbolisch de voortrekkers van PV in Vlaanderen. Tevens stimuleert het ook de anderen om werk te maken van groene stroom. Op 20 juni 2008 (vooravond van de langste dag) werd een communicatiecampagne gelanceerd onder het thema “Groene energie, het is geen science fiction”. De campagne liep tot eind oktober 2008 (Maand van de Energiebesparing). De doelstelling was om de Vlaming op een objectieve manier te informeren over de aanwezigheid en mogelijkheden van milieuvriendelijke energieproductie in zijn directe omgeving en een antwoord te bieden op de vele vragen en misverstanden over milieuvriendelijke energie. Op 30 april 2009 werd een nieuwe omzendbrief goedgekeurd voor de interpretatie van bouwvergunningsaanvragen voor kleine en middelgrote windmolens. Met deze nieuwe omzendbrief worden duidelijke randvoorwaarden aangereikt voor het plaatsen van kleine en middelgrote windturbines. Deze omzendbrief geeft nu duidelijk aan hoe de gemeenten deze aanvragen zo objectief mogelijk kunnen beoordelen naar de ruimtelijke impact, de geluidshinder, veiligheid en eventuele visuele hinder (slagschaduw door draaiende wieken). Verdere stappen Volgende acties zullen verder worden onderzocht en geconcretiseerd : -
opstellen van gebiedsomvattende beleidsvisies voor de inplanting van windturbines voor de provincies Limburg en Vlaams-Brabant en voor de Waaslandhaven;
-
een beoordelingskader vastleggen voor de inplanting van kleinschalige windturbines;
-
uitbouwen van de elektriciteits- en aardgasnetten ten gunste van decentrale, milieuvriendelijke energieproductie;
-
kader vastleggen voor het verbranden van frituurvetten en -oliën voor de productie van groene energie.
Overleg met andere overheden In overleg met de federale overheid kwamen volgende maatregelen tot stand: -
De onevenwichtstarieven voor windturbine-exploitanten zijn kostenreflectief gemaakt;
-
De voorschriften voor bebakening van windturbines werden afgestemd op de voorschriften in onze buurlanden.
Maatregel 3.1.3 Verbeteren van de energierecuperatie in de afvalverwerkingsinstallaties Beschrijving
55
VORA08
Naar een duurzame en koolstofarme energievoorziening
De verbrandingsinstallaties met een energierecuperatieketel recupereren energie als warm water of als stoom. Het warm water kan worden gebruikt voor afstandsverwarming, de stoom voor zowel elektriciteitsproductie als afstandsverwarming. De energierecuperatie bij afvalverwerkingsinstallaties wordt bevorderd door: -
de verbetering van het energierendement van nieuwe en bestaande verbrandingsinstallaties zoals opgenomen in het uitvoeringsplan milieuverantwoord beheer van huishoudelijke afvalstoffen;
-
de financiële ondersteuning van verwerkingstechnologieën, die naast een kwalitatief hoogwaardig eindproduct eveneens een netto energieopbrengst realiseren (zie o.a. maatregel 4.1.10).
-
het gebruik van stimulansen voor maximale energierecuperatie zoals groenestroomcertificaten (zie maatregel 3.1.1)
Evaluatie Sinds midden mei 2006 verkrijgen 8 huisvuilverbrandingsinstallaties groene stroomcertificaten. MIROM (Milieuzorg Roeselare en Menen) is in 2007 gestart met de bouw van een ORC-installatie met het oog op het valoriseren van de resterende energie voor de elektriciteitsproductie. ORC-installaties maken het mogelijk om warmte van lagere temperatuur te gebruiken om elektriciteit te produceren. Verdere stappen Sommige huisvuilverbrandingsinstallaties onderzoeken momenteel of ze energetisch optimaler kunnen verwerken. Dalkia diende een kandidatuurstelling in voor de warmtelevering voor een stookinstallatie van een nieuw te bouwen ziekenhuis. Cluster 3.2 Realiseren WKK-doelstelling Maatregel 3.2.1 Opleggen van een jaarlijks aantal WKK-certificaten die minimaal ingeleverd moeten worden Beschrijving Elektriciteitsleveranciers zijn verplicht om jaarlijks voor een stijgend percentage van hun leveringen WKK-certificaten9 voor te leggen. Deze quota stijgen van 1,19% in 2005 tot 5,23% in 2012. Deze maatregel brengt ook de degressieve aanvaardbaarheid van certificaten voor oudere WKK-installaties in rekening. Bij-niet naleving van deze regels krijgen de leveranciers een boete. Deze steunmaatregel kan cumulatief worden toegepast met andere steunmechanismen, met name groenestroomcertificaten (maatregel 3.1.1) en de ecologiepremie (maatregel 4.1.10). Evaluatie Het totaal aantal in te leveren warmtekrachtcertificaten voor de quotumverplichting van 31 maart 2008 bedroeg 1.393.948. 74% van het vereiste aantal certificaten werd ingeleverd. Dit is een stijging ten opzichte van 2006 (43%) en 2007 (55%), wat aantoont dat het vertrouwen van de kandidaat-investeerders in dit steunmechanisme is toegenomen. Op het vlak van de warmtekrachtcertificaten, werd in 2008 vooral gewerkt aan een verdere verduidelijking van de regelgeving. Voor de tuinders schreef de VREG een mededeling ter verduidelijking van het wettelijk kader inzake de behandeling van de warmte die via de rookgassen nuttig aangewend kan worden. Maatregel 3.2.2 Opstellen en uitvoeren van een jaarlijks actieplan voor het wegwerken van belemmeringen voor milieuvriendelijke energieproductie: luik WKK-productie Beschrijving Via dit luik van het actieplan (zie maatregel 3.1.2) worden de resterende financiële en niet-financiële belemmeringen voor investeringen in WKK-productie weggewerkt. Evaluatie In 2007 werden een aantal initiatieven genomen om het investeringsklimaat voor WKK stabieler en aantrekkelijker te maken. Vooreerst genieten bio-WKK's van de maatregelen die genomen werden voor de bevordering van de groenestroomproductie (zie maatregel 3.1.2). In het decreet van 25 mei 2007 houdende diverse bepalingen inzake milieu, energie en openbare Een WKK-certificaat wordt afgeleverd per 1000 kWh primaire energiebesparing ten opzichte van gescheiden opwekking van elektriciteit en warmte.
9
56
VORA08
Naar een duurzame en koolstofarme energievoorziening
werken worden voordeligere aansluitingsvoorwaarden geregeld voor kleinschalige, kwalitatieve WKK's. De afstand die begrepen is in het forfait-tarief voor aansluiting op het distributienet voor elektriciteit of aardgas werd verhoogd van respectievelijk 400 en 500 m tot 1000 m. Om een impuls te geven aan de introductie van micro-WKK-systemen en ervaring op te bouwen met deze technologie keurde de Vlaamse Regering op 24 oktober 2008 een investeringspremie van 20% goed voor de plaatsing van een microWKK-systeem door niet-commerciële instellingen en publiekrechtelijke rechtspersonen. Ter gelegenheid van de jaarlijkse COGEN Europe Conference (22-23 mei 2008) kreeg de Vlaamse overheid de jaarlijkse ‘Policy Development-award’ voor het meest efficiënte WKK-beleid. COGEN Vlaanderen, een vzw die promotie voert voor WKK, werd gelauwerd voor haar inzet om kwalitatieve WKK in Vlaanderen onder de aandacht te brengen en voor haar waardevolle adviezen die ze vanuit haar platformen aan de Vlaamse overheid formuleert. Maatregel 3.2.3 Stimuleren van warmtekrachtkoppeling in de glastuinbouw Beschrijving De maatregel past in het kader van de Vlaamse WKK-doelstelling. Doel van de acties is om de bestaande installaties te behouden en de bouw van WKK in glastuinbouw opnieuw te stimuleren. Gezien de relatief kleine WKK-installaties in de glastuinbouw dienen steunmaatregelen afgestemd te worden op de behoefte van de sector. Evaluatie Onderstaande acties werden uitgevoerd: -
een oplossing werd uitgewerkt voor oude installaties (< 2002) die niet meer in aanmerking komen voor certificaten;
-
extra exploitatiesteun wordt verleend onder de vorm van WKK-certificaten ingeval van CO2-recuperatie voor de bemesting van planten(zie maatregel 5.1.1);
-
de referentierendementen voor bio-WKKs werden aangepast (zie maatregel 3.1.2);
-
door het stimuleren van de clustervorming bij glastuinbouwbedrijven (zie maatregel 5.1.1) wordt WKK schaalvergrotng mogelijk gemaakt;
-
via de uitbreiding van het ‘gratis gedeelte’ nutsleidingen zijn er betere aansluitingsvoorwaarden voor WKKinstallaties op het aardgas- en elektriciteitsnet mogelijk (zie maatregel 3.1.2).
Mede dankzij deze ondersteuning waren in 2006 62 installaties met een totaal vermogen van 80 MWe operationeel in de glastuinbouw. Er wordt verwacht dat dit tegen eind 2007 zal opgelopen zijn tot +/- 170 MWe. Verdere stappen Een aantal aandachtspunten worden de komende jaren verder opgevolgd: door de ontwikkeling van WKK-installaties in agrarisch gebied zijn een aantal pijnpunten vastgesteld met betrekking tot het gasleidingsnet. Het betreft hier ondermeer de afwezigheid van gasleiding of het niet voorhanden zijn van de gewenste druk; een concentratie van WKK’s kan tevens het capaciteitsniveau van het distributienet overschrijden. Zonder een uitbouw van bijkomende lokale infrastructuur van (de nationale transportbeheerder) Elia, is het vandaag in bepaalde gevallen technisch onmogelijk om de aansluiting te realiseren; VLIF – budget (dimensionering); de duurzaamheidscriteria voor het gebruik van biomassa (zie ook maatregel 3.1.2). Cluster 3.3 Maximaliseren van energie-efficiëntie van elektriciteitsproductie De energie-efficiëntie bij de elektriciteitsproductie word verhoogd via een drietal maatregelen: -
toepassen en opvolgen van het besluit Energieplanning (maatregel 4.1.1);
-
toewijzing van emissierechten (maatregel 4.1.4);
-
ecologiepremie verlenen (maatregel 4.1.10).
57
VORA08
De Vlaamse industrie en het klimaatbeleid:een resultaatsgerichte evenwichtsoefening
2.4
De Vlaamse industrie en het klimaatbeleid: een resultaatsgerichte evenwichtsoefening
2.4.1
Evolutie emissies en indicatoren
Doelstelling De broeikasgasemissies door de Vlaamse industrie beperken tot 38,0 Mton CO2-eq in 2010 Tegen 2010 een vermindering van de N2O-emissies uit de salpeterzuur- en caprolactamproductie met minstens 60% tegenover 1990 Een vermindering van de F-gasemissies met minstens 78% tegenover 1990.
Indicator
2004
2005
2006
2007
CO2-eq emissies (kton CO2-eq)
35.314
34.278
32.991
30.846
23,1
21,3
49,8
63,1
73,9
77,9
75,7
73
Reducties N2O-emissies uit de salpeterzuuren caprolactamproductie tov 1990 (%) Vermindering F-gas emissies tov 1990 (%)
De emissies in de industrie zijn sinds 2004 verder gedaald met 13%. Dit is in belangrijke mate te danken aan een daling van N2O-emissies. In 2007 werd een reductie van 63,1% gerealiseerd van de lachgasuitstoot in de chemische industrie tegenover 1990. De toekomstige emissiecijfers worden mee bepaald door de bijkomende salpeterzuurinstallatie, die in het voorjaar van 2008 in dienst werd genomen. In de sector industrie werd verder nog een grote daling van de F-gassen gerealiseerd in de periode 1990-2003 met als voorlopig resultaat in 2007 een reductie van de F-gasemissies met zo’n 73 % ten opzichte van het referentiejaar (1995). De doelstelling omvat de toe te wijzen emissierechten inclusief nieuwkomers en de prognoses voor andere gassen. De komende jaren worden belangrijke investeringen verwacht in onder andere de chemische sector en in WKK’s bij diverse ondernemingen.
2.4.2
Voortgang maatregelen
Cluster 4.1 Maximaliseren van energie-efficiëntie van Vlaamse bedrijven (excl. elektriciteits producenten) Maatregel 4.1.1 Toepassen en opvolgen van Besluit energieplanning Beschrijving Sinds 2004 legt Vlaamse wetgeving eisen inzake energie-efficiëntie op aan ingedeelde energie-intensieve inrichtingen met een totaal jaarlijks primair energieverbruik van minstens 0,1 PJ. Dit gebeurt via het besluit energieplanning. Bedrijven moeten een energieplan of energiestudie laten uitvoeren door een aanvaarde deskundige, zodat zowel bij de uitbating van een inrichting als bij de vergunningsaanvraag voor een nieuwe inrichting rekening wordt gehouden met de energie-efficiëntie van de installaties. In functie van de potentiële wijzigingen die nog dienen onderzocht te worden, is het een doelstelling om Vlarem op regelmatige wijze te herzien in functie van de BBT. Evaluatie 45 energieplannen van bedrijven die niet zijn toegetreden tot de Benchmarking- of Auditconvenant (die sowieso beschikken over een conform energieplan), werden in de periode 2005-2007 conform verklaard. In het kader van hernieuwing van de milieuvergunning en aanvragen voor een uitbreiding of nieuwe inrichting werden 186 plannen en studies ingediend in dezelfde periode. Globaal wijzen de plannen en studies van de periode 2005-2007 tegen 2009 op een jaarlijkse primaire energiebesparing van 2,2 PJ vanaf 2009 en 4,2 PJ vanaf 2010. Maatregel 4.1.2 Uitvoeren en opvolgen van benchmarking-convenant Beschrijving
58
VORA08
De Vlaamse industrie en het klimaatbeleid:een resultaatsgerichte evenwichtsoefening
Meer dan 170 bedrijfsvestigingen met een jaarenergieverbruik vanaf 0,5 PJ en enkelen onder dit verbruik10 maken sinds 2003 deel uit van het benchmarkingconvenant over energie-efficiëntie in de industrie. Het benchmarkingconvenant is een juridisch bindend meerjarencontract waarin individuele vestigingen verplichtingen zijn aangegaan. De energieplannen met individuele verplichtingen zijn pas ontstaan na start van het convenant, na effectieve toetreding van de vestigingen en na validatie ervan door een onafhankelijk bureau. De vestigingen verbonden er zich toe zo snel als mogelijk de wereldtop inzake energie-efficiëntie te halen (en daar te blijven), ten laatste in 2012. Met energie-efficiëntie wordt bedoeld: het specifieke energieverbruik in petajoule (PJ) per eenheid product. Aangezien de productiehoeveelheden zelf een kleinere rol spelen, laat het convenant toe dat bedrijven groeien. In energieplannen geven de bedrijven aan hoe zij deze wereldtop blijvend zullen behouden of nastreven. Bij tijdige en correcte uitvoering van de energieplannen (met de eventueel opgenomen maatregelen), staat de Vlaamse overheid in voor een aantal tegenprestaties. De verwachting die uit de gevalideerde energieplannen voorvloeit, is een verbetering van de energie-efficiëntie met 7,2% in 2012 ten opzichte van 2002 (vermindering van het globale energieverbruik met als referentie de productie van het jaar 2002). Evaluatie -
Energie-efficiëntie (doelstelling convenant):
Uit de monitoring van het convenant blijkt dat de energie-efficiëntie (energieverbruik per eenheid product) van de Vlaamse energie-intensieve industrie hoog scoort op wereldniveau en nog steeds verbetert. De monitoring tot 2006 leert dat de positieve kloof met de wereldtop, die 10,2 PJ bedroeg in 2002, nog is opgelopen tot 15,8 PJ (bij een gelijke productie 2002). Tussen 2002 en 2006 is de energie-efficiëntie op zich verbeterd met 16,2 PJ (gelijke productie 2002) zodat de benchmarkingbedrijven in 2006 al samen jaarlijks iets meer dan 3 % ten opzichte van het primair verbruik van 2002 bespaarden (steeds bij gelijke productie 2002). Indien de industrie doorgaat met haar ritme van inspanningen, is de verwachting dat eind 2012 de geplande 7,2% ten opzichte van het primair verbruik 2002 (en bij gelijkblijvend productieniveau) wordt gehaald. Intussen is gebleken dat een rapportering over de energie-efficiëntieverbetering op basis van de constante productie 2002 niet ideaal noch opportuun is. De huidige bedrijven hebben dikwijls weinig of geen uitstaans met hun oorspronkelijke productiemix van 2002. Daarom is een correctere rapporteringsmethode gehanteerd, zoals ook van toepassing in Nederland en het Verenigd Koninkrijk. -
Energiegebruik:
Inzake het energieverbruik gekoppeld aan de totale productievolumes, verbruiken de bedrijven minder dan eerder verwacht was. -
Vermeden CO2-emissies:
Door het verhogen van de energie-efficiëntie worden CO2-emissies vermeden Op basis van de energieplannen wordt verwacht dat er 3,56 Mton/jaar CO2-emissies worden vermeden tegen 2012. De vermeden emissie had in 2006 1,58 Mton moeten bedragen. Op basis van de monitoring bedraagt de vermeden CO2emissie 2006 t.o.v. de verwachting 1,96 Mton. Dit is 0,38 Mton beter dan gepland. In 2008 heeft de Commissie Benchmarking haar vierjaarlijkse evaluatie uitgevoerd en overgemaakt aan de partijen van het convenant. Verdere stappen De tweede convenantronde is van start gegaan. De herziene energieplannen dienden ingeleverd te worden tegen eind juni 2008. Verdere opvolging van de verplichtingen in het kader van de venchmarkingconvenant is voorzien via de monitoring door het Verificatiebureau en via de rapportering door dit bureau aan de Commissie Benchmarking. Maatregel 4.1.3 Uitvoeren en opvolgen van auditconvenant Beschrijving
10
als onderdeel van het toepassingsgebeid van de Europese Richtlijn Verhandelbare emissierechten (maatregel 4.1.1)
59
VORA08
De Vlaamse industrie en het klimaatbeleid:een resultaatsgerichte evenwichtsoefening
Op 10 juni 2005 trad het auditconvenant over energie-efficiëntie in werking voor middelgrote energie-intensieve industriële bedrijven (jaarlijks primair energieverbruik tussen 0,1 en 0,5 PJ). Ondernemingen die dit convenant ondertekenen, engageren zich tot de uitvoering van een audit. Die bepaalt het energiebesparingspotentieel van de vestiging. Alle energiebesparende maatregelen met een interne rentevoet (IRR) van minstens 15% na belastingen moeten een uitvoering kennen, uiterlijk vier jaar na de aanvraag tot aanvaarding van het ingediende energieplan. Uiterlijk vier jaar na het begin van het auditconvenant dienen de ondernemingen hun aanvraag te bezorgen tot aanvaarding van de actualisering van het energieplan. Dan moeten de ondernemingen de maatregelen met een IRR van minstens 13,5 % na belastingen uitvoeren. De Vlaamse overheid van haar kant verbindt zich ertoe geen bijkomende maatregelen of doelstellingen op het gebied van energie-efficiëntie op te leggen aan de betrokken bedrijven. Evaluatie Er zijn 231 bedrijven toegetreden tot het auditconvenant. Het Verificatiebureau Auditconvenant Vlaanderen evalueerde de energieplannen en beoordeelt de monitoringrapporten. Een jaarverslag wordt door de Auditcommissie aan de Vlaamse Regering meegedeeld en aan het Vlaams parlement bezorgd Uit de energieplannen blijkt dat de bedrijven voor eind 2010 maatregelen zullen uitvoeren met een totaal energiebesparingspotentieel van 4,7% (2,1 PJ) ten opzichte van het primair energieverbruik in 2005. Bijkomend vermelden ze een besparingspotentieel van 5,3% (2,4 PJ) dat maatregelen omvat die na eerste ruwe screening rendabel blijken te zijn (d.w.z. IRR 15%), maar waarvan de technische en/of economische haalbaarheid verder moet(en) worden onderzocht. Indien al deze maatregelen gerealiseerd worden tegen het einde van 2010, dan zullen de auditconvenantbedrijven samen jaarlijks ongeveer 10% (4,4 PJ) ten opzichte van het primair verbruik van 2005 besparen (bij gelijkblijvend productieniveau). Dit betekent een jaarlijkse finale CO2-reductie van 105 kton vanaf 2011. Verdere stappen In uitvoering van de tweede ronde van het auditconvenant dient de aanvraag tot aanvaarding van het geactualiseerde energieplan uiterlijk op 10 juni 2009 ingediend te worden. Verdere opvolging van de verplichtingen in het kader van het auditconvenant is voorzien via deelname aan de Auditcommissie. Maatregel 4.1.4 Toewijzing van emissierechten Beschrijving In het Vlaamse Gewest participeren (afhankelijk van de handelsperiode) ongeveer 170 bedrijfsvestigingen aan het Europese systeem voor CO2-emissiehandel, het EU ETS – European Union’s Emissions Trading Scheme, dat vanaf 1 januari 2005 in voege is. Bedoeling van het systeem is om de CO2-emissies van de in de EU-27 ongeveer 10.000 deelnemende bedrijven zo kostenefficiënt mogelijk te reduceren, en dus daar waar de reductiekosten het laagst zijn. Het Europese handelssysteem is wereldwijd het grootste emissiehandelsysteem en bestrijkt momenteel ongeveer 50% van de totale CO2-emissies en meer dan 40% van de totale broeikasgasemissies in de EU-27. Het is daarmee één van de hoekstenen van het Europese klimaatbeleid. Het systeem verloopt in handelsperiode, waarbij de eerste handelsperiode 2005-2007 reeds achter de rug is. Voor de handelsperiode 2008-2012 diende het Vlaamse Gewest net als in de eerste handelsperiode een Vlaams Toewijzingsplan CO2-emissierechten 2008-2012 op te stellen, waarin de totale hoeveelheid emissierechten wordt vastgelegd die in deze periode aan de Vlaamse bedrijven onder het EU ETS (i.e. de Vlaamse BKG-inrichtingen) wordt toegewezen. Dit plan maakt deel uit van een Belgisch Toewijzingsplan CO2-emissierechten 2008-2012 dat door de Europese Commissie dient te worden goedgekeurd. In het Vlaamse Gewest wordt in dit plan een belangrijke uitbreiding van het toepassingsgebied doorgevoerd (i.e. ongeveer 5 Mton CO2-emissies vallen bijkomend onder het toepassingsgebied van het EU ETS). Evaluatie In uitvoering van het Vlaams Toewijzingsplan CO2-emissierechten 2005-2007 daalden de emissies van de ongeveer 170 deelnemende Vlaamse bedrijfsvestigingen tijdens de eerste handelsperiode 2005-2007 met 4% van 33.586 kton CO2 in 2005 naar 32.265 kton CO2 in 2007. Ondertussen is deze handelsperiode 2005-2007 afgerond. Dankzij de ervaringen die tijdens deze eerste handelsperiode zijn opgedaan, heeft de Vlaamse Overheid en het bedrijfsleven de implementatie van het systeem in het Vlaamse Gewest kunnen verfijnen.
60
VORA08
De Vlaamse industrie en het klimaatbeleid:een resultaatsgerichte evenwichtsoefening
Op 31 maart 2006 werd een eerste versie van het Vlaams Toewijzingsplan CO2-emissierechten 2008-2012 door de Vlaamse regering principieel goedgekeurd. Op 20 juli 2006 werd - rekening houdende met de opmerkingen van een eerste publieksconsultatie - het Vlaams Toewijzingsplan CO2-emissierechten 2008-2012 voor een tweede maal door de Vlaamse regering goedgekeurd. Het ontwerp van Vlaams plan werd vervolgens (gebundeld met het Waals en het Brussels Toewijzingsplan) op 22 september 2006 als het Belgisch toewijzingsplan CO2-emissierechten 2008-2012 aan de Europese Commissie ter beoordeling voorgelegd. Op 16 januari 2007 nam de Europese Commissie een beslissing over het genotificeerd Belgisch Toewijzingsplan CO2emissierechten 2008-2012. In deze Beschikking oordeelde de Europese Commissie dat de hoeveelheid emissierechten dat België voornemens was toe te wijzen in de handelsperiode 2008-2012 met 4,8 miljoen emissierechten per jaar verlaagd moest worden. Op 1 februari 2008 werd binnen het Overlegcomité een akkoord bereikt omtrent de verdeling tussen de verschillende Gewesten van deze door de Europese Commissie gevraagde reductie. Naar aanleiding van deze beslissing (waarbij werd afgesproken dat zowel het Vlaamse als het Waalse Gewest de helft van de gevraagde reductie op zich zou nemen) werd op 22 februari 2008 een aangepast Vlaams Toewijzingsplan CO2 emissierechten 2008-2012 goedgekeurd door de Vlaamse Regering. Een aangepast Belgisch Toewijzingsplan CO2-emissierechten 2008-2012 werd op 28 februari 2008 genotificeerd aan de Europese Commissie. Op 18 april 2008 werd België vanwege de Europese Commissie op de hoogte gesteld dat in het aangepaste Waals Toewijzingsplan CO2-emissierechten 2008-2012 twee elementen niet werden weerhouden conform de Beschikking van 16 januari 2007. Over het ontwerp van definitief Vlaams Toewijzingsplan CO2-emissierechten 2008-2012 werd geen enkele opmerking geformuleerd. Op 16 mei 2008 keurde de Vlaamse regering tenslotte definitief het Vlaams Toewijzingsplan CO2-emissierechten 2008-2012 goed. Dit plan (samen met de plannen van de andere gewesten) werd op 30 juni 2008 door de Europese Commissie aanvaard. Op 10 oktober 2008 nam de Europese Commissie tenslotte een Beschikking tot aanvaarding van de Belgische NAP-tabel, waardoor er definitief uitsluitsel bestond over het aantal toe te wijzen emissierechten. Na deze Beschikking kon op 30 oktober 2008 het Vlaams Toewijzingsplan CO2-emissierechten 2008-2012 in het Belgisch Staatsblad worden gepubliceerd, en kon het Vlaams plan in werking treden. Na het nemen van de noodzakelijke ministeriële besluiten houdende de individuele toewijzing van emissierechten, werd op 30 oktober 2008 tevens de eerste schijf emissierechten op de exploitanttegoedrekeningen overgeschreven. De totale hoeveelheid emissierechten die het Vlaamse Gewest kan toewijzen in de handelsperiode 2008-2012 wordt daarmee (incl. enkele latere kleine aanpassingen) vastgelegd op gemiddeld 36.866.257 emissierechten per jaar: Voor de industriële BKG-inrichtingen worden gemiddeld 27.320.385 emissierechten voorzien, en voor de BKG-inrichtingen uit de elektriciteitssector gemiddeld 5.302.886 emissierechten. Daarnaast is een Vlaamse Toewijzingsreserve voorzien van gemiddeld 4.242.986 emissierechten. Ter voorbereiding van de handelsperiode 2008-2012 werden bovendien een aantal begeleidende wetgevende initatieven afgerond. Zo werd op 7 december 2007 door de Vlaamse regering het besluit inzake de verhandelbare emissierechten voor broeikasgassen vervangen door een nieuw besluit dat de ervaringen van de eerste handelsperiode 2005-2007 meeneemt. Op 14 december 2007 werd een nieuwe Europese Beschikking tot vaststelling van richtsnoeren voor de monitoring en rapportage van emissies van broeikasgassen onder het EU ETS via ministerieel besluit omgezet. Op 7 december 2007 en 11 januari 2008 werden enkele noodzakelijke wijzigingen aan het Vlarem I en II doorgevoerd, en op 13 juni 2008 werden via ministerieel besluit tevens specifieke aanvraagformulieren goedgekeurd waar nieuwkomers in de handelsperiode 2008-2012 gebruik zullen dienen te maken indien ze emissierechten voor nieuwkomers zullen wensen te reserveren, of toegewezen worden. Op 28 mei 2008 diende het Vlaamse Gewest tenslotte een aanvraag tot toetreding tot ICAP (International Carbon Action Partnership) in. ICAP is een partnership tussen regeringen en overheden die via een ‘cap and trade’ systeem (al dan niet reeds geïmplementeerd) actief bezig zijn met de creatie van een koolstofmarkt. Op termijn kan een goed functionerende globale koolstofmarkt een uiterst belangrijk instrument in de strijd tegen de klimaatopwarming betekenen. In die zin is het Vlaamse Gewest van mening dat het delen van de ervaringen van het EU ETS met andere zich ontwikkelende koolstofmarkten, alsmede de promotie van ‘cap and trade’ systemen in het algemeen, de compatibiliteit tussen de markten kan verhogen en de toekomstige ‘linking’ tussen deze systemen kan versnellen.
