VLAAMSE MINISTER VAN LEEFMILIEU, NATUUR EN CULTUUR
Voortgangsrapport 2010 van het Vlaams Klimaatbeleidsplan 2006-2012
Inhoudsopgave Samenvatting voor beleidsmakers .................................................................................................................... 4 1.
Inleiding ................................................................................................................................................... 10
2.
Evaluatie uitvoering maatregelen ........................................................................................................... 11 2.1.
2.1.1.
Doelstellingen en indicatoren .................................................................................................... 12
2.1.2.
Evolutie emissies........................................................................................................................ 13
2.1.3.
Voortgang maatregelen ............................................................................................................. 14
2.2.
Doelstellingen en indicatoren .................................................................................................... 37
2.2.2.
Evolutie emissie residentiële sector .......................................................................................... 37
2.2.3.
Voortgang maatregelen ............................................................................................................. 38
Naar een duurzame en koolstofarme energievoorziening ............................................................... 81
2.3.1.
Doelstellingen en indicatoren .................................................................................................... 81
2.3.2.
Evolutie emissies........................................................................................................................ 81
2.3.3.
Voortgang maatregelen ............................................................................................................. 82
2.4.
De Vlaamse industrie en het klimaatbeleid: een resultaatgerichte evenwichtsoefening ................ 90
2.4.1.
Doelstellingen en indicatoren .................................................................................................... 90
2.4.2.
Evolutie energiegerelateerde emissies...................................................................................... 90
2.4.3.
Voortgang maatregelen ............................................................................................................. 91
2.5.
Duurzame landbouw en bossen...................................................................................................... 107
2.5.1.
Doelstellingen en indicatoren .................................................................................................. 107
2.5.2.
Evolutie niet-energetische emissies ........................................................................................ 107
2.5.3.
Voortgang maatregelen ........................................................................................................... 110
2.6.
4.
Het rationeel energiegebruik in gebouwen ...................................................................................... 37
2.2.1.
2.3.
3.
Naar een klimaatvriendelijke en duurzame mobiliteit in Vlaanderen .............................................. 12
Onderzoek en innovatie .................................................................................................................. 120
De Vlaamse klimaatdoelstellingen ........................................................................................................ 127 3.1.
De Vlaamse Kyoto-doelstelling ....................................................................................................... 127
3.2.
De (indicatieve) Vlaamse niet-ETS-doelstelling .............................................................................. 127
Emissies en prognoses in Vlaanderen ................................................................................................... 128 4.1.
Wijzigingen emissie-inventaris en prognoses ................................................................................. 128
4.2.
Stand van zaken Vlaamse Kyoto-doelstelling ................................................................................. 128
4.3.
Stand van zaken Vlaamse niet-ETS-sectoren .................................................................................. 132
5.
Inzet flexibiliteitsmechanismen ............................................................................................................. 135
6.
Financiering van het intern Vlaamse klimaatbeleid .............................................................................. 137
2/193
7.
Het (Vlaamse) klimaatbeleid na 2012 ................................................................................................... 138 7.1.
7.1.1.
Huidige Europese context ........................................................................................................ 138
7.1.2.
Nieuwe ontwikkelingen in Europa ........................................................................................... 139
7.1.3.
Nieuwe ontwikkelingen op het multilateraal niveau .............................................................. 141
7.2.
8.
Internationale context .................................................................................................................... 138
Voorbereiding Vlaams klimaatbeleid na 2012 ................................................................................ 142
7.2.1.
Doelstelling .............................................................................................................................. 142
7.2.2.
Conceptnota ............................................................................................................................ 143
Adaptatie ............................................................................................................................................... 146
Bijlagen .......................................................................................................................................................... 148 Bijlage 1: Overzicht bevoegdheden maatregelen ..................................................................................... 148 Bijlage 2: Overzichtstabel status maatregelen en indicatoren.................................................................. 154 Bijlage 3: Overzicht inschatting budget en personeel ............................................................................... 185
3/193
Samenvatting voor beleidsmakers 1.
Context
Op 20 juli 2006 keurde de Vlaamse Regering het Vlaams Klimaatbeleidsplan 2006-2012 (VKP 2006-2012) definitief goed. Daarbij gelaste ze “alle betrokken Vlaamse ministers de vermelde projecten binnen het eigen beleidsdomein tijdig en volledig uit te voeren, gezien de directe impact op de reductiekloof van broeikasgasemissies”. Om tijdig de Kyoto-doelstelling te halen is het centrale uitgangspunt het prioritair uitvoeren van interne maatregelen vooropgesteld in de diverse beleidsdomeinen tegen een socio-economisch haalbare kostprijs, afgestemd op en aangevuld met de inzet van flexibiliteitsmechanismen. De Vlaamse Regering waakt erover dat men tijdens de looptijd van het VKP 2006-2012 de voorziene maatregelen tijdig en correct uitvoert. Als blijkt dat Vlaanderen met dit plan haar reductiedoelstellingen niet of maar laattijdig haalt, dan zal de Vlaamse Regering bijkomende interne en/of externe maatregelen voorzien en uitvoeren. Om een efficiënte opvolging door de Vlaamse Regering mogelijk te maken, wordt er sinds het Voortgangsrapport 2008 voorzien in jaarlijks afwisselend een beknopte rapportering en een uitgebreid voortgangsrapport. Dit rapport betreft het tweede uitgebreide voortgangsrapport en werd geactualiseerd tot en met juli 2011. 2.
Evaluatie uitvoering maatregelen
2.1. Algemeen Het voortgangsrapport 2010 beoordeelt voor de sectoren mobiliteit, gebouwen, energie, industrie, landbouw en bossen, en innovatie de uitvoering van de in het Klimaatbeleidsplan 2006-2012 opgenomen beleidsmaatregelen. Het bijgevoegde Voortgangsrapport (VORA10) beschrijft gedetailleerd de voortgang van elk van de maatregelen tot en met juli 2011. Dit omvat steevast een beschrijving van het opzet van de maatregel, een evaluatie van de voorbije jaren gegeven en de verdere stappen voor de komende jaren. Voor elke sector is bovendien een retrospectieve trendanalyse uitgevoerd voor de periode 1990-2009. Hierbij worden de emissietrends weergegeven en de voornaamste drijvende factoren geanalyseerd voor de (deel)sectoren met de grootste aandelen in de broeikasgasuitstoot. De drijvende factoren volgen uit een decompositieanalyse waarbij een kwalitatief beeld wordt geschetst van de invloed van de drijvende factoren en beleidsevoluties op de emissietrends. Uit het overzicht in Tabel 1 blijkt dat 90% van de maatregelen volgens planning verloopt. Slechts acht projecten op een totaal van 117 liepen vertraging op en vier maatregelen werden vroegtijdig stopgezet. Daartegenover staat dat 21 projecten reeds succesvol werden afgerond. Sinds het VORA09 staan er bovendien drie nieuwe maatregelen op tafel. Dat brengt het totaal aantal nieuwe maatregelen sinds de goedkeuring van het VKP 2006-2012 op 23 nieuwe maatregelen. Globaal genomen kan dus gesteld worden dat de uitvoering van het Vlaams klimaatbeleid volgens planning verloopt.
4/193
Tabel 1. Overzicht status maatregelen VORA10 Status maatregel Aangenomen Gepland Uitvoering volgens planning Uitvoering in vertraging Afgerond Stopgezet Totaal
Mobiliteit
Gebouwen
Energie
Industrie
Onderzoek en innovatie 0 0
Totaal
0 0
Landbouw en bossen 0 0
1 1
0 0
0 0
18
30
1 2 2 25
%
1 1
1 1
7
20
6
1
82
70
4
0
1
1
1
8
7
7 2 43
0 0 7
1 0 22
0 0 7
11 0 13
21 4 117
18 3 100
2.2. Emissietrends 1990-2009 Mobiliteit De broeikasgasemissies in de transportsector vertonen een stijgende trend in de periode 1990-2008. De emissies van het personenvervoer vertonen sinds 1995 een dalende trend. Tevens kan een absolute ontkoppeling tussen emissies en voertuigkilometers afgeleid worden voor het personenvervoer. De emissies van het goederenvervoer vertonen een continu stijgende trend tot 2008, met een terugval van de emissies en voertuigkilometers in 2009 als direct effect van de financieel-economische crisis. Uit de modale verdeling blijkt dat de meer milieuvriendelijke modi er nog onvoldoende in slagen om hun aandeel te verhogen. Gebouwen Zowel de broeikasgasuitstoot als het energieverbruik in de gebouwensector zijn sterk afhankelijk van de verwarmingsbehoefte die in belangrijke mate wordt bepaald door klimatologische omstandigheden. Daarnaast speelt de continue stijging van de bevolking en een daling van het aantal personen per huishouden een belangrijke rol. Rekening houdend met een de klimatologische omstandigheden vertoont het energieverbruik en de emissies per huishouden sinds 2000 een dalende trend. Dit kan wijzen op een stijgende energie-efficiëntie van de woningen als gevolg van energiebesparende maatregelen. De overschakeling van stookolie op aardgas als brandstof heeft eveneens een positief effect op de broeikasgasuitstoot. Globaal genomen wordt tussen 1990 en 2009 in de gebouwensector een stijging van de broeikasgasuitstoot van 17% vastgesteld. Energie De emissies van de elektriciteitssector kennen sinds 2005 een dalende trend tot ongeveer het niveau van 1990 in 2009 ondanks een stijgend elektriciteitsverbruik en -productie. De import van elektriciteit speelt hierbij ook een rol. Het brandstofverbruik in de centrales stagneert sinds 2003 dankzij een toegenomen brandstofefficiëntie. Naast efficiëntiewinsten valt ook de dalende koolstofintensiteit op. Dit is het gevolg van de verminderde inzet van steenkool ten voordele van aardgas, biomassa en andere hernieuwbare energiebronnen. Industrie Na een gevoelige toename in de jaren ’90 vertonen de emissies sinds 2004 een dalende trend in parallel met het finaal energieverbruik en het (fossiel) brandstofverbruik. Sinds 1998 wijst de dalende energieintensiteit op een ontkoppeling tussen de economische groei en het energiegebruik. In 2008 en 2009 wordt een duidelijk effect van de economische crisis op de emissies vastgesteld. 5/193
De vermindering van de totale broeikasgasemissies in de periode 1990-2009 is in de sector industrie voornamelijk terug te vinden in: -
-
een elektrochemisch bedrijf dat een breed gamma van fluorchemische producten produceert werden de F-gasemissies drastisch gereduceerd door een naverbrandingsinstallatie met HF-recuperatie sinds 1998; de salpeterzuurproductie door het toepassen van katalysatoren die de emissie van het lachgas reduceren.
Landbouw en bossen De omvang van de Vlaamse rundveestapel daalt sinds 1996 door de sterk verbeterde efficiëntie van het melkvee en de verslechterde economische situatie voor het vleesrundvee met een dalende trend tot gevolg van de CH4 uitstoot afkomstig van spijsverteringsvergisting. Een verschuiving van melkvee naar vleesrundvee (met een lagere CH4 uitstoot ten gevolge van spijsverteringsvergisting) heeft eveneens bijgedragen tot deze dalende CH4 uitstoot sinds 1990. De afbouw van de varkensstapel trad in na 1999 als gevolg van prijsdaling sinds 1998, de dioxinecrisis in 1999, de opkoopregeling in de periode 2000-2004 en het strengere mestbeleid. Dit vormt de voornaamste verklaring van de dalende CH4 uitstoot door vergisting bij mestopslag. De N2O emissies afkomstig van de landbouwbodem vertonen een dalende trend vanaf 1996 en sinds 2008 opnieuw een stijging. De drijvende factoren achter deze dalende trend zijn het gevoerde mestbeleid en de conjunctuur met een krimpende veestapel tot gevolg. Sinds 2008 stijgt de veestapel terug door de uitbreidingsmogelijkheden in het mestbeleid sinds 2007. De energiegerelateerde emissies in de glastuinbouw en intensieve veeteelt vertonen een dalende trend tussen 1990 en 2009. Deze daling kan verklaard worden door energiebesparende investeringen en overschakeling van stookolie op aardgas en hernieuwbare energie. In 2009 en 2010 wordt wel een stijging van het aardgasverbruik vastgesteld doordat er steeds meer WKK eenheden in eigen productie worden opgestart. Dit resulteert in een verschuiving van het aardgasverbruik van de elektriciteitssector naar de landbouwsector. 3.
De Vlaamse klimaatdoelstellingen
Volgens het intern lastenverdelingsakkoord van België moet Vlaanderen haar broeikasgasuitstoot tijdens de Kyotoperiode met 5,2% verminderen t.o.v. het basisjaar. Dit betekent dat Vlaanderen tijdens de periode 2008-2012 elk jaar 82.463 kton CO2-eq aan uitstootrechten krijgt. Bij het invullen van de Kyotodoelstelling wordt prioriteit gegeven aan het uitvoeren van interne maatregelen in de diverse beleidsdomeinen. Aanvullend op dit intern emissiereductiebeleid zal de Vlaamse overheid gebruik maken van de flexibiliteitsmechanismen van het Kyotoprotocol om haar reductiedoelstelling tijdig, op een kostenefficiënte en maatschappelijk haalbare manier te realiseren. Van deze Kyoto-doelstelling moet evenwel de uitstootrechten voor de bedrijven uit energie- en industriesectoren die gevat zijn door het Europees emissiehandelssysteem (EU ETS) worden afgetrokken, wat de Vlaamse klimaatdoelstelling in feite herleidt tot een doelstelling voor de niet-ETS sectoren. De aan deze bedrijven toegewezen uitstootrechten kunnen immers niet meer voor de naleving van de niet-ETS doelstelling worden gebruikt. Tabel 2. Gemiddeld jaarlijks ETS en niet-ETS aandeel in 2008-2012 (ton CO2-eq/jaar) Kyoto-doelstelling EU ETS plafond Bestaande installaties Nieuwkomersreserve (Indicatief) Niet-ETS-plafond
Gemiddelde broeikasgasemissies/jaar 82.463.433 36.866.257 32.623.272 4.242.986 45.597.176
Berekening (a) (b) = (c) + (d) (c) (d) = (a) – (b)
6/193
4.
Emissies en prognoses in Vlaanderen
De uitstoot van broeikasgassen in Vlaanderen daalde van 87,0 Mton CO2-eq in 1990 tot 80,2 Mton CO2-eq in 2009 (Tabel 3). In 2009 werd een daling van de totale Vlaamse broeikasgasuitstoot van 7,8% t.o.v. het basisjaar 1990 gerealiseerd. Tabel 3. Aandeel van de verschillende sectoren in de uitstoot van broeikasgassen in het basisjaar 1990 en voor de periode 2005-2009 (kton CO2-eq)
Basisjaar
2005
2006
2007
2008
2009
Evolutie 1990-2009(%)
Elektriciteitsproductie
13.824
13.016
11.844
12.278
11.066
11.752
-15%
Industrie
36.170
35.183
34.045
32.908
31.722
29.026
-20%
Gebouwen
14.168
17.419
16.494
15.681
16.541
16.622
+17%
Transport
12.451
15.255
14.971
15.046
16.545
15.579
+25%
Landbouw
10.372
7.472
7.399
7.253
7.017
7.242
-30%
Totaal
86.986
88.346
84.753
83.165
82.891
80.220
-7,8%
Sector
Niettegenstaande de totale Vlaamse broeikasgasuitstoot in 2009 onder de Kyotodoelstelling blijft, wordt toch een tekort vastgesteld in de niet-ETS sectoren. In de eerste twee jaren van de Kyotoperiode 2008 en 2009 wordt in de niet-ETS sectoren een reductiekloof vastgesteld van respectievelijk 2,3 en 1,9 Mton CO2-eq. In Tabel 4 worden tevens de niet-ETS prognoses met klimaatbeleid vermeld voor de periode 2010-2012. Tabel 4. Aandeel non-ETS sectoren in de uitstoot van broeikasgassen in 2008 en 2009, de gemiddelde verwachte uitstoot in 2010-2012 in een scenario met klimaatbeleid en de niet-ETS reductiekloof (kton CO2-eq)
Industrie en energie (niet-ETS) Gebouwen Transport Landbouw Totaal niet-ETS niet-ETS doelstelling Niet-ETS reductiekloof
2008
2009
2010
2011
2012
7.785 16.541 16.545 7.017 47.888 45.597 2.291
8.081 16.622 15.579 7.242 47.523 45.597 1.926
8.615 19.441 17.070 7.173 52.298 45.597 6.701
8.710 16.400 17.233 7.193 49.536 45.597 3.938
8.803 16.260 17.396 7.212 49.672 45.597 4.075
De totale reductiekloof is met 12,8 Mton CO2-eq toegenomen ten opzichte van de inschatting in het VORA09 doordat: 1. De meest recent beschikbare emissie-inventaris voor het jaar 2008 bevat een aantal herberekeningen in vergelijking met de vorige inventaris met een aanpassing van 1,7 Mton CO2-eq tot gevolg. 2. In het VORA09 werd voor het jaar 2009 nog gerekend met prognoses. Ondertussen is de emissieinventaris voor het jaar 2009 beschikbaar die 0,7 Mton CO2-eq hoger uitvalt in vergelijking met de prognoses uit het VORA09. 3. a. De meest recent beschikbare prognoses wijken voor de periode 2010-2012 7,4 Mton CO2-eq af in vergelijking met de prognoses zoals verrekend in het VORA09. b. In de prognoses zoals in 2011 gerapporteerd werden 1799 graaddagen (als gemiddelde van de voorbije tien jaar) aangenomen in de gebouwensector. In 2010 werden in realiteit evenwel 2308 graaddagen vastgesteld door het KMI. De prognoses voor het jaar 2010 werden voor deze reële graaddagen bijgesteld met 2,9 Mton CO2-eq. 7/193
De totale verwachte reductiekloof voor de volledige Kyotoperiode 2008-2012 bedraagt hiermee voorlopig 18,9 Mton CO2-eq. Ondanks de behoorlijke uitvoering van de beleidsmaatregelen uit het VKP 2006-2012, tonen de gecorrigeerde emissieprognoses aan dat de kloof ten aanzien van de te bereiken Kyotodoelstelling substantieel blijft. Na afloop van de Kyotoperiode dient de resterende reductiekloof ingevuld te worden via het gebruik van flexibele mechanismen (zie hierover VR 2011 2705 MED 0721bis). 5.
Financiering van het intern Vlaamse klimaatbeleid
Het totale bedrag van reeds vastgelegde en nog voorziene budgetten voor de uitvoering van de in het VORA10 opgenomen beleidsmaatregelen bedraagt 1.342.733.783 euro. Deze budgetten omvatten enkel de kosten van de Vlaamse overheid, exclusief personeelsuitgaven. Naast deze Vlaamse overheidsuitgaven hieronder weergegeven, zijn er ook nog de klimaatuitgaven van lokale, provinciale en federale overheden, bedrijven en gezinnen. Globaal genomen is het budget voor de binnenlandse maatregelen in de periode 2006-2012 meer dan verdubbeld van 513 miljoen euro (VKP 2006-2012) naar 1.343 miljoen euro (VORA10). De personeelsinzet in de periode 2006-2012 is toegenomen van 488 VTE’s (VKP 2006-2012) naar 665 VTE’s (VORA10). 6.
Het Vlaams klimaatbeleid na 2012
Huidige Europese context In het Europese Energie- en Klimaatpakket heeft de Europese Unie voor de EU-27 de volgende ambitieuze 20-20-20 doelstellingen voor 2020 vastgelegd: -
-
Een vermindering van het energiegebruik met 20% door efficiënter gebruik ten opzichte van het verwachte niveau in 2020 bij ongewijzigd beleid (indicatieve doelstelling); Een stijging van het aandeel van hernieuwbare energiebronnen in het bruto eindgebruik tot 20%. Voor België stelt Europa deze doelstelling vast op 13%. Voor transport geldt een specifieke doelstelling van minstens 10% hernieuwbare energie op het totale energiegebruik voor vervoer. Een vermindering van de uitstoot van broeikasgassen met minstens 20% ten opzichte van 1990.
Deze laatste doelstelling van vermindering van de uitstoot van broeikasgassen werd op Europees niveau verder opgesplitst. De lidstaten krijgen enkel een individuele doelstelling voor die sectoren die niet onder het Europees emissiehandelssysteem vallen. Voor België werd die doelstelling vastgelegd in de zogenaamde Effort Sharing Decision op een vermindering van de uitstoot van broeikasgassen in de niet-ETS sectoren met minstens 15% in 2020 ten opzichte van 2005. Een belangrijk verschil voor de periode 2013-2020 is dat Vlaanderen in de niet-ETS sectoren vanaf 2013 jaarlijks, lineair afnemende reductiedoelstellingen zal moeten realiseren. Voorbereiding Vlaams klimaatbeleid na 2012 De Belgische niet-ETS doelstelling (-15%) uit het Europese Energie- en Klimaatpakket is nog niet vertaald naar een Vlaamse doelstelling. Deze vertaalslag dient te worden doorgevoerd door middel van een intraBelgische inspanningsverdeling. Als gevolg van de federale regeringsvorming na de verkiezingen van 13 juni 2010 liepen de besprekingen hierover met de federale overheid en de andere gewesten vertraging op.
8/193
Het Vlaams klimaatbeleid na 2012 zal voortbouwen op het VKP 2006-2012 met, zoals voorzien in het Vlaams Regeerakkoord 2009-2014 en de Beleidsnota Leefmilieu en Natuur 2009-2014, een derde Vlaams Klimaatbeleidsplan met twee afzonderlijke maar onderling goed afgestemde luiken: -
Het Vlaams Mitigatieplan (VMP) heeft tot doel om de uitstoot van broeikasgassen in Vlaanderen tussen 2013 en 2020 te reduceren en zo de klimaatverandering tegen te gaan. In overleg met het middenveld zal tegen 2012 een Vlaams Mitigatieplan opgesteld worden op grond van het Europese klimaatbeleid, het VKP 2006-2012, de voortgangsrapporten en de adviezen van de Minaraad en SERV. Na de realisatie van de Vlaamse Kyoto-doelstelling in de periode 2008-2012 breekt immers een volgende fase aan voor het Vlaams klimaatbeleid. Tegen 2020 zal een verdergaande verlaging van de broeikasgasemissies gerealiseerd moeten worden conform de voor Vlaanderen in het kader van de Europese klimaatwetgeving vast te stellen doelen zoals hierboven beschreven. Deze uitdaging vraagt om een doorgedreven en ambitieuze mitigatiestrategie, op basis van zowel een verdieping als een verbreding van het lopende klimaatbeleid.
-
Het Vlaams Adaptatieplan (VAP) heeft tot doel Vlaanderen in staat te stellen om de negatieve effecten van de klimaatverandering te verminderen en de positieve effecten effectief te benutten. Tegen 2012 zal, zoals aangekondigd in het Pact 2020, het VKP 2006-2012, het MINA-plan 4 en de Nationale Adaptatiestrategie van 2010, een eerste Vlaams Adaptatieplan opgesteld worden. Ook hier biedt het Europese beleid een duidelijk kader, met het witboek Aanpassing aan de klimaatverandering: naar een Europees actiekader van de Europese Commissie uit 2009. De Europese Unie wil vanaf 2012 adaptatieplannen verplicht maken voor de lidstaten en in 2013 een Europese strategie publiceren.
Op 1 juli 2011 hechtte de Vlaamse Regering haar goedkeuring aan de conceptnota met het voorbereidingstraject van het derde Vlaams Klimaatbeleidsplan (VR 2011 0107 DOC.0563BIS en DOC0563TER). Deze conceptnota beschrijft de organisatiestructuur en de rol van de verschillende betrokken bij het opstellen van het derde VKP. 7.
Adaptatie
De TWOL-studie “Bouwstenen om te komen tot een coherent en efficiënt adaptatieplan voor Vlaanderen” werd afgerond. De studie brengt de relevante technische en wetenschappelijke informatie over de effecten van klimaatverandering en de types van adaptatiemaatregelen bijeen. Het vormt een handleiding die alle betrokken beleidsdomeinen kunnen gebruiken bij het uitstippelen van het adaptatiebeleid binnen hun bevoegdheidsdomein. In juni 2011 werd onder de noemer van de Vlaamse Klimaatconferentie stakeholdersoverleg georganiseerd waarbij meer dan 100 deelnemers hun inbreng hadden in het adaptatiebeleid. Een tweede stakeholderssessie is voorzien in het late voorjaar van 2012. Tijdens dit overleg zal een eerste versie van het VAP afgetoetst worden bij het middenveld. Inhoudelijk wordt het VAP gevoed met teksten geschreven door de verschillende beleidsdomeinen, elk voor wat betreft hun eigen bevoegdheid. Deels door de conceptnota deels uit eigen beweging zijn zo goed als alle beleidsdomeinen ondertussen in min of meerdere mate bezig met adaptatie. Met het oog op het plan worden verdere adaptatiestudies uitgevoerd door verschillende beleidsdomeinen.
9/193
1. Inleiding Op 20 juli 2006 keurde de Vlaamse Regering het Vlaams Klimaatbeleidsplan 2006-2012 (VKP 2006-2012) definitief goed. In punt twee van haar beslissing (VR/PV/2006/27 – punt 146) gelaste ze “alle betrokken Vlaamse ministers de vermelde projecten binnen het eigen beleidsdomein tijdig en volledig uit te voeren, gezien de directe impact op de reductiekloof van broeikasgasemissies”. Om tijdig de Kyoto-doelstelling te halen is het centrale uitgangspunt het prioritair uitvoeren van interne maatregelen vooropgesteld in de diverse beleidsdomeinen tegen een socio-economisch haalbare kostprijs, afgestemd op en aangevuld met de inzet van flexibiliteitsmechanismen. De Vlaamse Regering waakt erover dat men tijdens de looptijd van het VKP 2006-2012 de voorziene maatregelen tijdig en correct uitvoert. Als blijkt dat Vlaanderen met dit plan haar reductiedoelstellingen niet of maar laattijdig haalt, dan zal de Vlaamse Regering bijkomende interne en/of externe maatregelen voorzien en uitvoeren. Om een efficiënte opvolging door de Vlaamse Regering mogelijk te maken, wordt er sinds het Voortgangsrapport 2008 voorzien in jaarlijks afwisselend een beknopte rapportering en een uitgebreid voortgangsrapport. Dit rapport betreft het tweede uitgebreid voortgangsrapport. De informatie in dit rapport werd aangeleverd door de diverse beleidsdomeinen, als leden van de Task Force Klimaatbeleid, en geactualiseerd tot en met juli 2011.
10/193
2. Evaluatie uitvoering maatregelen Per sector vindt u hier een evaluatie van de uitvoering maatregelen met daarbij: -
-
Een overzicht van de belangrijkste indicatoren van de sector. De indicatoren per maatregel kan u terugvinden in “Bijlage 2: Overzichtstabel status maatregelen en indicatoren” Voor elke sector is een retrospectieve trendanalyse uitgevoerd voor de periode 1990-2009. Hierbij worden de emissietrends weergegeven en de voornaamste drijvende factoren geanalyseerd voor de subsectoren met de grootste aandelen in de broeikasgasuitstoot. De drijvende factoren volgen uit een decompositieanalyse waarbij een kwalitatief beeld wordt geschetst van de invloed van de drijvende factoren en beleidsevoluties op de emissietrends. Een gedetailleerde beschrijving van de voortgang van elk van de maatregelen tot en met juli 2011. Daarbij wordt de opzet van de maatregel beschreven, de evaluatie van de afgelopen jaren gegeven en de verdere stappen voor de komende jaren aangekondigd.
Uit het overzicht in Tabel 1 blijkt alvast dat 90% van de maatregelen volgens planning verloopt. Slechts acht projecten op een totaal van 117 liepen vertraging op en vier maatregelen werden vroegtijdig stopgezet. Daartegenover staat dat 21 projecten reeds succesvol werden afgerond. Sinds het VORA09 staan er bovendien drie nieuwe maatregelen op tafel. Dat brengt het totaal aantal nieuwe maatregelen sinds de goedkeuring van het VKP 2006-2012 op 23 nieuwe maatregelen. 1
Tabel 1. Overzicht status maatregelen VORA10
Status Mobiliteit Gebouwen Energie maatregel Aangenomen 1 0 0 Gepland 1 0 0 Uitvoering volgens 18 30 7 planning Uitvoering in 1 4 0 vertraging Afgerond 2 7 0 Stopgezet 2 2 0 Totaal 25 43 7
Industrie 0 0
Landbouw Onderzoek en Totaal en bossen innovatie 0 0 1 0 0 1
% 1 1
20
6
1
82
70
1
1
1
8
7
1 0 22
0 0 7
11 0 13
21 4 117
18 3 100
Globaal genomen kan dus gesteld worden dat de uitvoering van het Vlaams klimaatbeleid volgens planning verloopt. In “Bijlage 2: Overzichtstabel status maatregelen en indicatoren” vindt u de status per maatregel.
1
Gepland
Aangenomen Uitvoering volgens planning Uitvoering in vertraging Afgerond Stopgezet
Maatregel waarover een principiële beslissing is genomen door de Vlaamse Regering of waarvoor op administratief niveau nog regelingen worden bestudeerd met betrekking tot hun toekomstige implementatie. Maatregel waarvoor een officiële beslissing is genomen en kan gestart worden met de implementatie. Implementatie van de maatregel verloopt volgens planning. Implementatie van de maatregel heeft vertraging opgelopen. De maatregel is succesvol geïmplementeerd. Verder acties of opvolging zijn niet voorzien. De implementatie van de maatregel is (zonder volledige realisatie) stopgezet.
11/193
2.1.
Naar een klimaatvriendelijke en duurzame mobiliteit in Vlaanderen
2.1.1. Doelstellingen en indicatoren Doelstelling De CO2 eq- emissies van de transportsector (weg, spoor en binnenvaart) bedragen maximaal 15,3 Mton in 2010 Het aantal voertuigkilometers over de weg neemt toe tot maximaal 54,9 miljard 5 kilometers in 2010 Toename van het aandeel van de vervoersalternatieven in de modal split. Streefdoel 2010 modal split (verplaatsingen) OV = 19% (23% zonder fiets) en fiets = 19% Toename van het aandeel van de vervoersalternatieven in de modal split. Streefdoel 2010 modal split vervoersalternatieven in tonkm = 31 % (binnenvaart = 17 % en spoor 14 %)
Indicator Broeikasgasemissies door de Vlaamse transportsector (weg, spoor en binnenvaart) gecorrigeerd voor wegverkeer (Mton CO2 eq)
2004
2005
2006 2007 2008 2009
15,5
15,3
15,0
15,1
16,6
15,6
Voertuigkm over de weg (miljard km)
54,36 54,54 55,47 56,63 55,91 56,40
Aandeel vervoersalternatieven in modal split, % (Personenverkeer)
17,9
18,5
17,9
19,3
19,5
Aandeel vervoersalternatieven in modal split, % (Goederenvervoer)
20
19,8
18,7
16,7
19,3
16,6
Beperken van filevorming
Percentage verliesuren op 2 autosnelwegen , %
5,1
4,6
4,4
5,3
4,8
5,0
De gemiddelde CO2-emissie van het personenwagenpark bedraagt maximaal 162 g/km in 2010
Gemiddelde CO2-uitstoot nieuw 156,1 154,9 153,8 152,6 147,9 142,7 wagenpark
2
Exclusief R1 voor 2004/2005/2006 omwille van werken
12/193
2.1.2. Evolutie emissies De broeikasgasemissies in de transportsector vertonen een stijgende trend in de periode 1990-2008 (Figuur 1). In dezelfde periode is een sterke overschakeling van benzine- naar dieselvoertuigen opgetreden. Sinds 2007 hebben ook biobrandstoffen hun intrede gemaakt, met in 2009 een aandeel van 3% van het totale energieverbruik voor personen- en goederenvervoer samen. 160
Index (1990=100)
140 120
Emissie wegverkeer
100
Emissie personenvervoer Emissie goederenvervoer
80
Benzineverbruik
60
Dieselverbruik Aandeel fossiele brandstoffen
40
2009
2008
2007
2006
2005
2004
2003
2002
2001
2000
1995
1990
20
Figuur 1. Evolutie brandstofverbruik en broeikasgasemissie transportsector
Uit Figuur 2 blijkt dat de emissies van het personenvervoer sinds 1995 een dalende trend vertonen. Tevens kan hieruit een absolute ontkoppeling tussen emissies en voertuigkilometers afgeleid worden voor het personenvervoer. Deze positieve evolutie kan voornamelijk verklaard worden door het gebruik van meer energiezuinige wagens en sinds 2007 ook de inzet van biobrandstoffen. De overschakeling naar dieselvoertuigen heeft tevens een positief effect op de broeikasgasemissies per voertuigkilometer. Verder heeft het openbaar vervoer de voorbije jaren een beperkte modale verschuiving gerealiseerd, maar de auto blijft toch nog steeds het favoriete vervoermiddel. 120 Emissie personenvervoer
115
Voertuigkm personenvervoer
105 100
Emissies per voertuigkilometer
95 90 85
Aandeel personenwagens in personenvervoer (index 1995=100)
80 75 2009
2008
2007
2006
2005
2004
2003
2002
2001
2000
1995
70 1990
Index (1990=100)
110
Gemiddelde CO2 uitstoot nieuw verkochte wagens (index 1995=100)
Figuur 2. Drijvende factoren emissie personenvervoer
13/193
190 180 170 160 150 140 130 120 110 100 90 80 70 60
Emissie goederenvervoer Emissies per voertuigkilometer Voertuigkilometers vrachtverkeer Aandeel wegvervoer in vrachtverkeer (index 1995=100)
2009
2008
2007
2006
2005
2004
2003
2002
2001
2000
1995
Aandeel binnenvaart in vrachtverkeer (index 1995=100)
1990
Index (1990=100)
De emissies van het goederenvervoer vertonen een continu stijgende trend tot 2008, met een terugval van de emissies en voertuigkilometers in 2009 als direct effect van de financieel-economische crisis (Figuur 3). In de periode 1990-2008 nam het aantal voertuigkilometers van het vrachtverkeer over de weg met meer dan 80% toe. Dit wordt onvoldoende gecompenseerd door efficiëntiewinsten met een stijgende emissietrend tot gevolg. Uit de modale verdeling blijkt dat de meer milieuvriendelijke modi er nog onvoldoende in slagen om hun aandeel te verhogen.
Aandeel spoor in vrachtverkeer (index 1995=100)
Figuur 3. Drijvende factoren emissie goederenvervoer
2.1.3. Voortgang maatregelen Cluster 1.1 Beperken groei wegtransport Maatregel 1.1.1 Modale verschuiving personenvervoer Beschrijving De Vlaamse overheid zal haar burgers verder stimuleren om de eigen wagen minder te gebruiken. Dit gebeurt door het uitbreiden van het aanbod aan openbaar vervoer en de uitbreiding van veilige fietsinfrastructuur. Het openbaar vervoer moet door capaciteits-, frequentieen doorstromingsmaatregelen uitgroeien tot een volwaardig vervoersalternatief. Vooral tijdens de spits en in het (rand)stedelijk gebied. Het fietsverkeer moet aan veiligheid en comfort winnen zodat de fiets de voorkeur krijgt op de auto voor korte verplaatsingen. Voor lange verplaatsingen moeten de mogelijkheden om de fiets te combineren met het openbaar vervoer, worden verbeterd, vooral wat het natransport betreft. De Vlaamse overheid zorgt daarbij voor voldoende (financiële) stimuli - zowel push als pull - voor een groter gebruik van de alternatieve vervoersmodi. Deze doelstelling geldt voor alle type verplaatsingen. Evaluatie Ook in 2010 blijft het Pendelplan (2005) het kader voor de concrete uitwerking van diverse acties voor wat woon-werkverkeer betreft (gefinancierd via het pendelfonds). De Vlaamse overheid zet ook verder in op vervoersmanagement, voornamelijk op het vlak van het woon-werkverkeer. Wat het openbaar vervoer betreft blijft de duurzame netmanagementgedachte van kracht, zoals die in maart 2009 door de Vervoersmaatschappij (VVM) De Lijn in het rapport Mobiliteitsvisie 2020 werd voorgesteld. Deze visie bevat o.m. de uitbouw van een hoogwaardig netwerk aan sneltram-, tram- en snelbusverbindingen.
14/193
Op niveau van de concrete projecten werden net zoals de voorbije jaren ook in 2010 en 2011 door de VVM De Lijn nieuwe projecten voorgesteld en een programma opgesteld conform de criteria van het besluit 'netmanagement'. Ook werd een apart budget voor doorstromingsmaatregelen voorzien. Ook werd verder gewerkt aan de informatiedoorstroming op internet, in gedrukte publicaties en – in real time, al dan niet gepersonaliseerd – aan de haltes. Om het fietsverkeer te bevorderen liggen de accenten op een verdere uitbouw van de fietsinfrastructuur op het bovenlokaal, functioneel fietsroutenetwerk en de bevordering van de comodaliteit fiets plus openbaar vervoer. De realisatie van het netwerk wordt van dichtbij opgevolgd om knelpunten bij de voorbereiding en uitvoering van projecten te identificeren en op te lossen. Om de besteding van de middelen voor investeringen in fietspaden te optimaliseren en de samenwerking tussen de betrokken diensten te verbeteren werd op Vlaams niveau het Fietsteam geïnstalleerd, dat een coördinerende rol vervult. Voor 2010 en de periode 2011-2013 bereidde dit team integrale fietsinvesteringsprogramma’s (IFI) voor. Dit ging gepaard met een verhoging van de investeringsmiddelen voor fietspaden. Aan de hand van een virtuele fietspot (dit is een virtuele bundeling van de middelen van verschillende entiteiten) wordt jaarlijks gemiddeld 100 miljoen euro geïnvesteerd in fietspaden of overige fietsgerelateerde investeringen. In april 2011 werd een nieuwe vlakheidsnorm voor fietspaden van kracht (Standaardbestek 250). In het kader van een pilootproject werden meetfietsen ingezet voor comfortmetingen op 1300 km fietspaden in 15 gemeenten. De inspanningen om het comfort van fietspaden te verbeteren worden verder gezet. Ook regelmatige veegactiesop fietspaden dragen bij tot het fietscomfort. Om de comodaliteit van fiets en openbaar vervoer te versterken zal De Lijn tegen 2015 95% van de hoofdhaltes uitrusten met fietsenstallingen. Daarnaast ondersteunt De Lijn het VELO-deelfietsenproject in Antwerpen, dat zich o.a. richt op gebruikers van het openbaar vervoer (voor- en natransport). Ook het Blue-bikeproject, dit zijn deelfietsen die via een abonnement op eenvoudige wijze kunnen gehuurd worden bij meer dan 30 fietspunten in de omgeving van treinstations in Vlaanderen, wordt financieel ondersteund. Deze combinaties van fiets en openbaar vervoer maken de keuze voor een duurzamer verplaatsingsgedrag, ook op langere afstand, een stuk gemakkelijker. Voor het personenvervoer per spoor biedt het investeringsplan van de NMBS een potentieel. De Vlaamse Overheid neemt een deel van de financiering op zich voor het Gewestelijk Expressnet (GEN) en de Diaboloverbinding naar de luchthaven van Zaventem. Er werd een algemeen vervoersconcept ontwikkeld voor de zone van 30 km rond Brussel, het zogenaamde Gewestelijk Express Net (GEN). Met het Diaboloproject wil Vlaanderen tegen 2010 de luchthaven rechtstreeks toegankelijk maken vanuit het noorden en het oosten van het land door de aanleg van nieuwe spoorweginfrastructuur. De NMBS voert een deel van de werken zelf uit, terwijl de rest komt van publiek-private samenwerking (PPS). De privé-partners zorgen voor de bouw en de financiering van het project en nemen alle daaraan verbonden risico's op zich. Een gefaseerde uitvoering van het GEN Brussel zorgt voor een aanbod van snelle voorstedelijke verbindingen per trein, tram en bus in een straal van ongeveer 30 km rond de hoofdstad. Dit plan moet gerealiseerd zijn tegen 2016. Verdere stappen Voor wat de verdere uitbouw van het vervoersmanagement betreft zullen zowel de provinciale punten als de financiering van projecten via het Pendelfonds in 2011 en 2012 verder gezet worden. Voor wat het openbaar vervoer betreft zal er in eerste instantie in 2011 werk gemaakt worden van een consolidatie van het bestaande netwerk. De invoering van de contactloze reizigersregistratie zal De Lijn (2011-2014) de mogelijkheid bieden om een zeer juist beeld van de reizigersstromen te krijgen. Mede op basis van die gegevens zal dan uitgemaakt worden welke vervoersassen prioritair uitgebouwd zullen worden als hoogwaardige assen (snelbus, tram, lightrail). Op vlak van doorstroming wordt het lopende programma verder gezet (18 miljoen € per jaar). Er wordt met name ingezet op de invoering van intelligente verkeerslichtenbeïnvloeding ten voordele van het openbaar 15/193
vervoer, vrije busbanen, uitstulpende-voetpadhaltes en dynamische verkeersaanduidingen op de assen met openbaar vervoer Maatregel 1.1.2 Modale verschuiving goederenvervoer Beschrijving De Vlaamse overheid zal verder de binnenvaart en het spoorverkeer als transportalternatieven stimuleren en promoten. Een aantal investeringen in infrastructuur (vrijwaring van de vervoerscapaciteit, wegwerken van missing links) en het verder zetten van lopende initiatieven zijn hierbij belangrijk. Zo zijn omvangrijke middelen nodig voor de modernisering van het hoofdwaterwegennet (Albertkanaal, Zeekanaal Brussel-Schelde, Seine-Schelde, Leie), de investeringen via PPS voor de bouw van kaaimuren en de ontwikkeling van watergebonden bedrijventerreinen. Om het goederenvervoer per spoor nieuwe impulsen te geven moet de federale overheid de projecten uit het Investeringsplan 2008 - 2012 van Infrabel volledig uitvoeren. Zo zal het goederenvervoer per spoor over de nodige capaciteit kunnen beschikken. Verder moet de kwaliteit (snelheid, regelmaat en betrouwbaarheid) van het goederenvervoer per spoor verbeteren. Een belangrijke factor hierin is de voltooiing van de liberalisering van het goederenvervoer per spoor. Het is wenselijk dat, in samenwerking met de federale overheid, een orgaan wordt opricht voor de promotie van het spoorvervoer. Dit kan best gebeuren naar analogie met Promotie Binnenvaart Vlaanderen. Meer nog, het is aangewezen om een onafhankelijk modusneutraal aanspreekpunt te creëren waar alle actoren uit de transportsector terecht kunnen voor informatie en ondersteuning in hun transportkeuze. Het is het overwegen waard de impact van transportmodi te integreren binnen het CO2emissiebeheer van bedrijven. Evaluatie De lopende initiatieven zoals de capaciteitsuitbreiding van het hoofdwaterwegennet, investeringen in PPS voor de bouw van kaaimuren en de ontwikkeling van watergebonden bedrijventerreinen werden de voorbije jaren verdergezet. Wat betreft de uitvoering van de capaciteitsuitbreiding en modernisering van het waterwegennet wordt verdere uitvoering aan het “Infrastructuurmasterplan voor de Vlaamse waterwegen” gegeven. De PPS-regeling voor de bouw van kaaimuren liep af in 2010 en werd inmiddels verlengd voor de periode 2011-2016. In samenwerking met VOKA en Unizo werden door de waterwegbeheerders transportdeskundigen aangesteld. Zij zijn ondertussen volop aan de slag en hebben als opdracht een doorlichting van de optimalisering van goederenstromen bij ondernemingen uit te voeren. Een aantal lopende of geplande onderzoeken, en de concrete toepassing ervan, moeten de klimaatcriteria ingang doen vinden in het mobiliteitsbeleid op lange termijn. Zo blijft de nood bestaan aan een toekomstvisie over het containertransport en aan ruimte voor de watergebonden bedrijfsterreinen in uitvoering van het Ruimtelijk Structuurplan Vlaanderen. In het bijzonder op vlak van palletvervoer, een markt tot dusver beheerst door het wegvervoer zijn bemoedigende stappen gezet naar de waterweg. De Vlaamse Regering heeft op 4 december 2009 beslist een steunmaatregel specifiek voor het palletvervoer via de waterweg te bevorderen uit te werken. In september 2011 werd de steunmaatregel dan goedgekeurd door de Europese Commissie. Daardoor is de steunmaatregel operationeel geworden voor een periode van 3 jaar ten belope van 1.525.000 euro. In 2007 werd ook het steunpunt Beleidsrelevant onderzoek mobiliteit en openbare Werken opgestart waaronder het steunpunt goederenstromen. De belangrijkste doelstelling van het Steunpunt Goederenstromen is de aanwezige kennis en expertise binnen de onderzoeksgroep te bundelen. Op die manier kan tegemoet gekomen worden aan de behoefte aan wetenschappelijk onderzoek om het 16/193
mobiliteitsbeleid in bovenstaande richting te ondersteunen. In het bijzonder wordt daarbij aandacht besteed aan drie prioritaire beleidsthema’s voor de Vlaamse Regering: 1. 2. 3.
betere capaciteitsbenutting van de multimodale infrastructuur; verbeteren van de interportuaire en hinterlandverbindingen; innovatie in het goederenvervoer.
Wat innovatie in het goederenvervoer betreft, wordt het aspect van de kleine duwbakken verder onderzocht. Dit leunt aan bij het onderzoek en steunprogramma voor de kleine schepen. De waterwegen (≤ 1.350 ton) van klasse IV en kleiner vormen een fijnmazig distributienetwerk in Vlaanderen. Van groot belang is het vlootaandeel van kleine schepen op peil te houden, rekeninghoudende met het feit dat tegenwoordig alleen grote eenheden in de vaart worden genomen. De binnenvaart wordt geconfronteerd met een aantal belangrijke uitdagingen. Als antwoord hierop werd ‘Flanders Inland Shipping Network’ (FISN) opgericht. Zes strategische doelstellingen werden geformuleerd om aan de uitdagingen tegemoet te komen resulterend in tal van acties voor het wegwerken van knelpunten die het rendement van de binnenvaart hypothekeren. Binnen FISN werd een project opgezet rond het ondersteunen van de modal split. Dit project bevat niet alleen het toepassen van bestaande maatregelen maar ook het ontwikkelen van nieuwe ondersteunende maatregelen. Op 14 december 2009 vond een zesde evenement van het FISN plaats. Verscheidene initiatieven om via innovatieve projecten nieuwe vervoersconcepten te ontwikkelen of bepaalde goederensoorten via het water te vervoeren zijn in uitvoering. De waterwegbeheerders bouwen verder aan het River Information service (RIS) waardoor de waterwegbeheerder het verkeer op de waterweg optimaal, vlot en veilig zal kunnen organiseren, hetgeen ook het energieverbruik ten goede kan komen. De Vlaamse regering besliste in 2004 haar goedkeuring te hechten aan een PPS-constructie voor de projecten Liefkenshoekspoortunnel en het vormingsstation Zeebrugge. Ook neemt zij een aantal intrestlasten voor haar rekening. Deze projecten zullen hierdoor vroeger afgerond zijn. Op het Overlegcomité van 7 december 2005 viel de beslissing om alleen voor de Liefkenshoekspoortunnel gebruik te maken van een PPS-constructie. Al deze beslissingen laten toe om deze tunnel te realiseren tegen einde 2013. Daarmee beschikken de spoorwegmaatschappijen over de nodige capaciteit, die hen moet toelaten om hun marktaandeel in het containervervoer per spoor van en naar Antwerpen substantieel uit te breiden. Daarnaast werd in 2009-2012 de steunmaatregel voor het containerspoorvervoer verder gezet. Een verdubbeling van het huidige marktaandeel betekent een aanzienlijke vermindering van de uitstoot van CO2. De Vlaamse regering nam op 26/10/2007 een standpunt in met betrekking tot de invoering van een kilometerheffing voor vrachtwagens tegen 2011, een standpunt dat werd bevestigd op 18/1/2008. Deze invoering wordt als een haalbare optie voor de volgende legislatuur gezien. Verdere advisering en intergewestelijk overleg worden voorbereid. Ook in 2009 werd verder geïnvesteerd in zowel de capaciteitsuitbreiding op het hoofdwaterwegennet, de uitbouw van sturingssystemen op het hoofdwaterwegennet als in het onderhoud van de waterwegen en hun infrastructuur. In 2009 beschikten de beide Vlaamse waterwegbeheerders beschikken over: -
digitale vaarkaarten voor de waterwegen klasse Va en hoger; berichten aan de schipperij conform de Europese Standaard Notices to Skippers; een ondersteunend informatiesysteem voor het opvolgen en afhandelen van calamiteiten; de eerste fase van geautomatiseerd Waterbeheer en Scheepvaartsturing (GWS), inclusief een havenmanagementsysteem.
17/193
Ook de andere aspecten van het GWS zoals de automatisatie, de centrale bediening, de op afstandbediening, en de vaarwegsignalisatie om tot een optimale scheepvaartbegeleiding en scheepvaartafwikkeling te komen, werden verder ontwikkeld. Ook het stimuleren van het transport via de waterweg werd verdergezet. In 2007 heeft de Europese Commissie de steunmaatregelen voor de estuaire vaart goedgekeurd. De schepen werden effectief ingezet vanaf januari 2008. Mogelijke aanpassingen van de bedieningstijden worden voorzien, rekening houdend met de toename van de Scheepvaart. Ook het aankoopbeleid van gronden voor de ontwikkeling van watergebonden bedrijventerreinen werd verder gezet. In de periode 2009-2010 liep er een steunmaatregel (400.000 euro/jaar) voor de modernisering van kleine schepen tot 80 meter. De individuele steun was begrensd tot maximaal 40.000 euro per klein schip. Deze maatregel beoogde het langer in de vaart houden van de bestaande kleine schepen. Als resultaat hiervan werd door de sector voor een totaalbedrag van 4,37 miljoen euro geïnvesteerd, wat behoorlijk veel is gezien de naweeën van de crisis in 2008-2009. Naast het in de vaart houden van de bestaande kleine schepen, werd er inmiddels ook voorzien in een participatiestructuur voor de vernieuwbouw of nieuwbouw van kleine schepen in samenwerking met de Participatie Maatschappij Vlaanderen (PMV). De respons hierop is tot dusver laag, gezien de economische situatie niet aanspoort tot nieuwbouw. Een 3E-convenant werd door de betrokkenen ondertekend zodat de binnenvaart ook in de toekomst de meest veilige en milieuvriendelijke vervoersmodus blijft. Om hieraan uitvoering te geven werd een onderliggend actieplan opgesteld. Verdere stappen - Er wordt verder uitvoering aan het infrastructuurmasterplan gegeven. - Er wordt gestreefd naar een verdere uitbreiding van de bedieningsuren door verdere centralisatie en automatisatie van de bediening van kunstwerken. - De steunmaatregel palletvervoer wordt geoperationaliseerd in 2011. - Het PPS-programma voor de bouw van kaaimuren wordt verdergezet tot minimaal 2016. Er wordt verder gewerkt aan de uitbreiding van het netwerk van walstroomlocaties - De acties worden ondernomen voor een optimaal vlootaanbod te behouden ook op de kleine waterwegen. - Er wordt verder uitvoering gegeven aan het actieplan van het 3E-convenant. - RIS wordt verder geïmplementeerd. - Het Mobiliteitsplan Vlaanderen II wordt verder afgewerkt, goedgekeurd en aangenomen. - Er wordt verder gewerkt aan het scheppen van een reglementair en logistiek kader voor de introductie van LNG als scheepsbrandstof voor de binnenvaart. (zie ook luchtkwaliteits NOx-plan). Maatregel 1.1.3 Verhogen van de vervoersefficiëntie van het wegverkeer Beschrijving Het Pendelplan beschrijft de concrete uitwerking van acties op dit vlak. De Vlaamse overheid zal de komende jaren (2005-2009) maatregelen uitwerken om het carpoolen verder te ondersteunen. Dit zal gebeuren door de aanleg van carpoolparkings aan de opritten van de hoofdwegen en door gerichte promotie- en bewustmakingsacties. Autodelen laat dan weer toe de wagen selectief te gebruiken. Het is vooral interessant als aanvulling bij het openbaar vervoer. Evaluatie Voor wat het carpoolen betreft bleef ook in 2009 en 2010 de toegang tot de carpooldatabank voor bedrijven gratis. Niettemin blijft carpoolen als verplaatsingswijze marginaal. 18/193
Eind 2010 is Cambio Autodelen actief in 12 Vlaamse steden en gemeenten, in Brussel en Wallonië. In deze steden wordt het bestaande aanbod verder uitgebreid in functie van de vraag. Particulieren en zakelijke gebruikers kunnen er in Vlaanderen op 55 diverse locaties een deelauto ophalen. Met diverse andere steden zijn contacten lopende om te zien of ook daar een opstart mogelijk is. Een gedeelde autovloot blijkt ook voor ‘zakelijke gebruikers’ nuttig. Diverse organisaties, bedrijven, instellingen en administraties maken al van cambio autodelen gebruik (vaak ook als natransportmiddel in combinatie met het openbaar vervoer). In totaal maken in Vlaanderen momenteel circa 2.990 particulieren en bedrijven/organisaties gebruik van de cambio-deelautovloot. Eind 2009 is ook NMBS-Holding toegetreden tot de aandeelhouders van Cambio. Dit zal leiden tot een versterking van het aanbod in stationsomgevingen wat de combinatie openbaar vervoer-cambio nog aantrekkelijker maakt, een combinatie die zeker zakelijke gebruikers kan aanspreken voor dienstverplaatsingen over grotere afstanden waarbij cambio als natransportmiddel ingezet wordt. Rond de jaarwisseling 2010-2011 werd een promotiecampagne gehouden waarbij, naast een proefaanbod voor geïnteresseerden, uitgebreid werd gepeild naar de behoeften en de wensen van de potentiële gebruikers. Autopia is een V.Z.W. die het particuliere autodelen stimuleert en die door de overheid ondersteund wordt. Particulier autodelen betekent dat een groep gezinnen beslist om samen één of meerdere auto’s te delen en hiervoor zelf alle verantwoordelijkheid (inzake bv. verzekeringen en onderhoud) te dragen dit in tegenstelling tot gezinnen die zich aansluiten bij Cambio waar Cambio deze verantwoordelijkheid op zich neemt. Verdere stappen De Vlaamse carpooldatabank blijft in 2011 gratis en De Lijn blijft aandeelhouder van Cambio. In 2011 zal Cambio haar werking verder zetten in de reeds bestaande Cambio-steden (met een verdere uitbouw van het standplaatsennetwerk). De in 2009 opgedane ervaring bij het opzetten van deelautosystemen in kleinere steden wordt in 2011 verder ingezet. Binnen het kader van het Europese Civitas-project zal tenslotte ook gewerkt worden aan een verdere vergroening van het wagenpark en een eco-efficiënt gebruik van de Cambio-wagens, dit teneinde de al kleinere ecologische bandafdruk nog verder te verkleinen. Cambio startte zo begin 2011 met een proefproject rond elektrische wagens. Het particuliere autodelen zal via de vzw Autopia in 2011 en 2012 verder ondersteund worden. Maatregel 1.1.4 Verhogen van de vervoersefficiëntie van het goederenvervoer Beschrijving De doelstelling van de maatregel is het aantal vrachtwagenkilometers (in verkeersopstoppingen) te beperken door het leegrijden zoveel mogelijk te vermijden, de vervoerscapaciteit van de voertuigen uit te breiden, … De werkgroep vervoersefficiëntie lanceerde een aantal denkpistes in het kader van de Vlaamse klimaatconferentie. Bedoeling was enerzijds het aantal kilometers te beperken en anderzijds het aantal kilometers in verkeersopstoppingen te verminderen. Een uitbreiding van de laad- en lostijden, het leeg rijden zoveel mogelijk vermijden door het gebruik van telematica, afspraken tussen transporteurs voor trajecten en groepage van ladingen, … kunnen hierbij helpen. Ook de uitbreiding van de voertuigencapaciteit behoort tot de mogelijkheden. Evaluatie en verdere stappen Om de vervoersefficiëntie van het goederenvervoer te verhogen wordt er binnen Flanders Logistics vanuit vier invalshoeken gewerkt, één voor elke modi. Flanders Land Logistics voor het wegvervoer, Flanders Port Area voor het zeevervoer, Flanders Inland Shipping Network voor het vervoer over de binnenwateren en Flanders Port Area voor het vervoer via onze luchthavens (het spoor is geen Vlaams bevoegdheid – daarom is dit niet als pijler opgenomen binnen Flanders Logistics). 19/193
Binnen de pijler Flanders Land Logistics worden met de betrokken partijen doelgericht knelpunten geïdentificeerd op het vlak van landlogistiek en proceslogistiek. Duurzame oplossingen worden getest in pilootprojecten. Zo loopt momenteel het PIEK pilootptoject. PIEK is een proefproject rond stillere laad- en losoperaties bij supermarkten tijdens de dagrand. Verder werd in september 2010 een ronde tafel georganiseerd met en over de fietskoeriers. De resultaten van deze ronde tafel werden samengebracht en werden getoetst aan mogelijke initiatieven die hierrond kunnen genomen worden. Dit heeft zich in juni 2011 vertaald in een paper met beleidsaanbevelingen, die nu verder zullen uitgewerkt worden binnen de Vlaamse overheid. Er werd ook een eerste versie van een Roadmap Groene Logistiek ontwikkeld. De Roadmap Groene Logistiek geeft een overzicht van alle acties die logistieke actoren kunnen nemen om de ecologische voetafdruk van hun logistieke activiteiten te verminderen. De Roadmap wordt momenteel herwerkt naar een brochure en een webtoepassing. Binnen Flanders Land Logistics wordt ook het concept van de logistieke consulenten uitgewerkt. Zij zullen kleine en middelgrote bedrijven benaderen om hen bewust te maken van de vele mogelijkheden tot efficiëntieverhoging van hun transport. De logistieke consulenten worden voorzien van een rugzak met interessante instrumenten, zoals simulatiemodellen, best practices, enz. Binnen de pijler Flanders Port Area werd op 25 juni 2011 de 2de editie van de Vlaamse havendag georganiseerd - een opendeur in de vier havens voor het grote publiek. In oktober 2011 zal een dialoogdag georganiseerd worden om nieuwe of aanvullende creatieve ideeën te genereren om omwonenden beter te kunnen betrekken bij de havens. Verder wordt ook werk gemaakt van een eensgezinde visie op de uitbouw van de Seine-Schelde-verbinding en wordt een project uitgewerkt rond het gebruik van LNG als scheepsbrandstof. Het Flanders Air Transport Network (FAN) werd als logistieke pijler opgericht met – in eerste instantie – als doel de concurrentiële positie van de luchtvaart in Vlaanderen te vrijwaren. Binnen de werkgroepen die zijn opgestart gebeurt momenteel voorbereidend werk, zoals: -
Voorbereidend onderzoek over de geluidsproblematiek Discussie over luchterfdienstbaarheden Uitvlaggingsproblematiek Buitenlandse pakketreizen Het verschil in financiering, subsidies en vergunningbeleid tussen Vlaanderen en Wallonië Mogelijkheden voor een Engelstalige MaNaMa-opleiding
De pijler Flanders Inland Shipping Network is een waardevol netwerk van publieke en private actoren uit uit de binnenvaartsector waartussen een wisselwerking en uitwisseling van informatie gebeurt. Op dit dit moment richt het FISN zich o.a. op de implementatie van het 3E Binnenvaartconvenant en het daaruituit voortvloeiende 3E BinnenvaartActieplan door onder meer het opzetten van een kwaliteitslabel voor de binnenvaart en de opvolging van de projecten INLANAV en AIS. Ook in 2011 wordt in samenwerkingng met Unizo en VOKA de inzet van transportdeskundigen verder gezet.
Cluster 1.2 Verbeteren van de doorstroming Maatregel 1.2.1 Snelheidsbeheer Beschrijving Zowel bij hortend verkeer als bij hoge rijsnelheden nemen de emissies van CO2 en andere luchtpolluenten sterk toe. Bij snelheden hoger dan 90 tot 100 km/u speelt vooral de snelheid een rol in de CO2-uitstoot van een voertuig. Bij lagere snelheden is vooral de dynamiek van het verkeer belangrijk. Een versterkte controle op de naleving van de opgelegde rijsnelheden heeft bijgevolg vooral een positieve invloed op de emissies op autosnelwegen. Zie ook punt 3 van “maatregel 1.2.3 Capaciteitsuitbreiding hoofdwegennet”. 20/193
Evaluatie Het Verkeerscentrum Vlaanderen zet haar onderzoek naar de real-time inzet van automatische meetgegevens voor de aansturing van het rijstrooksignalisatiesysteem (RSS) voort teneinde de performantie van dit systeem verder te verhogen. Naast het doorvoeren van snelheidsharmonisatie en blokrijden om de doorstroming van het verkeer te bevorderen is ook het ook de bedoeling om de filestaart te beveiligen. Het verkeerscentrum voorziet in een eerste operationele koppeling tussen de meetgegevens snelheid en de bezettingsgraad afkomstig van de camera's met automatische incidentdetectie en de aansturing van de rijstrooksignalisatie. In het decreet betreffende de aanvullende reglementen op het wegverkeer is de opmaak van een gegevensbank voorzien. Met de verkeersbordendatabank is het de bedoeling om onder meer alle geldende snelheidsregimes in één tool te omvatten en te visualiseren. Om tot een éénduidige databank te komen is een nulmeting noodzakelijk. Deze inventarisatie is in 2008 gestart en wordt momenteel verder afgewerkt. De mogelijkheden van digitale camera's zullen daarbij verder worden onderzocht en maximaal worden benut. Verdere stappen Het Verkeerscentrum Vlaanderen zet haar activiteiten i.v.m. snelheidsbeheer voort. In het kader van de verdere uitbouw van het Dynamisch Verkeersmangagement op de Vlaamse hoofdwegen worden bijkomende wegsecties uitgerust met rijstrooksignalisatie, gekoppeld aan real-time automatische meetgegevens die een dynamische snelheidsbeperking i.f.v. de actuele verkeerstoestand kunnen opleggen. Het gaat hierbij in eerste instantie om de E40 tussen Drongen en Wetteren, later gevolgd door de E17 in het Gentse en de R2. Ook wordt in 2011 de eerste spitsstrook (E313 Antwerpen – Ranst) operationeel, eveneens voorzien van telematica voor een dynamisch snelheidsbeheer. Maatregel 1.2.2 Stimuleren telewerk Beschrijving Door de moderne telecommunicatie kunnen we onze fysieke verplaatsingen vervangen door zogenaamde virtuele verplaatsingen. In het kader van het pendelplan neemt de Vlaamse overheid een voorbeeldfunctie op in de promotie van het telewerk. In overleg met de federale overheid wil zij de juridische hinderpalen hiervoor wegwerken Evaluatie In 2007 werd een studie rond telewerken afgerond. Deze bevatte een potentieel inschatting van de te verwachten effecten als gevolg van de introductie van telewerken. De studie toonde aan dat telewerk een belangrijke besparing aan externaliteiten, gerelateerd aan mobiliteit, met zich meebrengt. Er werden geen verdere stappen meer genomen. De maatregel werd stopgezet (VORA09). De Vlaamse overheid vervult echter wel nog steeds een voorbeeldrol. Binnen de eigen diensten van de Vlaamse overheid kan er getelewerkt worden. Elk departement/agentschap bepaalt daarbij zelf welke frequentie toegelaten is en aan welke voorwaarden moet voldaan worden. In Antwerpen, Brugge, Brussel, Gent, Hasselt, Leuven, Mechelen en Tongeren werden in gebouwen van de Vlaamse overheid satellietwerkplekken opgesteld met voorzieningen voor telewerkers (voor degenen die niet in hun eigen huis telewerken). Maatregel 1.2.3 Doorstroming hoofdwegennet Beschrijving Deze maatregelen zijn erop gericht om te voorzien in de vereiste capaciteit voor een vlotte afwikkeling van het wegverkeer. Dit kan zowel door het wegwerken van capaciteitsbeperkende knelpunten, het voorzien in sturingssystemen als het faciliteren bij capaciteitsbeperkende incidenten. 21/193
Evaluatie en verdere stappen De beleidsbrief MOW 2010-2011 herneemt de engagementen uit de beleidsnota, m.b.t. missing links en bottlenecks, ‘minder hinder’ en DVM. Ook in de periode 2011-2012 zullen deze engagementen verder opgenomen worden. 1. missing links en overige bottlenecks De stand van zaken van de missing links bij aanvang van 2011 is terug te vinden op de website www.wegenenverkeer.be ( onder wegenwerken - realisaties en projecten / knelpunten en missing links). Een gedetailleerd overzicht wordt gegeven in de beleidsbrief 2010-2011. 2. Minder hinder De bestaande initiatieven werden verder gezet. Bovendien werd in 2011 de interne coördinatie nog verder geoptimaliseerd voor de minder hinder maatregelen op hoofdwegen en op primaire wegen. Het uitgangspunt hierbij is een betere communicatie en coördinatie in een zo vroeg mogelijk stadium in het voortraject van een project, met afweging van de mate van de hinder. De conclusies en bijhorend dienstorder zullen specifiek voor autosnelwegen op een gestructureerde wijze de aanpak van Minder Hinder in de procedures van AWV verankeren. 3. DVM Met betrekking tot DVM wordt voorzien dat het basismeetnet tegen eind 2012 operationeel zal zijn. Het basismeetnet ‘Meten in Vlaanderen’ vormt de basislaag van het meetnet met dubbele lussen en beoogt de volledige dekking van het hoofdwegennet voor het inwinnen van gegevens m.b.t. verkeersvolume en verkeerssamenstelling. Verkeerslichten op calamiteitenroutes worden voorzien van een extra cyclus, die van op afstand geactiveerd kan worden. Hierdoor zal op deze kruispunten aan het calamiteitenverkeer extra groentijd worden gegeven. De uitwerking en installatie op het terrein zal in 2011 plaats vinden. Zie ook “maatregel 1.2.1 snelheidsbeheer”. Maatregel 1.2.4 Doorstroming lagere wegennet
NIEUW
Beschrijving Er wordt ingezet op doorstroming (‘capaciteit’) op het lagere wegennet, door te werken aan ‘slimme verkeerslichten’. Evaluatie en verdere stappen In het verleden werd ingezet op ‘groene golven’. Dit is een eenvoudige coördinatie van verkeerslichten, die ervoor zorgt dat de meerderheid van het verkeer groen krijgt bij een hele reeks achtereenvolgende verkeerslichten. Deze klassieke groene golf is echter niet combineerbaar met de vereisten voor een goede doorstroming van het openbaar vervoer. Er wordt gezocht naar een betere en meer gecoördineerde afstemming van de verkeerslichten op elkaar in functie van een betere doorstroming voor alle verkeersdeelnemers. De markt biedt momenteel geïntegreerde regelsystemen voor een ruim gebied aan. Daarbij wordt op basis van een groot aantal meetpunten het totale verkeersverloop in het betrokken gebied opgevolgd en zodanig aangestuurd dat de globale doorstroming geoptimaliseerd wordt en dit in functie van een minimale reistijd, een minimaal aantal stops of een minimale milieu-impact. Er kan ook een verschillend “gewicht” toegekend worden aan de diverse voertuigcategorieën (gewone voertuigen, openbaar vervoer, zwaar vervoer, …). In 2011 wordt onderzocht in welke omstandigheden welk systeem al of niet belangrijke voordelen biedt ten opzichte van de klassieke individuele voertuigafhankelijke regelingen.
22/193
Cluster 1.3 Uitbouw van een milieuvriendelijk transportmiddelenpark Maatregel 1.3.1 Aanpassen milieuvriendelijke verkeersbelasting Beschrijving Om de aankoop van milieuvriendelijke wagens te bevorderen, zal een gecombineerde aanpassing van de belasting op de inverkeerstelling (BIV) en de jaarlijkse verkeersbelasting voor personenwagens op Vlaams niveau uitgewerkt worden. De nieuwe verkeersbelastingen zullen hiermee een grotere impuls geven aan het gebruik van milieuvriendelijke wagens dan de huidige verkeersbelastingen. De Vlaamse overheid zal hierover overleg voeren met de andere gewesten en de federale overheid. Dit zal uiteindelijk resulteren in een aangepaste belastingsbasis. Evaluatie Begin 2011 werd een akkoord bereikt met de andere gewesten om samen een hervorming van de jaarlijkse verkeersbelasting, een wegenvignet voor personenwagens en kilometerheffing voor vrachtwagens uit te werken tegen eind 2013. De vergroening van de BIV voor particulieren werd principieel goedgekeurd door de Vlaamse Regering op 15 juli 2011. Verdere stappen Een definitieve goedkeuring van de hervorming van de BIV is voorzien in het najaar 2011 na advies van de Mobiliteitsraad Vlaanderen, de Mina raad en de SERV. De nieuwe BIV treedt in werking vanaf 1 januari 2012. De parameters voor de kilometerheffing voor vrachtwagens en het wegenvignet en vergroening van de verkeersbelastingen voor personenwagens worden vastgelegd in 2012. Maatregel 1.3.2 Erkennen en toepassen van Ecoscore als maatstaf voor de milieuvriendelijkheid van voertuigen Beschrijving De CO2-emissies van een voertuig mogen niet los gezien worden van de andere emissies van het voertuig. Een Ecoscore kent aan alle voertuigen een ‘milieuscore’ toe. Die is representatief voor de impact op het milieu. Hierbij tellen de verschillende schadelijke effecten (broeikaseffect, geluidshinder en luchtkwaliteit, impact op gezondheid en ecosystemen) mee in de bepaling van de Ecoscore. De Ecoscore van een voertuig is terug te vinden op de website www.ecoscore.be. Evaluatie Het Brussels Hoofdstedelijk, het Vlaams en het Waals Gewest hebben de update en onderhoud van de drietalige website ecoscore.be, alsook enkele gerelateerde taken, gefinancierd. De databank met conventionele voertuigen is geactualiseerd in januari, juni en oktober 2009 en 2010. Een werkwijze om de databank met alternatief aangedreven personenwagens te actualiseren, is uitgewerkt en voorgesteld. Een analyse is gemaakt van de milieuperformantie van de nieuw en tweedehands ingeschreven personenwagens alsook het volledige wagenpark in 2009 (inclusief vergelijking met 2006, 2007 en 2008). Dit is gebeurd aan de hand van een aantal relevante indicatoren die gerapporteerd worden volgens een aantal categorieën (leeftijd, brandstoftype, cilinderklasse, …). Hiervan is de Ecoscore de belangrijkste indicator. Een nieuwe opbouw, lay-out en inhoud voor de website is uitgewerkt. Een vereenvoudigde formule voor de berekening van de ecoscore is uitgewerkt en geïmplementeerd. Verdere stappen In 2011 gaat aandacht naar een aanvulling van de emissiegegevens op de website. Tevens worden de mogelijkheden onderzocht om naast personenwagens bestelwagens toe te voegen. Ecoscore wordt tevens als merk gedeponeerd.
23/193
Maatregel 1.3.3 Aanzetten tot de aankoop van milieuvriendelijke voortuigen Beschrijving De Ecoscore wordt ruimer bekendgemaakt door de brochure ecoscore. Via brede informatie- en sensibiliseringscampagnes en opleiding van verkooppersoneel wordt informatie over energieverbruik en emissies verspreid. Hiervoor wordt de milieu-evaluatie Ecoscore aan het publiek en vloothouders bekend gemaakt worden ondermeer via brochure Ecoscore, flyer, radiospot, banner op websites, artikels in allerlei tijdschriften, … Evaluatie Er werden afspraken gemaakt met de andere gewesten over de ontwikkeling van een gezamenlijke website www.ecoscore.be Begin 2008, tijdens het autosalon, werd een campagne georganiseerd in samenwerking met het Brussels Hoofdstedelijk Gewest. De campagne omvatte een radiospot, een brochure, webbanners en redactionele aandacht. Het aantal bezoekers van de website www.ecoscore.be is sterk gestegen tijdens de campagne. Deze maatregel werd geïntegreerd in maatregelen 1.3.1 en 1.3.2 (VORA09). Maatregel 1.3.4 Milieuvriendelijke scheepvaart bevorderen Beschrijving In het kader van het Fijn Stof Plan en het Actieplan fijn stof en NO2 in de Antwerpse haven en de stad Antwerpen worden er verschillende maatregelen genomen om de emissies van NOx, SO2 en fijn stof door de scheepvaart te reduceren. Een aantal maatregelen hebben ook een impact op de uitstoot van broeikasgassen door de scheepvaart. Sinds januari 2007 bestaat het Vlaams Impulsprogramma Emissiearme Binnenvaart, een subsidieprogramma om de vervanging van de motoren van binnenvaartschepen te stimuleren. Daarnaast wordt meer en betere aansluiting van binnenschepen op walstroom tijdens hun verblijf aan de kade (in de havens en op de Vlaamse waterwegen) voorzien. Evaluatie Sinds 1 januari 2007 konden binnenvaartschepen via het Vlaams Impulsprogramma Emissiearme Binnenvaart subsidie ontvangen voor de retrofit van een bestaande dieselmotor. Tot 30 juni 2007 (de datum waarop de nieuwe CCR II normen van kracht werden) konden steunaanvragen worden ingediend voor de aankoop van CCR II of fase IIIA motoren. Aanvragen voor aanpassingen van bestaande motoren (retrofitten met deNOx installatie) kunnen ingediend worden tot eind 2011. Het onderzoek naar de verlenging en uitbreiding van het Vlaams Impulsprogramma Emissiearme Binnenvaart werd afgerond in oktober 2010. Met de sector werd hierover overlegd. Verdere stappen Een maatregelenpakket voor het bevorderen van milieuvriendelijke scheepvaart wordt in het najaar in het kader van het luchtkwaliteitsplan aan de Vlaamse regering voorgelegd. Deze maatregelen hebben niet alleen de reductie van NOx- en fijn stofemissies als gevolg, maar zullen ook een impact hebben op de CO2emissies. Voor de binnenvaart is hierin voorzien dat het Vlaams Impulsprogramma Emissiearme Binnenvaart verlengd en uitgebreid wordt. Het pakket voorziet tevens een optimale benutting van de mogelijkheden voor walstroom voor de binnenvaart en de uitwerking van een reglementair en logistiek kader voor Liquid Natural Gas voor de binnenvaart. Voor de zeevaart wil de Vlaamse overheid de toepassing van de Environmental Ship Index en gedifferentieerde havengelden naar andere Vlaamse havens uitbreiden (momenteel van toepassing in de haven van Antwerpen). De mogelijkheden voor Liquid Natural Gas voor zeevaart zullen ook onderzocht worden.
24/193
Cluster 1.4 Stimuleren en aanleren van milieuvriendelijk rijgedrag Maatregel 1.4.1 Aanleren milieuvriendelijk rijgedrag Beschrijving De rijopleidingen zullen een milieuvriendelijke rijstijl promoten en aanleren. Overheid, opleidingcentra, examencentra en milieubeweging zetten hiervoor een samenwerkingsovereenkomst op waarbij de centra zich engageren om milieuvriendelijk rijden te integreren in hun werking. Tegen midden 2008 maakt milieuvriendelijk rijden deel uit van zowel het theoretische als van het praktische rijexamen. Overheid, opleidings- en examencentra en milieubeweging maken hiervoor de nodige afspraken. Het benaderen van andere doelgroepen moet zorgen voor een brede vorming inzake milieuvriendelijk rijgedrag. Evaluatie Diverse projecten rond energiezuinig rijden of waar energiezuinig rijden van uitmaakt zijn afgerond waaronder: - e-positief rijden op initiatief van FEBIAC - "Wijs op weg" op initiatief van BBL door middel van een charter met rijscholen - "Move for climate" op initiatief van VOKA gericht op een breed gamma aan maatregelen om CO2uitstoot door transport bij bedrijven te reduceren - Ecodriven op initiatief van de Bond Beter Leefmilieu (BBL) is gericht naar bedrijven zowel voor personenwagens als vrachtwagens In 2008 werd Mobimix opgericht. Mobimix.be is een digitaal platform voor vlootbeheerders, aankopers, mobiliteitsverantwoordelijken en andere professionals actief inzake mobiliteit en transport. De website www.mobimix.be biedt heldere info over eco-driving, duurzaam vlootbeheer, fiscaliteit, mobiliteitsbudget, slimme logistiek en mobiliteitsmanagement. Met infosessies en een gratis maandelijkse nieuwsbrief houdt Mobimix.be iedereen op de hoogte van veranderingen in de wetgeving, instrumenten voor vlootbeheerders en best practices bij bedrijven en overheden. Mobimix.be wordt verder gezet als digitaal platform. De site wordt verder onderhouden door de Bond Beter Leefmilieu met financiële ondersteuning van de Vlaamse overheid. Mobimix.be werkt breder dan alleen ‘milieuvriendelijk rijgedrag’ en werd opgenomen onder ‘1.6.4 Duurzaam mobiliteitsbeleid bij bedrijven ondersteunen’. Een verankering van aspecten rond energiezuinig rijgedrag in de rijopleiding en het rijexamen blijft een aandachtspunt (federale maatregelen). Maatregel 1.4.2 Sensibilisatiecampagne rond milieuvriendelijk rijgedrag Beschrijving Het benaderen van diverse doelgroepen moet zorgen voor een brede vorming inzake milieuvriendelijk rijgedrag. Zo zijn er specifieke vormingspakketten voor het secundair onderwijs. De Vlaamse Stichting Verkeerskunde (VSV) en het departement onderwijs en Milieuzorg Op School (MOS) werken hiervoor samen. Daarnaast krijgt onder meer de campagne ‘Rustig Op de Baan’ (ROB) een vervolg. Er komen acties voor nieuwe doelgroepen en grootschaligere campagnes. Evaluatie Sensibilisatie gebeurde in hoofdzaak via de aankondiging en bekendmaking van de projecten aangehaald bij maatregel 1.4.1. Daarnaast worden de gemeenten (financieel) ondersteund bij uitwerking van gemeentelijke ROB-acties. Voor scholen werd het MOS-themapakket over mobiliteit ontwikkeld in 2007 (zie ook maatregel 2.3.6).
25/193
Verdere stappen De website van ROB blijft online, maar er zijn geen verdere updates gepland. Het campagnemateriaal kan via deze site nog steeds opgevraagd worden – wat ook nog regelmatig gebeurd – maar er is geen actieve verspreiding meer gepland.
Cluster 1.5 Voorbeeldrol van de overheid Maatregel 1.5.1 Actieplan 2007-2010: Milieuzorg in het voertuigenpark van de Vlaamse overheid Beschrijving De globale doelstelling van het Actieplan 2007-2010 ‘Milieuzorg in het voertuigenpark van de Vlaamse overheid’ is een betere duurzame mobiliteit binnen de Vlaamse overheid. Net als in het Vlaams mobiliteitsbeleid geldt het STOP-principe als uitgangspunt: voor dienstverkeer en woon-werkverkeer bestaat een rangorde van wenselijke mobiliteitsmodi (eerst stappen, trappen, openbaar vervoer en dan personenwagens of privé vervoer). Verplaatsingen met wagens moeten gebeuren op de meest milieuvriendelijke manier. De realisatie van die laatste doelstelling wordt op verschillende vlakken aangepakt. Naast de acties die gericht zijn op het ‘vergroenen’ van het voertuigenpark - zoals toepassing van Ecoscore bij aankoop van nieuwe dienstvoertuigen - wordt er ook aangestuurd op een mentaliteitsverandering bij de ambtenaren om: -
duurzame alternatieven te zoeken voor (dienst)verplaatsingen met de wagen; de keuze van een wagen meer af te stemmen op het gebruik (bijvoorbeeld hybridewagens voor hoofdzakelijk stadsverkeer); hun rijgedrag aan te passen en een energiezuinige rijstijl aan te leren.
Evaluatie In de periode 2009-2010 zijn een aantal concrete acties uitgevoerd: -
de milieuaspecten in bestekken voor aankoop en onderhoud van dienstvoertuigen werden aangepast conform de geldende milieuregelgeving (strenger wordende Euronorm); voor elke voertuigklasse werden milieucriteria (minimale ecoscores) opgenomen in de rondzendbrief dienstvoertuigen; er werd een nulmeting op de overheidsvloot uigevoerd en een opvolgsysteem voor (milieu)indicatoren voor vlootanalyse ontwikkeld, hetgeen vervolgens werd toegepast voor de ontwikkeling van een centrale databank (in kader van het Programma Vlaamse overheidsrapportering of VO-rapportering); er werd continu gesensibiliseerd rond het STOP-principe.
In de loop van 2010 werden voorstellen voor nieuwe acties rond milieuvriendelijke mobiliteit verankerd in het Meerjarenprogramma slagkrachtige overheid (MJP). Het meerjarenprogramma loopt tot 2014 - analoog met het huidige regeerakkoord - en wordt jaarlijks geëvalueerd. In afwachting van een nieuw actieplan biedt het een kader voor continuïteit in het streven naar een meer milieuvriendelijke mobiliteit. Milieuvriendelijke mobiliteit en het uitbouwen van een meer energiezuinige vloot zijn opgenomen in het sleutelproject 4.2 Duurzaam optreden van de Vlaamse overheid, met de volgende speerpunten: 1.
2.
3.
werken aan een doorgedreven modale verschuiving bij het personeel van de Vlaamse overheid, door sensibilisatie rond het STOP-principe (met zowel aandacht voor woon-werkverkeer als dienstverplaatsingen) en de verdere uitrol van telewerken; werken aan een milieuvriendelijke en energiezuinige vloot, door het verhogen van de ecoscores van nieuwe aankopen en het uitfaseren van oudere en vervuilende wagens en door het opstarten van een pilootproject voor elektrisch rijden; energiezuinig rijden stimuleren door sensibilisatie en door het opleidingsaanbod van de Vlaamse overheid uit te breiden met een opleiding energiezuinig rijden.
26/193
De op te volgen basisindicatoren zijn: 1. 2.
gemiddelde ecoscore van de dienstvoertuigen VO jaarlijks brandstofverbruik van de dienstvoertuigen van VO
Verdere stappen - Eind 2011 zal gerapporteerd worden aan de Vlaamse Regering over de resultaten van het actieplan. - Eind 2011 wordt de studie opgestart ‘Onderzoek naar de inzetbaarheid en het potentieel van elektrische en plug-in hybride voertuigen in de Vlaamse overheidsvloot'. Er zal een afwegingskader/beslissingsmodel opgemaakt worden op basis van een onderzoek bij 4 pilootentiteiten en dit zal aan alle Vlaamse overheidsentiteiten ter beschikking worden gesteld. Daarmee zet de Vlaamse overheid de weg in naar de aankoop van plug-in hybride en elektrische voertuigen. - Acties rond milieuvriendelijke mobiliteit en het uitbouwen van een meer energiezuinige vloot worden verder uitgevoerd in het kader van het sleutelproject 4.2 Duurzaam optreden van de Vlaamse overheid. - De vereiste minimale ecoscores in de rondzendbrief dienstvoertuigen zullen worden aangescherpt, rekening houdend met de evoluerende automarkt en met het oog op het vergroenen van de overheidsvloot. Maatregel 1.5.2 De Lijn bouwt een milieuvriendelijk voertuigenpark uit Beschrijving De Lijn zal op termijn de Ecoscore gebruiken bij de aankoop van nieuwe bussen en het toekennen van licenties aan pachters. De Lijn streeft naar een hogere gemiddelde Ecoscore van het bussenpark. Ze blijft actief in de uitvoering van demonstratieprojecten met nieuwe technologieën en in de evaluatie in functie van het milieuvoordeel en praktische en financiële aspecten. Evaluatie De Lijn houdt sinds 2004 rekening met milieuaspecten bij de aanbesteding van bussen en blijft hier aandacht aan besteden bij de verdere uitbouw van haar vloot. Daarnaast worden de mogelijkheden bekeken om ook de vloot bij de pachters milieuvriendelijker uit te bouwen. Milieucriteria worden stapsgewijs opgenomen in de lastenboeken bij exploitanten. Zo zijn sinds de bestekken van december 2008 roetfilters bij pachters verplicht. Intussen blijft De Lijn wel haar voortrekkersrol op vlak van milieu vervullen. Er was een eerste aankoop van 35 diesel hybride bussen in 2008, waarvan alle voertuigen reeds zijn geleverd. In 2009 was er een bijkomende aankoop van nog eens 44 diesel hybride bussen waarvan alle bussen geleverd zullen zijn in 2011. Verdere stappen Er is vandaag geen ecoscore systeem beschikbaar voor zware (HD) voertuigen maar voor nieuwe lastenboeken zal gebruik worden gemaakt van de richtlijn 2009/33/EG betreffende de bevordering van schone en energiezuinige bussen (“clean vehicles directive”). Deze richtlijn houdt rekening met de operationele kosten voor bussen waarbij voor bussen wordt uitgegaan van 800.000 afgelegde kilometers tijdens de levensduur. Er wordt niet alleen rekening gehouden met netto kostprijs van de bus maar ook met het brandstofverbruik, CO2-uistoot en de uitstoot van NOx, NMHC en roetdeelltjes over de levensduur van de bus. Daarnaast wil De Lijn graag bijkomende hybride voertuigen aankopen. Bovendien focust De Lijn op een project ecorijden (opleiding + rijstijlmeetsysteem + opvolging van de rijstijlgegevens van de chauffeurs). Maatregel 1.5.3 Gebruik biobrandstoffen bevorderen bij DeLijn Beschrijving De Vlaamse overheid overweegt hoe zij het gebruik van biobrandstoffen in Vlaanderen verder kan faciliteren, rekening houdende met alle duurzaamheidsaspecten (andere emissies bij gebruik, landbouwareaal, productie-processen, import, transportketen, …). Een voldoende beschikbaarheid van 27/193
biobrandstoffen op de markt is belangrijk voor een vlot gebruik door de consument. Om het gebruik van biobrandstoffen extra te bevorderen kan de overheid nichemarkten stimuleren tot een verhoogde bijmenging van biobrandstoffen. De Lijn speelt hierin een voorbeeldrol. De Lijn streeft ernaar om de CO2-emissies van het openbaar vervoer sterk te verminderen ondermeer via een verhoging van het gebruik van duurzame CO2-arme brandstoffen. Evaluatie In uitvoering van de Europese norm EN590 is De Lijn in 2006 gestart met een veralgemeend gebruik van een significant percentage biodiesel van maximaal (5%) en sinds september 2009 is dit percentage opgetrokken volgens dezelfde norm naar maximaal 7% biodiesel in het brandstofmengsel voor haar voertuigen. Sinds begin 2008 reden de bussen op klassieke diesel waarbij biodiesel is bijgemengd (gemiddeld een 3-tal %). Op basis van de positieve testresultaten over de bruikbaarheid van zuivere plantaardige oliën voor bussen in een normale exploitatie, voorzag De Lijn er een groter gebruik van puur plantaardige oliën (PPO) in het autobussenpark (tot 70 bussen). Begin 2008 waren slechts tien bussen omgebouwd en was de ombouwkit voor elf bussen geleverd. Een aantal technische problemen bij de ombouw van bussen en het wegvallen van de fiscale vrijstelling voor PPO bij het openbaar vervoer zorgden voor vertraging in dit PPO-project. De bevoegde Vlaamse minister heeft midden 2008 evenwel beslist tot nader order het gebruik van biodiesel te schrappen wegens onduidelijkheden over duurzaamheidscriteria. Daarom is begin 2009 dit PPO project met deze omgebouwde bussen gestopt, één bus heeft nog een tweetal maanden rondgereden op een mengeling van 20% herbruikte frituurolie en standaard dieselbrandstof, de bedoeling hiervan was om het publiek te sensibiliseren om gebruikte frituurolie via het containerpark in te zamelen. Verdere stappen Gezien er nog steeds veel controverse bestaat rond het gebruik en de voordelen van biobrandstoffen, kiest De Lijn voor een voorzichtige aanpak: naast de federale verplichting om een beperkte hoeveelheid biodiesel bij te mengen worden er geen verdere experimenten op vlak van biodiesel uitgevoerd bij De Lijn. Bij de aankoop van nieuwe bussen nemen we evenwel op dat deze geschikt moeten zijn voor B30 (30% biodiesel en 70% standaard diesel), zodat een relatief snelle overschakeling kan gebeuren indien de duurzaamheid van biobrandstoffen de komende jaren sterk verhoogt. De Lijn houdt de evolutie van de biobrandstoffen sterk in de gaten en zal gepaste actie ondernemen van zodra betaalbare duurzame biobrandstoffen ter beschikking zijn die bij voorkeur lokaal geproduceerd worden uit afvalstromen – op die manier wordt de discussie over de al of niet duurzaamheid van de brandstof zoveel mogelijk vermeden. Maatregel 1.5.4 Ondersteuning lokale besturen via de samenwerkingsovereenkomst Beschrijving De samenwerkingsovereenkomst ’Milieu als opstap naar duurzame ontwikkeling’ is een vrijwillige overeenkomst die een gemeente of provincie kan sluiten met de Vlaamse overheid op het vlak van het milieubeleid. Door de overeenkomst engageert de gemeente of de provincie zich tot de werking rond een pakket van milieuthema's. In ruil hiervoor ontvangt zij financiële en inhoudelijke ondersteuning van de Vlaamse overheid. Het thema mobiliteit is erop gericht de integratie te bevorderen tussen het milieubeleid, het mobiliteitbeleid en het ruimtelijke ordeningsbeleid. Op die manier wordt getracht te komen tot een vermindering van de druk op het leefmilieu, uitgeoefend door de sector verkeer en vervoer. Evaluatie Het jaar 2008 betekende de afsluiting van de samenwerkingsovereenkomst 2002-2007 en de start van de nieuwe samenwerkingsovereenkomst, die principieel goedgekeurd werd door de Vlaamse regering voor de periode 2008-2013. De Samenwerkingsovereenkomst is opgebouwd uit 10 thema’s – waaronder mobiliteit – en telkens 3 niveaus waarop de ingetekende gemeenten financiële steun kunnen verkrijgen. Ten eerste het basisniveau, 28/193
dat de verplichte onderdelen bevat voor alle opgenomen thema’s. Er wordt dus niet meer apart per thema ingetekend. Vervolgens bestaat het facultatieve onderscheidingsniveau dat een waaier aan acties opsomt, waaruit de gemeenten kunnen “kiezen” en waartegenover een goedgekeurde actie telkens een puntenaantal staat. Wanneer de gemeente 35 punten behaalt krijgt zij een bijkomende subsidie. Ten slotte hebben we nog het projectniveau, waar eerder grotere acties - met een kostprijs vanaf €2500 - worden ondersteund Door het inbouwen van meer keuzemogelijkheden voor de lokale overheden wordt getracht om meer gemeenten te stimuleren om in te tekenen op de samenwerkingsovereenkomst. Het aantal intekeningen blijft constant tijdens de intekenperiode 2008-2010. Bijna 9 op 10 Vlaamse gemeenten blijven zich engageren om werk te maken van een planmatig, integraal en duurzaam lokaal milieubeleid. In 2008 tekenden 268 gemeenten in op de samenwerkingsovereenkomst. 103 daarvan beperkten zich tot het basisniveau, maar de meerderheid ging meteen voor het onderscheidingsniveau. (165) De cijfers van intekening voor 2009 en 2010 geven een licht stijgende tendens aan t.o.v. 2008. Bovendien kunnen we vaststellen dat meer gemeenten de stap naar het onderscheidingsniveau zetten. Wat zeggen deze cijfers over het thema mobiliteit? We kunnen alvast met zekerheid zeggen dat 273 gemeenten minstens de acties van het basisniveau hebben uitgevoerd in 2009. Dit wil zeggen: een sensibilisatieactie over milieu en mobiliteit hebben uitgevoerd en dat zij hun milieu- of duurzaamheidsambtenaar laten deelnemen aan de Gemeentelijke Begeleidingscommissie3 bij relevante besprekingen. Wanneer een goedkeuring behaald wordt op het basisniveau kan de gemeente rekenen op een basissubsidie die als volgt berekend wordt: 1,7 EUR per inwoner en 1,4 EUR per hectare gemeenteoppervlakte met een minimum van 20.000 EUR per gemeente. Op basis van de ingediende acties op onderscheidingsniveau, kunnen we vaststellen dat 173 gemeenten acties indienen bij het thema mobiliteit, goed voor 715 acties. De subsidie voor het onderscheidingsniveau bedraagt 30.000 EUR per VTE aangestelde duurzaamheidsambtenaar4. In 2008 werden daarbovenop nog 78 projectaanvragen goedgekeurd. In 2009 ging het over 87 goedgekeurde projectaanvragen. In 2010 werden nog eens 74 projecten goedgekeurd. Concrete acties en projecten die kunnen worden ondernomen kaderen in: -
de uitbouw van een milieuvriendelijk voertuigenpark; de aansporing tot milieuvriendelijke verplaatsingen en rijgedrag bij het eigen personeel; de uitbouw van gerichte sensibilisatiecampagnes rond milieu en mobiliteit; het in kaart brengen van de problematiek van luchtverontreiniging door verkeer en de opmaak van actieplannen op de knelpunten aan te pakken; de integratie van milieu in het mobiliteitsplan.
In deze samenwerkingsovereenkomst gaat meer aandacht naar een resultaatgerichte werking. Zo werd de mogelijkheid tot resultaatverbintenissen ingebouwd inzake milieuvriendelijke voertuigen binnen het 3
De gemeentelijke begeleidingscommissie (GBC) wordt in het kader van de ondertekening van het moederconvenant van het mobiliteitsconvenant opgericht. Deze commissie functioneert als overleg forum voor de voorbereiding van en de besluitvorming rond dit moederconvenant en de in het kader van dit moederconvenant afgesloten koepelmodules en modules. 4
Voor details, zie Thema Instrumentarium 1.3 Onderscheidingsniveau artikel 1, Contracttekst pagina 15-16.
29/193
gemeentelijke voertuigenpark. Deze benadering kan een extra bijdrage leveren tot een stijging van het gebruik van biobrandstoffen. Bovendien gaat meer aandacht uit naar het uitdragen van de voorbeeldfunctie van de lokale overheid. De opmaak van bedrijfs- en schoolvervoerplannen en de uitvoering van een milieutoetsing van het voertuigenpark stimuleren de verschillende doelgroepen om duurzame mobiliteitsmaatregelen te nemen. Concrete resultaten: -
55 opleidingen ecodriving aan het gemeentepersoneel 297 actieve sensibilisatieacties rond milieu en mobiliteit 36 gemeenten analyseerden hun voertuigenpark 39 keer werden milieuaspecten opgenomen in het aankoopbestek van voertuigen 47 projecten voor de aankoop van milieuvriendelijke wagens
De provincies die de samenwerkingsovereenkomst ondertekenen, moeten het thema mobiliteit integraal uitvoeren. Naast de opmaak van een bedrijfsvervoerplan, zijn alle maatregelen gericht op de ondersteuning van gemeenten bij het uitvoeren van het thema mobiliteit. Voor het uitvoeren van deze taken wordt jaarlijks een subsidie van 420.000 EUR toegekend aan de provincies. Provincies kunnen daarbovenop net zoals steden en gemeenten projectsubsidies verkrijgen. Verdere stappen Jaarlijks worden de door lokale overheden ingediende rapportering en planning geëvalueerd. Doorlopend wordt ondersteuning geboden aan lokale overheden bij de uitwerking van acties binnen het thema mobiliteit. Maatregel 1.5.5 Actieplan duurzame overheidsopdrachten Beschrijving De Vlaamse Regering heeft op 5 september 2008 de krachtlijnen vastgelegd voor het actieplan duurzame overheidsopdrachten met als doel het structureel uitbouwen van het duurzaam aankoopbeleid bij de Vlaamse overheid. De uitwerking van een beleid rond duurzame overheidsopdrachten maakt deel uit van de voorbeeldfunctie van de Vlaamse Overheid. Met dit actieplan kan werk gemaakt worden van duurzame overheidsaankopen. Zes krachtlijnen liggen aan de basis van de opmaak van het actieplan dat begin 2009 aan de Vlaamse Regering wordt voorgelegd: -
er moet voldoende draagvlak zijn voor duurzame overheidsopdrachten; voor de ambtelijke onderbouw voor de werking van de overheid rond duurzame overheidsopdrachten wordt een Task force duurzame overheidsopdrachten opgericht. De task force zal het actieplan voorbereiden; goed voorraadbeheer en hergebruik van materiaal wordt gestimuleerd; er komen doelstellingen en acties per productgroep, met bijzondere aandacht voor ‘quick wins’: binnen bepaalde productgroepen kan snel resultaat worden geboekt; een inhaalbeweging voor het sociale luik binnen overheidsopdrachten; communicatie, sensibilisering en begeleiding zal helpen om duurzame criteria te integreren in overheidsaankopen.
Dit actieplan draagt tevens bij tot de sector gebouwen van het Vlaams Klimaatbeleidsplan 2006-2012. Evaluatie Op 5 juni 2009 keurde de Vlaamse Regering het Vlaams actieplan duurzame overheidsopdrachten 20092011 goed. Het actieplan koppelt concrete acties aan enkele krachtlijnen die reeds eerder door de Vlaamse Regering werden vastgelegd. 30/193
In het actieplan zijn acties opgenomen met betrekking tot: -
de gedragenheid en de monitoring van (duurzame) overheidsopdrachten; de ambtelijke onderbouw voor de werking van de overheid rond duurzame overheidsopdrachten: Task Force duurzame overheidsopdrachten; het stimuleren van voorraadgebruik en hergebruik van materiaal; de invulling van doelstellingen en acties in productgroepen waar quick-wins kunnen gerealiseerd worden; ondersteunende instrumenten voor en de invulling van acties en doelstellingen van andere relevante productgroepen; inhaalbeweging voor het sociale luik binnen overheidsopdrachten; de oprichting van een helpdesk duurzame overheidsopdrachten binnen het departement Bestuurszaken om communicatie, sensibilisatie en begeleiding voor entiteiten te voorzien om duurzame criteria te integreren in overheidsopdrachten.
De algemene coördinatie van de opmaak van het actieplan werd uitgevoerd door het beleidsdomein Diensten voor het Algemeen Regeringsbeleid (DAR). Dit beleidsdomein, evenals de beleidsdomeinen Bestuurszaken (BZ), Leefmilieu, Natuur en Energie (LNE), Werk en Sociale Economie (WSE), Internationaal Vlaanderen (IV) en Mobiliteit en Openbare Werken (MOW) zullen deze acties uitvoeren. Op 1 april 2011 werd gerapporteerd aan de Vlaamse Regering over de stand van zaken en de tussentijdse resultaten van het eerste Vlaams actieplan duurzame overheidsopdrachten 2009-2011 voor de periode juni 2009- december 2010. Verdere stappen Het actieplan wordt verder uitgevoerd. In de bijlage van de mededeling aan de Vlaamse Regering is een overzichtstabel toegevoegd met de status en de verdere planning op (sub)actieniveau. In de tussentijdse overlegmomenten met de trekkers van het actieplan zal dit opgevolgd en bijgestuurd worden. Op basis van de uitvoering van de vooropgestelde acties voor 2011 en de evaluatie ervan, zal in het Vlaams actieplan duurzame overheidsopdrachten 2012-2014 zowel de aanpak bijgestuurd als de verruiming gerealiseerd worden die noodzakelijk is om met respect voor een voldoende draagvlak in Vlaanderen de doelstelling van 100% duurzame overheidsopdrachten tegen 2020 te realiseren. Maatregel 1.5.6 Verlichting autowegen
NIEUW
Beschrijving De verlichting van de Vlaamse wegen vraagt heel wat energie en veroorzaakt veel lichtpollutie. Deze maatregelen zijn er op gericht om dit terug te dringen. Evaluatie en verdere stappen - Door nieuwe specificaties van verlichtingstoestellen te hanteren, wordt de lichtpollutie verminderd en wordt het energieverbruik verminderd. - Tunnels: De verlichting van tunnels zorgt niet voor lichtpollutie maar zorgt wel voor een hoog energieverbruik. Daarom moet ook deze verlichting geoptimaliseerd worden. De Europese Gemeenschap voert een ecologische politiek om het gebruik van minder energie-efficiënte verlichtingsystemen te verbieden. Tegen 2014 zal de fabricatie van verschillende types minder efficiënte fluorescentielampen en gasontladingslampen gestopt worden. Verschillende voor de bestaande tunnels zijn verlicht door fluorescentielampen van een oude generatie. Deze installaties moeten daarom voor 2014 vervangen worden. Door de combinatie van nieuwe verlichtingstechnologie en de keuze voor witte tunnelwanden (wat zorgt voor een goede reflectie) vergroot de lichtopbrengst. De verlichting van de verlichting van de Craeybeckxtunnel, de tunnel in Wevelgem en de tunnel van het Zand te Brugge werden al vernieuwd. 31/193
-
Op 15 juli 2011 trad de ‘lichtvisie’ in werking. Hierdoor zal er minder verlichting zijn op de autosnelwegen in Vlaanderen. Concreet gaat het licht uit als het kan, en blijft het aan als het moet voor de verkeersveiligheid. Na de invoering van het lichtplan daalt het aantal verlichte wegvakken met bijna de helft. Het aantal permanent verlichte wegvakken stijgt licht. Lichten blijven onder meer permanent branden ter hoogte van de op- en afritten van de autosnelwegen, langs ringwegen en langs wegvakken tussen 2 op- en uitritten die minder dan 3 km van elkaar liggen. Een deel van de verlichting gaat uit en kan in bepaalde omstandigheden via dynamische sturing aangestoken worden. De lichtvervuiling neemt af en er wordt energie bespaard. Sinds 2007 wordt de middenbermverlichting op autosnelwegen van middernacht tot 6 uur ’s morgens gedoofd. Niet zo op de Ring om Brussel en de Ring om Antwerpen. Aan de op- en afritten blijft het licht eveneens branden. Momenteel gebeurt het in- en uitschakelen van de verlichting op de autosnelwegen op basis van een vast uurrooster. Daarnaast wordt de hoeveelheid natuurlijk licht permanent door fotocellen gemeten. Wanneer het eerder donker of licht wordt, kan de verlichting 20 minuten vroeger of later worden in- of uitgeschakeld. De op- en uitritcomplexen worden deze omwille van de verkeersveiligheid ’s nachts permanent verlicht. Vanaf 15 juli 2011 zullen er in plaats van 2 mogelijkheden van verlichting 3 mogelijkheden komen:
ofwel is er geen verlichting meer nodig; ofwel is er permanent verlichting nodig zoals op ringwegen, op- en afrittencomplexen en tussen deze complexen op minder dan 3 km van elkaar; ofwel wordt de verlichting dynamisch geschakeld, d.w.z. dat het al dan niet verlichten en het verlichtingsniveau worden aangepast aan de verkeerssituatie. In een eerste fase zal dat gebeuren op basis van de historische gegevens over de verkeersintensiteiten en de snelheid op elke locatie.
Voor 15/07/2011 Aantal km autosnelweg in één 1.728 rijrichting:
Na 15/07/2011 1.728
Aantal km verlichting in één rijrichting Waarvan permanent: Waarvan dynamisch aangestuurd Waarvan geschakeld volgens uurrooster
1.452 (84%)
827 (47.9%)
250 (14.5%) 0
312 (18.1%) 501 (29.0%)
1202 (69.6%)
0
Cluster 1.6 Sensibilisering van burgers en bedrijven inzake duurzame mobiliteit Maatregel 1.6.1 Sensibiliseren van burgers om hun mobiliteitsbehoefte op een duurzame manier in te vullen Beschrijving Sensibilisatie en communicatie zijn belangrijke maatregelen om op termijn te komen tot een gedragsverandering op verschillende domeinen. Vooreerst is er een gedragsverandering nodig inzake modale keuze. Al te vaak wordt de wagen gebruikt ook al zijn alternatieven beschikbaar. Daarnaast is een gedragsverandering nodig inzake rijstijl (zie maatregel 1.4.1 en 1.4.2).
32/193
Evaluatie Jaarlijks worden normaal 2 thematische campagneweken georganiseerd door Komimo vzw, daarbij wordt telkens gewerkt met één thema en één of meerdere doelgroepen: -
de “Heen-en-weer-week” (in mei):
-
In 2009 lag de focus vooral op alternatieven voor het individuele autogebruik bij het woonwerkverkeer. In 2010 was de rode draad het thema recreatief verkeer. Daarnaast ging ook voldoende aandacht naar het te voet gaan en het fietsen naar en van het werk. Aangezien in de maand mei vele mobiliteitscampagnes van start gaan (bv. Sam de Verkeersslang, Met Belgerinkel naar de Winkel, ik kyoto, …) was er in 2011 geen “Heen-enweer-week”, maar besloot Komimo om een media-actie te organiseren om deze verschillende duurzame mobiliteitscampagnes kracht bij te zetten. Zo was er op 26 april een persactie op de trein van Antwerpen naar Brussel met illusionist Gili. Enkele dagen later, op 28 april, werden ruim 50.000 wenskoekjes uitgedeeld aan vijf NMBS stations (Brugge, Gent-Sint-Pieters, Antwerpen-Centraal, Hasselt en Leuven). Bij het kraken van het koekje ontdekten de reizigers een boodschap die hen op speelse wijze bedankt om zich milieuvriendelijk te verplaatsen. Ook zo’n 1500 automobilisten aan stadsparkings in Antwerpen en Gent kregen een koekje met de boodschap om ze aan te zetten tot meer duurzame mobiliteit.
de “Aardig-op-weg-week” (in september):
In 2009 lag de nadruk op het verkeersgedrag in de eigen woonbuurt. In 2010 werd opnieuw aandacht besteed aan voetgangers en fietsers. In 2011 werd de “Aardig-op-weg-week” omgedoopt tot de “Week van de Mobiliteit” om de link met de Europese Week van de Mobiliteit te versterken. Tijdens deze week werden verschillende acties georganiseerd waarin duurzame mobiliteit en bewust autogebruik centraal stond. Zo organiseerden steden en gemeenten een Autovrije Zondag met de bedoeling het effect van een autovrije inrichting op de leefbaarheid aan te tonen. Een ander initiatief was de Strapdag waarbij kinderen en ouders werden aangemoedigd om per fiets of te voet naar school te komen. Op diezelfde dag werd ook de Car Free Day georganiseerd waarbij verenigingen, bedrijven, gemeentebesturen en gezinnen opgeroepen werden om de auto een dag aan de kant te laten staan.
Daarnaast subsidieerde de Vlaamse overheid met het actieplan ‘duurzaam naar school’ gemeenten en scholen om leerlingen uit het basisonderwijs zoveel mogelijk met de fiets en te voet naar school te laten gaan. Aanvullend kunnen gemeenten in een tweede stap subsidies krijgen voor de organisatie van netoverschrijdend leerlingenvervoer. De prijs ’mobiele onderneming’ bekroont jaarlijks publieke en private ondernemingen die voor de gemeenschap een positieve bijdrage leverden rond duurzame mobiliteit. In het kader van het pendelfonds werd in 2009 een specifieke campagne naar bedrijven gevoerd om hen ertoe aan te zetten om projecten inzake woon-werkverkeer uit te werken. De bedrijven ontvangen hiervoor een subsidie volgens het principe ‘een euro voor een euro’. De projecten worden maximaal vier jaar ondersteund. In 2010 werd geen nieuwe campagne gevoerd worden. De voorbije jaren stelde er zich immers geen problemen wat de besteding van de beschikbare middelen betrof. Verdere stappen De bestaande acties worden verdergezet.
33/193
Maatregel 1.6.2 Toncontract Beschrijving Het “Toncontract” is een brochure met tips om het Vlaams Klimaatbeleidsplan te helpen realiseren. De brochure bevat 42 tips waarvan zowel de CO2-besparing als de financiële besparing wordt opgegeven. Evaluatie De brochure werd midden 2006 gelanceerd. Nadien werd een folder mee verspreid met een samenvatting van alle tips. De brochure wordt ondersteund via de website http://toncontract.lne.be met een CO2-meter. Verdere stappen De brochure wordt verder verspreid via diverse kanalen. Maatregel 1.6.3 Stimuleren duurzame en recreatieve en toeristische mobiliteit Beschrijving De grootste concentraties van het vakantieverkeer in Vlaanderen situeren zich voornamelijk aan de kust, in de kunststeden en in de buurt van attracties in de groene regio’s. Bijvoorbeeld 80 % van de verblijfstoeristen aan de Kust komt met de wagen en 13 % met de trein. Ondanks het feit dat deze regio goed bereikbaar is met de trein, kiezen toeristen vanwege autocomfort, overvolle treinen en lage overstapfrequenties, toch voor de wagen. Niet enkel in toeristisch kader, maar tevens in functie van recreatie gebeuren de meeste verplaatsingen (60%) met de auto. Verplaatsingen te voet of met de fiets vertegenwoordigen beide bijna 15 %. Opvallend is het erg kleine aandeel van het openbaar vervoer: trein, tram, bus en metro zijn samen slechts goed voor 2 % van het aantal verplaatsingen. Via een brede waaier aan acties zal duurzame recreatieve en toeristische mobiliteit gestimuleerd worden: -
De Groene Sleutel Duurzaam mobiliteitsbeleid bij attracties Actieplan opgesteld door de werkgroep ‘Duurzaam recreatief vervoer’
Evaluatie Via een brede waaier aan acties zal duurzame recreatieve en toeristische mobiliteit gestimuleerd worden: -
De Groene Sleutel
Dit toeristisch ecolabel is uitgebreid voor meerdere doelgroepen en is nu operationeel voor campings, vakantieparken, jeugdlogies, hotels, gastenkamers , vakantiecentra, attracties en meetinglocaties. De samenwerking met steden en gemeenten en provincies vergroot het draagvlak. (www.groenesleutel.be) -
Duurzaam mobiliteitsbeleid bij attracties
Het Stream project waarbij 16 toeristische attracties begeleid werden kende een vervolgtraject. De 16 attracties werden bevraagd over hun prestaties op vlak van duurzame mobiliteit, 8 attracties ontvingen een update van de bereikbaarheidsinfo en 2 ontvingen bijkomend advies op maat. -
Werkgroep duurzaam recreatief vervoer
Op initiatief van Toerisme Vlaanderen werd een werkgroep “Duurzaam recreatief vervoer” samengesteld. De werkgroep bestaat uit een 10-tal leden, vertegenwoordigers van Vlaamse en Belgische vervoersmaatschappijen, organisaties actief rond duurzame mobiliteit en organisaties met kennis van recreatie en toerisme. De bedoeling van de werkgroep is: informatie uitwisselen tussen de toeristische actoren en actoren in de mobiliteitssector, duurzaam recreatief vervoer op de agenda van de verschillende actoren te plaatsen en na te gaan waar opportuniteiten voor samenwerking zich voordoen. De werkgroep stelde een actieplan voor kort en lange termijn op. 34/193
-
Gebruik van Leed instrument
In 2008 ontwikkelde Toerisme Vlaanderen een instrument op basis van het LEED model als maatstaf voor nieuwe infrastructuurwerken die eigendom zijn van Toerisme Vlaanderen. Het LEED instrument heeft als doelstelling om duurzaam bouwen als norm voor deze nieuwe gebouwen te verzekeren. Verdere stappen De bestaande acties worden verdergezet. Maatregel 1.6.4 Duurzaam mobiliteitsbeleid bij bedrijven ondersteunen Beschrijving Om bedrijven te begeleiden bij het duurzamer maken van hun mobiliteit zal een programma met kwaliteitslabel worden uitgewerkt. Het kwaliteitslabel wordt toegekend aan de hand van de CO2-footprint van het bedrijf. Hierbij worden minimum de CO2-emissies van verplaatsingen, vloot en rijgedrag in rekening gebracht. Voor de verplaatsingen wordt in eerste instantie gekeken naar het personenverkeer (woonwerkverkeer en zakelijk verkeer). Om dit programma op te zetten zal een procedure voor nulmeting, screening, consultancy, evaluatie en monitoring opgesteld worden. Het recent opgerichte overlegplatform Mobimix.be zal mee instaan voor de uitwerking van een communicatieplan voor de rekrutering, verspreiding van kennis van goede praktijken en netwerking. Het eindresultaat is een kwaliteitslabel dat wordt toegekend op basis van de bereikte resultaten inzake CO2-emissiereductie. Op langere termijn wordt onderzocht hoe steun kan verleend worden aan bedrijven om multimodale mobiliteitspakketten aan te bieden bij de organisatie of vergoeding van hun personeelsmobiliteit. De mogelijke uitbreiding van het kwaliteitslabel naar goederenvervoer of naar de volledige CO2-emissies van het bedrijf (dus inclusief energieverbruik voor andere doeleinden) zal ook worden onderzocht. Evaluatie Het FLEAT-project liep van 1 oktober 2007 tem 31 maart 2010 en werd door VITO gecoördineerd. Het project richtte zich zowel op personenwagens, bestelwagens, bussen als vrachtwagens. De Vlaamse Overheid (LNE) co-financierde dit project. Binnen deze co-financiering zijn 4 subtaken gedefinieerd. Deze hadden betrekking op het aanpassen en ter beschikking stellen van FLEAT-deliverables voor Vlaamse vloothouders. Zo werd een CO2-footprint ontwikkeld voor personenwagens die in staat is om de mobiliteits- en transportgerelateerde CO2-uitstoot van bedrijfsvloten te bepalen. Instrumenten werden aangereikt die door bedrijven kunnen worden gebruikt om de CO2-uitstoot van hun vloten te reduceren. De CO2-footprint werd toegepast in 2 Vlaamse bedrijven (Athlon Car Lease en KBC Bank). Op basis van de resultaten uit WP3 en WP5 binnen FLEAT zou VITO binnen taak 4 aanbevelingen formuleren over hoe Vlaanderen een consultancy programma zou kunnen opstellen. Hierbij zou worden vertrokken van de ervaringen in het buitenland. Deze taak werd in de loop van het project en in onderling overleg bijgestuurd. De milieuvriendelijkheid van Belgische of Vlaamse bedrijfswagens is er, sinds de aanvang van het project, namelijk sterk op vooruitgegaan. De nood aan een consultancyprogramma specifiek gericht op vlootvergroening en/of ecodriving is niet meer aan de orde. Er is dan ook besloten om de invulling van Taak 4 te heroriënteren richting vergroening van de logistieke sector. Er werd een overzicht gemaakt van mogelijke emissiecalculators om de CO2 emissies van logistieke bedrijven in kaart te brengen. Verdere stappen Het project wordt geïntegreerd binnen de werking van het VIA-project Flanders Logistics en meer bepaald hierin de werking rond groene logistiek. Via logistieke consulenten wordt de bewustwording van groene/duurzame logistiek bij bedrijven gestimuleerd. Hiertoe zullen de logistieke consulenten ondermeer gebruik maken van één of meerdere emissiecalculators.
35/193
Cluster 1.7 Ruimtelijke ordening en duurzame mobiliteit Maatregel 1.7.1 Kernversterkende ruimtelijke ordening ter bevordering van duurzame mobiliteit Beschrijving Duurzame ruimtelijke ontwikkeling geldt als uitgangshouding van het Ruimtelijk Structuurplan Vlaanderen (RSV). De tweedeling stedelijk gebied versus buitengebied is geïnspireerd op de bescherming van de open ruimte en de herwaardering van het stedelijk weefsel. De vele financiële middelen en beleidsmaatregelen voor dienstverlening, infrastructuur (kabel, post, riolering...) en mobiliteitsvoorziening leiden vandaag nog te vaak tot niet-duurzame en ecologisch onverantwoorde locatiekeuzes. Dit moet omgebogen worden. Afhankelijk van waar iemand woont of waar een activiteit wordt uitgevoerd, wordt meer/minder druk op de gemeenschapsinfrastructuur en dienstverlening gelegd. Ook subsidies, heffingen en belastingen uitgevaardigd door verschillende bestuurlijke niveaus mogen elkaar niet tegenspreken en moeten eensluidende stimuli geven zodat activiteiten op de juiste plaats plaatsvinden. Dit moet op zijn beurt een weerspiegeling krijgen in subsidies en faciliteiten voor bevoegde besturen en actoren, maar zonder retroactieve implicaties. Er is nood aan een beleid dat responsabiliseert via de juiste stimuli. In het kader van de werkgroep “Mobiliteit en leefbare steden” die werd opgestart naar aanleiding van de Focusdag van de Vlaamse klimaatconferentie werden hieromtrent een aantal aanbevelingen geformuleerd: -
-
Er is nood aan een studieopdracht die nagaat welke contradictorische mechanismen (regelgeving, subsidiëring...) er op diverse niveaus spelen die instellingen en particulieren stimuleren om ongewenste keuzes te maken inzake locatie en mobiliteitsprofiel. In welke mate werken beleidsmaatregelen binnen verschillende beleidsdomeinen en bestuurlijke niveaus elkaar tegen en hoe kunnen die 'foutieve' stimuli weggewerkt worden? In het kader van voorgaande studievoorstel wordt op korte termijn een structureel overleg opgestart tussen het beleidsdomein Leefmilieu, Natuur en Energie, het beleidsdomein Ruimtelijke Ordening en het beleidsdomein Mobiliteit.
Daarnaast zijn ook volgende maatregelen van belang: -
-
Het mobiliteitsconvenant zou moeten worden aangepast zodat de Vlaamse overheid via een hogere financiering bepaalde duurzame modules prioriteit kan verlenen en gemeenten en provincies kan verlonen voor het geven van correcte prijssignalen. Bij het plannen van mobiliteitsgenererende initiatieven van significante omvang (ziekenhuizen, scholen, woonwijken...) moet in een MER de impact van mobiliteitseffecten worden onderzocht. Hierbij moet de afstemming van het mobiliteitsprofiel op het bereikbaarheidsprofiel in ieder geval bekeken worden en moet het STOP-principe doorwerken. Ook de bereikbaarheid met het openbaar vervoer en het omliggende fietsnetwerk zijn cruciaal. Het beleid met betrekking tot handelsvestigingen wordt bijgestuurd: 1) voor de inplanting van grootschalige detailhandelsvestigingen wordt terug verplicht advies ingevoerd van het Nationaal Sociaal-Economisch Comité voor Distributie; 2) het kernversterkend aspect wordt als fundamenteel criterium ingeschreven in de wetgeving betreffende de handelsvestiging;
het is zinvol zijn om milieueffecten met inbegrip van de mobiliteitseffecten te beoordelen in een zo vroeg mogelijk stadium. De mogelijkheid om de stedenbouwkundige vergunning en de socio-economische machtiging zo veel mogelijk op elkaar af te stemmen dient te worden onderzocht. Evaluatie Deze maatregel werd in de huidige hoedanigheid stopgezet (VORA09). De opzet werd onderdeel van het ruimtelijk ordeningsbeleid.
36/193
2.2.
Het rationeel energiegebruik in gebouwen
2.2.1. Doelstellingen en indicatoren Doelstelling De emissies door de gebouwen (exclusief industriële gebouwen) in Vlaanderen bedragen maximum 16,7 Mton CO2-eq in 2010 Het energiegebruik van de gezinnen daalt tegen 2010 met 7,5% in vergelijking met 1999
Indicator De emissies door de gebouwen (exclusief industriële gebouwen) in Vlaanderen (Mton CO2-eq) Daling van het energiegebruik van de gezinnen t.o.v. 1999 (%)
2004
2005
2006 2007 2008
2009
17,7
17,4
16,5
15,7
16,5
16,6
- 2,0
- 0,7
2,3
7,1
2,4
1,6
2.2.2. Evolutie emissie residentiële sector In Figuur 4 wordt de evolutie van de broeikasgasemissies in de residentiële sector door gebruik van fossiele brandstoffen voor verwarming weergegeven. Zowel de broeikasgasuitstoot als het energieverbruik zijn sterk afhankelijk van de verwarmingsbehoefte die wordt aangegeven door de graaddagen5. 140 135 Index (1990=100)
130 125
Emissie residentiële sector
120 115 110
Energiegebruik residentiële sector
105
Aantal graaddagen 15/15
100 95 1990 1991 1992 1993 1994 1995 1996 1997 1998 1999 2000 2001 2002 2003 2004 2005 2006 2007 2008 2009
90
Figuur 4. Evolutie emissie residentiële sector
Op de drijvende factoren in Figuur 5 is een klimaatcorrectie toegepast om rekening te houden met de klimatologische omstandigheden. Globaal genomen lijkt het energieverbruik en broeikasgasemissies na een stijgende trend in de jaren ’90 de voorbije jaren min of meer te stabiliseren ondanks de verdere stijging van de bevolking en een verdere daling van het aantal personen per huishouden. Sinds 2000 vertoont het energieverbruik en broeikasgasemissie per huishouden een dalend trend. Dit kan wijzen op een stijgende energie-efficiëntie van de woningen ten gevolge van energiebesparende maatregelen. De dalende trend van de koolstofintensiteit wijst op de overschakeling van stookolie op aardgas als brandstof en heeft eveneens een positief effect op de broeikasgasuitstoot.
De verwarmingsbehoefte in een jaar wordt uitgedrukt aan de hand van het aantal graaddagen, waarbij meestal wordt uitgegaan van een grenswaarde van 15°C voor het aanslaan van de verwarming. Voor de berekening van het aantal graaddagen in een jaar wordt elke gemiddelde etmaaltemperatuur vergeleken met een constant etmaalgemiddelde van 15°C. Dat wil zeggen elke graad die de gemiddelde etmaaltemperatuur beneden de 15°C ligt, wordt een graaddag genoemd. 5
37/193
115 Emissie residentiële sector 110 Energiegebruik residentiële sector
Index (1990=100)
105
Koolstofintensiteit 100 Energiegebruik per huishouden 95 Aantal personen per huishouden
90
Bevolking
85
Emissie per huishouden
80 1990 1992 1994 1996 1998 2000 2002 2004 2006 2008 Figuur 5. Drijvende factoren emissie residentiële sector
2.2.3. Voortgang maatregelen Cluster 2.1 Bouwcodes en verplichtingen Maatregel 2.1.1 Opleggen van energieprestatie- en binnenklimaateisen (EPB-eisen) aan woningen en appartementen Maatregel 2.1.2 Opleggen van energieprestatie- en binnenklimaateisen (EPB-eisen) aan tertiaire gebouwen Beschrijving Voor gebouwen en werkzaamheden waarvoor een stedenbouwkundige vergunning nodig is, gelden door de Vlaamse energieprestatieregelgeving (EPB) minimale verplichtingen op het vlak van de energieprestatie en het binnenklimaat. Het eisenpakket kan verschillen naargelang de aard van de werkzaamheden en de bestemming van het gebouw. De EPB-regelgeving is in werking getreden op 1 januari 2006. Evaluatie Sinds 2007 functioneert de Energieprestatiedatabank als centraal verzamelpunt van een volledige elektronische informatiedoorstroming vanuit de gemeenten voor vergunningsgegevens en vanuit de verslaggevers voor startverklaringen en EPB-aangiften. Jaarlijks worden ongeveer 25.000 startverklaringen ingediend (totaal juli 2011: 116.183). Het aantal EPBaangiften stijgt nog steeds sterk. Er is een gemiddelde doorlooptijd van ruim twee jaar tussen het aanvragen van de vergunning en de EPB-aangifte. Dit is te verklaren door de uitvoeringstermijn van de bouwwerken en het feit dat de EPB-aangifte tot 6 maanden na ingebruikname van het gebouw mag ingediend worden. In 2010 werden iets meer dan 30.000 EPB-aangiften ingediend. In 2011 werden 18.807 aangiftes ingediend tot eind juli. Eind juli 2011 waren in totaal 79.314 EPB-aangiftes ingediend. Uit de statistiek van de ingediende EPB-aangiftes blijkt dat de gemiddelde nieuwbouwwoning met vergunning aangevraagd in 2006 een energieprestatie (E-peil) bereikt van 86 en het gemiddelde appartement met vergunning aangevraagd in 2006 E90. Een nieuwbouwwoning met vergunning
38/193
aangevraagd in 2009 bereikt gemiddeld een energieprestatie van 76. Een nieuwappartement met vergunning aangevraagd in 2009 bereikt gemiddeld een energieprestatie van 81. Daarnaast steeg het aandeel woningen met een E-peil tussen E60 en E80 (van 26% in 2006 naar 41% in 2009). Ook het aandeel lage-energiewoningen (E60 en lager) groeide geleidelijk aan van 4% in 2006 naar 16% in 2009. In 2010 werd de regelgeving voor de tweede keer geëvalueerd. De evaluatie toonde aan dat het economisch haalbaar is om de EPB-eisen voor kantoren en scholen strenger te maken. De meerinvesteringen om aan strengere EPB-eisen te voldoen, verdienen zich op een aanvaardbare termijn terug door een lagere energiefactuur. Daarnaast werd een wijziging in de procedures voorgesteld, nl. het verplicht berekenen van de prestaties van het gebouw voor de start van de werken. Op basis van de evaluatieresultaten hechtte de Vlaamse Regering op 20 mei 2011 haar definitieve goedkeuring aan een wijziging van het Energiebesluit waarbij de energieprestatieregelgeving vanaf 1 januari 2012 wordt verstrengd. Het maximale E-peil voor nieuwe woongebouwen, kantoren en scholen wordt verlaagd naar maximum E70 met aanvraag tot stedenbouwkundige vergunning vanaf 1 januari 2012, en naar maximum E60 bij vergunningsaanvraag vanaf 1 januari 2014. Het K-peil wordt voor alle bestemmingen verstrengd naar K40 vanaf 2012. Voor een nieuwe wooneenheid geldt vanaf 1 januari 2012 ook een nieuwe eis: de netto-energiebehoefte voor verwarming mag niet hoger zijn dan 70 kWh/m2. Voor industriegebouwen wordt het behalen van zowel het maximale K-peil, als de maximale U-waarden van toepassing. Daarnaast worden de isolatie-eisen voor zowat alle schildelen van alle types gebouwen die worden gebouwd of verbouwd, verstrengd. Het inrekenen van de bouwknopen is verplicht voor alle vergunningen aangevraagd sinds 1 januari 2011. De EPB-software werd verder uitgebouwd met de verspreiding van versie 1.5 in februari 2011. Waarmee de impact van de bouwknopen op de energieprestatie kan doorgerekend worden. Het Vlaams energieagentschap voert verschillende controles uit. Enerzijds zijn er controles die focussen op het tijdig indienen van de startverklaring en de EPB-aangifte. Anderzijds wordt de waarheidsgetrouwe rapportering van de as-buildsituatie door de verslaggever in de EPB-aangifte, gecontroleerd. Het EPBdecreet voorziet administratieve geldboetes wanneer de procedures niet gevolgd worden, wanneer niet voldaan is aan de EPB-eisen of wanneer vastgesteld wordt dat de verslaggever niet waarheidsgetrouw rapporteert. Het aantal gebouwen waarvoor de EPB-eisen niet worden gerespecteerd, daalt. Bij 9% van de gebouwen, waarvoor de vergunning werd aangevraagd in 2006, werden de EPB-eisen niet gerespecteerd en was de boete groter dan of gelijk aan 250 €. Dit percentage daalde tot 3% van de ingediende EPB-aangiften voor vergunningen aangevraagd in 2009. In bijna 90% van de gevallen is er een overtreding op het vlak van de ventilatie. In minder dan een kwart van de gevallen is er niet voldaan aan een of meerdere eisen op vlak van de thermische isolatie van schildelen. Het niet naleven van de E-peileis of de K-peileis is uitzonderlijk. Sinds 2008 werden ongeveer 2500 dossiers opgeroepen voor een hoorzitting die voorafgaat aan het opleggen van de boete. Verdere stappen Op 19 mei 2010 werd de herziene Europese richtlijn betreffende energieprestatie van gebouwen (2010/31/EU) definitief goedgekeurd. De richtlijn moet omgezet zijn tegen 9 juli 2012. De nieuwe bepalingen moeten in 2013 toegepast worden. De belangrijkste wijzigingen met impact op nieuwe en/of verbouwde gebouwen, betreffen volgende punten: -
De lidstaten zullen, op basis van een gemeenschappelijk Europees kader voor een benchmarkingmethode, de kostenoptimale niveaus van de minimumeisen inzake energieprestaties met 39/193
-
-
betrekking tot de totale levenscyclus voor gebouwen moeten berekenen. Als blijkt dat de nationale of gewestelijke energieprestatie-eisen op significante wijze afwijken van het kostenoptimale niveau, moet de betrokken lidstaat dat verschil verantwoorden in een notificatie aan de Europese Commissie. Voor elk nieuw gebouw zal, ongeacht zijn grootte, de haalbaarheid van alternatieve systemen van energieopwekking moeten worden onderzocht. Voor bestaande gebouwen wordt het toepassingsgebied uitgebreid. Er moeten nu eisen vastgelegd worden voor ingrijpende renovaties, ongeacht de grootte van het gebouw. Daarnaast moeten ook energieprestatie-eisen bepaald worden voor kleinere renovaties waarbij een deel van de gebouwschil wordt vervangen dat een significante impact heeft op de energieprestatie. De lidstaten moeten systeemeisen vastleggen op het vlak van de globale energieprestatie van technische installaties van bestaande gebouwen die vervangen worden.
Vanaf 2021 moeten alle nieuwe gebouwen ‘bijna energieneutrale gebouwen’ zijn. Op basis van de definitie daarvan in de richtlijn kunnen de lidstaten in vrij hoge mate bepalen wat daaronder moet worden verstaan. Vanaf 2019 mogen de overheden alleen nog nieuwe gebouwen in gebruik nemen die aan dat concept van ‘bijna energieneutrale gebouwen’ voldoen. De lidstaten zullen tegen medio 2012 een actieplan moeten opstellen om te zorgen voor een toename van dat type gebouwen. In uitvoering van de Europese richtlijn, zullen in 2011 twee studieopdrachten aanbesteed worden. In een eerste studie zal onderzocht worden welke eisen kunnen opgelegd worden aan technische installaties (verwarming, verlichting, koeling, sanitair warm water) bij vervanging van deze installaties in bestaande gebouwen. De tweede studie zal onderzoeken welke eisenniveaus kostenoptimaal zijn volgens de door de Commissie vastgelegde methode. In 2012 zal de derde evaluatie van de energieprestatieregelgeving opgestart worden. De focus zal liggen op de berekeningsmethode. Maatregel 2.1.3 Invoeren van een Energieprestatiecertificaat Beschrijving Het energieprestatiecertificaat informeert de eigenaars en gebruikers door middel van een kengetal over de energetische kwaliteit van het gebouw en over energiebesparende maatregelen die zich op korte termijn terugverdienen. Het energieprestatiecertificaat wordt gefaseerd ingevoerd. Evaluatie Dit energieprestatiecertificaat voor nieuwe gebouwen werd ingevoerd op 1 januari 2006, gelijktijdig met de nieuwe energieprestatieregelgeving. Op 20 april 2007 werd het besluit van de Vlaamse Regering betreffende de invoering van het energieprestatiecertificaat voor publieke gebouwen goedgekeurd. Sinds 1 januari 2009 moeten de publieke gebouwen met een totale bruikbare vloeroppervlakte groter dan 1000 m2 over een energieprestatiecertificaat beschikken. In 2009 werd er gestart met de controle op de aanwezigheid van het EPC publieke gebouwen in hoofdzakelijk gemeentelijke gebouwen. Op 11 januari 2008 werd het besluit van de Vlaamse Regering houdende de invoering van het energieprestatiecertificaat residentiële gebouwen bij verkoop en verhuur en de uitvoering van de energieaudit goedgekeurd. Eigenaars die hun woning wensen te verkopen zijn sinds 1 november 2008 verplicht om over een energieprestatiecertificaat te beschikken. Voor verhuur is de verplichting ingegaan op 1 januari 2009. De invoering van het EPC voor residentiële gebouwen ging gepaard met een grootschalige mediacampagne (inclusief TV-spot) in september 2008. De campagne werd nogmaals herhaald in januari 2009. Een helpdesk werd opgezet om de vele vragen rond de invoering van het EPC te beantwoorden. Zes opleidingsinstellingen werden erkend om de opleiding tot energiedeskundige type A te geven.
40/193
In 2009 werd eveneens gestart met de steekproefsgewijze controle op de aanwezigheid van het energieprestatiecertificaat. Daarnaast werden eveneens een aantal controles op het werk van de energiedeskundigen (waarheidsgetrouwheidscontroles) uitgevoerd, vnl. naar aanleiding van klachten van eigenaars. Op 5 december 2009 werd het besluit van de Vlaamse Regering betreffende de invoering van het energieprestatiecertificaat in niet-residentiële gebouwen definitief goedgekeurd. Het besluit zal pas in werking treden als er certificatiesoftware beschikbaar is en als er voldoende energiedeskundigen type D opgeleid zijn. Voor de software werd midden 2008 samen met de twee andere gewesten een aanbesteding gelanceerd voor de aankoop van een licentie op een bestaand softwarepakket, dat zal worden aangepast aan de Belgische context. De onderhandelingen voor de toewijzing van de software waren eind 2009 afgerond. Eind mei 2010 werd de gezamenlijke opdracht van de drie gewesten voor de ontwikkeling van een rekenmethodiek en software voor het opmaken van een certificaat voor niet-residentiële gebouwen toegekend aan BuildDesk Benelux BV. Voor de ontwikkeling van de rekenmethodiek is nog wetenschappelijke ondersteuning vereist. Hiervoor werd, eveneens samen met de andere gewesten, eind augustus 2010 een algemene offerteaanvraag gelanceerd. De toekenning van de volledige opdracht vond in mei 2011 plaats. De effectieve invoering van het EPC voor niet-residentiële gebouwen heeft omwille van diverse redenen een aanzienlijke vertraging opgelopen. Reeds in 2007 werd door het Vlaamse Gewest een bestek voorbereid voor de aanpassing van een bestaande software aan de Vlaamse context. Het aanbestedingsdossier werd, op vraag van de toenmalig bevoegde minster voor energie, toegelicht aan de andere gewesten, waarop deze de wens hebben uitgedrukt om een gezamenlijke opdracht uit te schrijven. In de eerste helft van 2008 werd het gezamenlijk bestek en de ontwerp van samenwerkingsovereenkomst gefinaliseerd. Begin juli 2008 kon de aanbesteding voor het verwerven van een licentie voor het gebruik van een softwaretool aan de Vlaamse, Brusselse en Waalse context en de bijlevering van ondersteunende diensten worden gelanceerd. Pas na 9 maanden onderhandelen diende BuildDesk op 5 november 2009 haar definitieve offerte in, die door de drie gewesten aanvaard werd. Na het doorlopen van de gunningsprocedure in de drie gewesten, kon de opdracht midden 2010 aan BuildDesk worden gegund. De offerte van BuildDesk voorzag ook de ondersteuning door wetenschappelijke partners. Voor die ondersteuning diende eveneens een algemene offertevraag gelanceerd te worden. Pas in mei 2011 waren alle wetenschappelijke partners gekend, zodat midden juli 2011 kon worden gestart met de ontwikkeling van de rekenmethodiek. Het VEA heeft de steekproefsgewijze controles op enerzijds de aanwezigheid van een energieprestatiecertificaat en anderzijds de kwaliteit van het werk van de energiedeskundigen verder uitgebouwd. Midden 2010 werd gestart met de steekproefsgewijze kwaliteitscontroles van de invoergegevens van de certificaten voor bestaande residentiële gebouwen Om de kwaliteit van het werk van de energiedeskundigen type A (voor opmaak certificaten residentiële gebouwen) op te drijven werd een actieplan opgesteld voor de kwaliteitsborging van de opleidingen van de energiedeskundigen: er komen train-de-trainer opleidingen, examens voor lesgevers, controles door het VEA van opleidingen en een evaluatie van de opleiding door feedback van kandidaat-energiedeskundigen. De eerste evaluatie van de energieprestatieregelgeving inzake de energiecertificatie van bestaande gebouwen werd uitgevoerd. De resultaten zijn, samen met de wijzigingen die nodig zijn in het kader van de nieuwe richtlijn energieprestaties van gebouwen van 19 mei 2010, verwerkt in een wijzigingsvoorstel voor het regelgevend kader. De Vlaamse Regering keurde op 6 mei 2011 het ontwerp van wijzigingsdecreet definitief goed. Dit ontwerp werd ingediend bij het Vlaams Parlement en zal naar verwachting in het najaar van 2011 worden behandeld. Op 20 mei 2011 werd het wijzigingsbesluit definitief goedgekeurd. 41/193
Verdere stappen Midden 2011 werd gestart met de ontwikkeling van de rekenmethodiek voor de bepaling van de energieprestaties van bestaande, niet-residentiële gebouwen. De rekenmethodiek zal zoveel mogelijk afgestemd worden met het project dat werd opgestart voor de bepaling van de berekeningsmethodiek voor andere specifieke bestemmingen voor nieuwbouw. De ontwikkeling van de rekenmethodiek en de software zal ongeveer anderhalf jaar in beslag nemen, zodat verwacht wordt dat in het najaar van 2013 de trainers zullen kunnen opgeleid worden. In het kader van het actieplan voor kwaliteitsborging van de opleidingen voor energiedeskundigen werden verschillende acties ondernomen. De kwaliteitscontroles werden uitgebreid en er werden informatiesessies georganiseerd om de energiedeskundigen te wijzen op de veelgemaakte fouten bij de opmaak van het EPC voor bestaande residentiële gebouwen en om de verscherpte handhaving op de kwaliteit van de certificaten toe te lichten. Het structureel overleg met de opleidingsinstellingen werd opgestart. Een Europese aanbesteding voor het organiseren van een centraal examen voor energiedeskundigen werd gelanceerd in mei 2011. De toewijzing van de opdracht wordt in het najaar van 2011 verwacht, zodat een centraal examen tegen begin 2013 kan ingevoerd worden. Tot slot werd een bevraging voor de energiedeskundigen over de kwaliteit en de inhoud van de opleidingen tot energiedeskundige voorbereid. De resultaten van de bevraging zullen eind 2011 beschikbaar zijn. Mee op basis van de resultaten zullen de opleidingen worden bijgestuurd. Begin september juli 2011 zal een bestek worden gelanceerd voor de integratie van een maatwerkadviesmodule in de certificatiesoftware voor bestaande residentiële gebouwen. Naar verwachting zal de opdracht in het najaar van 2011 worden toegewezen, zodat eind 2011 kan gestart worden met de ontwikkeling van de rekenmethodiek. Tegelijkertijd wordt het regelgevend kader voor de stroomlijning van de erkenningsregeling voor energiedeskundigen type A en B verder uitgewerkt. Hierbij zal bijzondere aandacht worden besteed aan kwaliteitsgaranties, zoals het regelmatig volgen van verplichte opleiding om de erkenning te kunnen behouden. De effectieve invoering van één type energiedeskundige voor bestaande residentiële gebouwen zal pas kunnen gebeuren, zodra de maatwerkadviesmodule geïntegreerd werd in de certificatiesoftware. Maatregel 2.1.4 Opleggen van specifieke EPB-eisen voor gunstige advisering van nieuwe sociale woningbouw en bij grondige renovatie Beschrijving De Vlaamse Maatschappij voor Sociaal Wonen (VMSW) zal de concept- en ontwerponderrichtingen van sociale woningbouw grondig herwerken. Dit omvat algemene ontwerpcriteria, prijs- & oppervlaktenormen, prestatievoorschriften en aanbevelingen inzake levenslang wonen en ecologisch & duurzaam bouwen. De EPB-eisen worden bij de herwerking aangescherpt. Evaluatie De in 2006 opgedane ervaringen vormen de basis voor de aanscherping van de EPB-eisen. Op basis van de reeds ontvangen berekeningen behaalt een doorsnee sociale woning volgende prestaties: K40 en E85 en dit zonder bijkomende maatregelen en zonder overschrijding van de maximale kostprijs-norm. Vanaf 1 januari 2009 werden nieuwe en volledig herwerkte ontwerprichtingen voor sociale woningbouw (C2008) van kracht. Hierin is het maximum E-peil op 80 gebracht en het maximum K-peil op 40. In de C2008 wordt aangegeven hoe deze voorschriften binnen de huidige bouwpraktijk en kostprijsnormen kunnen gehaald worden. Ondertussen worden ook nieuwe oplossingen gezocht om binnen de budgettaire ruimte naar een nog lager E-peil te evolueren in de toekomst. De ontwerprichtlijn C2008 werd gepubliceerd en is van toepassing vanaf 01/01/2009.