61
VORA08
De Vlaamse industrie en het klimaatbeleid:een resultaatsgerichte evenwichtsoefening
In het kader van het Climate Action Plan van de Europese Commissie van 23 januari 2008, werd in 2008 de herziening van de richtlijn emissiehandel voorbereid. De herziening van de richtlijn werd goedgekeurd eind 2008, en treedt in werking vanaf de handelsperiode die begint in het jaar 2013. Belangrijke elementen hebben betrekking op het totstandbrengen van één EU-wide cap (i.p.v. nationale caps), EU-geharmoniseerde toewijzingsregels, een aanzienlijk groter deel te veilen emissierechten, een bijkomende uitbreiding van het toepassingsgebied, ... Het Vlaamse Gewest draagt in deze herzieningsprocedure actief bij aan de Belgische standpuntvorming, en treedt daartoe binnen België op als piloot. Verdere stappen In 2008 werden de eerste aanvragen voor nieuwkomers in de handelsperiode 2008-2012 behandeld. De komende jaren zullen nieuwe aanvragen worden behandeld. Maatregel 4.1.5 Opleggen van REG-openbaredienstverplichtingen aan de elektriciteitsdistributienetbeheerders voor niethuishoudelijke eindafnemers Beschrijving De elektriciteitsdistributienetbeheerders hebben de verplichting om jaarlijks een bepaalde hoeveelheid primaire energie te besparen bij hun eindafnemers. De doelstellingen worden telkens berekend op basis van de hoeveelheid kWh die twee jaar eerder werd afgenomen. Vanaf 2008 moet jaarlijks bij niet-huishoudens (industrie, tertiair, land- en tuinbouw) 1,5% bespaard worden. De netbeheerders voorzien hiervoor een heel aantal REG-premies en -acties. Daarnaast werden aan de netbeheerders een aantal actieverplichtingen opgelegd zoals sensibilisering, de ondersteuning van lokale besturen bij hun energiebeleid, de uitvoering van energieboekhoudingen bij onderwijsinstellingen en gezondheidsen welzijnsvoorzieningen. Netbeheerders met minder dan 2.500 eindafnemers hebben de mogelijkheid om te opteren voor een compenserende actieverplichting of financieringsverbintenis in plaats van de resultaatsverplichting en/of actieverplichtingen. Evaluatie Naar aanleiding van een evaluatie in 2005 werd het besluit van de Vlaamse Regering van 29 maart 2002 vervangen door het besluit van 2 maart 2007. De belangrijkste aanpassingen die vanaf de actieplannen 2008 worden doorgevoerd en die relevant zijn voor de niet-huishoudelijke sector zijn: de verhoging van de energiebesparingsdoelstelling, de afschaffing van de valorisatie van zachte acties (bv. energieaudits, energieboekhouding), een beter uitgewerkt doelgroepenbeleid (o.a. naar de lokale besturen) en het wegwerken van het gebrek aan uniformiteit tussen de netbeheerders. In die context werd voor de actieplannen 2008 een nieuw beoordelingskader opgesteld, waarin uniforme actievoorwaarden en premiebedragen worden vastgelegd. Verdere stappen Het VEA legt jaarlijks tegen 31 maart de berekeningsmethodiek van de energiebesparing en de subsidiëringsvoorwaarden van de acties van de netbeheerders voor het volgende jaar vast. De netbeheerders leggen jaarlijks tegen 1 mei hun REGmonitoringrapporten over het voorbije jaar ter beoordeling aan het VEA voor. Tegen 1 juni moeten ook hun REGactieplannen voor het volgende jaar ter beoordeling aan het VEA voorgelegd worden. Overwogen wordt om de energiebesparingsdoelstellingen te verhogen in functie van het realiseerbare REG-potentieel. In artikel 24 van het besluit van 2 maart 2007 is voorzien dat de Vlaamse minister bevoegd voor het energiebeleid in 2010 een evaluatierapport voorlegt aan de Vlaamse Regering, waarin de effecten en kosteneffectiviteit van de verplichtingen worden geëvalueerd en eventuele wijzigingen worden voorgesteld. Vanaf medio 2009 zal dit evaluatierapport worden voorbereid, in overleg met alle betrokken partijen. Maatregel 4.1.6 Opleggen van energieprestatie- en binnenklimaateisen (EPB-eisen) aan industriële gebouwen Zie beschrijving, evaluatie en verdere stappen bij maatregel 2.1.1 en 2.1.2 Maatregel 4.1.7 Stimuleren duurzame bedrijventerreinen Beschrijving In het Besluit van de Vlaamse Regering van 16 mei 2007 houdende subsidiëring van bedrijventerreinen is voorzien dat nieuw aan te leggen bedrijventerreinen (“greenfields”) voortaan op steun kunnen rekenen als ze CO2-neutraal zijn. Dit
62
VORA08
De Vlaamse industrie en het klimaatbeleid:een resultaatsgerichte evenwichtsoefening
betekent dat het elektriciteitsverbruik van de bedrijven alleen afkomstig is van de aankoop of productie van groene stroom of via CO2-emissierechten wordt gecompenseerd. De steun bedraagt 30% van de werken en de kosten als een greenfield ontwikkeld wordt. Bij de heraanleg van bedrijventerreinen wordt 60% steun gegeven. De CO2-verplichting geldt daar enkel bij uitgifte van nieuwe kavels. Extra subsidies zijn beschikbaar voor de ontwikkeling van multimodale terreinen. Evaluatie Het subsidiebesluit eist de CO2-neutraliteit bij subsidiëring van bedrijventerreinen. Verdere uitwerking van deze maatregel gebeurt met behulp van het Ministerieel besluit houdende uitwerking van de CO2-neutraliteit op de bedrijventerreinen zoals goedgekeurd op 1 oktober 2007 Verdere stappen Er wordt een workshop georganiseerd om het principe van neutraliteit toe te lichten en te bespreken met de ontwikkelaars en beheerders. Er wordt ook een handleiding aangemaakt voor de toepassing van het CO2-neutraliteitsprincipe. Maatregel 4.1.8 Verlenen van projectsubsidies voor energieconsulenten aan interprofessionele organisaties Beschrijving Er worden projectsubsidies toegekend aan de werkgeversorganisaties van de profit in de SERV (UNIZO, VOKA en Boerenbond) voor het indienstnemen van één of meerdere energieconsulenten die ter beschikking staan van ondernemingen met een energiegebruik < 0,1 PJ (industrie, tertiair, zelfstandigen, land- en tuinbouw). De energieconsulenten geven eerstelijnsadvies inzake REG, begeleiden de ondernemingen bij het registreren en interpreteren van hun energiegebruik, detecteren ter plaatse posten van energieverspilling, wijzen energiebesparende ingrepen aan en geven voorlichting inzake steunmaatregelen. Evaluatie De werkzaamheden van de energieconsulenten worden opgevolgd door een stuurgroep, voorgezeten door het Vlaams Energieagentschap, waarin ook de account managers energie van het VLAO vertegenwoordigd zijn. Op de stuurgroepvergaderingen worden ook de werkzaamheden van de energieconsulenten op elkaar afgestemd, worden ideeën uitgewisseld en wordt een gemeenschappelijk werkprogramma uitgevoerd. In 2007 betrof dit de organisatie van een studiedag en het uitwerken van het concept van een online zelfscan voor www.energiesparen.be, onder begeleiding van een externe consultant. Na een positieve evaluatie werden de projectsubsidies van de energieconsulenten verlengd. De energieconsulenten hebben in 2008 bovendien de specifieke opdracht bijgekregen om de vervanging van uitrustingsgoederen, materieel en outillage extra te stimuleren (zie maatregel 4.1.9). Verdere stappen De energieconsulenten zullen verder meewerken aan de uitbouw van een KMO-luik op www.energiesparen.be. De online zelfscan krijgt een centrale plaats. De online zelfscan dient de ondernemingen bewust te maken van hun energieverbruik en dient hen aan te zetten om de nodige energie- en bedrijfsgegevens te verzamelen vooraleer zij beroep doen op energieconsulenten of gespecialiseerde energiedienstenbedrijven. Het KMO-luik zal tevens voorbeeldprojecten en links naar energiebesparingstips- en mogelijkheden bevatten. Het Vlaams Energieagentschap heeft een opdracht aanbesteed voor de omzetting van het concept van de online zelfscan naar een webapplicatie. Maatregel 4.1.9 Vrijstelling onroerende voorheffing op materiaal en outtillage bij vervangingsinvesteringen (NIEUW) Beschrijving In het decreet van 23 mei 2008 houdende bepalingen tot begeleiding van de aanpassing van de begroting 2008, werd een volledige vrijstelling van de onroerende voorheffing op materieel en outillage bij vervangingsinvesteringen doorgevoerd (vanaf ingebruikname op 1 januari 2008). Met deze nieuwe maatregel wil de Vlaamse Regering investeringen in nieuw materieel en outillage zoveel als mogelijk ondersteunen en aanmoedigen. Deze zijn immers doorgaans energiezuiniger en milieuvriendelijker. Voor de bedrijven met een energieverbruik lager dan 0,1 PJ is de vrijstelling onvoorwaardelijk. Bedrijven met een energieverbruik hoger dan 0,1 PJ zullen enkel een vrijstelling krijgen indien ze toegetreden zijn tot één van de energiebeleidsovereenkomsten (audit- of benchmarkingconvenant). Evaluatie
63
VORA08
De Vlaamse industrie en het klimaatbeleid:een resultaatsgerichte evenwichtsoefening
De groep van de kleinste bedrijven qua energieverbruik, wordt gestimuleerd door de inzet van energieconsulenten (maatregel 4.1.8) die zich specifiek zullen richten tot de gebruikers en fabrikanten van uitrustingsgoederen. Maatregel 4.1.10 Uitvoeren van Eco-efficiëntiescanprogramma Beschrijving Centraal staat de eco-efficiëntiescan die bedrijven screent op de verschillende aspecten van eco-efficiëntie: processen milieuvriendelijker maken, producten milieuvriendelijker (her)ontwerpen, afvalstoffen valoriseren, markten herbekijken en de vraag bijsturen en de kansen (economische en ecologische winst) voor de bedrijven in deze domeinen zichtbaar maken. Evaluatie In 2006 werd de eco-efficiëntiescan ingezet bij 27 pilootbedrijven. Na deze pilootperiode werd vanaf november 2006 het Eco-efficiëntiescanprogramma opengesteld voor alle Vlaamse KMO's. Elk jaar, te beginnnen met 2007, is er plaats voor 330 KMO's. Bedoeling is om over een periode van 3 jaar in totaal 1000 KMO's te gescand te hebben. In het eerste scanjaar (2007) werd het streefdoel van 330 gescande KMO's bereikt. Verdere stappen Na 2008 zullen in 2009 nog eens 330 bedrijven gescand worden. Maatregel 4.1.11 Ecologiepremie verlenen Beschrijving Onder ecologie-investeringen worden verstaan: milieu-investeringen, investeringen op energiegebied, investeringen in hernieuwbare energie en investeringen in warmtekrachtkoppeling. Voor bedrijven die onder de doelgroep van het benchmarkingconvenant (maatregel 4.1.2) vallen, is de ecologiepremie gekoppeld aan de toetreding tot het convenant. Deze steunmaatregel kan cumulatief worden toegepast met andere steunmechanismen, zijnde groenestroomcertificaten (maatregel 3.1.1), warmtekrachtcertificaten (maatregel 3.2.1) en de federale verhoogde investeringsaftrek. De ecologiepremie biedt tevens ondersteuning aan tal van maatregelen vermeld in dit voortgangsrapport. Evaluatie In 2007 werd de ecologiesteunregeling grondig bijgestuurd. Een aantal besparingsmaatregelen ging met terugwerkende kracht in voege vanaf 1 augustus 2006 en had betrekking op alle ingediende steunaanvragen tussen 1 augustus 2006 en 16 mei 2007. Deze ingrepen hadden tot doel de ecologiesteunverlening budgettair beheersbaar te houden (EP-light). Met ingang van 17 mei 2007 werd de bestaande ecologiesteunregeling stopgezet. Vanaf 1 oktober 2007 werd overgegaan van een open naar een gesloten budgettair systeem via een oproep met wedstrijdformule. Een eerste oproep liep van 1 oktober tot 21 december 2007. Met ingang van 1 januari 2009 werd de klassieke expansiesteun stopgezet en het budget van 45 miljoen euro bij het budget van de ecologiepremie gevoegd. Op 16 januari 2009 keurde de Vlaamse Regering een wijziging aan de ecologiesteunregeling goed. Zo worden ondermeer de steunpercentages en het maximum steunbedrag per aanvraag verhoogd. Verdere stappen Jaarlijks worden er drie op elkaar aansluitende oproepen georganiseerd waarop ondernemingen met hun investeringsproject kunnen intekenen. Cluster 4.2 Terugdringen lachgasuitstoot uit de chemische industrie Maatregel 4.2.1 Aanpakken van Lachgasuitstoot uit de salpeterzuurproductie Beschrijving Het aandeel van de salpeterzuurproductie in de totale Vlaamse lachgasrekening was 30% in 2005 en betekende zo 2.3% van de totale Vlaamse broeikasgasemissies. De enige salpeterzuurproducent in Vlaanderen wenst zijn productiecapaciteit in Vlaanderen in de toekomst te behouden en verder te kunnen ontwikkelen en optimaliseren. Dit wordt mede mogelijk doordat
64
VORA08
De Vlaamse industrie en het klimaatbeleid:een resultaatsgerichte evenwichtsoefening
het bedrijf een katalysator ontwikkelde, die toelaat om de lachgasuitstoot uit de salpeterzuurproductie aanzienlijk te laten dalen. Na een proefperiode blijkt de gehanteerde technologie technisch en economisch haalbaar te zijn. Evaluatie Tussen het salpeterzuurproducerende bedrijf en het Vlaams gewest werd op 18 november 2005 een convenant afgesloten met als doelstelling de vermindering van de N2O-emissies per ton geproduceerd salpeterzuur tot een zo laag mogelijk technisch haalbaar niveau, rekening houdend met de best beschikbare techniek voor de reductie van de uitstoot van N2O. In uitvoering van het convenant stelde het bedrijf een concreet stappenplan op, gericht op het behalen van de beoogde doelstellingen. Dit plan voorziet dat de katalysatortechnologie gradueel (voor de start van de Kyotoperiode in 2008) wordt ingebouwd in de verschillende salpeterzuurproducerende installaties. Het plan wordt nauwgezet uitgevoerd en opgevolgd. Dit leidde in 2006 al tot een afname van de lachgasemissies met 912 kton CO2-eq ten opzichte van de uitstoot in 2005. In 2007 werd de emissie nog verder gereduceerd tot een afname met 1457 kton CO2-eq. ten opzichte van de uitstoot in 2005. De toekomstige emissiecijfers worden mee bepaald door de bijkomende salpeterzuurinstallatie die in het voorjaar van 2008 in dienst werd genomen; deze installatie werd uiteraard meteen voorzien van de katalysatortechnologie ter reductie van N2O. Verdere stappen Het convenant en het stappenplan worden verder uitgevoerd en opgevolgd. Maatregel 4.2.2 Aanpakken van Lachgasuitstoot uit de caprolactamproductie Beschrijving De Vlaamse industriële caprolactamproductie gaat gepaard met de uitstoot van het broeikasgas lachgas. Het procédé van de caprolactamproductie varieert in Vlaanderen naargelang het bedrijf. In het productieproces van caprolactam wordt hydroxylamine aangemaakt. Afhankelijk van de procesmethode en de gebruikte temperaturen en katalysatoren kan daarbij N2O vrijkomen. De N2O-emissies uit de caprolactamproductie in Vlaanderen zijn afkomstig van één producent. Evaluatie Het bedrijf heeft al concrete initiatieven genomen die beogen de uitstoot van lachgas terug te dringen. Zo wordt er onderzoek gedaan naar beschikbare emissiereductietechnologieën. Dit onderzoek schept veelbelovende perspectieven voor een effectieve uitstootvermindering op middellange termijn via de inbouw van katalysatoren. Daarnaast heeft het bedrijf momenteel al een uitstootvermindering gerealiseerd ten opzichte van het uitstootniveau in 1990 door een optimalisatie van de gebruikte productieprocessen. Verdere stappen Indien het hoger vermelde onderzoek naar beschikbare emissiereductietechnologieën effectief resulteert in technisch en economisch haalbare opties voor de reductie van de lachgasuitstoot bij de caprolactamproductie, zullen de manier en timing van het verankeren van afspraken tussen de caprolactamproducent en het Vlaams gewest verder overlegd worden. Het afsluiten van een convenant behoort hier tot de mogelijkheden. Cluster 4.3 Reduceren van de emissies van F-gassen (CFK's, HCFK's, HFK's, PFK's en SF6) Maatregel 4.3.1 Invoeren van een certificeringsverplichting voor koeltechnische bedrijven en personeel Beschrijving Bedrijven die hun personeel werkzaamheden laten uitvoeren aan koelinstallaties moeten bewijzen dat ze de nodige documentatie bijhouden omtrent uitgevoerde werkzaamheden aan koelinstallaties en toegevoegde en afgetapte hoeveelheden koelmiddel. Daarnaast dienen ze de nodige technische apparatuur ter beschikking te stellen van het personeel dat die werkzaamheden uitvoert en moeten ze ervoor zorgen dat het koeltechnisch personeel voldoende vakbekwaam is. Deze vakbekwaamheid zal moeten bewezen worden aan de hand van een examen. Evaluatie Het besluit inzake de certificering van koeltechnische bedrijven is op 8 december 2006 definitief door de Vlaamse Regering goedgekeurd. In de loop van 2007 vond een uitgebreid overleg met de betrokken sectoren plaats en zijn afspraken gemaakt rond de keuring van de bedrijven en examencentra en over de organisatie van de examinering van koeltechnici. Inmiddels
65
VORA08
De Vlaamse industrie en het klimaatbeleid:een resultaatsgerichte evenwichtsoefening
zijn keuringsinstellingen actief, worden examencentra en koeltechnische bedrijven gecertificeerd en worden examens georganiseerd. Verdere stappen Op basis van bijkomende afspraken die eind december 2007 zijn gemaakt op Europees niveau, zal het besluit worden geactualiseerd. Ook wordt de certificeringsverplichting uitgebreid naar personen die werkzaamheden verrichten aan kleine koelinstallaties. Een voorstel van actualisatie wordt door de Vlaamse overheid in overleg met de betrokken sectoren voorbereid. Een definitieve goedkeuring van deze actualisatie wordt verwacht in de loop van 2009. Maatregel 4.3.2 Verderzetten inspectiecampagne F-gassen Beschrijving Op jaarbasis worden in enkele tientallen bedrijven met koelinstallaties de koelgaslekken gedetecteerd en de koelgasemissies geschat. De sanering van koelinstallaties wordt afgedwongen met als doel het beperken van de lekverliezen tot maximum 5% per jaar. Evaluatie In 2007 controleerde de afdeling Milieuinspectie (AMI) 83 bedrijven die koelinstallaties gebruiken. In de overgrote meerderheid daarvan werden koelinstallaties aangetroffen die niet lekdicht zijn. Van de 248 geteste koelinstallaties bleken er 151 (= 61%) niet lekdicht. In totaal werden 450 koelgaslekken opgetekend. Slechts voor 58 van de 248 als relevant beschouwde koelinstallaties, of 23%, kon een relatief lekverlies worden ingeschat. De oorzaak is vermoedelijk dat de exploitanten niet alle bijvullingen laten registreren. De AMI verbaliseerde 2 van de 83 gecontroleerde bedrijven. 75 van de 83 gecontroleerde bedrijven kregen een aanmaning. Verdere stappen De inspectiecampagne wordt verdergezet. Maatregel 4.3.3 Aanpakken van emissies van F-gassen afkomstig van autowrakken Beschrijving Hoewel de wet voorziet dat koelmiddelen uit airco’s moeten worden gerecupereerd, blijkt dat in 2004 een zeer kleine hoeveelheid koelmiddel wordt gerecupereerd (of ten minste wordt gerapporteerd). Dit project moet nagaan wat de reden en eventuele knelpunten voor deze zeer beperkte recuperatie zijn en welke maatregelen er moeten worden ondernomen om deze recuperatie aan te zwengelen. Evaluatie In 2007 is gebleken dat de recuperatie van koelmiddelen uit airco's van afgedankte voertuigen nog zeer beperkt blijft. Na bespreking met de erkende depollutiecentra is afgesproken dat deze centra vanaf 2008 verplicht moeten in het bezit zijn van aangewezen recuperatie-apparatuur. Een reden van beperkte terugwinning van koelmiddelen is ook dat oudere voertuigen met een airco vaak in het tweedehandscircuit terecht komen en dat het huidige afgedankte wagenpark nog niet beschikt over een airco. Verdere stappen De recuperatieverplichting wordt verder opgevolgd, en indien aangewezen zal bijkomend overleg gepleegd worden met Ovam en Febelauto. Maatregel 4.3.4 Aanpakken van emissies van F-gassen van brandbeveiligingsinstallaties via certificering onderhoudspersoneel Beschrijving Personen die deze werkzaamheden uitvoeren worden verplicht te slagen voor een examen. De inhoud van het examen wordt bepaald in overleg met de betrokken sector. Evaluatie Het besluit van de Vlaamse Regering inzake de certificering van technici voor brandbeveiligingssystemen die ozonafbrekende stoffen of gefluoreerde broeikasgassen bevatten werd goedgekeurd op 29 juni 2007. Het eerste examencentrum werd ondertussen erkend.
66
VORA08
De Vlaamse industrie en het klimaatbeleid:een resultaatsgerichte evenwichtsoefening
Verdere stappen Nu het eerste examencentrum is erkend kunnen de examens plaats vinden. Het besluit wordt in de loop van 2009 aangepast om volledig in overeenstemming te zijn met EU-regelgeving die op 17 december 2007 is goedgekeurd. Maatregel 4.3.5 Aanpakken van SF6 emissies van hoogspanningsschakelaars via certificering onderhoudspersoneel Beschrijving In overleg met de betrokken sector zullen de minimumopleidingseisen en een gepaste wijze van certificering voor dergelijke onderhoudstechnici worden bepaald. Evaluatie In 2007 werd overleg met ELIA (de beheerder van het hoogspanningsnet en de voornaamste betrokkene) opgestart. Er werd besloten om verder overleg uit te stellen tot na de definitieve goedkeuring van de minimum certificeringsvoorwaarden op Europees niveau. Omdat deze aanname met zes maanden vertraging is gebeurd, liep ook deze maatregel vertraging op. Verdere stappen Inmiddels is het overleg met de sector hervat en een compromisvoorstel is bereikt. De ambitie is om in de loop van 2009 het wettelijke kader definitief door de Vlaamse Regering te laten goedkeuren. Maatregel 4.3.6 Aanpakken van F-gasemissies uit kunststoffenindustrie Beschrijving Met de betrokken bedrijven worden mogelijke reductiemaatregelen (nl. de reductie of het stopzetten van het gebruik van gefluoreerde broeikasgassen als blaasmiddel) besproken. Ook worden opgestelde emissieprognoses besproken en worden voorstellen voor verbetering aangebracht. Evaluatie In de loop van 2007 zijn het gebruik en de emissies van HFK’s gestegen ten opzichte van 2006 (+ 18 kton CO2-eq). Dit komt doordat de vraag en dus ook de geproduceerde hoeveelheid XPS-platen sterk is gestegen. Gunstig is dat de hoeveelheid geconsumeerde HFK per geproduceerde hoeveelheid XPS-plaat een dalende trend vertoont. Verdere stappen De marktevolutie zal worden opgevolgd. Overleg met de betrokken bedrijven wordt voortgezet en getracht wordt om deze bedrijven aan te zetten om emissiebeperkende maatregelen door te voeren. In de loop van 2009 wordt opnieuw overleg met de betrokken bedrijven voorzien voor een actualisatie van de stand van zaken. Maatregel 4.3.7 Bepalen en invoeren van opleidingsvoorwaarden voor personen betrokken bij de terugwinning van koelmiddel uit airco's van voertuigen Beschrijving EU-verordening 842/2006 voorziet dat lidstaten minimumopleidingseisen invoeren voor personen die betrokken zijn bij de terugwinning van koelmiddelen uit klimaatbeheerssytemen van voertuigen. De minimumvoorwaarden waaraan de in te voeren regelgeving die deze opleidingseisen aan de betrokken sectoren oplegt, zijn op 2 april 2008 in een Commissieverordening vastgelegd. Evaluatie Eind 2007 is overleg met de betrokken doelgroepen opgestart. Aandachtspunten zijn opgelijst en besproken. Verdere stappen In 2008 werd het wettelijk kader voor deze verplichting voorbereid. In de loop van 2009 wordt het dossier geïntroduceerd op de Vlaamse Regering voor definitieve goedkeuring. Maatregel 4.3.8 Bepalen en invoeren van opleidingsvoorwaarden voor personen betrokken bij onderhoud van kleine en huishoudelijke koelinstallaties Beschrijving EU-verordening 842/2006 stelt dat EU-lidstaten opleidingsprogramma’s en certificering moeten invoeren voor personeel en bedrijven die betrokken zijn bij de installatie, onderhoud of service van koelinstallaties. Voor grotere installaties (installaties
67
VORA08
De Vlaamse industrie en het klimaatbeleid:een resultaatsgerichte evenwichtsoefening
met meer dan 3 kg koelmiddel) is een wettelijk kader gecreëerd (zie maatregel 4.3.1). Deze installaties vertonen het hoogste lekverlies en bevatten het grootste reductiepotentieel. Voor kleinere koelsystemen (met koelmiddelinhoud minder dan 3kg zoals huishoudelijke koeltoestellen) is er nog geen minimumopleidingsniveau bepaald en zijn er nog geen procedures voorzien. Evaluatie Overleg met de betrokken doelgroepen is eind 2007 opgestart. Specifieke aandachtspunten zijn opgelijst en besproken. Verdere stappen De opzet is om het bestaande besluit inzake de certificering voor koeltechnische bedrijven te actualiseren en onder meer uit te breiden naar personen/bedrijven die werkzaamheden uitvoeren aan kleine koelinstallaties. Een definitieve goedkeuring door de Vlaamse regering van de actualisatie wordt voorzien voor in de loop van 2009. Maatregel 4.3.9 Opzetten van specifieke sensibiliseringsacties naar koelsector Beschrijving Uit de klimaatconferentie en het vervolgtraject bleek ondermeer dat er een behoefte is aan bijkomende sensibiliserende initiatieven inzake lekdicht onderhoud van koelsystemen, mogelijke alternatieven, lekreducerende technieken en informering inzake de relevante wetgeving (uitbatingsvoorwaarden, afvalstoffenwetgeving). Zowel bij gebruikers als bij onderhoudsfirma’s heerst vaak een gebrek aan kennis. De administratie zal omtrent deze pistes een voorstel van aanpak verder uitwerken en hierover overleggen met de betrokken sectoren. Evaluatie In 2007 is een brochure rond de certificering voor koeltechnische bedrijven voorbereid en verspreid. Deze brochure bevat ook informatie rond de uitbatingsvoorwaarden voor koeltechnici. Verdere stappen De opportuniteit van verdere mogelijke maatregelen zal worden bestudeerd.
68
VORA08
Duurzame landbouw en bossen
2.5
Duurzame landbouw en bossen
2.5.1
Evolutie emissies en indicatoren
Doelstelling Broeikasgasemissies van de sector landbouw en bossen bedraagt maximum 8,0 Mton CO2-eq in 2010
Indicator
2004
2005
2006
2007
CO2-eq emissies (kton CO2-eq)
7.821
7.685
7.581
7.352
29.928
30.113
29.244
1.920
1.904
1.860
1.833
5.848
5.729
5.668
5.467
Energiegebruik in de Vlaamse landbouwsector (TJ) CO2 emissies in de Vlaamse landbouwsector11 (kton CO2) Emissies van N2O en CH4 tgv mestbeleid in Vlaanderen (kton CO2-eq)
In de landbouw zet de daling sinds het midden van de jaren negentig zich gestaag voort. De daling van de veestapel volgend uit de mestactieplannen ligt hieraan aan de basis. Tussen 2004 en 2007 daalde de uitstoot tengevolge van het mestbeleid met 6%. In de subsector van de glastuinbouw zorgen verschillende maatregelen ervoor dat de CO2-emissies uit energiegebruik in dezelfde periode met 4,5% zijn afgenomen. Globaal genomen liggen de emissies in 2007 in de landbouw onder het streefdoel van 8 Mton CO2-eq in 2010.
2.5.2
Voortgang maatregelen
Cluster 5.1 Energie- en CO2-besparing en toepassing van duurzame energietechnologie Maatregel 5.1.1 Bevorderen van de overschakeling naar aardgas en andere duurzame energiebronnen (restwarmte, biomassa, zonne-energie, …) in de glastuinbouw Beschrijving Verschillende glastuinbouwbedrijven hebben geen toegang tot aardgas, ondermeer wegens hun perifere ligging. Deze brandstof is nochtans milieuvriendelijker dan de conventionele brandstoffen. Sinds de liberalisering in 2002 zijn distributie en levering gesplitst wat bijkomende kosten oplevert om de aansluiting mogelijk te maken. De prijs van aardgas is daarbij gevoelig gestegen de laatste jaren zodat een overschakeling op aardgas ook omwille van bedrijfseconomische redenen niet altijd evident meer is. Er wordt nagegaan hoe de uitbreiding van het aardgasnet verder kan bevorderd worden. Naast kostenefficiënte uitbreidingen van het gasnet voor bestaande glastuinbouwbedrijven/clusters en warmtekrachtkoppeling zal de aandacht voornamelijk gericht worden op nieuw te ontwikkelen glastuinbouwbedrijvenzones/clusters. Er moet tevens geopteerd worden om glastuinbouwbedrijvenzones van uiteenlopende grootte te ontwikkelen rond een centraal energieproject (restwarmte, WKK, biogas … ) om schaaleffecten te creëren. Niet enkel aardgas, maar ook het gerbruik van andere milieuvriendelijke energiebronnen (biomassa, zonne-energie, …) en duurzame energietechnologie (WKK, warmtewisselaars, warmtepompen, warmteopslag, …) wordt gestimuleerd door de overheid. Er moet tevens concreet nagegaan worden of voor een belangrijk deel van het energiegebruik in de toekomst geen gebruik gemaakt kan worden van restwarmte/CO2 afkomstig van energiecentrales ( industrie, …) . Evaluatie Een enquête met betrekking tot het energiegebruik en energiebesparende maatregelen in de glastuinbouw en de toegang tot het aardgasnet voor glastuinbouwbedrijven werd uitgevoerd. De overschakeling naar aardgas werd aantrekkelijker gemaakt door een aantal acties:
11
Exclusief emissie van CO2 door verandering in de bodemkoolstofvoorraad
69
VORA08
Duurzame landbouw en bossen
-
‘aardgasuitbreidingen’ die kenbaar werden gemaakt in bovenvermelde enquête evenals WKK -maatregelen (uitbreiding van het gratis gedeelte nutsleidingen, zie maatregel 3.2.3.) zullen, in de mate van het mogelijke, worden opgenomen in de plannen van de netbeheerders
-
stimuleren van prijsafspraken tussen groeperingen van glastuinbouwers en leveranciers via sensibilisering door het het Steunpunt Energie (zie maatregel 5.1.3)
Om de schaalvoordelen voor energiegebruik te promoten zijn de eerste stappen gezet door middel van sensibilisering via de brochure “Vestigingskansen voor glastuinbouw in Vlaanderen. Clustering als duurzame ontwikkeling?”, de oprichting van een klankbordgroep en de initiatie van een aantal pilootprojecten. Aangezien het ook voornamelijk een zaak is van ruimtelijke ordening werd de brochure verdeeld naar de gemeenten en provincies. Bedoeling is diensten ruimtelijke ordening gevoelig te maken voor clustering en inplanting van glastuinbouwbedrijvenzones. De Vlaamse Landmaatschappij heeft een studie uitgevoerd om potentieel interessante en ‘ideale’ gebieden voor glastuinbouwclusters en bedrijvenzones vast te stellen. Deze zijn voornamelijk gelegen in de huidige concentratiegebieden zoals Roeselare, Sint-Katelijne Waver, Hoogstraten en de regio’s Gent en Beveren-Hamme. Ook andere gebieden waar restwarmte/rest-CO2 van de industrie, energiecentrales, verbrandingsovens, … kan aangewend worden voor glastuinbouw zijn een optie, bijvoorbeeld aansluitend aan haven- en industriegebieden in Antwerpen, Gent, Albertkanaal, …. Vanuit de industrie zijn voorstellen gelanceerd tot onderzoek van het gebruik van restwarmte/CO2 van de industrie en de inplanting van glastuinbouwbedrijven in de buurt van deze industrie. Via een gewijzigd besluit van de Vlaamse Regering ter bevordering van elektriciteitsopwekking in kwalitatieve WKKinstallaties worden een aantal extra WKK -certificaten verrekend bij het gebruik van CO2 voor de bemesting van de planten (zie maatregel 3.2.3). Heel wat investeringen in WKK-installaties in houtverbrandingsinstallaties worden via het VLIF ondersteund (zie maatregel 5.1.2.). In 2006 en 2007 werden 56 aanvragen ingediend voor WKK installaties op aardgas of biomassa. Ook werden aanvragen ingediend voor 26 installaties op basis van biomassa (hout, …). Verdere stappen Er zal doorlopend gewerkt worden aan de ontwikkeling van glastuinbouwbedrijvenzones en clusters indien op ruimtelijk vlak de randvoorwaarden kunnen worden gecreëerd. Na afronding van het IWT project inzake “gesloten serre”, waarbij gebleken is dat het jaarrond gesloten houden van de kas een weinig haalbare optie is vanwege de grote vraag naar koelvermogen in de zomer, wordt het onderzoek verder gestuurd in de richting van een semi-gesloten systeem (ECO-serre) en/of passieve kas. De ontwikkeling van een prototype van een energie- en milieuvriendelijke serre zal slechts op langere termijn kunnen gerealiseerd worden. Het innovatieve van dit systeem bestaat in het integreren van een productiesysteem van zonne-energie gekoppeld (warmteopslag via dag- en seizoensbuffer in bodemlagen, warmtepompen) aan een klassiek verwarmingssysteem van ketel-buffer en WKK en een systeem van klimaatbeheersing via luchtbehandeling. De uitdaging bestaat erin de techniek op punt te stellen zowel wat betreft technologie als klimaat- en plantsturing. Dit project moet de Vlaamse glasteler vertrouwd maken met het nieuwe concept van geïntegreerde klimaat- en energiesystemen door een energievriendelijke serre. Voor de lang energie-intensieve glasteelten zoals sla, potplanten, aardbei … wordt nagegaan of de warmtepomp een mogelijk alternatief kan zijn. Maatregel 5.1.2 Financiële instrumenten Beschrijving Via de inzet van diverse financiële instrumenten worden energiebesparende maatregelen voor bestaande maar ook nieuwe technologieën aantrekkelijker gemaakt. Dit kan ondermeer door: -
bestaande steunmaatregelen (VLIF, REG-steun netbeheerders, …) beter op elkaar af te stemmen
-
fiscale aantrekkelijkheid te verhogen
-
de lijst van energiebesparende maatregelen die in aanmerking komen voor financiële ondersteuning uit te breiden conform de introductie van nieuwe praktijktoepasbare technologie op de markt
70
VORA08 -
Duurzame landbouw en bossen alternatieve financiering voor bedrijfsoverschrijdende projecten met grootschalige installaties (biogas, WKK, restwarmte, …),
Evaluatie en verdere stappen In 2006 werden de plafonds voor de investeringssteun via het VLIF verhoogd. In 2006 en 2007 werden heel wat extra aanvragen voor investeringssteun (VLIF) goedgekeurd voor energiebesparende en hernieuwbare technologie. Overleg zal ook, indien noodzakelijk, worden gevoerd met diverse bevoegde partijen (VEA, distributienetbeheerders, …) om te komen tot een evenwichtig pakket aan steunmaatregelen. Maatregel 5.1.3 Oprichten en begeleiden van een energiekenniscentrum voor land- en tuinbouw Beschrijving Een permanente kennisstructuur rond energiegebruik in land- en tuinbouw wordt uitgebouwd rond twee belangrijke pijlers. Een eerste pijler legt zich vooral toe op adviesverlening door een energieconsulent over rationeel energiegebruik en nieuwe energietechnologie in de ruime zin (zowel technisch als administratief). Een tweede pijler heeft de functie van ‘technology watch’ en volgt de technologiemarkt op. Die zoekt naar praktisch toepasbare technologie, die bovendien technisch en economisch haalbaar is en bestemd voor de land- en tuinbouwsector. Evaluatie Een steunpunt Energie voor de land- en tuinbouwsector werd opgericht in 2006. Twee energieconsulenten werden door VEA aangesteld voor de sector Land- en tuinbouw (zie maatregel 4.1.8). Deze staan ondermeer in voor: energiescan op land- en tuinbouwbedrijven; advisering (eerste lijn); Energieplatform (Vlagidt, Glasreg, sector, praktijkcentra, energietechnoloog, …); -
terugkoppeling naar overheid met betrekking tot knelpunten en technologische oplossingen.