42/193
Minimale eisen waaraan nieuwbouw sociale woningen moeten voldoen: -
E80 K40 Koudebrug-arm ontwerpen Toepassing van HR-verwarmingssystemen op lage temperatuur
De richtlijnen worden constant geëvalueerd en zullen periodisch worden bijgewerkt volgens de recentste normen en de praktijkervaringen. Maatregel 2.1.5 Opleggen van specifieke EPB-eisen als voorwaarde voor projectfinanciering in het beleidsdomein welzijn, volksgezondheid en gezin (WVG) Beschrijving Alle gesubsidieerde bouwwerken binnen het beleidsdomein welzijn, volksgezondheid en gezin, vallend onder de reglementering van het Vlaams Infrastructuurfonds voor Persoonsgebonden Aangelegenheden (VIPA), moeten sinds juni 2003 voldoen aan de eisen opgenomen in de omzendbrief ‘evaluatie criteria ecologisch bouwen’. Een aantal eisen gaat verder dan de bepalingen voorzien door EPB. De gebouwen moeten voldoen aan een globaal isolatiepeil K40 en ook de maximale U-waarden voor de individuele gebouwdelen zijn strenger. Bovendien gelden specifieke eisen voor de technische installaties zoals lage temperatuursverwarming en rendementseisen bij warmterecuperatie. Actieve koeling kan alleen in specifieke toepassingen. Ook is er een verplicht gebouwbeheerssysteem voorzien voor gebouwen groter dan 1000 m². In de praktijk komt het volledige eisenpakket van VIPA voor de nieuwbouwprojecten overeen met een globaal energiepeil E85. De gebouwbeheerders moeten de concrete doelstellingen inzake comfort en energie neerschrijven in een Initieel Programma van Eisen (IPvE), dat dienst doet als evaluatiemiddel na de uitvoering van het bouwproject. Evaluatie De omzendbrief ‘evaluatie criteria ecologisch bouwen’ werd eind 2009 vervangen door het ministerieel besluit ‘VIPA criteria duurzaamheid’ waarin o.a. de bestaande eisen voor energieprestatie worden vertaald naar een specifieke E-peil eis en een eisenpakket aansluitend op de bestaande EPB-regelgeving. Voor alle nieuwbouwprojecten wordt gestreefd naar een goed energieprestatiepeil, een E-peil 80. Voor de voorzieningen die vallen binnen de groep voor woonfuncties en kantoor/schoolfuncties (EPW en EPU) wordt de energieprestatie aangetoond via de EPB-regelgeving. Voor de voorzieningen uit de categorie ASB, die dus niet onder EPW of EPU vallen, is binnen het kader van de EPB-regelgeving geen berekening van het E-peil vastgelegd. Voor deze voorzieningen wordt daarom een gelijkwaardige energieprestatie ingebouwd door een pakket van verplichte criteria van het hoofdstuk energiebeheersing. Alternatieve maatregelen kunnen aanvaard worden mits eenzelfde energieprestatieniveau kan worden aangetoond in een berekeningsnota. Voor de voorzieningen binnen de categorie ASB, waarvan de functionele bestemming eerder aansluit bij een woonfunctie of kantoor/schoolfunctie, kan een berekening van het E-peil op basis van de EPW of EPU module aanvaard worden. Door de combinatie van beide maatregelen zal 80% van nieuwbouwprojecten bij VIPA voldoen aan een specifieke energieprestatie-eis E80. Het ministerieel besluit trad in werking op 22 januari 2010. De nieuwe criteria zijn enkel van toepassing op dossiers ingediend vanaf 22 januari 2010. Een jaar na de invoering van het MB ‘VIPA criteria duurzaamheid’ stelt VIPA in juli 2011 een rekenblad, het EPI-rekenblad, ter beschikking om welzijns- en gezondheidsvoorzieningen toe te laten hun energieprestatie éénduidig te berekenen. Als blijkt dat het berekende E-peil minstens voldoet aan het vooropgestelde criterium van E-peil 80, dan worden de eventuele alternatieve maatregelen die in de berekening werden 43/193
opgenomen, ook aanvaard door VIPA. De berekening wordt dan als volwaardig alternatief voor het maatregelenpakket van de verplichte criteria aanvaard. Uiteraard kan het EPI-rekenblad ook gebruikt worden om het realiseren van een betere energieprestatie in een zorgvoorziening (bvb. laag-energiepeil E 60) aan te tonen. Daarom werd het EPI-rekenblad ontwikkeld om ontwerpers toe te laten om de energieprestatie van een woonzorgcentrum te evalueren los van het vooropgestelde maatregelenpakket van het ministerieel besluit VIPA-criteria duurzaamheid. Dit rekenblad, dat in eerste instantie ontwikkeld is als onderzoeksinstrument in de studies EPI-I en EPI-II, is nu verder uitgewerkt als praktisch werkinstrument. De E-peilberekening met het EPI-rekenblad hoort niet tot de wettelijke energieprestatieregelgeving en gebeurt enkel in het kader van de VIPA-subsidiëring. Na overleg met het Vlaams Energieagentschap (VEA) bleek een specifiek EPI-rekenblad voor welzijns- en gezondheidsvoorzieningen de beste oplossing. Dit in afwachting van een EPB-software die geschikt is voor de berekening van het E-peil van woonzorgcentra en zorgvoorzieningen in het algemeen. Als wettelijke verplichting moet het woonzorgcentrum evenwel nog altijd ingegeven worden als ‘andere specifieke bestemming’ in de bestaande EPB-software. Het EPI-rekenblad werd specifiek ontwikkeld voor woonzorgcentra, maar kan bij uitbreiding ook toegepast worden voor de berekening van de energieprestatie van gebouwen of gebouwdelen die een aanverwant verbruiksprofiel hebben (24/24 uur bezetting en verhoogde comforteisen) zoals bij een bezigheidstehuis in de sector van de personen met een handicap of een verpleegeenheid in een ziekenhuis. Verdere stappen De maatregel wordt verdergezet. Maatregel 2.1.6 Verbeteren onderhoud verwarmingsketels en stimuleren vervanging oude ketels Beschrijving Een regelmatig onderhoud en dito controle van verwarmingsketels, die werken op niet-hernieuwbare, vloeibare of vaste brandstof, is al verplicht. De onderhoudsverplichting wordt uitgebreid naar gasgestookte centrale verwarmingsketels met een nominaal vermogen groter dan 20 kW. Daarnaast wordt tevens een verplichte, eenmalige audit van de energieprestaties van ketels ouder dan 15 jaar voorzien. Op 8 december 2006 keurde de Vlaamse Regering een besluit goed dat voorziet in een regelmatig onderhoud en controle van CV-ketels, die werken op vloeibare, gasvormige of vaste brandstof. Deze periodieke inspectie werkt een snellere vervanging in de hand van verouderde, energieverspillende installaties door ketels met lagere emissieniveaus en betere energieprestaties. Daarnaast wordt een verplichte, eenmalige verwarmingsaudit ingevoerd van ketels ouder dan 15 jaar. Deze dient te leiden tot advies aan de gebruiker over vervanging van de ketel of de mogelijke verbeteringen aan het systeem, of alternatieve oplossingen. Evaluatie Op 13 oktober 2009 verscheen het ministerieel besluit van 15 september 2009 betreffende de vaststelling van de inhoud van het verwarmingsauditrapport en de inhoud van de opleiding van de verwarmingsaudit voor installaties met een nominaal totaal geïnstalleerd vermogen groter dan 100 kW, gevoed met vloeibare of gasvormige brandstof en voor verwarmingsinstallaties die bestaan uit meerdere ketels. De maatregel werd hiermee succesvol afgerond (VORA09). Maatregel 2.1.7 Optimaliseren van de stedenbouwkundige voorschriften in het kader van energiezuinig bouwen en verbouwen
44/193
Beschrijving Een betere afstemming van stedenbouwkundige voorschriften dringt zich op. Enerzijds worden bepaalde mogelijkheden tot opname van meer energie- en ruimtezuinigere stedenbouwkundige voorschriften te weinig benut. Anderzijds treden tegenstrijdigheden met andere voorschriften op, bijvoorbeeld deze gericht op de beeldkwaliteit van traditionele verkavelingen met veelal energie- en ruimte-inefficiënte voorbouwlijnen, wegbreedtes, dakvormen, open bebouwing en lage dichtheden in kernen. Deze laatste vormen veelal een belemmering voor de omschakeling naar een ruimtelijk en energetisch efficiënte ruimtelijke ordening, nederzettingsstructuur, stedenbouwkundige inrichting en bebouwingswijze. Hoewel niet alle maatregelen en kwaliteitseisen in stedenbouwkundige verordeningen thuishoren, kunnen er minder generieke en meer geïntegreerde en gebiedsgerichte normatieve of kwaliteitsgerichte eisen worden gesteld om de energie- en ruimte-efficiëntie te verankeren op planniveau. Evaluatie In 2006 werd onderzoek uitgevoerd naar het stimuleren van duurzaamheidsaspecten in stedenbouwkundige voorschriften. In het eindrapport worden een aantal aanzetten gegeven om bij de opmaak van structuurplannen, RUP's en afbakeningen meer rekening te houden met duurzaamheidsaspecten. Er wordt op continu basis onderzoek verzameld en doorgenomen die integratie van duurzaamheidsaspecten in ruimtelijke plannen kan ondersteunen. Doorlopend worden ruimtelijke uitvoeringsplannen in het kader van de LNE-adviezen gescreend op energie- en ruimte-efficiëntie gerelateerde aspecten met het oog op een betere integratie van duurzaamheidsaspecten in het ruimtelijk ordeningsbeleid. Dergelijke adviezen handelen over ruimtelijkfysieke elementen zoals deze m.b.t. hoe en waar gebouwd wordt. Een compacte energie-efficiënte nederzettingsvorm, stedenbouwkundige inrichting en bebouwingswijze wordt nagestreefd. Dit heeft vnl. betrekking op het stimuleren van de toepassing van meer gebiedsgerichte locatiestrategieën, woondichtheden en woontypologieën, een evenwichtige functiemix en meervoudig en intensief ruimtegebruik, maar ook de energiebewuste inplanting, bijvoorbeeld een gunstige zonneoriëntatie van gebouwen en hun daken zodat de energievraag aan minimale kost beperkt kan worden. Bijkomend wordt een duurzame modale split ondersteund. Hier wordt de link gelegd tussen ruimte en duurzame mobiliteitsvoorzieningen a.d.h.v. bijvoorbeeld het rationaliseren van het parkeerbeleid (vb. maximale parkeernorm), verplichte fietsvoorzieningen, eisen m.b.t. tot de toegankelijkheid en connectiviteit van verschillende verkeersnetwerken, …) Verdere stappen De maatregel wordt vervolgd en verder verfijnd. De compactheidsgraad van het verwarmde volume krijgt als voorschrift steeds meer aandacht. In het recent afgewerkte MER Richtlijnenboek voor stadsontwikkeling en recreatie waar aan meegewerkt werden een aantal belangrijke mogelijke maatregelen en principes m.b.t. het duurzaam bouwen en verbouwen geschoven. Er wordt op toegezien dat deze vanuit de milieubeoordeling optimaal door vertaald worden naar de stedenbouwkundige voorschriften in het RUP. Een maatregelenbibliotheek voor intern gebruik ter advisering van ruimtelijke plannen wordt opgezet en uitgebouwd om o.a. ook voorbeeldvoorschriften te verzamelen. In samenwerking met DuBo Limburg werd een TOOLKIT RUP advisering opgemaakt met een aantal voorbeeldvoorschriften. Maatregel 2.1.8 Opleggen van specifieke EPB-eisen als voorwaarde voor projectfinanciering in het beleidsdomein onderwijs Beschrijving Sinds 1 januari 2008 zijn alle nieuwe bouwprojecten die beroep doen op infrastructuursubsidies van het Agentschap voor Infrastructuur van het Onderwijs (AGION) en de nieuwe bouwprojecten van het gemeenschapsonderwijs onderworpen aan het decreet energieprestaties in scholen van 7 december 2007. De minimum-eisen van dit decreet gaan verder dan de bepalingen voorzien door de EPB. De gebouwen moeten voldoen aan een E-peil van E70. De extra-investeringskosten die nodig zijn om van E100 naar E70 45/193
te gaan worden volledig gesubsidieerd. Dit geldt ook voor de projecten die de komende jaren via alternatieve financiering gebouwd worden. Evaluatie Er werd voor alle nieuwbouwprojecten voldaan aan een E-peil van E70 Daarnaast blijft AGIOn op de hoogte van de lange termijn doelstellingen vanuit het Europees beleid en de Vlaamse Regering door hun vertegenwoordiging in het stakeholdersoverleg van het BEN-actieplan en worden schoolbesturen via het instrument voor duurzame schoolgebouwen gesensibiliseerd tot het behalen van een lager E-peil. Verdere stappen Verder zoals in 2010 Maatregel 2.1.9 Actief voorbereiden en valoriseren van de energieprestatiecertificering in de sociale woningbouw Beschrijving Vanaf 2009 moet er voor iedere huurwoning een energieprestatiecertificaat worden voorgelegd op het moment dat ze wordt verhuurd. Zo ook voor iedere sociale huurwoning. Door optimale benutting van deze ingreep kan de kennis van de energieprestatie van het sociaal huurpatrimonium gevoelig worden verhoogd. Omdat het veelal over groepswoningbouw gaat, waarbij groepen van woningen dezelfde kenmerken hebben, is het haalbaar om de nodige onderzoeken gedetailleerder uit te voeren dan vereist voor de particuliere huurwoning. Dat verhoogt de beleidsrelevantie van de verkregen informatie en maakt een effectieve langetermijnplanning van de vernieuwing van het sociaal huurpatrimonium mogelijk. Dit komt met andere woorden rechtstreeks tegemoet aan de vraag van het Vlaams Parlement naar een algemene energiedoorlichting van het sociale huurpatrimonium in de motie van aanbeveling dd. 15 februari 2006 van de commissie energiearmoede. Bovendien is deze informatie nuttig om uitvoering te kunnen geven aan de energiecorrectie in de sociale huurprijs, die een hefboom moet worden voor breedschalige investeringen in de energieprestatie van sociale huurwoningen. Op die manier wordt tegemoet gekomen aan de vraag van Het Vlaams Parlement om zo snel mogelijk invulling te geven aan deze energiecorrectie. Voor de effectieve invulling van deze maatregel kan er worden teruggevallen op het Europees project 'Reshape' (retrofitting social housing and active preparation for EPBD), waarvan de behandeling van de resultaten momenteel in een eindfase zit (zie maatregel 2.8.1). Evaluatie Om praktische redenen (aantal energiedeskundigen en bijkomende tijdsbelasting voor de SHM’s) is een versnelde certificering van het patrimonium onmogelijk gebleken. De VMSW heeft ten behoeve de SHM’s zelf enkele opleidingsessies energiedeskundige georganiseerd en waaraan een 90-tal SHM medewerkers hebben deelgenomen. Daarnaast heeft de VMSW een energie-helpdesk opgericht waar SHM’s terecht kunnen voor alle vragen omtrent energie in het algemeen en de EPB en EPC in bijzonder, ondermeer het gebruik van de software tools. Er is een principieel akkoord met VEA voor data-uitwisseling om te kunnen beschikken over de data uit hun EP-databank van de sociale woningen. De voorwaarde was een gunstig advies van de privacy commissie inzake het gebruik van deze data en dit is ondertussen verkregen. Nu moeten de technische randvoorwaarden nog in orde gebracht worden (zie maatregel 2.8.1). Verdere stappen De mogelijkheden voor het doorvoeren van een energiecorrectie in de huurprijsberekening i.f.v. de energetische prestaties van de woning zullen onderzocht worden.
46/193
Cluster 2.2 Energie-audits Maatregel 2.2.1 Erkennen van energiedeskundigen voor het uitvoeren van energie-audits voor woningen Beschrijving De Vlaamse overheid moedigt de verbreding van de energiedienstenmarkt aan door de erkenning van energiedeskundigen. Wie kon aantonen voldoende ervaring te hebben met energie-audits in woningen, kon tot eind 2005 een erkenning van de Vlaamse overheid krijgen. Ook wie een opleiding volgt en slaagt voor een proef, krijgt deze erkenning. De overheid stelt de verplichte auditsoftware ter beschikking. Deze software garandeert minstens een gefundeerd advies over de gebouwschil, de verwarmingsinstallatie en de bereiding van warm water, en eventueel ook over ventilatie en zomercomfort. De overheid zal regelmatig de opleidingen van de energiedeskundigen evalueren en eventueel bijschaven. Een energie-audit komt alleen voor federale belastingsvermindering in aanmerking, indien een door het Vlaamse Gewest erkende deskundige ze uitvoert. Evaluatie Om de erkenningsregeling voor deskundigen voor de energie-audits beter af te stemmen met de erkenningsregeling voor de deskundigen die kunnen instaan voor de opmaak van een certificaat, werd deze geïntegreerd in het besluit van 11 januari 2008 houdende de invoering van het energieprestatiecertificaat residentiële gebouwen bij verkoop en verhuur en de uitvoering van de energie-audit (intussen vervangen door het Energiebesluit van 19 november 2010). Via dit besluit worden de type B deskundigen ingevoerd, dit zijn de vroegere energiedeskundigen voor woningen. Voortaan kunnen bovendien alle opleidingsinstellingen die erkend worden door het VEA de opleiding tot energiedeskundige type B aanbieden. Er zijn momenteel twee opleidingsinstellingen erkend: Syntra Vlaanderen en KaHO Sint Lieven – Associatie KU Leuven. In totaal zijn er momenteel 1420 energiedeskundigen voor energie-audits erkend. Daartegenover staat dat slechts een beperkt aantal fiscaal aftrekbare energie-audits zijn uitgevoerd, nl. ca. 1082. Dat heeft onder andere te maken met de kostprijs, die zelf voortvloeit uit de doorlooptijd van zo’n energie-audit. Voor het opmaken van een grondige energie-audit voor eengezinswoningen wordt momenteel gebruik gemaakt van de energieadviesprocedure (EAP). Deze procedure staat volledig los van de huidige certificatiemethode voor bestaande residentiële gebouwen. De gegevens die verzameld worden voor de opmaak van het certificaat kunnen bijgevolg niet automatisch overgenomen worden voor de opmaak van een energie-audit. Bovendien vereist de EAP-software een zeer gedetailleerde gegevensinvoer. Hierdoor loopt de inspectietijd gevoelig op, waardoor ook de kostprijs van de energie-audit vrij hoog ligt. Als gevolg van deze hoge kostprijs wordt weinig beroep gedaan op maatwerkadvies vooraleer de energierenovatiewerken worden uitgevoerd. Bovendien zijn de resultaten van het EPC en de energie-audit niet vergelijkbaar en kan er met de huidige procedure geen energie-audit voor appartementen worden opgemaakt. Bijkomend nadeel is dat de energie-audit enkel mag worden opgemaakt door de energiedeskundigen type B en niet door de energiedeskundigen type A die erkend zijn voor de opmaak van het energieprestatiecertificaat. Om tegemoet te komen aan deze knelpunten werd tegen eind 2010 een bestek voorbereid voor een Europese aanbesteding voor de integratie van een maatwerkadviesmodule in een certificatiesoftware. Er werd onderzocht op welke manier de certificatiesoftware kan worden uitgebreid met een adviesmodule op maat (incl. kosteneffectiviteitsberekening). Dat zal ervoor zorgen dat toekomstige eigenaars of huurders niet alleen de maatregelen op zich zullen kennen, maar ook zullen weten hoelang het zal duren tot de aanbevolen energiebesparende maatregelen renderen. Dat is niet alleen een prima stimulans voor hen, ook de inspectietijd en de kost van een energieaudit zal gevoelig afnemen. Eind 2010 werd gestart met de voorbereidingen van een bestek voor de integratie van een maatwerkadviesmodule in de certificatiesoftware.
47/193
Verdere stappen Begin september 2011 zal een bestek worden gelanceerd voor de integratie van een maatwerkadviesmodule in de certificatiesoftware voor bestaande residentiële gebouwen. Naar verwachting zal de opdracht in het najaar van 2011 worden toegewezen, zodat eind 2011 kan gestart worden met de ontwikkeling van de rekenmethodiek. Tegelijkertijd met de ontwikkeling van de maatwerkadviesmodule zal het regelgevend kader voor de stroomlijning van de erkenningsregeling voor energiedeskundigen type A en B verder worden uitgewerkt. Hierbij zal bijzondere aandacht worden besteed aan kwaliteitsgaranties, zoals het regelmatig volgen van verplichte opleiding om de erkenning te kunnen behouden. De effectieve invoering van één type energiedeskundige voor bestaande residentiële gebouwen zal pas kunnen gebeuren, zodra de maatwerkadviesmodule geïntegreerd werd in de certificatiesoftware.
Cluster 2.3 Gerichte informatiecampagnes Maatregel 2.3.1 Evalueren van duurzame energiemaatregelen via piloot- en demonstratieprojecten in sociale woningen Beschrijving De overheid formuleert beleidsvoorstellen voor een rationeel energiegebruik op basis van drie uitgebreide demonstratieprojecten. Evaluatie De monitoring van energieverbruik en bewonerservaringen is lopende. De eerste positieve resultaten zijn bekomen in 2008. Het eerste gebruiksjaar werd de monitoring voornamelijk gebruikt om de installaties te controleren op hun werking en om via diverse bijsturingen de systemen te optimaliseren. De monitoring bracht kleine en wat grotere bouwtechnische onvolmaaktheden aan het licht. De bijsturing gebeurde stapsgewijze. Er werd verdere optimalisatie van de projecten doorgevoerd. Een eerste vaststelling is dat meer complexe systemen en technieken moeten gemeten, geanalyseerd en bijgestuurd worden om de theoretische doelstellingen dichter bij de praktijk te brengen. Dit is een vrij intensieve bezigheid. In 2009 werd de monitoring verder gezet. In enkele wijzigingen in de installaties werden doorgevoerd op basis van de eerste resultaten. Omwille van enerzijds de belemmeringen door omgevingswerken in uitvoering en anderzijds een personeelsgebrek was het niet mogelijk om ruime bekendheid te geven aan het project Sterrenveld. Het project Zoerle-Parwijs wordt regelmatig bezocht door binnen- en buitenlandse geïnteresseerden. De ervaringen hieruit kunnen dienen bij de eventuele (thermische) renovatie van een 350-tal appartementsgebouwen in eigendom van sociale huisvestingsmaatschappijen. Daar is een daling van het energieverbruik met 30 tot 40% mogelijk. Ervaringen opgedaan tijdens het tot stand komen van deze voorbeeldprojecten werden geïntegreerd in de nieuwe ontwerponderrichtingen van de VMSW (maatregel 2.1.4). In de loop van 2009 is het de bedoeling de ervaringen bij een breder publiek bekend te maken. Eén van de projecten wordt opgevolgd in het kader van lage energie renovatie van woningen (LEHR) en zal mogelijk ook als test-case gebruikt worden bij het uitwerken van een referentiekader duurzame woningbouw. Tevens wordt een veralgemening van de monitoring faciliteiten naar andere gebouwen onderzocht (EMC). Via LEHR activiteiten is het Project Sterrenveld meermaals in de kijker gesteld. In 2010 zijn uit de monitoring van de werking van de installaties zijn verschillend storingen / installatiefouten afgeleid. De analyse en oplossing van de problemen nam veel tijd in beslag. De installaties werken momenteel naar behoren en worden onder ‘betere’ omstandigheden verder bemeterd.
48/193
Verdere stappen De monitoring van de voorbeeldprojecten wordt verder gezet. Ondertussen zijn 3 proefprojecten ‘Sociale Passief Woningen’ in uitvoering (Lanklaar, Herenthout, Wachtebeke). Ook deze projecten worden gemonitord (energie, binnenklimaat en bewonerservaring). Maatregel 2.3.2 Begeleiden kansarme bewonersgroepen voor rationeel energiegebruik Beschrijving Op initiatief van de Bond Beter Leefmilieu Vlaanderen neemt de VMSW samen met enkele kansarmen organisaties, de gemeenten en de netbeheerders deel aan een project ‘Klimaat op Maat’. Dit is gelijkaardig aan de Klimaatwijken doch afgestemd op de doelgroep van de kansarmen. Evaluatie In het project “Klimaat op maat” werden in enkele sociale wijken de bewoners begeleid in een poging om in vier maanden tijd hun energieverbruik te verminderen door middel van kleine ingrepen, maar voornamelijk door gedragswijzingen. Er werd gemiddeld 7,6 % bespaard op gas en elektriciteit. Het project is afgerond medio 2007. Gezien het succes werd een vervolgproject herhaald in de periode 2007-2008 onder gewijzigde vorm zonder deelname van sociale woonwijken. Eind 2009 is uit voorgaand initiatief een mogelijkheid tot voorzetting en verruiming gegroeid. Er is nood aan een koppeling tussen het sociaal platform en het energieplatform van de VMSW inzake energiearmoede. SHM’s worden steeds meer geconfronteerd met energiearmoede. Er is nood aan een gestructureerde aanpak via uiteenlopende instellingen en diensten waaronder de SHM’s en de VMSW. Tevens worden de knelpunten tussen het gebouw en zijn voorzieningen en de bewoner onderzocht en indien mogelijk geoptimaliseerd. In samenwerking met Komozie werd in 2010 een proefproject “Samenwerken met Energiesnoeiers” uitgevoerd. Daarbij werden volgende hulpmiddelen uitgewerkt: -
Draaiboek dat verloop van de samenwerking beschrijft: wie doet wat, wanneer, afspraken...? Modelbrieven aan bewoners (fase1, fase 2 zonder bewonersvergadering, fase 2 met bewonersvergadering) Modelpresentatie6 die de energiesnoeiers hanteren op de bewonersvergadering.
De samenwerking in de praktijk werd getest en geoptimaliseerd in een 3 proefprojecten tussen Energiesnoeiers, SHM en bewoners in de periode maart – oktober 2010, onder begeleiding van VMSW en KOMOSIE. De huurders kregen advies inzake hun energiegebruik (energiescans). In samenwerking met de SHM’s werden de woningen voorzien van dakisolatie (met gebruik van premies). Alle partijen waren zeer positief over de samenwerking en de behaalde resultaten. Het project heeft de efficiëntie van de samenwerking ruim aangetoond in geval van eenvoudige isolatiewerken waar de professionele sector minder interesse voor heeft of bijkomende randvoorwaarden zou stellen (als het vrijmaken van de te isoleren zolderruimtes). Verdere stappen Omwille van personeelsgebrek moet de VMSW momenteel afzien van verdere acties. Komozie blijft de actie echter verder te ontwikkelen.
6
Zie http://www.woonnet.be/Portals/0/Objects/incomwoonnet/Bouw_en_renovatie/Energie/Energieplatform/06_overleg_2010 1028/20101028_modelpresentatie_Energiesnoeiers_voor_bewonersvergadering_SHM.ppt
49/193
Maatregel 2.3.3 Promoten van REG en hernieuwbare energietoepassingen Beschrijving Ruime en gedetailleerde informatie licht de burger en in het bijzonder de bouwer en verbouwer in over de mogelijkheden voor een zuiniger energiegebruik. Hierbij ligt in eerste instantie de nadruk op het besparen van energie door bv. een degelijke isolatie. Daarnaast wordt aandacht besteed aan de milieuvriendelijke energieproductie. In de communicatie rond REG in gebouwen worden diverse actoren betrokken (bouwsector, architecten, bevoegde overheidsdiensten, ...) en worden gezamenlijke en duidelijke boodschappen afgesproken. Via mediacampagnes, free publicity, www.energiesparen.be, digitale nieuwsbrieven, … wordt er een continue aandacht en groeiend draagvlak gecreëerd voor REG en milieuvriendelijke energieproductie. Sinds een aantal jaar worden energieconsulenten met overheidssteun ter beschikking gesteld van diverse organisaties om de architecten, aannemers en gezinnen informatie te verstrekken inzake de energieprestatieregelgeving en de energiebesparende mogelijkheden bij nieuwbouw en renovatie en te sensibiliseren inzake REG. Evaluatie De voorbije jaren werd in de REG-communicatie de klemtoon gelegd op het Energierenovatieprogramma 2020, de EPB-regelgeving, de diverse steunmaatregelen en sinds september 2008 het energieprestatiecertificaat voor woningen. In 2009 en 2010 was dakisolatie een belangrijk communicatiethema naar aanleiding van de invoering van de Vlaamse dakisolatiepremie. Een algemene sensibiliseringscampagne ‘lekt uw huis ook geld?’ werd gevoerd en kansengroepen werden aangemoedigd om hun dak te laten isoleren met begeleiding van intermediairen. Daarnaast werden de lokale entiteiten verder ingeschakeld bij het verschaffen van eerstelijnsinformatie. Een toegankelijke website (www.energiesparen.be) werd uitgebouwd met informatie over het energiebeleid, de regelgeving en tegemoetkomingen. Sinds eind februari 2007 worden energiewinstcalculatoren aangeboden waarmee een gezin van diverse energiebesparende investeringen de terugverdientijd kan berekenen. Vanaf medio 2011 wordt een nieuwe update van de website doorgevoerd. Inzake EPC (zie maatregel 2.1.3) wordt in 2011 communicatie gevoerd rond het handhavingsbeleid. Inzake EPB (zie maatregels 2.1.1 en 2.1.2) verschuift de aandacht naar meer energiezuinige gebouwen, lage-energiewoningen, verstrenging van het E-peil en K-peil vanaf 2012 en de opbouw van een netwerk van energiebewuste aannemers. Tot eind 2010 werden energieconsulenten betoelaagd bij de Vlaamse Architectenorganisatie NAV, de Bouwunie en de Vlaams Confederatie Bouw, de Gezinsbond, het ACW, de ouderenverenigingen Neos en OKRA en Samenlevingsopbouw. Na evaluatie van de energieconsulentenprojecten, werd een nieuwe subsidieregeling uitgewerkt. Op 29 oktober 2010 keurde de Vlaamse Regering het besluit tot toekenning van steun aan energieconsulentenprojecten definitief goed. Het nieuwe subsidiekader zorgt voor een betere stroomlijning van de projecten, laat langere financieringstermijnen toe en maakt een betere samenwerking en uitwisseling tussen de energieconsulenten mogelijk. In tegenstelling tot het toekennen van ad-hocsubsidies garandeert het werken met een projectoproep een betere sturing naar inhoud en aanpak en legt het de focus veel meer op het behalen van concrete resultaatsverbintenissen in lijn met beleidsprioriteiten. Op 1 december 2010 werden oproepen gelanceerd voor het indienen van voorstellen voor de doelgroepen bouwprofessionals (650.000 euro) en huishoudens (1.325.000 euro). Op 24 maart 2011 werden subsidieovereenkomsten met de best gerangschikte promotoren afgesloten waarin duidelijke resultaatsverbintenissen en rapporteringsvoorwaarden zijn opgenomen. Alle projecten hebben een looptijd van drie jaar. Bouwunie en de Vlaamse architectenorganisatie NAV ondersteunen de bouwprofessionals momenteel bij de kwaliteitsvolle implementatie van de Vlaamse 50/193
energieprestatieregelgeving. De Bond Beter Leefmilieu, Samenlevingsopbouw provincie Antwerpen (sociaal kwetsbare doelgroep), Neos (ouderen) en de Gezinsbond informeren, motiveren en begeleiden de Vlaamse gezinnen om mee uitvoering te geven aan het Energierenovatieprogramma 2020. Verdere stappen De REG-communicatie zal in 2012 vooral in het teken staan van de acties uit het Energierenovatieprogramma, met specifieke focus op de geplande wijzigingen inzake de premies vanaf 2012 en de promotie van na-isolatie van spouwmuren en buitenmuren in bestaande woningen. Daarnaast zal ook uitgebreid promotie worden gevoerd rond goedkope leningen om energie te besparen waaronder de leningen die worden aangeboden via de lokale entiteiten van het Fonds ter Reductie van de Globale Energiekost (FRGE). Inzake de EPC-verplichtingen bij verkoop en verhuur zal in de communicatie de nadruk worden gelegd op de verplichte publicatie van het kengetal. Wat EPB betreft zal de focus liggen op de strengere EPB-eisen vanaf 2012 en verdere verstrenging op langere termijn. De communicatie inzake milieuvriendelijke energieproductie zal meer en meer de nadruk leggen op het luik groene warmte. Daarnaast zal het bestaand communicatiemateriaal inzake milieuvriendelijke energieproductie grondig worden herzien en zal het educatief luik een grondige uitbreiding en restyling krijgen. Er werd ondermeer een energiequiz uitgewerkt met dr. Miniwatt. Voor elk energieconsulentenproject zorgt een door het VEA samengesteld begeleidingscomité voor de projectopvolging. Per semester rapporteert elke promotor minstens over de realisatie van de vastgelegde resultaatsverbintenissen. Als een project niet op schema zit, zal een actieplan worden opgevraagd om bij te sturen. Maatregel 2.3.4 Stimuleren van natuurlijke en hernieuwbare koeling Beschrijving De Europese richtlijn van 16 december 2002 over de energieprestatie van gebouwen voorziet dat airconditioningsystemen met een nominaal koelvermogen groter dan 12 kW vanaf 2009 regelmatig gekeurd moet worden. De keuring omvat een beoordeling van het rendement van de installatie en van de dimensionering in overeenstemming tot de behoefte tot koeling van het gebouw. Gebruikers moeten ook informatie krijgen over mogelijke verbeteringen of vervanging van het airconditioningsysteem en over alternatieve oplossingen. De richtlijn bepaalt tevens dat, voordat met de bouw van gebouwen met een totale bruikbare vloeroppervlakte van meer dan 1000 m2 wordt begonnen, de (milieu)technische en economische haalbaarheid van alternatieve energievoorzieningssystemen zoals decentrale systemen gebaseerd op hernieuwbare energiebronnen, WKK, stads/blokverwarming of –koeling, indien beschikbaar, en warmtepompen, onder bepaalde voorwaarden, in aanmerking worden genomen. Architecten en bouwheren krijgen informatie over de technische concepten en de milieuvoordelen van natuurlijke en hernieuwbare koeling. De overheid heeft in 2006 een beleidsondersteunende studie uitbesteed inzake natuurlijke en hernieuwbare koeling in bestaande gebouwen (zie maatregel 2.8.3.). Evaluatie Op 23 november 2007 gaf de Vlaamse Regering haar definitieve goedkeuring aan het besluit voor de invoering van de verplichte haalbaarheidsstudie voor alternatieve energiesystemen in nieuwe gebouwen groter dan 1000 m². In het ministerieel van 11 januari 2008 werden de nadere regels vastgelegd. De haalbaarheidsstudie is daardoor verplicht voor stedenbouwkundige vergunningsaanvragen ingediend vanaf 1 februari 2008. 51/193
De te onderzoeken technologieën verschillen naargelang de gebouwbestemming en de bruikbare vloeroppervlakte maar daar horen geen koeltechnieken bij. Er is enkel sprake dat stads/blokverwarming en –koeling moet onderzocht worden indien beschikbaar, d.w.z. indien - in vogelvlucht - op minder dan 500 m afstand van de op www.energiesparen.be aangeduide locaties. Het betreft hier locaties van warmteleveranciers. In praktijk is er dus geen verplicht onderzoek naar koeltechnieken. Dit onderdeel van de maatregel werd stopgezet (VORA09). Maatregel 2.3.5 Bewustmakingscampagne bedrijfskantoren Beschrijving Naar analogie van de ’Dikke truiendag in scholen’ wordt een bewustmakingscampagne voor bedrijfskantoren opgestart. De campagne toont aan hoe bedrijven energie kunnen besparen met kleine inspanningen en zonder comfortverlies. Bedrijven krijgen een uitnodiging voor deelname en berekening van de gerealiseerde CO2-emissiereducties. Evaluatie De uitbreiding van de campagne, die in 2005 en 2006 uitsluitend naar scholen gericht was, naar bedrijven en overheden, had ook een positief effect op de scholen. Ten opzichte van 2006 steeg het aantal deelnemende scholen met 130 % in 2007. In 2008 werd de campagne uitgebreid met de doelgroep huishoudens. In totaal namen 605 gezinnen deel en bespaarden 217 ton CO2. Ook nieuw in 2008 is de ontwikkeling van een CO2-calculator waardoor vanaf editie 2008 deelnemers online kunnen berekenen hoeveel CO2 en euro ze besparen. In vergelijking met 2007 nam het aantal deelnemers toe met 25%. In totaal (incl. scholen) werd bij de editie van 2008 570 ton CO2 bespaard. Ruim 400 bedrijven namen deel (1.500 gebouwen) alsook 1.900 overheidsgebouwen. 605 gezinnen namen deel en bespaarden samen 218 ton CO2. Voor de editie van 2009 werden geen nieuwe doelgroepen voorzien. De focus werd meer gelegd op de doelgroep huishoudens. Meer dan 810.000 deelnemers verdeeld over 1445 scholen, 604 bedrijven en overheden en 1277 gezinnen engageerden zich die dag om energie te besparen. Opvallend in 2009 was het aantal deelnemers thuis: we merkten daar meer dan een verdubbeling. In aantal deelnemers uitgedrukt: Gezinnen Gezinnen (via netlog) Overheden en bedrijven Scholen TOTAAL
3.955 1.486 186.266 623.071 (76,5%) 814.778
In 2010 riepen MOS (Milieuzorg Op School) en Ecocampus (Milieuzorg in het hoger onderwijs) iedereen op om vrijdag 12 februari 2010 deel te nemen aan de zesde editie van de Dikke-truiendag, die helemaal in het teken van de opwarming van de aarde en de klimaatverandering stond. De campagne mikte vooral op eenvoudige maatregelen, die ook na 12 februari op een structurele wijze aangehouden kunnen worden. Zo werden scholen bijvoorbeeld aangemoedigd om de verwarming een graadje lager te zetten. MOS maakte in 2005 bij de start van het Kyotoprotocol de scholen voor het eerst warm voor dit initiatief. Op 12 februari 2010, werd Dikke-truiendag dus enkel georganiseerd voor de oorspronkelijke doelgroep, namelijk het onderwijs (MOS en Ecocampus ) omdat na evaluatie in 2009 bleek dat het concept van Dikketruiendag niet zo geschikt is voor gezinnen en bedrijven en dat de campagne van 2009 aan slagkracht miste door teveel doelgroepen tegelijk te willen bereiken. Hoewel organisaties, bedrijven en overheden niet actief werden opgeroepen om deel te nemen, vernamen we via mails dat er verschillende toch deelnamen aan de Dikke-truiendag van 2010. Ook bij verdere edities 52/193
van Dikke Truiendag kunnen zij blijven deelnemen, maar er zal geen actieve campagne meer gevoerd worden. Maatregel 2.3.6 Milieuzorg op school (MOS) Beschrijving MOS reikt de scholen de nodige tips en begeleiding aan om een van de milieuthema's op school aan te pakken en van milieuzorg een vaste waarde te maken op school. De twee meest klimaatsrelevante thema's zijn mobiliteit en energie. Door gedragsmaatregelen te combineren met technische ingrepen vermindert het verbruik in de scholen. Voor het basisonderwijs en voor het secundair onderwijs stelt MOS per thema een bundel vol tips en ideeën ter beschikking, mee geadviseerd door de betrokken administratie (VEA, LNE). Evaluatie De MOS-themabundel mobiliteit voor het basisonderwijs is helemaal herwerkt. Het besteedt ruim aandacht aan de relatie tussen mobiliteit en de impact ervan op onze leeromgeving: broeikasgassen, smog, zure regen, versnippering, geluidsoverlast, lichthinder … De bundel geeft concrete info en tips voor acties die scholen zelf kunnen uitvoeren. De bundel is sinds juni 2010 gratis beschikbaar voor de basisscholen die deelnemen aan het MOS-project. Van september 2010 t.e.m. februari 2011 vonden er 6 studiedagen plaats over deze nieuwe themabundel, met workshops voor de leerkrachten. In het schooljaar 2010-2011 zette MOS een begeleidingstraject op voor secundaire scholen ‘inzoomen op energie’. Aan de hand van een blog met opdrachten werden secundaire scholen gestimuleerd om hun energieverbruik op school in de kijker te zetten en acties te ondernemen om het te verminderen. Hier nemen 24 scholen aan deel. Na de succesvolle edities van de Dikke-truiendag in 2010 en 2009, riepen MOS (Milieuzorg Op School) en Ecocampus in 2011 opnieuw iedereen op om woensdag 16 februari 2011 deel te nemen aan de zevende editie van de Dikke-truiendag. Wat startte als een symbolische actie om het Kyotoverdrag in de verf te zetten in 2005, is ondertussen uitgegroeid tot een vaste waarde in de scholen. De campagne mikt opnieuw op eenvoudige maatregelen, die ook daarna op een structurele wijze aangehouden kunnen worden: lichten doven bij het verlaten van een lokaal, toestellen uitschakelen na gebruik, de verwarming correct afstellen, ... . De scholen zetten ook allerlei ludieke en educatieve acties op touw. Verdere stappen In 2011 vonden er nog enkele studiedagen plaats over de nieuwe MOS-themabundel mobiliteit voor het basisonderwijs. Deze themabundel wordt verder gepromoot in de basisscholen door de MOS-begeleiders. In het schooljaar 2011-2012 zal het begeleidingstraject ‘inzoomen op energie’ voor een tweede maal ingericht worden. Aan de hand van een blog met opdrachten sporen we zo secundaire scholen aan om hun energieverbruik onder de loep te nemen en actie te voeren voor besparing. In het voorjaar van 2012 zal MOS opnieuw een Dikke-truiendag voor scholen organiseren.
53/193
Maatregel 2.3.7 Ecocampus Beschrijving Dit project moet de hogescholen en universiteiten aanzetten tot de integratie van milieuzorg in hun organisatie. De werking 'milieuzorg in het hoger onderwijs' heeft 3 belangrijke actiedomeinen: -
interne milieuzorg in het hoger onderwijs; integratie van milieuzorg in het curriculum; integratie van milieuzorg binnen het kot- en studentenleven.
Evaluatie De Ecocampusbegeleiders (7 personeelsleden, samen 6 VTE) staan in voor de begeleiding van de verschillende instellingen binnen hun respectievelijke associatie op vlak van de drie actiedomeinen. De Ecocampuscoördinatoren (2 VTE) nemen hierbij een ondersteunende en coördinerende rol op zich. In de periode 2009 – 2010 werden met ondersteuning van Ecocampus onderstaande acties m.b.t. klimaat georganiseerd: -
-
-
-
Verzorging loketfunctie voor hoger onderwijsinstellingen m.b.t. vragen i.v.m. duurzame energie Op initiatief van enkele doctorandi werd de klimaattop van Kopenhagen extra in de verf gezet op de Universiteit Antwerpen gedurende de week van maandag 23 november tot en met vrijdag 27 november 2009. OP het programma stonden bijna 30 “open deur colleges”: colleges die vrij toegankelijk waren voor studenten en personeel waarin de klimaatcrisis in alle faculteiten benaderd werd vanuit de eigen expertise van de docenten. Er werd een brochure over rationeel energiegebruik voor eigenaars van studentenkamers in Antwerpen opgemaakt. Deze werd verspreid naar alle huurders. Op 26 februari 2010 werd een studiedag georganiseerd rond rationeel energiegebruik in grote gebouwen. De Universiteit Gent voerde in de periode van februari tot maart 2009 de energiesensibilisatiecampagne voor haar personeel uit. Het kreeg de naam “UGent trekt de stekker uit”. Daarnaast organiseerde de Milieuraad van de studentenhomes van de Universiteit in maart en april 2009 een energiesensibilisatie in de vorm van een wedstrijd. Ook in maart 2010 werd een sensibiliseringsactie gevoerd rond energie en een energieaudit georganiseerd in alle studentenhomes van de Gentse Universiteit. Op initiatief van de studenten weren enkele energiebesparende maatregelen in het reglement van de homes opgenomen. Zo moeten onder meer de lichten gedoofd worden wanneer de kamer wordt verlaten en moet de verwarming uit wanneer de ramen openstaan. Verder mogen de studenten enkel energiezuinige apparatuur installeren. De cijfers maken duidelijk dat deze initiatieven lonen. In vergelijking met 2007 daalde het elektriciteitsverbruik met 5% en het brandstofverbruik met 10%. Op financieel vlak betekent dit een besparing van 87.000 EUR over de voorbije 2 jaar. Op 31 maart 2009 vond het wetenschapscafé “Biobrandstoffen. De beste oplossing?” plaats. Tijdens de Ecodagen in de Universiteit Hasselt (13/2/’09, 6/10/’09, 24/11/’09) werden studenten geprikkeld over het thema energie aan de hand van o.a. een energiewedstrijd en een debat. In maart 2010 organiseerde Ecocampus de tweede editie van de energiekotwedstrijd. Studenten werden gevraagd hun energiemeterstand aan het begin en het eind van de wedstrijdperiode en de dagelijkse aanwezigheid te noteren. De student die tijdens de maand het minst energie verbruikte, werd geselecteerd als winnaar. Ecocampus neemt deel aan de Dikke Truiendag voor scholen. Na de succesvolle edities in 2010 en 2009, riepen MOS (Milieuzorg Op School) en Ecocampus in 2011 opnieuw iedereen op om woensdag 16 februari 2011 deel te nemen aan de zevende editie van de Dikke-truiendag. Wat startte als een symbolische actie om het Kyotoverdrag in de verf te zetten in 2005, is ondertussen uitgegroeid tot een vaste waarde in de scholen. De campagne mikt opnieuw op eenvoudige maatregelen, die ook daarna op een structurele wijze aangehouden kunnen worden: lichten doven bij het verlaten van een lokaal, 54/193
toestellen uitschakelen na gebruik, de verwarming correct afstellen, ... . De scholen zetten ook allerlei ludieke en educatieve acties op touw. Op 15 juli 2011 besliste de Vlaamse Regering dat de werking van Ecocampus zal verlengd worden. De beslissing luidde als volgt: “Ecocampus is een educatieve werking van de dienst Natuur- en Milieueducatie (NME) van de Vlaamse overheid. Ecocampus wil het hoger onderwijs verder impulsen geven om via een educatief proces milieubewuste en op duurzaamheid gerichte afgestudeerden af te leveren. De huidige projectovereenkomst liep van 1 september 2008 tot 31 augustus 2011. De Vlaamse Regering keurt nu het nieuwe projectvoorstel goed voor het project 'Ecocampus' voor de periode van 1 september 2011 tot en met 31 augustus 2015.” Verdere stappen Ecocampus wil bij de verderzetting vanaf 1 september 2011 meer inzetten op de integratie van milieuzorg en duurzame ontwikkeling in de curricula van het hoger onderwijs. Bovendien leert de ervaring dat de instellingen zelf reeds over de nodige kennis beschikken omtrent de milieutechnische aspecten van de bedrijfsvoering. Ecocampus zal hierin dus voornamelijk inzetten op de participatie en draagvlakverbreding. Voor de uitvoering zullen er 6 VTE Ecocampusmedewerkers tewerkgesteld worden. Ecocampus zal in 2012 opnieuw deelnemen aan de Dikke-truiendag. Ecocampus zal de actie opnieuw communiceren aan de hogescholen en universiteiten, maar de actieve voorbereiding en ondersteuning van concrete acties wordt verzorgd door MOS (zie maatregel 2.3.6). Maatregel 2.3.8 Jeugd, Ruimte, Omgeving en Milieu (JeROM) Beschrijving De milieueducatieve werking JeROM ondersteunt jeugdgroepen bij de integratie van milieuzorg in hun werking. JeROM reikt jeugdverenigingen kennis, inzicht en educatieve instrumenten aan. Ze ontvangen ook stimulansen om hun milieu-impact te verkleinen. De overheid zal naast de jeugdgroepen ook de diverse betrokken actoren (gemeenten, privé-eigenaars van jeugdlokalen, uitbaters van kampeerterreinen en bivakhuizen, …) aansporen tot initiatief om milieuzorg bij jeugdgroepen mogelijk te maken. Evaluatie De website http://jerom.lne.be bundelt en ontsluit relevante milieu-info voor en op maat van jongeren. Via concrete tips, praktijkvoorbeelden, spelmateriaal … worden jongeren gestimuleerd milieuzorg te integreren in hun werking en hun kamp zo milieuvriendelijk te organiseren. De Jerometer is een instrument om de milieu-impact van een activiteit of kamp te meten. Daarbij worden ook tips gegeven om die milieu-impact te verkleinen. Het Ecospot-stappenplan biedt info en inspiratie. Er wordt uitgelegd hoe je in 3 grote stappen een milieuzorg project opzet. 2010: Speelgroen - tover jouw terrein om tot een groen avontuur In 2009-2011 begeleidt de Vlaamse overheid 30 jeugdverenigingen om hun terrein avontuurlijk en natuurrijk in te richten. Met dit initiatief wil de Vlaamse overheid de natuur dichter bij de kinderen en jongeren brengen. In een avontuurlijke, kindvriendelijke en ecologische tuin rond het jeugdlokaal kunnen de leden de natuur ontdekken, beleven en als onderdeel van het leven ervaren. Door het contact met de natuur ontstaat ook een betrokkenheid en verbondenheid met die natuur. Speelgroen is een initiatief van de Vlaamse overheid, Departement Leefmilieu, Natuur en Energie Dit project kwam tot stand in samenwerking met volgende partners: Agentschap voor Natuur en Bos, Opleiding Tuin- en Landschapsarchitectuur Erasmushogeschool Brussel en Hogeschool Gent, diverse organisaties uit het jeugdwerk. Meer info over het project Speelgroen en de 30 proefprojecten via http://speelgroen.lne.be
55/193
Verdere stappen De ervaringen uit proefprojecten van het project Speelgroen worden verwerkt in een handboek op maat van jeugdgroepen. Het handboek zal jeugdgroepen aanzetten hun terrein te herinrichten op een milieuvriendelijke en avontuurlijke manier. Maatregel 2.3.9 NME voor volwassenen(verenigingen) Beschrijving Volwassenen ontvangen via sociaal-culturele volwassenenverenigingen prikkels tot kritische betrokkenheid en verantwoordelijkheidszin voor milieusparend gedrag. Indien volwassenenverenigingen milieuzorg en milieuthema’s integreren in hun werking, krijgen zij daarvoor kennis, inzicht en educatieve instrumenten en stimulansen om de milieubelastende invloed van hun werking te verkleinen. Evaluatie Op 28 september 2010 hielp de dienst NME Socius bij de studiedag “Stilstaan bij Verandering: Duurzame Ontwikkeling” in de Sociaal-Culturele Sector, waarop de sociaal-culturele sector samen nadacht over hun rol in de overgang naar een andere, duurzame samenleving. Project ‘Buur Natuur’ van Pasar vzw Pasar vzw is een sociaal-culturele vereniging die steunt op een netwerk van een 3000-tal vrijwilligers, georganiseerd in 324 plaatselijke afdelingen of kernen. Via diverse belevingsactiviteiten en acties wil Pasar met het jaarthema ‘Buur Natuur’ gedurende drie jaar intensief werken aan een ruime sensibilisering van het belang van natuur en natuurbehoud en daarmee werken aan een duurzaam ecologisch bewustzijn bij de recreant. Het project loopt gedurende drie jaar en getuigt van een stapsgewijze aanpak: -
Vorig jaar, het eerste jaar lag de nadruk op natuurbeleving; In 2009, het tweede jaar werkte het project vanuit de beleving en ervaring aan de bewustwording van het belang van natuur en natuurbehoud; Biodiversiteit stond hierbij centraal. In 2010 werkte ‘Buur Natuur’ actiegericht aan natuurbehoud en –beheer.
In 2009 werden 5 nieuwe themafiches uitgewerkt en verspreid over 3500 ex. ‘Ontdek je plekje’ werd als één van de grotere acties binnen het project in 2009 gecontinueerd. In dit kader ging de vereniging op zoek naar ‘het mooiste natuurplekje’ in zoveel mogelijk Vlaamse gemeenten: plaatselijke afdelingen gingen op zoek naar de mooiste stukjes natuur in hun eigen gemeente. Iedereen kon meestemmen voor het mooiste natuurplaatsje in zijn gemeente. Afdelingen die activiteiten kozen uit de themafiches of uit de tandembrochure rond biodiversiteit, konden stimulerende belevingscheques krijgen om deze activiteit te organiseren. Elk van deze activiteiten werd geregistreerd en geëvalueerd. Deelnemers aan deze activiteiten zullen in het laatste werkjaar een folder over biodiversiteit ontvangen. Andere acties waar de vereniging nadruk op legde waren: interne vormingen in functie van doorwerking van het project op langere termijn, interne milieuzorg en trage wegen. In 2010 werd de ondersteuning van de afdelingen verder gezet alsook een ecolabel werd ontwikkeld, een meetinstrument waarmee de afdelingen hun activiteiten kunnen beoordelen op vlak van diverse milieuaspecten. Het project wordt verlengd tot einde 2011, een bosplantactie voorbereid. Samenwerking met de KWB vzw en de KVLV vzw voor de uitwerking van doe-activiteiten voor gezinnen met als doel natuurrijke en avontuurlijke ingrepen in de eigen tuin. Voor de KWB werkte “de dienst Natuur en Milieueducatie” een aanbod over speelgroen uit. Dit resulteerde in 14 actiefiches met handige tips voor een meer avontuurlijke, natuurrijke en kindvriendelijke tuin. Voor de KVLV werkte de dienst NME een draaiboek uit voor de organisatie van een natuurfeest voor gezinnen. Natuurbeleving en avontuurlijk en natuurrijk groen staat in dit draaiboek centraal.
56/193
Een gespreksmethodiek over natuurbeleving en groene speelruimte werd ontwikkeld. Deze methodiek is bedoeld voor (groot) ouders om na te denken over het belang en hinderpalen van natuurbeleving in de hedendaagse opvoeding en de kansen en mogelijkheden van avontuurlijk, natuurrijk en kindvriendelijk groen. Verdere stappen Verdere opvolging van de overheidsopdracht “Ontwikkeling van een vormingspakket fermweb op maat van sociaal-culturele verenigingen” (duurzame aankopen, lokale en seizoensgebonden producten …) Verspreiding van de ontwikkelde educatieve materialen over natuurbeleving en natuurrijke, avontuurlijke en kindvriendelijke tuinen naar het brede sociaal-culturele werkveld, alsook vorming.
Cluster 2.4 Subsidies Maatregel 2.4.1 Toezicht op het aardgasfonds Beschrijving Het Aardgasfonds is een bedrag van 29,98 miljoen euro dat vrijkwam bij ontbinding van het Controlecomité voor de Elektriciteit en het Gas op 30 juni 2003 (bij vrijmaking van de energiemarkten). Het bedrag was afkomstig van een wijziging van de ingangsprijzen van gas en van het saldo van een sociale maatregel ten gunste van de residentiële aardgasklanten. Bij overeenkomst tussen de Belgische Staat, de gewestelijke overheden en de aardgasdistributienetbeheerders van eind 2005 werd het beheer van het fonds toevertrouwd aan de netbeheerders. Het toezicht is in handen van de gewestelijke overheden. Volgens deze overeenkomst moet het budget worden besteed aan acties die de veiligheid of het rationeel energiegebruik door middel van de aardgastoepassingen bevorderen of aan sociale maatregelen ten gunste van aardgasklanten, die door de bevoegde gewestelijke overheid worden aanvaard. De overheid kandus geen acties opleggen maar kan wel sturen in overleg. Evaluatie Vanaf 2006 leggen de aardgasnetbeheerders een jaarlijks actieplan ter goedkeuring voor aan de Vlaamse overheid. In dit plan staan maatregelen ter bevordering van REG (verplicht) en veiligheid en/of sociale maatregelen (facultatief) in de woningen, tertiaire en/of industriële gebouwen. De Vlaamse Regering besliste op 1 december 2006 om het aardgasfonds eveneens aan te wenden voor de medefinanciering van de energiescans als REG-openbaredienstverplichting van de elektriciteitsnetbeheerders. De belangrijkste REG-acties in de plannen 2011 betreffen: -
Infrax:
-
premie voor afregelen HVAC-installaties in scholen en openbare besturen; premie voor vervangen oude stookplaatsregeling door elektronische regeling in scholen en openbare besturen; premie voor de projectkosten van renovaties van stookplaatsen in openbare besturen; aanvullende premie voor dakisolatie in sociale woningen.
Eandis:
premie voor ombouw van elektrische verwarming in sociale huisvesting; premie voor aardgaswasdroger; premie voor de projectkosten bij vernieuwing van stookplaatsen in openbare besturen; premie voor plaatsen van dataloggers bij lokale besturen; 57/193
ondersteuning bij plaatsen van dakisolatie in sociale huisvesting: financiering van de plaatsingskosten (materiaalaankopen worden gefinancierd via REG-openbaredienstverplichtingen van de elektriciteitsdistributienetbeheerders). sociaal dakisolatieproject: financiering van dakisolatie in woningen op de private huurmarkt, zowel aankoop materiaal als de plaatsingskosten.
Verdere stappen De actieplannen 2012 van de netbeheerders onder de koepel van Eandis respectievelijk Infrax worden eind november 2011 verwacht. Maatregel 2.4.2 Toekennen van subsidies voor rationeel energiegebruik in bestaande schoolgebouwen Beschrijving Via de reguliere begroting wordt in bestaande schoolgebouwen een concreet investeringsprogramma inzake rationeel energiegebruik uitgevoerd. Evaluatie Sedert 2006 is extra budget voorbehouden voor scholen die concrete REG-investeringen in energiezuinige verwarming, energiezuinige verlichting, isolatie, verbeterd dubbel glas of andere energiebesparende maatregelen willen uitvoeren. In 2006 werd hiervoor 10 miljoen euro ter beschikking gesteld, in 2007 werd dit bedrag verhoogd tot 28 miljoen euro en in 2008 tot 50 miljoen euro. Voor 2009 en 2010 werd telkens 25 miljoen euro voorzien. De betreffende bedragen zijn de samengetelde bedragen voor zowel AGIOn als het GO. Het bedrag voor 2010 (net als voor 2009) dat AGIOn ter beschikking kreeg is 19.382.500 euro. Procentuele opdeling REG-INVESTERINGEN gesubsidieerd onderwijs 2006-2010 (AGIOn) Verwarming Verlichting Gas Isolatie (dak, vloer, muur) Water Andere
2006
2007
2008
2009
2010
20,74 3,16 59,27
14,53 3,15 64,85
15,15 3,03 56,42
20,14 3,40 49,29
27,31 1,22 56,68
14,29
13,35
14,96
7,55
4,76
0,22 2,32
0,29 3,83
0,43 10,01
1,09 18,52
1,12 8,91
Verdere stappen In 2011 zijn dezelfde middelen voorzien als in 2010 (25 miljoen euro voor AGIOn en GO samen; voor AGIOn 19.382.500 euro) om deze subsidies verder te zetten. De minister beslist jaar na jaar of een deel van de AGIOn-middelen al dan niet voor REG moeten voorbehouden worden. Begin 2012 zal de minister beslissen of dit ook voor 2012 het geval zal zijn. Maatregel 2.4.3 Toekennen van een renovatiepremie voor energiegerelateerde investeringen, bestemd voor personen met een beperkt inkomen Beschrijving De renovatiepremie werd ingevoerd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 2 maart 2007 tot instelling van een tegemoetkoming in de kosten bij de renovatie van een woning. Gezinnen die facturen voor verbouwingswerken voor minstens 10.000 euro (excl. BTW) kunnen voorleggen, kunnen een subsidie krijgen van 30% van de voorgelegde kostprijs, met een maximum-premie van 10.000 euro. De woning moet minstens 25 jaar oud zijn. Tal van energiebesparende investeringen komen hiervoor in aanmerking.
58/193
Evaluatie Sinds 29 oktober 2009 is een nieuwe regeling voor de renovatiepremie van kracht. Daardoor zijn er aanpassingen aan de werken die in aanmerking komen en aan de berekening van de premie. Werken die te maken hebben met afwerking of met isolatie komen niet meer in aanmerking. De energiegerelateerde investeringen die nog wel in aanmerking komen, zijn de vervanging van het buitenschrijnwerk - op voorwaarde dat er hoogrendementsbeglazing geplaatst wordt - en de plaatsing of vervanging van een hoogrendementsverwarmingsketel of houtpelletketel voor de centrale verwarming. Verdere stappen De renovatiepremie blijft verder lopen in zijn huidige vorm. Maatregel 2.4.4 Toekennen van subsidies voor het versneld vervangen van verwarmingsketels door hoogrendementstoestellen en het versneld vervangen van enkel glas door hoogrendementsbeglazing in sociale woningen Beschrijving Premies worden toegekend voor het versneld vervangen van bestaande centrale verwarmingsketels (ouder dan 20 jaar) door hoogrendementstoestellen (HR+, HRtop of Optimaz) met eventuele aanpassing van schoorsteen en kamerthermostaat. Per vervangen ketel wordt een forfaitair bedrag uitbetaald van 800 euro. Op 30 april 2009 werden bijkomend 7 miljoen euro vrijgemaakt om in de sociale huisvesting versneld enkel glas te vervangen door hoogrendementsbeglazing. De sociale huisvestingsmaatschappijen kunnen een premie van 100 euro per m² te vervangen raamoppervlak krijgen voor nieuw geplaatste hoogrendementsbeglazing. Evaluatie De actie vervanging van ketels liep verder in 2010. De toekenningvoorwaarden en aanvraag procedure voor isolerende beglazing werden bekend gemaakt aan de sociale huisvestingsmaatschappijen. De eerste aanvragen worden momenteel onderzocht. De actie vergt de opmaak van lastenboeken en het uitschrijven van een gunning. De actie isolerende beglazing kwam in het voorjaar van 2010 ten volle op gang. Eind 2011 zijn in totaal 7.700 premies toegekend. Omwille van uitputting van het budget kon aan enkele honderden aanvragen geen gevolg worden gegeven. De Vlaamse Regering heeft begin juli 2011 een aanvullend budget goedgekeurd voor de vervanging van oudere ketels en tevens voor het vervangen van enkel glas en de optimalisatie van collectieve stookplaatsen. Verdere stappen Verwacht wordt dat in 2011-2012 nog vele honderden ketels zullen vervangen worden. Maatregel 2.4.5 Premie voor personen die niet of slechts gedeeltelijk kunnen gebruikmaken van de federale belastingsvermindering voor energiebesparende investeringen Beschrijving Op 9 mei 2008 keurde de Vlaamse Regering het besluit tot toekenning van premies voor het uitvoeren van energiebesparende investeringen in woongebouwen definitief goed. Op 10 juni 2008 keurde de bevoegde minister het besluit tot vastlegging van de nadere regels voor de aanvraag en de toekenning van de premies goed.
59/193
Personen die niet of slechts gedeeltelijk konden genieten van het federale personenbelastingvoordeel konden van de Vlaamse overheid een premie krijgen: -
tot 8 euro/m2 voor dak- en/of zoldervloerisolatie; tot 150 euro/m2 voor vervanging van enkel glas door superisolerend glas; tot 1500 euro bij vervanging van een verwarmingsketel door een condensatieketel.
De totale premie bedroeg maximaal 2650 euro per aanvrager per jaar in 2008 en 2770 euro in 2009 en 2010. Voor deze premie was in een eerste fase 5 miljoen euro vrijgemaakt. Later werd dit budget verhoogd tot in totaal 20,6 miljoen euro. Evaluatie In totaal ontving het VEA sinds juni 2008 12.790 aanvragen voor de ‘Vlaamse premie voor nietbelastingbetalers’. Hiervan werd ongeveer 88% goedgekeurd. Daarnaast werd ruim 2,7% van de aanvragen voorwaardelijk goedgekeurd. Dit betekent dat de aanvragers niet in aanmerking kwamen op basis van hun fiscale situatie van het derde jaar voorafgaand aan het jaar van de investering, maar wellicht wel op basis van hun fiscale situatie in het jaar van de investering. Ongeveer 9,1% van de aanvragen voldeed niet aan de voorwaarden voor de premieregeling. Ruim 25% van de aanvragen werd ingediend door beschermde klanten. Beschermde klanten ontvingen een 20% hogere subsidie in toepassing van het Energiedecreet. Bijna 14% van de aanvragen had betrekking op dakisolatie, 46,5% op de vervanging van enkele beglazing door hoogrendementsbeglazing en bijna 40% op de plaatsing van een condensatieketel. Het aandeel van aanvragen met betrekking tot dakisolatie was in 2009 beduidend hoger dan in 2008, wat mede te verklaren was door de invoering van de Vlaamse dakisolatiepremie. In totaal zal een bedrag van ongeveer 18,6 miljoen euro besteed zijn aan de Vlaamse premie voor ‘nietbelastingbetalers’ voor 11.700 goedgekeurde aanvragen. Per dossier bedroeg de uitgekeerde premie ongeveer 1600 euro. De zogenaamde ‘premieregeling voor niet-belastingbetalers’ zorgde er voor uitgaven van 2008 en 2009 voor dat de ongelijkheid met belastingbetalers, die konden genieten van een belastingvermindering van 40% van de energiebesparende uitgaven, werd gecompenseerd door een Vlaamse alternatieve subsidieregeling. Eind 2009 heeft de federale regering beslist de ongelijkheid tussen belastingbetalers en nietbelastingbetalers weg te werken. Vanaf 2010 werd door de federale regering voor diegenen die geen of te weinig belastingen betalen om van de belastingvermindering te genieten, een belastingkrediet ten belope van 40% van de uitgaven voor dakisolatie, de vervanging van een bestaande cv-ketel door een condensatieketel en de plaatsing van hoogrendementsbeglazing ingevoerd. Door de invoering van het belastingkrediet voor alle maatregelen waarvoor de Vlaamse premie voor nietbelastingbetalers van toepassing was, had de premie voor niet-belastingbetalers vanaf 2010 geen zin meer. Het besluit van de Vlaamse Regering van 5 februari 2010 schafte de Vlaamse premie voor nietbelastingbetalers grotendeels af. Aanvragen voor investeringen waarvan de eerste betaling plaatsvond na 1 januari 2010, werden niet meer behandeld. In de praktijk betekende dit dat enkel aanvragen voor investeringen die deels betaald werden in 2009 en deels in 2010, nog in aanmerking kwamen voor de Vlaamse premie voor niet-belastingbetalers. Verdere stappen In de loop van 2011 en 2012 worden wel nog de voorwaardelijk goedgekeurde aanvragen ingediend voor 28 februari 2011 verder afgehandeld wanneer de aanvrager bijkomende informatie inzake zijn fiscale toestand bezorgt.
60/193
Maatregel 2.4.6 Toekennen van subsidies aan sociale verhuurkantoren voor het uitvoeren van energiebesparende investeringen in woongebouwen Beschrijving De huurmarkt, die zowat 20% van het Vlaamse woningbestand uitmaakt, vereist een specifieke aanpak op het vlak van de aanmoediging van energiebesparing. Verhuurders zijn immers vaak niet geïnteresseerd in de uitvoering van energiebesparende renovatiewerkzaamheden omdat het voordeel (de daling van de energiefactuur) ten goede komt van de huurder en de netto-investeringskosten omwille van de huurwetgeving niet onmiddellijk kan worden verrekend in de huurprijs. Ook huurders zijn doorgaans niet geneigd om energiebesparende investeringen te doen in de huurwoning omdat ze ofwel niet de toelating hebben ofwel geen middelen kunnen of willen investeren in een woning die niet hun eigendom is. Vooral sociaal kwetsbare groepen komen relatief vaak terecht in minder comfortabele, energieverslindende woningen. In dit segment van de huurmarkt gebeurt tot op heden weinig op het vlak van energiebesparende investeringen. Daarom werkten de Vlaamse minister bevoegd voor energie en de Vlaamse minister bevoegd voor wonen een regeling uit voor de toekenning van subsidies aan sociale verhuurkantoren (SVK) voor het uitvoeren van energiebesparende investeringen in woongebouwen. Deze regeling voorziet dat erkende SVK’s subsidies kunnen aanvragen voor 100% van de werkelijke kosten die ze maken voor drie energiebesparende investeringen: dakisolatie, het vervangen van enkel of dubbel glas door superisolerend glas en indien nodig vervanging van de ramen en het vervangen van één of meer verwarmingstoestellen door een condensatieketel. In ruil daarvoor moet de eigenaar van de woning zich engageren om de huurprijs niet te verhogen als gevolg van de gefinancierde werken én gedurende 9 jaar vanaf de oplevering van de werken het huurcontract met het SVK verder te zetten. Ook het SVK moet zich ertoe verbinden om de huurprijs voor de bewoner gedurende dezelfde periode van 9 jaar niet te verhogen. De regeling startte op 31/03/2009 en een tijdshorizon van maximaal 3-4 jaar werd voorzien. De verwachting was dat in die periode 2000 werken aan een gemiddelde kostprijs van 5000 euro gefinancierd konden worden (budget van 10 miljoen euro). Evaluatie Bij de opstart van de regeling werden infosessies voor de SVK’s georganiseerd om hen in te lichten over de regeling, de subsidieerbare werken en de aanvraagprocedure. Naast een richtlijn werden de nodige documenten beschikbaar gesteld op www.energiesparen.be/svk. Met het Vlaams Overleg Bewonersbelangen (vzw VOB), de door de Vlaamse Overheid erkende koepel van de Vlaamse SVK’s, werden 2 opeenvolgende subsidieovereenkomsten gesloten met als doel de ondersteuning van de SVK’s bij het aanvragen van de subsidie. Concreet staan twee voltijdse medewerkers de geïnteresseerde SVK’s bij (ter plaatse of via helpdeskfunctie) op vlak van offerteaanvragen, technische kwesties en probleemsituaties. Ook werd een vormingspakket uitgewerkt dat begin 2010 in samenwerking met Syntra werd aangeboden aan de SVK’s zodat ze meer expertise rond het uitvoeren van energetische renovaties zouden verwerven. Voor elke woning waarvoor een SVK een subsidie aanvraagt, voert Wonen-Vlaanderen eerst een woninginspectie uit om na te gaan in hoeverre de woning beantwoordt aan de vereisten op vlak van kwaliteit, veiligheid en comfort uit de Vlaamse Wooncode. Als de woning niet conform is, wordt de subsidie enkel toegekend nadat er een engagement is dat bepaalde prioritaire werken ook zullen worden uitgevoerd (al dan niet met andere subsidies). Voor aanvragen die volledig zijn, sluit het VEA een subsidieovereenkomst af met het SVK, dat dan 36 maanden de tijd heeft om de werken te laten uitvoeren. Vanaf dat moment kan ook een voorschot van 50% van de subsidie worden opgevraagd. Het saldo wordt uitbetaald nadat de facturen zijn ingediend en de eventuele prioritaire werken die nodig bleken volgens het woningonderzoek zijn uitgevoerd.
61/193
Tijdens het eerste jaar bleek dat een aantal SVK’s gretig gebruik maakte van de subsidie. Anderen waren wat terughoudender. Als redenen werden de gebrekkige kennis van renovatie, de administratieve last en de problemen rond de voorfinanciering van de facturen aangehaald. Enkele SVK’s beslisten geen gebruik te maken van de regeling omdat ze geen middelen hebben om de energiebesparende werken, meestal meerdere per woning, te prefinancieren. In 2009 werden exact 100 dossiers ingediend en goedgekeurd, goed voor 206 energiebesparende investeringen (52 plaatsingen van dakisolatie, 75 condensatieketels en 79 plaatsingen van hoogrendementsbeglazing). In het voorjaar van 2010 werd vorming voor de SVK’s georganiseerd. De SVK’s die geen gebruik maakten van de regeling werden gecontacteerd om hen aan te moedigen dit alsnog te doen. In 2010 werden 405 subsidieovereenkomsten opgemaakt. Het ging daarbij om 808 energiebesparende werken waarvan 176 plaatsingen van dakisolatie, 284 condensatieketels en 348 vervangingen van bestaand glas en ramen door hoogrendementsbeglazing. Medio 2010 werd duidelijk dat het budget van 10 miljoen euro niet zou volstaan voor de 970 woningen die de SVK’s voor eind juni 2010 aanmeldden voor een woningscreening. Daarom voorzag de Vlaamse Regering een éénmalig bijkomend budget van 2 miljoen euro. Het ondersteunend project door vzw VOB liep eind mei 2011 definitief af. Tot op 15 juli 2011 maakten 38 van de 50 erkende SVK’s van de regeling gebruik. Voor 695 huurwoningen is 86% van het budget vastgelegd voor 1372 werken (321 dakisolatiewerken, 466 condensatieketels en 585 plaatsingen van hoogrendementsbeglazing). De gemiddelde kost per werk bedraagt 6000 euro. Verdere stappen Tegen 2012 zal minister Van den Bossche op basis van een evaluatierapport dat VEA aanlevert, bekijken hoe de SVK’s structureel, bijvoorbeeld in het kader van de Vlaamse Renovatiepremie, ondersteund kunnen worden bij het investeren in energiebesparing. Maatregel 2.4.7 Subsidies voor een duurzaam energiebeleid in beschutte en sociale werkplaatsen Beschrijving Het Vlaams Subsidieagentschap voor Werk en Sociale Economie (VSAWSE) heeft in 2008 een oproep gelanceerd om de beschutte en sociale werkplaatsen financieel te ondersteunen in hun energiebesparende investeringen. De oproep heeft als globale doelstellingen: -
de beschutte en sociale werkplaatsen de mogelijkheid geven om een energie-audit te laten uitvoeren voor het in kaart brengen van mogelijks te nemen acties en maatregelen die leiden tot het reduceren van het energieverbruik; de beschutte en sociale werkplaatsen aanzetten tot het indienen van een investeringsproject dat leidt tot het reduceren van energieverbruik met een plan van aanpak waarin een realistisch ingeschatte timing en begroting is opgenomen om tot het reduceren van energieverbruik te komen.
Voor deze oproep wordt in 2008 een bedrag gereserveerd van 9,5 miljoen euro. Evaluatie In totaal hebben 57 werkplaatsen een aanvraag voor het subsidiëren van een energie-audit ingediend, en dit voor een totale subsidie van 112.246 euro. Wat het luik ‘investeringsprojecten’ betreft, werden in december 2008 82 projecten goedgekeurd en werd in totaal een bedrag toegekend van 9.378.780,96 euro, verdeeld over 29 beschutte sociale werkplaatsen en 26 sociale werkplaatsen. In 2009 konden de werkplaatsen starten met het uitvoeren van de projecten. 62/193
De werkplaatsen hebben 36 maanden de tijd om hun projecten uit te voeren; de uiterlijke datum voor he uitvoeren van de projecten is 31 oktober 2011. Verdere stappen Er zijn geen verdere stappen voorzien na 2011. Maatregel 2.4.8 Vermindering van de onroerende voorheffing voor energiezuinige nieuwbouw Met het decreet van 23 mei 2008 houdende bepalingen tot begeleiding van de aanpassing van de begroting 2008 wordt voor energiezuinige nieuwbouw een vermindering van de onroerende voorheffing ingevoerd. Voor de toepassing van de vermindering van de onroerende voorheffing voor nieuwbouw worden 2 types van gebouwen onderscheiden, nl. woongebouwen en niet-woongebouwen. Voor woongebouwen geldt de volgende vermindering van de onroerende voorheffing: een eigenaar wiens woning het E-peil 60 behaalt, bekomt gedurende 10 jaar een korting van 20 procent op zijn jaarlijkse onroerende voorheffing. Een eigenaar wiens woning het E-peil 40 behaalt, bekomt een korting van 40 procent op zijn jaarlijkse onroerende voorheffing. Voor niet-woongebouwen zal een vermindering van 20 procent worden toegekend wanneer de nieuwbouw een E-peil van maximum E70 realiseert. Wanneer het E-peil 40 wordt behaald, bekomt de eigenaar een vermindering van de onroerende voorheffing van 40%. De verminderingen zijn niet onderling cumuleerbaar. Wanneer een nieuwbouw aan de strengste eis voldoet (E40), zal enkel de grootste vermindering (40%) worden toegekend. De maatregel treedt in werking vanaf het aanslagjaar 2009. Dit betekent dat gebouwen waarvoor in 2008 een energieprestatiecertificaat bouw werd afgeleverd, vanaf het aanslagjaar 2009 van de vermindering kunnen genieten. Deze vermindering wordt automatisch toegekend. De eigenaar moet hiervoor geen aanvraag indienen. De vermindering geldt enkel voor een volledige nieuwbouw. Voor een uitbreiding van een bestaand gebouw dat aan de E-peileis voldoet kan geen vermindering van de onroerende voorheffing worden verkregen. Wanneer een eigenaar zijn eigendom verkoopt in de loop van de 10-jaartermijn, dan zal de koper verder van de vermindering van de onroerende voorheffing blijven genieten en dit gedurende het nog resterende aantal aanslagjaren van de oorspronkelijk toegekende 10-jaarstermijn. Maatregel 2.4.9 Vlaamse dakisolatiepremie Beschrijving Op 19 december 2008 keurde de Vlaamse Regering het besluit definitief goed dat uitvoering geeft aan de belofte in de Septemberverklaring om een dakisolatiepremie van 500 euro in te voeren vanaf 1 januari 2009. Door het dak te isoleren bespaart een gezin ongeveer 30% per jaar op de energiefactuur. Door de combinatie van verschillende steunmaatregelen (Vlaamse dakisolatiepremie, premie netbeheerder en belastingvermindering) wordt een investering van 100 m2 dakisolatie op nauwelijks 3 maanden terugverdiend. Bovenop de premie van 500 euro kunnen beschermde afnemers en de personen die onder de voorwaarden van de verbeterings- en aanpassingspremie vallen, nog een extra premie krijgen van 100 euro, 300 euro of 500 euro voor een dakisolatie van resp. minstens 40 m², vanaf 100 m² of vanaf 150 m² indien ze de werken laten uitvoeren door een geregistreerd aannemer. Beschermde afnemers die de werken zelf uitvoeren kunnen maximum 100 euro extra krijgen, ongeacht de geïsoleerde dakoppervlakte. Als ondersteunende maatregel investeert de Vlaamse Regering in opleidingen voor isoleerders. Vooral werkzoekenden worden aangetrokken voor de opleiding isoleerder bij de VDABMaar ook de energiesnoeiers uit de sociale economie kunnen de opleiding tot isoleerder volgen. 63/193
De invoering van de Vlaamse dakisolatiepremie ging samen met een uitgebreide communicatiecampagne (zie 2.3.3.). Evaluatie Tot en met juni 2011 werden door het Vlaams Energieagentschap ongeveer 128.000 Vlaamse dakisolatiepremies in betaling gesteld. De premie kende een groot succes. In 2008 werden door de netbeheerders 19.842 premies voor dakisolatie uitgekeerd. Het aantal dakisolatiepremies steeg tot 52.984 in 2009 en 59.297 in 2010. In de loop van 2010 werden de REG-openbaredienstverplichtingen van de netbeheerders in samenwerking met verschillende stakeholders geëvalueerd. Dit resulteerde in een wijzigingsbesluit, dat op 15 juli 2011 door de Vlaamse Regering voor de tweede keer principieel werd goedgekeurd. Via dit wijzigingsbesluit wordt ondermeer de afzonderlijke Vlaamse dakisolatiepremie afgeschaft voor facturen vanaf 2012. Er wordt overgestapt op een hogere premie uitbetaald door de netbeheerders, met gedeeltelijke vergoeding vanuit de Vlaamse begroting. Verdere stappen - Verderzetting uitbetaling Vlaamse dakisolatiepremie voor facturen tot en met 2011. - Definitieve goedkeuring van het wijzigingsbesluit inzake REG-openbaredienstverplichtingen, opmaak ministeriële besluiten en besluiten van het VEA ter concretisering van de gewijzigde verplichtingen. Maatregel 2.4.10 Pilootproject passiefschoolgebouwen Beschrijving Bij wijze van pilootproject zullen er een aantal passiefscholen gebouwd worden in Vlaanderen. Dit zijn gebouwen die omwille van hun constructie (bijna) geen verwarming nodig hebben. De meerkost die voortvloeit uit deze specifieke bouwwijze zal door de overheid worden gesubsidieerd. Het doel is om ervaring op te doen in Vlaanderen m.b.t. de bouw van scholen volgens de passiefhuisstandaard. Deze gebouwen leveren niet alleen een concrete bijdrage tot de klimaatproblematiek, ze zorgen tevens voor een drastische daling van de energiefacturen van de inrichtende machten die aldus over meer middelen beschikken voor hun dagelijkse werking. Niet alleen de geselecteerde en uiteindelijk gerealiseerde nieuwbouwprojecten volgens de passiefhuisstandaard hebben een voordeel maar ook het algemene onderwijsveld zal op korte termijn baat hebben bij dit innovatieve concept. Alle nieuwbouwprojecten zullen namelijk kunnen leren uit de ervaringen van de passiefscholen. Het budget van 21 miljoen euro wordt gespreid in functie van de realisatie van de projecten. Meer informatie over het project vindt u terug op: http://www.ecobouwers.be/passiefscholen/passiefscholen, http://www.agion.be/passiefscholen.aspx Volgende wetteksten hebben betrekking op het project: -
Decreet van 7 december 2006 betreffende energieprestaties in scholen. Artikel 13bis. Besluit van 7 november 2008 tot regeling van een aantal aangelegenheden ter uitvoering van het decreet van 7 december 2007 betreffende energieprestaties in scholen.
Evaluatie - Op 23 mei 2008 werden 25 projecten geselecteerd als proefprojecten passiefscholenbouw. Deze projecten zullen verspreid over gans Vlaanderen gebouwd worden. De selectie gebeurde door een selectiecommissie op basis van het decreet van 7 december 2007. In september 2008 haakt één school af wegens een daling van hun leerlingenaantal. - In september 2008 wordt de nieuwe cel “Kennis & Advisering” van AGIOn operationeel. Zij krijgt de opdracht vanuit het kabinet Onderwijs & Vorming, deze scholen actief te gaan opvolgen. Zie http://www.agion.be/passiefscholen/ondersteuning%20vanuit%20AGIOn.aspx
64/193
-
-
In oktober 2008 worden voor de 24 scholen die nog in het project zitten 3 opleidingsdagen georganiseerd. Gedurende deze 3 dagen worden twee afgevaardigden van de school en de koepels onderricht in de theorie van passief bouwen en wordt er extra stil gestaan bij de verschillende aandachtspunten tijdens het ontwerp- en bouwproces. De opleiding werd gegeven door het passiefhuisplatform. Vanuit het kabinet Onderwijs & Vorming wordt gevraagd de scholen aan de hand van communicatieacties te ondersteunen in hun voorbeeldfunctie. In januari 2009 wordt het communicatieplan in samenwerking met de 24 scholen, de koepels en afgevaardigden van LNE uitgeschreven. De uitwerking van de verschillende acties is volop lopende. Concreet zijn eind 2010 volgende acties uitgewerkt: 1. 2.
3. -
-
-
Lancering van een website/forum waarbij de projecten kunnen opgevolgd worden door de buitenwereld, maar ook uitwisseling tussen de verschillende pilootprojecten onderling mogelijk is. Er is een logo ontworpen dat symbool staat voor de pilootprojecten. Het is begeleidend bij communicatie, het wordt voorzien op de werfpanelen en een gecertificeerde school kan dit op haar schoolpoort hangen bij realisatie (naar analogie van het MOS-logo). Er is een algemene perstekst voorzien waar de scholen op kunnen terugvallen en AGIOn biedt ondersteuning bij communicatie naar de nationale- en vakpers.
Aangezien de certificatieprocedure van passiefwoningen niet eenvoudigweg kan overgezet worden op passiefscholen wordt in het voorjaar van 2009 een studieopdracht uitgeschreven voor ‘het ontwikkelen van specifieke randvoorwaarden voor passiefscholen’. De studieopdracht wordt in juli 2009 toegekend aan het onderzoeksteam bestaande uit KAHO St-Lieven, VUB, passiefhuisplatform en de Katholieke Universiteit Leuven. De studie onderzocht de randvoorwaarden zowel op het EPB als PHPP berekeningsprogramma en vergelijkt beide methodes. Aan de hand van reflectievergaderingen werden de betrokken actoren op de hoogte gehouden. De reflectiegroepvergaderingen werden georganiseerd om sneller tot een breed draagvlak te komen, om een snellere verspreiding en kennis van de resultaten te verzekeren en te vermijden dat het referentiekader te ver zou afwijken van de realiteit, van de aannames in de reeds lopende projecten. Het bood m.a.w. de ontwerpteams de kans om onzekerheden over hun berekenings- of werkwijze af te toetsen en tijdig in te schatten of ze al dan niet moeten bijsturen. De studie is opgeleverd in april 2010 en omvat een eindrapport en een uitbreiding op de bestaande passiefhuisplatform-software, genoemd de PHPP-scholen. Deze software is ontwikkeld in het kader van een pilootproject en een onderzoek. Ze heeft hierdoor niet de professionele draagkracht om dit te kunnen commercialiseren. Aangezien er op het terrein een immense nood blijkt aan dergelijke software en het niet de taak is van AGIOn om software te gaan professionaliseren, zal ze in deze vorm ook ter beschikking gesteld worden voor andere projecten dan de pilootprojecten. Sensibilisatie van Provinciale steunpunten om deze 24 passiefscholen te begeleiden in een breder duurzaam verhaal. Steunpunt Duurzaam Bouwen (Limburg) en Kamp C (Antwerpen) bieden reeds ondersteuning aan de scholen binnen hun provincie. Voor de andere provincies hebben de betreffende vzw’s mogelijk integratie van advies duurzaam bouwen voor schoolgebouwen (passiefscholen) in hun aanvraag bij de DAR voor provinciale steunpuntwerking verwerkt. We wachten het antwoord vanuit de DAR nog af. In 2010 is hieromtrent overleg geweest tussen alle Provinciale Steunpunten, de DAR en AGIOn. Bij dit overleg hebben de steunpunten hun diensten aangeboden, om op vraag van de school, te begeleiden en advies te geven om het project tot een ruimer duurzaam verhaal te brengen. Ook zijn ze bereid ondersteuning te bieden bij de communicatie naar lokale actoren zoals ouders, buren, leerkrachten, etc. Slechts twee scholen hebben hier tot nu toe op ingespeeld en ondersteuning gevraagd. In juni 2011 zijn de werven van Bocholt en Etterbeek gestart. Kruishoutem heeft een aannemer gegund en Zwevegem en Bilzen zitten in de fase van aanbesteding. Acht van de passiefschoolprojecten kaderen in de inhaalbeweging DBFM. Londerzeel is één van de voorbeeldprojecten van DBFM en voor Zandhoven werd de architect begin van dit jaar aangesteld. De aanstelling van de ontwerpers voor de overige 6 scholen is eind 2011 voorzien. De andere projecten bevinden zich in de voorbereidende fase voor de aanbesteding.
65/193
Vier projecten stapten ook uit het passiefschoolproject; Genk, Brugge, Kortrijk en Dilsen - Stokkem. Twee scholen (Genk en Heusden-Zolder) kwamen aan bod op de reguliere wachtlijst. De beweegredenen om uit het project te stappen staan los van het passiefverhaal maar zijn ofwel financiële redenen uit hoofde van het schoolbestuur ofwel de keuze voor een standaardontwerpproces i.p.v. een geïntegreerd ontwerpproces. Verdere stappen - De aanbesteding voor de kwaliteitsverklaarder is uitgeschreven en begin 2011 werd het Passiefhuisplatform aangesteld als kwaliteitsverklaarder. De verantwoordelijken van de eerste dossiers zijn aangeschreven om hun project op te volgen. In 2011/2012 zullen ook de andere dossiers opgesteld worden. Binnen deze opdracht zit ook een luik twee jaar opvolging bij ingebruikname en een beperkte monitoring. - Verder opvolgen van de pilootprojecten en het in kaart brengen van knelpunten, aandachtspunten, gebruikte technieken en ontwerpkeuzes, gebruikte materialen en het maken van een kosten/batenanalyse. - Er zal onderzocht worden of de opdracht tot ‘Uitschrijven van monitoring richtlijnen en de scholen gedurende drie jaar na oplevering monitoren’ kan ingeschreven worden binnen de budgetten en werking van AGIOn en een instelling die de monitorgegevens analyseert kan aangesteld worden. - Uit de verschillende analyses beleidsadviezen uitschrijven. - Verder ondersteunen, uitwerken en coördineren van de communicatieacties. - De aanstelling van de ontwerpers voor de overige 6 DBFM-scholen. - Een databank wordt uitgewerkt, waarin de via besluit van de Vlaamse Overheid gevraagde informatie wordt bijgehouden en rapporten gemakkelijk getrokken kunnen worden. Cluster 2.5 Commerciële of institutionele instrumenten Maatregel 2.5.1 Opvolging en ondersteuning van het lokale energiebeleid via samenwerkingsovereenkomsten tussen de Vlaamse overheid en lokale besturen Beschrijving De samenwerkingsovereenkomst is een vrijwillige overeenkomst die een gemeente of provincie kan sluiten met de Vlaamse overheid op het vlak van het milieubeleid. Door de overeenkomst engageert de gemeente of de provincie zich tot de werking rond een pakket van milieuthema's. In ruil hiervoor ontvangt zij financiële en inhoudelijke ondersteuning van de Vlaamse overheid. Via het thema energie krijgen de gemeenten stimulansen voor de creatie van een energiezorgsysteem binnen hun eigen diensten. Het doel is een daling van het energiegebruik en de CO2-uitstoot. Daarnaast moeten de lokale besturen hun burgers, andere doelgroepen en het eigen personeel meer bewust maken van het maatschappelijk belang van een zuinig energiegebruik. Evaluatie Het jaar 2008 betekende de afsluiting van de samenwerkingsovereenkomst 2002-2007 en de start van de nieuwe samenwerkingsovereenkomst, die principieel goedgekeurd werd door de Vlaamse regering voor de periode 2008-2013. De Samenwerkingsovereenkomst is opgebouwd uit 10 thema’s – waaronder energie – en telkens 3 niveaus waarop de ingetekende gemeenten financiële steun kunnen verkrijgen. Ten eerste het basisniveau, dat de verplichte onderdelen bevat voor alle opgenomen thema’s. Er wordt dus niet meer apart per thema ingetekend. Vervolgens bestaat het facultatieve onderscheidingsniveau dat een waaier aan acties opsomt, waaruit de gemeenten kunnen “kiezen” en waartegenover een goedgekeurde actie telkens een puntenaantal staat. Wanneer de gemeente 35 punten behaalt krijgt zij een bijkomende subsidie. Ten slotte hebben we nog het projectniveau, waar eerder grotere acties - met een kostprijs vanaf €2500 - worden ondersteund
66/193
Door het inbouwen van meer keuzemogelijkheden voor de lokale overheden wordt getracht om meer gemeenten te stimuleren om in te tekenen op de samenwerkingsovereenkomst. Het aantal intekeningen blijft constant tijdens de intekenperiode 2008-2010. Bijna 9 op 10 Vlaamse gemeenten blijven zich engageren om werk te maken van een planmatig, integraal en duurzaam lokaal milieubeleid. In 2008 tekenden 268 gemeenten in op de samenwerkingsovereenkomst. 103 daarvan beperkten zich tot het basisniveau, maar de meerderheid ging meteen voor het onderscheidingsniveau. (165) De cijfers van intekening voor 2009 en 2010 geven een licht stijgende tendens aan t.o.v. 2008. Bovendien kunnen we vaststellen dat meer gemeenten de stap naar het onderscheidingsniveau zetten. Wat zeggen deze cijfers over het thema energie? 273 gemeenten voerden alvast de bepalingen van het basisniveau uit in 2009. Dat wil zeggen dat zij de nodige gegevens naar de energieprestatiedatabank doorsturen en een sensibilisatieactie over duurzame energie ondernemen. Het belangrijkste onderdeel is de hoeksteen van het gemeentelijke energiezorgsysteem: het bijhouden van een energieboekhouding in een voldoende aantal gemeentelijke gebouwen. Wanneer een goedkeuring behaald wordt op het basisniveau kan de gemeente rekenen op een basissubsidie die als volgt berekend wordt: 1,7 EUR per inwoner en 1,4 EUR per hectare gemeenteoppervlakte met een minimum van 20.000 EUR per gemeente. Op basis van de ingediende acties op onderscheidingsniveau, kunnen we vaststellen dat 175 gemeenten acties indienen bij het thema energie, goed voor 1385 acties. De subsidie voor het onderscheidingsniveau bedraagt 30.000 EUR per VTE aangestelde duurzaamheidsambtenaar7. In 2008 werden daarbovenop nog 111 subsidieaanvragen voor projecten goedgekeurd. In 2009 ging het over 137 goedgekeurde aanvragen. In 2010 werden nog eens 136 projectaanvragen goedgekeurd. Concrete acties en projecten die kunnen worden ondernomen kaderen in: -
het op een gestandaardiseerde manier inventariseren en opvolgen van de verschillende energiestromen binnen de gemeente het verminderen van de CO2-uitstoot door het uitvoeren van energiebesparingsmaatregelen en het plaatsen van toepassingen op hernieuwbare energie het opnemen van energie-efficiëntie in de gemeentelijke lastenboeken het stimuleren van energiezuinig gedrag van burgers via sensibilisatiecampagnes over rationeel energiegebruik en hernieuwbare energie
-
Concrete acties uitgevoerd in 2009: -
7
114 gemeenten voeren een uitgebreide energieboekhouding 22 gemeenten maakten extra energieprestatiecertificaten op 214 actieve sensibilisatieacties over REG onderwerpen en 130 actieve sensibilisatieacties over HE werden gevoerd. 13 gemeenten kochten 20% groene stroom, 32 gemeenten kochten 30% groene stroom en 105 gemeenten kochten minstens 40% groene stroom aan in 2009. 76 opleidingen rond energie werden gevolgd door gemeentelijke ambtenaren In 94 bestekken werd energie-efficiëntie als een criterium opgenomen, vnl. bij de aankoop en vervanging van apparaten. In 2009 zien we ook een toename van het opnemen van energie-efficiëntie als een criterium in bestekken voor het (ver)bouwen en/of huren van gebouwen.
Zie Thema Instrumentarium 1.3 Onderscheidingsniveau artikel 1, Contracttekst pagina 15-16.
67/193
-
27 gemeenten slaagden er in om het energieverbruik in 1 gemeentelijk gebouw te verminderen met 1%, 80 gemeenten slaagden er in om deze daling te realiseren in minstens 2 gemeentelijke gebouwen Uitvoering van 52 acties die het nemen van kleine energiebesparende maatregelen stimuleren.
De provincies die de samenwerkingsovereenkomst ondertekenen, moeten het thema energie integraal uitvoeren. Naast het voeren van een energieboekhouding zijn alle maatregelen gericht op de ondersteuning van gemeenten bij het uitvoeren van het thema energie. Voor het uitvoeren van deze taken wordt jaarlijks een subsidie van 420.000 EUR toegekend aan de provincies. Provincies kunnen daarbovenop net zoals steden en gemeenten projectsubsidies verkrijgen. Verdere stappen Jaarlijks worden de door lokale overheden ingediende rapportering en op vraag de planning geëvalueerd. Doorlopend wordt ondersteuning geboden aan lokale overheden bij de uitwerking van acties binnen het thema energie. Maatregel 2.5.2 Actieplan 2006-2010: energiezorg in de Vlaamse overheidsgebouwen Beschrijving Het actieplan omvat een beschrijving van de redenen om aan energiezorg te werken in de Vlaamse overheid, een overzicht van de reeds bestaande initiatieven op vlak van energiezorg en een actieplan 20062010. De 4 stappen van het actieplan zijn: -
draagvlak creëren voor energiezorg en structureel verankeren; energieverbruik registreren via energieboekhouding, uitvoeren van energie-audits en opstellen advies energieprestatiecertificaat; energieverbruik verlagen; hernieuwbare energie introduceren.
Elk van deze vier stappen worden in het actieplan verder uitgewerkt door middel van afzonderlijke acties. Evaluatie De voorbije jaren hebben een aantal concrete realisaties plaatsgevonden: -
Energiezorg is opgenomen in de generieke principes van de eerste generatie beheers- en managementovereenkomsten binnen de Vlaamse overheid (2008); Omzendbrieven betreft REG voor gebouwgebruikers en beheerders van technische installaties + infosessie aan de gebouwverantwoordelijken (voorjaar 2008); Informatievergadering betreft energieprestatieregelgeving gebouwen (2008); Energiecampagne (november 2007) en campagne Dikke-truiendag (2007, 2008, 2009); Raamcontract voor gebruik van energieboekhoudingspakket voor entiteiten van de Vlaamse overheid (sinds 2003): in 2008 oproep naar Vlaamse entiteiten om energieboekhouding bij te houden; Vorming gebruik energieboekhoudingspakket (voorjaar 2009); Opmaak en opvolging van een raamcontract voor de aanstelling van een energiedeskundige voor de opmaak van energieprestatiecertificaten voor publieke gebouwen (overheidsgebouwen) in het Vlaamse Gewest (2008); Opmaak handleiding "Waardering van kantoorgebouwen" (1ste versie) als referentie-instrument om duurzaam bouwen, renoveren en huren binnen de Vlaamse overheid te stimuleren + informatierondes (2008); Actualisatie handleiding “Waardering van kantoorgebouwen” (2de versie) (2010); Onderzoek naar mogelijke pilootprojecten voor milieuvriendelijke energieproductie binnen de Vlaamse overheid (2008); Sinds 1 mei 2009 levert SPE-Luminus 100% groene energie aan de Vlaamse overheid. De overeenkomst omvat de levering van 270.000 MWh aan energie en is goed voor 4.700 aansluitingspunten; 68/193
-
-
Uitvoeren van studie: ‘Haalbaarheidsonderzoek voor het plaatsen van fotovoltaïsche panelen op de daken van Vlaamse overheidsgebouwen: onderzoek naar aanpak en haalbaarheid’ (2010); Uitvoer van de studie ‘Ontwikkeling van een methodologie als opstap naar een CO2-neutrale Vlaamse overheid: onderzoek naar haalbaarheid en mogelijke aanpak’ (2011): reken- en rapporteringsinstrument met bijhorende handleiding werd ontwikkeld, reductiescenario’s werden uitgewerkt. Afstemming bewaken met Vlaams Actieplan Duurzame Overheidsopdrachten 2009-2011 (VR 5/06/2009) (continu); Uitvoering van energiebesparende maatregelen in overheidsgebouwen (2006-2010). Een overzicht is opgenomen in het tussentijds rapport (bijlage 5 en bijlage 6: http://www.lne.be/campagnes/milieuzorg-in-de-vlaamse-overheid/werken-aan/energie/acties/1erapport-actieplan-energiezorg-2006-2010).
Op 29 mei 2009 werd aan de Vlaamse Regering gerapporteerd over de stand van zaken voor de periode 2006-2008 (cf. tussentijds rapport). Momenteel ligt rapportering van de uitvoering van het actieplan voor de periode 2006-2010 ter evaluatie bij de bevoegde ministers. De totale uitvoeringstatus van het actieplan bedraagt ongeveer 74%. De acties die bij de opmaak van het tussentijds rapport werden opgenomen, hebben een uitvoeringstatus van 61%, terwijl de uitvoeringsstatus van de acties uit het oorspronkelijke actieplan (VR 20 juli 2006) 84% bedraagt. De betrokkenen zijn tevreden met de uitvoeringstatus omdat ondanks de beperkte middelen (VTE), personeelswissels en veranderende omstandigheden, er belangrijke resultaten werden behaald. Verdere stappen - Verankeren van principes en richtlijnen rationeel energiegebruik in de functiebeschrijving van sleutelfuncties (gebouwverantwoordelijken, gebouwbeheerders) in pilootentiteiten van de Vlaamse overheid (2012); - Opstarten van digitaal informatiepunt (met opleidingspakketten, handleidingen, praktische tips, instructies, technische informatie, enz.) voor gebouwbeheerders en gebouwverantwoordelijken van de Vlaamse overheid (2012); - Mogelijkheden van generieke budgetten in kaart brengen (2011-2014); - Toewijzing van raamcontract voor uitvoer van energie-audits en haalbaarheidsstudies hernieuwbare energie (2011); - Toewijzing van raamcontract voor automatisatie en submetering (o.a. voor gas, elektriciteit en water) (2011); - Toewijzing van raamcontract voor onderhoud van stookplaatsen, koeling en sanitair (HVAC) (2012); - Nieuwe onderhoudscontracten uitbreiden met bepalingen inzake energiebudgettering en life cycle management (continu); - Adviesverlening voor het plaatsen van PV-panelen op Vlaamse overheidsgebouwen (continu); - Hernieuwing raamcontract 100% groene stroom voor de Vlaamse overheid (2011); - Ontwikkelde reken- en rapporteringsinstrument voor CO2-voetafdruk wordt gebruikt binnen de Vlaamse overheid: er wordt een werking opgezet waardoor de CO2-voetafdruk (in eerste instantie afkomstig van energie en mobiliteit) van het grootste deel van de Vlaamse overheid periodiek kan worden opgevolgd en gerapporteerd (2014); - Uitvoeren van energiebesparende maatregelen op basis van uitgevoerde energie-audits (via raamcontract) (continu).
69/193
Cluster 2.6 Alternatieve financiering Maatregel 2.6.1 Versneld investeren in (nieuwe) schoolinfrastructuur via alternatieve financiering Beschrijving Er wordt een private investeringsvennootschap (Design, Build, Finance, Maintenance) geselecteerd met de bedoeling om versneld een investeringsvolume van ongeveer 1 miljard euro te realiseren. Hierbij zal de private vennootschap geselecteerde (ver)bouwprojecten van de inrichtende machten uitvoeren om deze vervolgens, in ruil voor een prestatiegebonden beschikbaarheidsvergoeding, gedurende 30 jaar aan de inrichtende machten ter beschikking te stellen. Evaluatie Op 7 juli 2006 werd het decreet betreffende de inhaalbeweging voor schoolinfrastructuur goedgekeurd. Dit decreet bepaalt de kernelementen van het investeringsprogramma. Een commissie selecteerde in 2006 de scholenbouwprojecten die in aanmerking komen voor het DBFMprogramma te selecteren. 211 scholenbouwprojecten kwamen zo binnen het bestek van het vooropgestelde bedrag van 1 miljard euro op de investeringslijst terecht. Op 29 mei 2009 gunde de Vlaamse Regering de grootschalige inhaaloperatie in de scholenbouw aan het partnerschap BNP Paribas Fortis en AG Real Estate. Op 28 augustus 2009 werden de contracten tussen de publieke en private partijen ondertekend. Op 10 juni 2010 werd financial close bereikt en werd de DBFMvennootschap ‘DBFM Scholen van Morgen’ opgericht. In de loop van september 2010 werden de scholen op de investeringslijst uitgenodigd door de DBFMvennootschap om deel te nemen aan het DBFM-programma. Verdere stappen - Ondertekening voorcontracten - Aanstelling ontwerpteams - Opstart designfase - Eerste aanbestedingen Maatregel 2.6.2 Energierenovatiekrediet Beschrijving Het Energierenovatiekrediet is een lening op afbetaling. De verbouwer leent een aangepast bedrag voor kleine of voor grote werken tussen 1.750 en 50.000 euro. De aannemer die een offerte opmaakt voor een energiebesparende investering stelt deze financieringswijze als optie aan de klant voor. Indien de klant hierin geïnteresseerd is, sluit hij een contract met de kredietgever. De kredietgever betaalt de aannemer, waarna de klant het krediet in maandelijkse schijven aflost. Hij betaalt hierbij uitsluitend een jaarlijks kostenpercentage van 5,95%. Het Energierenovatiekrediet richt zich tot volgende energiebesparende werken: dakisolatie, hoogrendementsbeglazing en een condensatieketel. Tot eind september 2008 liep een proefproject met deelname van 22 aannemers en 1 kredietmaatschappij. Evaluatie Indien het proefproject perspectieven opende inzake prefinanciering, kon een samenwerkingsovereenkomst afgesloten worden met de Vlaamse Confederatie Bouw en Bouwunie omtrent een vervolg van het Energierenovatiekrediet. Het Energierenovatiekrediet heeft echter niet het succes gekend dat ervan werd verwacht. Het aantal deelnemende aannemers was niet gestegen t.o.v. de initiële fase, ondanks de aanmoedigingen van de bouwfederaties. Het Energierenovatiekrediet wordt niet langer aangeboden (VORA09). Gelet op de alternatieven (interestbonificatie van 1,5 % op groene leningen, federale maatregel, en de garantieverlening van het Vlaamse Gewest voor leningen van het Fonds ter reductie van de globale energiekost, FRGE) wordt vanaf 2010 vooral ingezet op communicatie over deze alternatieven. 70/193
Cluster 2.7 Openbaredienstverplichtingen voor energiebedrijven m.b.t. energiebesparingen Maatregel 2.7.1 Opleggen van REG-openbaredienstverplichtingen aan de elektriciteitsdistributienetbeheerders voor huishoudelijke eindafnemers Beschrijving Sinds 2003 moeten de elektriciteitsnetbeheerders hun eindafnemers aansporen om jaarlijks een hoeveelheid primaire energie te besparen. De primaire energiebesparingsdoelstellingen in % worden telkens berekend op basis van de hoeveelheid kWh die twee jaar eerder werd afgenomen. Vanaf 2010 moeten de netbeheerders met minstens 2500 eindafnemers een doelstelling realiseren van 3,5%, de netbeheerders met minder dan 2500 eindafnemers een doelstelling van 2,5%, beide met de verplichting om acties te voeren naar zowel huishoudelijke als niet-huishoudelijke doelgroepen maar zonder dat hierbij per doelgroep een doelstelling wordt opgelegd. De netbeheerders voorzien hiervoor een heel aantal premies. Daarnaast worden een aantal actieverplichtingen opgelegd zoals ondermeer sensibilisering, specifieke aandacht voor beschermde afnemers (door een hogere financiële tegemoetkoming, door het verstrekken van een kortingbon van 150 euro bij de aankoop van een energiezuinige koelkast of wasmachine of door specifieke informatiesessies) en het opzetten van samenwerkingsverbanden met sociale huisvestingsmaatschappijen en sociale verhuurkantoren. Er werd al beslist dat de netbeheerders in 2008 en 2009 ongeveer 52.000 energiescans in woningen moesten laten uitvoeren. De Vlaamse regering besliste om in de periode 2009-2011 nog eens bijkomend ongeveer 13.000 scans te laten voeren. Vanaf 2010 moeten er daarbovenop elk jaar ongeveer 26.000 scans plaatsvinden. Vanaf 2009 kunnen gezinnen die reeds een eerste scan hebben gekregen en die nog over enkel glas of een niet-geïsoleerd dak beschikken, een opvolgscan aangeboden krijgen. Er bestaan 2 types opvolgscan. Bij het eerste type wordt de eerste scan geëvalueerd en worden nog enkele kleine maatregelen uitgevoerd. Bij het tweede type worden de gezinnen begeleid bij het effectief (laten) uitvoeren van dakisolatie of de plaatsing van hoogrendementsbeglazing (kostprijsinschatting, helpen bij het zoeken naar een aannemer, vergelijken van offertes, helpen bij het aanvragen van premies, …). Een andere actieverplichting die werd ingevoerd betreft dakisolatie. Alle netbeheerders zijn verplicht om aan huishoudelijke eindafnemers een premie te geven voor het (laten) plaatsen van dakisolatie in aanvulling tot de Vlaamse dakisolatiepremie vanaf 1 januari 2009. (zie maatregel 2.4.9) Netbeheerders met minder dan 2.500 eindafnemers hebben de mogelijkheid om te opteren voor een compenserende actieverplichting of een financieringsverbintenis in plaats van de resultaatsverplichting en/of actieverplichtingen. Evaluatie Uit de monitoringrapporten die de netbeheerders jaarlijks tegen 1 mei aan het VEA ter beoordeling moeten voorleggen, blijkt dat de gerealiseerde primaire energiebesparing door de netbeheerders bij de huishoudens continu is toegenomen van 405 GWh in 2004 tot 1755,5 GWh in 2010. In artikel 24 van het besluit van 2 maart 2007 inzake de REG-openbaredienstverplichtingen is voorzien dat de Vlaamse minister bevoegd voor het energiebeleid in 2010 een evaluatierapport voorlegt aan de Vlaamse Regering, waarin de effecten en kosteneffectiviteit van de verplichtingen worden geëvalueerd en eventuele wijzigingen worden voorgesteld. Vanaf medio 2009 werd dit evaluatierapport voorbereid, in overleg met alle betrokken partijen. Het eindrapport, opgesteld door de Provinciaal Hogeschool Limburg, werd opgeleverd in juni 2010. De evaluatie resulteerde in een wijzigingsbesluit, dat op 15 juli 2011 door de Vlaamse Regering voor de tweede keer principieel werd goedgekeurd. Vanaf 2012 zullen de resultaatgerichte doelstellingen van de netbeheerders worden vervangen door actieverplichtingen, voornamelijk bestaande uit de verplichting om voor heel Vlaanderen uniform vastgestelde premies voor de belangrijkste energiebesparende maatregelen 71/193
(dak- of zoldervloerisolatie, hoogrendementsbeglazing, muur- en vloerisolatie, zonneboiler, warmtepomp) aan te bieden. Er wordt bovendien de verplichting opgelegd om jaarlijks 3000 daken van slecht geïsoleerde huurwoningen te isoleren bij de meest behoeftige doelgroepen en de mogelijkheid blijft voor deze doelgroep bestaan om een energiescan aan te vragen, alsook een verhoogde premie voor een condensatieketel. Dankzij een efficiënte inzet van de budgetten en een extra inspanning op de Vlaamse begroting, zal de hervorming ervoor zorgen dat de impact op de nettarieven kleiner wordt. Verdere stappen Definitieve goedkeuring van het wijzigingsbesluit inzake REG-openbaredienstverplichtingen, opmaak ministeriële besluiten en besluiten van VEA ter concretisering van de gewijzigde openbarededienstverplichtingen. Maatregel 2.7.2 Energiesnoeiers Beschrijving Energiesnoeiers zijn kortgeschoolde langdurige werkzoekenden die via de sociale economie (sociale werkplaatsen of lokale diensteneconomie-initiatieven) ingezet worden voor de uitvoering van energiebesparende maatregelen. Ze kregen tot nu toe weinig kansen op de arbeidsmarkt, maar vinden door het aanbieden van bijkomende omkadering (opleiding en begeleiding) een nieuwe zinvolle job in deze niche. De energiebesparende maatregelen worden uitgevoerd bij de sociaal zwakkere gebruikers. Het Vlaams Subsidieagentschap voor Werk en Sociale Economie heeft twee projectoproepen naar lokale diensteneconomie-initiatieven bekend gemaakt. Een initiatief kan in een eerste fase (april/mei 2007) intekenen voor de uitvoering van energiescans zoals opgenomen in het REG-besluit uitvoeren. In een tweede fase (april 2008) kan een initiatief intekenen voor het uitvoeren van verschillende energiebesparende maatregelen: -
energiescans die bijkomend wordt aangeboden, los van of bovenop de energiescans zoals opgenomen in het REG-besluit; extra kleine energie- of waterbesparende maatregelen; eenvoudige grote energiebesparende maatregelen. Het gaat voornamelijk om de uitvoering van eenvoudige na-isolatie werken; andere grote energie- of waterbesparende maatregelen die relatief eenvoudig uit te voeren zijn en waarvoor de nodige deskundigheid aanwezig is.
Aan de sociale werkplaatsen werden in een eerste fase (2007) 18,5 VTE doelgroepwerknemers + 3,7 VTE omkadering toegekend voor het uitvoeren van energiescans. In een tweede fase (juli 2008) werden er bijkomend 22,5 VTE doelgroepwerknemers + 4,5 VTE omkadering toegekend voor het uitvoeren van kleine energie- of waterbesparende maatregelen, eenvoudige grote energiebesparende maatregelen (na-isolatie) en grotere energie- of waterbesparende maatregelen waarvoor de nodige deskundigheid aanwezig is. Evaluatie De initiatieven Lokale Diensteneconomie zijn opgestart tussen september 2007 en januari 2008. Na een periode van 6 maanden wordt een tussentijdse rapportage opgevraagd. Een tweede projectoproep werd eind april 2008 afgesloten. De erkenningsprocedure wordt afgerond midden 2008. Op het einde van de subsidieperiode wordt, met het oog op een verlenging, een inhoudelijke en financiële eindevaluatie uitgevoerd. Om de bijkomende scans en opvolgingsbezoeken uit te voeren (zie maatregel 2.4.9), zullen de distributienetbeheerders de gemeenten bevragen. Potentieel kan dit extra werkgelegenheid opleveren voor mensen die het moeilijk hebben op de arbeidsmarkt.
72/193
Sociale Werkplaatsen In de loop van 2009 werden aan de sociale werkplaatsen nog een extra 34,5 VTE doelgroepwerknemers + 6,9 VTE omkadering toegekend. Dit brengt het totaal aantal ‘energiesnoeiers’ op 75,5 VTE + 15,1 VTE omkadering, verdeeld over 17 sociale werkplaatsen. Verdere stappen Voor 2011 en later is het nog niet bekend of er een groeipad zal voorzien worden.
Cluster 2.8 Onderzoek Maatregel 2.8.1 Inventariseren en in kaart brengen van de energetische kenmerken van het sociaal woningpark Beschrijving Een lopend Europees project (RESHAPE), met medefinanciering van de VMSW, evalueert het energieprestatieniveau van bestaande sociale woningen en werkt aanbevelingen en beslissingstools inzake energetische renovatie uit voor de sociale huisvestingsmaatschappijen. Evaluatie In 2007 werd binnen het sociaal woningenpark een inventaris opgemaakt van de verschillende gebouwtypologieën op basis van hun energetische kenmerken. Referentiewoningen zijn gekozen en de EPB-simulaties zijn afgewerkt. Enkele praktijkprojecten demonstreren wat haalbaar is en wat de mogelijke resultaten zijn (onder andere een verbetering van het E- en K-peil met circa 50% en een minder verbruik van meer dan 30%). De bekomen resultaten laten niet toe om een betrouwbare evaluatie te maken van het globale patrimonium. De studie werd in 2008 afgerond en vormt de aanzet tot uiteenlopende initiatieven om de invoering van de energieprestatiecertificaten te optimaliseren en een meerwaarde te geven voor de sector en het beleid. Er is een principieel akkoord met VEA voor data-uitwisseling om te kunnen beschikken over de data uit hun EP-databank van de sociale woningen. De voorwaarde was een gunstig advies van de privacy commissie inzake het gebruik van deze data en dit is ondertussen verkregen. Nu moeten de technische randvoorwaarden nog in orde gebracht worden. Met het oog op de realisatie van de ERP2020 doelstelling is een nieuwe enquête uitgevoerd inzake de aanwezigheid van isolerende beglazing, dakisolatie en hoog rendement verwarmingsystemen. De resultaten werden reeds statistisch verwerkt. De resultaten worden mee genomen bij de opstelling van een actieplan om het patrimonium tegen 2020 energetisch te renoveren. Verdere stappen - In samenwerking met VEA zullen de ICT randvoorwaarden onderzocht worden voor het datatransfert en het ontwikkelen van een analyse tool. - Er wordt een actieplan opgesteld om het patrimonium tegen 2020 energetisch te renoveren met het oog op de realisatie van de ERP2020-doelstellingen. Dit wordt één van de hoofdactiviteiten binnen de sector. Er eerste raming geeft aan dat tussen 2 en 3 miljard euro nodig zijn om het ERP2020 programma uit te voeren. Bijzondere ondersteunende middelen zullen nodig zijn. Maatregel 2.8.2 Haalbaarheidsonderzoek naar een energierenovatieprogramma voor bestaande woningen Beschrijving In het kader van de transitie naar energiezuinige gebouwen wordt een energierenovatieprogramma voor bestaande woningen uitgewerkt. Voor het Energierenovatieprogramma 2020 werd volgende algemene strategische doelstelling geformuleerd: ‘in het Vlaamse gewest zijn er in het jaar 2020 geen 73/193
energieverslindende woningen meer’. Doel is een globale energiebesparing van 30% tegen 2020 in bestaande woningen. Volgende operationele doelstellingen concretiseren de algemene doelstelling: 1. Het Energierenovatieprogramma 2020 zorgt ervoor dat: -
in 2020 elke woning dak- of zoldervloerisolatie heeft; tegen 2020 alle bestaande enkele beglazing in woningen werd vervangen door minstens verbeterd dubbel glas; elke huishoudelijke centrale verwarmingsketel in 2020 een waterzijdig jaarseizoensproductierendement heeft van minstens 90% op de bovenste verbrandingswaarde van de brandstof; elke individueel gebruikte aardgaskachel in woningen in 2020 een jaarseizoensproductierendement heeft van minstens 90% op bovenste verbrandingswaarde van het gebruikte aardgas.
2. Het Energierenovatieprogramma 2020 geeft voor woningen bovendien ondersteuning aan: -
het plaatsen van buitenisolatie bij buitenmuren; het plaatsen van spouwmuurisolatie en vloerisolatie; de vervanging van elektrische verwarming.
3. Het Energierenovatieprogramma 2020 ontmoedigt daarentegen het gebruik luchtkoelingsinstallaties (“air conditioning”) in woningen en elektrische weerstandsverwarming.
van
Er werd vastgesteld dat een coherente set van maatregelen op korte, middellange (2010-2012) en lange termijn (2013-2020) nodig is om de ambitieuze strategische doelstelling van het Energierenovatieprogramma 2020 te kunnen waarmaken. Evaluatie Sinds het begin van het Energierenovatieprogramma 2020 in 2007 werden diverse kortetermijnacties opgestart: -
-
het afsluiten van convenanten met een aantal direct betrokken sectoren; de lancering van online investeringscalculatoren op www.energiesparen.be waarmee de terugverdientijden van REG-investeringen kunnen worden berekend (zie maatregel 2.3.3.); de aanstelling van een energieconsulent en de uitbouw van specifieke websites bij de Vlaamse Confederatie Bouw en de Bouwunie, de Gezinsbond, de vzw OOK-Vlaamse Ouderenraad, ACW en de armenverenigingen; premie voor prioritaire REG-investeringen uitgevoerd door burgers die niet of onvoldoende van belastingvermindering kunnen genieten (zie maatregel 2.4.6); het Energierenovatiekrediet (zie maatregel 2.6.2); het laagdrempelig en via diverse kanalen ter beschikking stellen van informatie inzake prioritaire energiebesparende investeringen en financiële steunmaatregelen (vernieuwing premiemodule op www.energiesparen.be, DVD met Tante Kaat als energiecoach, brochure die wordt verdeeld via notarissen en immobiliënmaatschappijen, …). een subsidie aan sociale verhuurkantoren voor prioritaire energiebesparende investeringen in huurwoningen (zie maatregel 2.4.7); een grootschalige communicatiecampagne ter ondersteuning van thema dakisolatie van het Energierenovatieprogramma 2020 (zie maatregel 2.3.3);
Om het Energierenovatieprogramma 2020 verder wetenschappelijk te onderbouwen, werd in 2009 aan VITO de opdracht toevertrouwd een simulatie te maken van het gebouwenpark, de (energetische)
74/193
kenmerken, het energieverbruik en de CO2-uitstoot in een business-as-usual scenario en bij uitvoering van het Energierenovatieprogramma 2020. Voor de middellange termijn (2010-2012) werden o.a. volgende actieplannen voorzien: -
voor de bevordering van de energierenovatie van appartementen in mede-eigendom; voor de bevordering van de vernieuwing van het deel van het Vlaamse woningbestand dat niet meer in aanmerking komt voor een zinvolle energierenovatie; voor de remediëring van de huurder-verhuurder problematiek; voor de bevordering van na-isolatie.
Voor de eerste twee aandachtspunten werden in 2009-2010 door enkele studiebureaus onderzoeken uitgevoerd, in samenwerking met de belangengroepen (“stakeholders”), teneinde oplossingen te formuleren. De conclusies geven geen spectaculair vooruitzicht, maar verder overleg met belangengroepen kan mogelijk toch tot praktische conclusies leiden. Voor de bevordering van de na-isolatie van daken en zoldervloeren werd in 2009 een specifieke forfaitaire dakisolatiepremie ingesteld en de hogervermelde premieregeling voor sociale verhuurkantoren past in de wens tot remediëring van de huurder-verhuurder problematiek. Op lange termijn (2013-2020) dienen structurele maatregelen (normen, verplichtingen, …) overwogen te worden om de doelstellingen van het Energierenovatieprogramma 2020 afdwingbaar te maken. Het Vlaams Energieagentschap startte in 2009 met het opstellen van een stappenplan voor de omkaderende acties voor de lange termijn waarbij zorg werd gedragen voor de creatie van een zo ruim mogelijk maatschappelijk draagvlak door het betrekken van alle mogelijke belangengroepen. Dit zogenaamde stakeholdersoverleg werd in 2010-2011 voortgezet en zorgde voor een voorstel van minimale wettelijke prestatie-eisen waaraan een woning in 2020 zou moeten voldoen. In 2011 werd een garantieregeling van kracht voor goedkope leningen (0 tot 2% interest) voor energiebesparende maatregelen van het Fonds ter reductie van de globale energiekost. Op 15 juli 2011 keurde de Vlaamse Regering voor de tweede keer een wijzigingsbesluit inzake de REGopenbaredienstverplichtingen van de netbeheerders principieel goed. Dit voorziet vanaf 1 januari 2012 in een premie voor de na-isolatie van gevelmuren en vloeren en een stroomlijning van de dakisolatiepremie. Een ontwerp van besluit van de Vlaamse Regering voorziet in het kader van de Wooncode een minimale wettelijke eis voor dakisolatie. De eisen worden geleidelijk ingevoerd tussen 2015 en 2020. Een woning die niet aan de eisen voldoet, zal ongeschikt worden verklaard en niet meer kunnen worden verhuurd. Een (ontwerp van) “Renovatieplanning ERP 2020” van de VMSW voorziet in een actieplan voor de energetische verbetering van het sociale woningbestand “op weg naar 2020”. Verdere stappen - Definitieve goedkeuring van het wijzigingsbesluit inzake de REG-openbaredienstverplichtingen, opmaak ministeriële besluiten en besluiten van het VEA ter concretisering van de gewijzigde openbaredienstverplichtingen. - Uitwerken van uitvoeringskwaliteitseisen voor gevelisolatie als voorwaarde voor het bekomen van een premie. Structureel verplichte minimum energieprestatie-eisen, kunnen op de lange termijn (met de horizon 2020) eveneens worden overwogen voor woningen die niet tot het sociale patrimomium behoren, of die niet worden verhuurd.
75/193
Maatregel 2.8.3 Onderzoek naar stimulering van natuurlijke en hernieuwbare koeling in bestaande gebouwen Beschrijving Inzake de mogelijke ondersteuning van natuurlijke en hernieuwbare koeling heeft de Vlaamse overheid een beleidsvoorbereidend onderzoek uitbesteed met betrekking tot koeling in bestaande gebouwen. Dit onderzoek zal volgende onderwerpen aansnijden: -
de trendverwachtingen inzake het gebruik van (actieve) koeling in gebouwen; de technisch-economische haalbaarheid van de verschillende alternatieve koelsystemen in bestaande gebouwen; de kostenefficiëntie van mogelijke beleidsinstrumenten om actieve koeling te ontmoedigen en natuurlijke en hernieuwbare koeling in bestaande gebouwen te stimuleren. In dat kader zal in elk geval de gewenste informatieverspreiding onderzocht worden en zal nagegaan worden op welke manier ondernemingen, die gespecialiseerd zijn in klimaatregeling, kunnen worden aangemoedigd om natuurlijke en hernieuwbare koeling in hun dienstverlening aan te bieden.
Evaluatie De resultaten dienden ter ondersteuning bij de uitwerking van het beleid inzake het stimuleren van natuurlijke en hernieuwbare koeling in maatregel 2.3.4. De maatregel is afgerond met de oplevering van de studie (VORA08). Maatregel 2.8.4 Decentrale energieproductie Beschrijving Het wordt meer en meer duidelijk dat decentrale energieopwekking en de integratie hiervan in het net een plaats moet krijgen in Vlaanderen. Vooral de koppeling en sturing van de verschillende vormen van energieopwekking in balans met een intelligent (gedeeltelijk) gestuurd verbruik is hierin cruciaal. Een grote onbekende voor de toepassing van dit systeem is echter de werking ervan in een reëel netwerk. In Europa bestaan verschillende pilootgebieden die een of andere vorm van energieopwekking in een netwerk onderzoeken. Er bestaat echter nog geen enkele regio waar het gehele energieplaatje samen werd bekeken. Een dergelijke stap in Vlaanderen is essentieel in functie van toekomstige functionaliteiten van het energienet, de haalbaarheid van de introductie van hernieuwbare technieken en de verdere evolutie naar een actieve en bewuste energiegebruiker (onder andere via smart meters). Een recente noodzaak is ook de integratie van deze kennis in stedelijke context. Steden worden meer en meer ontwikkelings- en innovatiepolen die zich geëngageerd hebben tot concrete klimaatdoelstellingen en -actieplannen (zie bv. Covenant of Mayors). Het is dan ook nodig om de kennis rond slimme netten, slimme gebouwen en slim vervoer te integreren in deze stedelijke uitdagingen. Vlaanderen, als verstedelijkte regio bij uitstek, kan hierbij als voorbeeld fungeren om leefbaarheid en innovatie optimaal te combineren onder vorm van smart energy cities. Evaluatie Deze eerste stap is in Vlaanderen in 2009 gezet met de start van een doorbraakproject rond slimme netten en intelligente decentrale energievoorziening (LINEAR binnen Generaties project). Er wordt hierin samen gewerkt aan het opzetten en het monitoren van een concreet meetnetwerk van gebruikers om een gedetailleerd inzicht te krijgen in reële verbruikspatronen. Op basis hiervan zal onderzocht worden hoe hiermee intelligent kan omgegaan worden door onder andere actief vraagbeheer en mogelijkheden van energieopslag. Verder worden concrete innovatieve concepten uitgewerkt om decentrale producenten, actieve gebruikers, smart meters en netbehoeften optimaal aan elkaar te koppelen. Ondertussen is dit project LINEAR op kruissnelheid gekomen. Concrete praktijktesten worden voorbereid en bijkomende industriële partners (o.a. leveranciers van huishoudtoestellen, warmtepompen, …) zijn tot het project toegetreden.
76/193
Het industrieel platform Smart Grid Flanders is ondertussen gegroeid tot een actieve industriële groep met meer dan 70 bedrijven waarbij innovatie-ideeën actief worden gestimuleerd en begeleid. In 2010 heeft Vlaanderen zich met EnergyVille ook strategisch kunnen positioneren als erkend Europees kenniscentrum voor Intelligent and efficiënt cities and buildings binnen het EIT (European Institute for Technology). Samen met enkele lopende pilootprojecten zoals E-harbors, Energy hub, Meta-PV heeft Vlaanderen dus een degelijke startbasis om de Groenstedengewest uitdaging van VIA concreet aan te pakken. De EWI studie rond energietechnologieën voor de toekomst heeft een evaluatie gemaakt van de technologisch speerpunten voor Vlaanderen. Verdere stappen Een concreet strategisch plan voor Europese positionering van de Vlaamse technologische speerpunten zoals vermeld in de EWI-studie moet opgestart worden. De concrete samenwerking tussen industrie, universiteiten en onderzoekscentra binnen het o.a. het kennis centrum Intelligent and efficiënt cities and buildings moet gestimuleerd worden. De industriële platformen zoals Smart grid Flanders and Generaties spelen hierbij belangrijke rol. Daarnaast komt ook de interactie met de overheid en de eindgebruikers centraler te staan. De actieve betrokkenheid van de steden en stedelijke doelstellingen in deze energiecontext moet verder gestimuleerd worden zodat er niet alleen losse projecten tot stand komen maar ook projecten die passen in een strategisch langere termijn transitiekader van stedelijke omgevingen. Maatregel 2.8.5 Vorming van bouwprofessionelen en andere beroepen in de bouwsector Beschrijving Bij de opleidingen van beroepen in de bouwsector wordt maar weinig onderricht gegeven over duurzaam bouwen en wonen en energieprestatie. Zo is duurzaam bouwen een optioneel vak bij de architecten en zijn er nog weinig opleidingen op dat vlak. Bijkomend zijn de kennis en vakbekwaamheid rond energiezuinig renoveren beperkt. Zowel in de bestaande opleidingscyclussen als de bijscholingen zal er op termijn bijkomende aandacht naar duurzaam en energiezuinig bouwen gaan. Evaluatie In de loop van 2007 werd de studie ‘Duurzaam wonen en bouwen als hefboom voor duurzame ontwikkeling’ uitgevoerd. Hierbij werd een antwoord gegeven op de vraag om de gehele opleidingscontext van de bouwsector te herbekijken en meer aan te passen aan de innovaties en nieuwe mogelijkheden inzake duurzaam bouwen en wonen. Deze studie omvat 3 delen: -
-
een inventaris van nagenoeg alle opleidingen en vormingsinitiatieven die georganiseerd worden binnen het brede kader ‘bouwen en wonen’, op de diverse niveaus (technisch en beroepsonderwijs, hoger en universitair onderwijs, beroepsopleidingen, nascholing…), waar er ruimte is voor aanpassingen binnen bestaande opleidingen en aan welke nieuwe vormingen en materiaal er behoefte is; een referentiekader waaraan de verschillende types opleidingen kunnen getoetst worden, in overeenstemming met ondermeer het referentiekader visitatie hoger onderwijs, de meetlat duurzaam bouwen en de vakgebonden en vakoverschrijdende eindtermen; aanbevelingen voor bijsturingen van het bestaande vormingsbeleid in verband met leren gericht op duurzaam bouwen en wonen, breed teruggekoppeld met de hele sector.
Op de transitiearena Duurzaam wonen en bouwen (DUWOBO) van april 2008 is een eerste prioritering in de aanbevelingen aangebracht. Op 10 februari 2009 werd een interactieve studiedag ingericht om met de actoren, betrokken bij leren gericht op duurzaam bouwen en wonen, een eerste reeks prioritaire aanbevelingen te concretiseren. De studie en de verslagen van de studiedag waarin heel wat actiepunten zijn opgenomen ten aanzien van verschillende partners werden beschikbaar digitaal gesteld. Een task force
77/193
zou worden opgericht om leren voor duurzaam wonen en bouwen een doorstart te geven. Die is tot op heden nog niet samengesteld. In januari 2010 werd een verkennend gesprek gehouden met het Team Duurzame Ontwikkeling (Diensten Algemeen Regeringsbeleid) opdat zij de trekkende rol betreffende educatie voor duurzaam wonen en bouwen zouden opnemen. Via het netwerk en de expertise aldaar kan dan ook beter ingespeeld worden op de ontwikkelingen in Vlaanderen omtrent duurzaam wonen en bouwen. Educatie voor duurzaam wonen en bouwen wordt bij het Team Duurzame Ontwikkeling van DAR opgevolgd via het transitieproces duurzaam wonen en bouwen. Dit proces wordt gecoördineerd door het Team DO, in samenwerking met het Centrum Duurzaam Bouwen. Binnen dit transitieproces is een werkgroep ‘Leren’ actief die concreet aan de slag is gegaan met de bovenvermelde aanbevelingen uit de studie ‘Duurzaam wonen en bouwen als hefboom voor duurzame ontwikkeling’: -
De werkgroep heeft een samenwerking met het Fonds voor de Vakopleidingen om de aanbevelingen concreet te kunnen vertalen naar de verschillende opleidingscurricula voor handwerkers in de bouw. Eens dit proces afgerond is, zal ook de SERV de competentieprofielen aanpassen. In de nabije toekomst zal de werkgroep ook de architectenopleidingen onder de loep nemen.
Daarnaast ondersteunt het Team DO vijf provinciale steunpunten duurzaam wonen en bouwen. Naar het voorbeeld van de bestaande provinciaal steunpunt duurzaam wonen en bouwen in Limburg, dat op dit vlak in Vlaanderen een pioniersrol heeft vervuld, wordt in elke provincie een nieuw steunpunt duurzaam wonen en bouwen opgericht. Begin 2011 werd hieromtrent een samenwerkingsovereenkomst getekend tussen de Vlaamse overheid en de vijf Vlaamse provincies. Deze steunpunten zullen een gemeenschappelijk takenpakket uitvoeren, waarvan gerichte vormingen en infosessies voor zowel particulieren als bouwprofessionelen een belangrijk onderdeel zijn. Deze steunpunten zullen opgevat worden als samenwerkingsverbanden, waarbij de provincie hoofdzakelijk de rol van promotor opneemt en samenwerkt met verschillende organisaties. Het is dus de bedoeling dat ook sectororganisaties die aannemers en architecten vertegenwoordigen een actieve rol opnemen in elk steunpunt. Verdere stappen De werking wordt verdergezet. Maatregel 2.8.6 Proefproject sociaal passiefhuis – PASw Beschrijving Een proefproject rond energiezuinig bouwen is opgestart binnen de sociale woningbouw. Concreet betekent dit dat een aantal passiefwoningen gebouwd zullen worden. Momenteel is nog te weinig geweten over de effectieve meerkost en rendabiliteit van dergelijke projecten in Vlaanderen. Ook over de technische aanpak en know-how hieromtrent is in Vlaanderen nog te weinig concrete informatie beschikbaar. Met dit project zal ervaring opgedaan en expertise vergaard worden, zodat de haalbaarheid en wenselijkheid van dergelijke zeer energiezuinige sociale woonprojecten in Vlaanderen geëvalueerd kan worden. Evaluatie De selectie van de proefprojecten is eind 2007 afgerond: 2 nieuwbouwprojecten en 1 renovatieproject. In 2007 werd de kostprijs van een passiefwoning ongeveer 25% duurder geschat dan die van een klassieke sociale woning. Daarom voorzag de Vlaamse Regering voor deze drie projecten een bijkomend budget van € 500.000. Het project liep vertraging op in 2009 bij het uitwerken van de aanbestedingsbestekken als gevolg van de onderschatte moeilijkheidsgraad (geen ervaring, geen precedenten). De raming van de projecten steeg ook tot circa 50% boven de gemiddelde kostprijs voor een standaard sociale woning.
78/193
De drie projecten zijn momenteel in uitvoering (bouw) en worden eind 2011 – begin 2012 opgeleverd. De projecten zijn bij (openbare) aanbesteding 45%, 50% en 70% duurder gebleken dan de maximale kostprijsnorm van VMSW voor dezelfde types. De uitvoering van de houtskelet woning verloopt vrij vlot, de meer ‘traditionele’ bouwtechnieken kennen wat meer uitvoeringsproblemen. Verdere stappen De knelpunten tijdens de bouwwerken worden verder opgevolgd. Maatregel 2.8.7 Duurzame en energieneutrale wijken Beschrijving Een energieneutrale wijk is een wijk waarin op jaarbasis de hoeveelheid geproduceerde energie (uitgedrukt in primaire energie) gelijk is aan de hoeveelheid geconsumeerde energie (uitgedrukt in primaire energie). Dit vereist een ver doorgedreven vorm van energie-efficiëntie samen met een gedecentraliseerde energieopwekking. Concreet zal men moeten gaan naar woningen met een zeer laag E-peil (E30 /E40) en zal de totale energievraag (elektriciteit voor verbruik en energie voor verwarming) geproduceerd moeten worden uit hernieuwbare energie in de wijk of door de gebouwen. Vaak denkt men dat CO2-neutrale straten of wijken niet haalbaar zijn. In Nederland, het Verenigd Koninkrijk, Duitsland, Oostenrijk, … blijkt steeds vaker dat men de stap wel zet. Het is dan ook een uitdaging om ook in Vlaanderen te tonen dat energieneutrale wijken mogelijk zijn. Om de acties niet te versnipperen wordt er geopteerd om de actie uit te breiden naar alle milieu-aspecten dus ook water, materialen, … om te komen tot duurzame én energieneutrale wijken. Heel concreet is de doelstelling om tegen 2012 in elke Vlaamse provincie een milieuvriendelijke, energieneutrale wijk in de steigers te hebben. Dat kan gaan van een concrete beslissing tot een energieneutrale uitvoering, tot een ontwikkeld planconcept of zelfs tot een eerste-steenlegging. De mogelijkheid bestaat om als tussenstap eerst ervaring op te doen met energiezuinige duurzame projecten met bijvoorbeeld woningen van E50, E60, E70. Evaluatie In 2008 en 2009 is heel wat praktijkervaring opgedaan. Er werden drie geïntegreerde projecten opgestart die alle aspecten van duurzaamheid, alsook energiezuinigheid/neutraliteit trachten te behandelen: Ecopolis Vlaanderen (LNE dulomi-project), leidraad voor duurzame wijken (DAR, DO-project) en steunpunt dubo Limburg (netwerk van gemeenten en steden, LNE dulomi-project). Deze geïntegreerde projecten begeleiden in samenwerking met de Vlaamse overheid een 12-tal voorbeeldprojecten. Bijkomend heeft de Vlaamse overheid nog een 30-tal ander projecten begeleid/opgevolgd/opgezet. In 2010 werden bijkomend nog nieuwe geïntegreerde projecten opgestart: Less = Lage energie op stedelijke schaal: impuls en ondersteuningsprogramma voor stadsontwikkeling in passiefhuisstandaard (LNE dulomi-project). Er worden ook nieuwe steunpunten duurzaam wonen en bouwen opgericht in de provincie Oost-Vlaanderen, West-Vlaanderen en Brabant naar analogie van het steunpunt dubo in Limburg en Kamp C in Antwerpen. In elke provincie zullen ook duurzame wijkprojecten begeleid worden. Om deze initiatieven te integreren en de problematiek te verhelderen werd een werkgroep duurzame wijken opgezet met 60 deelnemers (initiatiefnemers, projectontwikkelaars, gemeenten en steden, provincies, kenniscentra…). Een knelpuntennota werd uitgewerkt. Om de knelpunten duurzame wijken op te lossen is een geïntegreerde aanpak van de verschillende ministers noodzakelijk. Verdere stappen - De werkgroep duurzame wijken blijft actief werken aan het delen van kennis en ervaringen - De knelpuntennota wordt verder uitgewerkt en eerst op ambtelijk en later op politiek niveau oplossingsgericht behandeld 79/193
-
Ngo-wijkadvies blijft actief onder een nieuwe naam: PADDS. De steunpunten duurzaam wonen en bouwen zullen een actieve rol krijgen in het stimuleren en begeleiden van duurzame wijkprojecten Er wordt een maatstaf duurzame wijken opgesteld die op een neutrale manier de duurzaamheid van een wijk zal beoordelen. Concrete mogelijkheden voor proefprojecten duurzame wijken worden opgevolgd en uitwisseling van ervaring wordt gestimuleerd.