Sinds 2007 is een energietechnoloog actief bij ILVO. Deze zal de volgende jaren op een structurele wijze instaan voor volgende taken: -
opvolging praktijktechnologie;
-
onderzoek naar praktijktoepasbare technologie (warmtepompen, rookgasreiniging voor CO2-bemesting, biomassa vergassing, emissie, energie-auditing op land- en tuinbouwbedrijven, …) in samenwerking met het VITO en de sector.
Cluster 5.2 Stimuleren van productie en gebruik van hernieuwbare energie en biobrandstoffen Maatregel 5.2.1 Stimuleren van de productie van energieteelten en het gebruik ervan voor hernieuwbare energie Beschrijving De landbouwsector draagt bij aan de realisatie van de Vlaamse doelstelling voor hernieuwbare energie (6% groene strooom tegen 2010, zie cluster 3.1) door biomassa te produceren en/of te valoriseren voor energieproductie. Deze actie beoogt het sensibiliseren van de landbouwer en hem meer rechtszekerheid geven, zodat meer hernieuwbare energie op basis van biomassa wordt geproduceerd. De landbouwsector draagt tevens bij aan de realisatie van de bijmengingsdoelstelling voor biobrandstoffen (5,75% tegen 2010) door energieteelten te produceren en eventueel hieruit zelf biobrandstoffen te halen. Evaluatie Voor de productie en het gebruik van biobrandstoffen werden specifieke steunmaatregelen uitgewerkt. Het betreft hier ondermeer investeringssteun bij aankoop van een pers voor de productie van PPO op basis van koolzaad of bij de ombouw van de motor voor gebruik van PPO. Steun bij duurzame teelt van energiegewassen via een agro-milieumaatregel werd afgekeurd door de Europese Commissie. Via een aantal ministeriële besluiten werden de Europese regels voor de teelt van energiegewassen omgezet. Wijzigingen voor de ministeriële besluiten met betrekking tot de steun voor energiegewassen en non food zijn ingediend. Specifieke VLIF-steun werd voorzien voor investeringen in de productie en gebruik van PPO, biogas en andere biomassa. Niettemin
71
VORA08
Duurzame landbouw en bossen
een aantal landbouwers investeert in de PPO-productie lijkt de doelstelling van 18 kton PPO op korte termijn onhaalbaar te worden. Diverse redenen liggen hieraan de oorsprong: stijgende prijzen granen (tarwe, …), administratieve beslommeringen bij de erkenning van PPO-motorbrandstoffenproducenten en de defiscalisering van PPO voor gebruik als motorbrandstof, … Een expertisecentrum voor houtige verse biomassa werd uitgebouwd. Dit centrum biedt technische ondersteuning aan de telers. Verder onderzoek naar nieuwe technologieën voor productie, omzetting en gebruik van hernieuwbare brandstoffen en naar nieuwe afzetmogelijkheden vindt doorlopend plaats. Een inventaris over de verschillende biomassastromen voor energetische valorisatie werd opgemaakt door OVAM. Twee studies zijn opgestart met betrekking tot het potentieel van bermmaaisel en voorvergisting bij composteringsinstallaties. Binnen het bio-energieplatform is er een werkgroep landbouw, energieteelten en biobrandstoffen voor de uitwisseling van kennis en voor de opsporing en oplossing van knelpunten. Inzake korte omloophout werd de bosdefinitie aangepast in het bosdecreet. Verdere afspraken zijn nodig met betrekking een eenduidige interpretatie van het statuut van korte omloophout binnen de Pachtwet en een eventuele aanpassing van de Pachtwet indien nodig. Voor de productie van biogas is een aanpassing van de wetgeving doorgevoerd waardoor de inplanting van biogasinstallaties in landbouwgebied minder problemen geeft. Een nieuwe omzendbrief inzake ruimtelijke ordening (RO/2006/01) laat biogasinstallaties tot 60.000t/j toe in agrarisch gebied onder bepaalde voorwaarden. Het aantal milieuvergunningsaanvragen is dan ook sterk gestegen: 10 installaties zijn reeds gebouwd, 11 installaties zijn in aanbouw en meer dan 30 zijn in aanvraag. Om het maatschappelijk draagvlak verder op te bouwen, hebben Biogas E vzw en VCM een communicatiebrochure uitgebracht voor initiatiefnemers van mestverwerking- en vergistinginstallaties. Overleg met andere overheden Pure plantenolie geniet voorlopig een volledige vrijstelling van accijnzen, terwijl biodiesel, bio-ethanol en/of bio-ETBE genieten van een accijnsverlaging. De accijnsvrijstelling voor openbare vervoersmaatschappijen werden door het federale ministerie van Financiën slechts toegestaan tot 31 december 2006. Dit initiatief werd niet verlengd en tot op heden zijn er hieromtrent geen nieuwe federale initiatieven genomen. Er komt een Europese norm voor benzine met (hoog, laag) biobrandstofgehalte. Voor biodiesel bestaat er nu al een Europese norm. Een kwaliteitscharter voor PPO werd uitgewerkt op nationaal vlak. Pure plantenolie is alleen toegestaan voor eigen gebruik op een landbouwbedrijf, voor levering aan de gewestelijke vervoersmaatschappijen of voor rechtstreekse levering aan de eindgebruiker. Cluster 5.3 Opvolging en registratie Maatregel 5.3.1 Effecten van het mestbeleid op de uitstoot van broeikasgassen Beschrijving Dierlijke mest is een belangrijke bron van zowel methaan als lachgas. Daarom heeft het mestbeleid een effect op de broeikasgasemissies van de landbouwsector. Vooral de bepalingen over de bemestingsnormen, de dierenaantallen en verplichtingen tot mestverwerking zijn daarbij indirect van belang. De melkveestapel zal op een natuurlijke wijze verder afnemen, zoals in de EU-prognoses is opgenomen. Evaluatie Begin 2007 is een nieuw mestbeleid in werking getreden. Ter ondersteuning van het huidige reductiebeleid voor methaanemissies, diende het Vlaamse Gewest op 22 juli 2008 een aanvraag in tot toetreding tot ‘Methane to Markets’ (MTM). MTM is een partnership tussen regeringen en overheden met als doelstelling de aandacht te vestigen op de mogelijkheden en het belang van de methaanemissies in de strijd tegen de klimaatverandering, alsmede het uitwisselen van elkaars ervaringen. Op 3 september 2008 werd het Vlaamse Gewest toegelaten om deelnemers te laten participeren in het MTM Project Network. Verdere stappen
72
VORA08
Duurzame landbouw en bossen
Er is verdere opvolging voorzien van de veestapel en bijhorende emissies via de voortgangsrapportages. Maatregel 5.3.2 Stimuleren van het doelmatig gebruik van milieuboekhouding Beschrijving Bedrijfsadviesdiensten moeten landbouwers bewust maken van het advies en de opvolging van een milieuboekhouding (energie, water, mest, pesticiden). De diensten geven inlichtingen en advies aan de landbouwer over zijn energie-, water-, mest- en bestrijdingsmiddelengebruik aan de hand van de milieumodule, als onderdeel van de bedrijfsboekhouding. Daarnaast komen er voor deze doelgroep voorlichtingssessies en demonstratieprojecten over energieteelten, biobrandstoffen, nutriëntenarme voeders. Evaluatie Data van de milieumodule werd geëvalueerd door Landbouw en Visserij in januari 2007 voor de data van 2005 en in december 2007 voor de data van 2006. Deze laatste analyse werd gepubliceerd in het MIRA-T 2007. Verdere stappen De gegevens van 740 landbouwers aangesloten bij het Landbouwmonitoringsnetwerk worden op jaarlijkse basis geanalyseerd en gepubliceerd. De landbouwers worden verder ondersteund voor het gebruik van de milieumodule in hun bedrijf via een module binnen het pakket "BedrijfsAdviesSysteem". Cluster 5.4 Realiseren van bebossingen Maatregel 5.4.1 Stimuleren van (her)bebossing Beschrijving Bossen slaan belangrijke hoeveelheden CO2 op. Het Vlaamse bosbeleid werkte instrumenten uit om de voorziene doelstellingen voor bosuitbreiding en de aanplant van tijdelijke bossen op landbouwgrond te realiseren. De Kyoto-boekhouding moet verplicht rekening houden met de veranderingen in het bosareaal in de periode 2008 tot 2012 en de impact daarvan op de broeikasgasuitstoot. Door ontbossingen nam het bosareaal in Vlaanderen af tussen 1990 en 2000. Omdat het om relatief jonge bosbestanden gaat, nemen de overblijvende bossen nog jaarlijks toenemende hoeveelheden CO2 op. In het kader van het Ruimtelijk Structuurplan Vlaanderen (RSV) besliste de overheid om tegen 2007 te zorgen voor de afbakening van 10.000 ha bijkomend bosgebied of bosuitbreidingsgebied. Hierin is plaats voor ecologisch verantwoorde bosuitbreiding. Door de steunmaatregelen van Europa kan ook tijdelijke bebossing plaatsvinden in gebieden van de agrarische structuur. Evaluatie Wegens het uitblijven van een tijdige goedkeuring van het PDPOII (Vlaams Programma voor Plattelandsontwikkeling) dreigde de regeling voor bebossing van landbouwgronden zo goed als stil komen te vallen tijdens 2007. De Vlaamse overheid heeft de nodige maatregelen genomen om dit te vermijden via investeringen van eigen middelen. De (her)bebossing verliep moeizaam, waarbij er hinderpalen zijn op planologisch, administratief en financieel vlak, die stapsgewijs worden aangepakt. Het bestedingsritme van het boscompensatiefonds is sedert 2004 versneld geworden zodat de achterstand op de effectieve vergunde ontbossingen welke niet in natura worden gecompenseerd, wordt weggewerkt door het inzetten van de middelen afkomstig uit de financiële boscompensatie. Op 14 november 2008 keurde de Vlaamse Regering een vernieuwd subsidiebesluit goed voor de bebossing van landbouwgronden. Hiermee worden landbouwers en eigenaars van landbouwgronden vergoed voor het inkomensverlies en de beplantings- en onderhoudskosten, wanneer ze een landbouwperceel wensen te bebossen. Op die manier wordt een impuls gegeven aan de bebossingsinspanningen in Vlaanderen, en wordt er uitvoering gegeven aan het Europese plattelandsontwikkelingsbeleid. De subsidieregeling voor bebossing van landbouwgronden is er op gericht steun te verlenen aan landbouwers, particulieren en openbare besturen, die een oppervlakte van minstens 500 m2 landbouwgrond willen bebossen en dit bos ook minstens 15 tot 25 jaar intact willen laten. Verdere stappen
73
VORA08
Duurzame landbouw en bossen
Versterkte aandacht wordt geschonken aan het stimuleren van privaat-particuliere samenwerking, ondermeer in het kader van The Billion Tree Campaign (de Campagne voor 1 Miljard Bomen) in Vlaanderen. Hierbij wordt ondersteuning geboden aan initiatieven om bossen aan te planten en initiatiefnemers via een matching-aanpak in contact te brengen met grondeigenaars. In het kader van de verplichte rapportering in uitvoering van artikel 3.2 van het Kyoto protocol, heeft het Agentschap voor Natuur en Bos de nodige stappen gezet om een nieuwe boskartering uit te voeren met als referentiejaar 2008. .
74
VORA08
Duurzame landbouw en bossen
2.6
Onderzoek en innovatie
2.6.1
Voortgang maatregelen
Cluster 6.1 Maatregelen die een bijdrage leveren aan de verbetering van bestaande en de ontwikkeling van nieuwe systemen voor energie-efficiëntie, het rationeel energiegebruik, de hernieuwbare energie-technologieën en de klassieke energieproductie Maatregel 6.1.1 Opstellen en actualiseren van een strategisch actieplan energietechnologieën voor Vlaanderen Beschrijving Het Vlaams Actieplan Milieu, Energie en Innovatie preciseert de actiemiddelen die ingezet moeten worden voor de actieve stimulering van innovatie in milieu- en energietechnologie. Dit actieplan wordt regelmatig voorgelegd aan de klankbordgroep (zie maatregel 6.1.2) om vervolgens als leidraad te dienen in de te ondernemen initiatieven. Het actieplan wordt eveneens tweejaarlijks geactualiseerd. Evaluatie Op 13 juni 2007 werd dit actieplan besproken samen met de SERV, MINA-raad en de Vlaamse Raad voor Wetenschapsbeleid (VRWB). Vanuit deze groep werden een aantal aanbevelingen geformuleerd. Verdere stappen Deze aanbevelingen werden vervolgens op de stuurgroep van het Milieu- en energietechnologie-innovatieplatform (MIP) besproken en een aantal hiervan werden mee opgenomen in de actieplannen. Maatregel 6.1.2 Stimuleren van de betrokkenheid van burgers, consumenten en de maatschappij bij milieu- en energie-innovatie Beschrijving De klankbordgroep of adviesraad levert inbreng naar de centrale stuurgroep en de competentiepool van het MIP en formuleert de nodige aanbevelingen vanuit de maatschappelijke actoren. In deze klankbordgroep wordt halfjaarlijks overleg gepleegd met al de maatschappelijke actoren, waaraan zowel leden van de SERV, de MINA-raad als van de VRWB deelnemen. Via de klankbordgroep worden discussies aangaan in verband met: -
noden en vragen vanuit maatschappelijke actoren identificeren;
-
maatschappelijke aftoetsing en commentaren op het actieplan (maatregel 6.1.1);
-
detecteren van potentiële hindernissen;
-
het genereren van ideeën.
Evaluatie De aanbevelingen van de klankbordgroep zijn vooral de volgende: -
vooral de prioritair uit te voeren acties dienen vastgelegd te worden door de stuurgroep en dit rekening houdend met de aanbevelingen geformuleerd door de klankbordgroep;
-
meer de synergie tussen de diverse beleidsdomeinen energie, milieu en innovatie via de stuurgroep helpen bevorderen;
-
binnen de verschillende themagroepen vooral marktstudies en toekomstverkenningen uitvoeren als aanvulling op reeds op EU-niveau en binnen de EU-landen opgemaakte studies rond de onderwerpen milieu- & energie-innovatie;
-
de samenwerking met Europese netwerken en buitenlandse competentiepolen helpen bevorderen;
-
meer bedrijven betrekken bij de gebruikersgroepen, vooral bedrijven die actief zijn rond het Kyoto protocol, zodat innovatie wordt bevorderd in het kader van het klimaatplan;
75
VORA08 -
Duurzame landbouw en bossen meer focus op langetermijnprojecten, ondermeer in het kader van transitiemanagement, waarbij niet alleen op technologische innovatie, maar ook op systeem, operationele en maatschappelijke innovatie wordt gefocust.
Verdere stappen Het overleg met de klankbordgroep wordt de komende jaren verdergezet. Maatregel 6.1.3 Milieu-innovatie bevorderen door beleidsinstrumenten hierop af te stemmen Beschrijving Deze maatregel omvat het uitschrijven en opvolgen van een studieopdracht ('Impact van verschillende soorten Milieubeleidsinstrumenten en instrumentenmixen op milieu-innovatie') met als doel detectie van instrumenten en beleidsacties waar acties dienen te worden genomen. Aansluitend hierbij worden vijf cases geselecteerd waarvan de acties uitgewerkt zullen worden. Tijdens een milieu-innovatieconferentie worden de uitgewerkte acties afgetoetst bij de doelgroepen, waarna de acties geïmplementeerd worden. Evaluatie De studie werd afgerond in op 1 mei 2007. Volgende vijf cases werden uitgewerkt: 1.
Technologieroadmaps als instrument ter ondersteuning van het uitwerken van langetermijndoelstellingen
2.
Takenpakket en opleidingskader van de milieu-coördinator
3.
Milieu Innovatie Toets
4.
Milieu-innovatie en milieubeleidsovereenkomsten
5.
Milieu-innovatie en BBT
Verdere stappen Het verder uitdiepen van de cases en andere stimulerende maatregelen vindt plaats binnen het kader van het MIP en het Vlaams actieplan Milieu- en Energie-innovatie (maatregel 6.11). In eerste instantie zal aandacht worden besteed aan case 1 en case 5. Deze laatste case houdt in dat een extra hoofdstuk rond milieu-innovatie wordt toegevoegd aan de BBT studies van het VITO. Met behulp van deze Best Beschikbare Technologie studies wordt de informatie naar de doelgroep verspreid, en dit via studiebureaus en verstrekkers van opleidingen. Op deze manier wordt ook case 2 uitgewerkt, namelijk "Takenpakket en opleidingskader van de milieucoördinator". Maatregel 6.1.4 Afsluiten van milieu- en energie-innovatie overeenkomsten Beschrijving De dynamiek rond milieu- & energie-innovatie bij sectoren en bedrijfsgroepen kan worden aangewakkerd, door de vorming van samenwerkingsverbanden tussen bedrijven, ondersteund vanuit de overheid. Een aantrekkelijk aanbod vanuit de overheid wordt hierbij uitgewerkt met als doel in een volgende stap milieu- & energie-innovatie convenanten met sectoren of bedrijfsgroepen af te sluiten. Evaluatie Een aantal acties werden opgestart: -
het maken van specifieke verkenningen en knelpuntenanalyses moet leiden tot een programma zowel voor de sector als voor de overheid;
-
de sectorfederaties ondersteunen, zodat bestaande overheidsinstrumenten zoals eco-efficiëntiescan, ecologiepremie, … beter worden benut;
-
integratie van de aspecten rond milieu- & energie-innovatie in de convenanten met sectoren of bedrijfsgroepen.
Verdere stappen Vooral het netwerkaspect van de gebruikersgroepen is een belangrijk gegeven om een zo groot mogelijke aanwezigheid te creëren en te onderhouden, zodat er voldoende nieuwe projectideeën worden gegenereerd op basis van de noden in de markt en 76
VORA08
Duurzame landbouw en bossen
bij de bedrijven. Ook de samenwerking tussen bedrijven, onderzoeksinstellingen en overheidsorganisaties dient verder bevorderd te worden via een meer gecoördineerde aanpak. In de toekomst zal de samenwerking met reeds bestaande netwerken bevorderd worden. Het betreft hier ondermeer de netwerken rond water (TNAV), waterstof- en brandstofcellen (VSB), bodemsaneerders (VEB), afvalverwerkers (FEBEM), Vlaamse Milieudeskundigen (VMD), ODE-Vlaanderen, COGEN, … Maatregel 6.1.5 Innovatieve aanbestedingen promoten Beschrijving Onder innovatief aanbesteden (IA) verstaat men de aankoop van innovatieve producten of diensten die reeds bestaan of nog ontwikkeld dienen te worden op het ogenblik van de aanbesteding, met het doel de kwaliteit en productiviteit van de publieke dienstverlening te verbeteren of een oplossing te geven aan belangrijke socio-economische problemen waarvoor er geen of geen adequate oplossing voorhanden is. Er is nu reeds vraag naar betere milieuverantwoorde en energiezuinige technologieën vanuit de openbare sector. Om neutraliteit en concurrentie te verzekeren, is het daarom belangrijk om de deskundigheid van de diverse spelers, die hun aankoopprocedures ontwikkelen, samen te brengen in een ambtelijke werkgroep en dit met het oog op naleving van de eisen inzake de aankoopregelgeving. Evaluatie Door het opstarten van de ambtelijke werkgroep rond innovatief aanbesteden in 2006 werd aan de noden voor het uitvoeren van demonstratieprojecten en voor het oprichten van demonstratie-installaties tegemoet gekomen. Dit gebeurde enerzijds door het uitwerken van een handleiding voor Innovatief Aanbesteden in Vlaanderen en anderzijds door het opzetten van een aantal gevalstudies. Innovatief aanbesteden kan hierbij ingezet worden als instrument om bijkomend innovatie te stimuleren in de privésector en meer specifiek bij KMO's. Het potentieel van “innovatief aanbesteden” is in Vlaanderen zeer groot, maar ook de promotie ervan is zeer belangrijk, o.a. naar demonstratie-installaties. Daarnaast blijft de verankering ervan in de administraties en de uitvoerende agentschappen een belangrijke uitdaging, waarbij dient ingespeeld op zowel de maatschappelijke als op de bedrijfsnoden. Het opzetten van hoger genoemde gevalstudies verliep evenwel niet succesvol. Reden hiervoor was een gebrek aan financiële middelen, gebrek aan menskracht/opleiding, gebrek aan procedures, gebrek aan communicatie en het ontbreken van een inbedding/prioritisering van de projecten in masterplannen, gedekt door de verantwoordelijke politieke overheid. Op 18 juli 2008 keurde de Vlaams regering het Actieplan Innovatief Aanbesteden 2008-2010 goed, met een budget van maximum 10 miljoen euro vanuit Innovatie. Elke Vlaamse minister kan tot maximaal 1 miljoen euro co-financieren. De eerste fase van capaciteitsopbouw van het Actieplan bevat de volgende stappen: -
oprichting van een kenniscentrum ‘Innovatief Aanbesteden’ binnen het IWT
-
per deelnemend beleidsdomein wordt een innovatieplatform opgericht met overheid, industrie en kennisinstellingen, dat een masterplan opstelt
-
Na validatie van het project door het Kenniscentrum, start het precommercieel aanbestedingstraject (concept, haalbaarheidsstudie, prototype, piloot).
77
VORA08
Onderzoek en innovatie
Verdere stappen Voor de operationalisering van Fase 2 zal eerst een evaluatie door het IWT gebeuren. Maatregel 6.1.6 Verder uitbouwen van de competentiepool van het MIP Beschrijving Competentiepolen, zijn gericht op de bundeling en samenwerking tussen innovatie-actoren en zijn voornamelijk gericht op onderzoeks- en innovatierelevante onderwerpen en uitdagingen op Vlaamse schaal. Zij richten zich op collectief onderzoek als op kennisdiffusie. Een (virtuele) Competentiepool is opgestart met ondersteuning vanuit VITO ten behoeve van. valorisatie-ontwikkeling en/ of nieuwe kennisontwikkeling inzake milieu- en energietechnologie. Het opzet hierbij is een bundeling en versterking van onderzoeksexpertise bij VITO, universiteiten, hogescholen en andere onderzoeksinstellingen. De Competentiepool van het MIP zal hiertoe een aantal interdisciplinaire, vraaggedreven onderzoeksprogramma’s uitvoeren die zich richten op de ontwikkeling van het duurzaam gebruik van grondstoffen, energie en materialen en de exploitatie van milieu- en energietechnologie moeten bevorderen. Evaluatie In 2007 werd een een zelfevaluatierapport opgemaakt, dat aan de leden van de gebruikersgroep en aan externe deskundigen werd voorgelegd. MIP heeft op korte tijd een grote weerklank gevonden binnen het Vlaamse milieu- en energielandschap. De reeds goedgekeurde en in ontwikkeling zijnde onderzoeksprojecten en voorstellen kunnen een zeer belangrijke industriële impact hebben maar ook Vlaanderen helpen bij het realiseren van zijn milieu- en energiedoelstellingen; Verdere stappen De toekomstige uitdagingen van de competentiepool en de gebruikersgroepen van MIP, zoals vermeld in dit rapport, zijn: -
netwerking bevorderen tussen bedrijven, onderzoeksgroepen en overheidsdiensten;
-
binnen de gebruikersgroepen collectieve onderzoeksprojecten opzetten;
-
toekomstverkenningen en road maps opstellen binnen de gebruikersgroepen;
-
informatie over de toegankelijkheid tot de juiste financieringskanalen verspreiden;
-
samenwerking met Flanders Investment & Trade (FIT), IRC-Vlaanderen, het SUSPRISE-netwerk en andere Europese netwerken bevorderen om kennis en ervaring te helpen valoriseren en vermarkten.
Maatregel 6.1.7 Uitbouwen van een databank milieu- en energietechnologieinnovatie Beschrijving De informatieuitwisseling en doorstroming vanuit de onderzoekswereld naar de bedrijven dientverbeterd te worden, door het opzetten van een gemeenschappelijke databank. Dit kan best gebeuren door een gemeenschappelijke databank, voor de EMIS, Eco-efficiëntie en de MIP-website. In deze databank dient alle informatie van reeds bestaande en nog te ontwikkelen technologie geïntegreerd te worden. Evaluatie De integratie met reeds actieve databanken bleek niet mogelijk te zijn. Op de MIP-website werd onder het privé-gedeelte een afzonderlijke databank geïnstalleerd, waarin de projectvoorstellen worden opgenomen en waarin suggesties en informatieuitwisseling kan gebeuren. Verdere stappen De ideeën in de databank kunnen te allen tijde geraadpleegd worden door MIP deelnemers. Ze kunnen ideeën steunen en commentaren geven. Maatregel 6.1.8 Verbeteren van informatiedoorstroming en netwerking voor de innovatieve energietechnologieën Beschrijving Binnen de gebruikersgroepen dient de netwerking tussen de diverse spelers verder bevorderd te worden om zo nieuwe bedrijfskansen te ontwikkelen en de onderlinge doorstroming van informatie en kennisuitwisseling te helpen verbeteren.
78
VORA08
Onderzoek en innovatie
Vooral dienen zowel meer grote bedrijven, maar ook meer KMO's in de gebruikersgroepen betrokken te worden, zodat er sneller kan ingespeeld worden op de vragen en noden die zowel bij KMO's als grote bedrijven bestaan. Ook de participatie van overheidsadministraties en sectororganisaties in de gebruikersgroepen van milieu- en energietechnologie moeten verder aangemoedigd worden. De hoofdbedoeling is om onderlinge samenwerking te bevorderen en kennis uit te wisselen door interactie tussen onderzoekswereld en industrie, met focus op zowel grote bedrijven als op KMO's. Evaluatie De binnen de MIP-projecten gerealiseerde resultaten worden deelnemende bedrijven verspreid. Ook de octrooieerbare resultaten, die eerst in een octrooi omgezet worden, worden vervolgens aan de deelnemende bedrijven in licentie gegeven. Dit wordt ondermeer opgenomen in de overeenkomst tussen de onderzoeksinstellingen en de aan het project deelnemende bedrijven. Ook de transfer van beschikbare kennis vanuit onderzoeksinstellingen naar de Vlaamse bedrijven wordt door onderling overleg binnen de gebruikersgroepen en binnen opgestarte projecten bevorderd. De voor Vlaanderen relevante technologieën worden binnen de gebruikersgroepen besproken, zodat er voldoende nieuwe, collectieve projectideeën worden gegenereerd. De focus ligt hierbij op ideeën die relevant zijn voor de Vlaamse bedrijven en die met succes kunnen vermarkt worden. Verdere stappen De Kennis en ervaring die wordt opgebouwd binnen de MIP-projecten wordt verder onder alle deelnemende partners verspreid, zodat ze op basis van deze ervaring nieuwe valorisatieprojecten kunnen opzetten. Maatregel 6.1.9 Stimuleren van deelname van Vlaanderen aan de EU en internationale onderzoeks-, ontwikkelings- en demonstratieprogramma's rond milieu- en energieinnovatie Beschrijving Er zijn actueel een aantal organisaties en netwerken actief die ernaar streven om nieuwe technologieën, de collectieve groei en internationalisering te helpen bevorderen. FIT, de belangrijkste exportpromotor in Vlaanderen, zou samen met de relevante bedrijfsorganisaties en met het MIP-netwerk kunnen samenwerken om de promotie van milieu- & energietechnologie te helpen bevorderen. Deze samenwerking zou bijvoorbeeld kunnen bestaan uit het aanbieden van dienstenpakketten voor de promotie van Vlaamse technologie in het buitenland. Het is eveneens belangrijk om in samenwerking met FIT internationale marktvoorspellingen voor de commercialisering van milieu- en energietechnologieën vanuit een Vlaams standpunt en in het bijzonder voor de domeinen waarin Vlaanderen expertise heeft in dit kader uit te voeren. Evaluatie Met FIT werd al overleg gepleegd, maar acties werden nog niet ondernomen. Verdere stappen In samenwerking met FIT kan hulp en ondersteuning verleend worden met betrekking tot de marktmogelijkheden, zoals de uitvoering van haalbaarheidsstudies, marktonderzoeken en marktvoorspellingen voor de commercialisering van milieu- en energietechnologieën en dit voor de domeinen waarin Vlaanderen expertise heeft. Ook in samenwerking met FIT zal de toegang tot exportmarkten voor de milieu- en energietechnologie industrie binnen de EU-lidstaten worden gefaciliteerd door netwerking tussen aanbieder en diensten van lokale leveranciers. Op die manier kunnen vaste partnerovereenkomsten worden opgebouwd. Maatregel 6.1.10 Katalytisch Eco-aankopen (Nieuw) Beschrijving De verruiming van het marktaanbod van bestaande eco-producten en diensten wordt bereikt door één verkooppunt uit te bouwen. Dit verkooppunt zal een ruim aanbod aan nieuwe en innovatieve eco-producten en –diensten aanbieden en vermarkten. Met de ontwikkeling van de marktvraag wordt bedoeld: producenten van eco-producten en –diensten op een gestructureerde manier rechtstreeks en permanent in contact brengen met consumenten (en andersom). Op die manier ontstaat een dialoog
79
VORA08
Onderzoek en innovatie
over de kwaliteit en de milieudruk van producten en diensten en over de mogelijke verbeteringen aan deze producten en diensten. Maatregel 6.1.11 Stimuleren nieuwe marktinitiatieven (Nieuw) Beschrijving Schone technologie speelt een steeds grotere rol in de ontwikkeling van moderne groei-economieën. Zij biedt ook concurrentiële voordelen en heeft talloze toepassingen met positieve milieu-effecten. Bovendien is ondersteuning van het private initiatief bij het ontwikkelen van nieuwe markten en nieuwe toepassingen hier bijzonder welkom. De ParticipatieMaatschappij Vlaanderen (PMV) stimuleert de vernieuwing van de Vlaamse economie met strategische initiatieven in schone technologie. Zij doet dat met behulp van actieve hefbomen en door zelf risicokapitaal ter beschikking te stellen. Op die manier komen marktinitiatieven sneller van de grond. Zo investeerde PMV in 2008 vijftien miljoen euro in het Capricorn Cleantech Fund dat hoort bij de drie belangrijkste Europese investeringsfondsen op het vlak van schone technologie. De investeringen zijn vooral gericht op innovatieve Europese bedrijven – zowel in een early stage als in de groeifase – die revolutionaire technologieën ontwikkelen of toepassen, onder meer op het vlak van hernieuwbare energie, waterzuivering, lucht- en grondreiniging, het terugdringen van broeikasgassen, biochemie en bioraffinaderijen. Op 8 mei 2009 hechtte de Vlaamse Regering haar goedkeuring aan de financiering van twee projecten: -
cofinanciering van het EFRO project ‘Waterstofregio Vlaanderen – Zuid-Nederland’ ten belope van 3,6 miljoen euro. Dit project beoogt de uitbouw van deze waterstofregio tot een kennisintensieve topregio binnen Europa;
-
cofinanciering van het project 'Generaties: naar wereldleiderschap in hernieuwbare energietechnologie en elektrische infrastructuur'voor de periode mei 2009-april 2014, voor een totaal bedrag van 23,5 miljoen euro
Maatregel 6.1.12 Milieu- en energietechnologie Innovatie Platform 2 (MIP2) (Nieuw) Beschrijving De Vlaamse Regering heeft op 8 mei 2009 haar goedkeuring gehecht aan de ondersteuning van de eerste twee werkjaren van Milieu- en Energietechnologie Innovatie Platform - MIP2 en aan de vastlegging van 3,6 miljoen euro. In deze tweede fase ligt de focus op volgende thema’s. - duurzame materiaal- en procescycli volgens de Cradle-to-Cradle filosofie: MIP-2 beoogt dat Vlaamse bedrijven het voortouw nemen bij de ontwikkeling en toepassing van kennis en technologie; -
duurzame energie en energie-efficiëntie: Vanuit het energiebeleid is de komende jaren nood aan innovaties die zo energiezuinig mogelijk de resterende energiebehoeften in gebouwen invullen. De beschikbare know-how moet worden versterkt.
Cluster 6.2 Roadmaps en toekomstverkenningen Maatregel 6.2.1 Opstarten en uitvoeren van het opstellen van roadmaps en toekomstverkenningen Beschrijving De bevordering van het concurrentievermogen moet zich op deze meest veelbelovende thema's concentreren. Om ervoor te zorgen dat dit wordt gedaan, worden de sterke punten van milieu- en energietechnologieën en de deskundigheid in Vlaanderen binnen de gebruikersgroepen verder geïdentificeerd. Dit kan ondermeer door het uitvoeren van verkenningsstudies, zowel via toekomstverkenningen als via het opstellen van roadmaps. Deze studies moeten toelaten om de prioritaire onderzoeksnoden in de markt te identificeren. Maar hierbij dient wel rekening gehouden met de criteria in verband met de ontwikkeling van duurzame technieken. Op basis hiervan kan dan een duidelijke ontwikkelings- en businessstrategie uitgewerkt worden. Bij deze thematische keuzes dient eveneens rekening gehouden te worden met de behoeften van de internationale markt en met de voorspellingen voor potentiële groei. Ook de uitdagingen en de bekommernissen (drivers), die bij de diverse milieu- en energiesectoren bestaan, worden mee in rekening gebracht in deze verkenningsstudies.
80
VORA08
Onderzoek en innovatie
De haalbaarheidsstudies kunnen via de IWT-kanalen gefinancierd worden als het gaat om een collectief onderzoeksproject en deze worden bij voorkeur ingediend door de trekkers van de gebruikersgroepen. Toekomstverkenningen daarentegen kunnen enkel via MIP gefinancierd worden, op voorwaarde dat eerst een analyse gemaakt wordt van de reeds op Europees niveau en binnen de EU-lidstaten uitgevoerde toekomstverkenningen. De studies moeten gebaseerd zijn op de noden van de deelnemende bedrijven en van de markt. Verdere stappen Meer gedetailleerde marktstudies en toekomstverkenningen zullen worden uitgevoerd binnen de gebruikersgroepen en dit op basis van de noden bij de Vlaamse bedrijven. De nodige informatie over de toekomstige marktontwikkelingen zal worden verspreid binnen de gebruikersgroepen.
81
VORA08
De inzet van flexibiliteitsmechanismen
2.7
De inzet van flexibiliteitsmechanismen
2.7.1
Indicatoren Doelstelling Aankoopvolume Kyoto-eenheden bepalen
Indicator12 Kredietbehoefte 2008-2012 (Mton CO2-eq) Resterende
kredietbehoefte
(Mton CO2-eq) Tegen eind 2012 de nodige Kyoto-eenheden verwerven als overbrugging van de reductiekloof
Vastgelegde budget (miljoen euro) Resterende benodigde budget (miljoen euro)
2.7.2
2006
2007
2009
21,4
15,3
8,9
18,1
10,2
3,9
33,960
55,360
55,360
180,084 13
102,282 14
65,691 15
Maatregelen
Cluster 7.1 Verwerving door de Vlaamse overheid van Kyoto-eenheden via flexibiliteitsmechanismen Maatregel 7.1.1 Resterende reductie-inspanning kwantificeren Beschrijving De Vlaamse overheid zal, aanvullend op haar intern emissiereductiebeleid, gebruik maken van de flexibiliteitsmechanismen van het Kyotoprotocol om haar reductiedoelstelling te realiseren. De inzet van deze mechanismen moet het Vlaams gewest in staat stellen om haar reductiedoelstelling tijdig, op een kostenefficiënte en maatschappelijk haalbare manier te bereiken. Hierbij zal op evenwichtige wijze rekening worden gehouden met de drie pijlers van duurzame ontwikkeling (economische, ecologische en sociale aspecten van de inzet van de mechanismen), conform het Kyotoprotocol en de Marrakesh akkoorden. Het VKP 2006-2012 voorziet een periodieke evaluatie van de verwervingsdoelstelling. Hierbij houdt het beleid rekening met de meest actuele prognoses van de Vlaamse broeikasgasemissies in de Kyotoperiode en het reductiepotentieel van het interne beleid. Bij de opmaak van het VKP 2006-2012 werd de resterende reductie-inspanning vastgesteld op 21.4 Mton CO2-eq over de periode 2008-2012. In de periode vóór het VKP 2006-2012 bedroeg deze inschatting nog 24 Mton CO2-eq. Evaluatie In §3.4 van dit voortgangsrapport werd een herinschatting gemaakt van de Vlaamse kredietbehoefte. De ingeschatte emissiekredietbehoefte in de periode 2008-2012 bedraagt momenteel 8,9 Mton CO2-eq, waarvan ca 5,0 miljoen emissierechten met levering in de periode 2008-2012 budgettair al voorzien zijn. Het resterende benodigde budget voor de periode 2008-2012 bedraagt momenteel nog 66 miljoen euro. Rekening houdend met de inherente risico’s bij het verwerven van projectgebonden Kyoto-eenheden16 wordt uitgegaan van een verwervingsreserve waarvoor bijkomend 12 miljoen euro dient voorzien te worden..
Cumulatieve gegevens voor deze indicatoren op basis van een (historische) prijsraming van 10 euro/ton CO2-eq voor contracten voor projectgebonden kredieten (primaire markt) 14 op basis van een (historische) prijsraming van 10 euro/ton CO -eq voor contracten voor projectgebonden kredieten (primaire markt) 2 15 op basis van de huidige prijsraming van gemiddeld 17 euro/ton CO2-eq voor contracten voor groene AAU’s afkomstig van GIS en secundaire CER’s 12 13
16
Wereldwijd bestaat het risico dat een gecontracteerd CDM/JI-project minder emissiereducties oplevert dan verwacht, bijvoorbeeld door projectuitval. Op basis van de ervaringen uit het huidige Vlaamse verwervingsprogramma wordt een “underdelivery” van 14% voor de contractering van Kyoto-eenheden verondersteld. Om dit risico in te dekken dient een verwervingsbuffer ten belope van 14% van de gecontracteerde Kyoto-eenheden voorzien te worden. Netto zal dus rekening houdend met deze projectuitval slechts het resterende
82
VORA08
De inzet van flexibiliteitsmechanismen
Globaal genomen bedraagt het benodigde budget voor de verwerving van de resterende Kyoto-eenheden 78 miljoen euro. Verdere stappen In het kader van de opmaak van nieuwe updates zal de resterende reductie-inspanning opnieuw worden geëvalueerd. Maatregel 7.1.2 Vereiste Kyoto-eenheden verwerven Beschrijving -
Aankoopbeleid bepalen en operationaliseren
Om van start te kunnen gaan met de verwerving dient te worden vastgesteld welke verwervingsopties het Vlaams gewest zal benutten. Vervolgens dienen deze kanalen te worden geoperationaliseerd. -
Verwervingskost voor de Vlaamse overheid bepalen
De prijs van een extern Kyotorecht is afhankelijk van verschillende parameters: •
de aard van het recht;
•
de leveringszekerheid;
•
de financiële en technische haalbaarheid van het onderliggende project of investering;
•
de bijkomende toegevoegde waarde in termen van duurzaamheid en maatschappelijk nut.
De prijs die vandaag voor (forward) contracten voor projectgebonden kredieten (JI en CDM) met levering na 2008 wordt betaald, schommelt tussen 7 en 15 Euro per ton CO2-eq, afhankelijk van de geografische locatie van het project, het projecttype en het risiconiveau.. Prijzen voor secundaire CER’s schommelen momenteel rond 15 Euro. De prijzen kenden in de loop van 2007 een duidelijke opwaartse tendens. Immers, de grote concurrentie tussen aankopende entiteiten (fondsen, landen, bedrijven) in de zoektocht naar kwalitatief goede CDM-projecten, die nog vóór het einde van de Kyotoperiode een significant aandeel van de emissiereducties realiseren, zorgt voor een opwaartse prijsdruk. Volgens recente prognoses17 van Pointcarbon zouden de prijzen voor secundaire CER’s vanaf 2010 oplopen tot 21 euro/ton CO2-eq. Prijzen voor AAU’s afkomstig van ‘Green Investment Schemes’ (GIS) worden geschat op 12-15 Euro. -
Middelen vrijmaken
De Vlaamse Regering investeerde tot midden 2008 reeds 55,4 miljoen euro of 57 % van de totale emissiekredietbehoefte in de periode 2006 – 2012, uitgaande van de huidige prognoses en een gemiddelde aankoopprijs van 10 euro per ton. In functie van de overblijvende reductie-inspanning zullen extra middelen worden ingezet voor de nodige financiering, conform het engagement bij het Vlaams Toewijzingsplan CO2-emissierechten 2005–2007. Ook bij de definitieve goedkeuring van het VKP06-12 op 20 juli 2006 besliste de Vlaamse Regering om jaarlijks een bijkomend budget vrij te maken om gradueel de nodige hoeveelheid Kyoto-eenheden op te bouwen, rekening houdend met de prijsevoluties en in afstemming met de kostprijs en het resultaat van interne reductiemaatregelen die tijdig uitgevoerd kunnen worden. De Vlaamse overheid zal hiervoor binnen de voorziene tijd stap voor stap de nodige middelen inzetten, rekening houdend met de opvolging van de voorziene interne projecten. Dit moet toelaten om tijdig de in te zetten middelen op stabiele wijze op te bouwen zodat voldoende rekening kan gehouden worden met de stijgende prijstendensen en –prognoses op de diverse markten en de impact daarvan op de uitgaven van de Vlaamse overheid. Dit gebeurt in afstemming met de kostprijs en het resultaat van interne reductiemaatregelen die tijdig kunnen uitgevoerd worden om voldoende emissiereducties te realiseren in dezelfde handelsperiode. Evaluatie
benodigde budget van 65,691 miljoen euro worden uitgegeven. Bij afwijking van het geschatte percentage projectuitval zal dus een minder- of meeruitgave optreden met een maximale meeruitgave (en bijhorende meeropbrengst) van 11,973 miljoen euro. 17
d.d. 13 november 2008
83
VORA08
De inzet van flexibiliteitsmechanismen
Het Vlaams Regeerakkoord 2004-2009 bevat een selectie van de verwervingskanalen, die benut kunnen worden om externe Kyoto-eenheden aan te kopen. De verwervingsregels en het aankoopbeleid voor Kyoto-eenheden uit de flexibiliteitsmechanismen zijn verankerd in het besluit van de Vlaamse Regering van 7 december 2007. Een eerste Vlaamse pilootoproep naar ondernemingen werd gelanceerd in 2004 om projectvoorstellen rond JI en CDM in te dienen. Het doel van deze pilootoproep was in de eerste plaats ervaring op te doen en expertise op te bouwen binnen de Vlaamse overheid en de Vlaamse bedrijfswereld met de projectgebonden flexibiliteitsmechanismen. Het Vlaamse Gewest koopt Kyoto-eenheden aan uit het CDM-project, dat volledig voldeed aan de referentietermen van de oproep. Een tweede kanaal dat het Vlaamse Gewest inzet om Kyoto-eenheden te verwerven, zijn klimaatfondsen. Op basis van een vergelijkend onderzoek in 2005 van de op dat moment openstaande koolstoffondsen, uitgevoerd door PricewaterhouseCoopers, besliste het Vlaamse Gewest om toe te treden tot een aantal koolstoffondsen. Via de Participatiemaatschappij Vlaanderen (PMV) werd toegetreden tot het Multilateral Carbon Credit Fund (MCCF) voor 22 miljoen euro, een gezamenlijk initiatief van de Europese Bank voor Heropbouw en Ontwikkeling (EBRD) en de Europese Investeringsbank (EIB). Dit fonds richt zich specifiek op landen met een overgangseconomie (voornamelijk in Oost-Europa en in Centraal-Azië). Het Vlaamse Gewest neemt tevens deel in het Carbon Fund for Europe (van de Wereldbank en de Europese Investeringsbank) voor 10 miljoen euro. Daarnaast werd via de Participatiemaatschappij Vlaanderen toegetreden tot het Asian Pacific Carbon Fund (APCF) van de Aziatische Ontwikkelingsbank voor 20 miljoen euro. Dit laatste fonds focust zich op projecten in Azië en op de eilanden in de Stille Oceaan. Twee van de landen met het grootste potentieel voor CDM (China en India) liggen in het werkgebied van dit fonds. Het Vlaams gewest onderzoekt de opportuniteiten voor projecten op het vlak van bebossing, herbebossing en bosbeheer. De extra financiële middelen uit de koolstofmarkt kunnen zo een extra bijdrage leveren tot de realisatie van de objectieven van de VN Conventies inzake Biologische Diversiteit en de Bestrijding van Verwoestijning. Tevens kunnen tegelijk significante economische, ecologische en maatschappelijke baten gecreëerd worden voor lokale gemeenschappen in ontwikkelingslanden in vergelijking met hun huidige situatie. In juli 2007 besliste de Vlaamse Regering tot een eerste investering in dit type van projecten, via het contracteren van emissiekredieten uit kleinschalige herbebossingprojecten in Bolivia. Verdere stappen Gezien de hoge administratieve en personeelskosten van tender- en aanbestedingsprocedures en gezien het feit dat koolstoffondsen, gericht op een substantiële verwerving van Kyoto-eenheden ten behoeve van de Kyotoperiode, grotendeels zijn afgesloten, werd gestart met het verkennen van mogelijkheden om de resterende kredietbehoefte op andere wijze veilig te stellen. Dit gebeurt in lijn met de verwervingsregels die door de Vlaamse Regering werden uitgezet in het besluit van 7 december 2007. Zo wordt de mogelijkheid onderzocht om deel te nemen aan zogenaamde ’Green Investment Schemes’. Dit zijn investeringsprogramma’s, gebaseerd op het principe van internationale emissiehandel, waarbij de verkoop van AAUs gekoppeld wordt aan een investering in projecten die bijkomende emissiereducties tot stand brengen. Naast de verwerving van emissiekredieten (CER/ERU) kan de Vlaamse overheid immers eveneens AAU’s van andere Annex-I landen aanschaffen met het oog op het voldoen aan haar emissiereductieverplichtingen. Het AAU-surplus van deze landen voor de periode 2008-2012 wordt geschat op zo’n 12.000 Mton. Een aantal Europese landen (o.a. Oostenrijk, Finland, Nederland, Zweden en Spanje) en Japan zouden reeds een actief aankoopbeleid voeren binnen deze ontluikende en attractieve GIS-markt. Daarnaast wordt in 2009 een onderzoeksopdracht gestart naar de bijkomende verwerving van CER’s en ERU’s via de secundaire markt. Op deze markt worden CER’s en ERU’s verhandeld die al uitgegeven zijn en waaraan bijgevolg geen Kyoto- of projectrisico meer verbonden is (wat gereflecteerd wordt in een hogere prijs). Bij de bepaling van de verwervingskost voor de invulling van de resterende kredietbehoefte wordt nu rekening gehouden met een verhoogde eenheidsprijs van gemiddeld 17 euro/ton CO2-eq voor contracten voor groene AAU’s afkomstig van GIS en secundaire CER’s. Cluster 7.2 Operationaliseren internationaal kader voor bedrijven
84
VORA08
De inzet van flexibiliteitsmechanismen
Maatregel 7.2.1 Goedkeuringsprocedure projectactiviteiten operationaliseren Beschrijving Volgens de internationale regels moeten CDM- en JI-projecten de goedkeuring krijgen van de landen die erbij betrokken zijn. Hier fungeert de Nationale Klimaatcommissie als tussenpersoon (respectievelijk de "Designated National Authority" voor CDM en het "Focal Point" voor JI) naar de Verenigde Naties. Het Vlaams gewest dient bijgevolg een goedkeuringsprocedure uit te werken voor de projecten, die onder haar bevoegdheid vallen. Evaluatie In uitvoering van het besluit van de Vlaamse Regering van 12 januari 2007 betreffende de inzet van de flexibiliteitsmechanismen van het Protocol van Kyoto door het Vlaamse Gewest werd de goedkeuringsprocedure voor CDMen JI-projectactiviteiten uitgewerkt. Het Ministerieel Besluit van 28 juni 2007 legt onder meer de procedures en regels vast die in Vlaanderen gevolgd zullen worden bij de beoordeling van een verzoek tot goedkeuring van een projectactiviteit, uitgevoerd in het kader van de flexibiliteitsmechanismen van het Protocol van Kyoto. In een samenwerkingsakkoord met de federale overheid en de andere gewesten werd de bevoegdheidsverdeling inzake de goedkeuring van CDM- en JI-projecten verduidelijkt en werd de Nationale Klimaatcommissie aangeduid als de instantie die in België instaat voor het afleveren van de officiële goedkeuringsbrieven voor projecten. Dit samenwerkingsakkoord inzake flexibele mechanismen werd gepubliceerd in het Belgisch Staatsblad op 11 april 2008 Verdere stappen De komende jaren kunnen concrete aanvragen tot goedkeuring van CDM/JI-projectactiviteiten behandeld worden. Ook zullen verdere sensibiliseringsinitiatieven ondernomen worden voor de doelgroep. Tot slot nam ParticipatieMaatschappij Vlaanderen nv (PMV) recent het initiatief om een eigen klimaatfonds op te richten. Het fonds, met de werknaam PMV Carbon Fund, zal zich concentreren op de verwerving van emissierechten uit concrete projecten, zoals CDM en JI, voor de huidige Kyoto-aankoopperiode én de post-Kyoto periode. Vertrekkende van haar ervaringen in het Multilateral Carbon Credit Fund (EBWO/EIB) en het Asia Pacific Carbon Fund (AOB) wil PMV hiermee enerzijds haar eigen investeringen en die van het Vlaamse Gewest in dit domein bestendigen en de bestaande expertise uitbreiden. Anderzijds moet het PMV Carbon Fund de verwerving van emissierechten door de (in de eerste plaats) Vlaamse industrie faciliteren en toegankelijk maken. Daarom richt het PMV Carbon Fund zich op investeerders uit zowel de publieke als de private sector. Het PMV Carbon Fund zal hoofdzakelijk via het zgn. “fund of funds-principe” te werk gaan, maar reserveert ook een aanzienlijk deel van de investeringsmiddelen voor rechtstreekse of co-investeringen in projecten van Vlaamse bedrijven met emissierechtenpotentieel. De voorbereidende werkzaamheden en de zoektocht naar investeerders zijn volop aan de gang. Het fonds moet concreet vorm krijgen in het eerste kwartaal van 2009.
85
VORA08
2.8
Financiering van het Vlaamse klimaatbeleid
Financiering van het Vlaamse klimaatbeleid
In tabel 2.1 wordt een overzicht gegeven van de reeds vastgelegde en nog voorziene budgetten voor de uitvoering van de maatregelen zoals vermeld in §2.1- §2.7. Deze budgetten omvatten enkel de kosten van de Vlaamse overheid. De personeelsinzet in de periode 2006-2012 is ten opzichte van het VKP 2006-2012 toegenomen van 488 tot 501. Naast deze Vlaamse overheidsuitgaven hieronder weergegeven zijn er ook nog de klimaatuitgaven van lokale, provinciale en federale overheden, bedrijven en gezinnen. Tabel 2.1 Vlaamse overheidsbudgetten (€) voor klimaatbeleid in de periode 2006-2012 Thema
Budget 2006-2012 VORA08
Duurzame mobiliteit18
2.520.107
Gebouwen
470.900.139
Duurzaam energiebeleid
9.848.171
Industrie
500.858.396
Landbouw en bossen
104.450.639
Innovatie
204.635.000
Personeelsuitgaven
21.341.730
Totaal binnenlandse maatregelen
1.314.554.182,08
Aankoop emissiekredieten
133.024.704
Totaal beleidsuitgaven
1.447.578.886,08
Globaal genomen is het budget voor de binnenlandse klimaatmaatregelen in de periode 2006-2012 meer dan verdubbeld van 513 miljoen euro (VKP 2006-2012) naar 1.315 miljoen euro (VORA08). Binnen alle thema’s en beleidsdomeinen zijn de klimaatbudgetten gevoelig toegenomen ten opzichte van de oorspronkelijke raming in 2006. Een belangrijk deel van de meeruitgaven kan toegewezen worden aan de ecologiepremie voor investeringen in WKK, hernieuwbare energie en energiebesparing (maatregel 4.1.10). Het budget voor deze maatregel in de periode 20062012 is gestegen met zo’n 363 miljoen euro. Ook in de sector gebouwen is een gevoelige stijging van de budgetten waar te nemen. In het kader van de begrotingsopmaak 2009 besliste de Vlaamse Regering om jaarlijks bijkomend 50 miljoen euro vrij te maken voor REG-beleid voor woningen (maatregel 2.4.9). Bovenop dit budget voor interne maatregelen heeft de Vlaamse Regering reeds 55,36 miljoen vastgelegd voor de aankoop van emissiekredieten (zie §2.7). In de komende jaren zal naar schatting nog bijkomend 78 miljoen euro moeten vrijgemaakt worden voor de invulling van de resterende kredietbehoefte. Hiermee daalt het aandeel in de totale klimaatuitgaven tot 9,2%. Het totale kostenplaatje voor het Vlaams gewest van het Vlaamse klimaatbeleid in de periode 2006-2012 komt daarmee op minstens ca 1,5 miljard euro.
18
Voor de maatregelen 1.1.1 – 1.2.3 is geen specifiek klimaatbudget afgesplitst.
86
VORA08
Emissies en prognoses broeikasgassen in Vlaanderen
3 Emissies en prognoses broeikasgassen in Vlaanderen 3.1
De uitstoot van broeikasgassen in Vlaanderen
3.1.1
Wijzigingen emissie-inventaris en prognoses
In mei 2007 had de “Initial Review” plaats van de Belgische emissie-inventaris. Deze Initial Review, die wordt uitgevoerd door een UNFCCC-expertenteam, stelt vast of een Partij voldoet aan de voorwaarden voor deelname aan de flexibiliteitsmechanismen zoals voorzien in het Kyoto Protocol. De Initial Review houdt een doorlichting in van het “Rapport tot vaststelling van de toegewezen uitstootrechten (Assigned Amount)” dat elke Partij van het Kyoto Protocol voor 1 januari 2007 moest indienen. Het Initial Review team heeft een aantal opmerkingen geformuleerd die aanleiding gaven tot het bijstellen van de Belgische (en Vlaamse) emissieinventaris19. Eind 2007 deed het UNFCCC review team een finale uitspraak over de basisjaaremissies en derhalve ook over de toegewezen uitstootrechten voor België voor de Kyoto-periode. Het Compliance Committee van het UNFCCC heeft deze uitspraak bekrachtigd op 22 april 2008. Op 29 mei 2008 werd binnen de Nationale Klimaatcommissie de verdeling van de uitstootrechten tussen de gewesten vastgelegd. Vlaanderen krijgt volgens het nationale lastenverdelingsakkoord voor elk jaar in de Kyoto periode 82.463 kton CO2-eq aan uitstootrechten. Deze opmerkingen werden door de Vlaamse Milieumaatschappij (VMM) verwerkt in de Vlaamse emissie-inventaris. De tijdsreeks weergegeven in het VORA08 is gebaseerd op de aangepaste emissiegegevens. Door deze aanpassingen veranderen de prognoses van de verwachte uitstoot in 2008-2012, van zowel het scenario zonder als met klimaatbeleid in de sectoren industrie, gebouwen en landbouw.
3.1.2
Evolutie Vlaamse broeikasgasuitstoot 1990-2007
De uitstoot van broeikasgassen in Vlaanderen daalde van bijna 87 Mton CO2-eq in 1990 tot iets meer dan 80,7 Mton CO2-eq in 2007 (tabel 3.1). De dalende trend die aan het begin van deze legislatuur was ingezet, zet zich duidelijk verder. In 2007 werd een daling van de broeikasgasuitstoot van 7,2% t.o.v. het basisjaar 1990 gerealiseerd. Voor het eerst is de uitstoot van broeikasgassen in Vlaanderen gedaald onder het niveau van de Kyotodoelstelling, met name een reductie van 5,2% in de periode 2008-2012 onder het referentieniveau. Het belangrijkste broeikasgas is en blijft CO2. Het komt vooral vrij bij de verbranding van (fossiele) brandstoffen. In 1990 zorgde dit gas voor 78% van de totale Vlaamse broeikasgasuitstoot en het aandeel steeg tot 88,2% in 2007. Het aandeel CH4 en N2O bedroeg in 2007 respectievelijk 5,4% en 4,8% van de totale uitstoot in Vlaanderen. De uitstoot van beide broeikasgassen daalde sinds de tweede helft van de jaren negentig. De veeteelt is de belangrijkste bron voor het vrijkomen van CH4 in Vlaanderen. N2O ontstaat vooral in de bodem na toediening van dierlijke mest of kunstmest. Ook bij de productie van salpeterzuur komt het vrij.
Voor Vlaanderen omvatten deze onder meer het weglaten van de emissies uit het kunstmestgebruik in tuinen en parken omdat het UNFCCC ervan uitgaat dat deze emissies al meegenomen zijn in de landbouwemissies (dit betekent een vermindering van de uitstoot over ALLE jaren heen van ongeveer 225 kton CO2-eq); het aanpassen van emissie-factoren voor methaan- en lachgasemissies uit industrieel energieverbruik en energieverbruik voor gebouwenverwarming aan de IPCC waarden (het resultaat is een netto afname van de emissies met ongeveer 700 kton CO2-eq over ALLE jaren heen).
19
87
VORA08
Emissies en prognoses broeikasgassen in Vlaanderen
Tabel 3.1 Overzicht van de uitstoot van broeikasgassen in Vlaanderen in het basisjaar20 en voor de periode 2003 tot 2007.
Basisjaar2
2003
2004
2005
2006
2007
Broeikasgas
(kton CO2-eq)
(kton CO2-eq)
(kton CO2-eq)
CO2
67.856
77.464
76.979
76.210
73.218
71.197
4,9%
CH4
7.536
4.871
4.674
4.507
4.400
4.343
-42,4%
N2O
6.836
5.490
5.563
5.437
4.627
3.901
-42,9%
PFK’s, HFK’s, SF6
4.759
1.184
1.283
1.097
1.155
1.282
-73,1%
Totaal
86.986
89.009
88.498
87.251
83.400
80.723
-7,2%
(kton CO2-eq) (kton CO2-eq) (kton CO2-eq)
Evolutie 1990-2007 (%)
Figuur 3.1 toont een overzicht van de verschillende maatschappelijke sectoren in de uitstoot van broeikasgassen in 2007. De uitstoot van broeikasgassen is het hoogst in de sectoren industrie, gebouwen, transport21 en elektriciteitsproductie. In absolute cijfers (tabel 3.2) daalde de uitstoot van de sectoren elektriciteitsproductie, industrie en landbouw tussen 1990 en 2007, terwijl de sectoren transport en gebouwen een toename van emissies kenden. Tabel 3.2 Aandeel van de verschillende sectoren in de uitstoot van broeikasgassen in het basisjaar en voor de periode 2003 - 2007 1990 (kton CO2eq)
2003 (kton CO2eq)
2004 (kton CO2eq)
2005 (kton CO2eq)
2006 (kton CO2eq)
2007 (kton CO2eq)
Evolutie 1990-2007 (%)
Elektriciteitsproductie22
13.824
13.501
12.561
13.019
11.849
12.279
-11,2%
Industrie23
36.170
34.497
35.314
34.278
32.911
30.846
35.152
31.650
32.484
32.086
30.547
28.490
-14,7% -19,0%
Gebouwen
14.168
18.057
17.290
17.005
16.075
15.367
8,5%
Transport
12.451
15.167
15.512
15.264
14.986
14.877
19,5%
Landbouw
10.372
7.787
7.821
7.685
7.581
7.352
-29,1%
Totaal
86.986
89.009
88.498
87.252
83.402
80.723
-7,2%
Sector
Excl. WKK23
Voor de F-gassen worden de emissies uit 1995 opgenomen, voor alle andere gassen is dit de uitstoot in 1990, zoals vastgelegd in de emissie-inventaris van november 2007, na aanpassingen aan de opmerkingen van het UNFCCC-reviewteam. Deze basisjaarcijfers wijzigen niet meer, ondanks mogelijke toekomstige aanpassingen aan de emissie-inventaris. 21 De historisch Vlaamse uitstootcijfers voor wegverkeer worden gecorrigeerd op basis van de officieel gerapporteerde cijfers voor wegverkeer door België. De officiële rapportering gebeurt volgens de internationale regels op basis van brandstofverkoop. De Vlaamse emissie-inventaris houdt rekening met het aantal gereden kilometers en het voertuigtype omdat dit beter aansluit bij de noden voor andere emissierapporteringen. 22 De uitstoot van siderurgische gassen ten behoeve van de elektriciteitsproductie werden, in tegenstelling tot in het VKP06-12, conform het Vlaams Toewijzingsplan CO2-emissierechten 2008-2012 bij de industrie gerekend. Ook de CO2-emissies van WKK-installaties in de industrie, waarvan de milieuvergunning door de industriële sector wordt gehouden, zijn opgenomen in de industrie. De voorbije jaren werden verschillende WKK-installaties opgestart in de industrie. Hoewel dit leidt tot een algemene brandstofbesparing leidt dit tot een toename van de CO2-emissies in deze sector. 23 De uitstoot zonder WKK is een inschatting voor de jaren 1990 tot en met 2004 (op basis van de MIRA-kernset 2007). Vanaf 2005 is duidelijkere informatie beschikbaar via de ETS-rapportering en emissiejaarverslagen. 20
88
VORA08
Emissies en prognoses broeikasgassen in Vlaanderen
Aandeel sectoren in 2007 (%)
9%
Evolutie emissies per sector 1990-2007 (kton CO2 eq)
Elektriciteitsproductie -1.545
15%
Industrie
18%
-5.324
Gebouwen
39%
1.200 2.426
Transport
19%
Landbouw
-3.020
Figuur 3.1 Procentueel aandeel van de sectoren in de uitstoot van broeikasgassen in 2007 en evolutie van de emissies per sector in de periode 1990-2007 in kton CO2-eq.