Maatregel 2.8.8 EU IEE Project “Power House Europe (PHE)”: oprichting van regionale platforms energie en sociale huisvesting en aanmaak databank EU-energie gerelateerde studieprojecten Beschrijving De VMSW is partner in het POWER HOUSE EUROPE project, een Europees IEE-project om Sociale Huisvestingsmaatschappijen beter bij te staan in het informeren over de ontwikkelde methodes en instrumenten in Europa om energieconsumptie terug te schroeven in bestaande en nieuwe woningen. Het is de bedoeling om kennis en ervaringen in verband met efficiënt energiegebruik en gebruik van hernieuwbare energiebronnen beter te verspreiden onder alle huisvestingsmaatschappijen in Europa. Een goed hulpmiddel hierbij is het leren van andere ‘goede voorbeelden’. Door deel te nemen aan dit project, wil de VMSW de Vlaamse SHM’s helpen bij het maximaliseren van hun energie efficiëntie in hun bestaand en nieuw patrimonium, om mee te kunnen met de reguliere (en in de toekomst ongetwijfeld steeds strengere) normen, en ook niet onbelangrijk, om de steeds hoger oplopende energiefacturen te kunnen beperken. De methoden en instrumenten die geëvalueerd zullen worden, gaan van opleiding en training, over communicatie met de bewoners, duurzaam patrimoniumbeheer, ontwikkelen van duurzame renovatietechnieken, energiekosten, tot het herbekijken van de financiële kanalen. Binnen het project wordt een databank aangemaakt van alle EU-projecten rond energie en relevant voor sociale huisvesting. Daarnaast worden lokale Energieplatforms georganiseerd. Evaluatie Reeds ondernomen stappen: - opstart van het project - samenbrengen en analyse van EU-studies - ontwikkelen databank - operationeel maken van de energieplatforms - 3 bijeenkomsten energieplatform - 1 jaarvergadering - Oprichten tijdelijke beperkte werkgroepen rond specifieke thema’s - Betrekken van derden bij overleg De website met projecten databank is volledig geïmplementeerd: www.powerhouseeurope.eu Het Vlaams Energieplatform sociale huisvesting organiseerde 7 bijeenkomsten met telkens tussen 25 en 80 deelnemers en behandelde actuele energievraagstukken vanuit een technische, sociale, wettelijke en financiële invalshoek. In het kader van PHE werden ook 3 seminaries gehouden met totaal 336 deelnemers. Tevens werden 2 studiebezoeken aan projecten georganiseerd. Verdere stappen - Het project loopt af in november 2011. - Het Energieplatform wordt verder gezet.
80/193
2.3.
Naar een duurzame en koolstofarme energievoorziening
2.3.1. Doelstellingen en indicatoren Doelstelling
Indicator
2004
2005
2006
2007
2008
2009
In 2010 worden maximaal 7,3 Mton CO2-emissierechten toegewezen aan de elektriciteitsproductiesector (incl. nieuwkomers).
Broeikasgasemissies elektriciteitsproductie (Mton CO2- 12,6 eq)
13,0
11,9
12,3
11,1
11,8
Aandeel groene stroom in elektriciteitsleveringen (%)
1,1
1,8
2,6
2,9
3,6
5,1
Aandeel WKK stroom in elektriciteitsleveringen (%)
10,0
12,0
14,0
14,8
15,7
18,7
Het aandeel groene stroom bedraagt 6% van de elektriciteitsleveringen tegen 2010. Het aandeel WKK stroom bedraagt 19% van de elektriciteitsleveringen tegen 2010
2.3.2. Evolutie emissies In Figuur 6 wordt de evolutie van de broeikasgasemissies in de elektriciteitsproductiesector weergegeven. Deze emissies kennen sinds 2005 een dalende trend tot ongeveer het niveau van 1990 in 2009 ondanks een stijgend elektriciteitsverbruik en -productie. Het brandstofverbruik in de centrales stagneert sinds 2003 dankzij een toegenomen brandstofefficiëntie8 (Figuur 7). Ook het groeiend aandeel groene stroom dat voor het grootste deel geproduceerd wordt door de verbranding van biomassa in biomassa elektriciteitscentrales en verbranding van de biologische fractie in huisvuil speelt hierin zeker een rol. 160
Emissie elektriciteitsproductie
150 Elektriciteitsverbruik
Index (1990=100)
140 Bruto elektriciteitsproductie (thermisch publiek)
130 120
Bruto elektriciteitsproductie (nucleair)
110
Brandstofverbruiken in de centrales voor elektriciteitsen/of warmteproductie
100 90
1990 1994 1995 1996 1997 1998 1999 2000 2001 2002 2003 2004 2005 2006 2007 2008 2009
80
Gebruik van fossiele brandstof in de centrales voor elektriciteits- en/of warmteproductie
Figuur 6. Evolutie emissie elektriciteitsproductiesector
8
Brandstofefficiëntie = totale bruto elektriciteits- en warmteproductie/brandstofverbruik
81/193
Naast efficiëntiewinsten valt in de drijvende factoren ook de dalende koolstofintensiteit9 op. Dit is het gevolg van de verminderde inzet van steenkool ten voordele van aardgas, biomassa en andere hernieuwbare energiebronnen. De stijgende elektriciteitsvraag wordt in belangrijke mate ingevuld door import van elektriciteit. In de periode 2006-2008, de jaren met de grootste elektriciteitsvraag, moest 15% van de elektriciteitsvraag gedekt worden door import waardoor die emissies niet aan Vlaanderen worden toegeschreven. 160
Elektriciteitsvraag
150 Aandeel nucleair in totale elektriciteitsproductie
Index (1990=100)
140 130
Brandstofefficiëntie van elektriciteits- en warmteproductie Aandeel fossiele brandstof in elektriciteitsproductie
120 110 100
Koolstofintensiteit 90 80
Aandeel Vlaamse productie in totale elektriciteitsvraag 1990 1994 1995 1996 1997 1998 1999 2000 2001 2002 2003 2004 2005 2006 2007 2008 2009
70
Figuur 7. Drijvende factoren emissie elektriciteitsproductiesector
2.3.3. Voortgang maatregelen Cluster 3.1 Realiseren groene stroomdoelstelling Maatregel 3.1.1 Opleggen van een jaarlijks aantal groenestroomcertificaten (GSC) die minimaal ingeleverd moeten worden Beschrijving Iedere elektriciteitsleverancier is verplicht om een minimale hoeveelheid van zijn verkochte elektriciteit te halen uit hernieuwbare energiebronnen. Dit minimumaandeel loopt op tot 6% in 2010 en tot 13% in 2020. De naleving wordt gecontroleerd aan de hand van groenestroomcertificaten (GSC)10. De elektriciteitsleveranciers, die onvoldoende certificaten kunnen voorleggen, krijgen een boete per ontbrekend certificaat. Leveranciers kunnen groenestroomcertificaten krijgen voor o.a. volgende productiesystemen en -processen van elektriciteit: windenergie, vergisting of verbranding van biomassa, zonne-energie en waterkracht. Deze steunmaatregel kan cumulatief worden toegepast met andere steunmechanismen, met name het systeem van en warmtekrachtcertificaten (maatregel 3.2.1) en de verhoogde investeringsaftrek die de federale overheid voorziet.
9
De koolstofintensiteit = broeikasgasemissies/totale input van fossiele brandstoffen Eén certificaat stemt overeen met een groenestroomproductie van 1000 kilowattuur (kWh).
10
82/193
Evaluatie Het aantal certificaten ten opzichte van de quota is de voorbije jaren stelselmatig toegenomen (zie bijlage 2). De decretaal vastgelegde doelstelling inzake groene stroom, met name 6% van de certificaatplichtige leveringen in 2010, werd gehaald. In uitvoering van het Regeerakkoord en het Vlaamse Actieplan Groene Stroom (zie maatregel 3.1.2) wijzigde het Vlaams Parlement op 30 april 2009 het Elektriciteitsdecreet met betrekking tot de bevordering van de milieuvriendelijke elektriciteitsopwekking. De Vlaamse Regering wijzigde op 5 juni 2009 het besluit over de bevordering van elektriciteitsopwekking uit hernieuwbare energiebronnen. De wijzigingen omvatten onder meer de quotadoelstellingen tot 2020 (13% van de certificaatplichtige leveringen), aanpassingen van de diverse minimumsteunen, verlaging van de groenestroomboete vanaf 2015, halvering van de certificatensteun voor bijstook in kolencentrales en invoering van een spreiding over de netbeheerders van de kosten verbonden aan de toekenning van minimumsteun ingevoerd. De steun voor fotovoltaïsche zonne-energie daalt geleidelijk tot 2020 en wordt afhankelijk gesteld van het voorzien van voldoende dak- of zolderisolatie. De markt voor fotovoltaïsche zonnepanelen kende een sterke groei met dalende marktprijzen tot gevolg. De geleidelijke daling van de minimumsteun bleek onvoldoende te zijn. Om de minimumsteun voor fotovoltaïsche zonnepanelen beter af te stemmen op de onrendabele top wijzigde het Vlaams Parlement op 27 april 2011 het Energiedecreet. Verder werd de minimumsteun voor vergistingsinstallaties verhoogd en de boeteprijs verlaagd vanaf 2013. Om de vereisten van de Europese Richtlijn 2009/28/EG om te zetten werden het Energiedecreet en het Energiebesluit, respectievelijk op 8 juli 2011 en 8 april 2011, gewijzigd. Het betreft hier onder meer de invoering van duurzaamheidscriteria voor vloeibare biomassa en een aanpassing m.b.t. garanties van oorsprong. Verdere stappen De Europese Richtlijn 2009/28/EG betreffende de bevordering van het gebruik van energie uit hernieuwbare bronnen van 23 april 2009, legt voor België de bindende doelstelling vast om tegen 2020 13% van het bruto finaal energieverbruik te betrekken uit hernieuwbare energiebronnen. In het kader van de omzetting van deze richtlijn zullen Belgische en gewestelijke doelstellingen vastgelegd moeten worden, zowel voor wat betreft groene stroom als groene warmte en hernieuwbare energie in transport (o.a. hernieuwbare elektriciteit, biogas, waterstof, biobrandstoffen). Er is decretaal voorzien dat om de drie jaar een evaluatie van de minimumsteun in functie van de onrendabele toppen wordt gemaakt, alsook een evaluatie van de doelstellingen in functie van het voldoen aan de Europese richtlijn. De markt in groenestroomcertificaten staat onder druk als gevolg van het overschot aan certificaten. In december 2010 is in de Vlaamse Regering afgesproken dat in 2011 een grondige evaluatie van het certificatensysteem zal worden uitgevoerd. De VREG en het VEA hebben de opdracht gekregen om tegen eind september 2011 hun evaluatierapport aan de minister te bezorgen. VITO heeft in opdracht van het VEA een aantal doorrekeningen uitgevoerd en het studiebureau 3E heeft drie studieopdrachten uitgevoerd, m.n.: -
een kwalitatieve vergelijking van bestaande ondersteuningsmechanismen; een analyse van het steunverloop van het huidige ondersteuningsmechanisme en het voorstellen van verbetermogelijkheden; een analyse van het huidige Onrendabele Top-model en voorstellen van verbetermogelijkheden.
Er wordt verder werk gemaakt van het verlagen van de administratieve lasten bij het aanvragen en het maandelijks verkrijgen van certificaten.
83/193
Maatregel 3.1.2 Opstellen en uitvoeren van een jaarlijks actieplan voor het wegwerken van belemmeringen voor milieuvriendelijke energieproductie: luik groene stroom- en groenewarmteproductie Beschrijving Teneinde de realisatie van de groenestroomdoelstelling te verzekeren, heeft de Vlaamse Regering er zich ten aanzien van de sector toe geëngageerd om een aantal ondersteunende maatregelen te nemen die resterende belemmeringen moeten wegwerken. De Vlaamse Regering keurde daartoe op 8 juli 2005 het Actieplan Groene Stroom principieel goed, waarvan de voortgang jaarlijks wordt gerapporteerd. Volgens de Europese Richtlijn ter bevordering van het gebruik van energie uit hernieuwbare energiebronnen (2009/28/EG van 23 april 2009) moest elke lidstaat tegen 30 juni 2010 een nationaal actieplan voorleggen aan de Commissie. In dit actieplan moeten maatregelen worden beschreven die de realisatie van de vooropgestelde doelstelling voor 2020 (voor België: 13% hernieuwbare energie in het finaal energiegebruik) kunnen waarmaken. Het actieplan moet een onderscheid maken tussen groene stroom, groene warmte en hernieuwbare energie in transport. Evaluatie Het voortgangsverslag 2009 werd op 25 september 2009 meegedeeld aan de Vlaamse Regering. Vrijwel alle maatregelen uit de voorgaande actieplannen voor het wegwerken van de juridische en praktische belemmeringen bij het realiseren van de Vlaamse groenestroomdoelstelling werden uitgevoerd. Het voortgangsverslag richt zich sinds 2008 niet alleen op groene stroom, maar ook op rapportering en acties m.b.t. groene warmte en warmtekrachtkoppeling (m.b.t. dit laatste: zie maatregel 3.2.2). De belangrijkste maatregelen uitgevoerd in 2008-2009 zijn: -
inplanting van windturbines in agrarisch gebied mogelijk zonder bestemmingswijziging; soepeler vergunningsbeleid voor plaatsing van zonnepanelen; opmaak van beleidsvisies windturbines in verschillende provincies; opmaak beoordelingskader voor kleinschalige en middelgrote windturbines; vastlegging toepassingskader voor de verbranding van gebruikte (frituur)oliën en voor het organisch deel van restafval; bijkomende subsidies voor warmtepompen geplaatst door gemeentebesturen en vzw’s.
Het Vlaamse Gewest leverde haar bijdrage tot het nationaal actieplan hernieuwbare energie dat eind 2010 aan de Europese Commissie werd bezorgd. De Commissie heeft op 27 mei 2011 bijkomende vragen gesteld over het actieplan. Via ENOVER (energieoverlegplatform gewesten-federale overheid) is een gecoördineerd antwoord opgemaakt dat op 20 juli 2011 aan de Commissie werd bezorgd. Uit een potentieelstudie van VITO blijkt dat er een groot potentieel is voor groene warmte. De realisatie ervan zal belangrijk zijn om de toekomstige Vlaamse doelstelling te halen. Het VEA heeft het initiatief genomen om een Actieplan Groene Warmte uit te werken. Op 15 juli 2011 heeft de Vlaamse Regering kennis genomen van dit actieplan en haar principiële goedkeuring gehecht aan een steunregeling voor grote industriële installaties van groene warmte en restwarmterecuperatie. Verdere stappen Aangezien er nog geen federale regering is, kon nog geen verdeling van de 13%-doelstelling tussen de gewesten en de federale overheid worden afgesproken. Van zodra de doelstelling verdeeld is, zal een Vlaams actieplan hernieuwbare energie worden opgesteld. De effectieve opstart van de subsidieregeling voor grootschalige investeringen in groene warmte mag in 2012 worden verwacht.
84/193
Maatregel 3.1.3 Verbeteren van de energierecuperatie in de afvalverwerkingsinstallaties Beschrijving De verbrandingsinstallaties met een energierecuperatieketel recupereren energie als warm water of als stoom. Het warm water kan worden gebruikt voor afstandsverwarming, de stoom voor zowel elektriciteitsproductie, hoogwaardige stoomtoepassingen in industriële processen of als afstandsverwarming. De energierecuperatie bij afvalverwerkingsinstallaties wordt bevorderd door: -
de verbetering van het energierendement van nieuwe en bestaande verbrandingsinstallaties zoals opgenomen in het uitvoeringsplan milieuverantwoord beheer van huishoudelijke afvalstoffen; de financiële ondersteuning van verwerkingstechnologieën, die naast een kwalitatief hoogwaardig eindproduct eveneens een netto energieopbrengst realiseren (zie o.a. maatregel 4.1.10). het gebruik van stimulansen voor maximale energierecuperatie zoals groenestroomcertificaten (zie maatregel 3.1.1) of WKK-certificaten (zie maatregel 3.2.1).
Evaluatie Sinds midden mei 2006 verkrijgen 9 huisvuilverbrandingsinstallaties groene stroomcertificaten. MIROM (Milieuzorg Roeselare en Menen) is in 2007 gestart met de bouw van een ORC-installatie met het oog op het valoriseren van de resterende energie voor de elektriciteitsproductie. ORC-installaties maken het mogelijk om warmte van lagere temperatuur te gebruiken om elektriciteit te produceren. Deze installatie is ook in werking genomen. IVBO (Brugge) heeft in 2009 een milieuvergunning aangevraagd voor de vervanging van de bestaande tegendrukturbine door een condensatieturbine met aanpassing van stoom/condensaatcircuit. Hierdoor zal de installatie van 4 MWe omgevormd worden naar een installatie met een nominaal vermogen van 12 MWe. De wervelbedverbrandingsinstallatie van SLECO ontvangt ook GSC voor het hernieuwbare aandeel van de energie sinds 2006. In 2009 is de verbrandingsinstallatie van ElectrawindsBiostoom in werking getreden. In principe zou dit een WKK-installatie moeten zijn waarbij een mix van afvalstoffen en biomassa ingezet zou kunnen worden. Momenteel worden er echter enkel afvalstoffen verbrand. De energie wordt momenteel volledig in elektriciteit omgezet. Er zou warmte-afzet in een toekomstig serrecomplex gerealiseerd worden. Sommige huisvuilverbrandingsinstallaties onderzoeken momenteel of ze energetisch optimaler kunnen verwerken. Dalkia diende een kandidatuurstelling in voor de warmtelevering voor een stookinstallatie van een nieuw te bouwen ziekenhuis. De onderhandelingen zijn nog steeds lopende; tevens wordt er nagegaan of er supplementair nog elektriciteitsproductie zou geïnstalleerd kunnen worden met ORC-techniek (ongeveer 1 MWe). De stand van zaken bij DALKIA is momenteel niet gekend (uitbreiding van de installatie met een energierecuperatie of niet?). In 2010 ging de wervelbedverbrandingsinstallatie van Stora Enso in dienst. Hierin zal biomassa en hoogcalorisch afval verwerkt worden. Deze installatie is een WKK en zal processtoom produceren voor de papierproductie en een deel van de eigen elektriciteitsbehoefte invullen. Verdere stappen - De Europese afvalstoffenkaderrichtlijn maakt een onderscheid bij huisvuilinstallaties voor “nuttige toepassing” (R1) en verwijdering (D10). Dit zou ertoe kunnen leiden dat bepaalde verbrandingsinstallaties in de toekomst eenvoudiger afvalstoffen zouden kunnen invoeren om in Vlaanderen te verwerken.
85/193
-
Tevens is in het Uitvoeringsplan Milieuverantwoord Beheer van Huishoudelijke Afvalstoffen (UMBHA – het sectoraal uitvoeringsplan dat het beleid en beheer voor huishoudelijk en vergelijkbaar bedrijfsafval bepaalt) voorzien dat er mogelijkerwijze een beperkte uitbreiding van de verbrandingscapaciteit gerealiseerd zou kunnen worden. Er is een aantal milieuvergunningen ingediend voor een uitbreiding van de verbrandingscapaciteit in Vlaanderen. De nood aan bijkomende capaciteit wordt echter steeds geëvalueerd. Of en welke projecten gerealiseerd zullen worden is momenteel onduidelijk.
Maatregel 3.1.4 Proefproject bermmaaisel autowegen (“Gaskracht”)
NIEUW
Beschrijving De duizenden hectaren bermen langs Vlaamse wegen kunnen een bron voor duurzame en hernieuwbare energie bieden. Evaluatie en verdere stappen In plaats van dit gras (biomassa) direct te composteren kan men via een proces van vergisten de energie winnen. De vrijgekomen gassen (biogas) kunnen elektriciteit en warmte opwekken. Een 1.000 ton vergist gras zou 100 gezinnen een jaar lang van groene stroom kunnen voorzien, of 1 hectare voor 1 gezin. Het project “Graskracht” beoogt verder te denken dan de huidige manieren van energie opwekken. In het project “Gaskracht” experimenteren 9 partners met de mogelijkheden die grasmaaisel bieden (partners zijn: Energiebedrijf Eneco, Provinciale Hogeschool Limburg, Universiteit Hasselt, Proefcentrum voor Innovatie, Verbreding en Advies voor Landbouw en Veehouderij (PIVAL), Natuurpunt, vzw Biogas-e, OVAM, departement LNE en Agentschap Wegen en Verkeer). Tegelijk worden 2 andere voordelen bereikt. Het bermmaaisel wordt verwijderd wat een beter effect heeft op het groeiproces van de vegetatie dan het te laten liggen. En bovendien kunnen productieresten na het vergistingsproces in bijvoorbeeld de landbouwen tuinsector gebruikt worden als bodemverbeteraar. Het project loopt 2 jaar.
Cluster 3.2 Realiseren WKK-doelstelling Maatregel 3.2.1 Opleggen van een jaarlijks aantal WKK-certificaten die minimaal ingeleverd moeten worden Beschrijving Elektriciteitsleveranciers zijn verplicht om jaarlijks voor een stijgend percentage van hun leveringen WKKcertificaten11 voor te leggen. Er is een degressieve aanvaardbaarheid van certificaten voor oudere WKKinstallaties. Bij niet-naleving van de verplichting krijgen de leveranciers een boete. Deze steunmaatregel kan cumulatief worden toegepast met andere steunmechanismen, met name groenestroomcertificaten (maatregel 3.1.1) en de verhoogde investeringsaftrek die de federale overheid voorziet. Evaluatie Op 31 maart 2011 werden voldoende certificaten ingeleverd om het decretaal vastgelegde quotum in te vullen. Het aantal beschikbare certificaten ten opzichte van de quota is jaarlijks stelselmatig toegenomen (zie bijlage 2). Op 31 maart 2011 was er voor de derde keer op rij een zeer aanzienlijk overschot aan beschikbare warmtekrachtcertificaten.
11
Een WKK-certificaat wordt afgeleverd per 1000 kWh primaire energiebesparing ten opzichte van gescheiden opwekking van elektriciteit en warmte.
86/193
Het grote overschot aan warmtekrachtcertificaten dat de laatste jaren is opgebouwd, veroorzaakt een ongunstig effect op het investeringsklimaat voor WKK-installaties enerzijds en de rendabiliteit van de bestaande WKK-projecten anderzijds. Met het decreet van 6 mei 2011 zijn de WKK-quota opgetrokken: Nieuwe quota volgens decreet 6 mei 2011 31-03-2012 31-03-2013 31-03-2014 31-03-2015 31-03-2016 31-03-2017 Vanaf 31-03-2018
7,6% 7,0% 7,9% 8,5% 9,2% 9,8% 10,5%
Deze verhoging blijkt momenteel echter al zeer sterk achterhaald. Met het decreet van 6 mei 2011 werd ook het minimumtarief opgetrokken en de boeteprijs verlaagd. Er is decretaal voorzien dat om de drie jaar een evaluatie van de minimumsteun voor WKK-technieken in functie van de onrendabele toppen wordt gemaakt. Verdere stappen In december 2010 is in de Vlaamse Regering afgesproken dat in 2011 een grondige evaluatie van het warmtekrachtcertificatensysteem zal worden uitgevoerd. De VREG en het VEA hebben de opdracht gekregen om tegen eind september 2011 hun evaluatierapport aan de minister te bezorgen. Cogen Vlaanderen heeft een uitgebreide en kwalitatieve ‘position paper’ bezorgd. VITO heeft in opdracht van het VEA een aantal doorrekeningen uitgevoerd en het studiebureau 3 E heeft drie studieopdrachten uitgevoerd, m.n.: -
een kwalitatieve vergelijking van bestaande ondersteuningsmechanismen; een analyse van het steunverloop van het huidige ondersteuningsmechanisme en voorstellen van verbetermogelijkheden; een analyse van het huidige Onrendabele Top-model en voorstellen van verbetermogelijkheden.
Maatregel 3.2.2 Opstellen en uitvoeren van een jaarlijks actieplan voor het wegwerken van belemmeringen voor milieuvriendelijke energieproductie: luik WKK-productie Beschrijving Via dit luik van het actieplan milieuvriendelijke energieproductie (zie maatregel 3.1.2) worden de resterende financiële en niet-financiële belemmeringen voor investeringen in WKK-productie weggewerkt. Evaluatie In 2007 werden een aantal initiatieven genomen om het investeringsklimaat voor WKK stabieler en aantrekkelijker te maken. Vooreerst genieten bio-WKK's van de maatregelen die genomen werden voor de bevordering van de groenestroomproductie (zie maatregel 3.1.2). In het decreet van 25 mei 2007 houdende diverse bepalingen inzake milieu, energie en openbare werken worden voordeligere aansluitingsvoorwaarden geregeld voor kleinschalige, kwalitatieve WKK's. De afstand die begrepen is in het forfait-tarief voor aansluiting op het distributienet voor elektriciteit of aardgas werd verhoogd van respectievelijk 400 en 500 m tot 1000 m. Ter gelegenheid van de jaarlijkse COGEN Europe Conference (22-23 mei 2008) kreeg de Vlaamse overheid de jaarlijkse ‘Policy Development-award’ voor het meest efficiënte WKK-beleid. COGEN Vlaanderen, een vzw die promotie voert voor WKK, werd gelauwerd voor haar inzet om kwalitatieve WKK in Vlaanderen
87/193
onder de aandacht te brengen en voor haar waardevolle adviezen die ze vanuit haar platformen aan de Vlaamse overheid formuleert. Om een impuls te geven aan de introductie van micro-WKK-systemen en ervaring op te bouwen met deze technologie keurde de Vlaamse Regering op 24 oktober 2008 een investeringspremie van 20% goed voor de plaatsing van een micro-WKK-systeem door niet-commerciële instellingen en publiekrechtelijke rechtspersonen. Op 30 juni 2011 bezorgde het VEA aan de minister haar opportuniteitstoets in verband met de wenselijkheid van een marktintroductieprogramma voor micro-WKK. Het is volgens het VEA momenteel nog niet aangewezen om onmiddellijk te kiezen voor grootschalige marktintroductie maar in eerste instantie de ondersteuning te beperken tot niet-woongebouwen en initiatieven te nemen die de verbreding van de volledige markt (woongebouwen en niet-woongebouwen) ondersteunen. Verdere stappen Eind september 2011 zullen het VEA en de VREG een evaluatierapport van het certificatensysteem aan de minister voorleggen (zie fiche 3.2.1). Uiterlijk op 11 oktober 2011 dient iedere lidstaat van de EU bij de EC een verslag in te dienen inzake het warmtekrachtkoppelingsbeleid. De lidstaten moeten in dit verslag de toename van het aandeel van hoogrenderende warmtekrachtkoppeling evalueren. Volgende items moeten aan bod komen: 1. 2. 3. 4.
stand van de zaken omzetting WKK-richtlijn; nationaal potentieel om het aandeel van hoogrenderende warmtekrachtkoppeling te vergroten; belemmeringen voor hoogrenderende warmtekrachtkoppeling; garanties van oorsprong en ondersteuningsregelingen.
Het VEA, de VREG, VITO en Cogen Vlaanderen hebben de nodige werkafspraken gemaakt om het ontwerp van verslag voor het Vlaamse Gewest tijdig te kunnen indienen. Op 22 juni 2011 heeft de EC een voorstel van Europese richtlijn inzake energie-efficiëntie gelanceerd. Het voorstel integreert en herwerkt de richtlijnen over energie-efficiëntie en energiediensten (2006/32/EG) en over WKK (2004/8/EG). België steunt deze geïntegreerde aanpak van energie-efficiëntie bij het eindverbruik en de energieproductie die kan resulteren in synergieën, bijvoorbeeld op het vlak van warmtekrachtkoppeling en warmtenetten. Het politiek besluitvormingsproces over het voorstel van richtlijn zal in het tweede semester van 2011 plaatsvinden. Maatregel 3.2.3 Stimuleren van warmtekrachtkoppeling in de glastuinbouw Beschrijving De maatregel past in het kader van de Vlaamse WKK-doelstelling. Doel van de acties is om de bestaande installaties te behouden en de bouw van WKK in glastuinbouw opnieuw te stimuleren. Gezien de relatief kleine WKK-installaties in de glastuinbouw dienen steunmaatregelen afgestemd te worden op de behoefte van de sector. Evaluatie Onderstaande acties werden uitgevoerd: -
een oplossing werd uitgewerkt voor oude installaties (< 2002) die niet meer in aanmerking komen voor certificaten; extra exploitatiesteun wordt verleend onder de vorm van WKK-certificaten ingeval van CO2-recuperatie voor de bemesting van planten (zie maatregel 5.1.1); de referentierendementen voor bio-WKKs werden aangepast (zie maatregel 3.1.2); door het stimuleren van de clustervorming bij glastuinbouwbedrijven (zie maatregel 5.1.1) wordt WKK schaalvergroting mogelijk gemaakt; 88/193
-
via de uitbreiding van het ‘gratis gedeelte’ nutsleidingen zijn er betere aansluitingsvoorwaarden voor WKK-installaties op het aardgas- en elektriciteitsnet mogelijk (zie maatregel 3.1.2).
Mede dankzij deze ondersteuning is het vermogen aan WKK in de glastuinbouw gestegen van 80 MWe in 2006 naar 320 MW in 2010. Een aantal aandachtspunten werden/worden (de komende jaren) verder opgevolgd: -
-
-
door de ontwikkeling van WKK-installaties in agrarisch gebied zijn een aantal pijnpunten vastgesteld met betrekking tot het gasleidingsnet. Het betreft hier ondermeer de afwezigheid van gasleiding of het niet voorhanden zijn van de gewenste druk; een concentratie van WKK’s kan tevens het capaciteitsniveau van het distributienet overschrijden. Zonder een uitbouw van bijkomende lokale infrastructuur van (de nationale transportbeheerder) Elia, is het vandaag in bepaalde gevallen technisch onmogelijk om de aansluiting te realiseren; VLIF – budget (dimensionering); de duurzaamheidscriteria voor het gebruik van biomassa (zie ook maatregel 3.1.2).
Verdere stappen De aandachtspunten hierboven worden verder opgevolgd.
Cluster 3.3 Maximaliseren van energie-efficiëntie elektriciteitsproductie De energie-efficiëntie bij de elektriciteitsproductie wordt verhoogd via een drietal maatregelen: - toepassen en opvolgen van het besluit Energieplanning (maatregel 4.1.1); - toewijzing van emissierechten (maatregel 4.1.4); - ecologiepremie verlenen (maatregel 4.1.11).
89/193
2.4.
De Vlaamse industrie en het klimaatbeleid: een resultaatgerichte evenwichtsoefening
2.4.1. Doelstellingen en indicatoren Doelstelling De broeikasgasemissies door de Vlaamse industrie beperken tot 38,0 Mton CO2-eq in 2010 Tegen 2010 een vermindering van de N2O-emissies uit de salpeterzuur- en caprolactamproductie met minstens 60% tegenover 1990 Een vermindering van de F-gas emissies met minstens 78% tegenover 1990.
Indicator
2004
2005
2006
2007
2008
2009
Broeikasgasemissies (Mton CO2eq)
36,4
35,2
34,1
32,9
31,7
29,0
23,0
21,2
45,9
62,4
68,3
68,2
73,1
77,0
75,7
72,9
72,7
73,5
Reducties N2O-emissies uit de salpeterzuur- en caprolactamproductie t.o.v. 1990 (%) Vermindering F-gas emissies t.o.v. 1990 (%)
2.4.2. Evolutie energiegerelateerde emissies In Figuur 8 wordt de evolutie weergegeven van de energiegerelateerde broeikasgasemissies in de sector industrie12. Na een gevoelige toename in de jaren ’90 vertonen de emissies sinds 2004 een dalende trend in parallel met het finaal energieverbruik en het (fossiel) brandstofverbruik. 140
Index (1990=100)
130 120
Emissie industrie
110
Finaal energieverbruik
100
Brandstofverbruik Fossiele brandstofverbruik
90 2009
2008
2007
2006
2005
2004
2003
2002
2001
2000
1999
1998
1997
1996
1995
1990
80
Figuur 8. Evolutie brandstofverbruik en energiegerelateerde broeikasgasemissie industrie
Sinds 1998 wijst de dalende energie-intensiteit op een ontkoppeling tussen de economische groei en het energiegebruik (Figuur 9). Deze daling is zowel het gevolg van verbetering van de energie-efficiëntie als van een verschuiving van de industriële activiteiten naar de productie van minder energie-intensieve goederen. Deze gewijzigde energie-intensiteit verklaart ook in belangrijke mate de absolute ontkoppeling tussen de economische groei en de energiegerelateerde broeikasgasemissies sinds 2004. De dalende koolstofintensiteit13 (door een overschakeling naar meer koolstofarme brandstoffen) en een stijgend aandeel van elektriciteit, warmte en biomassa in het finaal energieverbruik dragen tevens bij tot de verdere daling van deze emissies. In 2008 en 2009 wordt een duidelijk effect van de economische crisis op de bruto toegevoegde waarde en emissies vastgesteld.
12
Exclusief de emissies in de raffinaderijen en cokesproductie en exclusief procesemissies en emissies door nietenergetisch gebruik van brandstoffen 13 De koolstofintensiteit is de verhouding van de broeikasgasemissies van de sector op de totale input van fossiele brandstoffen van de sector
90/193
Emissie industrie Bruto toegevoegde waarde Energie intensiteit
2009
2008
2007
2006
2005
2004
2003
2002
2001
2000
1999
1998
1997
1996
1995
Aandeel elektriciteit en warmte in energieverbruik
1990
Index (1990=100)
160 150 140 130 120 110 100 90 80 70
Aandeel fossiele brandstoffen in brandstofverbruik
Figuur 9. Drijvende factoren enegiegerelateerde emissie industrie
14
2.4.3. Voortgang maatregelen Cluster 4.1 Maximaliseren van energie-efficiëntie van Vlaamse bedrijven (excl. Elektriciteits-producenten) Maatregel 4.1.1 Toepassen en opvolgen van Besluit energieplanning Beschrijving Sinds 2004 legt Vlaamse wetgeving eisen inzake energie-efficiëntie op aan ingedeelde energie-intensieve inrichtingen met een totaal jaarlijks primair energieverbruik van minstens 0,1 PJ. Dit gebeurt via het besluit energieplanning. Bedrijven moeten een energieplan of energiestudie laten uitvoeren door een aanvaarde deskundige, zodat zowel bij de uitbating van een inrichting als bij de vergunningsaanvraag voor een nieuwe inrichting rekening wordt gehouden met de energie-efficiëntie van de installaties. Evaluatie - In 2009-2010 werden zowat al de conform verklaarde energieplannen uit 2005-2006 geactualiseerd, zoals gepland. - In 2010 werden bijna 2 maal zoveel energieplannen opgemaakt in het kader van een hervergunning dan in de vorige jaren. Dat heeft vermoedelijk te maken met de milieuvergunningenpiek. - Na de terugval in 2008-2009 van nieuwe investeringen door de economische crisis, heeft het aantal energiestudies in 2010 weer het niveau van voor de crisis bereikt, een 30-tal per jaar. Verdere stappen De maatregel blijft doorlopen. Wel zal in 2012 de grens voor economische rendabiliteit, nu vastgelegd op een IRR van 15%, geëvalueerd worden.
14
Energie-intensiteit = hoeveelheid finaal energieverbruik/bruto toegevoegde waarde; koolstofintensiteit = broeikasgasemissie/fossiel brandstofverbruik
91/193
Maatregel 4.1.2 Uitvoeren en opvolgen van benchmarking-convenant Beschrijving 177 bedrijfsvestigingen (stand 31.10.2009) met een jaarenergieverbruik vanaf 0,5 PJ en enkelen onder dit verbruik15 maken sinds 2003 deel uit van het benchmarkingconvenant over energie-efficiëntie in de industrie. Het benchmarkingconvenant is een juridisch bindend meerjarencontract waarin individuele vestigingen er zich toe verbonden zo snel als mogelijk de wereldtop inzake energie-efficiëntie te halen, ten laatste in 2012 (en daar te blijven). Met energie-efficiëntie wordt bedoeld: het specifieke energieverbruik in petajoule (PJ) per eenheid product. Dit laat toe dat bedrijven kunnen blijven groeien en toch aan de verplichtingen in het kader van het benchmarkingconvenant kunnen voldoen. In energieplannen geven de bedrijven aan hoe zij deze wereldtop zullen nastreven of blijvend zullen behouden . Bij tijdige en correcte uitvoering van de energieplannen, staat de Vlaamse overheid in voor een aantal tegenprestaties. De verwachting die uit de gevalideerde energieplannen voortvloeit, is een verbetering van de energieefficiëntie met 9,6% in 2012 ten opzichte van 2002 (vermindering van het globale energieverbruik met als referentie de constant gerealiseerde productie van het jaar 2009). Evaluatie - Energie-efficiëntie (doelstelling convenant): De aan het benchmarkingconvenant deelnemende bedrijven presteren over 2009 globaal genomen minder goed dan gepland en voor het eerst ook minder goed dan de wereldtop. Daar waar de bedrijven in 2007 nog een lichte voorsprong hadden ten opzichte van de planning (0,5% vooroplopen) is dit teniet gedaan door de impact van de economische crisis die de energie-efficiëntie sterk negatief beïnvloed heeft. We merken hierbij tevens op dat de wereldtop bepaald werd in 2006, een jaar met een gunstige bezetting. In 2002 waren de deelnemende Vlaamse vestigingen globaal genomen reeds meer dan 10 PJ beter dan de wereldtop. Daar waar in 2008 alle deelnemende bedrijven samen nog 1 PJ beter waren dan de wereldtop is deze voorsprong in 2009 omgezet in een achterstand van 6,8 PJ ten overstaan van de wereldtop. -
Energiegebruik:
In absolute cijfers daalde het energieverbruik in 2009 sterk ten opzichte van 2008 : van 529,4 naar 462,3 PJ. Dit is een daling van maar liefst 67,1 PJ (of meer dan 12,5%) die quasi volledig kan toegeschreven worden aan een verlaagde productie in 2009 ten gevolge van de economische crisis. Het energieverbruik ligt hiermee ook bijna 74 PJ onder het verbruik in het startjaar 2002. Met de start van de tweede ronde van het convenant (1 januari 2007) werd ervoor geopteerd om de resultaten van alle gesloten vestigingen uit de rapportage te weren. Het gerapporteerd energieverbruik in het startjaar daalt van 544,3 naar 536,6 PJ of een daling van bijna 8 PJ ten gevolge van de 9 sluitingen. -
Vermeden CO2-emissies:
De hoeveelheid vermeden CO2 bedroeg in 2009 1,14 Mton tegenover 1,61 Mton in 2007. Hier speelt opnieuw de economische crisis een duidelijke rol. De totale CO2-emissies van de convenantbedrijven bedroegen 28,23 MTon in 2009 tegenover 32,56 Mton in 2008. Dit is een daling met 4,3Mton. -
Besluit:
De geplande energie-efficiëntieverbeteringen in 2009 werden niet gehaald. De convenantbedrijven scoorden in 2009 op vlak van energie-efficiëntie globaal genomen ook minder goed dan de wereldtop. In absolute cijfers daalde het energieverbruik van de convenantbedrijven met meer dan 13% tegenover 2002; voor de CO2-uitstoot bedroeg deze daling ongeveer hetzelfde. De economische crisis die vanaf eind september 2008 ook de industrie fel trof, had de grootste impact op zowel de efficiëntie als de absolute verbruiken. Dalende productievolumes leiden onvermijdelijk tot 15
als onderdeel van het toepassingsgebied van de Europese Richtlijn Verhandelbare emissierechten (maatregel 4.1.1)
92/193
verlaagde efficiëntie op vlak van energieverbruik. Dit blijkt duidelijk uit de cijfers van de diverse sectoren. Daarnaast werden in 2008 nieuwe energieplannen opgemaakt. Globaal bleek hieruit een daling van de wereldtop (betere energie-efficiëntie) waardoor de globale voorsprong ten opzichte van de wereldtop daalde en er voor sommige sectoren een bijkomende afstand ontstond die nog zal moeten gedicht worden tegen 2012. Deze nieuwe wereldtop is gebaseerd op vergelijkingen in 2006 – een economisch gunstig jaar op vlak van bezetting van de productiecapaciteit – wat een verlagend effect had op de wereldtop. Tot nog toe heeft de commissie geen redenen om aan te nemen dat de finale doelstelling van het convenant, het bereiken van de wereldtop uiterlijk tegen 2012, niet zal kunnen gehaald worden. Vooral omdat de convenantbedrijven de geplande investeringen uitvoeren. Tot op heden werden slechts 2 bedrijven bij de commissie aangemeld omdat zij tekortschoten in het uitvoeren van hun verplichtingen. Wat betekent dat 175 van de 177 vestigingen weldegelijk op schema zitten. De 2 andere werden bijgestuurd. Verdere stappen Verdere opvolging van de verplichtingen in het kader van het benchmarkingconvenant door het Vlaams Energieagentschap is voorzien via deelname aan de Commissie Benchmarking, als vertegenwoordiger van de minister bevoegd voor energie. Het Jaarverslag 2010 zal beschikbaar zijn vanaf 6 december 2011. Overleg werd opgestart om de vorm en de inhoud van het convenant voor de periode na 2012 uit te werken. In 2012 zal een eerste versie van de convenanttekst worden gefinaliseerd. Maatregel 4.1.3 Uitvoeren en opvolgen auditconvenant Beschrijving Op 10 juni 2005 trad het auditconvenant over energie-efficiëntie in werking voor middelgrote energieintensieve industriële bedrijven (jaarlijks primair energieverbruik tussen 0,1 en 0,5 PJ). Ondernemingen die dit convenant ondertekenen, engageren zich tot de uitvoering van een audit waarin het energiebesparingspotentieel van de vestiging wordt bepaald. Alle energiebesparende maatregelen met een interne rentevoet (IRR) van minstens 15% na belastingen moeten een uitvoering kennen, uiterlijk vier jaar na de aanvraag tot aanvaarding van het ingediende energieplan. Uiterlijk vier jaar na het begin van het auditconvenant dienen de ondernemingen hun aanvraag te bezorgen tot aanvaarding van de actualisering van het energieplan. Dan moeten de ondernemingen de maatregelen met een IRR van minstens 13,5 % na belastingen uitvoeren. De Vlaamse overheid van haar kant verbindt zich ertoe geen bijkomende maatregelen of doelstellingen op het gebied van energie-efficiëntie op te leggen aan de betrokken bedrijven. Er zijn 214 bedrijven toegetreden tot het auditconvenant (stand van zaken op 31.12.2009). Evaluatie - Energiegebruik en energie-efficiëntie: We stellen vast dat het totale primaire energieverbruik in 2009 zeer sterk gedaald is t.o.v. voorgaande jaren. De daling bedraagt 8% t.o.v. 2008 en 6,5% t.o.v. het referentiejaar 2005. Deze sterke daling is onder meer het gevolg van dalende productievolumes door de economische crisis vanaf het najaar van 2008. Verder stellen we echter vast dat ondanks deze sterke daling de energieperformantie-index (E.P.I.) gunstig bleef evolueren en verder daalde van 96,63 in 2008 naar 95,89 in 2009. Dit wijst op een verdere verlaging van het “specifiek verbruik” binnen deze bedrijven van gemiddeld meer dan 4% ten opzichte van het referentiejaar 2005. Bij gelijkblijvend productieniveau van 2009 geeft dit aanleiding tot een daling van het primaire energieverbruik van ongeveer 1,6 PJ (nl. 38,64 PJ in 2009 t.o.v. 40,29 PJ in 2005). Dalende productievolumes geven vaak aanleiding tot stijgende specifieke verbruiken. De verdere daling van de E.P.I in 2009 is dus ongetwijfeld het resultaat van de implementatie van energiebesparende maatregelen die hun vruchten afwerpen. Verder ligt wellicht ook een verhoogd energie- en kostenbewustzijn aan de basis van deze positieve trend.
93/193
-
CO2-emissies:
De evolutie van de CO2-emissies is uiteraard gelijklopend met deze van het primaire energieverbruik. De reële emissies daalden in 2009 met 165 kton of met meer dan 8% ten overstaan van 2008. Ongeveer 36% van de emissies zijn directe emissies afkomstig van fossiele brandstoffen en ongeveer 64% zijn indirecte emissies tengevolge van elektriciteitsgebruik. Bij een constant gerealiseerde productie van 2009 zorgen de convenantbedrijven voor een vermeden CO2uitstoot van 82 kton of met meer dan 4% ten overstaan van het referentiejaar 2005 (wat dan weer in lijn ligt met de daling van de E.P.I). Hiervan is 45 kton gerealiseerd door een lager specifiek elektrisch verbruik en 37 kton door een lager specifiek verbruik aan brandstoffen. -
Gerealiseerde maatregelen:
Gerekend ten opzichte van het primaire verbruik van de voorgaande jaren (variërend van 38,6 tot 45,6PJ) wordt cumulatief 6,8% primaire energiebesparing gerealiseerd sinds de start van het convenant. De bedrijven zijn hiermee goed op weg om de in de energieplannen vastgestelde besparingspotentiëlen te realiseren. -
Besluit:
De sterke daling van het reële primaire energieverbruik in 2009 werd deels veroorzaakt door een terugval van de productieniveaus in de verschillende bedrijven maar is, gezien de verbetering van de energieprestatie-index, evenzeer het gevolg van de realisatie van besparingen door de uitvoering van de maatregelen. De bedrijven in het convenant realiseerden eind 2009 een cumulatieve primaire energiebesparing van 6,8% en zijn hiermee goed op weg om het vorig ingeschatte besparingspotentieel te realiseren. Verdere stappen - Verdere opvolging van de verplichtingen in het kader van het auditconvenant door het Vlaams Energieagentschap is voorzien via deelname aan de Auditcommissie, als vertegenwoordiger van de minister bevoegd voor energie. Het Jaarverslag 2010 zal beschikbaar zijn vanaf 6 december 2011. - In 2010 werd overleg opgestart om de modaliteiten en inhoud van een convenant voor de periode na 2013 uit te werken. In 2012 zal een eerste versie van de nieuwe convenanttekst worden gefinaliseerd. Maatregel 4.1.4 Toewijzing van emissierechten Beschrijving In het Vlaamse Gewest nemen ongeveer 180 bedrijfsvestigingen deel aan het Europese systeem voor emissiehandel, het European Union’s Emissions Trading Scheme (EU ETS). Dit systeem is vanaf 2005 in voege en is erop gericht de CO2-emissies van de elektricteitssector en de energie-intensieve industrie in de EU-27 op een kostenefficiënte wijze te reduceren. Praktisch dient elk bedrijf dat onder het toepassingsgebied van het EU ETS valt per ton CO2 die het uitstoot een emissierecht in te leveren. Aangezien op voorhand vastgelegd wordt hoeveel emissierechten er in het globale systeem beschikbaar zijn, kan men de totale uitstoot van alle bedrijven samen beperken. Tezelfdertijd bestaat er voor een individueel bedrijf flexibiliteit. Een bedrijf kan er enerzijds voor opteren zijn eigen emissies voldoende te beperken, waardoor er geen bijkomende emissierechten moeten worden aangekocht. Anderzijds kan een bedrijf ervoor kiezen om geen emissiereducties te ondernemen en extra emissierechten aan te kopen via een ander bedrijf of een handelsplatform. Door de schaarste aan emissierechten wordt er een marktprijs voor CO2-emissierechten gecreëerd. Momenteel vallen ongeveer 10 000 Europese bedrijfsvestigingen onder het EU ETS: samen emitteren deze bedrijven meer dan 40 % van de totale broeikasgasemissies en 50 % van de CO2-emissies in de EU-27. Het EU ETS is hiermee wereldwijd het grootste emissiehandelssysteem en vormt dan ook een hoeksteen van het Europese klimaatbeleid. 94/193
Het EU ETS verloopt in handelsperiodes: per handelsperiode wordt het toepassingsgebied, het totaal aantal beschikbare emissierechten in het systeem en de toewijzing van de emissierechten aan de deelnemende bedrijven vastgelegd. De eerste handelsperiode liep van 2005 tot en met 2007 en werd aanzien als een proefperiode om het systeem eventueel bij te sturen en operationeel te hebben in 2008. Elke lidstaat diende voor deze periode een toewijzingsplan op te maken, waarin het totaal aantal toegewezen emissierechten en de verdeling van deze rechten tussen de installaties werd in vastgelegd. Aangezien er in deze periode globaal een teveel aan emissierechten in omloop werd gebracht, kelderde de prijs van een emissierecht eind 2007. Momenteel loopt de tweede handelsperiode, die samenvalt met de eerste Kyoto verbintenisperiode (2008-2012). Ook voor deze handelsperiode hebben alle lidstaten een toewijzingsplan opgesteld. Ook het Vlaams gewest heeft voor beide handelsperiodes een Toewijzingsplan CO2-emissierechten opgesteld, waarin de totale hoeveelheid emissierechten wordt vastgelegd die in deze periode aan de Vlaamse bedrijven onder het EU ETS (i.e. de Vlaamse BKG-inrichtingen) wordt toegewezen. Dit Vlaams Toewijzingsplan maakt deel uit van een Belgisch Toewijzingsplan CO2-emissierechten 2008-2012 dat door de Europese Commissie is goedgekeurd. Evaluatie Opstelling Vlaams toewijzingsplan In het Vlaams toewijzingsplan CO2-emissierechten 2008-2012 is het totaal aantal emissierechten dat in de periode 2008-2012 kosteloos kan toegewezen worden vastgelegd op gemiddeld 36.866.257 emissierechten per jaar. Voor de industriële BKG-inrichtingen worden gemiddeld 27.320.385 emissierechten voorzien, voor de BKG-inrichtingen uit de elektriciteitssector gemiddeld 5.302.886 emissierechten. Daarnaast is een Vlaamse Toewijzingsreserve voorzien van gemiddeld 4.242.986 emissierechten. De toewijzingsregels uit het toewijzingsplan zijn er op geënt de emissierechten voornamelijk toe te wijzen aan de meest efficiënte installaties. Zo ontvangen in de elektricteitssector enkel de heel efficiënte installaties zoals WKK’s en STEG’s emissierechten. Elektriciteitsinstallaties die werken met CO2-intensieve brandstoffen zoals steenkool, krijgen geen gratis emissierechten toegewezen. Voor wat betreft de industriële BKG-inrichtingen bestaat er een belangrijke link tussen de toewijzing van emissierechten en het benchmarkingconvenant, een overeenkomst tussen de Vlaamse overheid en de Vlaamse industrie met het oog op het verbeteren van de energie-efficiëntie. Het Vlaamse Gewest heeft zich ertoe verbonden om alle toegetreden ondernemingen voldoende emissierechten toe te wijzen. Als tegenprestatie zullen de toegetreden ondernemingen investeren in energie-efficiëntie om tegen 2012 op dat vlak tot de wereldtop te behoren. Installaties die niet zijn toegetreden tot het benchmarkingconvenant, krijgen minder emissierechten toegewezen. Behandeling nieuwkomers en sluitingen In de loop van 2009 en 2010 hebben verschillende “nieuwkomers” een toewijzingsaanvraag ingediend bij de Vlaamse overheid. Het gaat hier zowel om bestaande BKG-inrichtingen die een aanzienlijke capaciteitsstijging hebben ondergaan als om volledig nieuwe BKG-inrichtingen. De toewijzing voor nieuwkomers gebeurt op basis van de regels die in het Vlaams Toewijzingsplan 2008-2012 hiervoor zijn uitgewerkt. In het jaar 2009 heeft dit geresulteerd in 12 bijkomende toewijzingen voor nieuwkomers, in 2010 hebben 9 nieuwkomers een toewijzing gekregen. De toekenning van emissierechten gebeurt via een Ministerieel Besluit, waarna aan de registeradministrateur de opdracht wordt gegeven om de emissierechten van de Vlaamse Nieuwkomersreserve over te schrijven op de exploitanttegoedrekening van de nieuwkomer. Voor de jaren 2009 en 2010 is de toewijzing van emissierechten voor 7 BKG-inrichtingen gestaakt, aangezien deze hun activiteiten hadden stopgezet of niet meer onder het toepassingsgebied van emissiehandel vielen. 95/193
Evaluatie toewijzingen 2009-2010 In 2009 bedroegen de geverifieerde CO2-emissies van de Vlaamse bedrijven die onder het toepassingsgebied van emissiehandel vallen 32.7 Mton, een daling van bijna 7% ten opzichte van 2008. De daling van de uitstoot was onder meer uitgesproken bij de staalsector (een daling met meer dan 25%) en de chemie (een daling van ongeveer 11%), twee sectoren die een groot deel van de emissies vertegenwoordigen van de bedrijven onder emissiehandel in Vlaanderen. Deze daling van de uitstoot is grotendeels toe te schrijven aan de productiedalingen bij de industrie omwille van de economische crisis in 2009. Deze onverwachte daling van de emissies, heeft geresulteerd in een lichte overallocatie voor het jaar 2009: er werden in Vlaanderen immers voor zo’n 34 Mton emissierechten toegewezen. Deze overallocatie -die overigens in heel Europa is vastgesteld voor het jaar 2009- is het gevolg van het feit dat de individuele toewijzingen al bij de start van de handelsperiode zijn vastgelegd in het toewijzingsplan (correcties achteraf zijn niet toegestaan door de Europese Commissie). Specifiek voor Vlaanderen is er bij de berekening van de toewijzing voor de toegetreden convenantbedrijven uitgegaan van productieprognoses, die vermenigvuldigd werden met een benchmarkwaarde. Aangezien er op het moment van het bepalen van de productieprognoses nog geen sprake was van de economische crisis, waren deze prognoses een overschatting van de reële productie in 2009. De in 2009 vastgestelde overallocatie leidt er echter niet toe dat de aanmoediging voor de bedrijven om de emissies te reduceren volledig verdwijnt. De CO2 -marktprijs zet bedrijven immers nog steeds aan om bijkomende energie-efficiëntie investeringen uit te voeren. Bovendien blijven de emissierechten uit de huidige handelsperiode 2008-2012 ook geldig in de volgende handelsperiode 2013-2020. Hierdoor wordt vermeden dat de CO2-marktprijs keldert, zoals eind 2007 het geval was. In het jaar 2010 zijn de ETS emissies in Vlaanderen teruggekeerd tot op het niveau van 2008. Dit komt door de toegenomen emissies van de staal-en de chemiesector, die terug hun emissieniveau van het jaar 2008 hebben bereikt. Hierdoor werden in Vlaanderen in 2010 meer emissies uitgestoten dan dat er emissierechten toegewezen zijn. Door deze globale “onderallocatie” in 2010 in Vlaanderen, wordt een positieve bijdrage geleverd aan de totstandkoming van een Europese CO2-marktprijs die aanzet tot CO2efficiënte investeringen. Verdere stappen Aanpassingen aan werking EU ETS in volgende handelsperiode Vanaf de volgende handelsperiode 2013-2020 zal het EU ETS grondig gewijzigd worden. De belangrijkste wijziging is dat de BKG-emissies uitgestoten door de bedrijven onder het EU ETS niet meer onder de verantwoordelijkheid van de lidstaat vallen. De nationale doelstelling zal zich beperken tot de non-ETS sector. Daarnaast zal ook de praktische werking van het EU ETS aangepast worden. Zo zullen onder meer: -
Een aantal bijkomende activiteiten onder het toepassingsgebied van emissiehandel vallen.
Vanaf 2013 zullen onder meer salpeterzuurproductie, waterstofproductie en CCS activiteiten onder emissiehandel vallen. Daarnaast zullen ook de emissies uit fakkels onder ETS komen. -
Het totaal aantal beschikbare emissierechten op Europees niveau vastgelegd worden.
In de handelsperiodes 2005-2007 en 2008-2012 werd het totaal aantal emissierechten beschikbaar voor de Europese ETS installaties gevormd door de som van de nationale toewijzingsplannen. De cap voor de periode 2013-2020 is echter op Europees niveau vastgelegd. Elk jaar van de handelsperiode 2013-2020 zal deze Europese cap met 1.74 % dalen, waardoor het totaal aantal gecreëerde emissierechten in 2020 21 % lager zal liggen dan deze in 2005. Op deze manier levert de ETS sector, die goed is voor ongeveer 40 % van
96/193
de totale broeikasgasuitstoot in Europa, een significante bijdrage aan het halen van de Europese reductiedoelstelling. -
De toewijzing van emissierechten via Europees geharmoniseerde regels verlopen.
Om concurrentieverstoringen te vermijden op de interne markt, worden de emissierechten in de handelsperiode 2013-2020 niet meer volgens nationale toewijzingsplannen toegewezen, maar volgens Europees geharmoniseerde toewijzingsregels. Deze toewijzingsregels zijn begin 2011 vastgesteld door de Europese Commissie en de lidstaten. De toewijzingsregels specificeren dat er geen gratis emissierechten worden toegekend voor elektriciteitsproductie en dat de industriële BKG-inrichtingen toewijzingen krijgen op basis van CO2-efficiëntie benchmarks. De emissierechten die niet gratis worden toegewezen, zullen geveild worden. Voorbereiding op volgende handelsperiode in Vlaanderen Een aantal belangrijke voorbereidingen op de volgende handelsperiode zijn al afgerond in Vlaanderen: -
Rapportering van emissies van BKG installaties die vanaf 2013 voor het eerst onder EU ETS vallen
Met het oog op de identificatie van de installaties die vanaf 2013 bijkomend onder EU ETS vallen en de afstemming van het totaal aantal beschikbare emissierechten in de EU in 2013-2020 op het nieuwe toepassingsgebied, diende elke lidstaat de emissies te rapporteren van BKG-installaties die 2013 voor het eerst onder het toepassingsgebied vallen. In Vlaanderen zijn deze emissies begin 2010 opgevraagd via een Ministerieel Besluit en gerapporteerd aan de Europese Commissie. -
Deelname aan opstelling Europese toewijzingsregels
Vlaanderen heeft bijgedragen aan de totstandkoming van de Europees geharmoniseerde toewijzingsregels, door actief deel te nemen aan de Europese Technische Werkgroepen. Daarnaast dienen verdere voorbereidingen te gebeuren in 2011: -
Toepassing geharmoniseerde toewijzingsregels en berekening individuele toewijzingen voor 2013-2020
Voor de toepassing van deze regels en de bepaling van de individuele toewijzingen, dienen installaties die in 2013-2020 onder emissiehandel vallen historische activiteitgegevens te rapporteren aan de lidstaat. Op basis van deze gegevens en de toewijzingsregels, dient de lidstaat een lijst op te stellen met de individuele toewijzingen aan de BKG-inrichtingen. In Vlaanderen worden in 2011 de relevante historische activiteitsgegevens via een ministerieel besluit opgevraagd bij de BKG-inrichtingen. Op basis van deze gerapporteerde gegevens, die onafhankelijk geverifieerd moeten worden, zal Vlaanderen aan de Europese Commissie een lijst overmaken met alle bedrijven die in 2013-2020 onder het toepassingsgebied van ETS vallen in Vlaanderen en hun toewijzing. Na goedkeuring door de Europese Commissie van deze lijst, kunnen de emissierechten begin 2013 toegekend worden aan de individuele installaties. -
Omzetting Herziene Richtlijn emissiehandel in Vlaamse wetgeving
Maatregel 4.1.5 Opleggen van REG-openbaredienstverplichtingen aan de elektriciteitsdistributienetbeheerders voor niet-huishoudelijke eindafnemrs Beschrijving De elektriciteitsdistributienetbeheerders hebben sinds 2003 de verplichting om jaarlijks een bepaalde hoeveelheid primaire energie te besparen bij hun eindafnemers. De primaire energiebesparingsdoelstellingen in % worden telkens berekend op basis van de hoeveelheid kWh die twee jaar eerder werd afgenomen. Vanaf 2010 moeten de netbeheerders met minstens 2500 eindafnemers een doelstelling realiseren van 3,5%, de netbeheerders met minder dan 2500 eindafnemers een doelstelling van 2,5%, beide met de verplichting om acties te voeren naar zowel huishoudelijke als niet-huishoudelijke 97/193
doelgroepen maar zonder dat hierbij per doelgroep een doelstelling wordt opgelegd. De netbeheerders voorzien hiervoor een heel aantal REG-premies en -acties. Daarnaast worden aan de netbeheerders een aantal actieverplichtingen opgelegd zoals sensibilisering, de ondersteuning van lokale besturen bij hun energiebeleid, de uitvoering van energieboekhoudingen bij onderwijsinstellingen en gezondheids- en welzijnsvoorzieningen. Netbeheerders met minder dan 2.500 eindafnemers hebben de mogelijkheid om te opteren voor een compenserende actieverplichting of financieringsverbintenis in plaats van de resultaatsverplichting en/of actieverplichtingen. Evaluatie Uit de monitoringrapporten die de netbeheerders jaarlijks tegen 1 mei aan het VEA ter beoordeling voorleggen, blijkt dat de gerealiseerde primaire energiebesparing bij de niet-huishoudens varieert doorheen de jaren (zie tabel in bijlage 2). De besparing lag het hoogst in 2009 (935,4 GWh) en het laagst in 2006 (259,9 GWh). In artikel 24 van het besluit van 2 maart 2007 inzake de REG-openbaredienstverplichtingen is voorzien dat de Vlaamse minister bevoegd voor het energiebeleid in 2010 een evaluatierapport voorlegt aan de Vlaamse Regering, waarin de effecten en kosteneffectiviteit van de verplichtingen worden geëvalueerd en eventuele wijzigingen worden voorgesteld. Vanaf medio 2009 werd dit evaluatierapport voorbereid, in overleg met alle betrokken partijen. Het eindrapport, opgesteld door de Provinciale Hogeschool Limburg, werd opgeleverd in juni 2010. De evaluatie resulteerde in een wijzigingsbesluit, dat op 15 juli 2011 door de Vlaamse Regering voor de tweede keer principieel werd goedgekeurd. Vanaf 2012 zullen de resultaatgerichte doelstellingen van de netbeheerders worden vervangen door actieverplichtingen, voornamelijk bestaande uit de verplichting om voor heel Vlaanderen uniform vastgestelde premies voor de belangrijkste energiebesparende maatregelen (dak- of zoldervloerisolatie, hoogrendementsbeglazing, muur- en vloerisolatie, zonneboiler, warmtepomp, relighting) aan te bieden. KMO’s en bedrijven zullen ook premies kunnen krijgen voor andere energiebesparende ingrepen die afhangen van de gerealiseerde energiebesparing en pas zullen worden toegekend na uitvoering van een energie-audit. Dankzij een efficiënte inzet van de budgetten en een extra inspanning op de Vlaamse begroting, zal de hervorming ervoor zorgen dat de impact op de nettarieven kleiner wordt. Verdere stappen Definitieve goedkeuring van het wijzigingsbesluit inzake de REG-openbaredienstverplichtingen, opmaak van de ministeriële besluiten en de besluiten van VEA ter concretisering van de gewijzigde openbaredienstverplichtingen. Maatregel 4.1.6 Opleggen van energieprestatie- en binnenklimaateisen (EPB-eisen) aan industriële gebouwen Zie beschrijving, evaluatie en verdere stappen bij maatregel 2.1.1 en 2.1.2 Maatregel 4.1.7 Stimuleren duurzame bedrijventerreinen Beschrijving In het Besluit van de Vlaamse Regering van 16 mei 2007 houdende subsidiëring van bedrijventerreinen is voorzien dat nieuw aan te leggen bedrijventerreinen (“greenfields”) voortaan op steun kunnen rekenen als ze CO2-neutraal zijn. Dit betekent dat het elektriciteitsverbruik van de bedrijven alleen afkomstig is van de aankoop of productie van groene stroom of via CO2-emissierechten wordt gecompenseerd. De steun bedraagt 30% van de werken en de kosten als een greenfield ontwikkeld wordt. Bij de heraanleg van bedrijventerreinen wordt 60% steun gegeven. De CO2-verplichting geldt daar enkel bij uitgifte van nieuwe kavels. Extra subsidies zijn beschikbaar voor de ontwikkeling van multimodale terreinen.
98/193
Evaluatie Het subsidiebesluit eist de CO2-neutraliteit bij subsidiëring van bedrijventerreinen. Verdere uitwerking van deze maatregel gebeurt met behulp van het Ministerieel besluit houdende uitwerking van de CO2neutraliteit op de bedrijventerreinen zoals goedgekeurd op 1 oktober 2007. Dit Ministerieel besluit is inmiddels gewijzigd door het Ministerieel besluit goedgekeurd op 6 juni 2009. Er werd een workshop georganiseerd om het principe van neutraliteit toe te lichten en te bespreken met de ontwikkelaars en beheerders. Er is ook een handleiding beschikbaar voor de toepassing van het CO2neutraliteitsprincipe. Deze handleiding werd voorgesteld op een event voor ontwikkelaars georganiseerd door het Agentschap Ondernemen. De meeste ontwikkelaars van gesubsidieerd bedrijventerreinen zetten ook in op REG bij de bedrijven op hun terrein. De bedrijven kunnen daarbij gebruik maken van het aanbod van het Agentschap Ondernemen om een gratis nieuwbouwscan te laten uitvoeren. Hierover is met enkele ontwikkelaars en het Agentschap Ondernemen een protocol afgesloten. Zowat alle ontwikkelaars organiseren ook infosessies voor de bedrijven over de toepassing van het principe. Er worden momenteel ook controle-en monitoringsystemen geïmplementeerd. Er werd ook een oproep gelanceerd om bedrijventerreinenmanagementprojecten te subsidiëren. Bij veel van deze ingediende projecten wordt door de beheerders van de terreinen in samenwerking met de bedrijven aandacht besteed aan duurzame energievoorziening, veilige ontsluiting, … Verdere stappen De maatregel wordt verder toegepast. Maatregel 4.1.8 Verlenen van projectsubsidies voor energieconsulenten Beschrijving Er worden projectsubsidies toegekend aan de werkgeversorganisaties van de profit in de SERV (UNIZO, VOKA en Boerenbond) voor het indienstnemen van één of meerdere energieconsulenten die ter beschikking staan van ondernemingen met een energiegebruik < 0,1 PJ (industrie, tertiair, zelfstandigen, land- en tuinbouw). De energieconsulenten geven eerstelijnsadvies inzake REG, begeleiden de ondernemingen bij het registreren en interpreteren van hun energiegebruik, detecteren ter plaatse posten van energieverspilling, wijzen energiebesparende ingrepen aan en geven voorlichting inzake steunmaatregelen. Evaluatie De werkzaamheden van de energieconsulenten worden opgevolgd door een stuurgroep, voorgezeten door het Vlaams Energieagentschap. Een aantal gezamenlijke acties werden gevoerd zoals de uitwerking van een energiezelfscan voor KMO’s die op www.energiesparen.be werd geplaatst. Na evaluatie van de energieconsulentenprojecten, werd een nieuwe subsidieregeling uitgewerkt. Op 29 oktober 2010 keurde de Vlaamse Regering het besluit tot toekenning van steun aan energieconsulentenprojecten definitief goed. Het nieuwe subsidiekader zorgt voor een betere stroomlijning van de projecten, laat langere financieringstermijnen toe en maakt een betere samenwerking en uitwisseling tussen de energieconsulenten mogelijk. In tegenstelling tot het toekennen van ad-hocsubsidies garandeert het werken met een projectoproep een betere sturing naar inhoud en aanpak en legt het de focus veel meer op het behalen van concrete resultaatsverbintenissen in lijn met beleidsprioriteiten. Op 1 december 2010 werd een oproep gelanceerd voor het indienen van voorstellen voor de doelgroep bedrijven (1.325.000 euro). Op 24 maart 2011 werden subsidieovereenkomsten met UNIZO, VOKA en Boerenbond afgesloten waarin duidelijke resultaatsverbintenissen en rapporteringsvoorwaarden zijn opgenomen. Alle projecten hebben een looptijd van drie jaar.