3.2
De reductie-uitdaging
3.2.1
Kyoto-doelstelling
Het nationale lastenverdelingsakkoord voorziet voor Vlaanderen een vermindering van gemiddeld 5,2% van de jaarlijkse emissies in de periode 2008-2012 ten opzichte van het basisjaar. Dit betekent dat de gemiddelde uitstoot in de periode 2008 – 2012 niet meer dan 82.463 kton CO2-eq mag bedragen24.
3.2.2
Opsplitsing Kyoto-doelstelling naar een ETS en een non-ETS aandeel
In 2005 is het EU ETS (Emissions Trading Scheme) ingevoerd. De tweede handelsperiode 2008-2012 van dit systeem valt samen met de verbintenissenperiode van het Kyoto Protocol. Het definitief Vlaams Toewijzingsplan CO2-emissierechten 2008-2012 bepaalt de hoeveelheid emissierechten die gemiddeld in de handelsperiode 2008-2012 in het Vlaamse Gewest aan de bedrijven onder het systeem kan worden toegewezen (tabel 3.3). De Vlaamse overheid heeft zich geëngageerd om deze emissierechten te verlenen, ongeacht de toekomstige werkelijke uitstoot van de bedrijven25. Gezien de EU ETS cap voor de handelsperiode 2008-2012 vastligt, kan, op basis van de Vlaamse Kyotodoelstelling, het aantal beschikbare emissierechten voor de afdekking van de emissies van de non-ETS sectoren in de verbintenissenperiode 2008-2012 worden afgeleid. Deze hoeveelheid voor de non-ETS sectoren bedraagt 45.597.176 emissierechten.
In het VKP06-12 werd de reductie-uitdaging berekend op basis van het verschil tussen de ingeschatte broeikasgasuitstoot in een scenario zonder klimaatbeleid en de Vlaamse Kyotodoelstelling. Deze bedroeg toen 21,7 Mton CO2-eq per jaar. Het scenario zonder klimaatbeleid werd, in navolging van de praktijk in andere EU-lidstaten niet meer geactualiseerd. Het is immers inmiddels een theoretisch scenario geworden. Dit VORA08 vergelijkt daarom alleen nog de verwachte uitstoot in een scenario met klimaatbeleid met de reductiedoelstelling. 25 De bedrijven onder het EU ETS zijn verantwoordelijk voor het inleveren van de noodzakelijke emissierechten à rato van hun werkelijke uitstoot. Indien hun uitstoot hoger ligt dan het aantal toegewezen rechten, dienen ze bijkomende rechten aan te kopen op de koolstofmarkt. Indien hun uitstoot lager ligt, kunnen ze de aan hen toegewezen rechten verkopen of opsparen voor gebruik in volgende jaren.
24
89
VORA08
Emissies en prognoses broeikasgassen in Vlaanderen Tabel 3.3 ETS en non-ETS aandeel 2008-2012 Gemiddelde broeikasgasemissies (ton CO2-eq/jaar) Kyoto-doelstelling
82.463.433
EU ETS cap
36.866.257
bestaande installaties
32.623.272
nieuwkomersreserve
4.242.986
beschikbare non ETS
emissierechten
voor
45.597.176
Gezien de flexibiliteit die het EU ETS biedt (waarbij het systeem zo is geconfigureerd dat in principe de CO2-reducties van de Europese deelnemende bedrijven daar gereduceerd worden waar ze het goedkoopst zijn), kan het voorvallen dat de totale werkelijke emissies van het Vlaamse Gewest hoger liggen dan de Vlaamse Kyoto-doelstelling, zonder dat het Vlaamse Gewest daardoor haar Kyoto-doelstelling niet naleeft: zolang de werkelijke non-ETS emissies gelijk of lager liggen dan het aantal beschikbare emissierechten voor de non-ETS sectoren (eventueel aangevuld met flexibiliteitsmechanismen) leeft het Vlaamse Gewest haar Kyoto-doelstelling na. Het concept van een maximale hoeveelheid beschikbare emissierechten voor de non-ETS sectoren, is een begrip dat verder aan belang wint. Hierbij kan verwezen worden naar het energie- en klimaatpakket van de Europese Commissie, waarbij de toekomstige doelstellingen voor lidstaten voor de periode 2013-2020 enkel geformuleerd worden voor de non-ETS emissies.
3.3
De impact van het Vlaamse klimaatbeleid
3.3.1
Het interne klimaatbeleid (incl. het EU ETS)
Tabel 3.4 geeft een samenvatting van de uitstoot van broeikasgassen door de verschillende sectoren in 1990 en 2007 en de uitstoot in een scenario met klimaatbeleid. De cijfers geven duidelijk aan dat Vlaanderen de voorbije jaren sterke inspanningen heeft geleverd op het vlak van het verder terugdringen van de interne broeikasgasuitstoot. De verwachting is dat de gemiddelde uitstoot tijdens de Kyotoperiode 3,2% onder het 1990-niveau zal liggen. In het VKP06-12 was dit 0,1% onder het 1990-niveau terwijl het VORA04 nog een gemiddelde uitstoot in de Kyotoperiode voorzag die 2% boven het 1990niveau lag. De prognoses voor het scenario met klimaatbeleid uit het VKP06-1226 werden geactualiseerd op basis van nieuwe inschattingen voor de evolutie van de energieprijzen27, voor de bevolkingsvooruitzichten28, voor economische groeiverwachtingen29 en op basis van de meest recente informatie in verband met de uitvoering en het ambitieniveau van de beleidsmaatregelen. De verzameling van informatie voor de berekening van de prognoses werd afgesloten op 31 januari 2009. Inmiddels kunnen een aantal evoluties (zoals voor economische groei) weer bijgesteld zijn maar uit een analyse van
Zie rapport “Energie- en broeikasgasscenario’s voor het Vlaamse Gewest. Business as usual scenario 2000-2020” op http://www.lne.be/themas/klimaatverandering/klimaatconferentie/klimaatbibliotheek/strategie/Algemeen/Eindrapport_BAU.pdf. 27 Zie energieprijzen opgenomen in “European Energy and Transport trends to 2030: update 2007”, DG TREN. Deze prijsprognoses tonen een stijging van de olieprijs van 54,5$2005/boe in 2010 tot 61,1 $2005/boe in 2020. De aardgasprijs stijgt vanaf 41,5 $2005/boe in 2010 tot 46 $2005/boe in 2020. 28 Zie “Bevolkingsvooruitzichten 2007 – 2060” van het FPB en ADSEI. http://www.plan.be/admin/uploaded/200805081112550.pp105_nl.pdf 29 Zie OESO-outlook http://www.oecd.org/dataoecd/6/62/20209195.pdf, met een groeivertraging in 2008, een lichte recessie in 2009, een lichte groei in 2010 en daarna een stabilisatie op ongeveer 2% BNP/jaar (FPB). 26
90
VORA08
Emissies en prognoses broeikasgassen in Vlaanderen
het Nederlands Planbureau blijkt dat er op dit ogenblik moeilijk een eenduidige analyse te maken is van de impact hiervan op de broeikasgasuitstoot30. Tabel 3.4 Aandeel van de sectoren in de uitstoot van broeikasgassen in 1990, 2007 en de gemiddelde verwachte uitstoot in 2008-2012 in een scenario met klimaatbeleid (kton CO2-eq). Gemiddelde uitstoot in
gemiddelde uitstoot in 2008-
2008-2012 met
2012 met klimaatbeleid t.o.v.
klimaatbeleid (kton CO2-eq)
1990 (%)
12.279
7.289
- 47,3
36.170
30.846
37.496
+3,7
Gebouwen
14.168
15.367
16.66531
+20,0
Transport
12.451
14.877
15.310
+ 23,0
Landbouw
10.372
7.352
7.482
- 27,9
Totaal
86.986
80.723
84.242
-3,2%
Evolutie t.o.v. 1990 (%)
-7,2%
-3,2%
ETS
36.87432
36.866
Niet-ETS
43.84733
47.376
1990
2007
(kton CO2-eq)
(kton CO2-eq)
Elektriciteitsproductie
13.824
Industrie
Sector
Niet-ETS doelstelling
45.597
Reductiekloof (kton CO2-eq)
1.779
Aangezien in bovenstaande tabel in de prognoses van de “elektriciteitsproductie” en de “industrie” rekening gehouden is met het aantal emissierechten dat aan de Vlaamse bedrijven onder EU ETS is toegewezen, werd de bovenstaande prognose inzake gemiddelde uitstoot in 2008-2012 met klimaatbeleid, tevens vertaald in een prognose met klimaatbeleid van de nonETS sectoren. Deze bedraagt 84.242 minus 36.866 = 47.376 CO2-eq. Dit is 1.779 kton CO2-eq boven de non-ETS doelstelling die bepalend is voor al dan niet naleving door Vlaanderen van haar doelstelling. Bijlage 2 geeft een overzicht van de verschillende redenen voor de wijzigingen in cijfers (Kyotodoelstelling, verwachte uitstoot van de verschillende sectoren, etc.) in vergelijking met de cijfers in het VKP06-12. Hoewel de totale uitstoot van de broeikasgassen sinds 2004 een duidelijk dalende trend vertoont en deze in 2007 zelfs onder de Vlaamse Kyotodoelstelling lag (Figuur 3.1), is, met de goedkeuring van het Vlaamse Toewijzingsplan CO2emissierechten 2008 – 2012, enkel nog de uitstoot van de niet-ETS sectoren bepalend voor het realiseren van de Vlaamse Kyotodoelstelling. Op basis van de geverifieerde ETS-uitstoot volgens het 2005 -2007 toepassingsgebied en met een inschatting van de uitstoot van de ETS emissies die volgens het 2008 – 2012 bijkomend onder het ETS zullen vallen, evolueerde de niet-ETS emissies in de periode 2005 – 2007 van 49,2 Mton CO2-eq in 2005 over 45,4 Mton CO2-eq in 2006 naar 43,8 Mton CO2-eq in 2007.
Zie http://www.pbl.nl/nl/publicaties/2009/Effecten_van_de_kredietcrisis_op_klimaat_en_energiebeleid.html Conform de aanpak in het VKP06-12 en de rapportering aan de Europese Commissie gaan deze prognoses uit van een voorzichtige benadering, in de zin dat ze vertrekken van een iets kouder klimaat (1900 graaddagen) dan de laatste jaren kon worden waargenomen. 32 Dit cijfer is een inschatting omdat er geen geverifieerde emissies bestaan voor 2007 voor de emissies die tijdens de Kyotoperiode ETS toepassingsgebied zullen vallen. 30 31
91
VORA08
Emissies en prognoses broeikasgassen in Vlaanderen
In 2006 en 2007 daalde de uitstoot dus onder de niet-ETS doelstelling. Maar het blijft echter belangrijk dat de beleidsinspanningen in de niet-ETS sectoren aangehouden en zelfs versterkt worden. (On)verwachte externe evoluties zoals demografische groei, economische ontwikkelingen en klimatologische omstandigheden kunnen er voor zorgen dat bij onveranderd beleid de uitstoot in deze sectoren in de toekomst tijdelijk weer zal toenemen en dit terwijl Vlaanderen zich moet voorbereiden op de meer ambitieuze post-2012 klimaatuitdaging zoals vastgelegd in het Europese energie- en klimaatpakket. De Belgische reductiedoelstelling voor de niet-ETS in dit kader bedraagt -15% tegen 2020 in vergelijking met de 2005-uitstoot en dit volgens een lineair afnemend pad dat begint in 2013. Deze doelstelling zal nog het voorwerp uitmaken van een intern Belgische verdeling.
100.000
Kton CO2-eq
93.844 92.328 90.288
90.000
88.498 87.141
86.986 85.555
Met klimaatbeleid
86.395
84.242 83.400
Kyotodoelstelling
82.463
80.723
80.000 1990
1992
1994
1996
1998
2000
2002
2004
2006
2007
2010
Figuur 3.1: De impact van het interne Vlaamse klimaatbeleid
3.3.2
De inzet van flexibele mechanismen
De sterke inspanningen die Vlaanderen de voorbije jaren geleverd heeft op het vlak van het verder terugdringen van de interne broeikasgasuitstoot zorgt er uiteraard voor dat de hoeveelheid flexibele mechanismen die nodig zijn om aan de Kyotodoelstelling te voldoen gevoelig is afgenomen. De jaarlijkse reductiekloof bedraagt op basis van de meest recente prognoses van de broeikasgasuitstoot in de Kyotoperiode in het scenario met klimaatbeleid 1.779 kton of omgerekend 8,9 Mton voor de periode 08-12. Hiervoor zullen flexibele mechanismen worden ingezet (zie hoofdstuk 2.7). Momenteel is de aankoop van ca 5,0 miljoen emissierechten met levering in de periode 2008-2012 budgettair al voorzien. De aankoop van externe Kyoto-eenheden is zelf echter niet zonder risico’s en het is dus mogelijk dat aankoopcontracten niet de verwachte hoeveelheden Kyoto-eenheden opleveren. Daarom is het nuttig om een cijfermatige inschatting te maken van de onzekerheden en hiervoor een verwervingsbuffer van Kyoto-eenheden te voorzien. De verwervingsbuffer voor de volledige Kyoto periode als gevolg van onderprestatie van de reeds gecontracteerde en de verder te contracteren Kyotoeenheden33 bedraagt 12 miljoen euro. Voor de omvang van de geraamde beleidskloof (8,9 Mton CO2-eq) zal het Vlaamse gewest aankoopcontracten aan Kyotoeenheden afsluiten. Voor de omvang van de verwervingsbuffer kan het Vlaams gewest anderzijds overwegen om
Wereldwijd bestaat het risico dat een gecontracteerd CDM/JI-project minder emissierechten oplevert dan verwacht, bijvoorbeeld door projectuitval. Op basis van de ervaringen uit het huidige Vlaamse verwervingsprogramma wordt de “underdelivery” ingeschat op 14%.
33
92
VORA08
Emissies en prognoses broeikasgassen in Vlaanderen
optiecontracten voor Kyoto-eenheden af te sluiten, die volgens noodzaak naar het eind van de Kyotoperiode kunnen uitgeoefend worden. Figuur 3.2 geeft weer hoe de benodigde hoeveelheid flexibele mechanismen, procentueel ten opzichte van de Kyotodoelstelling is gedaald sinds het VORA04, het voortgangsrapport uit 2004 bij het VKP02-0534. In absolute hoeveelheden daalde de benodigde kredieten uit flexibiliteitsmechanismen van 31,9 Mton voor de Kyoto-periode in het VORA04 over 21,4 Mton in het VKP06-12 tot 8,9 Mton in het VORA08. Uitstoot met klimaatbeleid ten opzichte van Kyotodoelstelling 107,6
105,1
102,2
Kyotodoelstelling = 100
Flexibele mechanismen Intern beleid
VORA04
VKP06-12
VORA08
Figuur 3.2: De evolutie in benodigde flexibiliteitsmechanismen van VORA04 tot VORA08
Omdat de absolute Kyotodoelstelling pas sinds 2008 vastligt en de verschillende plannen dus met andere plafonds rekenden, wordt hier voor een relatieve vergelijking gekozen.
34
93
VORA08
Het (Vlaamse) klimaatbeleid na 2012
4 Het (Vlaamse) klimaatbeleid na 2012 4.1
Inleiding
Voor de realisatie van de doelstelling van het Raamverdrag, stelde de EU, op basis van IPCC bevindingen, al in 1996 de noodzaak vast om de temperatuursstijging te beperken tot 2°C tegenover het pre-industriële niveau. Om deze lange termijn temperatuursdoelstelling te kunnen realiseren, besloot de Europese Raad van maart 2007 dat de wereldwijde uitstoot van broeikasgassen een maximum moet kennen binnen 10 à 15 jaar. Daarna zijn reducties vereist van 50% tegen 2050 in vergelijking met 1990. De Raad benadrukte de dringende noodzaak aan een uitgebreide en omvattende internationale post2012 overeenkomst over noodzakelijke toekomstige emissiereducties. Deze overeenkomst dient verder te bouwen op het Kyotoprotocol, een eerlijk en flexibel kader te voorzien voor een zo breed mogelijke deelname en best onmiddellijk aan te sluiten op de Kyotoperiode. Hieruit blijkt dat het Protocol van Kyoto een belangrijke, maar slechts een eerste stap is in de verwezenlijking van de ultieme doelstelling van het Klimaatverdrag.
4.2
Het internationale politieke proces
COP11/MOP 1 (december 2005) trok de eerste krijtlijnen voor het proces ter voorbereiding van het internationale klimaatbeleid na 2012. Dit post-Kyoto klimaatbeleid zal zich niet enkel beperken tot het reduceren van de uitstoot van broeikasgassen, maar houdt onder andere ook rekening met de aanpassingen aan klimaatsveranderingen (adaptatie) en financiële en technische hulp aan ontwikkelingslanden. Twee jaar onderhandelen leidde eind 2007 tijdens COP13/MOP3 in Bali tot het ‘Bali Actieplan’. Dit Actieplan houdt nog geen concrete reductiedoelstellingen in, maar reflecteert wel de intentie om te komen tot een mondiaal klimaatakkoord voor de periode vanaf 2012. De concrete invulling van het mondiale klimaatbeleid moet tegen 2009 ter ondertekening op tafel liggen. Om alles in goede banen te leiden, werd een agenda opgesteld om de nieuwe klimaatafspraken uit te werken. Onder meer moet er werk gemaakt worden van: meetbare, verifieerbare en met elkaar vergelijkbare acties van rijke landen, inclusief concrete percentages om de uitstoot van broeikasgassen te verminderen; meetbare en verifieerbare acties van ontwikkelingslanden met technologische en financiële steun van rijke landen om klimaatverandering tegen te gaan; beleid om ontbossing op grote schaal te verhinderen; internationale samenwerking bij maatregelen om de gevolgen van klimaatverandering (adaptatie) op te vangen en de financiering van het Adaptatiefonds; brede samenwerking aan technologische ontwikkeling voor het beperken van (mitigatie) en de aanpassing aan klimaatverandering (adaptatie) en het overdragen van technologische kennis aan ontwikkelingslanden. Gezien COP14/MOP4 (2008) plaats vond vlak voor de inzwering van President Obama lag de nadruk in Poznan nog steeds op verkennende gesprekken. De aandacht ging dan ook vooral naar het uitwerken van een onderhandelingsmandaat en werkprogramma voor 2009. Het succesvol afronden van de discussie hierover zorgt voor de overgang naar volwaardige onderhandelingen, waarbij een mondiaal klimaatakkoord idealiter in december 2009 afgesloten wordt.
4.3
De Europese voorbereiding
4.3.1
Bouwstenen voor het post-2012 klimaatbeleid
De Lentetop van maart 2007 bevestigde het doel om het post-2012 regime voort te bouwen op het Kyoto-protocol, in de hoop dat het zou kunnen rekenen op een zo breed mogelijke internationale deelname en met de ambitie van de EU om haar leiderschapsrol wat betreft klimaatbeleid verder te zetten. Op deze top werden 8 bouwstenen voor het toekomstige post2012 klimaatregime bekrachtigd die tevens terug te vinden zijn in de structuur van het Bali Actieplan, namelijk :
94
VORA08
Het (Vlaamse) klimaatbeleid na 2012
1.
De verdere ontwikkeling van een gemeenschappelijke visie om gezamenlijk de ultieme doelstelling van het Klimaatverdrag (UNFCCC) te halen;
2.
Het streven naar een overeenkomst over de door ontwikkelde/industrielanden te realiseren strengere emissiereducties, gekaderd binnen de vaststellingen van het IPCC AR4. De EU-verbintenis om tegen 2020 30% reductie te realiseren bij een evenwichtig multilateraal akkoord of minimum 20% in afwachting van dat internationaal akkoord, werd hier nog eens bevestigd;
3.
Het bevorderen van een eerlijke en effectieve bijdrage van (andere dan de industrie) ontwikkelingslanden aan de wereldwijde inspanning;
4.
Gezien de fundamentele rol van de wereldwijde koolstofmarkt moet aan een uitbreiding gedacht worden inclusief innovatieve en verbeterde flexibele mechanismen.
5.
Het bevorderen van de samenwerking op vlak van technologie: technologisch onderzoek, technologische ontwikkeling, technologie-overdracht en financiering;
6.
Het voorzien van stimuli om adaptatie aan de orde te stellen zoals het inbouwen van adaptatie in alle besluitvormingsprocessen in combinatie met specifieke acties en financiering.
7.
Het inbouwen van doelstellingen inzake emissies afkomstig van internationale luchtvaart en maritiem transport in een post 2012 beleid, hierbij gebruik makend van de expertise en ervaring van relevante internationale organisaties.
8.
De emissies door ontbossingen reduceren en het optimaliseren van koolstofputten via duurzaam bosbeheer en duurzaam landgebruik.
Deze elementen werden bekrachtigd door de Europese Raad van 8 en 9 maart 2007 in het kader van de energie- & klimaatstrategie van de EU.
4.3.2
EU klimaat en energiepakket 2020
Op 23 januari 2008 lanceerde de Europese Commissie haar energie- en klimaatpakket ‘Climate Action and Renewable Energy Package‘. Dit pakket omvat maatregelen om gelijktijdig de doelstellingen inzake het reduceren van broeikasgassen te realiseren alsook de doelstellingen met betrekking tot het veiligstellen van energiebevoorrading, zoals vastgelegd door de Lentetop van maart 2007. In het pakket worden er voor de EU-27 ambitieuze doelstellingen voorgesteld: samen moeten zij hun broeikasgasuitstoot tegen 2020 met 20% verminderen ten opzichte van 1990, moet het aandeel hernieuwbare energiebronnen in de totale energievoorziening stijgen tot 20% (waarvan het aandeel hernieuwbare energie in de transportsector 10% zou moeten bedragen) en dat terwijl de energie-efficiëntie met 20% moet stijgen. De Europese Unie geeft met haar eind 2008 goedgekeurd energie- en klimaatpakket de internationale gemeenschap een sterk signaal door zichzelf, onafhankelijk van de rest van de wereld, een drievoudige doelstelling op te leggen. In het geval er een globaal akkoord gesloten wordt voor de periode na 2012 en onder de voorwaarde dat andere industrielanden zichzelf gelijkaardige reducties opleggen en dat de economisch groeiende ontwikkelingslanden evenwaardig bijdragen overeenkomstig hun verantwoordelijkheden en respectievelijke capaciteiten, onderschrijft de Europese Raad een broeikasgasreductiedoelstelling van 30% tegen 2020 t.o.v. 1990. -
Uitstoot van broeikasgassen: -20% t.o.v. 1990
De Europese Commissie stelde in haar klimaatpakket voor om de reductieverplichtingen van de sectoren die onder emissiehandel vallen, niet langer te regelen op lidstaatniveau maar om de emissies onder een gezamenlijke absolute Europese uitstootlimiet (“EU-wide cap”) te plaatsen. De na te streven uitstootlimiet tegen 2020 ligt 21% lager dan de werkelijke uitstoot van de betreffende bedrijven in 2005. Van de sectoren die onder emissiehandel vallen (‘ETS’ sectoren), zijn de elektriciteitssector en de energie-intensieve industrie de grootste (in Europa vallen daardoor ongeveer 10.000 bedrijven onder emissiehandel). Samen zijn ze verantwoordelijk voor bijna de helft van de broeikasgasemissies in de EU.
95
VORA08
Het (Vlaamse) klimaatbeleid na 2012
De andere helft van de Europese broeikasgasemissies komt toe aan de sectoren die niet onder emissiehandel vallen (‘nonETS’ sectoren) zoals de gebouwen-, transport- en landbouwsector en de kleinere industriële installaties. Samen moeten zij volgens het voorstel van de Europese Commissie een uitstootreductie van 10% t.o.v. 2005 emissies zien te realiseren tegen 2020. Om de reducties in de non-ETS sectoren te halen, legt de Europese Commissie de lidstaten wél een eigen reductiepercentage op. Voor België werd een reductiedoelstelling van 15% ten opzichte van de 2005-uitstoot vastgelegd. Het pakket omvat naast een reductiepad met jaarlijkse doelstellingen voor de periode 2013-2020 ook flexibiliteitsmechanismen (handel tussen lidstaten, interannuele flexibiliteit, CDM) -
Hernieuwbare energie: een aandeel van 20% tegen 2020
De Europese leiders erkennen dat hernieuwbare energie een belangrijke bijdrage kan leveren aan zowel het reduceren van emissies als het verbeteren van de energiezekerheid. Het aandeel hernieuwbare energie verhogen tot 20% tegen 2020 zal Europa dan ook in staat stellen deze dubbele doelstelling vlotter te bereiken. Op dit moment bedraagt het aandeel hernieuwbare energie in de Europese finale energievraag 8,5%. Gezamenlijk zullen de lidstaten een stijging met 11,5% tegen 2020 moeten realiseren. De verschillende Europese lidstaten hebben echter niet dezelfde mogelijkheden om hernieuwbare energie in te zetten waardoor de Europese Commissie een voorstel uitwerkte waarbij het aandeel hernieuwbare energie per lidstaat verschilt. België moet een aandeel van 13% halen in 2020. Een bijzondere inspanning om de broeikasgasreductiedoelstelling en de verbeterde energiezekerheid te halen, zal geleverd moeten worden in de transportsector. De Europese raad legde voor de transportsector een minimumdoelstelling van 10% hernieuwbare energie tegen 2020 vast. De doelstelling werd aan volgende voorwaarden gekoppeld: duurzame productie van biobrandstoffen, tweede generatie biobrandstoffen moeten commercieel beschikbaar zijn en de brandstofkwaliteitrichtlijn moet geamendeerd worden. Het Vlaamse gewest hecht veel belang aan deze voorwaarden en werkte dan ook actief mee aan het op punt stellen van adequate duurzaamheidscriteria. Om de lidstaten de nodige flexibiliteit te geven in het behalen van de gezamenlijke hernieuwbare energie doelstelling, is overdracht van hernieuwbare energiestatistieken tussen lidstaten mogelijk. -
Verbeterde energie efficiëntie: 20% van de energieconsumptie besparen tegen 2020
Een cruciaal element in de klimaatuitdaging is het reduceren van het energieverbruik met 20% via verbeterde energie efficiëntie aangezien het een belangrijke bijdrage levert tot de CO2-emissiesreductie. De transportsector, de gebouwensector, de sector van electriciteitsproductie en –verdeling bieden heel wat opportuniteiten die door een samenspel van wetgeving en informatie kunnen worden gestimuleerd. Ook via productstandaarden en labeling zal de efficiëntie heel wat verbeteren bij een breed gamma aan goederen. De 20% doelstelling via verbeterde energie efficiëntie zal een groot engagement van alle niveaus vergen: zowel van de overheidsinstanties, als van het bedrijfsleven en burgers.
4.4
De Belgische standpuntvorming
De ad-hoc werkgroep ’Further Action’ van de CCIM BKE bereidt de Belgische standpunten en inbreng voor op de EU-visie op het klimaatbeleid na 2012. Het Directoraat Generaal Europa (DGE) van de Federale Overheidsdienst Buitenlandse Zaken formaliseert deze standpunten om de Europese ministerraden voor te bereiden. De EU verspreidt haar visie met betrekking tot het verdere onderhandelingsproces onder meer door submissions binnen het UNFCCC.
4.5
De Vlaamse voorbereiding
4.5.1
Visievorming
-
Vlaamse visie op post-2012 klimaatbeleid
De nood aan een krachtig wereldwijd klimaatbeleid is groot. Vlaanderen steunt daarom de Europese visie dat op basis van de beschikbare wetenschappelijke kennis, de temperatuursstijging globaal niet meer dan 2°C boven het pre-industriële niveau mag bedragen. Het erkent dat daartoe de uitstoot van broeikasgassen wereldwijd drastisch moet verminderen.
96
VORA08
Het (Vlaamse) klimaatbeleid na 2012
Vlaanderen streeft echter naar realistische en voldoende wetenschappelijk onderbouwde reductiedoelstellingen voor 2020. Hierbij houdt men ook rekening met het langetermijnperspectief (2050). De uitstoot van de Europese Unie zal in 2020 ongeveer 10% van de wereldwijde uitstoot bedragen. Het aandeel in de wereldwijde uitstoot van broeikasgassen van de andere Annex-I landen zal ongeveer 30% bedragen in 2020 terwijl de andere landen ter wereld zullen instaan voor 60%.35 De EU, België en Vlaanderen kunnen het probleem dus niet alleen oplossen. Vlaanderen is dan ook voorstander van algemeen aanvaarde maatregelen. Om deze uitdaging op een kostenefficiënte manier te kunnen aanpakken, ijvert Vlaanderen voor een klimaatregime dat: -
een zo ruim mogelijke deelname van de partijen, en in ieder geval van alle industrielanden en de belangrijke zich ontwikkelende economieën, bevordert. Het hanteren van de zogenaamde getrapte systemen waarbij verschillende groepen van landen verschillende verplichtingen krijgen opgelegd, kan dit vergemakkelijken;
-
een flexibele uitvoering van de doelstellingen toelaat;
-
compatibel is met een wereldwijde duurzame (economische) ontwikkeling;
-
negatieve economische effecten zo klein mogelijk houdt en tegelijkertijd positieve (economische) neveneffecten genereert;
-
door de keuze voor en/of de inzet van specifieke instrumenten, zorgt voor een win-win situatie bij de verschillende partijen (bijvoorbeeld door de overdracht van technologie, efficiënte en toegankelijke flexibele mechanismen) zonder echter de milieu-integriteit in het gedrang te brengen;
-
aandacht heeft voor de concurrentiepositie van de verschillende sectoren;
-
de strijd tegen tropische ontbossing een gepaste rol geeft;
-
aandacht heeft voor het aspect adaptatie.
Bij de verdeling van de globale reductiedoelstelling over de verschillende partijen houdt men rekening met een billijke verdeling en met de al geleverde inspanningen en de eigenheid van samenlevingen en economieën. Het klimaatregime moet voldoende flexibiliteit garanderen voor een kostenefficiënte realisatie van de doelstellingen. Alle mogelijke opties voor de verwezenlijking van ambitieuze reductiedoelstellingen (bijvoorbeeld geologische koolstofopslag) moeten echter getoetst worden op haalbaarheid en milieu-integriteit. Voor de verfijning, bijstelling en aanvulling van deze visie zal het de Vlaamse overheid verder overleggen met de maatschappelijke actoren rekening houdend met de evoluties op internationaal vlak. De Vlaamse overheid zal actief bijdragen aan het onderhandelingsproces. Vlaanderen zal ook binnen het internationale netwerk van regio’s actief zijn bezorgdheid over het klimaat uitdragen. -
Vlaamse visie op internationale lucht- en scheepvaart
De Europese Commissie heeft, bij gebrek aan internationale actie, in december 2006 haar voorstel van richtlijn voorgesteld om de luchtvaartsector op te nemen in het Europees emissiehandelsysteem (EU-ETS). Op 26 juni 2008 werd in tweede lezing een compromis bereikt tussen het Europees Parlement (EP) en de Raad. Op 8 juli 2008 heeft het EP dit compromis goedgekeurd. De formele goedkeuring door de Raad volgde op 24 oktober 2008. Na de publicatie van de Richtlijn in het Europese Publicatieblad hebben België en de andere lidstaten 12 maanden de tijd om de richtlijn om te zetten in eigen regelgeving. Door de opname van de luchtvaartsector in het EU-ETS zal de CO2-uitstoot van alle vluchten die vertrekken van of aankomen op een luchthaven gelegen in de EU jaarlijks beperkt worden tot 97% en 95% van het gemiddelde historische emissieniveau tijdens de jaren 2004-2006 in respectievelijk 2012 en de periode 2013-2020. Een groei van de sector zal moeten opgevangen worden door emissierechten uit andere sectoren bij te kopen en/of CER’s en ERU’s aan te kopen, Inschatting op basis van het rapport: Greenhouse gas reduction pathways in the UNFCCC process up to 2025, CNRS/LEPII-EPE, RIVM/MNP, ICCS-NTUA, CES-KUL (2003).
35
97
VORA08
Het (Vlaamse) klimaatbeleid na 2012
aangezien de reductie-opties in de sector zelf op korte termijn zeer beperkt zijn. Het Vlaamse Gewest zal alles in het werk stellen om dit initiatief zo snel mogelijk te implementeren in Vlaanderen. Indien er binnen Internationale Maritieme Organisatie (IMO) tegen midden 2009 geen concreet beleidsinitiatief voor de aanpak van de broeikasgasemissies door internationaal maritiem transport op tafel ligt, heeft de Europese commissie zich voorgenomen om hieromtrent zelf een wetgevend voorstel uit te werken. De Vlaamse overheid werkt ondertussen haar visie over de opname van de internationale scheepvaartsector in een klimaatregime na 2012 verder uit. In het kader van de post-2012 onderhandelingen onder het UNFCCC streeft de EU via verschillende onderhandelingskanalen naar een opname van de emissies van internationale lucht- en scheepvaart in het post-2012 klimaatpakket. De EU wenst de emissies van deze sectoren bij voorkeur sectoraal aan te pakken en dus niet op te nemen in de nationale doelstellingen. Het Vlaamse Gewest heeft zich in de loop van 2008 ingezet om het EU standpunt voor de klimaatonderhandelingen mee te bepalen en vorm te geven.
4.5.2
Technisch, economisch en maatschappelijk onderbouwde reductiedoelstellingen voor 2020
Vlaanderen heeft in 2005 een onderzoekstraject dat liep van 2006 tot 2008 uitgestippeld om technisch, economisch en maatschappelijk onderbouwde reductiedoelstellingen voor Vlaanderen voor 2020 vast te stellen. De studie 'Energie-en broeikasgasscenario's voor het Vlaamse Gewest - verkenning beleidsscenario's tot 2030'(2007) geeft een inschatting van een haalbare en wetenschappelijk onderbouwde Vlaamse vermindering in energiegebonden CO2emissies tegen 2020. De berekende inspanning is daarbij gebaseerd op een pakket van uitgekozen ambitieuze Vlaamse beleidsdoelstellingen voor alle betrokken sectoren, geënt op het huidige beleid. Deze doelstellingen gaan verder dan wat door de Vlaamse regering in juli 2006 werd goedgekeurd in het Vlaamse klimaatbeleidsplan 2006-2012, zowel in tijd als in ambitieniveau. Ze werden vastgesteld in overleg met de betrokken sectoren en het maatschappelijk middenveld tijdens enkele consultatierondes onder de Vlaamse klimaatconferentie. We spreken daarom van een BAU+-scenario ten opzichte van het BAU-scenario. Deze studie biedt Vlaams cijfermateriaal aan voor het lopende internationale, Europese en nationale debat over klimaatdoelstellingen na 2012 en de reductiemogelijkheden voor Vlaanderen in dat plaatje. Deze BAU+-studie bestudeert de impact en de gevoeligheid van het gekozen beleidspakket in 5 verschillende scenario's aan de hand van variaties in 3 exogene factoren, in het bijzonder de evolutie van economische groei, energieprijzen en de CO2prijs. Verder analyseert deze studie ook kwantitatief het effect van enkele varianten, namelijk het uitstellen van de nucleaire phase-out, het invoeren van de koolstofopslagtechniek, een aanpassing van de import van elektriciteit en een wijziging in graaddagen. Deze studie stelt reductieresultaten voor tot 2030. Hiervoor zijn op basis van dezelfde modelparameters voor de berekening naar 2020 de impact van de geformuleerde doelstellingen op de termijn 2030 becijferd. Zowel de BAU als de BAU+ prognoses werden begin 2009 geactualiseerd op basis van nieuwe inschattingen voor de evolutie van de energieprijzen, voor de bevolkingsvooruitzichten, voor economische groeiverwachtingen en op basis van de meest recente informatie in verband met de beleidsdoelstellingen, zie annex. Figuur 4.1 geeft de verwachte evolutie van de broeikasgasuitstoot voor het geheel van de maatschappelijke sectoren op middenlange termijn (tot 2020) weer in het geactualiseerde BAU en BAU+-scenario. De stijging van de broeikasgasuitstoot vanaf 2010 wordt verklaard door de stijging in de elektriciteitsvraag, de uitfasering van de eerste kerncentrales vanaf 2014 en door een toename in de industriële productie. De uitstoot in de niet-ETS zal, onder de aangenomen hypothesen en onder de doorgerekende beleidsdoelstellingen, in 2020 2% onder het 2005-niveau36 liggen in het BAU-scenario en 10% in het BAU+-scenario.
Het 2005-niveau voor de niet-ETS, volgens het 2013-2020 toepassingsgebied voor de ETS, is een benadering op basis van een inschatting voor 2005 van de hoeveelheid nieuwe emissies die onder ETS zullen vallen, technische verificaties zijn dus nog mogelijk. Daarnaast dient de Europese Commissie nog bijkomende informatie te verschaffen over de aanpassing van de emissieruimte voor nietETS sectoren bij de overgang van bedrijfsemissies naar het ETS-systeem. 36
98
VORA08
Het (Vlaamse) klimaatbeleid na 2012
95 90 85
7,5%
80 75
2020: 6,9 Mton CO2-eq (7,5%) reductie door extra doelstellingen
70 65 60 1990
1995
2000
2005
2010
BAU-scenario
2015
2020
BAU+-scenario
Figuur 4.1 Geactualiseerde BAU en BAU+-broeikasgasprognoses tot 2020. In 2007 werd het Milieukostenmodel (MKM)37 voor Vlaanderen uitgebreid met een klimaatmodule. In tegenstelling tot in het BAU+onderzoek, worden alle broeikasgassen en sectoren opgenomen in het MKM. Het MKM optimaliseert en simuleert scenario’s en prognoses via een multipolluent (luchtpolluenten en BKG) benadering. De techno-economische databank van het MKM bevat de mogelijke reductiemaatregelen van al de sectoren, met hun kosten en reductiepotentieel. Het MKM kan met deze informatie de goedkoopste combinatie van reductiemaatregelen selecteren om de vooropgestelde doelstellingen voor de verschillende polluenten te behalen. Ook kan per polluent de kost van een bijkomende eenheid reductie berekend (marginale reductiekosten) waaruit marginale kostencurves opgesteld worden. Met het MKM klimaat kan nagegaan worden hoe vooropgestelde klimaatdoelstellingen tegen de laagste kosten kunnen gerealiseerd worden. Niet enkel de optimale oplossing wordt door dit techno-economisch bottom-up model berekend ook bijkomende beperkingen kunnen in rekening gebracht worden. Het MKM klimaat houdt geen rekening met mogelijke verschuivingen in de economie als gevolg van ambitieuze klimaatdoelstellingen.
4.5.3
Voorbereiding van een Vlaamse post-2012 strategie
De nood aan een ambitieus klimaatbeleid wordt steeds duidelijker. Vlaanderen heeft in het Vlaams Klimaatbeleidsplan 2006 - 2012 het beleid uitgestippeld voor het halen van de Vlaamse Kyotodoelstelling. Klimaatbeleid stopt echter niet in 2012 en zal daarna nog ambitieuzer moeten worden verdergezet. Het EU klimaat- en energiepakket (zie §4.3.2) zal in belangrijke mate het Vlaamse post-2012 beleid sturen. Een klimaatstrategie ontwikkelen die tegemoet komt aan dergelijke ambitieuze lange termijn doelstellingen en een aantal trendbreuken realiseert, vergt een specifieke beleidsaanpak. Een klimaatstrategie opbouwen met het oog op structurele veranderingen in de bestaande productie- en consumptiepatronen impliceert dat het strategieproces een aantal essentiële bestanddelen omvat:
37
1)
Visiebepaling en –uitwerking: in §4.5.2 wordt aangegeven hoe Vlaanderen technisch, economisch en maatschappelijk onderbouwde engagementen voorbereidt tot 2020;
2)
Planning, uitvoering en permanente evaluatie en bijsturing: De komende jaren zullen de fundamenten gelegd worden voor een post-2012 klimaatbeleidsplan. Hierbij zal ondermeer verder gebouwd worden op de ervaring
Meer gedetailleerde informatie over het MKM is terug te vinden via http://www.lne.be/themas/beleid/milieueconomie/modellen
99
VORA08
Het (Vlaamse) klimaatbeleid na 2012 die is opgebouwd in het kader van het Vlaams Klimaatbeleidsplan 2006-2012 en bijhorende voortgangsrapporten; 3)
Uitbouw maatschappelijk draagvlak: op geregelde tijdstippen zal via de Vlaamse Klimaatconferentie overleg gepleegd worden met alle relevante actoren (overheid en niet-overheid) over de voortgang van de voorbereiding en uitvoering van deze strategie.
Een aantal bouwstenen voor een toekomstige Vlaamse post-2012 strategie zullen de komende jaren verder vorm krijgen en geïntegreerd worden in een post-2012 klimaatbeleidsplan: -
Lange termijn denken integreren in regelgeving en financiering
Het decennialange proces van succesvolle innovatie naar een duurzame energiehuishouding en een koolstofarme samenleving vraagt een consistent en vertrouwenwekkend overheidsbeleid. Dit impliceert een beleid dat niet te veel wordt beïnvloed door de zich wijzigende kortetermijn-opvattingen en door de conjuncturele schommelingen. Niets is zo funest voor het investeringsklimaat in langetermijn-innovatie als voortdurende veranderingen van stimuleringsmaatregelen en regels. Dit vraagt om aanpassing van de politieke cultuur en een afstemming van het regelgevend en beleidskader op de karakteristieken die bepalend zijn voor het stimuleren van innovaties: consequent, flexibiliteit, adequaat tijdspad voor implementatie en zekerheid/voorspelbaarheid, samen met een open beleidsstijl. Dit veronderstelt duidelijke en ambitieuze maar tegelijk ook haalbare en geloofwaardige lange termijn doelen, een consistente beleidsvisie en een onderbouwde en doordachte uitwerking van het beleid zelf. Bij het uitwerken van een geïntegreerde strategie is er tevens nood aan een meer transparante, stabiele en effectgerichte financiering van het klimaatbeleid op lange termijn en over de legislaturen heen. Een meer generieke financieringsvorm waarmee het klimaatbeleid eenvoudiger en meer resultaatsgericht kan aangestuurd, gecoördineerd en opgevolgd worden, zou hier een oplossing kunnen bieden. -
Versterking van de coördinatiemechanismen
Een verder doorgedreven beleidscoördinatie blijft een belangrijke uitdaging in het toekomstig Vlaams klimaatbeleid. Een groot deel van het klimaatbeleid moet immers vorm krijgen binnen diverse beleidsdomeinen (milieu, energie, mobiliteit, sociale huisvesting, onderwijs, … ). Klimaatbeleid vergt dus een 'horizontaal beleid' tussen meerdere overheidsdepartementen. De uitdaging bestaat er in een geïntegreerde strategie op lange termijn te ontwikkelen. Coördinatiestructuren zijn daartoe noodzakelijk, maar kunnen slechts goed werken als er een zekere convergentie is qua beleidsaanpak. De vraag stelt zich of de huidige coördinatiestructuren binnen de Taskforce Klimaatbeleid Vlaanderen de Vlaamse overheid in staat zullen stellen om zich afdoende voor te bereiden op een sterk wijzigende beleidscontext en meer ambitieuze doelstellingen. Met het oog op een meer optimale coördinatie, opvolging en bijsturing is het aangewezen om duidelijke sectorale doelstellingen en bijhorende (politieke) verantwoordelijkheden vast te leggen voor de post-Kyoto periode. -
Aanscherping beleidsinstrumenten
De vraag rijst of het beleidsinstrumentarium waarmee tot op heden en in de nabije toekomst de nodige reductiemaatregelen worden gerealiseerd, ook op langere termijn zal volstaan om het pad naar een koolstofarme samenleving te effenen. Momenteel kan worden vastgesteld dat er een veelheid aan regelingen, maatregelen en financiële instrumenten is uitgewerkt die de beleidscontinuïteit kunnen bemoeilijken. Bovendien groeit de complexiteit en is de wisselwerking tussen verschillende beleidsinstrumenten en –niveaus niet eenvoudig. De voorspelbaarheid van de inzet van nieuwe beleidsmaatregelen wordt hierdoor bemoeilijkt. Het zal steeds moeilijker worden om met het momenteel beschikbare instrumentarium een antwoord te bieden aan de ambitieuze lange termijndoelstellingen die op ons afkomen. Hierbij wordt het beleid geconfronteerd met de wet van de afnemende meeropbrengst: een extra aanscherping van bestaande maatregelen zal steeds minder reducties opleveren. Op termijn is een uitbreiding en verdieping van de kenniscapaciteit nodig om het bestaande instrumentarium te kunnen bijsturen
100
VORA08
Het (Vlaamse) klimaatbeleid na 2012
en nieuwe instrumenten succesvol te kunnen introduceren. Het voeren van een lange termijn klimaatbeleid kan bovendien enkel op een zinvolle wijze gebeuren, indien in het kader van de staatshervorming, een aantal bevoegdheden en instrumenten op het vlak van klimaat- en energiebeleid aan de gewesten toegewezen worden. -
Integratie van het langetermijnperspectief in de sectorale beleidsplanning
De Europese Raad heeft eind 2008 een akkoord bereikt over de nieuwe richtlijnen en de verdeling van de reductiedoelstellingen voor 2020. Vlaanderen onderschrijft de globale Europese doelstellingen van de Europese Commissie en zal hierbij een evenredige inspanning leveren rekening houdend met het beschikbare potentieel en de kostenefficiëntie. De post-2012 doelstellingen dienen vertaald te worden naar een aangescherpt beleidsinstrumentarium. Het lopende beleid zoals uitgewerkt in het Vlaams Klimaatbeleidsplan 2006-2012 vormt hierbij het referentiepunt. Om de noodzakelijke omvorming naar een duurzame productie en consumptie te bereiken moeten alle beleidssectoren in Vlaanderen de klimaatdoelstellingen op lange termijn beschouwen. De ambitieuze reductiedoelstellingen dienen dan ook zo snel mogelijk geïntegreerd te worden in het Vlaamse klimaatbeleid. Het klimaatbeleid zal hierbij een verbinding moeten leggen tussen uitdagingen op de lange termijn (transitie naar verregaande innovatie), de kansen op middellange termijn (maatregelen in demonstratiefase of versnelde innovatieve projecten) en acties op korte termijn. Gelet op de structurele lange termijn maatschappelijke, culturele en technologische veranderingen die in het licht van de klimaatproblematiek noodzakelijk zijn, vormt de aanpak van ‘transitiemanagement’ een bruikbare referentie. Transitiemanagement is een bewuste poging om structurele lange termijn veranderingen stapsgewijs tot stand te brengen. De klemtoon ligt daarbij op het bevorderen en beïnvloeden van maatschappelijke interacties. Er wordt dus niet getracht om veranderingen te forceren, maar om de aanwezige kansen en dynamiek voor verandering in de samenleving aan te wenden en te oriënteren in de richting van lange termijn transitiedoelen. Het Steunpunt Duurzame Ontwikkeling, dat van start is gegaan in januari 2007 en loopt tot eind 2011, heeft in haar opdracht diverse onderzoeken lopen inzake een lange termijn veranderingsbeleid. Dit Steunpunt is een consortium van vier Vlaamse onderzoeksgroepen - met expertise inzake duurzame ontwikkeling - , die verbonden zijn aan drie Vlaamse universiteiten, met name: de Research Group on Global Environmental Governance and Sustainable Development (KUL), het Hoger Instituut Voor de Arbeid (KUL), het Centrum voor Duurzame Ontwikkeling (UG) en de Vakgroep Menselijke Ecologie (VUB). Zo gebeurt er onderzoek naar ‘het multiactor- en multilevelbeleid voor duurzame ontwikkeling’, de ‘mogelijkheden van systeeminnovatie met betrekking tot duurzame productie- en consumptiepatronen in Vlaanderen’, en’ transitiemanagement als instrument voor een langetermijnbeleid rond duurzame ontwikkeling’. Verder lopen er momenteel in Vlaanderen 2 experimenten met transitiemanagement, nl. de transitiearena duurzaam wonen en bouwen en het Plan C, een transitienetwerk inzake duurzaam materialenbeheer. In de schoot van deze transitienetwerken lopen diverse initiatieven die verschillende aspecten van het transitieproces uitproberen. -
Versterken maatschappelijk draagvlak
Met de organisatie van de Vlaamse Klimaatconferentie werd een eerste belangrijke stap gezet in de versterking van het maatschappelijk draagvlak voor een ambitieus klimaatbeleid in Vlaanderen. Ook in de toekomst zal de Vlaamse overheid dit engagement dat werd aangegaan met alle maatschappelijke actoren verderzetten. Sinds de film ‘An unconvenient truth’ de bioscoopzalen veroverde, zijn heel wat initiatieven opgestart door geëngageerde burgers, belangengroepen en NGO’s die hun steentje willen bijdragen. Door de almaar stijgende energieprijzen wordt de maatschappelijke interesse bovendien nog verder aangewakkerd. Het is van groot belang dat de overheid dit momentum in gang houdt. Dit kan ondermeer door samenwerking met de maatschappelijke initiatieven op te zoeken. Er moet over gewaakt worden dat de veelheid aan initiatieven en campagnes zowel door de diverse overheidsinstanties als door derden niet tot versnippering leidt. Naast samenwerking met maatschappelijke actoren dient dus ook binnen de overheid gestreefd te worden naar een beter geïntegreerde communicatiestrategie zowel tussen de verschillende beleidsniveaus als tussen de verschillende beleidsactoren binnen de Vlaamse overheid. In de komende jaren zou dit moeten uitmonden in een breedschalige, geïntegreerde en over meerdere jaren volgehouden klimaatcampagne. Meerdere programma’s rond klimaatgevoelige thema’s zoals wonen, mobiliteit en voeding en
101
VORA08
Het (Vlaamse) klimaatbeleid na 2012
communicatiekanalen zullen worden benut, waarbij ook lopende succesvolle initiatieven (zoals klimaatwijken, fair trade gemeenten, dikke truiendag…), voor het voetlicht worden gebracht. Gebruikmakend van het (tweede) evaluatiemoment in 2010 van de beheersovereenkomst van de VRT, kan sensibilisatie omtrent de klimaatproblematiek en de noodzakelijke gedragswijziging opgenomen worden in de waarden en basisdoelstellingen van de openbare omroep. -
Vlaamse Post-2012 maatregelen in de steigers o
Gebouwen
De Vlaamse Overheid heeft de EU doelstellingen niet afgewacht om reeds van start te gaan met de voorbereiding en de implementatie van een aantal concrete projecten met een langere tijdshorizon en een opgeschaald ambitieniveau. Vooral in de sector gebouwen waar nog een aanzienlijk reductiepotentieel aanwezig is, worden een aantal nieuwe initiatieven op touw gezet: -
Energierenovatieprogramma 2020
De Vlaamse overheid heeft een urgentieprogramma opgesteld om alle daken tegen 2020 geïsoleerd te krijgen, alle enkel glas te vervangen door isolerend glas en verouderde verwarmingsketels uit de Vlaamse woningen te bannen: het Energierenovatieprogramma 2020. Het is de ambitieuze doelstelling van de Vlaamse Overheid dat iedere Vlaming in het jaar 2020 een energiezuinige woning heeft. Voor meer informatie over dit programma wordt verwezen naar maatregel 2.8.2. -
Transitiemanagement Duurzaam Wonen en Bouwen (DuWoBo)
In 2005 startte het project ’Transitiemanagement in het kader van systeeminnovatie: de casus duurzaam bouwen en wonen’. Hiermee voert de Vlaamse overheid een eerste experiment met de transitiebenadering uit. Het project formuleerde een visie en streefdoelen voor duurzaam wonen en bouwen in Vlaanderen, en werkte in 2006 de transitiepaden uit. Ook aspecten rond energie en wonen komen aan bod. -
Duurzame sociale woningbouw
In het kader van de focusdag van de Vlaamse Klimaatconferentie werden concrete beleidsmaatregelen voorgesteld die de basis kunnen vormen van een meerjaren strategie voor duurzame sociale woningbouw en –renovatie (voor gedetailleerde uitwerking zie kader 4.1). Gezien de omvang van de financiële behoefte voor deze meerjaren strategie zal gezocht moeten worden naar mogelijkheden voor een veel bredere financiering. Naast de inzetbaarheid van bestaande subsidiestromen zullen ook alternatieve financieringsbronnen onderzocht moeten worden. Kader 4.1 Aanbevelingen Vlaamse Klimaatconferentie : Sociale woningbouw post 2012 Met ongeveer 136.000 sociale woningen beheert de sector ongeveer 5,5 % van het totale woningenbestand in Vlaanderen. Ook al betreft het een beperkt aandeel van de totale woonmarkt, toch is het energiereductiepotentieel aanzienlijk. Ook de sociale huisvestingssector kan een bijdrage leveren, zij het dat dit niet ten koste van de kerntaak van sociale huisvesting mag gaan, namelijk betaalbaar wonen mogelijk maken voor een sociaal-economisch kwetsbare doelgroep, waarvan verwacht kan worden dat hij in de toekomst nog zal toenemen. Anderzijds biedt, specifiek bij dit woonsegment, energiereductie en aandacht voor energie-efficiëntie bij renovatie en nieuwbouw juist kansen voor het realiseren van een sociale meerwaarde. De eigenheid van deze doelgroep vraagt bijgevolg een mix van lange termijn maatregelen : 1. Op basis van de aangescherpte EPB-eisen en de ervaringen die de monitoring van energieverbruik en bewonersgedrag bij demonstratieprojecten in 2008 opleverden, dient het bestaande patrimonium versneld gerenoveerd. Hierbij is het aangewezen de planning van de energierenovatie te organiseren op basis van de inventarisatie van de verschillende gebouwtypologieën op grond van hun energetische kenmerken (zie maatregel 2.1.9). Prioritair kan worden gestart met eensgezinswoningen, en in een 2de fase met appartementsgebouwen met een bouwjaar tussen 1965 en 1975, verspreid over het Vlaams gewest.
102
VORA08
Het (Vlaamse) klimaatbeleid na 2012
2. Er worden maatregelen getroffen die een opvolgende, real-time meting van de effecten mogelijk maken. Dit laat toe de kosten-en energie-efficiëntie van maatregelen op de voet te volgen en pistes voor remediëring uit te tekenen, wat voor de gebruikers-bewoners motiverend kan werken. 3. De stijgende energieprijzen brengen steeds meer gezinnen vooral in kansarmoede in de problemen. De kennis van zowel gezinnen als begeleiders van sociaal zwakkeren over het potentieel om energie te besparen en over de verschillende steunmaatregelen blijkt echter eerder beperkt te zijn. Informatie en opleiding van begeleiders van sociaal zwakkeren is dan ook een noodzaak. Het rationaliseren en centraliseren van informatie- en steunaanbod zijn absoluut aangewezen. Hierbij wordt voortgebouwd op de ervaringen van het project ‘Klimaat op maat’ (2007-2008). Verder moet ook een circuit van opvolging, zoals het buitenlands model van ESCO’s (Energy Services COmpany) worden uitgewerkt waarbij effectief aan de slag wordt gegaan met de meetresultaten afkomstig van uitgevoerde audits. 4. Voor bouwaanvragen die tot doel hebben het energieverbruik via de gebouwschil te reduceren, en niet tot een toename van het eigenlijke woonvolume leiden, moet een duidelijke en flexibele regelgeving met betrekking tot erfgoed en stedenbouw worden uitgewerkt. 5. De toenemende woningenschaarste en de stijgende energieprijzen zullen andere woonpatronen met zich brengen, die kunnen bijdragen aan een rationeler gebruik van energie. De overheid moet een faciliterende rol spelen bij de implementatie van alternatieve woonvormen op kleine schaal in de sociale huisvesting met het oog op het creëren van compactere woonvormen.
o
Hernieuwbare energie
In het kader van een globale doelstelling om in de EU tegen 2020 het aandeel van hernieuwbare energiebronnen in het energieverbruik te laten toenemen tot 20%, legt het voorstel van richtlijn ter bevordering van het gebruik van energie uit hernieuwbare bronnen aan de lidstaten bindende nationale doelstellingen op in termen van een percentage van het finale energieverbruik. In 2010 moet elke lidstaat in een nationaal actieplan het nationale objectief dat door de richtlijn wordt opgelegd opsplitsen over de sectoren elektriciteit, warmte en koeling en transport, waarbij de maatregelen worden aangegeven om de doelstellingen te realiseren. De komende jaren zal de Vlaamse Overheid dit actieplan op Vlaams niveau invullen. o
Vlaams actieplan Energie-efficiëntie 2008-2010
In het kader van richtlijn 2006/32/EC betreffende energie-efficiëntie bij het eindgebruik en energiediensten is een Vlaamse Actieplan Energie-Efficiëntie 2008-2010 ingediend bij de Europese Commissie. In dit plan wordt de indicatieve Vlaamse energiebesparingsstreefwaarde voor 2016 en de intermediaire doelstelling voor 2010 bepaald. Daarnaast worden in dit actieplan de maatregelen, die zullen worden ingezet om de vastgelegde streefwaarden te bereiken, per sector in detail beschreven. o
CCS
Met koolstofafvang en -opslag (Carbon Capture and Storage, ofwel CCS) worden verscheidene technologische processen bedoeld die resulteren in het isoleren van CO2 uit door de industrie uitgestoten gassen, en vervolgens het transporteren en injecteren daarvan in geologische formaties. De voornaamste toepassing van de techniek van CCS is de vermindering van de CO2-emissies bij elektriciteitsproductie op basis van fossiele brandstoffen, voornamelijk kolen en gas. CCS kan echter ook worden toegepast in CO2-intensieve industrieën zoals de cementindustrie, raffinaderijen, de ijzer- en staalindustrie, de petrochemie, de olie- en gasbehandelingssector. Nadat het CO2 is afgevangen, wordt het getransporteerd naar een geschikte geologische formatie waar het wordt geïnjecteerd met het oog op isolatie van de atmosfeer voor onbeperkte duur. Hoewel energie-efficiëntie en hernieuwbare energiebronnen op lange termijn de meest duurzame oplossingen zijn voor het veiligstellen van energievoorziening en klimaat, kunnen de CO2-emissies van de EU en de wereld niet met 50% worden teruggedrongen in 2050 zonder ook gebruik te maken van andere opties zoals koolstofafvang en -opslag.
103
VORA08
Het (Vlaamse) klimaatbeleid na 2012
Dit geldt ook voor Vlaanderen. Vlaanderen kent met zijn CO2-intensieve industrie een erg hoge CO2-uitstoot. Het wordt echter geconfronteerd met een waarschijnlijk beperkte eigen opslagcapaciteit. In theorie kan CO2 opgeslagen worden in uitgeputte olie- of gasvelden, in saline aquifers (zoutwaterhoudende lagen) en eventueel in steenkoollagen. Vlaanderen beschikt enkel over de laatste twee opties, in een beperkt gebied in het Noordoosten (het Kempens Bekken). Toegang tot CO2-transportnetwerken en milieuveilige opslaglocaties in de buurlanden wordt daarom essentieel voor Vlaanderen. Eind 2008 werd de Europese richtlijn betreffende de geologische opslag van koolstofdioxide goedgekeurd, die moet uitmonden in een regelgevend kader voor ondergrondse CO2-opslag. In de marge van die werkzaamheden beslisten de Europese Staats- en Regeringsleiders op de Lentetop van maart 2007 dat tegen 2015 10 tot 12 grootschalige demonstratieprojecten moeten opgestart zijn, om de technische en economische leefbaarheid van de geologische opslag van CO2 aan te tonen. De gemiddelde kostprijs per demonstratieproject wordt geraamd op 1 miljard euro. Tot op heden lijkt het er niet op dat één van die demonstratieprojecten in Vlaanderen zal gesitueerd zijn. Het is voor Vlaanderen essentieel dat de geplande CCS-demonstratieprojecten een brede waaier aan technologieën bestrijken: niet enkel afvang uit elektriciteitscentrales (maar ook uit CO2-intensieve industrieën zoals petrochemie, cementindustrie, ...) en niet enkel opslag in uitgeputte olie- en gasvelden (maar ook in saline aquifers en in onontgonnen steenkoollagen): dit zijn de CCS-toepassingen die op het Vlaamse grondgebied relevant zullen zijn. o
Link lucht- en klimaatbeleid
Lokale luchtverontreiniging, verzuring en het klimaatprobleem hebben grotendeels dezelfde oorzaak, namelijk het verbranden van fossiele brandstoffen. Ook tussen de emissies bestaan er vele verbanden. Vele klimaatmaatregelen hebben een dubbele opbrengst: ook lokale luchtverontreiniging en verzuring profiteren mee. Sommige klimaatmaatregelen echter kunnen (belangrijke) negatieve effecten (‘trade-offs’) met zich meebrengen voor luchtverontreiniging. Ook vice versa kunnen reductiemaatregelen voor traditionele luchtpoluenten (NOX, SO2, fijn stof, …) positief, neutraal of negatief zijn voor klimaat. Het optimaal afstemmen van het klimaatbeleid en het beleid rond luchtverontreiniging is om deze redenen aangewezen en zou belangrijke maatschappelijke baten kunnen opleveren. Als onderdeel van een langer onderzoekstraject is in een studieopdracht uitgevoerd. Deze opdracht had volgende doelstellingen: -
onderzoek van synergetische en negatieve effecten van klimaatbeleid op luchtverontreiniging;
-
bepalen van vermeden emissiereductiekosten voor traditionele luchtpolluenten als gevolg van klimaatbeleid; bepalen van mogelijke bijkomende reductiekosten als gevolg van bepaalde klimaatbeleidsmaatregelen;
-
onderzoek van synergetische en negatieve effecten van luchtverontreinigingsbeleid op klimaat.