99/193
Verdere stappen Voor elk energieconsulentenproject zorgt een door het VEA samengesteld begeleidingscomité voor de projectopvolging. Per semester rapporteert elke promotor minstens over de realisatie van de vastgelegde resultaatsverbintenissen. Als een project niet op schema zit om de vooropgestelde minimumnormen van één of meerdere resultaatsverbintenissen te realiseren, zal een actieplan worden gevraagd om bij te sturen. Maatregel 4.1.9 Vrijstelling onroerende voorheffing op materiaal en outillage bij vervangingsinvesteringen Beschrijving In het decreet van 23 mei 2008 houdende bepalingen tot begeleiding van de aanpassing van de begroting 2008, werd een volledige vrijstelling van de onroerende voorheffing op materieel en outillage bij vervangingsinvesteringen doorgevoerd (vanaf ingebruikname op 1 januari 2008). Met deze maatregel wil de Vlaamse Regering investeringen in nieuw materieel en outillage zoveel als mogelijk ondersteunen en aanmoedigen. Deze zijn immers doorgaans energiezuiniger en milieuvriendelijker. Voor de bedrijven met een energieverbruik lager dan 0,1 PJ is de vrijstelling onvoorwaardelijk. Bedrijven met een energieverbruik hoger dan 0,1 PJ krijgen enkel een vrijstelling indien ze toegetreden zijn tot één van de energiebeleidsovereenkomsten (audit- of benchmarkingconvenant). Evaluatie De vervanging van materieel en outillage bij de bedrijven met een energieverbruik lager dan 0,1PJ, wordt bijkomend gepromoot gestimuleerd door de energieconsulenten (maatregel 4.1.8) die zich ook richten tot de gebruikers en fabrikanten van uitrustingsgoederen. Verdere stappen De maatregel loopt door. Maatregel 4.1.10 Uitvoeren van Eco-efficiëntiescanprogramma Beschrijving Centraal staat de eco-efficiëntiescan die bedrijven screent op de verschillende aspecten van eco-efficiëntie: processen milieuvriendelijker maken, producten milieuvriendelijker (her)ontwerpen, afvalstoffen valoriseren, markten herbekijken en de vraag bijsturen en de kansen (economische en ecologische winst) voor de bedrijven in deze domeinen zichtbaar maken. Evaluatie In 2006 werd de eco-efficiëntiescan ingezet bij 27 pilootbedrijven. Na deze pilootperiode werd vanaf november 2006 het Eco-efficiëntiescanprogramma opengesteld voor alle Vlaamse KMO's. Elk jaar, te beginnen met 2007, is er plaats voor 330 KMO's. Bedoeling is om over een periode van 3 jaar in totaal 1000 KMO's te gescand te hebben. Eind 2009 is het streefdoel van 1000 gescande kmo’s gehaald. Vermits een heleboel algemene maatregelen uit het eco-efficiëntiescanprogramma ook voor andere kmo’s van toepassing zijn, besliste de OVAM om een webmodule te creëren. In deze online-toepassing kan een bedrijf vanaf nu zelf zijn eco-efficiëntie-opportuniteiten detecteren door een paar klikken met de muisknop. Zowel een productie- als een dienstenbedrijf kan terecht op de site. Meer info over de scanwebmodule en over eco-efficiëntie is te vinden op de ovam-website www.ovam.be/eco-efficientiescan en www.ovam.be/eco-efficientie Bij het lanceren van de scanwebmodule november 2009 werd een samenwerking opgestart met AO. In die zin dat zij naar voor werden geschoven als te contacteren partij voor verdere info omtrent eco-efficiëntie. De samenwerking liep verder en resulteerde eveneens in het verder aanbieden van de scan aan kmo’s, zij het een aangepaste, vereenvoudigde versie van de scan. Deze aangepaste versie van de scan is qua 100/193
methodiek volledig gelijklopend met de door OVAM ontwikkelde eco-efficiëntiescan. De vereenvoudiging situeert zich vooral op vorm van de vragenlijsten. In 2010 startten de accountmanagers milieu van het Agentschap Ondernemen bedrijven te begeleiden bij het uitvoeren van een eco-efficiëntiescan. Verdere stappen De scan is blijvend opgenomen in het dienstverleningspakket van het Agentschap Ondernemen. Binnen de OVAM is voor 2 sectoren ( scheepsherstellers en chocolade en biscuitindustrie) een project opgestart waarbij een 10 ondernemingen uit de sector gescand worden met de eco-efficiëntiescan, teneinde een lijst van good practices inzake eco-efficiëntie te kunnen opstellen. Deze good practices zullen in samenwerking met de betrokken federaties aan de sector bekend gemaakt worden. Dit traject zal in 2012 met 2 nog te kiezen sectoren herhaald worden. Maatregel 4.1.11 Ecologiepremie verlenen Beschrijving Onder ecologie-investeringen worden verstaan: milieu-investeringen, investeringen op energiegebied, investeringen in hernieuwbare energie en investeringen in warmtekrachtkoppeling. Voor bedrijven die onder de doelgroep van het benchmarkingconvenant (maatregel 4.1.2) vallen, is de ecologiepremie gekoppeld aan de toetreding tot het convenant. Deze steunmaatregel kon cumulatief worden toegepast met andere steunmechanismen, zijnde groenestroomcertificaten (maatregel 3.1.1), warmtekrachtcertificaten (maatregel 3.2.1) en de federale verhoogde investeringsaftrek. Vanaf februari 2011 werden de technologieën die ook kunnen genieten van WKK- en groenestroomcertificaten echter uitgesloten. De ecologiepremie biedt tevens ondersteuning aan tal van maatregelen vermeld in dit voortgangsrapport. Evaluatie In 2007 werd de ecologiesteunregeling grondig bijgestuurd. Een aantal besparingsmaatregelen ging met terugwerkende kracht in voege vanaf 1 augustus 2006 en had betrekking op alle ingediende steunaanvragen tussen 1 augustus 2006 en 16 mei 2007. Deze ingrepen hadden tot doel de ecologiesteunverlening budgettair beheersbaar te houden (EP-light). Met ingang van 17 mei 2007 werd de bestaande ecologiesteunregeling stopgezet. Vanaf 1 oktober 2007 werd overgegaan van een open naar een gesloten budgettair systeem via een oproep met wedstrijdformule. Een eerste oproep liep van 1 oktober tot 21 december 2007. Met ingang van 1 januari 2009 werd de klassieke expansiesteun stopgezet en het budget van 45 miljoen euro bij het budget van de ecologiepremie gevoegd. Op 16 januari 2009 keurde de Vlaamse Regering een wijziging aan de ecologiesteunregeling goed. Zo worden onder meer de steunpercentages en het maximum steunbedrag per aanvraag verhoogd. Jaarlijks werden er drie op elkaar aansluitende oproepen georganiseerd waarop ondernemingen met hun investeringsproject kunnen intekenen. Vanaf februari 2011 werd echter afgestapt van de ecologiesteunverlening via oproep met wedstrijdformule. De nieuwe steunregeling EP-PLUS is een open systeem wat ondernemingen meer rechtszekerheid en transparantie biedt omdat een bedrijf dat aan de gestelde criteria voldoet, binnen de budgettaire mogelijkheden, zeker is van de steun en vooraf precies weet hoeveel deze zal bedragen. Door het uitsluiten van technologieën die ook kunnen genieten van WKK- en groenestroomcertificaten van de ecologiepremie verloopt de instroom van het aantal steunaanvragen zeer traag. Er werden dan ook een aantal versoepelingsmaatregelen doorgevoerd met het oog op het meer aantrekkelijk maken van de ecologiesteunregeling. In juli werd de subsidiëring van de technologieën m.b.t. groene warmte fors verhoogd en vanaf oktober de technologieën m.b.t. LNG.
101/193
Verdere stappen Voor 2012 is er de opstart van een steunregeling voor strategische ecologie-investeringen voorzien. Opzet is om naast de bestaande ecologiesteunregeling met een limitatieve technologieënlijst die via de internetapplicatie loopt en die zich voornamelijk richt naar KMO’s, een nieuwe steunregeling uit te werken voor strategische ecologieprojecten met een innovatief karakter, een steunregime bedoeld voor innovatieve projecten die een globale/integrale milieu- of energieoplossing op bedrijfsniveau bieden met gesloten energie en materiaalkringlopen en proces geïntegreerde oplossingen waarbij niet naar technologieën van de LTL kan gerefereerd worden. De nieuwe steunregeling zou in het voorjaar van 2012 van start gaan.
Cluster 4.2 Terugdringen lachgasuitstoot uit de chemische industrie Maatregel 4.2.1 Aanpakken van de lachgasuitstoot uit de salpeterzuurproductie Beschrijving Het aandeel van de salpeterzuurproductie in de totale Vlaamse lachgasrekening was 11% in 2009 en betekende zo 0.5% van de totale Vlaamse broeikasgasemissies in dat jaar. De enige salpeterzuurproducent in Vlaanderen wenst zijn productiecapaciteit in Vlaanderen in de toekomst verder te kunnen ontwikkelen en optimaliseren. Dit wordt mede mogelijk doordat het bedrijf een katalysator ontwikkelde, die toelaat om de lachgasuitstoot uit de salpeterzuurproductie aanzienlijk te laten dalen. Na een proefperiode blijkt de gehanteerde technologie technisch en economisch haalbaar te zijn. Evaluatie Tussen het salpeterzuurproducerende bedrijf en het Vlaams gewest werd op 18 november 2005 een convenant afgesloten met als doelstelling de vermindering van de N2O-emissies per ton geproduceerd salpeterzuur tot een zo laag mogelijk technisch haalbaar niveau, rekening houdend met de best beschikbare techniek voor de reductie van de uitstoot van N2O. In uitvoering van het convenant stelde het bedrijf een concreet stappenplan op, gericht op het behalen van de beoogde doelstellingen. Dit plan voorziet dat de katalysatortechnologie gradueel (voor de start van de Kyotoperiode in 2008) wordt ingebouwd in de verschillende salpeterzuurproducerende installaties die onder de bepalingen van het convenant ressorteren. Het plan wordt nauwgezet uitgevoerd en opgevolgd. Dit leidde in 2006 al tot een afname van de lachgasemissies met 912 kton CO2-eq ten opzichte van de uitstoot in 2005. In 2007 werd de emissie nog verder gereduceerd tot een afname met 1457 kton CO2-eq. ten opzichte van de uitstoot in 2005. Deze dalende trend werd verdergezet in 2008 (het uitstootniveau in 2008 lag 1586 kton CO2-eq lager dan in 2005), ondanks de ingebruikname van een bijkomende salpeterzuurinstallatie. Ook in 2009 werd een verdere daling opgetekend. Dit kan deels worden toegeschreven aan het effect van de financieeleconomische crisis met sterke daling van de industriële activiteit op wereldschaal. Anderzijds is dit te wijten aan het feit dat deze nieuwe installatie meteen uitgerust werd met de katalysatortechnologie ter reductie van lachgas. Er kan echter worden voorzien dat de lachgasuitstoot uit de salpeterzuurproductie, na aantrekken van de economie, terug licht zal toenemen. Verdere stappen Het convenant en het stappenplan worden verder uitgevoerd en opgevolgd. Maatregel 4.2.2 Aanpakken van de lachgasuitstoot uit de caprolactamproductie Beschrijving De Vlaamse industriële caprolactamproductie gaat gepaard met de uitstoot van het broeikasgas lachgas. Het procédé van de caprolactamproductie varieert in Vlaanderen naargelang het bedrijf. In het productieproces van caprolactam wordt hydroxylamine aangemaakt. Afhankelijk van de procesmethode en 102/193
de gebruikte temperaturen en katalysatoren kan daarbij N2O vrijkomen. De N2O-emissies uit de caprolactamproductie in Vlaanderen zijn afkomstig van één producent. Evaluatie Het bedrijf heeft al concrete initiatieven genomen die beogen de uitstoot van lachgas terug te dringen. Zo wordt er onderzoek gedaan naar beschikbare emissiereductietechnologieën. Dit onderzoek schept veelbelovende perspectieven voor een effectieve uitstootvermindering op middellange termijn via de inbouw van katalysatoren. Er bestaan echter nog steeds een aantal technische uitdagingen om de beschikbare emissiereductietechnologieën op korte termijn te implementeren. Verdere stappen Er wordt verder overleg gepleegd met de emissiereductietechnologie en beleidsinstrumenten
producent
in
kwestie
inzake
de
geschikte
Cluster 4.3 Reduceren van de emissies van F-gassen (CFK’s, HCFK’s, HFK’s, PFK’s, en SF6) Maatregel 4.3.1 Invoeren van een certificeringverplichting voor koeltechnische bedrijven en personeel Beschrijving Bedrijven die hun personeel werkzaamheden laten uitvoeren aan koelinstallaties moeten bewijzen dat ze de nodige documentatie bijhouden omtrent uitgevoerde werkzaamheden aan koelinstallaties en toegevoegde en afgetapte hoeveelheden koelmiddel. Daarnaast dienen ze de nodige technische apparatuur ter beschikking te stellen van het personeel dat die werkzaamheden uitvoert en moeten ze ervoor zorgen dat het koeltechnisch personeel voldoende vakbekwaam is. Deze vakbekwaamheid zal moeten bewezen worden aan de hand van een examen. Evaluatie In de loop van 2009-2010 is de implementatie van de certificeringsverplichting verdergezet. Sinds het begin 2010 werden de eerste koeltechnische bedrijven voor een tweede keer gekeurd. Aan de hand van de ervaringen die zijn opgedaan gedurende de keuringen van koeltechnische bedrijven en examencentra in de periode 2008-2010 werd gestart met de actualisatie van de checklisten die keuringsinstellingen gebruiken bij het keuringsproces. Het keuringsproces is immers stilaan zijn beginfase ontgroeid en een optimalisering van het keuringsproces, voornamelijk het verduidelijken van verplichtingen en het verhogen van de keuringsefficiëntie, was aangewezen. Bij dit actualisatieproces werden niet alleen vertegenwoordigers van de verschillende keuringsinstellingen betrokken, maar werd ook geluisterd naar de koeltechnische sector en werd ook advies ingewonnen van BELAC, de instantie die de werking van de keuringsinstellingen controleert. Verdere stappen In de loop van 2011 wordt de implementatie van de certificeringsverplichting verdergezet. De Vlaamse overheid zal er op toezien dat deze implementatie op een correcte en op een zo vlot mogelijke manier zal en kan verlopen. Specifieke aandacht zal in 2011 worden besteedt aan de naleving van de certificeringsverplichtingen. In de praktijk wordt vastgesteld dat er bedrijven zijn die zich nog steeds geen certificering hebben behaald. Specifieke opvolgingsacties zijn hier aangewezen Maatregel 4.3.2 Verderzetten inspectiecampagne F-gassen Beschrijving Op jaarbasis worden in enkele tientallen bedrijven met koelinstallaties de koelgaslekken gedetecteerd en de koelgasemissies geschat. De sanering van koelinstallaties wordt afgedwongen met als doel het beperken van de lekverliezen tot maximum 5% per jaar. Evaluatie 103/193
In 2009 controleerde de afdeling Milieuinspectie (AMI) 157 koelinstallaties. Voornamelijk oudere koelinstallaties, die vaak nog ozonafbrekende koelmiddelen bevatten, vertonen lekverliezen. Verdere stappen De inspectiecampagne wordt verdergezet Maatregel 4.3.3 Aanpakken van emissies van F-gassen afkomstig van autowrakken Beschrijving Hoewel de wet voorziet dat koelmiddelen uit airco’s moeten worden gerecupereerd, blijkt dat in 2008 een zeer kleine hoeveelheid koelmiddel werd gerecupereerd (of ten minste werd gerapporteerd). Dit project moet nagaan wat de reden en eventuele knelpunten voor deze zeer beperkte recuperatie zijn en welke maatregelen er moeten worden ondernomen om deze recuperatie aan te zwengelen. Evaluatie In de loop van 2010 kon worden vastgesteld dat in 2009 een 546 kg koelmiddel werd gerecupereerd. Dit is een stijging met 76% ten opzichte van de gerecupereerde hoeveelheid in 2008. De hoeveelheden die worden teruggewonnen verschillen naargelang het erkende verwerkingscentrum van centrum. Aan alle erkende centra is in 2010 een brief gestuurd die hen wijst op de verplichting tot het terugwinnen van het koelmiddel en dat deze terugwinning moet gebeuren door een gecertificeerd persoon. Sinds midden 2010 kijken de keuringsinstellingen die de erkende verwerkingscentra controleren, toe op de correcte naleving van deze verplichtingen. Verdere stappen De recuperatieverplichting wordt verder opgevolgd, en indien aangewezen zal bijkomend overleg gepleegd worden met Ovam, Febelauto en Coberec (Confederatie van de Belgische Recuperatie). Maatregel 4.3.4 Aanpakken van emissies van F-gassen van brandbeveiligingsinstallaties via certificering onderhoudspersoneel Beschrijving Personen die deze werkzaamheden uitvoeren worden verplicht te slagen voor een examen. De inhoud van het examen wordt bepaald in overleg met de betrokken sector. Evaluatie In de periode 2009-2010 zijn examens georganiseerd door het erkende examencentrum, erkenningen op bedrijfsniveau zijn afgeleverd door de afdeling Milieuvergunningen. Verdere stappen De regelgeving blijft verder van kracht. Maatregel 4.3.5 Aanpakken van SF6-emissies van hoogspanningsschakelaars onderhoudspersoneel
via certificering
Beschrijving In overleg met de betrokken sector zullen de minimumopleidingseisen en een gepaste wijze van certificering voor dergelijke onderhoudstechnici worden bepaald. Evaluatie Begin 2010 behaalde een examencentrum haar erkenning en kon er worden gestart met de certificering van de technici die betrokken zijn bij de terugwinning van SF6 uit hoogspanningsschakelaars. Verdere stappen De regelgeving blijft verder van kracht. 104/193
Maatregel 4.3.6 Aanpakken van F-gasemissies uit de kunststoffenindustrie Beschrijving Met de betrokken bedrijven worden mogelijke reductiemaatregelen (nl. de reductie of het stopzetten van het gebruik van gefluoreerde broeikasgassen als blaasmiddel) besproken. Ook worden opgestelde emissieprognoses besproken en worden voorstellen voor verbetering aangebracht Evaluatie Ook in 2009 werd de dalende trend in de emissies van F-gassen die de vorige jaar werd vastgesteld, verdergezet. Het gebruik van F-gassen als blaasmiddel wordt verder verdrongen door koolwaterstoffen. Het gebruik van een welbepaalde resthoeveelheid F-gassen als blaasmiddel blijft echter voorlopig nodig voor de productie van kunststofmaterialen die worden gebruikt in omstandigheden waar brandveiligheid belangrijk is. Verdere stappen Verdere opvolging van de situatie door middel van contacten met het betrokken bedrijf zijn aangewezen om de situatie op te volgen. Medebepalend zal ook de inhoud van een herziening van de Europese Fgassenregelgeving zijn die mogelijk voor deze sector verdergaande maatregelen zal bevatten. Eventuele beslissingen om het gebruik van F-gassen terug te dringen, moeten, omwille van onder meer concurrentiële redenen, dan ook best op Europees niveau worden genomen. Maatregel 4.3.7 Bepalen en invoeren van opleidingsvoorwaarden voor personen betrokken bij de terugwinning van koelmiddel uit airco’s van voertuigen Beschrijving EU-verordening 842/2006 voorziet dat lidstaten minimumopleidingseisen invoeren voor personen die betrokken zijn bij de terugwinning van koelmiddelen uit klimaatbeheerssytemen van voertuigen. De minimumvoorwaarden waaraan de in te voeren regelgeving die deze opleidingseisen aan de betrokken sectoren oplegt, zijn op 2 april 2008 in een Commissieverordening vastgelegd. Evaluatie Begin 2010 werden de eerste opleidingscentra erkend. Ondertussen zijn er 18 opleidingscentra erkend. Vanaf april 2010 konden de eerste examens worden georganiseerd en werden de eerste certificaten afgeleverd. In de loop van 2010 werd ook een brochure voorbereid die de betrokkenen informeert in verband met de certificeringsverplichtingen. Verdere stappen Aangezien de certificering pas in 2010 effectief werd geïmplementeerd, valt het te verwachten dat ook in 2011 en 2012 nog personen het certificaat zullen moeten behalen. Opdat iedereen op de hoogte is van de certificeringsverplichting wordt in 2011 via een uitgebreide mailing (via het magazine van de beroepsvereniging) 5000 toelichtende brochures rondgestuurd. Maatregel 4.3.8 Bepalen en invoeren van opleidingsvoorwaarden voor personen betrokken bij het onderhoud van kleine en huishoudelijke koelinstallaties Beschrijving EU-verordening 842/2006 stelt dat EU-lidstaten opleidingsprogramma’s en certificering moeten invoeren voor personeel en bedrijven die betrokken zijn bij de installatie, onderhoud of service van koelinstallaties. Voor grotere installaties (installaties met meer dan 3 kg koelmiddel) is een wettelijk kader gecreëerd (zie maatregel 4.3.1). Deze installaties vertonen het hoogste lekverlies en bevatten het grootste reductiepotentieel. Voor kleinere koelsystemen (met koelmiddelinhoud minder dan 3kg zoals 105/193
huishoudelijke koeltoestellen) is er nog geen minimumopleidingsniveau bepaald en zijn er nog geen procedures voorzien. Evaluatie Op 4 september 2009 heeft de Vlaamse regering een besluit inzake de certificering van koeltechnische bedrijven en hun koeltechnici definitief goedgekeurd en dat het vorige certificeringsbesluit voor koeltechnische bedrijven van 8 december 2006 vervangt. Met deze actualisering van de regelgeving, die op 22 oktober is gepubliceerd in het Belgisch Staatsblad, wordt de verplichting tot certificering uitgebreid naar bedrijven en technici die werkzaamheden uitvoeren aan koelapparatuur met een nominale koelmiddelinhoud van minder dan 3 kg. Voor meer info wordt dan ook verwezen naar maatregel 4.3.1. Verdere stappen De uitvoering van deze maatregel werd opgenomen in maatregel 4.3.1 (VORA09). Maatregel 4.3.9 Opzetten van specifieke sensibiliseringsacties naar de koelsector Beschrijving Uit de klimaatconferentie en het vervolgtraject bleek ondermeer dat er een behoefte is aan bijkomende sensibiliserende initiatieven inzake lekdicht onderhoud van koelsystemen, mogelijke alternatieven, lekreducerende technieken en informering inzake de relevante wetgeving (uitbatingsvoorwaarden, afvalstoffenwetgeving). Zowel bij gebruikers als bij onderhoudsfirma’s heerst vaak een gebrek aan kennis. De administratie zal omtrent deze pistes een voorstel van aanpak verder uitwerken en hierover overleggen met de betrokken sectoren. Evaluatie Sensibilisering van de betrokken sector is voornamelijk gebeurd door middel van de implementatie van de certificeringsplicht voor koeltechnische bedrijven en hun personeel. Ook de lopende inspectiecampagnes rond het gebruik van F-gassen als koelmiddel hebben een sensibiliserend effect. Daarnaast is er informatie in verband met de problematiek van F-gassen in de koelsector verspreid via presentaties op info- en studiedagen. Verdere stappen Ondanks het huidige maatregelenpakket is de verwachting dat de emissies van F-gassen in de koelsector de komende jaren nog significant zullen toenemen. Dit heeft voornamelijk te maken met de uitfasering van ozonafbrekende stoffen die als koelmiddel worden gebruikt in bestaande installaties. Bij de verplichte vervanging van deze koelmiddelen (HCFK’s) wordt vaak gekozen voor F-gassen als alternatief koelmiddel. Het is dan ook belangrijk dat alle betrokkenen (zowel exploitanten van koelinstallaties als de koeltechnische onderhoudsbedrijven) zich voldoende bewust zijn van de milieuproblematiek, de geldende regelgeving en de mogelijke milieuvriendelijke alternatieven. Indien het gebruik van de F-gassen niet kan worden vermeden, dan moeten exploitanten er toe worden aangezet om een hogere lekdichtheid na te streven en emissies van koelmiddel zo veel mogelijk te vermijden. In overleg met de sector moet worden bekeken welke initiatieven er nog kunnen worden ontwikkeld om de huidige stijgende emissietrend in de toekomst om te buigen.
106/193
2.5.
Duurzame landbouw en bossen
2.5.1. Doelstellingen en indicatoren Doelstelling
Indicator
Broeikasgasemissies van de sector landbouw en Broeikasgasemissies (Mton bossen bedraagt maximum CO2-eq) 8,0 Mton CO2-eq in 2010 Energiegebruik in de Vlaamse landbouwsector (TJ) CO2 emissies in de Vlaamse 16 landbouwsector (kton CO2) Emissies van N2O en CH4 in de Vlaamse landbouwsector (kton CO2-eq)
2004
2005
2006
2007
2008
2009
7,6
7,5
7,4
7,3
7,0
7,2
30.356
30.215
29.345
27.059
25.994
28.769
1.922
1.906
1.862
1.649
1.540
1.692
5.467
5.365
5.347
5.420
5.317
5.388
2.5.2. Evolutie niet-energetische emissies De CH4 emissies ten gevolge van spijsverteringsvergisting vertonen sinds 1996 een dalende trend (Figuur 10). Sinds 2007 vertonen deze emissies opnieuw een stijgende trend. Rundvee heeft met 88% het grootste aandeel in deze emissies. De CH4 emissies afkomstig van vergisting bij mestopslag vertonen globaal een daling sinds 2000 en eveneens een opwaartse trend vanaf 2007 (Figuur 11). Varkens hebben in 2009 het grootste aandeel (86%)in de CH4 emissies afkomstig van vergisting bij mestopslag. Figuur 12 geeft de drijvende factoren achter elk van deze trends weer. De omvang van de Vlaamse rundveestapel daalt sinds 1996 door de sterk verbeterde efficiëntie van het melkvee en de verslechterde economische situatie voor het vleesrundvee met een dalende trend tot gevolg van de CH4 uitstoot afkomstig van spijsverteringsvergisting. Een verschuiving van melkvee naar vleesrundvee (met een lagere CH4 uitstoot ten gevolge van spijsverteringsvergisting) heeft eveneens bijgedragen tot deze dalende CH4 uitstoot sinds 1990. De afbouw van de varkensstapel trad in na 1999 als gevolg van prijsdaling sinds 1998, de dioxinecrisis in 1999, de opkoopregeling in de periode 2000-2004 en het strengere mestbeleid. Dit vormt de voornaamste verklaring van de dalende CH4 uitstoot door vergisting bij mestopslag (Figuur 11). Sinds 2008 stijgt de veestapel terug door de uitbreidingsmogelijkheden in het mestbeleid sinds 2007.
16
Exclusief emissie van CO2 door verandering in de bodemkoolstofvoorraad
107/193
120 115
Index (1990=100)
110 105 100
Emissie spijsverteringsvergisting
95
CH4 emissie melkvee
90
CH4 emissie vleesrundvee
85
CH4 emissie varkens
80 75 1990 1991 1992 1993 1994 1995 1996 1997 1998 1999 2000 2001 2002 2003 2004 2005 2006 2007 2008 2009
70
Figuur 10. Evolutie CH4 emissie spijsverteringsvergisting
120 115 105 Emissie vergisting mestopslag
100 95
CH4 emissie melkvee
90
CH4 emissie vleesrundvee
85
CH4 emissie varkens
80 75 70 1990 1991 1992 1993 1994 1995 1996 1997 1998 1999 2000 2001 2002 2003 2004 2005 2006 2007 2008 2009
Index (1990=100)
110
Figuur 11. Evolutie CH4 emissie vergisting bij mestopslag
108/193
210
Index (1990=100)
190 170
Emissie-intensiteit melkvee
150
Emissie-intensiteit vleesrundvee
130
Emissie-intensiteit varkens
110
Aantal melkvee
90
Aantal vleesrundvee
70
Aantal varkens 1990 1991 1992 1993 1994 1995 1996 1997 1998 1999 2000 2001 2002 2003 2004 2005 2006 2007 2008 2009
50
Melkopbrengst
Figuur 12. Drijvende factoren CH4 emissie landbouw
De N2O emissies afkomstig van de landbouwbodem vertonen een dalende trend vanaf 1996 en sinds 2008 opnieuw een stijging (Figuur 13). De drijvende factoren achter deze dalende trend zijn het gevoerde mestbeleid en de conjunctuur met een krimpende veestapel tot gevolg. Het mestbeleid leidde tot een dalend kunstmestgebruik, de toepassing van emissie-arme technieken, een geringere nutriënteninhoud van het veevoeder en een toenemende mestverwerking (Figuur 14). 140 130
110
Emissie landbouwbodem
100
Akkerland oppervlakte
90
Dierlijke mest
80
Synthetische mest Andere mest
70 60 50 1990 1991 1992 1993 1994 1995 1996 1997 1998 1999 2000 2001 2002 2003 2004 2005 2006 2007 2008 2009
Index (1990=100)
120
Figuur 13. Evolutie N2O emissie landbouwbodem
109/193
120 110
Dierlijke mest/akkerland oppervlakte
Index (1990=100)
100 90
Synthetische mest/akkerland oppervlakte
80 70
Andere mest/akkerland oppervlakte
60
N2O emissie/akkerland oppervlakte
50
Akkerland oppervlakte 1990 1991 1992 1993 1994 1995 1996 1997 1998 1999 2000 2001 2002 2003 2004 2005 2006 2007 2008 2009
40
Figuur 14. Drijvende factoren N2O emissie landbouwbodem
2.5.3. Voortgang maatregelen Cluster 5.1 Energie- en CO2-besparing en toepassing van duurzame energietechnologie Maatregel 5.1.1 Bevorderen van de overschakeling naar aardgas en andere duurzame energiebronnen (restwarmte, biomassa, zonne-energie, …) in de glastuinbouw Beschrijving Verschillende glastuinbouwbedrijven hebben geen toegang tot aardgas, ondermeer wegens hun perifere ligging. Deze brandstof is nochtans milieuvriendelijker dan de conventionele brandstoffen. Sinds de liberalisering in 2002 zijn distributie en levering gesplitst wat bijkomende kosten oplevert om de aansluiting mogelijk te maken. De prijs van aardgas is daarbij gevoelig gestegen de laatste jaren zodat een overschakeling op aardgas ook omwille van bedrijfseconomische redenen niet altijd evident meer is. Er wordt nagegaan hoe de uitbreiding van het aardgasnet verder kan bevorderd worden. Naast kostenefficiënte uitbreidingen van het gasnet voor bestaande glastuinbouwbedrijven/clusters en warmtekrachtkoppeling zal de aandacht voornamelijk gericht worden op nieuw te ontwikkelen glastuinbouwbedrijvenzones/clusters. Er moet tevens geopteerd worden om glastuinbouwbedrijvenzones van uiteenlopende grootte te ontwikkelen rond een centraal energieproject (restwarmte, WKK, biogas … ) om schaaleffecten te creëren. Niet enkel aardgas, maar ook het gebruik van andere milieuvriendelijke energiebronnen (biomassa, zonneenergie, …) en duurzame energietechnologie (WKK, warmtewisselaars, warmtepompen, warmteopslag, …) wordt gestimuleerd door de overheid. Er moet tevens concreet nagegaan worden of voor een belangrijk deel van het energiegebruik in de toekomst geen gebruik gemaakt kan worden van restwarmte/CO2 afkomstig van energiecentrales ( industrie, …). Evaluatie Vanaf september 2010 werd de VLIF – steun voor energie gerelateerde investeringen teruggebracht op 28%. In 2010 werd een belangrijke stijging vastgesteld van het aantal goedgekeurde dossiers met investeringen in een WKK – installatie. Het proces van ontwikkeling van glastuinbouwbedrijvenzones mondde in 2009 concreet uit in de vaststelling van de eerste 3 RUP’s (ruimtelijke uitvoeringsplannen) voor de glastuinbouwbedrijvenzones 110/193
Roeselare, Kruishoutem en Oudenburg (+/- 70 ha). Voor een aantal zones is de procedure van het ruimtelijke proces opgestart zoals Beveren (Melsele), de macrozone Hoogstraten en Sint-Katelijne-Waver. Voor nog andere gebieden bestaan er al dan niet concrete ideeën. Na goedkeuring van de RUP’s voor 3 glastuinbouwbedrijvenzones in 2009 wordt gewerkt aan de concretisering van een ontwikkelingsconcept (= geïntegreerde organisatie- en ontwikkelingsinfrastructuur) op Vlaams niveau. De 1e kleinschalige glastuinbouwcluster Stokstorm (18 ha netto glas) werd door de VLM uitgegeven aan een consortium van tuinders dat in 2011 met de ontwikkeling zal starten. Ook voor andere regio’s wordt gewerkt aan voorbereidende studies om de ontwikkeling van glastuinbouw te ondersteunen. Dit gebeurt in een aantal gevallen via de opstart van een EFRO – project (Beveren - Melsele). Ook andere initiatieven voor energiebesparing werden opgestart. In de glastuinbouwsector zijn in 2009 2 ADLO demonstratieprojecten m.b.t. maatregelen voor de vermindering van het energiegebruik in de glastuinbouw opgestart op basis van relatief éénvoudige en minder dure investeringen zoals (dubbel) scherm- en foliegebruik, temperatuursintegratie, aangepast teeltstrategie, e.d. In 2 proefcentra voor de groententeelt werden 2 pilootprojecten opgestart met het oog op besparingen in primair energiegebruik in de glastuinbouw. Concrete cases zijn enerzijds het gebruik van een kleiner gedimensioneerde WKK installatie in combinatie met een mechanisch aangedreven (gasgestookte) warmtepomp (lucht-water) en anderzijds de bouw van een nieuwe serre met sterk isolerend glas in combinatie met een luchtbehandelingskast (warmterecuperatie uit serre), een gasgestookte absorptiewarmtepomp en opslag van energie in BEO. In het kader van het IWT - onderzoek wordt met het SMART- kas project (vervolg GESKAS) verder ingezet op het nieuwe telen waarbij naast het streven naar een stabiel kasklimaat zoveel mogelijk energie uit de serre kan worden gerecupereerd. Een aantal glastuinbouwbedrijven zetten ook reeds in op deze technieken . Verdere stappen Via het proces van Innovatief Aanbesteden heeft het departement in samenwerking met het Agentschap voor Innovatie door Wetenschap en Technologie (IWT) in 2011 een project opgestart waarbij de zoektocht wordt ingezet naar technologie die de energie-efficiëntie van de glastuinbouw verder kan verhogen. Beoogd wordt om vanaf 2012 één of een aantal pilootprojecten te ondersteunen waarbij specifiek gefocust wordt op het gebruik van innovatieve maar praktijkklare technologie m.b.t. thema’s als constructie van serres, scherm- en insolatietechnieken, luchtbehandelingstechnieken met het oog op ontvochtiging en recuperatie van energie, klimaatregeling, korte- en lange termijn energieopslag, gebruik en opwaardering van restwarmte en CO2, bijkomende elektriciteitsopwekking enz. Maatregel 5.1.2 Financiële instrumenten Beschrijving Via de inzet van diverse financiële instrumenten worden energiebesparende maatregelen voor bestaande maar ook nieuwe technologieën (hernieuwbare energie) aantrekkelijker gemaakt. Dit kan ondermeer door: -
bestaande steunmaatregelen (VLIF, REG-steun netbeheerders, investeringsaftrek) beter op elkaar af te stemmen fiscale aantrekkelijkheid te verhogen de lijst van energiebesparende maatregelen die in aanmerking komen voor financiële ondersteuning uit te breiden conform de introductie van nieuwe praktijktoepasbare technologie op de markt alternatieve financiering voor bedrijfsoverschrijdende projecten met grootschalige installaties (biogas, WKK, restwarmte, …)
Evaluatie Gezien de enorme toevloed van aanvragen voor investeringsteun voor energiebesparing en hernieuwbare technologie werd de investeringssteun in het kader van VLIF teruggebracht tot 30% in plaats van 40% van het subsidiabel bedrag vanaf juli 2008. Omwille van budgettaire redenen werd de investeringsteun voor 111/193
energiemaatregelen verder teruggebracht voor ingediende dossiers vanaf september 2010 tot 28% en 8% voor PV van het subsidiabel bedrag. Er werden 2 ADLO – demoprojecten opgestart m.b.t. het ontwikkelingstraject voor kleinschalige windturbines op landbouwbedrijven en gebruik en teelt van korte – omloophout (incl. effecten op de biodiversiteit). Verdere stappen Doorlopend beleid met aandacht voor budget, afstemming tussen verschillende steunregelingen en opname van nieuwe technologieën. Maatregel 5.1.3 Oprichten en begeleiden van een energiekenniscentrum voor land- en tuinbouw Beschrijving Een permanente kennisstructuur rond energiegebruik in land- en tuinbouw wordt uitgebouwd rond twee belangrijke pijlers. Een eerste pijler legt zich vooral toe op adviesverlening door een energieconsulent over rationeel energiegebruik en nieuwe energietechnologie in de ruime zin (zowel technisch als administratief). Een tweede pijler heeft de functie van ‘technology watch’ en volgt de technologiemarkt op. Die zoekt naar praktisch toepasbare technologie, die bovendien technisch en economisch haalbaar is en bestemd voor de land- en tuinbouwsector. Evaluatie Een steunpunt Energie voor de land- en tuinbouwsector werd opgericht in 2006. Twee energieconsulenten werden door VEA aangesteld voor de sector Land- en tuinbouw (zie maatregel 4.1.8). Deze staan ondermeer in voor: -
energiescan op land- en tuinbouwbedrijven; advisering (eerste lijn); Energieplatform (Vlagidt, Glasreg, sector, praktijkcentra, energietechnoloog, …); terugkoppeling naar overheid met betrekking tot knelpunten en technologische oplossingen.
Sinds 2007 is een energietechnoloog actief bij ILVO. Deze zal de volgende jaren op een structurele wijze instaan voor volgende taken: -
opvolging praktijktechnologie; onderzoek naar praktijktoepasbare technologie (warmtepompen, rookgasreiniging voor CO2bemesting, biomassa vergassing, emissie, energie-auditing op land- en tuinbouwbedrijven, …) in samenwerking met VITO en de sector. De samenwerking met VITO op een structurele basis is niet haalbaar gebleken. Deze piste wordt verlaten.
Sinds 2010 wordt door het ILVO meegewerkt aan een 2-jarig EFRO – project “Energiezuinig Boeren”. Een project werd uitgewerkt rond verschillende valorisatietrajecten van een aantal reststromen in de landbouw, met in het bijzonder aandacht voor miscanthus en stro van korrelmaïs. Specifiek ADLO-demonstratieprojecten werden gesteund die de nadruk leggen op energiezuinige land- en tuinbouw. Zo waren er projecten rond energiezuinig ventileren in mechanisch geventileerde veehouderij, brandstofbesparing zichtbaar maken, … De Collaborative Working Group (CWG) on Agriculture and Energy en de CWG on Agriculture and Climate, twee Europese werkgroepen die rapporteren aan de Standing Committee for Agricultural Research (SCAR) in Europa, worden bijgewoond vanuit ILVO om het Vlaamse beleid en onderzoek te toetsen aan dat van de andere lidstaten, om te netwerken en om de mogelijkheid van joint programming of ERA-netwerken open te houden.
112/193
Volgende twee doctoraatsonderzoeken (2009-2013) met steun van het ILVO zijn gericht op energieefficiëntie in de land- en tuinbouw: -
ontwikkeling exergie-efficiënte kas volgens het principe van latente warmtewinning uit damp (samenwerking KULeuven en UGent) ontwikkelen van een stromingsmodel voor natuurlijke ventilatie in en rond landbouwbedrijfsgebouwen aan de hand van CFD (samenwerking UGent)
Verdere stappen Het ILVO instituut, tezamen met de praktijkcentra, bundelen hun kennis rond rationeel energiegebruik in de land- en tuinbouw in het project Energiebewust Boeren, dat in april 2012 een Vlaams afsluitmoment krijgt. Het project rond energiezuinige ventilatie wordt afgerond in oktober en de bijhorende code van goede praktijk wordt verwacht in november 2011. Bevindingen uit het doctoraatsonderzoek "ontwikkeling exergie-efficiënte kas volgens het principe van latente warmtewinning uit damp" worden –in consortium- aangewend voor het project "innovatief aanbesteden binnen de glastuinbouw". Voorgestelde oplossingen steunen op de analyses en modellen die op het ILVO worden ontwikkeld. Een nieuw doctoraatsonderzoek start op in september 2011 (2011-2015) om via energie-analyses een efficiëntiedoorlichting te doen van Vlaamse land- en tuinbouwproducten en processen. De methode laat toe om zowel energie- als grondstoffenefficiëntie te bepalen en verbetertrajecten uit te zetten. Dit doctoraat is de start van een langetermijnonderzoek naar (o.a. energetisch) duurzame land- en tuinbouw.
Cluster 5.2 Stimuleren van productie en gebruik van hernieuwbare energie en biobrandstoffen Maatregel 5.2.1 Stimuleren van de productie van energieteelten en het gebruik ervan voor hernieuwbare energie Beschrijving De landbouwsector draagt bij aan de realisatie van de Vlaamse doelstelling voor hernieuwbare energie (6% groene stroom tegen 2010, zie cluster 3.1) maar tevens ook aan de nieuwe doelstellingen voor 2020 (groene stroom, groene warmte) door onder meer biomassa te produceren en/of te valoriseren voor energieproductie. Deze actie beoogt het sensibiliseren van de landbouwer en hem meer rechtszekerheid geven, zodat meer hernieuwbare energie op basis van biomassa wordt geproduceerd. De landbouwsector draagt tevens bij aan de realisatie van de doelstelling voor bijmenging van biobrandstoffen (5,75% tegen 2010, 10% tegen 2020) door energieteelten te produceren en eventueel hieruit zelf biobrandstoffen te halen. Evaluatie Reeds uitgevoerd: -
-
-
Nationaal kwaliteitscharter PPO en accijnsvrijstelling VLIF-steun voor ombouw motor op PPO en voor aankoop koolzaadpers Nieuwe omzendbrief biogasinstallaties in landbouwgebied Communicatiebrochure voor initiatiefnemers van mestverwerking en vergistingsinstallaties (Biogas- E en VCM). Niettegenstaande deze communicatiebrochure voor initiatiefnemers van mestverwerking- en vergistinginstallaties blijkt het vinden van een plaatselijk draagvlak dikwijls een probleem. Wijziging bosdecreet met uitlichting van korte omloophout. Naast de aanpassing van de bosdefinitie in het bosdecreet blijven verdere afspraken nodig met betrekking tot een éénduidige interpretatie van het statuut van korte omloophout binnen de Pachtwet en een eventuele aanpassing van de Pachtwet. De verplichte braaklegging, een beschikbaar potentieel aan landbouwoppervlakte op Europees vlak, om grondstoffen voor energiedoeleinden te telen wordt afgeschaft. Ook de Europese energiepremie van 113/193
-
45 €/ha vervalt. Daarom vervallen tevens een aantal ministeriële besluiten inzake uitvoering van deze Europese regelgeving voor de teelt van energiegewassen. Een expertisecentrum voor houtige verse biomassa werd uitgebouwd. Dit centrum biedt technische ondersteuning aan de telers.
Er werd geen grondige wijziging in de productie van energieteelten verwacht niettegenstaande steunmaatregelen blijven bestaan (VLIF-steun). Vanaf 1 juli 2009 wordt de doelstelling om 4% biobrandstoffen in te mengen bij de transportbrandstoffen (benzine, diesel) verplicht ingevoerd in België. Dit zal concreet gevolgen hebben voor de productie en aankoop van grondstoffen (granen, koolzaad, suikerbieten, …) in Europa en België. Verder onderzoek naar nieuwe technologieën voor productie, omzetting en gebruik van hernieuwbare brandstoffen en naar nieuwe afzetmogelijkheden vindt doorlopend plaats. Een inventaris over de verschillende biomassastromen voor energetische valorisatie werd opgemaakt door OVAM. Twee studies zijn opgestart met betrekking tot het potentieel van bermmaaisel en voorvergisting bij composteringsinstallaties. Er werd in 2009 een eerste inschatting gemaakt van het potentieel aan plantaardige reststromen “af landbouwbedrijf” die eventueel voor energiedoeleinden, mits bepaalde hypothesen en voorwaarden, in aanmerking kunnen komen. Met de Europese 2020 doelstellingen “20- 15-13” biedt de land- en tuinbouwsector op basis van studies (onrendabele toppen, potentieelstudies) heel wat potentieel om biomassa te telen mits een aangepast beleid wordt voorzien. De VLIF – steun voor investeringen in hernieuwbare energie-installaties waaronder ook deze voor de productie of verwerking van biomassa daalt lichtjes van 30% naar 28%. In het kader van de uitvoering van de Europese richtlijn 2009/28/EG ter bevordering van de productie van hernieuwbare energie werd de berekening van de standaardwaarden voor de uitstoot van broeikasgassen bij de teelt van gangbare landbouwgewassen als tarwe, maïs, suikerbieten, koolzaad, … en bestemd voor de productie van biobrandstoffen uitgevoerd (bio-ethanol, biodiesel) in Vlaanderen op NUTS2 niveau. Het gebruik van de standaardwaarden vermindert de administratieve lasten bij de beoordeling van de duurzaamheidcriteria voor dergelijke grondstoffen. In 2010 wordt verder aandacht besteed aan de productie en valorisatie van biomassa (landbouwstromen) voor de productie van hernieuwbare energie. In het kader van de ADLO- demoprojecten wordt een project opgestart met betrekking tot de teelt van korte omloophout en het belang voor de biodiversiteit. Door het beleidsdomein wordt ook bijzondere aandacht besteed aan de valorisatie van de bijproducten (koolzaadschroot, DDGS) voor de veevoeding bij de verwerking van bepaalde gewassen voor energiedoeleinden (tarwe, koolzaad). Verschillende onderzoek- en praktijkprojecten (ILVO, IWT, MIP, EFRO, Interreg, …) met betrekking tot de valorisatie van biomassa worden verdergezet of opgestart. Verdere stappen In 2011 wordt doorlopend aandacht besteed aan de valorisatie van biomassa voor de productie van hernieuwbare energie maar ook voor andere ‘niet – voeding’ doeleinden (structuurmateriaal, industrie, …). Verschillende onderzoek- en praktijkprojecten (MIP, ADLO, ILVO, Interreg, EFRO, …) met betrekking tot de valorisatie van biomassa worden voortgezet of opgestart. Er wordt een ADLO studie- en demonamiddag over energieteelten gepland. Er wordt aandacht besteed aan de invulling van het ‘groene warmte’ potentieel in de land- en tuinbouwsector en het sectorbeleid dat daartoe zal worden opgemaakt. 114/193
Cluster 5.3 Opvolging en registratie Maatregel 5.3.1 Effecten van het mestbeleid op de uitstoot van broeikasgassen Beschrijving Dierlijke productie is een belangrijke bron van zowel methaan (spijsvertering, mestopslag) als lachgas (gebruik dierlijke mest). De rundveestapel daalt verder op natuurlijke wijze, dus ook de bijhorende broeikasgasemissies. Aangezien ook landbouw haar emissies verder moet terugdringen, is het aangewezen op een actieve manier iets te doen aan de emissies ten gevolge van de dierlijke productie. Begin 2011 is een nieuw mestbeleid in werking getreden (MAP4). Hoewel het mestbeleid met haar bepalingen over bemestingsnormen, nutriëntenemissierechten en verplichtingen tot mestverwerking een indirect effect heeft op de broeikasgasemissies van de landbouwsector, wordt er in dit beleid geen rekening gehouden met het effect (positief of negatief) van die maatregelen op de klimaatverandering. Er is bijgevolg nood aan een analyse van het effect van het mestbeleid op klimaatverandering en onderzoek naar maatregelen om methaan- en lachgasemissies bij de rundveehouderij te reduceren. Evaluatie Op 3 september 2008 werd de Vlaamse Overheid (ILVO) lid van Methane to Markets’ (MTM) Project Network ter ondersteuning van het huidige reductiebeleid voor methaanemissies. MTM is een partnership tussen regeringen en overheden met als doelstelling de aandacht te vestigen op de mogelijkheden en het belang van de methaanemissies in de strijd tegen de klimaatverandering, alsmede het uitwisselen van elkaars ervaringen. Op 1 oktober 2010 is het MTM project overgegaan in het ‘Global Methane Initiative’ (http://www.globalmethane.org). Van dit netwerk maakt de Vlaamse Overheid (en ook België) geen deel uit. Verdere stappen Aan het ILVO loopt in 2011-2013 onderzoek verder naar luchtemissies bij landbouwactiviteiten in agrarische gebouwen vanuit een multi-polluent/multi-effect benadering , waarbij zowel de broeikasgassen als ammoniak als fijn stof worden beschouwd en er aandacht wordt besteed aan de interactie tussen de verschillende emissies en het effect van de verschillende maatregelen op al deze emissies. Ook het effect van het mestbeleid op broeikasgasemissies zal worden onderzocht. Naast het evalueren en kwantificeren van goede praktijken via het opvolgen van pilootbedrijven, zal er een model ontwikkeld worden om het effect van maatregelen ter reductie van de emissies te voorspellen. Er zijn twee projecten en 1 doctoraatswerk dat hier onder vallen. Project AIRBASICS ‘Mechanismen bij luchtpolluenten en luchtstromingen in en rond stalsystemen’ en project AIRTECHNICS ‘Technieken voor het meten, evalueren en beheersen van het stalklimaat en stalemissies’. Het doctoraatswerk genaamd MULTPOL sluit hierbij aan voor data-analyse luchtpolluenten:, hierbij wordt ook een beroep gedaan op de expertise van VITO (Unit Milieurisico en gezondheid - Onderzoeksteam Luchtkwaliteitsmetingen) en de Ugent (Faculteit Bioingenieurswetenschappen – Vakgroep Toegepaste Analytische en Fysische Chemie). In 2011 loopt een studie welke de Carbon Foot Print (Koolstofvoetafdruk) zal nagaan van de Vlaamse Veehouderij. Deze studie is er gekomen op advies van de Strategische Adviesraad Landbouw en Vissserij (SALV). De studie wordt uitgevoerd door Universiteit Gent en Environmental Resources Management (ERM) Recentelijk werd voor ILVO/UGent een nieuw Europees project aangaande mestbeleid goedgekeurd, waarbij ook de relatie met broeikasgassen gelegd wordt. Call in het kader van zevende kaderprogramma: ‘Establish optimized flows of energy and nutrients with a high degree of recycling by transforming waste into resources such as fertilisers. In addition, optimizing the carbon cycle towards greenhouse gas mitigation.’ Tot juli 2011 voerden UGent en ERM een project uit voor het Nederlandse Agentschap, NL.: ‘Landbouwklimaat beleidsinstrumenten ter reductie van methaan- en lachgasemissies’. 115/193
Maatregel 5.3.2 Stimuleren van het doelmatig gebruik van de milieuboekhouding Beschrijving Bedrijfsadviesdiensten moeten landbouwers bewust maken van het advies en de opvolging van een milieuboekhouding (energie, water, mest, pesticiden). De diensten geven inlichtingen en advies aan de landbouwer over zijn energie-, water-, mest- en bestrijdingsmiddelengebruik aan de hand van de milieumodule, als onderdeel van de bedrijfsboekhouding. Binnen het Plattelandsontwikkelingsprogramma (PDPO) wordt er steun gegeven aan de landbouwers die een dergelijk bedrijfsadvies inclusief milieumodule laten uitvoeren. Binnen PDPO II (2007-2013) kunnen enkel nog subsidies uitbetaald worden voor de milieumodule voor vijfjaardurende contracten die aangegaan werden voor 2007. Binnen de nieuwe regeling ‘BedrijfsAdviesSysteem’ komt de milieuboekhouding echter ook aan bod binnen de verplichte Module 5.1 ‘bedrijfseconomische en milieuparameters’. Daarnaast zijn er voorlichtingssessies, brochures en demonstratieprojecten over energieteelten, biobrandstoffen, nutriëntenarme voeders. Evaluatie - In 2010 hebben 1.963 landbouwers nog subsidie ontvangen voor de ‘milieumodule’ onder PDPO I (2000-2006) regelgeving. Voor een totaalbedrag van 571.489 euro. - In 2010 werden voor 532 landbouwers de aanvraag voor advies onder de PDPO II regelgeving (BAS, BedrijfsAdviesSysteem) goedgekeurd. Voor de hele periode 2007-2010 werden 2.845 adviesaanvragen goedgekeurd. In 2010 werden hiervan ook reeds 765 landbouwers uitbetaald, d.w.z. dat het advies in de praktijk gegeven werd. Dit voor een totaalbedrag van 1.100.005 euro. Uit de PDPO monitoringsgegevens blijkt dat de belangrijkste focus van 655 van de 765 uitbetaalde BAS-adviezen ‘milieu inclusief agromileumaatregelen’ was. - Los van de ‘milieumodule’ (lasten uit verleden via PDPO II-maatregel, BAS) worden ook de milieugegevens bijgehouden voor de 740 landbouwers, aangesloten bij het Landbouwmonitoringsnetwerk (LMN). Deze worden jaarlijks geanalyseerd en gepubliceerd. Dit is reeds gebeurd voor de jaren 2005 tot en met 2008. O.a. in MIRA-T zijn de resultaten gepubliceerd, evenals in de AMS-publicatie ‘Milieudruk vanuit de landbouw op basis van gegevens van het Landbouwmonitoringsnetwerk 2005-2008’ (Lenders et al., 2010). - Daarnaast werd een pilootproject “melkveecafé” (opgestart in 2009) in 2010 verdergezet. In dit project komen LMN-melkveehouders 4 maal per jaar bij elkaar om te discussiëren over maatschappelijk verantwoord ondernemen. Er werden o.a. tips uitgewisseld over het energiegebruik, nutriëntengebruik en watergebruik op het bedrijf. In 2010 is er ook een publicatie verschenen: ‘Campens V., De Mey K., D’hooghe J. & Marchand F. (2010) Melkveecafé: Samen grenzen verleggen, Beleidsdomein Landbouw en Visserij, afdeling Monitoring en Studie, Brussel, en het Instituut voor Landbouw- en Visserijonderzoek, eenheid Landbouw en Maatschappij, Merelbeke. Verdere stappen - Ook voor de volgende jaren zal de steun voor het uitvoeren van een bedrijfsadvies verder lopen en zullen de milieugegevens van de LMN-boeren geanalyseerd en geëvalueerd worden en eventueel gebruikt bij beleidsvoorbereiding. - Het melkveecafé zal verdergezet worden in 2011
Cluster 5.4 Realiseren van bebossing Maatregel 5.4.1 Stimuleren van (her)bebossing Beschrijving Bossen slaan belangrijke hoeveelheden CO2 op. Het Vlaamse bosbeleid werkte instrumenten uit om de voorziene doelstellingen voor bosuitbreiding en de aanplant van tijdelijke bossen op landbouwgrond te realiseren. 116/193
De Kyoto-boekhouding moet verplicht rekening houden met de veranderingen in het bosareaal in de periode 2008 tot 2012 en de impact daarvan op de broeikasgasuitstoot. Door ontbossingen nam het bosareaal in Vlaanderen af tussen 1990 en 2000. Omdat het om relatief jonge bosbestanden gaat, nemen de overblijvende bossen nog jaarlijks toenemende hoeveelheden CO2 op. In het kader van het Ruimtelijk Structuurplan Vlaanderen (RSV) besliste de overheid om tegen 2007 te zorgen voor de afbakening van 10.000 ha bijkomend bosgebied of bosuitbreidingsgebied. Hierin is plaats voor ecologisch verantwoorde bosuitbreiding. Door de steunmaatregelen van Europa kan ook tijdelijke bebossing plaatsvinden in gebieden van de agrarische structuur. Evaluatie In het kader van de verplichte rapportering in uitvoering van artikel 3.2 van het Kyoto protocol, heeft het Agentschap voor Natuur en Bos de nodige stappen gezet om een nieuwe boskartering uit te voeren met als referentiejaar 2008. Gegevens zullen beschikbaar worden in de loop van 2011. Wat betreft de LULUCF-rapportering in algemene zin, werd via de CCIM-werkgroep Emissies inspanningen geleverd om te voldoen aan de rapporteringsverplichtingen inzake LULUCF (Land-use, Land-use Change and Forestry). In 2009 werd eveneens gestart met de metingen op het terrein voor de tweede gewestelijke bosinventaris. Op termijn zal deze actuelere informatie opleveren welke kan gebruikt worden bij de rapporteringen rond koolstofopslag in de Vlaamse bossen.
Advisering bebossing landbouwgronden
Wegens het uitblijven van een tijdige goedkeuring van het PDPOII (Vlaams Programma voor Plattelandsontwikkeling) dreigde de regeling voor bebossing van landbouwgronden zo goed als stil komen te vallen tijdens 2007. Op 14 november 2008 keurde de Vlaamse Regering een vernieuwd subsidiebesluit goed voor de bebossing van landbouwgronden. Hiermee worden landbouwers en eigenaars van landbouwgronden vergoed voor het inkomensverlies en de beplantings- en onderhoudskosten, wanneer ze een landbouwperceel wensen te bebossen. Op die manier wordt een impuls gegeven aan de bebossingsinspanningen in Vlaanderen, en wordt er uitvoering gegeven aan het Europese plattelandsontwikkelingsbeleid. De subsidieregeling voor bebossing van landbouwgronden is er op gericht steun te verlenen aan landbouwers, particulieren en openbare besturen, die een oppervlakte van minstens 500 m2 landbouwgrond willen bebossen en dit bos ook minstens 15 tot 25 jaar intact willen laten. De bebossing in Vlaanderen blijft moeizaam verlopen waarbij er hinderpalen zijn op planologisch, administratief en financieel vlak, die stapsgewijs worden aangepakt. Grootste drempel voor bebossingsprojecten zijn evenwel de hoge druk op het grondgebruik in Vlaanderen en recent (2008-2009) ook de meer kritische adviesverlening vanuit Beleidsdomein L&V. Wat betreft dit laatste werd in 2009 de ministeriële omzendbrief grondig gescreend. Met het beleidsdomein L&V werden nieuwe afspraken gemaakt om de advisering rond aanvragen tot bebossen van landbouwgronden beter te stroomlijnen en een duidelijker beoordelingskader op te stellen. Een nieuwe Omzendbrief werd daartoe voorbereid. Deze is evenwel nog niet bekrachtigd door beide bevoegde ministers.
Boscompensatiefonds
Het bestedingsritme van het boscompensatiefonds wordt de laatste jaren versneld zodat de achterstand op de effectieve vergunde ontbossingen welke niet in natura worden gecompenseerd, wordt weggewerkt door het inzetten van de middelen afkomstig uit de financiële boscompensatie. Jaar 2007 2008 2009 2010
beschikbaar in bossencompensatiefonds in € 16.633.615 17.695.939 16.298.028 19.345.181
Vastleggingen op bossencompensatiefonds in € 10.852.493 12.149.496 8.277.981 16.996.536 117/193
Innovatieve aanpak en bevorderen van draagvlak
Versterkte aandacht wordt geschonken aan het stimuleren van privaat-particuliere samenwerking, onder meer in het kader van The Billion Tree Campaign (de Campagne voor 1 Miljard Bomen) in Vlaanderen. Hierbij wordt ondersteuning geboden aan initiatieven om bossen aan te planten en initiatiefnemers via een matching-aanpak in contact te brengen met grondeigenaars. Het verloop van de campagne is te volgen op www.1miljoenbomen.be. De campagne ‘1 miljoen bomen voor Vlaanderen’ werd gunstig geëvalueerd en verlengd voor een periode van 2 jaar (tot half 2012).
Natura2000 en Instandhoudingsdoelstellingen
In het kader van de implementatie van het Natura2000-netwerk werden in 2010 gewestelijke instandhoudingsdoelstellingen vastgesteld. De gewestelijke instandhoudingsdoelstellingen (G-IHD) zijn de verbeter- of behoud opgaven voor het behouden, herstellen of ontwikkelen van een gunstige staat van instandhouding op Vlaams niveau van in het Vlaamse Gewest voorkomende Europees te beschermen habitats of soorten. De G-IHD werden door de Vlaamse Regering 23 juli 2010 definitief goedgekeurd. Hierin zitten ook oppervlaktedoelen voor de Europees te beschermen boshabitats, wat in de praktijk kan neerkomen op omvorming van bossen zodat kwaliteit van de habitats verbetert of ook effectieve uitbreiding van de oppervlakte aan habitat. Er is een traject uitgezet om per Speciale Beschermingszones in Vlaanderen – dit zijn de onderdelen van het Natura2000-netwerk – deze gewestelijke doelen te vertalen naar doelen per Speciale Beschermingszone.
Ruimtelijke afbakeningsprocessen
In het kader van de afbakening van de natuurlijke en agrarische structuur (AGNAS) besliste de regering selectief in te zetten in de opmaak van Ruimtelijke Uitvoeringsplannen (RUPs). De keuze van de projecten is gericht op de doelstellingen van het RSV en op de prioriteiten uit regeerakkoord en beleidsnota’s. Deze prioriteiten zijn: -
beschermen tegen overstromingen realiseren van IHD’s realiseren van randstedelijke groenprojecten, stadsbosprojecten en groene gebieden waarbinnen effectieve bosuitbreidingsdoelstellingen van het RSV beschermen van waardevolle landbouwgebieden onder sterke verstedelijkingsdruk herbestemmen van zonevreemde bebossing oplossen specifieke problematiek van glastuinbouw rechtszekerheid aan landbouw in niet HAGs realiseren van quick wins voor landbouw of natuur in gebieden waar weinig discussie is en snel resultaat bekomen kan worden.
Het thema (planologisch) bos is daarin dus ook wel aanwezig (derde criterium) en is een aanleiding om een RUP op te starten. Op jaarbasis kunnen er een 20-tal van dergelijke openruimteprocessen opgestart worden. De verhouding tussen de oppervlakte landbouw die herbevestigd wordt en bijkomende natuur-en bosgebieden is 6 ten opzichte van 1. Dat wil zeggen dat voor elke 6 ha herbevestiging van de al aanwezige landbouw er 1 ha bos of natuur bijkomt. Dit komt overeen met de nog resterende taakstelling, zijnde 212.000 ha landbouw en +35.000 ha bijkomende natuur en bos. Via deze acties worden ook de resterende natuurverwevingsgebieden in overdruk op de agrarische gebieden vastgelegd ( max. ca 68.000 ha). In het gebiedsgericht programma, d.w.z. alle RUPs die bijvoorbeeld in 2011 opgestart worden, wordt deze verhouding op Vlaams niveau gerespecteerd, niet op RUP niveau.
118/193
Het beleidsoverschrijdend planningsteam (ADLO, ANB, Ruimte en Erfgoed, projectleiding ARP) werkt continu aan een tiental lopende RUPS via een intensief participatief proces met lokale actoren en middenveld. Tegelijkertijd wordt de volgende reeks RUPs al voorbereid. Ook wordt er in de werkgroepen van het coördinatieplatform naar oplossingen gezocht voor de afstemming met het IHD-Proces voor de uitvoering van de RUPs, voor een betere communicatie rond AGNAS. Ruimteboekhouding cijfers begin 2011: Ruimtelijke bestemmingen
Aanwezig aanvang RSV
RSV Bindende bepalingen
Natuur- en reservaatgebied Bos(uitbreidings)gebied Bosgebied VEN (GEN en GENO) Natuurverwevingsgebied
112 000 ha
38 000 ha 10 000 ha
Overig groen
34 000 ha
43 000 ha +/- 87 000 ha
125 000 ha 150 000 ha (70 000 ha boven landbouwgebied) Geen bijkomende oppervlakte
Totaal gewenste oppervlakte 150 000 ha 53 000 ha
Reeds aanwezig
125 700 ha
125 000 ha 150 000 ha
44 500 ha 88 972 ha 3203 ha
34 000 ha
34 100 ha
Vlaams Fonds Tropisch Bos
Via het Vlaams Fonds Tropisch Bos werden eveneens projecten in hoofdzakelijk Latijns Amerika ondersteund welke een bebossings/herbebossingscomponent hebben. Sedert 2002 werden via het Fonds steunen gegeven om 211.650ha bos duurzaam te beheren (waarvan voor 121.406ha de opmaak van een beheerplan werd ondersteund; voor 35.550ha werd FSC-certificering ondersteund), 684 ha bos te herstellen via bebossing/herbebossing en een bijdrage te leveren voor de bescherming van 11.568.185ha bos. Tussen 2007 en 2009 werden 14 projecten ondersteund met duidelijke relatie met klimaatproblematiek, waarvan 5 projecten ter ontwikkeling van een Project Design Document voor een CDM A/R-project en 9 projecten rond vermeden ontbossing. Hiermee wordt 2.100 ha herbebossing beoogd en 280.000ha vermeden ontbossing. In 2010 werden drie nieuwe projecten ondersteund vanuit het Vlaams Fonds Tropisch Bos ten belopen van € 265.952. Verdere stappen Het Agentschap voor Natuur en Bos heeft een studie opgestart om de effectiviteit en efficiëntie van de subsidiesystemen uit het Bosdecreet te evalueren en bij te stellen. De inzet is om de subsidiesystemen te vereenvoudigen zodat de slagkracht kan verhoogd worden. Resultaten worden verwacht in september 2012. Inzake het opmaken van de specifieke rapporten per Speciale Beschermingszone is een planning opgesteld voor het afwerken van de rapporten welke de doelen voorstellen per speciale beschermingszone. De gebieden werden in samenspraak met de overleggroep samengebracht tot 34 clusters waarvoor telkens één rapport wordt opgemaakt. Er is een planning opgesteld voor opmaken en doorlopen van de alle rapporten voor de periode 2011-2012. In 2011 werden middelen uit het Bossencompensatiefonds ook opengesteld voor lokale besturen. Door middel van een projectoproep konden steden, gemeenten en provincies een project indienen waarbij 80% van de aankoopkosten voor de verwerving van te bebossen gronden konden gesubsidieerd worden door de Vlaamse overheid. Hiervoor werd 500.000 € voorzien in de begroting van 2011. Deze middelen werden overgeheveld uit het bossencompensatiefonds.
119/193
2.6.
Onderzoek en innovatie
Cluster 6.1 Maatregelen die een bijdrage leveren aan de verbetering van bestaande en de ontwikkeling van nieuwe systemen voor energie-efficiëntie, het rationeel energiegebruik, de hernieuwbare energietechnologieën en de klassieke energieproductie Maatregel 6.1.1 Opstellen en actualiseren van een strategisch actieplan energietechnologieën voor Vlaanderen Beschrijving Het Vlaams Actieplan Milieu, Energie en Innovatie preciseert de actiemiddelen die ingezet moeten worden voor de actieve stimulering van innovatie in milieu- en energietechnologie. Dit actieplan wordt regelmatig voorgelegd aan de klankbordgroep (zie maatregel 6.1.2) om vervolgens als leidraad te dienen in de te ondernemen initiatieven. Het actieplan wordt eveneens tweejaarlijks geactualiseerd. Evaluatie Midden 2009 heeft de Vlaamse Regering beslist MIP verder te zetten (onder de naam MIP2) met als hoofdopdracht het 'vergroenen' van de economie. MIP2 is als nieuwe maatregel (maatregel 6.1.12) opgenomen in het VORA09. Maatregel 6.1.2 Stimuleren van de betrokkenheid van burgers, consumenten en de maatschappij bij milieuen energie-innovatie Beschrijving De klankbordgroep of adviesraad levert inbreng naar de centrale stuurgroep en de competentiepool van het MIP en formuleert de nodige aanbevelingen vanuit de maatschappelijke actoren. In deze klankbordgroep wordt halfjaarlijks overleg gepleegd met al de maatschappelijke actoren, waaraan zowel leden van de SERV, de MINA-raad als van de VRWB deelnemen. Via de klankbordgroep worden discussies aangaan in verband met: -
noden en vragen vanuit maatschappelijke actoren identificeren; maatschappelijke aftoetsing en commentaren op het actieplan (maatregel 6.1.1); detecteren van potentiële hindernissen; het genereren van ideeën.
Evaluatie Midden 2009 heeft de Vlaamse Regering beslist MIP verder te zetten (onder de naam MIP2) met als hoofdopdracht het 'vergroenen' van de economie. MIP2 is als nieuwe maatregel (maatregel 6.1.12) opgenomen in het VORA09. Maatregel 6.1.3 Milieu-innovatie bevorderen door beleidsinstrumenten hierop af te stemmen Beschrijving Deze maatregel omvat het uitschrijven en opvolgen van een studieopdracht ('Impact van verschillende soorten Milieubeleidsinstrumenten en instrumentenmixen op milieu-innovatie') met als doel detectie van instrumenten en beleidsacties waar acties dienen te worden genomen. Aansluitend hierbij worden vijf cases geselecteerd waarvan de acties uitgewerkt zullen worden. Tijdens een milieu-innovatieconferentie worden de uitgewerkte acties afgetoetst bij de doelgroepen, waarna de acties geïmplementeerd worden. Evaluatie Midden 2009 heeft de Vlaamse Regering beslist MIP verder te zetten (onder de naam MIP2) met als hoofdopdracht het 'vergroenen' van de economie. MIP2 is als nieuwe maatregel (maatregel 6.1.12) opgenomen in het VORA09.
120/193
Maatregel 6.1.4 Afsluiten van milieu- en energie-innovatie overeenkomsten Beschrijving De dynamiek rond milieu- & energie-innovatie bij sectoren en bedrijfsgroepen kan worden aangewakkerd, door de vorming van samenwerkingsverbanden tussen bedrijven, ondersteund vanuit de overheid. Een aantrekkelijk aanbod vanuit de overheid wordt hierbij uitgewerkt met als doel in een volgende stap milieu& energie-innovatie convenanten met sectoren of bedrijfsgroepen af te sluiten. Evaluatie Midden 2009 heeft de Vlaamse Regering beslist MIP verder te zetten (onder de naam MIP2) met als hoofdopdracht het 'vergroenen' van de economie. MIP2 is als nieuwe maatregel (maatregel 6.1.12) opgenomen in het VORA09. Maatregel 6.1.5 Innovatieve aanbestedingen promoten Beschrijving Onder innovatief aanbesteden (IA) verstaat men de aankoop van innovatieve producten of diensten die reeds bestaan of nog ontwikkeld dienen te worden op het ogenblik van de aanbesteding, met het doel de kwaliteit en productiviteit van de publieke dienstverlening te verbeteren of een oplossing te geven aan belangrijke socio-economische problemen waarvoor er geen of geen adequate oplossing voorhanden is. Dankzij Innovatief Aanbesteden kan de overheid actief op zoek naar innovatieve oplossingen. Dat is een goede zaak voor alle stakeholders: -
Overheden kunnen hun noden voor innovatie voor het eerst rechtstreeks bespreken met bedrijven. De uiteindelijke innovaties zijn daardoor beter afgestemd op hun specifieke behoeften. Burgers kunnen genieten van een moderne en efficiënte openbare dienstverlening. Bedrijven krijgen de unieke kans om nieuwe nichemarkten aan te boren en nauw samen te werken met de overheid. Ze kunnen hiervoor ook op financiële steun rekenen. Vlaanderen krijgt een sterke impuls als kennisregio. Innovatief Aanbesteden moet op termijn bijdragen aan het behalen van de Lissabon-doelstellingen. Daarin wordt bepaald dat 3 % van het BBP naar Onderzoek en Ontwikkeling gaat.
Evaluatie Door het opstarten van de ambtelijke werkgroep rond innovatief aanbesteden in 2006 werd aan de noden voor het uitvoeren van demonstratieprojecten en voor het oprichten van demonstratie-installaties tegemoet gekomen. Dit gebeurde enerzijds door het uitwerken van een handleiding voor Innovatief Aanbesteden in Vlaanderen en anderzijds door het opzetten van een aantal gevalstudies. Innovatief Aanbesteden kan hierbij ingezet worden als instrument om bijkomend innovatie te stimuleren in de privésector en meer specifiek bij KMO's. Het potentieel van “innovatief aanbesteden” is in Vlaanderen zeer groot, maar ook de promotie ervan is zeer belangrijk, o.a. naar demonstratie-installaties. Daarnaast blijft de verankering ervan in de administraties en de uitvoerende agentschappen een belangrijke uitdaging, waarbij dient ingespeeld te worden op zowel de maatschappelijke als op de bedrijfsnoden. Het opzetten van hoger genoemde gevalstudies verliep evenwel niet succesvol. Reden hiervoor was een gebrek aan financiële middelen, gebrek aan menskracht/opleiding, gebrek aan procedures, gebrek aan communicatie en het ontbreken van een inbedding/prioritisering van de projecten in masterplannen, gedekt door de verantwoordelijke politieke overheid. Op 18 juli 2008 keurde de Vlaams regering het Actieplan Innovatief Aanbesteden 2008-2010 goed, met een budget van maximum 10 miljoen euro vanuit Innovatie. Elke Vlaamse minister kan tot maximaal 1 miljoen euro co-financieren.
121/193
De eerste fase van capaciteitsopbouw van het Actieplan bevat de volgende stappen: -
oprichting van een kenniscentrum ‘Innovatief Aanbesteden’ binnen het IWT per deelnemend beleidsdomein wordt een innovatieplatform opgericht met overheid, industrie en kennisinstellingen, dat een masterplan opstelt voor een project. Na validatie van het project door het Kenniscentrum, start het precommercieel aanbestedingstraject (concept, haalbaarheidsstudie, prototype, piloot).