De opdracht kadert in de onderbouwing en uitwerking op langere termijn van een meer geïntegreerd, systematisch en kosteneffectief reductiebeleid dat gelijktijdig gericht is op de traditionele luchtpolluenten en de broeikasgassen. o
Mobiliteit: -
Kilometerheffing voor (vracht)verkeer
Er bestaat een principeakkoord tussen de gewesten voor de invoering van een systeem van kilometerheffing voor vrachtwagens met een horizon van 2011. Het is de doelstelling om te komen tot een efficiënt systeem dat de milieu-impact integreert en het gebruik van minder vervuilende vrachtwagens bevordert. Binnen een intergewestelijk overleg worden momenteel de praktische modaliteiten van dit systeem vastgelegd. Dit overleg verloopt gelijktijdig met het project van de elektronische vignetten voor personenwagens. Op termijn wordt ook voor personenwagens een systeem van kilometerheffing overwogen, die de milieu-impact integreert en het gebruik van minder vervuilende wagens stimuleert. Op korte termijn biedt de hervorming van de verkeersbelastingen op basis van de milieukarakteristieken van het voertuig (i.e. gereglementeerde en CO2-emissies) een opportuniteit die de gewesten wensen te nemen (zie maatregel 1.3.1). Binnen het intergewestelijk overleg betreffende de invoering van een kilometerheffing voor vrachtwagens wordt tevens gestreefd naar een maximale afstemming inzake een systeem van wegbeprijzing voor personenvervoer.
104
VORA08
Het (Vlaamse) klimaatbeleid na 2012
o
Bedrijven:
Er zal onderzocht worden of rekening houdend met het kader van het Europese energie- en klimaatpakket, een convenant kan opgesteld worden waarbij ondernemingen en sectoren een engagement op zich kunnen nemen om hun prestaties qua energieverbruik en CO2-emissies te verbeteren doorheen de gehele productketens zowel op het vlak van productieactiviteiten als zomogelijk van transport. Als tegenprestatie zullen de betrokken overheden een aangepast en stimulerend (ondersteunings)beleid ontwikkelen. o
Smart grid:
In het Pact 2020 is hierover opgenomen: Een nieuw toekomstpact voor Vlaanderen wordt het pad naar een duurzame economie uitgestippeld. Er zal ondermeer gezorgd worden voor een verdere diversificatie van het energieaanbod en een structurele verhoging van de productiecapaciteit met het oog op maximale bevoorradingszekerheid, met een groeiend aandeel hernieuwbare energie in het eindgebruik, en voor competitieve prijzen. De barrières voor de opkomst van decentrale energiebronnen worden weggewerkt. Er wordt geïnvesteerd in een versnelde modernisering van de distributienetten (kabels, transformatoren, elektronica) en in een aangepaste infrastructuur, om meer nationale en grensoverschrijdende transporten mogelijk te maken en meer decentrale elektriciteitsproductie met netkoppeling toe te laten. Daartoe wordt verzekerd dat de netbeheerders de juiste prikkels krijgen voor netwerkontwikkeling en –beheer. Vlaanderen stimuleert de introductie van slimme elektriciteitsmeters en de ontwikkeling van actieve en intelligente elektriciteitsnetten die vraag- en aanbodsturing mogelijk maken.
.
105
VORA08
Adaptatie
5 Adaptatie 5.1
Situering
Een remedie tegen de nadelige effecten van een versterkt broeikaseffect is de aanpassing van de natuurlijke en menselijke systemen aan de huidige of verwachte gevolgen. Zo verminderen de kwetsbaarheid en de vatbaarheid voor schade. Adaptatie is een belangrijk deel van het maatschappelijke antwoord op klimaatverandering. De uitwerking van een adaptatiestrategie behoort bovendien tot de Kyoto-doelstellingen. Adaptatie wordt steeds belangrijker nu blijkt dat het klimaat nu al gewijzigd is en de volgende eeuwen nog zal veranderen voordat er een stabilisatie komt. Zelfs indien de reductiedoelstellingen gehaald worden, zullen adaptatie-inspanningen nog steeds noodzakelijk zijn. Een aantal economische sectoren zoals de landbouw, de visserij, de bosbouw en het toerisme zijn bijzonder kwetsbaar voor klimaatveranderingen. Deze sectoren zijn namelijk sterk afhankelijk van de weersomstandigheden. Ook laaggelegen gebieden en risicovolle regio’s voor stormen en orkanen staan onder druk. Hoe we ons het beste kunnen aanpassen is het voorwerp van constant en doorgedreven onderzoek. Hieruit blijkt dat hoe sneller we de noodzakelijke aanpassingen uitvoeren, hoe minder schade er zal optreden en hoe meer voordeel het ons zal opleveren. Adaptatie aan de klimaatverandering is als het ware een win-win maatregel. Adaptatie biedt dus naast een preventie voor schade door klimaatverandering ook nieuwe kansen. Het beleid moet daarom bij een integrale analyse niet alleen oog hebben voor de kwetsbaarheid, maar ook voor de autonome dynamiek van maatschappelijke en natuurlijke systemen. Hoe kunnen deze zich aanpassen? Welke kosten en baten zijn eraan verbonden? Welke maatregelen kunnen de beleidsmakers nemen? Wat zijn de risico's van klimaatverandering op die systemen en hoe kan men het beste met die risico's omgaan? De uitwerking van een Vlaams adaptatieplan tegen 2012 is de centrale doelstelling. Hierbij is integratie van belang met de bestaande beleidsstrategieën voor het waterbeheer (Sigmaplan), de landbouw, het natuurbeheer, de ecosystemen, de ruimtelijke ordening en de gezondheid.
5.2
Voortgang maatregelen
5.2.1
Impact klimaatwijziging bepalen
Beschrijving Adaptatie vereist in de eerste plaats een zo goed mogelijke kennis van het toekomstige klimaat en zijn effecten. Op dit moment is de kennis over de impact van klimaatverandering in Vlaanderen beperkt. Een aantal andere landen bouwden op dit domein kennis op die ook voor Vlaanderen relevant is. Er moet echter niet gewacht worden op een gedegen kennis van de klimaatveranderingen. Nooit zal namelijk de klimaatverandering een exact gegeven worden. Maar zelfs nu zijn toch al enkele grote lijnen beschikbaar die een adaptatiebeleid kunnen verantwoorden. Vermits het adaptatiebeleid een continu proces is, moet het ook continue bijgesteld worden in functie van de laatste gegevens. Onderzoek werkt aan klimaatscenario’s op korte en lange termijn en werkt op basis hiervan methoden uit die de impact op maatschappelijke en natuurlijke systemen in Vlaanderen bepalen. De kwetsbaarheid van een systeem hangt nauw samen met de blootstelling aan klimaatfactoren en zijn gevoeligheid en aanpassingscapaciteit. Evaluatie De waterbeheersector was de eerste die rekening hield met de klimaatveranderingen. Bij de afdeling Water werd in samenwerking met het KMI enkele jaren terug reeds de wijzigende weerspatronen (o.a. kortere en hevigere buien) vastgesteld. Onder andere deze bevinding weerspiegelde zich in de watertoets. Dit waren de eerste wetgevende stappen die rekening hielden met de adaptatie aan de klimaatveranderingen. Maar er zijn ook andere lopende studies vanuit de watersector.
106
VORA08
Adaptatie
In opdracht van Federaal Wetenschapsbeleid kunnen drie studies vermeld worden. Deze studieopdrachten worden door de Vlaamse administratie opgevolgd. De resultaten kunnen ook in Vlaanderen gevaloriseerd worden. Gedurende de periode 2006-2007 vond de eerste fase van het CC-HYDR project (‘Climate Change impact on hydrological extremes along rivers and urban drainage systems’) plaats. Deze eerste fase omhelst het bepalen van klimaatveranderingsscenario’s voor regenval en potentiele evapotranspiratie in België. De tweede fase ging van start begin 2008 en duurt tot eind 2009. Hierbij wordt een impactanalyse van klimaatveranderingen op hydrologische extremen langs rivieren en drainagesystemen uitgewerkt gebaseerd op de scenario’s uit de eerste fase van het onderzoek. Dezelfde scenario’s werden ook gebruikt in het ADAPT-project (“ADAPT: towards an integrated decision tool for adaptation measures”). Dit project wil een efficiënt beslissingsondersteunend instrument opmaken dat gebruikt kan worden voor de geïntegreerde inschatting van adaptatiemaatregelen die ingezet kunnen worden tegen door klimaatsverandering geïnduceerde overstromingen. Tijdens de eerste fase van dit project werd een synthese gemaakt van de kennis over de effecten van klimaatverandering voor België. De tweede fase omvat een casestudy over overstromingen in het Maas- en Scheldebekken en zal de ontwikkelde methodologie verder verfijnen. Het CLIMAR project (“CLIMAR:: evaluatie van de impact van globale klimaatsveranderingen en aanpassingsmaatregelen voor mariene activiteiten”) loopt gedurende de periode 2006-2009. Met dit project wordt een kader ontwikkeld waarin de aanpassingsmaatregelen kunnen geëvalueerd worden, en dit voor zowel de ecologische, de sociale als de economische aspecten van het Noordzeemilieu. Twee casestudies worden in detail bestudeerd, nl. het risico op overstromingen en de visserijsector. De resultaten van de casestudies zullen geëxtrapoleerd kunnen worden naar het gehele Noordzeemilieu. Maar ook andere sectoren volgen. Zo werd de studie ‘Adaptatiemogelijkheden van de Vlaamse landbouw aan de klimaatverandering’ in opdracht van het departement Landbouw en Visserij (DLV) afgerond midden 2008. Doel van de studie was een inventaris op te maken van mogelijke adaptatiemaatregelen voor de Vlaamse landbouw waarbij de impact op de eindproductiewaarde bij gelijkblijvend ruimtegebruik, op het ruimtegebruik bij gelijkblijvende eindproductiewaarde en op de broeikasgasbalans wordt nagegaan. In 2008 is een achtergronddocument klimaatveranderingen gepubliceerd door het MIRA. Via een literatuurstudie wordt de invloed van de klimaatveranderingen in Vlaanderen in kaart gebracht. Verdere stappen Via een analyse van buitenlandse adaptatieplannen zal mee de basis gelegd worden voor het opmaken van een Vlaams adaptatieplan. Tevens wordt overleg met de stakeholders voorzien via een workshop. In het kader van de opmaak van het NARA-scenariorapport ging begin 2008 een studie bij het INBO van start naar de ontwikkeling van ruimtelijk gedistribueerde klimaatscenario’s voor Vlaanderen. Gedetailleerde informatie over mogelijke klimaatveranderingen zal voor Vlaanderen uitgewerkt worden en zal ook kunnen ook worden doorgerekend naar andere sectoren. Via het project ‘Opstellen van een Environment- Health-Impact-Assessment van de effecten van klimaatswijzigingen op de gezondheid via het leefmilieu in België’ dat mede gefinancierd wordt door POD wetenschapsbeleid onder het programma AGORA, wordt een geïntegreerde monitoring van de effecten van de klimaatswijziging in relatie met andere milieu-invloeden op de persoonsgebonden- en volksgezondheid beoogd. Naar aanleiding van de jaarlijkse oproep voor onderzoeksvoorstellen rond Strategisch Basis Onderzoek met een primaire maatschappelijke finaliteit van het IWT (Instituut voor de Aanmoediging van Innovatie door Wetenschap en Technologie in Vlaanderen), diende de coördinerende Afdeling Mobiliteit en Ruimtelijke Planning van de Universiteit Gent het onderzoeksvoorstel ‘Klimaatverandering en veranderingen in ruimtelijke structuren in Vlaanderen (CcASPAR)’ in. Dit onderzoek heeft als doel om aan de hand van vijf werkpakketten beleidsaanbevelingen te kunnen maken over ruimtelijke adaptatiestrategieën.
5.2.2
Actieplan opstellen
Beschrijving Na de bepaling van de impact op deze systemen kan een actieplan de prioritaire maatregelen tot risicoreductie en de bijhorende kosten en baten bepalen voor zowel de overheid als de diverse doelgroepen.
107
VORA08
Adaptatie
Het beleid dient hiertoe een kosteneffectief Vlaams actieplan uit te werken op basis van sociaal-economische afwegingen van de risico’s en dringende maatregelen bij de meest kwetsbare systemen. Hierbij beoogt het een evenwicht tussen zo laag mogelijke inherente klimaatrisico’s en de sociaal-economische ontwikkeling. Dit actieplan vormt het kader waarbinnen de coördinatie van de adaptatiemaatregelen mogelijk is op diverse niveaus. Een effectief actieplan zorgt er op termijn voor dat klimaatrisico’s een normaal deel uitmaken van de besluitvorming door overheden, ondernemingen en individuele burgers. Sensibilisatie en de ontwikkeling van beleidsondersteunende instrumenten kunnen de lokale besturen, ondernemingen en individuele burgers bij hun acties helpen. Evaluatie Op initiatief van het departement LNE werd een Vlaamse stuurgroep ‘Aanpassingen aan de klimaatverandering’ opgericht om de betrokkenheid van alle beleidsdomeinen te verzekeren bij de uitwerking van een Vlaamse adaptatiestrategie. Binnen de domeinen waterbeheer, landbouw en natuurbeheer werden reeds onderzoek opgestart naar de adaptatie-uitdagingen in Vlaanderen. Naast de coördinerende rol zal voor de stuurgroep ook een sensibiliserende taak weggelegd zijn. Op die manier zal bijkomende aandacht gevraagd worden voor adaptatie bij de beleidsuitwerking van de verschillende beleidsdomeinen. Uiteindelijk moeten deze onderzoeken voor elk van de beleidsdomeinen leiden tot de invulling van het Vlaamse actieplan. Naast deze Vlaamse stuurgroep werd binnen het departement LNE een departementale werkgroep ‘Aanpassing aan de klimaatverandering’ opgericht. Deze departementale werkgroep zoekt mogelijkheden binnen het departement LNE tot adapteren. Door het uitwerken van concrete maatregelen en het opstellen van een actieplan hoopt LNE samen met enkele andere voorlopers het goede voorbeeld te geven. Overleg met andere overheden Op 29 juni 2007 verscheen het groenboek over Europese adaptatie-initiatieven. Dit groenboek “Aanpassingen aan de klimaatveranderingen in Europa, mogelijkheden voor EU-actie” peilde naar de visies en adaptatie-initiatieven van de verschillende beleidsdomeinen, overheidsinstanties, wetenschappelijke experts en doelgroepen uit de Europese Unie. Op basis van deze informatie publiceerde de Commissie op 1 april 2009 een witboek ‘Adapting to climate change: Towards a European framework for action’. Dit witboek vormt het EU adaptatiekader met een gefaseerde aanpak in nauw overleg en samenwerking met de lidstaten. In een eerste fase (2009-2012) zal de grondslag gelegd worden voor een EU adaptatiestrategie. Vanaf 2013 zal in een tweede fase de focus verschuiven naar de implementatie van de strategie. Vlaanderen stemt haar adaptatiestrategie hier dan ook op af. Bij de uitvoering van de onderzoeksopdrachten wordt de informatie-uitwisseling met het Federale Wetenschapsbeleid verder gezet. De Vlaamse overheid heeft overleg opgestart met de federale overheid met betrekking tot de voorbereiding van een nationaal adaptatieplan en aanvullende federale adaptatiemaatregelen op het vlak van gezondheidszorg, verzekeringen, rampenfonds, … De Vlaamse overheid zal op termijn ook besprekingen starten met lokale overheden rond adaptatiemaatregelen die impact hebben op de lokale besluitvorming.
108
VORA08
Bijlage 1.Overzichtstabel maatregelen
Thema Code
Fiche
VORA08
VKP06-12
Cluster
Gemiddelde Status
Doelstelling
Indicator
2004
2005
2006
2007
Maatregel
en duurzame mobiliteit in Vlaanderen
De CO2- emissies van de
CO2-emissies door de
transportsector (weg, spoor en
Vlaamse transportsector
binnenvaart) bedragen maximaal 15,3
(weg, spoor en
Mton in 2010
binnenvaart) (kton CO2)
Neemt het aantal voertuigkilometers 1.1
Beperken groei wegtransport
over de weg toe tot maximaal 54,9 miljard kilometers in 2010 Toename van het aandeel van de
1.1.1
1.1, 1.6,
Modale verschuiving
Volgens
1.7
personenvervoer
planning
vervoersalternatieven in de modal split. Streefdoel 2010 modal split (verplaatsingen) OV = 19% (23% zonder fiets) en fiets = 19% Toename van het aandeel van de
1.1.2
1.2, 1.4,
Modale verschuiving
Volgens
1.5
goederenvervoer
planning
vervoersalternatieven in de modal split. Streefdoel 2010 modal split vervoersalternatieven in tonkm = 31 % (binnenvaart = 17 % en spoor 14 %)
Verhogen vervoersefficiëntie 1.1.3
1.1
van het personenverkeer over de weg
1.1.4
1.3
Piloot
2009
Naar een klimaatvriendelijke 1
verwachte uitstoot 2008-
Volgens planning
Verhoging vervoersefficiëntie
Volgens
goederenvervoer
planning
Verhogen van de bezettingsgraad woon-werkverkeer (personenverkeer) van 1,2 naar 1,3 (gemiddeld 1,4)
Voertuigkm over de weg (miljard km)
15.512
15.264
14.986
14.877
56,83
56,48
57,24
57,93
17,90
18,50
18,90
20,70
21,90
24
1,369
1,369
1,369
12%
13%
14%
15.310
Aandeel vervoersalternatieven in modal split, %
MOW, De Lijn
(Personenverkeer)
Aandeel vervoersalternatieven in modal split, %
MOW
(Goederenvervoer)
Gemiddelde bezettingsgraad wagen
Beperken in 2010 van de groei van het
groei aantal
aantal vrachtwagenkm tot 17 % (2010
vrachtwagenkm tov 1998
tov 1998)
(%)
1,368
MOW, De Lijn
MOW
109
VORA08
Bijlage 1.Overzichtstabel maatregelen
Verbeteren van de
1.2
doorstroming
1.2.1
1.2.2
Beperken van filevorming
Snelheidsbeheer
1.8
1.2.3
1.3
Stimuleren telewerken
Volgens
Homogeen snelheidsverloop op
planning
hoofdwegennet
Volgens planning
Capciteitsuitbreiding
Volgens
hoofdwegennet
planning
Toename van het aantal effectieve telewerkers tot 20 % van het aantal potentiële telewerkers (BAU) in 2010
Percentage verliesuren op autosnelwegen38, %
5,1
4,6
4,4
MOW
Aantal telewerkers (schatting)
MOW, De
344.000
Lijn
Verhogen capaciteit hoofdwegennet
Uitbouw van een
Bedraagt de gemiddelde CO2-emissie
milieuvriendelijk
van het personenwagenpark maximaal
transportmiddelenpark
162 g/km in 2010
AWV
Gemiddelde CO2-uitstoot nieuw wagenpark
156
155
154
Verbeteren van de energie-efficiëntie 1.3.1
1.10
Aanpassen milieuvriendelijke
Volgens
van het wagenpark door beinvloeding
verkeersbelasting
planning
van het aankoopgedrag van bedrijven
LNE
en gezinnen De erkenning van Ecoscore als Erkennen en toepassen van 1.3.2
1.9
instrument voor het bepalen van de
Ecoscore als maatstaf voor de Volgens
milieuvriendelijkheid van een wagen. Dit
milieuvriendelijkheid van
is een belangrijke randvoorwaarde voor
planning
voertuigen
LNE
alle acties waarbij Ecoscore als instrument kan worden ingezet.
1.3.3
38
7.2
Aanzetten tot de aankoop van
Volgens
milieuvriendelijke voertuigen
planning
Beïnvloeden van het aankoopgedrag
LNE
Exclusief R1 voor 2004/2005/2006 omwille van werken
110
VORA08
Bijlage 1.Overzichtstabel maatregelen
Milieuvriendelijke scheepvaart
1.3.4
1.4
1.4.1
Emissies scheepvaart reduceren
bevorderen
1.11
1.4.2
1.5
LNE
Kent minimaal 18% van de Vlamingen
Percentage van de
Stimuleren en aanleren van
in 2010 de tips over milieuvriendelijk
Vlamingen die de tips over
milieuvriendelijk rijgedrag
rijgedrag en passen die Vlamingen ze
milieuvriendelijk rijgedrag
ook toe
kennen en toepassen
Een CO2-reductie per km realiseren
Aanleren van milieuvriendelijk
Volgens
rijgedrag
planning
Sensibilisatiecampagne rond
Volgens
Bevolking stimuleren tot aanleren
milieuvriendelijk rijgedrag
planning
milieuvriendelijk rijgedrag
Milieuzorg in het
Volgens
Stimuleren duurzame mobiliteit bij de
voertuigenpark van de
planning
Vlaamse overheid
Volgens
Verhoging gebruik milieuvriendelijke
planning
voertuigen bij De Lijn
door de bevolking vertrouwd te maken
LNE
met milieuvriendelijk rijgedrag LNE
Voorbeeldrol overheid Actieplan 2006-2010:
1.5.1
10.2
LNE
Vlaamse overheid De Lijn bouwt een 1.5.2
10.3
milieuvriendelijk voertuigenpark uit
De Lijn
Aantal bussen op PPO 1.5.3
10.3
Gebruik biobrandstoffen bevorderen
Vertraging
brandstoffen bij De Lijn
Aantal intekeningen op 1.5.4
10.5
besturen via de samenwerkingsovereenkomst
Volgens planning
12
20
20
20
158
153
151
De Lijn
Aantal bussen op 5% biodiesel
Ondersteuning lokale
12
Verhoging gebruik CO2-arme
Lokale besturen ondersteunen /
niveau 1
-
stimuleren in het verminderen van het effect van verkeer op het milieu.
LNE Aantal intekeningen op niveau 2
-
36
39
43
111
VORA08
1.5.5 (NIEUW)
Bijlage 1.Overzichtstabel maatregelen
-
Actieplan duurzame overheidsopdrachten
Gepland
Uitbouwen duurzaam aankoopbeleid
DAR
Vlaamse Overheid
Sensibilisering van burgers en 1.6
bedrijven inzake duurzame mobiliteit Sensibiliseren van burgers om hun mobiliteitsbehoefte op
1.6.1
MOW
een duurzame manier in te vullen
1.6.2
1.6.3 (NIEUW)
7.15
Toncontract
recreatieve en toeristische
(NIEUW)
bedrijven ondersteunen
(NIEUW)
2
LNE
door eenvoudige gedragsverandering en/of investeringen
IV/Toerisme
Gepland
Vlaanderen
mobiliteit Duurzaam mobiliteitsbeleid bij
1.7.1
planning
Burgers aanzetten tot CO2-besparing
Stimuleren duurzame
1.6.4
1.7
Volgens
Gepland
CO2-footprint voor bedrijfsmobiliteit
LNE/MOW
verminderen
Ruimtelijke ordening en duurzame mobiliteit Kernversterkende ruimtelijke LNE
ordening ter bevordering van duurzame mobiliteit
Gebouwen
De emissies door de gebouwen
De emissies door de
(exclusief industriële gebouwen) in
gebouwen (exclusief
Vlaanderen bedragen maximum 16,7
industriële gebouwen) in
Mton CO2-eq in 2010
Vlaanderen (kton CO2-eq)
17.290
17.005
16.075
15.367
16.665
112
VORA08
Bijlage 1.Overzichtstabel maatregelen
2.1
Daalt het energiegebruik van de
Daling van het
gezinnen in 2010 met 7,5% tegen 2010
energiegebruik van de
in vergelijking met 1999
gezinnen tov 1999 (%)
- 0,6
2,3
Gemiddeld E-peil woningen
-
-
89
87
Gemiddeld K-peil woningen
-
-
42
40
Bouwcodes en verplichtingen
Vanaf 2007 hebben alle nieuwe
2.1.1
- 2,0
2.2, 2.12
Opleggen van
woningen en appartementen een
energieprestatie- en
minimaal energieprestatiepeil van E100
binnenklimaateisen (EPBeisen) aan woningen en
Volgens planning
en een max. K-peil van 45 (in 2006 was er de keuze tussen E100 of K45). Alle
-
-
90
91
Gemiddeld K-peil appartementen
-
-
41
41
-
-
n.v.t. 39
n.v.t.
VEA
-
-
-
-
VEA
vergunningsplichtige renovaties dienen
appartementen
te voldoen aan maximale U-waarden
VEA
Gemiddeld E-peil appartementen
Nieuwe kantoren en scholen met ingediende vergunningsaanvraag vanaf 01/01/07 hebben een minimaal Opleggen van 2.1.2
2.2
energieprestatiepeil van E100 en een
Gem. E-peil tertiaire gebouwen
energieprestatie- en
Volgens
max. K-peil van 45 (in 2006 was er de
binnenklimaateisen (EPB-
planning
keuze). Andere specifieke
Gem. K-peil tertiaire
bestemmingen dienen te voldoen aan
gebouwen
eisen) aan tertiaire gebouwen
K45 en aan maximale U-waarden. Alle vergunningsplichtige renovaties dienen te voldoen aan maximale U-waarden.
2.1.3
39
2.5
Invoeren van een
Volgens
Gebouweigenaars en –verhuurders
aantal certificaten en
Energieprestatiecertificaat
planning
sensibiliseren en adviseren om
gemiddeld energiegebruik
Voor niet-woongebouwen zijn nog slechts een beperkt aantal EPB-aangiftes ingediend.
113
VORA08
Bijlage 1.Overzichtstabel maatregelen energiebesparende maatregelen uit te
per m2 per categorie
voeren om zodoende de
(publieke gebouwen,
energieprestaties van het bestaande
woning, niet-residentiële
gebouwenpark te verbeteren
gebouwen)40
Opleggen van specifieke EPBeisen voor gunstig advisering 2.1.4
2.11
van nieuwe sociale woningbouw en bij grondige
Volgens
Energieverbruik verminderen binnen
planning
sociale woningen
VMSW
renovatie Opleggen van specifieke EPB-
De extra energiebesparing tov EPB-
eisen als voorwaarde voor 2.1.5
2.1
projectfinanciering in
Volgens
beleidsdomein welzijn,
planning
volksgezondheid en gezin
centrale verwarmingsketels en Volgens stimuleren vervanging oude
planning
ketels
2.1.7
-
voorschriften in het kader van energiezunig bouwen en
(NIEUW)
40
-
Opleggen van specifieke EPBeisen als voorwaarde voor
voldoen aan de
-
80
49
109
VIPA
bepalingen van de omzendbrief
de toepassing van een verstrengde en verruimde
onderhoudsregeling
van
LNE
verwarmingsinstallaties en via een
Wegwerken belemmeringen in Volgens
stedenbouwkundige voorschriften voor
planning
de omschakeling naar energiezuinige
LNE, RWO
gebouwen en verbouwingen.
verbouwen 2.1.8
(subsidiebehoefte) die
eenmalige verplichte verwarmingsaudit
Optimaliseren stedenbouwkundige
20%. Dit resultaat wordt op termijn
projecten
Realiseren van energiebesparing door
Verbeteren onderhoud 2.3
ecologisch bouwen wordt geschat op vertaald in een specifieke E-norm.
(WVG)
2.1.6
norm door toepassing criteria
Aantal goedgekeurde
Afgerond
Er zal 30% extra energiebesparing tov de EPB-norm gerealiseerd worden door
AGION
Indicatoren pas beschikbaar vanaf 2009
114
VORA08
Bijlage 1.Overzichtstabel maatregelen projectfinanciering in
toepassing
beleidsdomein onderwijs
energieprestaties in scholen.
Actief voorbereiden en 2.1.9 (NIEUW)
-
valoriseren van de EPBcertificering in de sociale
2.4
VMSW
Erkennen van energiedeskundigen voor Erkende
energiedeskundigen voor het
Volgens
het uitvoeren van energieaudits in
energiedeskundigen voor
uitvoeren van energieaudits
planning
woningen, zodanig dat een kwaliteitsvol
energieaudits voor
advies wordt afgeleverd
woningen (-)
-
-
-
556
VEA
Gerichte
2.3
informatiecampagnes Evalueren van duurzame energiemaatregelen via piloot2.11
en demonstratieprojecten in sociale woningen
Begeleiden kansarme 2.3.2
huisvesting als hefboom gebruiken voor
Energieaudits
voor woningen
2.3.1
decreet
langetermijnplanning energierenovatie.
Erkennen van 2.2.1
het
Opmaak EBP-certificaten voor sociale Gepland
woningbouw 2.2
van
2.11
bewonersgroepen voor rationeel energiegebruik
Evaluatie van de energie efficiëntie van Volgens planning
Volgens planning
de sociale woningen en uitvoeren van priotiaire besparingsmaatregelen op
VMSW
korte termijn
Begeleiding bewoners inzake REG
VMSW
- sensibilisatie en gedragswijziging Promoten van REG en 2.3.3
7.1
hernieuwbare energietoepassingen
Volgens planning
inzake REG; - promotie van energiebesparende investeringen en milieuvriendelijke
Communicatiebudget (mio euro)
-
-
0,5
0,5
VEA
energieproductie ;
115
VORA08
Bijlage 1.Overzichtstabel maatregelen - bekendmaking van regelgeving en financiële steunmaatregelen Aantal haalbaarheidsstudies voor
2.3.4
2.13
Stimuleren van natuurlijke en
Volgens
Promoten van het gebruik van
alternatieve
hernieuwbare koeling
planning
natuurlijke en hernieuwbare koeling
energievoorzienings-
Nog n.v.t.
systemen met koeling in grote gebouwen
2.3.5
7.6
Bedrijven en andere organisaties
Deelnemende bedrijven (-
bewust maken dat door kleine
)
Bewustmakingscampagne
Volgens
inspanningen op kantoor, die niet
bedrijfskantoren
planning
gepaard gaan met comfortverlies, het
Deelnemende
energieverbruik en dus de CO2-uitstoot
werknemers (-)
-
-
-
685 LNE
-
-
-
30.000
-
-
57
63
verminderen Scholen sensibiliseren en begeleiden om samen met kinderen, personeel en 2.3.6
7.9
Milieuzorg op school
Volgens
ouders een milieuzorgsysteem op poten
planning
te zetten in verband één van volgende thema's: afvalpreventie, water, energie,
MOS-scholen (%)
LNE Logo-scholen (%)
-
-
23
27
verkeer, natuur
2.3.7
7.10
Ecocampus
Volgens planning
Hogescholen en universiteiten aanzetten om milieuzorg te integreren
LNE
in hun organisatie Jongeren stimuleren tot kritische
2.3.8
7.11
Jeugd, Ruimte, Omgeving en
Volgens
betrokkenheid en
Milieu (JeROM)
planning
verantwoordelijkheidzin inzake
LNE
milieusparend gedrag
116
VORA08
2.3.9
Bijlage 1.Overzichtstabel maatregelen
7.12
2.4
NME voor
Volgens
volwassenen(verenigingen)
planning
Volwassenen stimuleren tot kritische betrokkenheid en verantwoordelijkszin
LNE
inzake milieusparend gedrag
Subsidies Stimuleren van REG, verhoging van de
2.4.1
2.9
Toezicht op het aardgasfonds
Volgens planning
veiligheid van verwarmings- en warmwaterinstallaties en het voeren
Energiebesparing
Nog n.v.t.41
Inbegrepen in (i)
van sociale maatregelen ten voordele van aardgasafnemers
Toekennen van subsidies voor 2.4.2
2.8
Volgens
Stimuleren van rationeel energiegebruik Vastgelegde budget
planning
in bestaande schoolgebouwen
energiegerelateerde
Volgens
Stimuleren van REG bij
investeringen, bestemd voor
planning
renovatiewerken
rationeel energiegebruik in bestaande schoolgebouwen
(miljoen €)
10
28
OND
Toekennen van renovatiepremie voor 2.4.3
-
-
RWO
personen met een beperkt inkomen Toekennen van subsidies voor het versneld vervangen van 2.4.4
2.11
verwarmingsketels in sociale woningen door
Volgens planning
Stimuleren van versneld vervangen van verwarmingsketels in sociale woningen door hoogrendementstoestellen
Aantal vervangen CV-
1500
ketels
VMSW
hoogrendementstoestellen 2.4.5
Toekennen van een premie
(NIEUW)
voor prioritaire
41
Aangenomen
Het verlenen van financiële steun aan
- aantal toegekende
personen die investeren in REG-
premies voor dakisolatie
Nog n.v.t.