Voor de operationalisering van Fase 2 zal eerst een evaluatie door het IWT gebeuren. Begin 2010 waren er een 45-tal projecten ingediend afkomstig van 11 beleidsdomeinen. Hiervan werden er meer dan 10 goedgekeurd waarrond een innovatieplatform kan opgericht worden in de eerste helft van 2010. De oproep tot deelname van toeleveranciers en kennisinstellingen aan de innovatieplatformen wordt aangekondigd in de officiële publicatiebladen (Europees en Belgisch) voor openbare aanbestedingen. Om het Innovatief Aanbesteden te begeleiden werd ook een webapplicatie ontwikkeld. In 2010 werden twee innovatieplatformen opgestart rond het ICIS-project en het Vlaams e-boek Platform (VEP). Dit laatste is inmiddels afgesloten en het vervolgtraject bestaande uit een combinatie van een commerciële aanbesteding en een pre-commercieel traject is in voorbereiding. Daarnaast werden er 2 kleinere projecten gestart waarvoor er geen innovatieplatform diende opgericht te worden: -
De oogscreener (Kind en Gezin) Monitoring van bouwputten (Mobiliteit en Openbare Werken)
In de eerste jaarhelft van 2011 werden er 3 nieuwe projecten innovatief aanbesteden gestart: -
Duurzame glastuinbouw (Landbouw en Visserij) Visueel Vlaanderen (Algemeen Regeringsbeleid - AGIV) Klas voor de toekomst (Onderwijs - Agion).
Verdere stappen Midden 2011 waren er 7 projecten gelanceerd, en nog eens vijf worden in de tweede jaarhelft opgestart: -
Energieneutraal bouwen zonder meerkost (Ruimtelijke ordening – Woonbeleid – VMSW) Complementaire muntsystemen (Werk en Sociale Economie) Het POP-project (VDAB – Werk en Sociale Economie) Hydrografische peilingen in ondiep water (Mobiliteit en openbare werken) Katalytisch eco-aankopen (Leefmilieu –Energie)
2012: pre-commerciële trajecten en verdere uitbouw van Innovatief Aanbesteden. Bij het einde van ieder innovatieplatform dient de beslissing genomen te worden om al of niet over te gaan tot een pre-commerciële aanbesteding. Voor deze pre-commerciële aanbestedingen is nog een centraal budget vanuit innovatie van 8,3 miljoen euro voorzien. Verwacht wordt dat de uitvoering van een precommerciële aanbesteding ongeveer 2 jaar in beslag neemt. Hierna kan overgegaan worden tot een commerciële aanbesteding. Deze laatste valt uiteraard buiten de scope van het Actieplan Innovatief Aanbesteden en valt uitsluitend onder de bevoegdheid van het beleidsdomein dat het project geïnitieerd heeft. Het Vlaams e-boek platform zal als eerste de pre-commerciële aanbestedingsfase ingaan en is zoals hoger vermeld al gepland voor de tweede jaarhelft 2011. Gezien het grote potentieel van innovatief aanbesteden en op basis van de positieve respons op de projecten en de ervaringen in de periode 2008-2011 worden in 2012 normalerwijze initiatieven genomen om Innovatief Aanbesteden verder uit te bouwen en een reeks nieuwe projecten op te starten.
122/193
Maatregel 6.1.6 Verder uitbouwen van de competentiepool van het MIP Beschrijving Competentiepolen, zijn gericht op de bundeling en samenwerking tussen innovatie-actoren en zijn voornamelijk gericht op onderzoeks- en innovatierelevante onderwerpen en uitdagingen op Vlaamse schaal. Zij richten zich op collectief onderzoek als op kennisdiffusie. Een (virtuele) Competentiepool is opgestart met ondersteuning vanuit VITO ten behoeve van. valorisatieontwikkeling en/ of nieuwe kennisontwikkeling inzake milieu- en energietechnologie. Het opzet hierbij is een bundeling en versterking van onderzoeksexpertise bij VITO, universiteiten, hogescholen en andere onderzoeksinstellingen. De Competentiepool van het MIP zal hiertoe een aantal interdisciplinaire, vraaggedreven onderzoeksprogramma’s uitvoeren die zich richten op de ontwikkeling van het duurzaam gebruik van grondstoffen, energie en materialen en de exploitatie van milieu- en energietechnologie moeten bevorderen. Evaluatie Midden 2009 heeft de Vlaamse Regering beslist MIP verder te zetten (onder de naam MIP2) met als hoofdopdracht het 'vergroenen' van de economie. MIP2 is als nieuwe maatregel (maatregel 6.1.12) opgenomen in het VORA09. Maatregel 6.1.7 Uitbouwen van een databank milieu- en energietechnologie-innovatie Beschrijving De informatie-uitwisseling en doorstroming vanuit de onderzoekswereld naar de bedrijven dient verbeterd te worden, door het opzetten van een gemeenschappelijke databank. Dit kan best gebeuren door een gemeenschappelijke databank, voor de EMIS, Eco-efficiëntie en de MIP-website. In deze databank dient alle informatie van reeds bestaande en nog te ontwikkelen technologie geïntegreerd te worden. Evaluatie Midden 2009 heeft de Vlaamse Regering beslist MIP verder te zetten (onder de naam MIP2) met als hoofdopdracht het 'vergroenen' van de economie. MIP2 is als nieuwe maatregel (maatregel 6.1.12) opgenomen in het VORA09. Maatregel 6.1.8 Verbeteren van informatiedoorstroming en netwerking voor de innovatieve energietechnologieën Beschrijving Binnen de gebruikersgroepen dient de netwerking tussen de diverse spelers verder bevorderd te worden om zo nieuwe bedrijfskansen te ontwikkelen en de onderlinge doorstroming van informatie en kennisuitwisseling te helpen verbeteren. Vooral dienen zowel meer grote bedrijven, maar ook meer KMO's in de gebruikersgroepen betrokken te worden, zodat er sneller kan ingespeeld worden op de vragen en noden die zowel bij KMO's als grote bedrijven bestaan. Ook de participatie van overheidsadministraties en sectororganisaties in de gebruikersgroepen van milieu- en energietechnologie moeten verder aangemoedigd worden. De hoofdbedoeling is om onderlinge samenwerking te bevorderen en kennis uit te wisselen door interactie tussen onderzoekswereld en industrie, met focus op zowel grote bedrijven als op KMO's. Evaluatie Midden 2009 heeft de Vlaamse Regering beslist MIP verder te zetten (onder de naam MIP2) met als hoofdopdracht het 'vergroenen' van de economie. MIP2 is als nieuwe maatregel (maatregel 6.1.12) opgenomen in het VORA09.
123/193
Maatregel 6.1.9 Stimuleren van deelname van Vlaanderen aan de EU en internationale onderzoeks-, ontwikkelings- en demonstratieprogramma’s rond milieu- en energie-innovatie Beschrijving Er zijn actueel een aantal organisaties en netwerken actief die ernaar streven om nieuwe technologieën, de collectieve groei en internationalisering te helpen bevorderen. FIT, de belangrijkste exportpromotor in Vlaanderen, zou samen met de relevante bedrijfsorganisaties en met het MIP-netwerk kunnen samenwerken om de promotie van milieu- & energietechnologie te helpen bevorderen. Deze samenwerking zou bijvoorbeeld kunnen bestaan uit het aanbieden van dienstenpakketten voor de promotie van Vlaamse technologie in het buitenland. Het is eveneens belangrijk om in samenwerking met FIT internationale marktvoorspellingen voor de commercialisering van milieu- en energietechnologieën vanuit een Vlaams standpunt en in het bijzonder voor de domeinen waarin Vlaanderen expertise heeft in dit kader uit te voeren. Evaluatie Midden 2009 heeft de Vlaamse Regering beslist MIP verder te zetten (onder de naam MIP2) met als hoofdopdracht het 'vergroenen' van de economie. MIP2 is als nieuwe maatregel (maatregel 6.1.12) opgenomen in het VORA09. Maatregel 6.1.10 Katalytisch Eco-aankopen Beschrijving Dit project zal inzetten op het creëren van een marktconform instrument ter aanmoediging van ecoinnovatie bij producenten van goederen en diensten. Op deze manier wil men komen tot het aanbieden van een ruim aanbod aan eco-producten en -diensten ten dienste van de vergroening van consumptiepatronen. Evaluatie en verdere stappen Een kenniscentrum voor innovatief aanbesteden werd opgericht binnen de schoot van het IWT. Door alle geïnteresseerde beleidsdomeinen werden projecten ingediend en geselecteerd. Hiervan zijn er een reeds een deel opgestart onder begeleiding van het kenniscentrum, anderen wachten nog op hun opstart. Het project ‘katalytisch eco-aankopen’ is één van de geselecteerde projecten van het kenniscentrum. Aangezien het kenniscentrum deel uitmaakt van maatregel 6.1.5 Innovatieve aanbestedingen promoten, wordt het verder verloop van dit project opgenomen onder deze maatregel. Maatregel 6.1.11 Stimuleren van nieuwe marktinitiatieven Beschrijving Schone technologie speelt een steeds grotere rol in de ontwikkeling van moderne groei-economieën. Zij biedt ook concurrentiële voordelen en heeft talloze toepassingen met positieve milieu-effecten. Bovendien is ondersteuning van het private initiatief bij het ontwikkelen van nieuwe markten en nieuwe toepassingen hier bijzonder welkom. De ParticipatieMaatschappij Vlaanderen (PMV) stimuleert de vernieuwing van de Vlaamse economie met strategische initiatieven in schone technologie. Zij doet dat met behulp van actieve hefbomen en door zelf risicokapitaal ter beschikking te stellen. Op die manier komen marktinitiatieven sneller van de grond. Zo investeerde PMV in 2008 vijftien miljoen euro in het Capricorn Cleantech Fund dat hoort bij de drie belangrijkste Europese investeringsfondsen op het vlak van schone technologie. De investeringen zijn vooral gericht op innovatieve Europese bedrijven – zowel in een early stage als in de groeifase – die revolutionaire technologieën ontwikkelen of toepassen, onder meer op het vlak van hernieuwbare energie, waterzuivering, lucht- en grondreiniging, het terugdringen van broeikasgassen, biochemie en bioraffinaderijen.
124/193
Op 8 mei 2009 hechtte de Vlaamse Regering haar goedkeuring aan de financiering van twee projecten: -
-
cofinanciering van het EFRO project ‘Waterstofregio Vlaanderen – Zuid-Nederland’ ten belope van 3,6 miljoen euro. Dit project beoogt de uitbouw van deze waterstofregio tot een kennisintensieve topregio binnen Europa; cofinanciering van het project 'Generaties: naar wereldleiderschap in hernieuwbare energietechnologie en elektrische infrastructuur' voor de periode mei 2009-april 2014, voor een totaal bedrag van 23,5 miljoen euro
Evaluatie De maatregel is afgerond (VORA09). Maatregel 6.1.12 Milieu- en energietechnologie Innovatie Platform (MIP) Beschrijving De Vlaamse Regering heeft op 8 mei 2009 haar goedkeuring gehecht aan de ondersteuning van het Milieuen Energietechnologie Innovatie Platform of kortweg MIP. Voor de tweede oproep van MIP (lees: MIP2) werd door de RvB VITO van eind vorig jaar een bedrag vrijgemaakt van 3,7 mio EURO waartegenover 3,9 mio EURO inbreng stond vanuit de bedrijven. In totaal werden 13 projecten goedgekeurd. De projectfocus ligt steeds op: -
duurzame materiaal- en procescycli volgens de Cradle-to-Cradle filosofie: MIP2 beoogt dat Vlaamse bedrijven het voortouw nemen bij de ontwikkeling en toepassing van kennis en technologie; duurzame energie en energie-efficiëntie: Vanuit het energiebeleid is de komende jaren nood aan innovaties die zo energiezuinig mogelijk de resterende energiebehoeften in gebouwen invullen. De beschikbare knowhow moet worden versterkt.
De projecten zijn te volgen via: http://www.mipvlaanderen.be/nl-be/webpage/90/overzicht-projecten.aspx Evaluatie De evaluatie van MIP2 werd uitgevoerd door het Agentschap voor Innovatie en Technologie (IWT). Verdere stappen De deadline voor het indienen van projectvoorstellen voor de derde oproep is op 5 april verstreken. Met 33 projectvoorstellen kan de derde MIP-oproep (MIP3) een succes worden genoemd. Net als vorige oproep kende programma 2 met de haalbaarheidsstudies een groot succes. Van de 26 ingediende projectvoorstellen werden er na screening 25 ontvankelijk verklaard. Voor programma 1 waarin de meer O&O gerichte projectvoorstellen zich situeren, konden we alle 7 projectvoorstellen ontvankelijk verklaren. In de volgende fase (evaluatiefase) zullen de verschillende projectvoorstellen worden geëvalueerd en in een wedstrijdformule stappen. Voor programma 1 gebeurt de evaluatie door externe deskundigen (geselecteerd door IWT), voor programma 2 gebeurt dit door OVAM en VEA. De goedgekeurde projecten kunnen starten op 1 januari 2012. Meer info: www.mipvlaanderen.be
125/193
Cluster 6.2 Roadmaps en toekomstverkenningen Maatregel 6.2.1 Opstarten en uitvoeren van het opstellen van roadmaps en toekomstverkenningen Beschrijving De bevordering van het concurrentievermogen moet zich op deze meest veelbelovende thema's concentreren. Om ervoor te zorgen dat dit wordt gedaan, worden de sterke punten van milieu- en energietechnologieën en de deskundigheid in Vlaanderen binnen de gebruikersgroepen verder geïdentificeerd. Dit kan onder meer door het uitvoeren van verkenningsstudies, zowel via toekomstverkenningen als via het opstellen van roadmaps. Deze studies moeten toelaten om de prioritaire onderzoeksnoden in de markt te identificeren. Maar hierbij dient wel rekening gehouden met de criteria in verband met de ontwikkeling van duurzame technieken. Op basis hiervan kan dan een duidelijke ontwikkelings- en businessstrategie uitgewerkt worden. Bij deze thematische keuzes dient eveneens rekening gehouden te worden met de behoeften van de internationale markt en met de voorspellingen voor potentiële groei. Ook de uitdagingen en de bekommernissen (drivers), die bij de diverse milieu- en energiesectoren bestaan, worden mee in rekening gebracht in deze verkenningsstudies. De haalbaarheidsstudies kunnen via de IWT-kanalen gefinancierd worden als het gaat om een collectief onderzoeksproject en deze worden bij voorkeur ingediend door de trekkers van de gebruikersgroepen. Toekomstverkenningen daarentegen kunnen enkel via MIP gefinancierd worden, op voorwaarde dat eerst een analyse gemaakt wordt van de reeds op Europees niveau en binnen de EU-lidstaten uitgevoerde toekomstverkenningen. De studies moeten gebaseerd zijn op de noden van de deelnemende bedrijven en van de markt. Evaluatie Midden 2009 heeft de Vlaamse Regering beslist MIP verder te zetten (onder de naam MIP2) met als hoofdopdracht het 'vergroenen' van de economie. MIP2 is als nieuwe maatregel (maatregel 6.1.12) opgenomen in het VORA09.
126/193
3. De Vlaamse klimaatdoelstellingen 3.1.
De Vlaamse Kyoto-doelstelling
Volgens het intern lastenverdelingsakkoord van België moet Vlaanderen haar broeikasgasuitstoot tijdens de Kyotoperiode met 5,2% verminderen t.o.v. het basisjaar17. Dit betekent dat Vlaanderen tijdens de periode 2008-2012 elk jaar 82.463 kton CO2-eq aan uitstootrechten krijgt. Bij het invullen van de Kyotodoelstelling wordt prioriteit gegeven aan het uitvoeren van interne maatregelen in de diverse beleidsdomeinen. Aanvullend op dit intern emissiereductiebeleid zal de Vlaamse overheid gebruik maken van de flexibiliteitsmechanismen van het Kyotoprotocol om haar reductiedoelstelling tijdig, op een kostenefficiënte en maatschappelijk haalbare manier te realiseren. Hierbij zal op evenwichtige wijze rekening worden gehouden met de drie pijlers van duurzame ontwikkeling (economische, ecologische en sociale aspecten van de inzet van de mechanismen), conform het Kyotoprotocol en de Marrakesh-akkoorden.
3.2.
De (indicatieve) Vlaamse niet-ETS-doelstelling
Een zeer belangrijk beleidsinstrument voor de energie- en industriesectoren is het Europees emissiehandelssysteem (EU Emission Trading Scheme of EU ETS) voor bedrijven met een verbrandingscapaciteit van minimum 20 Megawatt. Dit systeem werd ingevoerd op 1 januari 2005. Het Vlaams Gewest verleende de betrokken industriële installaties een bepaalde hoeveelheid uitstootrechten voor broeikasgassen voor de periode 2008-2012. De exploitanten moeten jaarlijks evenveel rechten inleveren als ze werkelijk uitgestoten hebben. Indien hun uitstoot hoger ligt dan het aantal toegewezen rechten, dienen ze bijkomende rechten aan te kopen op de koolstofmarkt. Indien hun uitstoot lager ligt, kunnen ze de overschot van de aan hen toegewezen rechten verkopen of opsparen voor gebruik in volgende jaren. Deze flexibiliteiten zorgen ervoor dat het systeem zo opgesteld is dat in principe de emissies van de deelnemende bedrijven gereduceerd worden daar en wanneer die reducties het goedkoopst zijn. De bedrijven zijn zelf verantwoordelijk voor het inleveren van hun uitstootrechten. Tabel 2 Gemiddeld jaarlijks ETS en niet-ETS aandeel in 2008-2012 (ton CO2-eq/jaar)
Kyoto-doelstelling EU ETS plafond Bestaande installaties Nieuwkomersreserve (Indicatief) Niet-ETS-plafond
Gemiddelde broeikasgasemissies/jaar 82.463.433 36.866.257 32.623.272 4.242.986 45.597.176
Berekening (a) (b) = (c) + (d) (c) (d) = (a) – (b)
De uitstootrechten die reeds werden toegewezen aan individuele bedrijven onder EU ETS kunnen niet meer worden gebruikt om de Vlaamse emissies die niet onder EU ETS vallen te dekken, onafhankelijk van de werkelijke uitstoot van de bedrijven. Op basis van de initieel ingeschatte nieuwkomersreserve, zoals opgenomen in het toewijzingsplan 2008-2012, kan indicatief een niet-ETS-emissieplafond afgeleid worden van 45,597 Mton CO2-eq/jaar (Tabel 2). Het Europees beleid heeft de Vlaamse Kyoto-doelstelling dus de facto herleid tot een doelstelling voor de niet-ETS-sectoren.
17
Voor de gefluoreerde broeikasgassen (HFK’s, PFK’s, en SF6) worden de emissies uit 1995 opgenomen, voor alle andere gassen (CO2, CH4 en N2O) is dit de uitstoot uit 1990, zoals vastgelegd in de emissie-inventaris van november 2007, na aanpassingen aan de opmerkingen van het UNFCCC-reviewteam. Deze basiscijfers wijzigen niet meer, ondanks mogelijke toekomstige aanpassingen aan de emissie-inventaris.
127/193
4. Emissies en prognoses in Vlaanderen 4.1.
Wijzigingen emissie-inventaris en prognoses
Bij de opmaak van het VORA10 werd gebruik gemaakt van de meest recent beschikbare emissieinventarissen en prognoses, nl. : -
De Vlaamse emissie-inventaris voor de jaren 1990-2009 zoals gerapporteerd aan de Europese Commissie op 15 maart 2011 in uitvoering van artikel 3.1 van Beschikking 280/2004/EG; De Vlaamse prognoses voor de jaren 2010, 2015 en 2020 zoals gerapporteerd aan de Europese Commissie op 6 mei 2011.
Zowel de inventaris- als prognosegegevens in bovenvermelde rapporteringen wijken op een aantal punten af van de gegevens zoals verwerkt in het VORA09. Dit impliceert onder meer een gevoelige bijstelling van de reductiekloof in de Kyotoperiode (§0).
4.2.
Stand van zaken Vlaamse Kyoto-doelstelling
De uitstoot van broeikasgassen in Vlaanderen daalde van 87,0 Mton CO2-eq in 1990 tot 80,2 Mton CO2-eq in 2009 (Tabel 3). In 2009 werd een daling van de totale Vlaamse broeikasgasuitstoot van 7,8% t.o.v. het basisjaar 1990 gerealiseerd. De totale uitstoot van broeikasgassen in Vlaanderen blijft hiermee voor het eerst onder het niveau van de Kyotodoelstelling, met name een reductie van 5,2% in de periode 2008-2012 ten opzichte van het basisjaar. Tabel 3. Overzicht van de uitstoot van broeikasgassen in Vlaanderen in het basisjaar 1990 en voor de periode 2005 tot 2009 (kton CO2-eq)
Broeikasgas
Basisjaar 2005
CO2 67.856 CH4 7.536 N2O 6.836 PFK’s, HFK’s, 4.759 SF6 Totaal 86.987
77.652 4.410 5.188 1.096 88.346
2006
2007
2008
2009
74.866 4.322 4.410 1.155
73.631 4.355 3.887 1.292
73.727 4.253 3.611 1.301
71.061 4.236 3.661 1.263
Evolutie 1990-2009 (%) +5% -44% -46% -73%
84.753
83.165
82.891
80.220
-7,8%
128/193
Het belangrijkste broeikasgas is en blijft CO2 (Figuur 15). Het komt vooral vrij bij de verbranding van (fossiele) brandstoffen. In 1990 zorgde dit gas voor 78% van de totale Vlaamse broeikasgasuitstoot en het aandeel steeg tot 89% in 2009. De elektriciteitsproductie veroorzaakt samen met de raffinaderijen en de andere industrietakken meer dan 50% van de totale CO2-emissie in Vlaanderen. Voor de stijgende trend van de CO2-emissie vanaf 1990 is voornamelijk het verkeer verantwoordelijk. Daarnaast zijn ook de gebouwenverwarming en de raffinaderijen gedeeltelijk verantwoordelijk voor deze stijgende trend.
Figuur 15. Aandeel per broeikasgas in 2009
Het aandeel CH4 en N2O bedroeg in 2009 respectievelijk 5% en 4% van de totale uitstoot in Vlaanderen. De uitstoot van beide broeikasgassen daalde sinds de tweede helft van de jaren negentig. De veeteelt is de belangrijkste bron voor het vrijkomen van CH4 in Vlaanderen. N2O ontstaat vooral in de bodem na toediening van dierlijke mest of kunstmest. Ook bij de productie van caprolactam en salpeterzuur komt het vrij. In 2009 daalt de N2O-emissie afkomstig van de salpeterzuurproductie verder. Deze sector is samen met de landbouw(grond) verantwoordelijk voor de sterke daling van de N2O-emissie vanaf 1990. Het aandeel van de F-gassen bedroeg nog 2% in 2009. De broeikasgasemissies door F-gassen bleek vooral af te nemen in de periode 1995 tot en met 2002 en vanaf 2003 min of meer te stabiliseren. Tabel 4 geeft het aandeel weer van de verschillende sectoren in de uitstoot van broeikasgassen in het basisjaar en voor de periode 2005-2009. De uitstoot van siderurgische gassen ten behoeve van de elektriciteitsproductie wordt in deze tabel, in tegenstelling tot de voorstelling in het VKP 2006-2012, conform het Vlaams Toewijzingsplan CO2-emissierechten 2008-2012 bij de industrie gerekend. Ook de CO2emissies van WKK-installaties in de industrie, waarvan de milieuvergunning door de industriële sector wordt gehouden, zijn opgenomen in de industrie. De voorbije jaren werden verschillende WKK-installaties opgestart in de industrie. Hoewel dit leidt tot een algemene brandstofbesparing leidt dit tot een toename van de CO2-emissies in deze sector. In absolute cijfers (Tabel 4) daalde de broeikasgasuitstoot van de sectoren elektriciteitsproductie, industrie en landbouw tussen 1990 en 2009, terwijl de sectoren transport en gebouwen een toename van emissies kenden. In 2009 vormen de industrie (36%), de gebouwenverwarming (21%), het verkeer (19%) en de elektriciteitscentrales (15%) de grootste bijdrage in de totale broeikasgasemissies in Vlaanderen (Figuur 16). De jaren 2008 en 2009 werden gekenmerkt door een ernstige financieel-economische crisis met voor bepaalde sectoren een daling van de industriële activiteit. De effecten van de economische crisis tekenen zich voornamelijk af in de elektriciteitsproductie, de industrie en het goederenverkeer.
129/193
Tabel 4. Aandeel van de verschillende sectoren in de uitstoot van broeikasgassen in het basisjaar 1990 en voor de periode 2005 – 2009 (kton CO2-eq)
Sector
Basisjaar 2005
Elektriciteitsproductie 13.824
13.016
11.844
12.278
11.066
11.752
Evolutie 19902009(%) -15%
Industrie
36.170
35.183
34.045
32.908
31.722
29.026
-20%
Gebouwen
14.168
17.419
16.494
15.681
16.541
16.622
+17%
18
Transport
12.451
15.255
14.971
15.046
16.545
15.579
+25%
Landbouw
10.372
7.472
7.399
7.253
7.017
7.242
-30%
Totaal
86.986
88.346
84.753
83.165
82.891
80.220
-7,8%
Landbouw 9%
2006
2007
2008
2009
Elektriciteitsproductie 15%
Transport 19%
Gebouwen 21%
Industrie 36%
Figuur 16. Aandeel van de sectoren in de uitstoot van broeikasgassen in 2009
De sectoren die het meest bijdragen tot de vermindering van de totale broeikasgasemissies in de periode 1990-2009 zijn: -
-
-
andere toepassingen: in een elektrochemisch bedrijf dat een breed gamma van fluorchemische producten produceert werden de F-gasemissies drastisch gereduceerd door een naverbrandingsinstallatie met HF-recuperatie sinds 1998; de industrie met voornamelijk de salpeterzuurproductie door het toepassen van katalysatoren die de emissie van het lachgas reduceren; de elektriciteitscentrales: voornamelijk door een wijziging in brandstofverbruik (verdere verschuiving naar meer aardgas en minder steenkool) en verdere uitbreiding naar gelijktijdige opwekking van elektriciteit en warmte in WKK-installaties. de landbouwsector: voor een groot deel het gevolg van de inkrimping van de veestapel voornamelijk als gevolg is van de productiviteitsstijging van het vee en van de verstrengde mestwetgeving.
18
De cijfers in deze tabel werden gecorrigeerd voor wegtransport. De Vlaamse uitstootcijfers voor wegverkeer worden gecorrigeerd op basis van de officieel gerapporteerde cijfers voor wegverkeer door België. De officiële rapportering gebeurt volgens de internationale regels op basis van brandstofverkoop. De Vlaamse emissie-inventaris houdt rekening met het aantal gereden kilometers en het voertuigtype omdat dit beter aansluit bij de noden voor andere emissierapporteringen.
130/193
In Figuur 17 wordt de evolutie van de totale Vlaamse broeikasgasuitstoot in de periode 1990-2009 en de prognoses met klimaatbeleid voor de periode 2010-2012 weergegeven en vergeleken met de Kyotodoelstelling. Zoals in §3.2 van deze nota wordt verduidelijkt, geeft de totale Vlaamse broeikasgasuitstoot geen correct beeld met betrekking tot de naleving van de Vlaamse Kyotoverplichtingen. Hiervoor dienen de Vlaamse niet-ETS emissies vergeleken te worden met het niet-ETS plafond (§4.3). 96.000 94.000
90.000 Emissies
88.000
Kyotodoelstelling 86.000
Prognoses
84.000 82.000 80.000 1990 1991 1992 1993 1994 1995 1996 1997 1998 1999 2000 2001 2002 2003 2004 2005 2006 2007 2008 2009 2010 2011 2012
kton CO2-eq
92.000
Figuur 17. De impact van het interne Vlaamse klimaatbeleid
131/193
4.3.
Stand van zaken Vlaamse niet-ETS-sectoren
In de eerste twee jaren van de Kyotoperiode 2008 en 2009 wordt in de niet-ETS sectoren een reductiekloof vastgesteld van respectievelijk 2,3 en 1,9 Mton CO2-eq (Tabel 5). Niettegenstaande de totale Vlaamse broeikasgasuitstoot in 2009 onder de Kyotodoelstelling blijft ( Figuur 17), wordt toch een tekort vastgesteld in de niet-ETS sectoren. In Tabel 5 worden tevens de niet-ETS prognoses met klimaatbeleid vermeld voor de periode 2010-2012. In deze prognoses wordt voor de sector transport naar analogie met de opmaak van de emissie-inventaris ook rekening gehouden met een correctie voor het wegtransport. Tabel 5. Aandeel non-ETS sectoren in de uitstoot van broeikasgassen in 2008 en 2009, de gemiddelde verwachte uitstoot in 2010-2012 in een scenario met klimaatbeleid en de niet-ETS reductiekloof (kton CO2-eq)
Industrie en energie (nietETS) Gebouwen Transport Landbouw Totaal niet-ETS niet-ETS doelstelling Niet-ETS reductiekloof
2008
2009
2010
2011
2012
7.785 16.541 16.545 7.017 47.888 45.597 2.291
8.081 16.622 15.579 7.242 47.523 45.597 1.926
8.615 19.441 17.070 7.173 52.298 45.597 6.701
8.710 16.400 17.233 7.193 49.536 45.597 3.938
8.803 16.260 17.396 7.212 49.672 45.597 4.075
In Figuur 18 wordt de niet-ETS reductiekloof geïllustreerd voor 2009 op basis van de huidige stand van zaken van het EU ETS plafond.
Emissies basisjaar 87.0 Mton CO2-eq -5.2%
Kyotodoelstelling Vlaanderen 82.5 Mton CO2-eq
Bestaande installaties 32,5 Mton CO2-eq
Niet-ETS emissies 2009 + ETS plafond 2009 84,4 Mton CO2-eq Inzet van flexibele mechanismen 1,9 Mton CO2-eq
Niet-ETS plafond 45.6 Mton CO2-eq
Niet-ETS uitstoot 2009 45,6 Mton CO2-eq
EU ETS plafond 36.9 Mton CO2-eq
EU ETS plafond 36.9 Mton CO2-eq
Nieuwkomersreserve 4,4 Mton CO2-eq
Figuur 18. Stand van zaken niet-ETS sector in 2009
132/193
In Figuur 19 is de evolutie van de niet-ETS sectoren in Vlaanderen weergegeven voor de periode 2005201219. Uit deze figuur kan worden opgemaakt dat het niet-ETS emissieplafond voor de Kyotoperiode de voorbije jaren steeds werd overschreden. Op basis van de prognoses voor de periode 2010-2012 wordt ook de komende jaren een overschrijding verwacht.
Figuur 19. De impact van het interne Vlaamse niet-ETS klimaatbeleid
Als conclusie kan uit Tabel 5 voorlopig worden afgeleid dat in de resterende jaren van de Kyotoperiode (2010-2012) nog een reductiekloof van 14,7 Mton CO2-eq wordt verwacht in de niet-ETS sectoren. De totale verwachte reductiekloof voor de volledige Kyotoperiode 2008-2012 bedraagt hiermee 18,9 Mton CO2-eq. De reductiekloof zal ingevuld worden via het gebruik van flexibele mechanismen (zie §5). De totale reductiekloof is met 12,8 Mton CO2-eq toegenomen ten opzichte van de inschatting in het VORA09. In Tabel 6 worden de verschillende elementen samengevat die deze evolutie verklaren: 1. De meest recent beschikbare emissie-inventaris voor het jaar 2008 bevat een aantal herberekeningen in vergelijking met de vorige inventaris met een aanpassing van 1,7 Mton CO2-eq tot gevolg. 2. In het VORA09 werd voor het jaar 2009 nog gerekend met prognoses. Ondertussen is de emissieinventaris voor het jaar 2009 beschikbaar die 0,7 Mton CO2-eq hoger uitvalt in vergelijking met de prognoses uit het VORA09. 3. a. De meest recent beschikbare prognoses wijken voor de periode 2010-2012 7,4 Mton CO2-eq af in vergelijking met de prognoses zoals verrekend in het VORA09. b. In de prognoses zoals in 2011 gerapporteerd werden 1799 graaddagen (als gemiddelde van de voorbije tien jaar) aangenomen in de gebouwensector. In 2010 werden in realiteit evenwel 2308 graaddagen vastgesteld door het KMI. De prognoses voor het jaar 2010 werden voor deze reële graaddagen bijgesteld met 2,9 Mton CO2-eq.
19
Voor de periode 2005-2007 werden de niet-ETS emissies afgeleid op basis van de geverifieerde ETS-emissies volgens het 2005-2007 toepassingsgebied aangevuld met een inschatting van de uitstoot van de ETS-emissies die bijkomend onder het 2008-2012 toepassingsgebied zouden vallen. Voor deze jaren zijn er immers geen geverifieerde emissies beschikbaar voor de installaties die tijdens de Kyotoperiode 2008-2012 onder het ETS toepassingsgebied vallen.
133/193
Tabel 6. Wijziging reductiekloof VORA10 ten opzichte van VORA09 (Mton CO2-eq)
Reductiekloof VORA09 Aanpassingen 1. Aanpassing emissie-inventaris 2008 (inventaris d.d. 15 maart 2011 versus inventaris d.d. 15 maart 2010) 2. Emissie-inventaris 2009 (inventaris d.d. 15 maart 2011) versus prognoses 2009 (VORA09) 3. Prognoses 2010-2012 (rapportering 6 mei 2011 versus VORA09) a. Gemiddeld verschil 2010-2012 b. Correctie koude winter 2010 t.o.v. prognosereeks gemiddelde winter Reductiekloof VORA10
6,1 1,7 0,7 10,3 7,4 2,9 18,9
Ondanks de behoorlijke uitvoering van de beleidsmaatregelen uit het VKP 2006-2012, tonen de gecorrigeerde emissieprognoses voor de niet-ETS-sectoren aan dat de kloof ten aanzien van de te bereiken Kyotodoelstelling substantieel blijft.
134/193
5. Inzet flexibiliteitsmechanismen Op 27 mei 2011 werd de rapportering over de verwerving van Kyoto-eenheden door het Vlaams Gewest in 2009 medegedeeld aan de Vlaamse Regering. Op basis van de meest recent beschikbare informatie over de afgesloten aankoopcontracten werd het al gecontracteerde volume Kyoto-eenheden (exclusief post-Kyotokredieten) door het Vlaamse Gewest na risicocorrectie ingeschat op 1,197 miljoen eenheden. Door PMV werden, na risicocorrectie, reeds 1,915 miljoen Kyoto-eenheden gecontracteerd. De resterende kredietbehoefte, berekend op basis van het al gecontracteerde volume na risicocorrectie, bedraagt momenteel nog 15,8 miljoen eenheden na een eventuele overname door het Vlaamse Gewest van de eenheden die door PMV werden gekocht. Het Vlaamse Gewest zal, voor het overbruggen van de resterende reductie-inspanning, gebruik maken van het overschot aan Europese emissierechten dat is opgetreden in de Vlaamse toewijzingsreserve voor nieuwkomers voor de handelsperiode 2008-2012. Het ETS-plafond ligt voor Vlaanderen op 36.866.257 ton CO2-eq per jaar, waarvan 32.623.227 ton CO2-eq voor bestaande installaties en 4.242.986 ton CO2-eq voor nieuwkomers (Figuur 18). Voor de volledige Kyoto-periode bedraagt de nieuwkomersreserve dus 21.214.928 emissierechten, waarvan er op grond van de tot 12 mei 2011 ingediende aanvragen 10.308.878 zouden worden toegewezen en 1.725.864 zouden zijn gereserveerd. Met de 940.294 emissierechten die er ondertussen nog zijn bijgekomen wegens bedrijfssluitingen geeft het een nog beschikbare reserve van 10.120.480 emissierechten. Na aftrek van zoals geraamd 600.000 rechten voor waarschijnlijke aanvragen en naar schatting 1.500.000 rechten voor onzekere aanvragen zou de nieuwkomersreserve, voornamelijk ingevolge de economische groeivertraging, nog steeds een overschot van meer dan 8 miljoen emissierechten bevatten. De minister, bevoegd voor Leefmilieu, zal de nodige initiatieven ontwikkelen om dit surplus te valoriseren in de vorm van voor overheden aanwendbare Kyoto-eenheden met het oog op het invullen van de Vlaamse Kyoto-doelstelling in de non ETS sectoren. In uitvoering hiervan worden de verschillende mogelijkheden in kaart gebracht om deze valorisatie van dit overschot op ecologisch, economisch en financieel vlak te optimaliseren. Op basis van de resultaten van dit onderzoek zal hierover een verdere beslissing voorgesteld worden aan de Vlaamse regering voorstellen eventueel een resterend budget te voorzien in de begroting. De Vlaamse verwervingsdoelstelling wordt verder periodiek geëvalueerd, rekening houdend met de meest actuele prognoses van de Vlaamse broeikasgasemissies in de Kyoto-periode en het reductiepotentieel van het interne beleid. De Vlaamse Regering investeerde tot begin 2010 al 55,4 miljoen euro in de verwerving van externe Kyotoeenheden, rechtstreeks of via PMV. Het resterende budget, nodig voor de overbrugging van de resterende reductie-inspanning ten aanzien van de Vlaamse Kyotodoelstelling, wordt bepaald door de manier waarop het overschot aan Europese emissierechten in de Vlaamse toewijzingsreserve voor de handelsperiode 2008-2012 wordt gevaloriseerd. In functie van de overblijvende reductie-inspanning zullen extra middelen worden ingezet voor de nodige financiering, conform het engagement bij het Vlaams Toewijzingsplan CO2-emissierechten 2005–2007. Ook bij de definitieve goedkeuring van het VKP 2006-2012 op 20 juli 2006 besliste de Vlaamse Regering om jaarlijks een bijkomend budget vrij te maken om gradueel de nodige hoeveelheid Kyoto-eenheden op te bouwen, rekening houdend met de prijsevoluties en in afstemming met de kostprijs en het resultaat van interne reductiemaatregelen die tijdig uitgevoerd kunnen worden. Het Vlaams Regeerakkoord 2009-2014 stelt dat voor de reductie van de broeikasgasuitstoot maximaal alle interne maatregelen getroffen worden die technisch en economisch uitvoerbaar zijn en die maatschappelijk aanvaardbaar zijn. De Beleidsnota Leefmilieu en Natuur preciseert: “Rekening houdend met de koolstofactiva die de Vlaamse overheid ter beschikking heeft, zal periodiek geëvalueerd worden welke verwervingskanalen en financiële middelen voor externe Kyoto-eenheden verder zullen worden ingezet met het oog op het tijdig behalen van de Vlaamse (post-) Kyotodoelstelling. De inzet van deze mechanismen moet het Vlaamse Gewest in staat 135/193
stellen om haar reductiedoelstellingen tijdig, op een kostenefficiënte en maatschappelijk haalbare manier te bereiken.” De Vlaamse overheid zal hiervoor binnen de voorziene tijd stap voor stap de nodige middelen inzetten, rekening houdend met de opvolging van de voorziene interne projecten. Dit moet toelaten om tijdig de in te zetten middelen op stabiele wijze op te bouwen zodat voldoende rekening kan gehouden worden met de stijgende prijstendensen en –prognoses op de diverse markten en de impact daarvan op de uitgaven van de Vlaamse overheid. Dit gebeurt in afstemming met de kostprijs en het resultaat van interne reductiemaatregelen die tijdig kunnen uitgevoerd worden om voldoende emissiereducties te realiseren in dezelfde handelsperiode.
136/193
6. Financiering van het intern Vlaamse klimaatbeleid In Tabel 7 wordt een overzicht gegeven van de reeds vastgelegde en nog voorziene budgetten voor de uitvoering van de maatregelen zoal vermeld in §2.1 t.e.m. §2.6 hierboven. Deze budgetten omvatten enkel de kosten van de Vlaamse overheid, exclusief personeelsuitgaven. Naast deze Vlaamse overheidsuitgaven hieronder weergegeven, zijn er ook nog de klimaatuitgaven van lokale, provinciale en federale overheden, bedrijven en gezinnen.
Tabel 7. Vlaamse overheidsbudgetten voor intern Vlaams klimaatbeleid in de periode 2006-2012
Thema Duurzame mobiliteit Gebouwen Duurzaam energiebeleid Industrie Landbouw en bossen Innovatie Totaal binnenlandse maatregelen20
Budget 2006-2012 VORA10 6.519.003 379.968.109 8.255.448 617.742.483 130.378.740 199.870.000 1.342.733.783
Globaal genomen is het budget voor de binnenlandse maatregelen in de periode 2006-2012 meer dan verdubbeld van 513 miljoen euro (VKP 2006-2012) naar 1.343 miljoen euro (VORA10). De personeelsinzet in de periode 2006-2012 is toegenomen van 488 VTE’s (VKP 2006-2012) naar 665 VTE’s (VORA10). Een gedetailleerd overzicht van de budgetten en VTE’s per maatregel is opgenomen in “Bijlage 3: Overzicht inschatting budget en personeel”.
20
Exclusief personeelsuitgaven
137/193
7. Het (Vlaamse) klimaatbeleid na 2012 7.1.
Internationale context
7.1.1. Huidige Europese context In het Europese Energie- en Klimaatpakket heeft de Europese Unie voor de EU-27 de volgende ambitieuze 20-20-20 doelstellingen voor 2020 vastgelegd: -
-
Een vermindering van het energiegebruik met 20% door efficiënter gebruik ten opzichte van het verwachte niveau in 2020 bij ongewijzigd beleid (indicatieve doelstelling); Een stijging van het aandeel van hernieuwbare energiebronnen in het bruto eindgebruik tot 20%. Voor België stelt Europa deze doelstelling vast op 13%. Voor transport geldt een specifieke doelstelling van minstens 10% hernieuwbare energie op het totale energiegebruik voor vervoer. Een vermindering van de uitstoot van broeikasgassen met minstens 20% ten opzichte van 1990.
Deze laatste doelstelling van vermindering van de uitstoot van broeikasgassen werd op Europees niveau verder opgesplitst (Figuur 20). De lidstaten krijgen enkel een individuele doelstelling voor die sectoren die niet onder het Europees emissiehandelssysteem vallen. Voor België werd die doelstelling vastgelegd in Beschikking 406/2009/EG21 (de zogenaamde Effort Sharing Decision of ESD) op een vermindering van de uitstoot van broeikasgassen in de niet-ETS sectoren met minstens 15% in 2020 ten opzichte van 2005.
Broeikasgasdoelstelling EU -20% t.o.v. 1990
-14% t.o.v. 2005
EU ETS
Niet-ETS sectoren
-21% t.o.v. 2005
-10% t.o.v. 2005
Doelstelling voor de 27 lidstaten van -20% tot +20%
Figuur 20. Opsplitsing ETS en niet-ETS broeikasgasemissies
21
http://eur-lex.europa.eu/LexUriServ/LexUriServ.do?uri=OJ:L:2009:140:0136:0148:NL:PDF
138/193
7.1.2. Nieuwe ontwikkelingen in Europa De Europese Commissie heeft op 8 maart 2011 de Mededeling A Roadmap for Moving to a Competitive Low Carbon Economy in 205022 gepubliceerd. Op basis van modellen werden een aantal scenario’s onderzocht om tegen 2050 de emissies van broeikasgassen sterk te reduceren in lijn met wat de wetenschap voorschrijft om de opwarming te beperken tot maximaal 2°C t.o.v. het pre-industriële niveau. Dit betekent concreet een emissiereductie van 80 tot 95% in 2050. In de analyse ligt de nadruk op het op een kostenefficiënte manier realiseren van de reducties. Om de doelstelling tegen 2050 te halen op een kostenefficiënte manier, werd becijferd dat de emissies in 2020 met 25%, in 2030 met 40% en in 2040 met 60% zouden moeten worden gereduceerd. Door een golf aan nieuwe investeringen, zou het ritme van emissiereducties gaandeweg worden opgedreven. Samen met de Roadmap publiceerde de Europese Commissie een Energie-Efficiëntie Plan, waarin bindende doelstellingen worden voorgesteld om de energie-efficiëntie in Europa te verhogen. Maatregelen rond renovaties van openbare gebouwen, energievereisten voor industriële inrichtingen, energieaudits, etc. moeten garanderen dat Europa zijn doelstelling haalt om de energie-efficiëntie met 20% te verhogen. Huidige maatregelen zouden op Europees niveau slechts resulteren in een reductie van 10%. De Roadmap geeft aan dat de huidige maatregelen volstaan om intern Europees een reductie van broeikasgassen van 20% t.o.v. 1990 te realiseren. Implementatie van de voorgestelde maatregelen rond energie-efficiëntie zouden resulteren in een reductie van emissies van broeikasgassen van 25% t.o.v. 1990. De maatregelen rond energie-efficiëntie vormen het laaghangend fruit, dat eenvoudig kan worden geoogst. Om de vooropgestelde doelstellingen te halen, zijn echter maatregelen vereist in àlle relevante sectoren. Het gaat om een beleidsoverschrijdend project waarbij elkeen bijdraagt tot het reduceren van de emissies. Hiervoor worden door de Europese Commissie scenario’s per sector uitgewerkt: -
-
22 23
Voor de elektriciteitssector zal later dit jaar een specifieke roadmap worden uitgetekend, gebaseerd op bestaande Europese energiewetgeving23 en de 2020 strategie24. De elektriciteitssector zal een cruciale rol spelen in de lagekoolstofeconomie. Tegen 2050 zouden de CO2 emissies binnen de sector volledig moeten worden geëlimineerd. Het Europees elektriciteitssysteem zal veiliger en diverser worden, zonder voorafname aan de energiemix binnen de lidstaten. Hernieuwbare energie zal een aanzienlijk deel uitmaken en investeringen in netwerken moeten de continuïteit van de energieleveringen garanderen. Er zal moeten worden nagegaan hoe het beleidskader deze investeringen op Europees, lidstaat en lokaal niveau kan bevorderen en hoe het beheer van de vraagzijde kan worden gestimuleerd. Het witboek vervoer 205025, dat eind maart 2011 werd gepubliceerd, omvat een waaier aan maatregelen om de duurzaamheid binnen de transportsector te verhogen. Verhoogde brandstofefficiëntie blijft tot 2025 het belangrijkste middel om de stijgende uitstoot binnen de sector om te buigen. De emissies van weg-, spoor- en binnenwaterverkeer zouden tegen 2030 op het niveau van 1990 kunnen worden gebracht door een verhoogde brandstofefficiëntie in combinatie met maatregelen rond prijszetting, infrastructuurheffingen, doordachte stadsplanning en verbeterd openbaar vervoer. In een later stadium, moet een beter beheer van de vraagzijde, bevorderd door CO 2 standaarden en doordachte taxatiesystemen, de grootschalige overschakeling naar schonere voertuigen voor alle vervoerswijzen mogelijk maken. Duurzame biobrandstoffen kunnen als alternatief http://eur-lex.europa.eu/LexUriServ/LexUriServ.do?uri=COM:2011:0112:FIN:NL:PDF
Een overzicht van het bestaande beleid is te vinden op
http://ec.europa.eu/energy/doc/energy_legislation_by_policy_areas.pdf. Momenteel is een belangrijke herziening gaande
van de Energy Taxation Directive die o.a. rekening zal houden met de CO2-emissies (http://ec.europa.eu/taxation_customs/taxation/excise_duties/energy_products/legislation/index_en.htm). 24 A strategy for competitive, sustainable and secure energy - http://eurlex.europa.eu/LexUriServ/LexUriServ.do?uri=COM:2010:0639:FIN:NL:PDF 25
Roadmap to a Single European Transport Area – Towards a competitive and resource efficient transport system -
http://eur-lex.europa.eu/LexUriServ/LexUriServ.do?uri=COM:2011:0144:FIN:NL:PDF
139/193
-
-
-
worden gebruikt voor de luchtvaart en zware vrachtwagens, sectoren die na 2030 sterk zullen groeien. Indien niet sterk zal worden ingezet op elektrificatie, zullen biobrandstoffen en andere alternatieve brandstoffen een grotere rol moeten spelen om dezelfde niveaus van emissiereductie binnen de sector te verwezenlijken. De analyse van de Europese Commissie toont aan dat de uitstoot binnen de gebouwensector tegen 2050 met ongeveer 90% kan worden gereduceerd. Dit proces is al gestart door implementatie van wetgeving, zoals de herschikte richtlijn rond energieprestaties van gebouwen en de beslissing van de Europese Raad dat de lidstaten vanaf 2012 energie-efficiëntienormen moeten hanteren bij overheidsaankopen van relevante openbare gebouwen en diensten. Eind dit jaar zal de Europese Commissie een mededeling rond duurzaam bouwen publiceren. Een enorme uitdaging wordt de renovatie van het bestaande gebouwenpark en de financiering ervan. Broeikasgasemissies binnen de industrie kunnen tegen 2050 met 83 tot 87% worden gereduceerd. De Europese Commissie wil later dit jaar in samenspraak met de betrokken sectoren, specifieke roadmaps uitwerken per sector. De landbouwsector kan de emissies van andere broeikasgassen dan CO2 tegen 2050 reduceren met 42 tot 49%. In de landbouwsector werden reeds significante emissiereducties gerealiseerd, maar de volgende 2 decennia zijn verdere reducties mogelijk. Binnen het landbouwbeleid moet de nadruk o.a. worden gelegd op verdere duurzame efficiëntiewinsten, een efficiënt gebruik van meststoffen, biovergassing van organische meststof, een beter mestbeheer, gebruik van betere voedingsgewassen en een grotere productiviteit van de veestapel. Verbeterde land- en bosbouwpraktijken zullen de sector in staat stellen meer koolstof in bodem en bossen op te slaan en vast te houden. Deze elementen zullen in 2013 verder worden uitgediept in wetgevingsvoorstellen voor het gemeenschappelijk landbouwbeleid en in de geplande mededeling inzake de bio-economie. De Europese Commissie plant later dit jaar tevens maatregelen rond de integratie van landgebruik en bosbouw in het Europese klimaatbeleid.
Op middellange termijn moet sterk worden geïnvesteerd in energie- en transportsystemen, in de bouw en in de industrie. Er zou nood zijn aan een investering van 270 miljard euro per jaar. Hoe later gestart wordt met deze investeringsgolf, hoe duurder het wordt. De voorziene investeringen zouden binnen Europa blijven, arbeidsplaatsen creëren en de afhankelijkheid van buitenlandse energie reduceren. De besparingen op de energiefactuur zouden de investeringen terugbetalen, maar daar bovenop ook positieve effecten teweeg brengen op de luchtkwaliteit en de gezondheid. Dit Europees plan kadert in de context van een mondialisering, waar groeilanden zoals China enorme inspanningen leveren in de omschakeling naar een groenere economie. Europa dient een tandje bij te steken om bij de beste leerlingen van de klas te blijven. Hiervoor zullen sectorale initiatieven op poten moeten worden gezet en nodige financiële middelen moeten worden vrijgemaakt. Aan de lidstaten wordt gevraagd om nationale koolstofarme ontwikkelingsplannen op te maken. In de roadmap wordt ook verwezen naar de herziening van de Energiebelasting Richtlijn (2003/96/EG) die de lidstaten mee in staat zal stellen de emissiereducties op een kostenefficiënte manier te behalen. Het doel van de herziening is om de Europese minimum belastingniveaus voor energieproducten beter af te stemmen op de energie- en klimaatdoelstellingen. De Europese Commissie heeft in april 2011 een eerste ontwerptekst op tafel gelegd, waarin voorgesteld wordt energieproducten niet langer te belasten op basis van het verbruikte volume, maar op basis van de energie-en CO2-inhoud. Concreet zou dit er onder meer toe leiden dat vanaf 2013 alle energieproducten die niet verbruikt worden in sectoren die onder het emissiehandelssysteem vallen, onderworpen worden aan een CO2-belasting van € 20 per ton CO2. Hierop zijn wel uitzonderingen voorzien voor sectoren die blootgesteld zijn aan internationale concurrentie. De Roadmap wordt naar voor geschoven als een basis tot discussie met de lidstaten, de naar voor geschoven cijfers uit de analyse zijn op dit moment dan ook nog geen bindende doelstellingen. De
140/193
Europese Commissie kan, al dan niet in functie van de internationale context26, in de toekomst wel concrete wetsvoorstellen doen. De voorgestelde doelstellingen gelden voor de EU als geheel. Bij een eventuele vertaling naar doelstellingen voor de afzonderlijke lidstaten kunnen gedifferentieerde doelstellingen per lidstaat naar voor geschoven worden, rekening houdend met de specifieke context van elke lidstaat. Bij het ontwikkelen van het Vlaamse langetermijnbeleid moet worden onderzocht hoe deze Europese Roadmap kan vertaald worden naar de Vlaamse context en hoe de verschillende sectoren en beleidsvelden hierbij hun steentje kunnen bijdragen. 7.1.3. Nieuwe ontwikkelingen op het multilateraal niveau De klimaattop te Kopenhagen in december 2009 heeft ondanks het politieke momentum en de intensieve voorbereidingen niet het verwachte resultaat opgeleverd. Tijdens de laatste internationale klimaatconferentie, eind 2010 te Cancun, werd wel een akkoord bereikt waarbij voor alle elementen van het klimaatbeleid incrementele stappen vooruit werden gezet. Voor de Europese Unie alsook voor de meeste ontwikkelingslanden was het perspectief op een juridisch bindend akkoord cruciaal. De Cancun akkoorden omvatten belangrijke beslissingen, waarbij vooral de inhoud van het (niet aanvaarde) Kopenhagen Akkoord goedgekeurd wordt in een internationaal akkoord: -
-
-
-
-
-
De beperking van de temperatuurstijging tot 2°C t.o.v. het pre-industriële niveau. Voor het eerst wordt deze doelstelling in een mondiaal kader erkend. In een analyse zal het IPCC, het wetenschappelijke panel rond klimaatsverandering, in 2015 op basis van de laatste wetenschappelijke gegevens evalueren of deze doelstelling zou moeten worden versterkt tot 1,5°C. Er wordt een proces gelanceerd om de lange termijndoelstelling (2050) en het pieken van emissies verder te definiëren en waarbij er nood tot een differentiatie met ontwikkelingslanden wordt erkend. Er wordt een kader rond adaptatie uitgewerkt met de oprichting van een adaptatiecomité ter ondersteuning. De kwantitatieve emissiereductiedoelstellingen van ontwikkelde landen werden in beide onderhandelingssporen verankerd en gekoppeld aan de 2°C doelstelling en de emissiereductiescenario’s van het IPCC. Er wordt onderlijnd dat de doelstellingen dienen te worden versterkt en een proces op poten gezet om de doelstellingen verder te verduidelijken. De nationale mitigatie-acties van ontwikkelingslanden werden op een soortgelijke manier ingeschoven in het Conventiespoor. Deze acties moeten leiden tot relatieve reducties (deviation from business as usual) en er wordt een ‘register’ opgezet dat financiële steun, technologie en capaciteitsopbouw kan verbinden aan acties die internationale steun behoeven. De te Kopenhagen aangegane doelstelling voor 100 miljard dollar aan publieke en private financiering voor mitigatie en adaptatie wordt bevestigd. Het Green Climate Fund wordt opgericht en zal moeten instaan voor een significant deel van deze financiering. De beheerstructuren van het Fonds worden uitgetekend en een transitiecomité wordt samengesteld. Er wordt beslist om een systeem inzake meten, rapporteren en verificatie (MRV) uit te werken, waarbij, in ontwikkelingslanden, internationaal gesteunde acties internationaal worden opgevolgd en nationale acties een nationale opvolging krijgen. Ontwikkelde landen zullen ook aan strengere voorwaarden moeten voldoen. Er wordt een REDD+ mechanisme opgericht waarmee ontbossing en bosdegradatie kan worden tegengegaan. Er worden principes en een proces geïdentificeerd dat kan leiden tot het oprichten van nieuwe marktmechanismes.
26
De EU heeft zich unilateraal geëngageerd om de uitstoot van broeikasgassen binnen de EU tegen 2020 met 20% te doen dalen ten opzichte van 1990. Indien de andere landen zich in het kader van een internationaal akkoord engageren tot vergelijkbare inspanning, dan is de EU bereidt om dit op te trekken tot -30%.
141/193
-
-
Inzake technologie wordt er een Technologie Mechanisme bestaande uit een Technologie Executive Committee en een gedecentraliseerd Climate Technologie Center and Network opgericht die moeten leiden tot een versterking van technologie-ontwikkeling en -overdracht. Onder het Kyoto-spoor is er een akkoord om 1990 als basisjaar te blijven hanteren en worden de marktmechanismes bevestigd. De twee Ad hoc werkgroepen (Kyoto-spoor en Conventiespoor) worden gemandateerd om ook het volgende jaar verder te werken en hun resultaten voor aanvaarding voor te leggen aan de klimaatconferentie van Durban. De juridische vorm van de uitkomst voor het Conventiespoor wordt momenteel opengelaten (inclusief de mogelijkheid tot een bijkomend Protocol).
De Cancunakkoorden hebben klimaat weer op de rails van het multilateralisme gezet en bieden een stevig fundament waarop verder kan worden gewerkt. Het is uitkijken naar de volgende klimaattop, eind 2011 te Durban, of de Cancun akkoorden ook zullen kunnen worden vertaald naar een juridisch bindend akkoord. Uiteraard ijvert Vlaanderen ook na het Europees voorzitterschap van België verder voor een globaal bindend klimaatakkoord.
7.2.
Voorbereiding Vlaams klimaatbeleid na 2012
7.2.1. Doelstelling De Belgische niet-ETS doelstelling (-15%) uit het Europese Energie- en Klimaatpakket is nog niet vertaald naar een Vlaamse doelstelling. Deze vertaalslag dient te worden doorgevoerd door middel van een intraBelgische inspanningsverdeling. Als gevolg van de federale regeringsvorming na de verkiezingen van 13 juni 2010 liepen de besprekingen hierover met de federale overheid en de andere gewesten vertraging op. Deze inspanningsverdeling zal niet enkel gaan over de verdeling van de niet-ETS doelstelling maar ook over een aantal andere aspecten, zoals de verdeling van de doelstellingen inzake hernieuwbare energie, de verdeling van de opbrengsten uit veiling van emissierechten en de verdeling van de (nog niet gekende) Belgische bijdrage aan de internationale klimaatfinanciering. In de Kyoto-periode 2008-2012 heeft Vlaanderen één doelstelling voor de volledige periode van vijf jaar. Een belangrijk verschil voor de periode 2013-2020 is dat Vlaanderen dan jaarlijkse reductiedoelstellingen zal moeten realiseren in de niet-ETS sectoren volgens een lineair afnemend pad vanaf 2013 zoals bindend vastgelegd in artikel 3 van Beschikking 406/2009/EG. Om deze Vlaamse niet-ETS doelstelling op een efficiënte manier te realiseren, zullen alle interne maatregelen moeten genomen worden die technisch en economisch uitvoerbaar en maatschappelijk aanvaardbaar zijn. Een goede monitoring en indien nodig snelle bijsturing zullen essentieel zijn. Artikel 6 van de Beschikking voorziet immers in een uitbreiding van de jaarlijkse rapporteringsverplichting op basis waarvan de Belgische voortgang zal beoordeeld worden. Daarnaast voorziet artikel 7 van de Beschikking in ‘corrigerende maatregelen’ indien een jaarlijkse doelstelling overschreden wordt. Deze maatregelen betreffen het verminderen van de emissieruimte van het volgende jaar met de omvang van de overschrijding, vermenigvuldigd met een kortingsfactor 1,08, de ontwikkeling van een plan met corrigerende maatregelen en een tijdelijk verbod op het gebruik van uitstootrechten uit flexibele mechanismen totdat er voldaan wordt aan de verplichtingen. Hierbij is het belangrijk dat alle betrokken hun rol ter harte nemen en nauw samenwerken. 2020 is echter niet het eindpunt van het klimaatbeleid. Bij het bepalen van de concrete maatregelen in de verschillende sectoren zal in overweging genomen worden dat er na 2020 nog verdergaande reducties noodzakelijk zijn en welke maatregelen daarvoor noodzakelijk zijn.
142/193
7.2.2. Conceptnota Op 1 juli 2011 hechtte de Vlaamse Regering haar goedkeuring aan de conceptnota met het voorbereidingstraject van het derde Vlaams Klimaatbeleidsplan (VR 2011 0107 DOC.0563BIS en DOC0563TER). Het Vlaams klimaatbeleid na 2012 zal voortbouwen op het VKP 2006-2012 met, zoals voorzien in het Vlaams Regeerakkoord 2009-2014 en de Beleidsnota Leefmilieu en Natuur 2009-2014, een derde Vlaams Klimaatbeleidsplan met twee afzonderlijke maar onderling goed afgestemde luiken: -
Het Vlaams Mitigatieplan (VMP) heeft tot doel om de uitstoot van broeikasgassen in Vlaanderen tussen 2013 en 2020 te reduceren en zo de klimaatverandering tegen te gaan. In overleg met het middenveld zal tegen 2012 een Vlaams Mitigatieplan opgesteld worden op grond van het Europese klimaatbeleid, het VKP 2006-2012, de voortgangsrapporten en de adviezen van de Minaraad en SERV. Na de realisatie van de Vlaamse Kyoto-doelstelling in de periode 2008-2012 breekt immers een volgende fase aan voor het Vlaams klimaatbeleid. Tegen 2020 zal een verdergaande verlaging van de broeikasgasemissies gerealiseerd moeten worden conform de voor Vlaanderen in het kader van de Europese klimaatwetgeving vast te stellen doelen zoals hierboven beschreven. Deze uitdaging vraagt om een doorgedreven en ambitieuze mitigatiestrategie, op basis van zowel een verdieping als een verbreding van het lopende klimaatbeleid.
-
Het Vlaams Adaptatieplan (VAP) heeft tot doel Vlaanderen in staat te stellen om de negatieve effecten van de klimaatverandering te verminderen en de positieve effecten effectief te benutten. Tegen 2012 zal, zoals aangekondigd in het Pact 2020, het VKP 2006-2012, het MINA-plan 4 en de Nationale Adaptatiestrategie van 2010, een eerste Vlaams Adaptatieplan opgesteld worden. Ook hier biedt het Europese beleid een duidelijk kader, met het witboek Aanpassing aan de klimaatverandering: naar een Europees actiekader van de Europese Commissie uit 2009. De Europese Unie wil vanaf 2012 adaptatieplannen verplicht maken voor de lidstaten en in 2013 een Europese strategie publiceren.
De beide plannen worden gekaderd in het ruimere beleid van de Vlaamse overheid. Zo wordt aansluiting gezocht bij het Pact 2020 en Vlaanderen in Actie (ViA) en de verdieping en verbreding daarvan door het stimuleren van transversale samenwerking, alsook bij de vertaling daarvan in de Vlaamse Strategie Duurzame Ontwikkeling, het MINA-plan 4 en andere relevante beleidsplannen. Hoewel mitigatie en adaptatie niet los van elkaar te zien zijn, zijn er toch ook een aantal duidelijke verschillen: de tijdshorizon is verschillend, er worden verschillende sectoren beoogd en die verschillende sectoren vragen ook om een verschillende aanpak. Internationaal worden ondanks hun sterke verwevenheid mitigatie en adaptatie gescheiden uitgewerkt. Daarom is ervoor gekozen om te werken met twee plannen die in nauwe wisselwerking met elkaar zullen worden opgesteld. Vlaams Mitigatieplan (VMP) Het VMP zal invulling geven aan de bovenvermelde doestelling voor de niet-ETS-sectoren. De bevoegdheden rond de vermelde sectoren zitten verspreid over meerdere beleidsvelden en meerdere Vlaamse ministers. Dit gegeven en het hoge ambitieniveau van de doelstellingen maken duidelijk dat de opmaak van het VMP 2013-2020 in overleg met alle betrokken Vlaamse beleidsverantwoordelijken, de andere overheden en het maatschappelijk middenveld moet gebeuren. Het voorbereidingstraject moet leiden tot duidelijke, beleidsveldoverschrijdende afsprakenkaders om het geïntegreerde karakter en de doeltreffendheid van de maatregelen te verhogen. Op die manier moet het VMP 2013-2020 en het bijhorende voorbereidingstraject alle betrokken Vlaamse ministers aanzetten om elk binnen de eigen bevoegdheden optimaal bij te dragen aan het realiseren van de Vlaamse klimaatdoelstellingen. Het halen ervan is immers een gezamenlijke verantwoordelijkheid van de Vlaamse Regering.
143/193
De conceptnota definieert de rol van de betrokken ministers en administraties: -
De Vlaamse minister van Leefmilieu en het departement LNE initiëren en sturen het globale proces aan.
-
Door middel van een studietraject wordt informatie over mogelijke maatregelen verzameld, worden effecten van de mogelijke maatregelenpakketten doorgerekend en worden (rekening houdend met het langetermijnperspectief) reductiescenario’s in functie van de voorliggende doelstellingen opgesteld. Het studietraject wordt begeleid door de Vlaamse Task Force Mitigatie (VTFM), de ambtelijke werkgroep die het VMP coördineert.
-
Elk van de betrokken ministers en beleidsdomeinen die bevoegd zijn voor een deel van het maatregelenpakket, levert de nodige en beschikbare informatie over mogelijke, geplande en genomen maatregelen aan. Zij zijn in het verdere traject ook verantwoordelijk voor de verdere uitwerking en implementatie van de maatregelen die bij de vaststelling van het VMP door de Vlaamse Regering zullen worden opgenomen.
-
Tijdens het proces is op verschillende momenten inspraak van het maatschappelijk middenveld en de andere overheden voorzien, onder meer door de organisatie van Rondetafelconferenties onder de noemer van de Vlaamse Klimaatconferentie (VKC) en het betrekken van het middenveld en de SERV en de Minaraad. Op 25 november 2011 geeft de minister van Leefmilieu het startschot voor de vernieuwde VKC in een algemeen startmoment waarin zij de probleemstelling en het verloop van het proces voor de opstelling van het VMP zal toelichten. Tevens zal er in een debat gepeild worden naar de strategische visie van het maatschappelijke middenveld. Het verdere overleg zal worden georganiseerd voor de vier grote sectoren die bijdragen tot de niet-ETS emissies. Hiertoe worden vier Rondetafelconferenties georganiseerd als eerste fase van het luik mitigatie onder de VKC: -
Ronde Tafel Klimaat en Landbouw Ronde Tafel Klimaat en Transport Ronde Tafel Klimaat en Gebouwen Ronde Tafel Klimaat en niet-ETS Industrie
Gelet op de verdeling van de bevoegdheden binnen de Vlaamse Regering zal elk van de betrokken vakministers die de hoofdbevoegdheid heeft voor een bepaalde sector de organisator zijn voor de Rondetafelconferentie voor deze sector. Ook na de Rondetafelconferenties ligt de verantwoordelijkheid voor het verdere (overleg)traject bij de vakministers die bevoegd zijn voor de concrete maatregelen. -
De Vlaamse Regering bepaalt, op basis van de resultaten van een studietraject en rekening houdend met het langetermijnperspectief, indicatieve reductiedoelstellingen voor elk beleidsveld. De Vlaamse regering engageert zich om deze doelstellingen te bereiken en de maatregelen die hiertoe in het VMP worden opgenomen te realiseren. De Vlaamse regering treft daartoe alle interne maatregelen die technisch en economisch uitvoerbaar zijn en die maatschappelijk aanvaardbaar zijn.
-
De mogelijkheid wordt overwogen om tot een centrale financiering van klimaatmaatregelen te komen. Onder meer de opbrengst van de veilingrechten uit de emissiehandel biedt daartoe een perspectief. De omvang van de beschikbare budgetten voor Vlaams klimaatbeleid is nog niet gekend, onder meer omdat de verdeling van deze opbrengsten binnen België nog niet is vastgelegd.
-
In geval de doelstelling niet gehaald wordt met Vlaamse maatregelen alleen, zal het sluitstuk van het mitigatiebeleid bestaan uit de verwerving van emissierechten. Daarbij worden de internationale voorwaarden inzake duurzame ontwikkeling toegepast. Het verwervingsbeleid wordt voorbereid door de Vlaamse minister van Leefmilieu en maakt deel uit van de budgettaire besprekingen van de Vlaamse Regering.
144/193
-
De minister van Leefmilieu en het departement LNE zullen na de vaststelling van het VMP instaan voor de monitoring en rapportering van de bereikte resultaten, en dit op basis van gegevens aangeleverd door de verschillende beleidsvelden. De VTFM ontwikkelt daartoe een monitoringsysteem.
Het VMP 2013-2020 zal volgend najaar ter goedkeuring worden voorgelegd aan de Vlaamse Regering. Vlaams Adaptatieplan (VAP) Het eerste VAP wordt eveneens geschreven met het oog op goedkeuring volgend najaar. De opmaak van een adaptatieplan vloeit voort uit het Europese witboek Aanpassing aan de klimaatverandering: naar een Europees actiekader, opeenvolgende Milieubeleidsplannen en het VKP 2006-2012. Het VAP zal ook verder invulling geven aan de nationale adaptatiestrategie van 2010. Sinds 2007 is er in Vlaanderen een overlegstructuur (de Vlaamse Adaptatiestuurgroep – VAS) waarbij de verschillende beleidsvelden de informatie over de klimaatveranderingen en de vorderingen binnen dit onderwerp met elkaar uitwisselen. Deze wordt herdoopt tot de Vlaamse Task Force Adaptatie (VTFA) die zal instaan voor de opmaak van het VAP. De bij de stakeholders aanwezige kennis en ervaringen kunnen beschikbaar worden gesteld in workshops die gezamenlijk worden opgezet. Er wordt zo veel mogelijk met een sectoroverschrijdende aanpak gewerkt met bijzondere aandacht voor interacties. Tevens wordt aansluiting gezocht bij andere relevante plannen, zoals het MINA-plan 4, het Beleidsplan Ruimte en het Sigmaplan, voor de mogelijke impact van klimaatverandering, de maatregelen die hiertegen genomen kunnen en zullen worden en de maatschappelijke en economische effecten hiervan. De verschillende beleidsvelden werden begin 2011 gevraagd om tegen november 2011 hun deel van het VAP te schrijven. In de loop van 2011 zullen zij regelmatig rapporteren om een maximale overeenstemming te bekomen. Desgewenst kunnen beleidsvelden overkoepelend werken, zoals voor water via het CIW. De VTFA coördineert deze werkzaamheden en zorgt er zo voor dat het VAP een consistent totaalproject wordt. De doelstelling van het VAP is om op een systematische wijze: -
te komen tot een coherent en een integraal beleid (beeld, doelstelling, strategie); bestaande adaptatie-initiatieven op te lijsten en te zoeken naar dwarsverbanden; criteria aan te reiken om initiatieven te prioriteren; nieuwe adaptatiemaatregelen te (doen) initiëren; betrokken partijen meer zichtbaar verantwoordelijk te maken, inclusief het uitklaren van de rollen voor de verschillende overheden, waarbij het subsidiariteitsbeginsel niet uit het oog wordt verloren; een systeem op te zetten waarmee de effectiviteit van het VAP opgevolgd kan worden.