Inbegrepen
in
(ii)
Indicator nog niet beschikbaar (monitoringrapporten worden verwerkt in juli /augustus 2008)
117
VORA08
Bijlage 1.Overzichtstabel maatregelen energiebesparende
maatregelen maar die omwille van een
- aantal toegekende
investeringen aan personen
klein inkomen geen of onvoldoende
premies voor
die weinig of geen belastingen
belastingen betalen en dus niet of
condensatieketel
betalen
slechts gedeeltelijk kunnen genieten
- aantal toegekende
van de federale belastingvermindering.
premies voor isolerende beglazing - aantal gesubsidieerde woningen
Toekennen van subsidies aan 2.4.6 (NIEUW)
sociale verhuurkantoren voor het uitvoeren van prioritaire
Aangenomen
energiebesparende
Het verhogen van de
- aantal gesubsidieerde
energieperformantie van woningen op
investeringen :
de huurmarkt
1) glas+ramen
investeringen in woningen
Nog n.v.t.
Inbegrepen in (ii)
2) dakisolatie 3) condensatieketel
2.4.7 (NIEUW)
2.4.8 (NIEUW) 2.4.9 (NIEUW) 2.4.10 (NIEUW)
2.5
Subsidies voor een duurzaam energiebeleid in beschutte en sociale werkplaatsen
Volgens
Reduceren van het energieverbruik in
planning
beschutte en sociale werkplaatsen
Vermindering van de onroerende voorheffing voor
Aangenomen
energiezuinige nieuwbouw Daksiolatiepremie
Gepland
Pilootprjoject passiefschoolgebouwen
Aangenomen
Fiscaal stimuleren van energiezuinige nieuwbouw Stimuleren plaatsing dakisolatie bij gezinnen
Ervaring opdoen met de bouw van passiefscholen in Vlaanderen
AGION
Commerciële of institutionele instrumenten
118
VORA08
2.5.1
Bijlage 1.Overzichtstabel maatregelen
10.4
Opvolging en ondersteuning
Aantal intekeningen op
van het lokale energiebeleid
niveau 1
via samenwerkingsove-
Volgens
reenkomst en tussen de
planning
137
143
144
n.v.t.
Stimuleren lokaal energiebeleid
VEA Aantal intekeningen op
Vlaamse overheid en lokale
niveau 2
73
76
75
n.v.t.
besturen
Actieplan 2006-2010: 2.5.2
10.1
energiezorg in de Vlaamse overheidsgebouwen
2.6
Het actieplan streeft naar een rationeel Volgens
energieverbruik en duurzame energie-
planning
opwekking binnen de Vlaamse
LNE
Uitgegeven budget (€)
OND
overheidsgebouwen
Derdepartijfinanciering Versneld investeren in
2.6.1
Nog n.v.t.42
2.8
(nieuwe) schoolinfrastructuur
Versneld investeren in (nieuwe) Aangenomen
via alternatieve financiering
schoolinfrastructuur via alternatieve financiering
- aantal kredietcontracten voor dakisolatie 2.6.2 (NIEUW)
Energierenovatiekrediet
Volgens
Krediet verstrekken voor REG-
- aantal kredietcontracten
planning
investeringen
voor condensatieketel
Nog n.v.t.43
Inbegrepen
in
(ii)
- aantal kredietcontracten voor isolerende beglazing Openbaredienstverplichtingen 2.7
voor energiebedrijven m.b.t. energiebesparingen
42
De evaluatie (en indicatoren) van het actieplan 2006-2010 zal pas eind 2008 beschikbaar zijn.
43
Indicatoren zijn pas beschikbaar vanaf 2009
119
VORA08
Bijlage 1.Overzichtstabel maatregelen
Opleggen van REGopenbaredienstverplichtingen 2.7.1
2.7
Elektriciteitsnetbeheerders moeten de
Gerealiseerde primaire
aan de
Volgens
huishoudens aansporen jaarlijks een
energiebesparing bij
elektriciteitsdistributienetbehe
planning
hoeveelheid primaire energie te
huishoudelijke
besparen
eindafnemers (106 kWh)
erders voor huishoudelijke
405
414
313
-
-
-
VEA
eindafnemers Uitvoering van energiebesparende maatregelen bij sociaal zwakkeren én 2.7.2
-
Energiesnoeiers
Volgens
het realiseren van bijkomende
Aantal gegunde
planning
tewerkstelling voor
projectvoorstellen
22
VSAWSE
doelgroepwerknemers in de sociale economie. 2.8
Onderzoek Inventariseren en het in kaart
2.8.1
2.11
brengen van de energetische
Volgens
Evalueren van de energie efficiëntie van
kenmerken van het sociaal
planning
de sociale woningen
VMSW
woningpark Het onderzoek moet uitwijzen met
Haalbaarheidsonderzoek naar 2.8.2
2.10
een
Volgens
energierenovatieprogramma
planning
voor bestaande woningen
2.8.3
2.13
hernieuwbare koeling in bestaande gebouwen
energieprestaties van de bestaande
VEA
woningen substantieel kunnen verbeteren Het voeren van een onderzoek met
Onderzoek naar stimulering van natuurlijke en
welke instrumentenmix tegen 2010 de
betrekking tot de beleidsmogelijkheden Afgerond
voor de aanmoediging van natuurlijke
VEA
en hernieuwbare koeling in bestaande gebouwen
120
VORA08
Bijlage 1.Overzichtstabel maatregelen
Komen tot intelligente 2.8.4
-
Decentrale energieproductie en smart grids
energienetwerken via juridisch, Aangenomen
reglementair, technisch socio-
MIP
economisch en organisatorisch onderzoek. Doorlichting van actoren, aanbod en
Onderzoek vorming van 2.8.5
-
bouwprofessionelen en andere beroepen in de
omkadering en aanbevelingen voor het Afgerond
van de opleiding en vorming van
bouwsector 2.8.6
Proefproject sociaal
(NIEUW)
passiefhuis - PASw
2.8.7
Duurzame en energieneutrale
(NIEUW)
wijken
professionelen in de bouwsector Aangenomen
3.1
CO2-eq emissies
de elektriciteitsproductie maximaal 7,3
elektriciteitsproductie
Mton CO2-eq bedragen.
(kton CO2-eq)
Realiseren groene
6% van de elektriciteitsleveringen tegen
Aandeel groene stroom in
stroomdoelstelling
2010.
elektriciteitsleveringen (%)
Opleggen van een jaarlijks
Volgens
Tegen 2010 wordt voor minimaal 6%
Opgelegd aantal
aantal
planning
van de certificaatplichtige leveringen
groenestroom certificaten
groenestroomcertificaten
44
LNE
energieneutrale wijk uitwerken per
In 2010 zal de broeikasgasuitstoot uit
energievoorziening
3.1.1
VMSW
in Vlaanderen evalueren
provincie
koolstofarme
3.1
Haalbaarheid van sociale passiefhuizen
Tegen 2012 één milieuvriendelijke en Gepland
Naar een duurzame en 3
LNE
beleid om te komen tot een aanpassing
GSC voorgelegd.
Toegekende groene
12.561
13.019
11.849
12.279
1,1
1,7
2,4
2,744
409.959
850.960
1.061.176
1.269.650
306.588
608.017
965.716
1.429.261
7.289
VREG
Voorlopig cijfer 2007
121
VORA08
Bijlage 1.Overzichtstabel maatregelen (GSC) die minimaal
stroom certificaten
ingeleverd moeten worden,
Ingeleverde groene
…)
stroom certificaten
198.839
650.610
1.025.450
1.268.311
48,5
76,5
96,6
99,9
96
94
114
125
Ingeleverde groene stroom certificaten in % van certificaatplichtige elektriciteit (%) Beschikbare groene stroom certificaten tov quota (%) Opstellen en uitvoeren van een jaarlijks actieplan voor het wegwerken van 3.1.2
3.2
belemmeringen voor milieuvriendelijke
Wegwerken van de resterende Volgens
financiële en niet-financiële
planning
belemmeringen voor investeringen in
VEA
groenestroomproductie.
energieproductie: luik groene stroomproductie Verbeteren van de 3.1.3
3.6
energierecuperatie in de afvalverwerkingsinstallaties
3.2
3.2.1
Volgens planning
Realiseren WKK-doelstelling
3.3
Verbeteren van het energetisch OVAM
rendement van verbrandingsinstallaties voor huisvuil en industrieel afval. 19% van de elektriciteitsleveringen
Aandeel WKK stroom in
tegen 2010
elektriciteitsleveringen (%)
Opleggen van een jaarlijks
Volgens
Tegen 2013 wordt per MWh geleverd
Opgelegd aantal WKK
aantal WKK-certificaten die
planning
door de elektriciteitsleveranciers aan
certificaten
minimaal ingeleverd moeten
eindklanten, min. 0,05 MWh primaire
Ingeleverde WKK
worden
energie bespaard dmv kwalitatieve
certificaten
WKK-installaties in het Vlaamse Gewest.
10
12
14
15
Nog n.v.t.
Nog n.v.t.
575.209
1.032.004
Nog n.v.t.
Nog n.v.t.
246.196
566.191
Nog n.v.t.
Nog n.v.t.
42,8
54,9
VREG
Ingeleverde WKK certificaten in % van opgelegd aantal (%)
122
VORA08
Bijlage 1.Overzichtstabel maatregelen
Beschikbare WKK certificaten tov quota (%) Opgesteld vermogen "kwalitatieve WKK" (Mwe)
Nog n.v.t.
Nog n.v.t.
55
791
771
859
58
Opstellen en uitvoeren van een jaarlijks actieplan voor het wegwerken van 3.2.2
3.2
belemmeringen voor milieuvriendelijke
Wegwerken van de resterende Volgens
financiële en niet-financiële
planning
belemmeringen voor investeringen in
VEA
WKK-productie.
energieproductie: luik WKKproductie
De inzet van (112 Mwe bij een BAU tot) Stimuleren van 3.2.3
-
warmtekrachtkoppeling in de glastuinbouw
185 Mwe bij een pro-actief beleid aan Volgens
WKK-vermogen via gas- en
planning
dieselmotoren in de glastuinbouw in 2012 als bijdrage aan de Vlaamse
Opgesteld vermogen "kwalitatieve WKK" in
72,8
74,0
80,0
18,6
21,7
22,7
35.314
34.278
32.911
10,2
10,5
10,2
LV
glastuinbouw (Mwe)
WKK-doelstelling. Energieintensiteit van 3.3
Maximaliseren van energie-
elektriciteitsproductie
efficiëntie van
(eigen energiegebruik en
elektriciteitsproductie
verliezen/energetische output, %)
De Vlaamse industrie en het klimaatbeleid: een 4
resultaatsgerichte evenwichtsoefening
4.1
De broeikasgasemissies door de Vlaamse industrie beperken tot 38,0 Mton CO2-eq in 2010, al dan niet door
CO2-eq emissies (kton
het gebruik van de flexibiliteit die de EU
CO2-eq)
30.846
37.496
ETS toelaat.
Maximaliseren van energie-
Energieintensiteit van de
efficiëntie van Vlaamse
Vlaamse industrie
123
VORA08
Bijlage 1.Overzichtstabel maatregelen bedrijven (excl electriciteits
(energieverbruik per
producenten)
toegevoegde waarde, PJ/miljard €) Energiebesparing in
4.1.1
4.1
De continue verbetering van de
plannen en studies, TJ primair
Toepassen en opvolgen van
Volgens
energie-efficiëntie, rekening houdend
Besluit energieplanning
planning
met de technische en economische grenzen.
1.087,3
1.125,6
254,6
80.362
81.841
18.380
1,38
1,96
VEA
CO2-reductie gerelateerd aan energiebesparing in plannen en studies, ton
De continue verbetering van de 4.1.2
4.2
Uitvoeren en opvolgen van
Volgens
energie-efficiëntie, rekening houdend
benchmarking-convenant
planning
met de technische en economische grenzen. De continue verbetering van de
4.1.3
4.3
Uitvoeren en opvolgen van
Volgens
energie-efficiëntie, rekening houdend
auditconvenant
planning
met de technische en economische grenzen.
Vermeden CO2-emissie benchmarkingbedrijven
0,53
VEA, EWI
tov 2002 (Mton CO2) Totale finale CO2emissies audit convenant
800
bedrijven (kton CO2)
Niet
Nog niet
bekend
bekend45
VEA, EWI
Het opstellen van een toewijzigingsplan 4.1.4
3.4
Toewijzing van
Volgens
emissierechten
planning
consistent met de Europese en LNE
Vlaamse regelgeving en consistent met het Vlaamse klimaatbeleid en de Kyotodoelstellingen.
Opleggen van REG4.1.5
-
Gerealiseerde primaire
openbaredienstverplichtingen
Volgens
niet-huishoudelijke eindafnemers
energiebesparing bij niet-
aan de elektriciteits-
planning
(industrie, tertiair, land- en tuinbouw)
huishoudelijke
aansporen jaarlijks een hoeveelheid
eindafnemers (industrie,
distributienetbeheerders voor
45
Elektriciteitsnetbeheerders moeten hun
384,8
568,1
259,9
VEA
Jaarverslag van de Auditcommissie periode juni 2007-juni 2008 met eerste monitoringresultaten openbaar in juni 2008.
124
VORA08
Bijlage 1.Overzichtstabel maatregelen niet-huishoudelijke
primaire energie te besparen, met name tertiair, land- en tuinbouw)
eindafnemers (industrie,
ten belope van 1,5% van de
tertiair,land- en tuinbouw)
elektriciteitsafname in het jaar n-2.
Opleggen van
Industriële gebouwen dienen te voldoen
energieprestatie- en 4.1.6
-
binnenklimaateisen (EPBeisen) aan industriële
Volgens planning
gebouwen 4.1.7
-
(106 kWh)
aan K55 en aan maximale U-waarden. Alle vergunningsplichtige renovaties
VEA
dienen te voldoen aan maximale Uwaarden.
Stimuleren duurzame
Volgens
bedrijventerreinen
planning
Stimuleren duurzame bedrijventerreinen
Aantal CO2-neutrale bedrijventerreinen
Nog n.v.t.
Nog n.v.t.
Nog n.v.t.
Nog n.v.t.
EWI
700.000
361.772
VEA
27
330
OVAM
70
205
295
EWI
21,3
49,8
Het verspreiden van advies en kennis Verlenen van projectsubsidies 4.1.8
7.7
voor energieconsulenten aan interprofessionele organisaties
m.b.t. REG door energieconsulenten bij Volgens
de KMO’s (industrie, tertiair,
planning
zelfstandigen, land- en tuinbouw) met een jaarlijks energieverbruik van minder
Uitgereikt budget aan interprofessionele organisaties, €
dan 0,1 PJ. Vrijstelling onroerende 4.1.9 (NIEUW)
-
voorheffing op materiaal en outtillage bij
Aangenomen
investeringen in nieuw (energiezuiniger) materieel ondersteunen
vervangingsinvesteringen Het investeren in een eco-efficiënte 4.1.10
7.8
Uitvoeren van Eco-
Volgens
bedrijfsvoering bij Vlaamse KMO's
Aantal uitgevoerde scans
efficiëntiescanprogramma
planning
stimuleren, waarbij ecologische en
(-)
economische winst hand in hand gaan 4.1.11
4.2
4.13
Ecologiepremie verlenen
Terugdringen lachgasuitstoot uit de chemische industrie
Volgens planning
Investering in energie-efficiëntie in industriële installaties stimuleren via een financiële tegemoetkoming.
Aantal energiebesparingsdossiers (-)
Tegen 2010 een vermindering van de
Reducties N2O-emissies
N2O-emissies uit de salpeterzuur- en
uit de salpeterzuur- en
caprolactamproductie met minstens
caprolactamproductie tov
23,1
125
VORA08
Bijlage 1.Overzichtstabel maatregelen 60% tegenover 1990. Aanpakken van
4.2.1
4.4
Lachgasuitstoot uit de salpeterzuurproductie Aanpakken van
4.2.2
4.5
Lachgasuitstoot uit de caprolactamproductie
Volgens
Reduceren van lachgasuitstoot uit
planning
salpeterzuurprodoctie-installatie.
Volgens
Reduceren van lachgasuitstoot uit
planning
caproclactamprodoctie-installaties.
Reduceren van de emissies
Een vermindering van de F-
van F-gassen (CFK's,
4.3
gasemissies met minstens 78%
HCFK's, HFK's, PFK's en
tegenover 1990.
SF6)
1990 (%)
LNE
LNE
Vermindering F-gas emissies tov 1990 (%)
73,9
77,9
75,7
Het invoeren van een certificeringsverplichting voor bedrijven
Invoeren van een 4.3.1
4.6
certificeringsverplichting voor
Volgens
koeltechnische bedrijven en
planning
personeel
die over personeel beschikken die handelingen uitvoeren aan
LNE
koelinstallaties die ozonafbrekende stoffen en gefluoreerde broeikasgassen bevatten.
4.3.2
4.7
Verderzetten
Volgens
Toezien op het correct gebruik van F-
inspectiecampagne F-gassen
planning
gassen in inrichtingen.
Aanpakken van emissies van 4.3.3
4.8
F-gassen afkomstig van autowrakken
Volgens planning
4.3.4
4.9
brandbeveiligingsinstallaties via certificering onderhoudspersoneel
Verhogen van de recuperatie van Fgassen uit de airco van afgedankte
LNE
voertuigen. Invoeren van een
Aanpakken van emissies van F-gassen van
LNE
certificeringsverplichting voor technici Volgens
betrokken bij de lekdichtheidscontrole
planning
van brandbeveiligingsinstallaties en bij
LNE
de terugwinning, ophaling, recyclage, regeneratie en/of vernietiging van de
126
VORA08
Bijlage 1.Overzichtstabel maatregelen blusmiddelen. Invoering van een
Aanpakken van SF6 emissies
certificeringsverplichting voor personeel
van 4.3.5
4.10
hoogspanningsschakelaars
Gepland
via certificering
4.3.6
4.11
gasemissies uit kunststoffenindustrie
hoogspanningsschakelaars. Volgens planning
Bepalen en invoeren van
4.3.8
-
-
personen betrokken bij de
7.14
5.1
certificeringsverplichting voor bedrijven Gepland
van voertuigen
Bepalen en invoeren van
Het invoeren van een opleidings- en/of
opleidingsvoorwaarden voor
certificeringsverplichting voor bedrijven Gepland
en/of personeel die handelingen
onderhoud van kleine en
uitvoeren aan installaties met minder
huishoudelijke koelinstallaties
dan 3 kg F-gassen.
sensibiliseringsacties naar
Duurzame landbouw en bossen Energie- en CO2-besparing en toepassing van duurzame
Volgens planning
LNE
en/of personeel die betrokken zijn bij de terugwinning van koelmiddel uit airco's
koelsector
5
reductiemogelijkheden.
uit airco's van voertuigen
personen betrokken bij
LNE
verwachte F-gasemissies en
terugwinning van koelmiddel
Opzetten van specifieke 4.3.9
Analyseren van de huidige en
Het invoeren van een opleidings- en/of
opleidingsvoorwaarden voor 4.3.7
LNE
recyclage, regeneratie en/of vernietiging van SF6 afkomstig uit
onderhoudspersoneel Aanpakken van F-
betrokken bij de terugwinning, ophaling,
LNE
Informeren en sensibiliseren over LNE
reduceren van de emissies van Fgassen. Broeikasgasemissies van de sector landbouw en bossen bedraagt maximum 8,0 Mton CO2-eq in 2010
CO2-eq emissies (kton CO2-eq)
7.821
7.685
7.581
29928
30113
29244
7.352
7.482
Energiegebruik in de Vlaamse landbouwsector (TJ)
127
VORA08
Bijlage 1.Overzichtstabel maatregelen energietechnologie
CO2 emissies in de Vlaamse landbouwsector46 (kton
2113
2086
2038
32,0
31,2
29,5
7,817
10,053
11,282
CO2) Bevorderen van de
Aandeel aardgas en
overschakeling naar aardgas 5.1.1
5.1, 5.4
Een verhoging van het aandeel aardgas andere duurzame
en andere duurzame
Volgens
en andere duurzame energiebronnen in
energiebronnen (restwarmte,
planning
het energiegebruik van de glastuinbouw energiegebruik van de
biomassa, zonne-energie, …)
tot 50% in 2010 en 75% tegen 2013
in de glastuinbouw
energiebronnen in het
LV, VEA
Vlaamse glastuinbouw (%)
Het toepassen van energiebesparende 5.1.2
5.2, 5.6, 5.7
Financiële instrumenten
Volgens
maatregelen en andere duurzamere
Uitgereikt budget (miiljoen
planning
energiebronnen stimuleren door
€)
11,192
LV
financiële ondersteuning Informeren en adviseren van Oprichten en begeleiden van 5.1.3
5.3
een energiekenniscentrum voor land- en tuinbouw
landbouwers over het nut, Volgens
mogelijkheden en steun bij
planning
energiebesparende maatregelen en
LV, VEA
over nieuwe duurzame energietechnologieën
Stimuleren van productie en 5.2
gebruik van hernieuwbare energie en biobrandstoffen Stimuleren van de productie
5.2.1
5.5, 5.6, 5.7
Stimuleren van de productie van 18
Productie van pure
van energieteelten en het
Volgens
kton pure plantenolie, 107 kton bio-
plantenolie door de
gebruik ervan voor
planning
ethanol en 25 kton biodiesel op basis
Vlaamse landbouwsector
van Vlaamse energieteelten in 2010 en
(kton)
hernieuwbare energie
0,003
0,008
0,0608
0,099
0
1
74
1.366
LV
van de aanplant van 100 ha korte Teelt van
46
Exclusief emissie van CO2 door verandering in de bodemkoolstofvoorraad
128
VORA08
Bijlage 1.Overzichtstabel maatregelen omloophout tegen 2010
energiegewassen bestemd voor de productie van bio-ethanol (ha) Teelt van energiegewassen bestemd voor de
106
223
871
759
4
4
6
6
6562
6424
6360
1983
2415
2315
314,3
216,7
135,2
321,8
146,4
146,4
146,4
146,4
productie van biodiesel (ha) Aanplant van korte omloophout door de Vlaamse landbouwsector (ha) 5.3
Overige maatregelen Evalueren van het mestbeleid
5.3.1
5.8
op de uitstoot van broeikasgassen
Volgens planning
Afstemming van het nieuwe mestbeleid
Emissies van N2O en CH4
met de Kyoto-doelstellingen en
tgv mestbeleid in
uitvoering ervan
Vlaanderen (kton CO2-eq)
LV, VLM
Doorlopend de landbouwers via bedrijfsadviesdiensten sensibiliseren en Stimuleren van het doelmatig 5.3.2
7.13
gebruik van milieuboekhouding
Volgens planning
vertrouwd laten worden met het
Landbouwers die advies
beoordelen van milieurelevante
gekregen hebben via
gegevens om op een efficiëntere
bedrijfsadviesdiensten (-)
LV
manier met deze stromen om te springen op het bedrijf Jaarlijks gerealiseerde ecologisch verantwoorde 5.4
Realiseren van bebossingen
Tegen 2007 10.000 ha ecologisch verantwoorde bosuitbreiding realiseren
bosuitbreiding via aankoop te bebossen gronden ANB, ha Boskartering via luchtfoto’s, ha
129
VORA08
Bijlage 1.Overzichtstabel maatregelen Aantal ha gesubsidieerde bebossing/herbebossing
5.4.1
-
Stimuleren van (her)bebossing
op andere dan
In vertraging
122
98,4
122,2
76,0 ANB
landbouwgronden, ha Aantal ha bebossing van landbouwgronden, ha
110
121
89
0
Een bijdrage leveren aan de verbetering van bestaande en de ontwikkeling van nieuwe systemen voor energieefficiëntie, het rationeel energiegebruik, de hernieuwbare energie-technologieën Onderzoek en innovatie
6
en de klassieke energieproductie. Een stimulerende en ondersteunende rol spelen in het transitieproces naar duurzamere productie en consumptie in het algemeen en naar duurzame energiesystemen in het bijzonder.
Maatregelen die een bijdrage leveren aan de verbetering van bestaande en de ontwikkeling van nieuwe systemen voor energie-
6.1
efficiëntie, het rationeel energiegebruik, de hernieuwbare energietechnologieën en de klassieke energieproductie
6.1.1
6.2
Opstellen en actualiseren van
Volgens
Vastleggen van de opportuniteiten, de
een strategisch actieplan
planning
prioritaire thema's en de mogelijke
energietechnologieën voor
MIP
acties.
130
VORA08
Bijlage 1.Overzichtstabel maatregelen Vlaanderen Halfjaarlijkse discussie met de klankbordgroep.
Stimuleren van de betrokkenheid van burgers, 6.1.2
6.2
consumenten en de maatschappij bij milieu- en
Meer en betere inhoudelijke Volgens
communicatie met de klankbordgroep,
planning
zowel over het functioneren als over de
MIP
huidige stand van zaken en
energie-innovatie
toekomstige uitdagingen en te nemen acties van het MIP.
Milieu-innovatie bevorderen 6.1.3
6.2
door beleidsinstrumenten hierop af te stemmen
De impact van Volgens
milieubeleidsinstrumenten op milieu-
planning
innovatie inventariseren en voorstellen
LNE
doen voor verbetering. Dynamiek rond milieu- en energie-
Afsluiten van een milieu- & 6.1.4
6.2
energie-innovatie overeenkomsten
innovatie bij sectoren en Volgens
bedrijfsgroepen aanwakkeren, door de
planning
vorming van samenwerkingsverbanden
MIP
tussen bedrijven, ondersteund vanuit de overheid. Commerciële toepassing van
6.1.5
6.2
Innovatieve aanbestedingen
Volgens
promoten
planning
innovatieve milieu- en energietechnologieën vanuit de
IWT
Vlaamse overheid meer helpen bevorderen.
6.1.6
6.2
Verder uitbouwen van de
Volgens
competentiepool van het MIP
planning
Uitbouwen van een databank 6.1.7
6.2
milieu- en energietechnologieinnovatie
Volgens planning
Uitgroeien tot een belangrijk kenniscentrum voor Vlaanderen, zowel
MIP
voor de overheid als voor de bedrijven. Informatie over milieu- en energieinnovaties beter en sneller uitwisselen
MIP
en de innovatiedrempel verlagen.
131
VORA08
Bijlage 1.Overzichtstabel maatregelen De echte uitdaging voor bedrijven is
Verbeteren van informatiedoorstroming en 6.1.8
6.2
netwerking voor de innovatieve
vooral om de bedrijfsvaardigheden Volgens
verder te ontwikkelen en te verbeteren
planning
om zo hun technologieën te commercialiseren en internationaal
energietechnologieën
verkoopbaar te maken.
Stimuleren van deelname van
MIP meer inbedden in en/of koppelen
Vlaanderen aan de EU en internationale onderzoeks-, 6.1.9
6.2
ontwikkelings- en demonstratieprogramma's
met bestaande Europese en Volgens
internationale netwerken en
planning
innovatieplatformen actief op het vlak technologieën.
energieinnovatie
(NIEUW) 6.1.11 (NIEUW) 6.1.12 (NIEUW)
Het aanmoedigen van producenten van -
Katalytisch Eco-aankopen
-
-
Stimuleren nieuwe marktinitiatieven
MIP 2
LNE
Gepland
PMV, EWI
Gepland
EWI
toekomstverkenningen
6.2
het opstellen van roadmaps en toekomstverkenningen
7.1
goederen en diensten aan tot ‘eco-
Roadmaps en
Opstarten en uitvoeren van
7
Gepland
innovatie’.
6.2
6.2.1
MIP
van milieuvriendelijke en energiezuinige
rond milieu- en
6.1.10
MIP
Marktstudies en toekomstverkenningen Volgens
uitvoeren binnen de gebruikersgroepen
planning
en dit op basis van de noden bij de
MIP
Vlaamse bedrijven.
Inzet van flexibiliteitsmechanismen Verwerving door de Vlaamse
2006
2007
2009
132
VORA08
Bijlage 1.Overzichtstabel maatregelen overheid van Kyoto-eenheden via flexibiliteitsmechanismen
7.1.1
8.1
Resterende reductie-
Volgens
Aankoopvolume
inspanning kwantificeren
planning
bepalen
Kyoto-eenheden Kredietbehoefte 20082012 (Mton CO2-eq) Resterende benodigde budget (miljoen euro)
7.1.4
8.1
De vereiste Kyoto-eenheden
Volgens
verwerven
planning
Tegen eind 2012 de nodige Kyoto-
Resterende
eenheden verwerven als overbrugging
kredietbehoefte (Mton
van de reductiekloof
CO2-eq) Vastgelegde budget (miljoen euro)
21,4
15,3
8,9
180,08447
102,28248
65,691 49
18,1
10,2
3,9
33,960
55,360
55,360
LNE
PMV, LNE
Operationaliseren internationaal kader voor
7.2
bedrijven
Goedkeuringsprocedure 7.2.1
8.1
projectactiviteiten operationaliseren
Volgens planning
Projectaanvragen
door
bedrijven
beoordelen en goedkeuringsbrieven
LNE
verlenen
op basis van een (historische) prijsraming van 10 euro/ton CO2-eq voor contracten voor projectgebonden kredieten (primaire markt) op basis van een (historische) prijsraming van 10 euro/ton CO2-eq voor contracten voor projectgebonden kredieten (primaire markt) 49 op basis van de huidige prijsraming van gemiddeld 17 euro/ton CO2-eq voor contracten voor groene AAU’s afkomstig van GIS en secundaire CER’s 47 48
133
VORA08 Sector
Elektriciteitsproductie
Bijlage 2. Overzicht van de wijzigingen in cijfers in vergelijking met het VKP06-12 Gemiddelde uitstoot 2008 – 2012
Verschil
met klimaatbeleid (kton CO2-eq)
(kton CO2-eq)
VKP06-12
VORA08
8.993
7.289
-1.704
Reden wijziging
Beslissing EU commissie in het kader van het Vlaamse Toewijzingsplan 2008 - 2012
Industrie
39.379
37.495
-1.883
1/ Beslissing EU commissie in het kader van het Vlaamse Toewijzingsplan 2008 - 2012; 2/ Actualisatie prognoses: CO2-proces uit ammoniak; emissies niet-ETS bedrijven; emissies N2O uit energieverbruik (lagere emissiefactor na initial review); F-gas prognoses
Gebouwen
17.319
16.665
-654
Actualisatie prognoses en afname N2O emissies uit energieverbruik volgend uit initial review
Transport
13.469
15.310
+1.841
Beslissing EU commissie in het kader van het Vlaamse Toewijzingsplan 2008 - 2012
Landbouw
8.557
7.482
-1.075
Wijziging methodologie berekening CH4 emissies van vertering en mestverwerking op aangeven van UNFCCC review team, nieuwe inschatting van evolutie van de veestapel
Totaal
87.717
84.242
-3.475
ETS
39.270
36.866
-2.404
Niet-ETS
48.447
47.376
-1.071
83.436
82.463
-973
Kyoto-doelstelling
Vaststelling
Belgische
Kyoto-doelstelling
op
12
december 2007 (http://unfccc.int/resource/docs/2007/irr/bel.pdf) en de verdeling
binnen
België
volgens
het
lastenverdelingsakkoord (nota NKC van 29 mei 2008). Doelstelling
44.166
45.597
+1.431
4.281
1.779
-2.502
voor niet-ETS Reductiekloof
134