De voorliggende conceptnota definieert de rollen van de betrokkenen bij de opmaak van het VAP: -
-
-
De minister van Leefmilieu en het departement LNE initiëren en sturen het globale proces aan. Vanuit de verschillende regionale, nationale en internationale studies, door middel van een bevraging van het middenveld en door aanvullende studietrajecten waar nodig, wordt nagegaan wat volgens de verschillende scenario’s de impact van de klimaatverandering is op mens en omgeving in Vlaanderen. Elk van de betrokken ministers en beleidsvelden die bevoegd zijn voor een deel van het maatregelenpakket, levert vanuit het beleidsveld informatie over de planmatige aanpak. Zij blijven in het verdere traject ook verantwoordelijk voor de uitwerking en uitvoering voor hun deel van het VAP. Tijdens het proces is op verschillende momenten inspraak van het maatschappelijk middenveld en de andere overheden voorzien, onder meer door het opzetten van workshops en het betrekken van de adviesraden.
145/193
8. Adaptatie Zoals vooropgesteld in het VKP 2006-2012 en de Beleidsnota Leefmilieu en Natuur 2009-2014 zal er tegen 2012 een Vlaams Adaptatieplan (VAP) opgesteld worden. Daarbij zal het voorbereidingstraject zoals beschreven in de conceptnota (zie §0 hierboven) gevolgd worden. De TWOL-studie “Bouwstenen om te komen tot een coherent en efficiënt adaptatieplan voor Vlaanderen” werd in augustus 2010 beëindigd. Deze studie had drie doelstellingen: -
Het bijeenbrengen van de relevante technische en wetenschappelijke informatie over de effecten van klimaatverandering en de types van adaptatiemaatregelen als basis voor een consequente aanpak; Het aanreiken van een praktisch en efficiënt stappenplan voor de opmaak van een adaptatieplan; Het stroomlijnen van het adaptatieproces en creëren van een draagvlak voor adaptatie in Vlaanderen als eerste aanzet naar de effectieve opmaak van het Vlaams Adaptatieplan.
Het eindrapport vormt een handleiding die alle betrokken beleidsdomeinen kunnen gebruiken bij het uitstippelen van het adaptatiebeleid binnen hun bevoegdheidsdomein en biedt hiermee een antwoord op de eerste twee doelen van de studie. De derde doelstelling werd bereikt door: -
Een intensieve begeleiding en een uitwisseling van kennis in twee richtingen tussen de opdrachtnemer en de stuurgroep van de studie; Via een aantal gesprekken die per beleidsveld voor een intensievere vorm van communicatie hebben gezorgd; Door een open workshop op 28 juni 2010 – als brug tussen deze studie en de verdere opmaak van het Vlaams Adaptatieplan – waarop de ambtenaren uit de relevante administraties en de wetenschappelijke wereld werden uitgenodigd.
In juni 2011 werd onder de noemer van de Vlaamse Klimaatconferentie stakeholdersoverleg georganiseerd waarbij meer dan 100 deelnemers hun inbreng hadden in het adaptatiebeleid. Het overleg, dat doorging in de Zoo van Antwerpen, gaf naast een algemeen informatief gedeelte, de mogelijkheid aan de geïnteresseerden uit het middenveld om tijdens de discussienamiddag hun adaptatieoplossingen voor te stellen. Deze zullen meegenomen worden bij de opmaak van het VAP. Een tweede stakeholderssessie is voorzien in het late voorjaar van 2012. Tijdens dit overleg zal een eerste versie van het VAP afgetoetst worden bij het middenveld. Inhoudelijk wordt het VAP gevoed met teksten geschreven door de verschillende beleidsdomeinen, elk voor wat betreft hun eigen bevoegdheid. De leden van de VTFA waken hierbij over de kruisverbanden tussen de verschillende beleidsvelden. De overige hoofdstukken worden verzorgd door de deskundigen in dat specifiek onderdeel. Het sociaaleconomische luik zal ingevuld worden aan de hand van de gegevens die bekomen worden uit de TWOL-studie “Adaptatie aan klimaatverandering: globale kosten en praktische voorbeelden” die binnenkort wordt opgestart door het departement LNE. In het beleidsdomein LNE vormt de “bouwstenenstudie” de basis voor de dit jaar gestarte studie “LNE adapteert”. Royal Haskoning onderzoekt hierin uitgebreid hoe het beleidsdomein zich in de verschillende onder haar verantwoordelijkheid liggende beleidsvelden kan adapteren aan de klimaatveranderingen. Deels door de conceptnota deels uit eigen beweging zijn zo goed als alle beleidsdomeinen ondertussen in min of meerdere mate bezig met adaptatie. Vanuit de watersector wordt alles gecoördineerd door het CIW. Uiteraard is dit hét orgaan bij uitstek om de adaptatie binnen de watersector te bekijken. Ongetwijfeld zullen hierdoor heel wat kruisverbanden vroegtijdig ontdekt worden, wat een positieve invloed zal hebben op het watergebonden adaptatiebeleid. Het beleidsdomein ruimtelijke ordening startte in 2011 met een studie om de ruimtelijke ordening te adapteren. Maar ook andere diensten hebben reeds ingezet op
146/193
adaptatie. Een heel pallet aan mogelijke manier van werken variëren tussen grondige adaptatiestudies zoals bij landbouw tot goede brainstormsessies bij infrastructuur. Het MIRA-rapport “Milieuverkenning 2030” en het NARA-rapport “Natuurverkenning 2030” hebben samen een goed beeld gegeven wat Vlaanderen te wachten staat. Beide rapporten vormen de concentreerden de informatie die er in Vlaanderen beschikbaar was rond de klimaatveranderingen. Waar nodig werd de ontbrekende informatie aangevuld met de gegevens van een eigen studie. Zonder dat dit het nemen van maatregelen hindert, blijft er toch een grote onzekerheid over de mogelijke veranderingen die ons te wachten staat. Daarvoor blijft het fundamenteel belangrijk dat er verder onderzoek wordt gedaan naar de klimaatveranderingen, de gevolgen die deze veranderingen op ons hebben en hoe we er ons moeten aan aanpassen. Slechts zo zal Vlaanderen zijn weerbaarheid hoog kunnen houden. Het MIRA-team heeft ook het Vlaams adaptatiegebeuren onder de loep genomen via de studie “Klaar voor wat komt? Over de invoering van klimaatadaptatiebeleid in Vlaanderen” die werd uitgevoerd door Universiteit Antwerpen. De verschillende facetten van adaptatie kwamen aan bod en verhelderden op een duidelijke wijze hoe in Vlaanderen het adaptatiebeleid plaats vindt. De zwakke en de sterke schakels binnen het adaptatiebeleid werden bloot gelegd. Hier en daar werden suggesties gegeven voor een toekomstige aanpak. Deze momentopname werd al opgepikt binnen de VTFA en verschillende punten zijn ondertussen al aangepast. Al deze maatregelen en acties zullen ertoe leiden dat in 2012 een Vlaams Adaptatieplan zal worden gepresenteerd. Dit actieplan zorgt er op termijn voor dat klimaatrisico’s een normaal deel uitmaken van de besluitvorming door overheden, ondernemingen en individuele burgers. Sensibilisatie en de ontwikkeling van beleidsondersteunende instrumenten kunnen de lokale besturen, ondernemingen en individuele burgers bij hun acties helpen.
147/193
Bijlagen Bijlage 1: Overzicht bevoegdheden maatregelen Legende bevoegdheden
Nummer
Vlaamse minister
1
Kris PEETERS minister-president van de Vlaamse Regering en Vlaams minister van Economie, Buitenlands Beleid, Landbouw en Plattelandsbeleid
2
Ingrid LIETEN viceminister-president van de Vlaamse Regering en Vlaams minister van Innovatie, Overheidsinvesteringen, Media en Armoedebestrijding
3
Geert BOURGEOIS viceminister-president van de Vlaamse Regering en Vlaams minister van Bestuurszaken, Binnenlands Bestuur, Inburgering, Toerisme en Vlaamse Rand
4
Jo VANDEURZEN Vlaams minister van Welzijn, Volksgezondheid en Gezin
5
Hilde CREVITS Vlaams minister van Mobiliteit en Openbare Werken
6
Freya Van den BOSSCHE Vlaams minister van Energie, Wonen, Steden en Sociale Economie
7
Philippe MUYTERS Vlaams minister van Financiën, Begroting, Werk, Ruimtelijke Ordening en Sport
8
Joke SCHAUVLIEGE Vlaams minister van Leefmilieu, Natuur en Cultuur
9
Pascal SMET Vlaams minister van Onderwijs, Jeugd, Gelijke Kansen en Brussel
148/193
Maatregel Omschrijving 1.1.1 1.1.2 1.1.3 1.1.4 1.2.1 1.2.2 1.2.3 1.2.4 1.3.1 1.3.2 1.3.3 1.3.4 1.4.1 1.4.2 1.5.1 1.5.2 1.5.3 1.5.4 1.5.5 1.5.6 1.6.1 1.6.2 1.6.3 1.6.4 1.7.1 2.1.1 2.1.2 2.1.3
Modale verschuiving personenvervoer Modale verschuiving goederenvervoer Verhogen vervoersefficiëntie van het wegverkeer Verhoging vervoersefficiëntie van het goederenvervoer Snelheidsbeheer Stimuleren telewerken Doorstroming hoofdwegennet Doorstroming lagere wegennet Aanpassen milieuvriendelijke verkeersbelasting Erkennen en toepassen van Ecoscore als maatstaf voor de milieuvriendelijkheid van voertuigen Aanzetten tot de aankoop van milieuvriendelijke voertuigen Milieuvriendelijke scheepvaart bevorderen Aanleren van milieuvriendelijk rijgedrag Sensibilisatiecampagne rond milieuvriendelijk rijgedrag Actieplan 2007-2010: Milieuzorg in het voertuigenpark van de Vlaamse overheid DeLijn bouwt een milieuvriendelijk voertuigenpark uit Gebruik biobrandstoffen bevorderen bij DeLijn Ondersteuning lokale besturen via de samenwerkingsovereenkomst Actieplan duurzame overheidsopdrachten Verlichting autowegen Sensibiliseren van burgers om hun mobiliteitsbehoefte op een duurzame manier in te vullen Toncontract Stimuleren duurzame recreatieve en toeristische mobiliteit Duurzaam mobiliteitsbeleid bij bedrijven ondersteunen Kernversterkende ruimtelijke ordening ter bevordering van duurzame mobiliteit Opleggen van energieprestatie- en binnenklimaateisen (EPB-eisen) aan woningen en appartementen Opleggen van energieprestatie- en binnenklimaateisen (EPB-eisen) aan tertiaire gebouwen Invoeren van een Energieprestatiecertificaat
Bevoegdheid 5 5 5 5 5 5 5 5 7, 8 8 8 8 8 8 3, 7 5 5 8 3 5 5 8 3 5, 8 5, 7, 8 6 6 6
2.1.4
Opleggen van specifieke EPB-eisen voor gunstig advisering van nieuwe sociale woningbouw en bij grondige renovatie
6
2.1.5
Opleggen van specifieke EPB-eisen als voorwaarde voor projectfinanciering in beleidsdomein welzijn, volksgezondheid en gezin
4
2.1.6
Verbeteren onderhoud centrale verwarmingsketels en stimuleren vervanging oude ketels
8
2.1.7
Optimaliseren stedenbouwkundige voorschriften in het kader van energiezuinig bouwen en verbouwen
6, 7, 8
149/193
Maatregel Omschrijving
Bevoegdheid
2.1.8
Opleggen van specifieke EPB-eisen als projectfinanciering in beleidsdomein onderwijs
2.1.9
Actief voorbereiden en valoriseren van de EPB-certificering in de sociale woningbouw
6
2.2.1
Erkennen van energiedeskundigen energieaudits voor woningen
6
2.3.1
Evalueren van duurzame energiemaatregelen demonstratieprojecten in sociale woningen
2.3.2
Begeleiden kansarme bewonersgroepen voor rationeel energiegebruik
6
2.3.3
Promoten van REG en hernieuwbare energietoepassingen
6
2.3.4 2.3.5 2.3.6 2.3.7 2.3.8 2.3.9 2.4.1
Stimuleren van natuurlijke en hernieuwbare koeling Bewustmakingscampagne bedrijfskantoren Milieuzorg op school Ecocampus Jeugd, Ruimte, Omgeving en Milieu (JeROM) NME voor volwassenen(verenigingen) Toezicht op het aardgasfonds
6 8 8 8 8 8 6
2.4.2
Toekennen van subsidies voor rationeel energiegebruik in bestaande schoolgebouwen
9
2.4.3
Toekennen van renovatiepremie voor energiegerelateerde investeringen, bestemd voor personen met een beperkt inkomen
6
2.4.4
2.4.5
2.4.6 2.4.7 2.4.8
voor
voorwaarde
het
uitvoeren via
piloot-
voor
van en
Toekennen van subsidies voor het versneld vervangen van verwarmingsketels door hoogrendementstoestellen en het versneld vervangen van enkel glas door hoogrendementsbeglazing in sociale woningen Premie voor personen die niet of slechts gedeeltelijk kunnen gebruikmaken van de federale belastingvermindering voor energiebesparende investeringen Toekennen van subsidies aan sociale verhuurkantoren voor het uitvoeren van prioritaire energiebesparende investeringen in woningen Subsidies voor een duurzaam energiebeleid in beschutte en sociale werkplaatsen Vermindering van de onroerende voorheffing voor energiezuinige nieuwbouw
9
6
6
6
6 6 7
2.4.9
Dakisolatiepremie en extra energiescans
6
2.4.10
Pilootproject passiefschoolgebouwen
9
2.5.1 2.5.2 2.6.1
Opvolging en ondersteuning van het lokale energiebeleid via de samenwerkingsovereenkomsten tussen de Vlaamse overheid en lokale besturen Actieplan 2006-2010: energiezorg in de Vlaamse overheidsgebouwen Versneld investeren in (nieuwe) schoolinfrastructuur via alternatieve financiering
6, 8 3, 8 9
150/193
Maatregel Omschrijving 2.6.2 2.7.1 2.7.2
Energierenovatiekrediet Opleggen van REG-openbaredienstverplichtingen aan de elektriciteitsdistributienetbeheerders voor huishoudelijke eindafnemers Energiesnoeiers
Bevoegdheid 6 6 6
2.8.1
Inventariseren en het in kaart brengen van de energetische kenmerken van het sociaal woningpark
6
2.8.2
Haalbaarheidsonderzoek naar een energierenovatieprogramma voor bestaande woningen
6
2.8.3
Onderzoek naar stimulering van natuurlijke en hernieuwbare koeling in bestaande gebouwen
6
2.8.4
Decentrale energieproductie en smart grids
2, 6
2.8.5
Onderzoek vorming van bouwprofessionelen en andere beroepen in de bouwsector
8, 9
2.8.6
Proefproject sociaal passiefhuis - PASw
6
2.8.7
Duurzame en energieneutrale wijken
1
2.8.8 3.1.1 3.1.2 3.1.3
EU IEE Project “Power House Europe PHE”: oprichting van regionale platforms energie en sociale huisvesting en aanmaak databank EUenergie gerelateerde studieprojecten Opleggen van een jaarlijks aantal groenestroomcertificaten (GSC) die minimaal ingeleverd moeten worden Opstellen en uitvoeren van een jaarlijks actieplan voor het wegwerken van belemmeringen voor milieuvriendelijke energieproductie: luik groene stroomproductie Verbeteren van de energierecuperatie in de afvalverwerkingsinstallaties
6 6 6 8
3.1.4
Proefproject bermmaaisel autowegen (“Graskracht”)
5, 8
3.2.1
Opleggen van een jaarlijks aantal WKK-certificaten die minimaal ingeleverd moeten worden
6
3.2.2
Opstellen en uitvoeren van een jaarlijks actieplan voor het wegwerken van belemmeringen voor milieuvriendelijke energieproductie: luik WKK-productie
6
3.2.3
Stimuleren van warmtekrachtkoppeling in de glastuinbouw
4.1.1
Toepassen en opvolgen van Besluit energieplanning
6
4.1.2
Uitvoeren en opvolgen van benchmarking-convenant
6
4.1.3
Uitvoeren en opvolgen van auditconvenant
6
4.1.4
Toewijzing van emissierechten
8
1, 6
151/193
Maatregel Omschrijving
Bevoegdheid
4.1.5
Opleggen van REG-openbaredienstverplichtingen aan de elektriciteitsdistributienetbeheerders voor niet-huishoudelijke eindafnemers (industrie, tertiair, land- en tuinbouw)
6
4.1.6
Opleggen van energieprestatie- en binnenklimaateisen (EPB-eisen) aan industriële gebouwen
6
4.1.7
Stimuleren duurzame bedrijventerreinen
1
4.1.8
Verlenen van projectsubsidies voor energieconsulenten
6
4.1.9
Vrijstelling onroerende voorheffing op materiaal en outillage bij vervangingsinvesteringen
7
4.1.10
Uitvoeren van Eco-efficiëntiescanprogramma
8
4.1.11
Ecologiepremie verlenen
1
4.2.1
Aanpakken van Lachgasuitstoot uit de salpeterzuurproductie
8
4.2.2
Aanpakken van Lachgasuitstoot uit de caprolactamproductie
8
4.3.1
Invoeren van een certificeringsverplichting voor koeltechnische bedrijven en personeel
8
4.3.2
Verderzetten inspectiecampagne F-gassen
8
4.3.3
Aanpakken van emissies van F-gassen afkomstig van autowrakken
8
4.3.4
Aanpakken van emissies van F-gassen van brandbeveiligingsinstallaties via certificering onderhoudspersoneel
8
4.3.5
Aanpakken van SF6 emissies van hoogspanningsschakelaars via certificering onderhoudspersoneel
8
4.3.6
Aanpakken van F-gasemissies uit kunststoffenindustrie
8
4.3.7 4.3.8
Bepalen en invoeren van opleidingsvoorwaarden voor personen betrokken bij de terugwinning van koelmiddel uit airco's van voertuigen Bepalen en invoeren van opleidingsvoorwaarden voor personen betrokken bij onderhoud van kleine en huishoudelijke koelinstallaties
8 8
4.3.9
Opzetten van specifieke sensibiliseringsacties naar koelsector
8
5.1.1
Bevorderen van de overschakeling naar aardgas en andere duurzame energiebronnen (restwarmte, biomassa, zonne-energie, …) in de glastuinbouw
1
5.1.2
Financiële instrumenten
1
5.1.3 5.2.1
Oprichten en begeleiden van een energiekenniscentrum voor land- en tuinbouw Stimuleren van de productie van energieteelten en het gebruik ervan voor hernieuwbare energie
1 1
5.3.1
Evalueren van het mestbeleid op de uitstoot van broeikasgassen
1
5.3.2 5.4.1
Stimuleren van het doelmatig gebruik van milieuboekhouding Stimuleren van (her)bebossing Opstellen en actualiseren van een strategisch actieplan energietechnologieën voor Vlaanderen
1 8
6.1.1
2, 8 152/193
Maatregel Omschrijving 6.1.2 6.1.3
Stimuleren van de betrokkenheid van burgers, consumenten en de maatschappij bij milieu- en energie-innovatie Milieu-innovatie bevorderen door beleidsinstrumenten hierop af te stemmen
Bevoegdheid 2, 8 2, 8
6.1.4
Afsluiten van een milieu- & energie-innovatie overeenkomsten
6.1.5
Innovatieve aanbestedingen promoten
6.1.6
Verder uitbouwen van de competentiepool van het MIP
2, 8
6.1.7
Uitbouwen van een databank milieu- en energietechnologieinnovatie
2, 8
6.1.8 6.1.9
Verbeteren van informatiedoorstroming en netwerking voor de innovatieve energietechnologieën Stimuleren van deelname van Vlaanderen aan de EU en internationale onderzoeks-, ontwikkelings- en demonstratieprogramma's rond milieuen energie-innovatie
2, 8 2
2, 8 2, 8
6.1.10
Katalytisch Eco-aankopen
7
6.1.11
Stimuleren nieuwe marktinitiatieven
2, 8
6.1.12
MIP 2
2, 8
6.2.1
Opstarten en uitvoeren van het opstellen van roadmaps en toekomstverkenningen
2, 8
153/193
Bijlage 2: Overzichtstabel status maatregelen en indicatoren Code
Thema Cluster
Status
Doelstelling
Indicator
2004
2005
2006
2007
2008
2009
2010
Piloot
De CO2-eq emissies van de transportsector (weg, spoor en binnenvaart) bedragen maximaal 15,3 Mton in 2010
CO2-eq emissies door de Vlaamse transportsector 15,5 (weg, spoor en binnenvaart) (Mton CO2-eq)
15,3
15,0
15,1
16,6
15,6
Voertuigkm over de 54,36 weg (miljard km)
54,54
55,47
56,63
55,91
56,40
Aandeel vervoersalternatiev 27 en in modal split , 17,90 % (Personenverkeer)
18,50
17,9
19,3
19,5
Aandeel vervoersalternatiev 20 en in modal split, % (Goederenvervoer)
19,8
18,7
16,7
19,3
16,6
MOW
Gemiddelde bezettingsgraad wagen
1,362
1,363
1,364
1,364
1,36
MOW, De Lijn
18
19
24
28
14
MOW
Maatregel
1
Naar een klimaatvriendelijke en duurzame mobiliteit in Vlaanderen
1.1
Beperken wegtransport
groei
1.1.1
Modale verschuiving Volgens personenvervoer planning
1.1.2
Modale verschuiving Volgens goederenvervoer planning
1.1.3
Verhogen vervoersefficiëntie van Volgens het personenverkeer planning over de weg
1.1.4
Verhoging vervoersefficiëntie goederenvervoer
27
Volgens planning
Neemt het aantal voertuigkilometers over de weg toe tot maximaal 54,9 miljard kilometers in 2010 Toename van het aandeel van de vervoersalternatieven in de modal split. Streefdoel 2010 modal split (verplaatsingen) OV = 19% (23% zonder fiets) en fiets = 19% Toename van het aandeel van de vervoersalternatieven in de modal split. Streefdoel 2010 modal split vervoersalternatieven in tonkm = 31 % (binnenvaart = 17 % en spoor 14 %) Verhogen van de bezettingsgraad woonwerkverkeer (personenverkeer) van 1,2 naar 1,3 (gemiddeld 1,4) Beperken in 2010 van de groei van het aantal vrachtwagenkm tot 17 % (2010 tov 1998)
1,369
groei aantal vrachtwagenkm tov 17 1998 (%)
MOW, De Lijn
Cijfer bevat geen fietsverplaatsing
154/193
Code
Thema Cluster
Status
Doelstelling
Indicator
2004
Beperken van filevorming
Percentage verliesuren op 5,1 28 autosnelwegen , %
2005
2006
2007
2008
2009
4,6
4,4
5,3
4,8
5,0
2010
Piloot
Maatregel 1.2
Verbeteren van doorstroming
1.2.1
Snelheidsbeheer
de
Volgens planning
Homogeen snelheidsverloop op hoofdwegennet
MOW
MOW, De Lijn
AWV
1.2.2
Stimuleren telewerken
Stopgezet
Toename van het aantal effectieve telewerkers tot 20 Aantal telewerkers 344.000 % van het aantal potentiële (schatting) telewerkers (BAU) in 2010
1.2.3
Capaciteitsuitbreiding hoofdwegennet
Volgens planning
Verhogen hoofdwegennet
1.2.4
Doorstroming wegennet
1.3
1.3.1
1.3.2
28
capaciteit
Verhogen doorstroming/capaciteit lagere wegennet Bedraagt de gemiddelde CO2Uitbouw van een Gemiddelde CO2emissie van het milieuvriendelijk uitstoot nieuw 156,1 personenwagenpark maximaal transportmiddelenpark wagenpark 162 g/km in 2010 Verbeteren van de energieAanpassen efficiëntie van het wagenpark Aangenome milieuvriendelijke door beïnvloeding van het n verkeersbelasting aankoopgedrag van bedrijven en gezinnen De erkenning van Ecoscore als instrument voor het bepalen Erkennen en toepassen van de milieuvriendelijkheid van Ecoscore als Volgens van een wagen. Dit is een maatstaf voor de planning belangrijke randvoorwaarde milieuvriendelijkheid voor alle acties waarbij van voertuigen Ecoscore als instrument kan worden ingezet. lagere Volgens planning
AWV
154,9
153,8
152,6
147,9
142,7
LNE
LNE
Exclusief R1 vanaf 2004 omwille van werken
155/193
Code
Thema Cluster
Status
Doelstelling
Indicator
2004
2005
2006
2007
2008
2009
2010
Piloot
Maatregel
1.3.3
1.3.4
Aanzetten tot de aankoop van Afgerond milieuvriendelijke voertuigen Milieuvriendelijke scheepvaart Gepland bevorderen
Beïnvloeden aankoopgedrag
van
het
Emissies reduceren
scheepvaart
Kent minimaal 18% van de Vlamingen in 2010 de tips over milieuvriendelijk rijgedrag en passen die Vlamingen ze ook toe
LNE
LNE Percentage van de Vlamingen die de tips over milieuvriendelijk rijgedrag kennen en toepassen
1.4
Stimuleren en aanleren van milieuvriendelijk rijgedrag
1.4.1
Aanleren milieuvriendelijk rijgedrag
1.4.2
Sensibilisatiecampagne Volgens rond milieuvriendelijk planning rijgedrag
1.5
Voorbeeldrol overheid
1.5.1
Actieplan 2006-2010: Milieuzorg in het Volgens voertuigenpark van de planning Vlaamse overheid
Stimuleren mobiliteit bij overheid
1.5.2
De Lijn bouwt een Volgens milieuvriendelijk planning voertuigenpark uit
Verhoging gebruik milieuvriendelijke voertuigen bij De Lijn
1.5.3
Gebruik biobrandstoffen bevorderen bij DeLijn
Aantal bussen op Verhoging gebruik CO2-arme PPO brandstoffen bij De Lijn Aantal bussen op 5% biodiesel
van Afgerond
In vertraging
Een CO2-reductie per km realiseren door de bevolking vertrouwd te maken met milieuvriendelijk rijgedrag Bevolking stimuleren tot aanleren milieuvriendelijk rijgedrag
de
LNE
LNE
duurzame Vlaamse
LNE
De Lijn
12
12
20
20
De Lijn 20
156/193
Code
Thema Cluster
Status
Doelstelling
Indicator
2004
2005
2006
2007
2008
2009
2010
-
-
-
103
88
85
Piloot
Maatregel
1.5.4
Ondersteuning lokale besturen via de Volgens samenwerkingsoveree planning nkomst
1.5.5
Actieplan duurzame Volgens overheidsopdrachten planning
1.5.6
Verlichting autowegen
1.6
1.6.1
Volgens planning
Uitbouwen duurzaam aankoopbeleid Vlaamse Overheid Terugdringen elektriciteitsverbruik verlichting Vlaamse wegen
Sensibilisering van burgers en bedrijven inzake duurzame mobiliteit Sensibiliseren van burgers om hun Volgens mobiliteitsbehoefte op planning een duurzame manier in te vullen Volgens planning
1.6.2
Toncontract
1.6.3
Stimuleren duurzame Volgens recreatieve en planning toeristische mobiliteit
1.6.4
Aantal intekeningen Lokale besturen ondersteunen 29 op niveau 1 / stimuleren in het verminderen van het effect Aantal intekeningen van verkeer op het milieu. op niveau 2
Duurzaam mobiliteitsbeleid bedrijven ondersteunen
bij Volgens planning
LNE -
-
-
165
185
187
DAR
MOW
MOW
Burgers aanzetten tot CO2besparing door eenvoudige gedragsverandering en/of investeringen
LNE IV/Toeris me Vlaandere n
CO2-footprint voor bedrijfsmobiliteit verminderen
LNE/MO W
29
Gezien de nieuwe manier van intekening sinds de invoering van de nieuwe Samenwerkingsovereenkomst worden vanaf 2008 nieuwe indicatoren opgevolgd. Het gaat om alle gemeenten die intekenden op het basisniveau (niveau 1) en alle gemeenten die acties uitvoerden op onderscheidingsniveau (niveau 2)
157/193
Code
Thema Cluster
Status
Doelstelling
Indicator
2004
2005
2006
2007
2008
2009
2010
Piloot
Maatregel 1.7
1.7.1
2
2.1
2.1.1
Ruimtelijke ordening en duurzame mobiliteit Kernversterkende ruimtelijke ordening Stopgezet ter bevordering van duurzame mobiliteit De emissies door de gebouwen (exclusief industriële 17,7 gebouwen) in Vlaanderen (Mton CO2-eq) Daalt het energiegebruik van Daling van het de gezinnen in 2010 met 7,5% energiegebruik van - 2,0 tegen 2010 in vergelijking met de gezinnen t.o.v. 1999 1999 (%) De emissies door de gebouwen (exclusief industriële gebouwen) in Vlaanderen bedragen maximum 16,7 Mton CO2-eq in 2010
Gebouwen
Bouwcodes verplichtingen
LNE
17,4
16,5
15,7
16,5
16,6
- 0,7
2,3
7,1
2,4
1,6
-
-
86
81
78
76
-
-
41
39
38
37
en
Opleggen van energieprestatieen binnenklimaateisen Volgens (EPB-eisen) aan planning woningen en appartementen
Vanaf 2007 hebben alle nieuwe woningen en appartementen een minimaal energieprestatiepeil van E100 en een max. K-peil van 45 (in 2006 was er de keuze tussen E100 of K45). Alle vergunningsplichtige renovaties dienen te voldoen aan maximale U-waarden
Gemiddeld woningen
E-peil
Gemiddeld woningen
K-peil
VEA
Gemiddeld E-peil appartementen
-
90
83
81
81
Gemiddeld K-peil appartementen
-
39
38
38
37
158/193
Thema Cluster
Code
Status
Doelstelling
Indicator
2004
2005
2006
2007
2008
2009
-
100
87
83
79
39
37
36
37
2010
Piloot
Maatregel
Opleggen van energieprestatieen Volgens binnenklimaateisen planning (EPB-eisen) aan tertiaire gebouwen
2.1.2
2.1.3
2.1.4
30
30
Invoeren van een In Energieprestatiecertific vertraging aat
Opleggen van specifieke EPB-eisen voor gunstig advisering Afgerond van nieuwe sociale woningbouw en bij grondige renovatie
Nieuwe kantoren en scholen met ingediende vergunningsaanvraag vanaf 01/01/07 hebben een minimaal energieprestatiepeil van E100 en een max. K-peil van 45 (in 2006 was er de keuze). Andere specifieke bestemmingen dienen te voldoen aan K45 en aan maximale U-waarden. Alle vergunningsplichtige renovaties dienen te voldoen aan maximale U-waarden. Gebouweigenaars en – verhuurders sensibiliseren en adviseren om energiebesparende maatregelen uit te voeren om zodoende de energieprestaties van het bestaande gebouwenpark te verbeteren
Gem. E-peil kantoren en scholen
Gem. K-peil kantoren en scholen
Gem. K-peil andere tertiaire gebouwen
-
37
37
36
36
Aantal certificaten publieke gebouwen
-
-
-
1.867
3.340
Aantal certificaten bestaande residentiële gebouwen
VEA
750 VEA
-
-
Energieverbruik verminderen binnen sociale woningen
-
8.709
154.867
142.800
VMSW
Voor meer details i.v.m. deze maatregel, zie de specifieke indicatoren voor deze maatregel, bijgevoegd achteraan deze lijst.
159/193
Code
Thema Cluster
Status
Doelstelling
Indicator
2004
De extra energiebesparing tov EPB-norm door toepassing criteria ecologisch bouwen wordt geschat op 20%. Dit resultaat wordt op termijn vertaald in een specifieke Enorm.
Aantal goedgekeurde projecten (subsidiebelofte/pri ncipieel akkoord) die voldoen aan de bepalingen van de omzendbrief ≤ 2009 Aantal goedgekeurde projecten (subsidiebelofte/pri ncipieel akkoord) die voldoen aan de bepalingen van het MB VIPA criteria duurzaamheid > 2009
2005
2006
2007
2008
2009
2010
80
49
109
96
122
N.v.t.
Piloot
Maatregel
2.1.5
Opleggen van specifieke EPB-eisen als voorwaarde voor Volgens projectfinanciering in planning beleidsdomein welzijn, volksgezondheid en gezin (WVG)
2.1.6
Verbeteren onderhoud centrale verwarmingsketels en Afgerond stimuleren vervanging oude ketels
2.1.7
Optimaliseren stedenbouwkundige Volgens voorschriften in het planning kader van energiezunig bouwen en verbouwen
2.1.8
Opleggen van specifieke EPB-eisen als voorwaarde voor Volgens projectfinanciering in planning beleidsdomein onderwijs
Realiseren van energiebesparing door de toepassing van een verstrengde en verruimde onderhoudsregeling van verwarmingsinstallaties en via een eenmalige verplichte verwarmingsaudit Wegwerken belemmeringen in stedenbouwkundige voorschriften voor de omschakeling naar energiezuinige gebouwen en verbouwingen. Er zal 30% extra energiebesparing tov de EPBnorm gerealiseerd worden door toepassing van het decreet energieprestaties in scholen.
VIPA
N.v.t.
97
LNE
LNE, RWO
Aantal principeakkoorden nieuwbouwprojecte Nvt n die voldoen aan Epeil van E70
Nvt
Nvt
Nvt
48
35
31
AGION
160/193
Code
Thema Cluster
Status
Doelstelling
Indicator
2004
2005
2006
2007
2008
2009
2010
Piloot
Maatregel
2.1.9
Actief voorbereiden en valoriseren van de EPB- In certificering in de vertraging sociale woningbouw
2.2
Energieaudits
2.2.1
Erkennen van energiedeskundigen Volgens voor het uitvoeren van planning energieaudits voor woningen
2.3
Gerichte informatiecampagnes
2.3.1
2.3.2
2.3.3
Opmaak EBP-certificaten voor sociale huisvesting als hefboom gebruiken voor langetermijnplanning energierenovatie.
Erkennen van energiedeskundigen voor het uitvoeren van energieaudits in woningen, zodanig dat een kwaliteitsvol advies wordt afgeleverd
VMSW
Erkende energiedeskundigen voor energieaudits voor woningen (-)
Evalueren van duurzame energiemaatregelen Volgens via pilooten planning demonstratieprojecten in sociale woningen
Evaluatie van de energie efficiëntie van de sociale woningen en uitvoeren van priotiaire besparingsmaatregelen op korte termijn
Begeleiden kansarme bewonersgroepen voor Afgerond rationeel energiegebruik
Begeleiding bewoners inzake REG
Promoten van REG en Volgens hernieuwbare planning energietoepassingen
sensibilisatie en gedragswijziging inzake REG; promotie van energiebesparende Communicatiebudg investeringen en et milieuvriendelijke (mio euro) energieproductie ; bekendmaking van regelgeving en financiële steunmaatregelen
-
-
556
1071
1388
1496
VEA
VMSW
VMSW
-
-
0,5
0,5
0,5
1,0
0,5
VEA
161/193
Code
Thema Cluster
Status
Doelstelling
Indicator
2004
2005
2006
2007
2008
2009
2010
Piloot
Maatregel
2.3.4
2.3.5
2.3.6
Stimuleren van natuurlijke en Stopgezet hernieuwbare koeling
Bewustmakingscampag Afgerond ne bedrijfskantoren
Milieuzorg op school
Volgens planning
Volgens planning
2.3.7
Ecocampus
2.3.8
Jeugd, Ruimte, Volgens Omgeving en Milieu planning (JeROM)
2.3.9
NME voor Volgens volwassenen(verenigin planning gen)
Aantal haalbaarheidsstudie Promoten van het gebruik van s voor alternatieve natuurlijke en hernieuwbare energievoorzienings Niet meer v.t. koeling -systemen met koeling in grote gebouwen Bedrijven en andere Deelnemende organisaties bewust maken dat door kleine inspanningen bedrijven (-) op kantoor, die niet gepaard gaan met comfortverlies, het energieverbruik en dus de Deelnemende CO2-uitstoot verminderen via werknemers (-) de Dikke Truiendag Scholen sensibiliseren en begeleiden om samen met MOS-scholen (%) kinderen, personeel en ouders een milieuzorgsysteem op poten te zetten in verband één van volgende thema's: Logo-scholen (%) afvalpreventie, water, energie, verkeer, natuur Hogescholen en universiteiten aanzetten om milieuzorg te integreren in hun organisatie Jongeren stimuleren tot kritische betrokkenheid en verantwoordelijkheidzin inzake milieusparend gedrag Volwassenen stimuleren tot kritische betrokkenheid en verantwoordelijkszin inzake milieusparend gedrag
VEA
-
685
680
604
N.v.t. LNE
-
30.000
113.884
186.266
N.v.t.
57
63
68
72
74 LNE
23
27
31
35
38
LNE
LNE
LNE
162/193
Code
Thema Cluster
Status
Doelstelling
Indicator
2004
2005
2006
nvt
2007
2008
2009
2010
Piloot
25.164.95 1 (excl. 2.191.851 WVEM, nb)
6.600.477
1.971.848
5.101.616
VEA
10
50
25
25
522
365
356
449
311
147
Maatregel 2.4
Subsidies
2.4.1
Toezicht op aardgasfonds
2.4.2
Toekennen van subsidies voor rationeel Volgens energiegebruik in planning bestaande schoolgebouwen
2.4.3
2.4.4
het Volgens planning
Toekennen van renovatiepremie voor energiegerelateerde investeringen, bestemd voor personen met een beperkt inkomen Toekennen van subsidies voor het versneld vervangen van verwarmingsketels in sociale woningen door hoogrendementstoeste llen
Stimuleren van REG, verhoging van de veiligheid van verwarmingsen Energiebesparing warmwaterinstallaties en het kWh primair (excl. nvt voeren van sociale Energiescans) maatregelen ten voordele van aardgasafnemers Voorzien budget AGIOn + GO (miljoen €) Stimuleren van rationeel Aantal energiegebruik in bestaande goedgekeurde schoolgebouwen dossiers AGIOn
28
Aantal uitgevoerde dossiers AGIOn
Volgens planning
Stimuleren van renovatiewerken
REG
bij
Volgens planning
Stimuleren van versneld vervangen van Totaal aantal verwarmingsketels in sociale vervangen CV-ketels woningen door hoogrendementstoestellen
-
OND
RWO
1500
4600
7700
VMSW
163/193
Code
Thema Cluster
Status
Doelstelling
Indicator
Het verlenen van financiële steun aan personen die investeren in REGmaatregelen maar die omwille van een klein inkomen geen of onvoldoende belastingen betalen en dus niet of slechts gedeeltelijk kunnen genieten van de federale belastingvermindering.
2004
2005
2006
2007
2008
2009
2010
aantal uitbetaalde premies voor dakisolatie
71
694
772
aantal uitbetaalde premies voor Nog n.v.t. condensatieketel
507
2354
2340
527
18
1706
100
405
79
348
52
176
75
284
± 33.000
± 56.000
Piloot
Maatregel
2.4.5
2.4.6
2.4.7
2.4.8
2.4.9
Toekennen van een premie voor prioritaire energiebesparende investeringen aan Afgerond personen die weinig of geen belastingen betalen
Toekennen van subsidies aan sociale verhuurkantoren voor het uitvoeren van Volgens prioritaire planning energiebesparende investeringen in woningen Subsidies voor een duurzaam Volgens energiebeleid in planning beschutte en sociale werkplaatsen Vermindering van de onroerende voorheffing voor Afgerond energiezuinige nieuwbouw Daksiolatiepremie extra energiescan
en Volgens planning
aantal uitbetaalde premies voor isolerende beglazing aantal gesubsidieerde Nog n.v.t. woningen
Het verhogen van de aantal gesubsidieerde investeringen energieperformantie van 1) glas+ramen woningen op de huurmarkt 2) dakisolatie
Nog n.v.t.
3) condensatieketel
VEA
VEA
Reduceren van het energieverbruik in beschutte en sociale werkplaatsen
Fiscaal stimuleren van energiezuinige nieuwbouw Aantal Stimuleren plaatsing goedgekeurde n.v.t. dakisolatie bij gezinnen dakisoloatiepremies (VEA)
VEA, Agentscha p Wonen
164/193
Code
Thema Cluster
Status
Doelstelling
Indicator
2004
2005
2006
2007
2008
2009
2010
Piloot
Maatregel
2.4.10
Pilootprjoject passiefschoolgebouwen
Volgens planning
Aantal projecten in werffase
1
Ervaring opdoen met de bouw projecten van passiefscholen in Aantal aanbesteed Vlaanderen
2
Aantal gestopt 2.5
2.5.1
Commerciële of institutionele instrumenten Opvolging en ondersteuning van het lokale energiebeleid via Volgens samenwerkingsoveplanning reenkomst en tussen de Vlaamse overheid en lokale besturen
2.5.2
Actieplan 2006-2010: energiezorg in de Volgens Vlaamse planning overheidsgebouwen
2.6
Derdepartijfinanciering
2.6.1
Versneld investeren in (nieuwe) Volgens schoolinfrastructuur planning via alternatieve financiering
projecten
Aantal intekeningen 137 op niveau 1 Stimuleren energiebeleid
4
143
144
139
31
103
88
85
lokaal
Het actieplan streeft naar een rationeel energieverbruik en duurzame energie-opwekking binnen de Vlaamse overheidsgebouwen
AGION
VEA Aantal intekeningen 73 op niveau 2 Gemiddeld totaal energieverbruik (elektriciteit, aardgas, stookolie) van de Vlaamse 2 overheid (kWh/m )
Versneld investeren in Uitgegeven budget (nieuwe) schoolinfrastructuur (€) via alternatieve financiering
76
75
77
165
185
212,3
187
LNE
OND
31
Gezien de nieuwe manier van intekening vanaf 2008 zijn de aantallen van intekening ook anders te interpreteren. Het gaat om alle gemeenten die intekenden op het basisniveau (niveau 1) en alle gemeenten die acties uitvoerden op onderscheidingsniveau (niveau 2)
165/193
Code
Thema Cluster
Status
Doelstelling
Indicator
2004
2005
2006
2007
2008
2009
2010
Piloot
Maatregel 2.6.2
2.7
2.7.1
Energierenovatiekredie Stopgezet t Openbaredienstverplic htingen voor energiebedrijven m.b.t. energiebesparingen Opleggen van REGopenbaredienstverplic htingen aan de Volgens elektriciteitsdistributie planning netbeheerders voor huishoudelijke eindafnemers
Volgens planning
2.7.2
Energiesnoeiers
2.8
Onderzoek
2.8.1
Inventariseren en het in kaart brengen van In de energetische vertraging kenmerken van het sociaal woningpark
32
Krediet verstrekken voor REGinvesteringen
Elektriciteitsnetbeheerders moeten de huishoudens aansporen jaarlijks een hoeveelheid primaire energie te besparen
VEA
Gerealiseerde primaire energiebesparing bij 405 huishoudelijke 6 eindafnemers (10 kWh)
Uitvoering van energiebesparende maatregelen bij sociaal Aantal gegunde zwakkeren én het realiseren projectvoorstellen van bijkomende tewerkstelling voor doelgroepwerknemers in de sociale economie.
Evalueren van de energie efficiëntie van de sociale woningen
414
313
599
983
1646,1
-
-
22, waarvan SW: 8
SW: 13
SW: 17
1755,5
32
VEA
VSAWSE
VMSW
Voorlopige inschatting
166/193
Code
Thema Cluster
Status
Doelstelling
Indicator
2004
2005
2006
2007
2008
2009
2010
Piloot
Maatregel
2.8.2
Haalbaarheidsonderzo ek naar een Volgens energierenovatieprogr planning amma voor bestaande woningen
2.8.3
Onderzoek naar stimulering van natuurlijke en Afgerond hernieuwbare koeling in bestaande gebouwen
2.8.4
Decentrale energieproductie smart grids
2.8.5
Vorming van bouwprofessionelen en Volgens andere beroepen in de planning bouwsector
2.8.6
Proefproject sociaal In passiefhuis - PASw vertraging
2.8.7
Duurzame en Volgens energieneutrale wijken planning
en
Volgens planning
Het onderzoek moet uitwijzen met welke instrumentenmix tegen 2010 de energieprestaties van de bestaande woningen substantieel kunnen verbeteren Het voeren van een onderzoek met betrekking tot de beleidsmogelijkheden voor de aanmoediging van natuurlijke en hernieuwbare koeling in bestaande gebouwen Komen tot intelligente energienetwerken via juridisch, reglementair, technisch socio-economisch en organisatorisch onderzoek. Doorlichting van actoren, aanbod en omkadering en aanbevelingen voor het beleid om te komen tot een aanpassing van de opleiding en vorming van professionelen in de bouwsector Haalbaarheid van sociale passiefhuizen in Vlaanderen evalueren Tegen 2012 één milieuvriendelijke en energieneutrale wijk uitwerken per provincie
VEA
VEA
LNE
VMSW
LNE
167/193
Code
Thema Cluster
Status
Doelstelling
Indicator
2004
2005
2006
2007
2008
2009
2010
Piloot
Maatregel
2.8.8
3
3.1
3.1.1
EU IEE Project “Power House Europe PHE”: oprichting van regionale platforms Volgens energie en sociale planning huisvesting en aanmaak databank EUenergie gerelateerde studieprojecten.
Kennis en ervaringen in verband met efficiënt energiegebruik en gebruik van hernieuwbare energiebronnen beter te verspreiden onder alle huisvestingsmaatschappijen in Europa
VMSW
In 2010 zal de broeikasgasuitstoot uit de CO2-eq emissies elektriciteitsproductie elektriciteitsproduc- 12,6 maximaal 7,3 Mton CO2-eq tie (Mton CO2-eq) bedragen.
13,0
11,9
12,3
11,1
11,8
Realiseren groene stroomdoelstelling
Aandeel groene 6% van de stroom in elektriciteitsleveringen tegen 1,1 elektriciteitslevering 2010. en (%)
1,8
2,6
2,9
3,6
5,1
409.959
850.960
1.061.176
1.269.650
1.589.531
2.077.894
2.073.201
306.588
608.017
965.716
1.429.261
2.084.243
2.704.404
3.062.324
Opleggen van een jaarlijks aantal groenestroomcertificat Volgens en (GSC) die minimaal planning ingeleverd moeten worden, …)
In te leveren aantal groenestroom certificaten Toegekende groene stroom certificaten Ingeleverde groene Tegen 2010 worden voor stroom certificaten minimaal 6% van de Ingeleverde groene certificaatplichtige leveringen stroom certificaten GSC voorgelegd. in % van certificaatplichtige elektriciteit (%) Beschikbare groene stroom certificaten tov quota (%)
198.839
650.610
1.025.450
1.268.311
1.587.281
2.073.043
2.072.013
Naar een duurzame en koolstofarme energievoorziening
VREG 63
77
97
100
100
100
100
96
94
114
125
130
122
160
168/193
Code
Thema Cluster
Status
Doelstelling
Indicator
2004
2005
2006
2007
2008
2009
2010
1,8
2,6
2,9
3,7
5,3
5,5
33
1,6
1,7
2,1
2,1
2,4
2,5
34
1,3
1,5
2,0
2,2
3,0
3,4
35
Piloot
Maatregel
3.1.2
3.1.3
3.1.4
Opstellen en uitvoeren van een jaarlijks actieplan voor het wegwerken van belemmeringen voor Volgens milieuvriendelijke planning energieproductie: luik groene stroom- en groenewarmteproducti e
Verbeteren van de energierecuperatie in de afvalverwerkingsinstall aties Proefproject bermmaaisel autowegen (“Gaskracht”)
Aandeel groene stroom in bruto finaal verbruik van elektriciteit (%) Wegwerken van de resterende financiële en niet-financiële belemmeringen voor investeringen in groenestroomproductie.
Aandeel groene warmte in bruto finaal energieverbruik voor verwarming (%) Aandeel hernieuwbare energie in bruto finaal energieverbruik (%)
VEA
Volgens planning
Verbeteren van het energetisch rendement van verbrandingsinstallaties voor huisvuil en industrieel afval.
OVAM
Volgens planning
Onderzoeken mogelijkheden grasmaaisel voor opwekken hernieuwbare energie
AWV
33
Voorlopig cijfer voor 2010 Voorlopig cijfer voor 2010 35 Voorlopig cijfer voor 2010 34
169/193
Code
Thema Cluster
Status
Doelstelling
Indicator
2004
2005
2006
2007
2008
2009
2010
12,0
14,0
14,8
15,7
18,7
19,1
575.209
1.032.004
1.392.594
1.750.076
1.889.821
246.196
566.191
1.039.399
1.749.410
1.889.705
Ingeleverde WKK certificaten in % van opgelegd aantal
42,8
54,9
75
100
99,9
Beschikbare certificaten quota (%)
55
58
89
151
219
34.355
65.292
667.457
236.076
204.439
14,0
14,8
15,7
18,7
19,1
Piloot
Maatregel
3.2
Realiseren doelstelling
WKK-
Aandeel WKK 19% van de stroom in elektriciteitsleveringen tegen 10,0 elektriciteitslevering 2010 en (%) In te leveren aantal WKK certificaten Ingeleverde certificaten
3.2.1
3.2.2
36
Opleggen van een jaarlijks aantal WKKVolgens certificaten die planning minimaal ingeleverd moeten worden
Opstellen en uitvoeren van een jaarlijks actieplan voor het wegwerken van Volgens belemmeringen voor planning milieuvriendelijke energieproductie: luik WKK-productie
Tegen 2013 wordt per MWh geleverd door de elektriciteitsleveranciers aan eindklanten, min. 0,05 MWh primaire energie bespaard dmv kwalitatieve WKKinstallaties in het Vlaamse Gewest.
Wegwerken van de resterende financiële en niet-financiële belemmeringen voor investeringen in WKKproductie.
WKK
WKK tov Nog n.v.t.
Geïnstalleerd vermogen dat in aanmerking komt voor de toekenning van aanvaardbare certificaten per jaar van indienstname of ingrijpende wijziging (kWe)
Aandeel WKKstroom in bruto 10 elektriciteitsverbrui k (%)
12,0
VREG
36
VEA
Voorlopig cijfer voor 2010
170/193
Code
Thema Cluster
Status
Doelstelling
Indicator
2004
2005
2006
2007
2008
2009
2010
Piloot
De inzet van (112 Mwe bij een BAU tot) 185 Mwe bij een proactief beleid aan WKKvermogen via gasen dieselmotoren in de glastuinbouw in 2012 als bijdrage aan de Vlaamse WKKdoelstelling.
Opgesteld vermogen "kwalitatieve WKK" 72,8 in glastuinbouw (MWe)
74,0
80,0
106
205
263
320
LV
Energieintensiteit van elektriciteitsproduct ie (eigen 18,6 energiegebruik en verliezen/energetisc he output, %)
21,7
22,7
35,2
34,1
32,9
31,7
29,0
234,7
229,7
209,4
1.087,3
1.125,6
254,6
157,4
96,8
Maatregel
3.2.3
3.3
4
4.1
4.1.1
4.1.2
Stimuleren van Volgens warmtekrachtkoppelin planning g in de glastuinbouw
Maximaliseren van energie-efficiëntie van elektriciteitsproductie
De Vlaamse industrie en het klimaatbeleid: een resultaatsgerichte evenwichtsoefening Maximaliseren van energie-efficiëntie van Vlaamse bedrijven (excl electriciteits producenten)
Toepassen en opvolgen Volgens van Besluit planning energieplanning
Uitvoeren en opvolgen Volgens van benchmarkingplanning convenant
De broeikasgasemissies door de Vlaamse industrie beperken tot 38,0 Mton CO2- CO2-eq emissies 36,4 eq in 2010, al dan niet door (Mton CO2-eq) het gebruik van de flexibiliteit die de EU ETS toelaat. Energieintensiteit van de Vlaamse industrie 230,4 (kgoe/1000 EUR BTW) Energiebesparing in plannen en studies, De continue verbetering van TJ primair de energie-efficiëntie, CO2-reductie rekening houdend met de gerelateerd aan technische en economische energiebesparing in grenzen. plannen en studies, ton De continue verbetering van Vermeden CO2de energie-efficiëntie, emissie rekening houdend met de benchmarkingbedrij 0,41 technische en economische ven tov 2002 (Mton grenzen. CO2)
618,1 VEA
80.362
81.841
18.380
9.478
6.253
1,33
1,78
2,21
1,61
1,14
30.791
VEA, EWI
171/193
Code
Thema Cluster
Status
Doelstelling
Indicator
2004
De continue verbetering van de energie-efficiëntie, rekening houdend met de technische en economische grenzen. Het opstellen van een toewijzigingsplan consistent met de Europese en Vlaamse regelgeving en consistent met het Vlaamse klimaatbeleid en de Kyoto-doelstellingen.
CO2-besparing (kton CO2) volgend uit gerealiseerde n.v.t. maatregelen in het jaar x
2005
2006
2007
2008
2009
2,4
14,6
40,6
35,5
49,1
2010
Piloot
Maatregel
4.1.3
Uitvoeren en opvolgen Volgens van auditconvenant planning
4.1.4
Toewijzing emissierechten
4.1.5
Opleggen van REGopenbaredienstverplic htingen aan de elektriciteitsdistributienetbeheerde Volgens rs voor niet- planning huishoudelijke eindafnemers (industrie, tertiair,landen tuinbouw)
4.1.6
Opleggen van energieprestatieen Volgens binnenklimaateisen planning (EPB-eisen) aan industriële gebouwen
4.1.7
Stimuleren duurzame Volgens bedrijventerreinen planning
4.1.8
Verlenen van projectsubsidies voor Volgens energieconsulenten planning aan interprofessionele organisaties
van Volgens planning
Elektriciteitsnetbeheerders moeten hun niethuishoudelijke eindafnemers (industrie, tertiair, land- en tuinbouw) aansporen jaarlijks primaire energie te besparen
VEA, EWI
LNE
Gerealiseerde primaire energiebesparing bij niet- huishoudelijke 384,8 eindafnemers (industrie, tertiair, land- en tuinbouw) 6 (10 kWh)
Industriële gebouwen dienen te voldoen aan K55 of aan Gemiddeld K-peil maximale U-waarden. Alle industriële vergunningsplichtige gebouwen renovaties dienen te voldoen aan maximale U-waarden. Aantal nieuwe CO2Stimuleren duurzame neutrale Nog n.v.t. bedrijventerreinen bedrijventerreinen/j aar Het verspreiden van advies en kennis m.b.t. REG door energieconsulenten bij de Uitgereikt budget KMO’s (industrie, tertiair, aan zelfstandigen, landen interprofessionele tuinbouw) met een jaarlijks organisaties, € energieverbruik van minder dan 0,1 PJ.
568,1
259,9
659,3
39
40
700.000
361.772,8
789,2
935,38
552,49
VEA
VEA
10
13
11
EWI
113.862,7
370.500
440.970
VEA
172/193
Code
Thema Cluster
Status
Doelstelling
Indicator
2004
2005
2006
2007
2008
2009
27
330
330
330
205
166
408
1.240
2010
Piloot
Maatregel
4.1.9
Vrijstelling onroerende voorheffing op materiaal en outillage Volgens bij planning vervangingsinvestering en
4.1.10
Uitvoeren van EcoVolgens efficiëntiescanprogram planning ma
4.1.11
Ecologiepremie verlenen
4.2
4.2.1
4.2.2
4.3
Volgens planning
investeringen in nieuw (energiezuiniger) materieel ondersteunen Het investeren in een ecoefficiënte bedrijfsvoering bij Vlaamse KMO's stimuleren, waarbij ecologische en economische winst hand in hand gaan Investering in energieefficiëntie in industriële installaties stimuleren via een financiële tegemoetkoming.
Aantal uitgevoerde scans (-)
Aantal energiebesparingsdossiers (-)
Tegen 2010 een vermindering
Reducties N2O-
Terugdringen
van de N2O-emissies uit de
emissies uit de
lachgasuitstoot uit de
salpeterzuur- en
salpeterzuur- en
chemische industrie
caprolactamproductie met
caprolactamproduct
Aanpakken van Lachgasuitstoot uit de salpeterzuurproductie Aanpakken van Lachgasuitstoot uit de caprolactamproductie Reduceren van de emissies van F-gassen (CFK's, HCFK's, HFK's, PFK's en SF6)
Volgens planning In vertraging
70
23,0
21,2
45,9
62,4
68,3
693
EWI
68,2
minstens 60% tegenover 1990. ie tov 1990 (%) Reduceren van lachgasuitstoot uit salpeterzuurprodoctieinstallatie. Reduceren van lachgasuitstoot uit caproclactamprodoctieinstallaties. Een vermindering van de F- Vermindering F-gas gasemissies met minstens 78% emissies tov 1990 73,1 tegenover 1990. (%)
OVAM
LNE
LNE
77,0
75,7
72,9
72,7
73,5
173/193
Code
Thema Cluster
Status
Doelstelling
Indicator
2004
2005
2006
2007
2008
2009
2010
Piloot
Maatregel
4.3.1
4.3.2
4.3.3
Het invoeren van een certificeringsverplichting voor bedrijven die over personeel beschikken die handelingen uitvoeren aan koelinstallaties die ozonafbrekende stoffen en gefluoreerde broeikasgassen bevatten.
LNE
Volgens planning
Toezien op het correct gebruik van F-gassen in inrichtingen.
LNE
Volgens planning
Verhogen van de recuperatie van F-gassen uit de airco van afgedankte voertuigen.
LNE
Invoeren van een certificeringsverplichtin Volgens g voor koeltechnische planning bedrijven en personeel
Verderzetten inspectiecampagne Fgassen Aanpakken van emissies van F-gassen afkomstig van autowrakken
4.3.4
Aanpakken van emissies van F-gassen van Volgens brandbeveiligingsinstall planning aties via certificering onderhoudspersoneel
4.3.5
Aanpakken van SF6 emissies van Volgens hoogspanningsschakela planning ars via certificering onderhoudspersoneel
4.3.6
Aanpakken van FVolgens gasemissies uit planning kunststoffenindustrie
Invoeren van een certificeringsverplichting voor technici betrokken bij de lekdichtheidscontrole van brandbeveiligingsinstallaties en bij de terugwinning, ophaling, recyclage, regeneratie en/of vernietiging van de blusmiddelen. Invoering van een certificeringsverplichting voor personeel betrokken bij de terugwinning, ophaling, recyclage, regeneratie en/of vernietiging van SF6 afkomstig uit hoogspanningsschakelaars. Analyseren van de huidige en verwachte F-gasemissies en reductiemogelijkheden.
LNE
LNE
LNE
174/193
Code
Thema Cluster
Status
Doelstelling
Indicator
2004
2005
2006
2007
2008
2009
2010
Piloot
Volgens planning
Het invoeren van een opleidingsen/of certificeringsverplichting voor bedrijven en/of personeel die betrokken zijn bij de terugwinning van koelmiddel uit airco's van voertuigen
LNE
Afgerond
Het invoeren van een opleidingsen/of certificeringsverplichting voor bedrijven en/of personeel die handelingen uitvoeren aan installaties met minder dan 3 kg F-gassen.
LNE
Volgens planning
Informeren en sensibiliseren over reduceren van de emissies van F-gassen.
LNE
Maatregel
4.3.7
4.3.8
4.3.9
Bepalen en invoeren van opleidingsvoorwaarden voor personen betrokken bij de terugwinning van koelmiddel uit airco's van voertuigen Bepalen en invoeren van opleidingsvoorwaarden voor personen betrokken bij onderhoud van kleine en huishoudelijke koelinstallaties Opzetten van specifieke sensibiliseringsacties naar koelsector
175/193
Code
Thema Cluster
Status
Doelstelling
Indicator
2004
2005
2006
2007
2008
2009
7,5
7,4
7,3
7,0
7,2
30.215
29.345
27.059
25.994
28.769
1.906
1.862
1.649
1.540
1.692
31
29
35
51
66
10.116.70 0
10.496.45 2
9.9510.55 1
13.244.53 5
14.909.65 4
2010
Piloot
Maatregel
5
Duurzame en bossen
5.1
Energieen CO2besparing en toepassing van duurzame energietechnologie
5.1.1
Broeikasgasemissies van de sector landbouw en bossen CO2-eq emissies 7,6 bedraagt maximum 8,0 Mton (Mton CO2-eq) CO2-eq in 2010 Energiegebruik in de Vlaamse 30.356 landbouwsector (TJ) CO2 emissies in de Vlaamse 1.922 37 landbouwsector (kton CO2)
landbouw
Bevorderen van de overschakeling naar aardgas en andere duurzame Volgens energiebronnen planning (restwarmte, biomassa, zonneenergie, …) in de glastuinbouw
5.1.2
Financiële instrumenten
5.1.3
Oprichten en begeleiden van een Volgens energiekenniscentrum planning voor land- en tuinbouw
37
Volgens planning
Een verhoging van het aandeel aardgas en andere duurzame energiebronnen in het energiegebruik van de glastuinbouw tot 50% in 2010 en 75% tegen 2013
Aandeel aardgas en andere duurzame energiebronnen in 32 het energiegebruik van de Vlaamse glastuinbouw (%)
Het toepassen van energiebesparende maatregelen en andere Uitgereikt duurzamere energiebronnen (miljoen €) stimuleren door financiële ondersteuning Informeren en adviseren van landbouwers over het nut, mogelijkheden en steun bij energiebesparende maatregelen en over nieuwe duurzame energietechnologieën
budget
8.004.300
LV, VEA
16.550.88 7
LV
LV, VEA
Exclusief emissie van CO2 door verandering in de bodemkoolstofvoorraad
176/193
Code
Thema Cluster
Status
Doelstelling
Indicator
Stimuleren van de productie van 18 kton pure plantenolie, 107 kton bio-ethanol en 25 kton biodiesel op basis van Vlaamse energieteelten in 2010 en van de aanplant van 100 ha korte omloophout tegen 2010
Productie van pure plantenolie door de Vlaamse landbouwsector (kton) Teelt van energiegewassen bestemd voor de productie van bioethanol (ha) Teelt van energiegewassen bestemd voor de productie van biodiesel (ha) Teelt van energiegewassen voor vergisting (silomaïs) (ha) Aanplant van korte omloophout door de Vlaamse landbouwsector (ha)
2004
2005
2006
2007
2008
2009
0,003
0,008
0,0608
0,099
0,198
0,244
0
1
74
1.366
0
143
106
223
871
759
0
0
509
1430
2010
Piloot
Maatregel
5.2
5.2.1
Stimuleren van productie en gebruik van hernieuwbare energie en biobrandstoffen
Stimuleren van de productie van Volgens energieteelten en het planning gebruik ervan voor hernieuwbare energie
5.3
Overige maatregelen
5.3.1
Evalueren van mestbeleid op uitstoot broeikasgassen
het de Volgens van planning
Afstemming van het nieuwe mestbeleid met de Kyotodoelstellingen en uitvoering ervan
4
Emissies van N2O en CH4 in de Vlaamse 5.467 landbouwsector (kton CO2-eq)
4
6
6
1
2
5.365
5.347
5.420
5.317
5.388
LV
LV, VLM
177/193
Code
Thema Cluster
Status
Doelstelling
Indicator
2004
2005
2006
2007
2008
2009
2010
Piloot
1.983
2.415
2.190
3.801
2.984
2618
LV
122
98,4
122,2
76,0
197
83,36
56,1
109,93
121,46
88
0
58
52,8
20,28
Maatregel
5.3.2
Stimuleren van het Volgens doelmatig gebruik van planning milieuboekhouding
5.4
Realiseren bebossingen
5.4.1
38
Stimuleren (her)bebossing
van
van In vertraging
Doorlopend de landbouwers via bedrijfsadviesdiensten sensibiliseren en vertrouwd laten worden met het beoordelen van milieurelevante gegevens om op een efficiëntere manier met deze stromen om te springen op het bedrijf Tegen 2007 10.000 ha ecologisch verantwoorde bosuitbreiding realiseren
Landbouwers die advies gekregen hebben via bedrijfsadviesdienst en (-)
Aantal ha gesubsidieerde bebossing/herbebossing op andere dan landbouwgronden Aantal ha bebossing van landbouwgronden Jaarlijks gerealiseerde ecologisch verantwoorde bosuitbreiding via aankoop te bebossen gronden ANB, ha Boskartering via luchtfoto’s (1.000 38 ha)
ANB 30,13
94,43
87,84
239,08
473,84
43,32
46,16
146,4
146,4
146,4
146,4
146,4
146,4
146,4
Bron: Boskartering 2000, ANB. Een nieuwe boskartering is momenteel in voorbereiding.
178/193
Code
Thema Cluster
Status
Doelstelling
Indicator
2004
2005
2006
2007
2008
2009
2010
Piloot
Maatregel
6
6.1
6.1.1
Onderzoek en innovatie
Maatregelen die een bijdrage leveren aan de verbetering van bestaande en de ontwikkeling van nieuwe systemen voor energie-efficiëntie, het rationeel energiegebruik, de hernieuwbare energietechnologieën en de klassieke energieproductie Opstellen en actualiseren van een strategisch actieplan Afgerond energietechnologieën voor Vlaanderen
Een bijdrage leveren aan de verbetering van bestaande en de ontwikkeling van nieuwe systemen voor energieefficiëntie, het rationeel energiegebruik, de hernieuwbare energietechnologieën en de klassieke energieproductie. Een stimulerende en ondersteunende rol spelen in het transitieproces naar duurzamere productie en consumptie in het algemeen en naar duurzame energiesystemen in het bijzonder.
Vastleggen van de opportuniteiten, de prioritaire thema's en de mogelijke acties.
MIP
179/193
Code
Thema Cluster
Status
Doelstelling
Indicator
2004
2005
2006
2007
2008
2009
2010
Piloot
Maatregel
6.1.2
Stimuleren van de betrokkenheid van burgers, consumenten Afgerond en de maatschappij bij milieu- en energieinnovatie
6.1.3
Milieu-innovatie bevorderen door Afgerond beleidsinstrumenten hierop af te stemmen
6.1.4
Afsluiten van een milieu- & energieAfgerond innovatie overeenkomsten
6.1.5
Innovatieve aanbestedingen promoten
6.1.6
Verder uitbouwen van de competentiepool Afgerond van het MIP
6.1.7
Uitbouwen van een databank milieu- en Afgerond energietechnologieinn ovatie
In vertraging
Halfjaarlijkse discussie met de klankbordgroep. Meer en betere inhoudelijke communicatie met de klankbordgroep, zowel over het functioneren als over de huidige stand van zaken en toekomstige uitdagingen en te nemen acties van het MIP. De impact van milieubeleidsinstrumenten op milieu-innovatie inventariseren en voorstellen doen voor verbetering. Dynamiek rond milieu- en energie-innovatie bij sectoren en bedrijfsgroepen aanwakkeren, door de vorming van samenwerkingsverbanden tussen bedrijven, ondersteund vanuit de overheid. Commerciële toepassing van innovatieve milieuen energietechnologieën vanuit de Vlaamse overheid meer helpen bevorderen. Uitgroeien tot een belangrijk kenniscentrum voor Vlaanderen, zowel voor de overheid als voor de bedrijven. Informatie over milieu- en energie-innovaties beter en sneller uitwisselen en de innovatiedrempel verlagen.
MIP
LNE
MIP
IWT
MIP
MIP
180/193
Code
Thema Cluster
Status
Doelstelling
Indicator
2004
2005
2006
2007
2008
2009
2010
Piloot
Maatregel
6.1.8
6.1.9
6.1.10
6.1.11 6.1.12 6.2
6.2.1
Verbeteren van informatiedoorstromin g en netwerking voor Afgerond de innovatieve energietechnologieën Stimuleren van deelname van Vlaanderen aan de EU en internationale onderzoeks-, Afgerond ontwikkelingsen demonstratieprogram ma's rond milieu- en energieinnovatie Afgerond Katalytisch Eco- (opgenome aankopen n onder 6.1.5) Stimuleren nieuwe Afgerond marktinitiatieven Volgens MIP 2 planning Roadmaps en toekomstverkenningen Opstarten en uitvoeren van het opstellen van Afgerond roadmaps en toekomstverkenningen
De echte uitdaging voor bedrijven is vooral om de bedrijfsvaardigheden verder te ontwikkelen en te verbeteren om zo hun technologieën te commercialiseren en internationaal verkoopbaar te maken.
MIP
MIP meer inbedden in en/of koppelen met bestaande Europese en internationale netwerken en innovatieplatformen actief op het vlak van milieuvriendelijke en energiezuinige technologieën.
MIP
Het aanmoedigen van producenten van goederen en diensten aan tot ‘ecoinnovatie’.
LNE
PMV, EWI EWI
Marktstudies en toekomstverkenningen uitvoeren binnen de gebruikersgroepen en dit op basis van de noden bij de Vlaamse bedrijven.
MIP
181/193
Detail indicatoren maatregel 2.1.3 Invoeren van een Energieprestatiecertificaat39 Publieke gebouwen:
INGEDIEND administratie cultuur
onderwijs
openbare diensten
politie gerecht sport
welzijn
Totaal: 39
2008 administratief gebouw 231 Totaal bestemming: 231 bibliotheek 34 cultuur- of bijeenkomstgebouw 122 museum 11 Totaal bestemming: 167 andere onderwijsinfrastructuur 91 hoger onderwijs en universiteiten 83 school voor kleuteronderwijs 29 school voor lager onderwijs 396 school voor secundair onderwijs 290 Totaal bestemming: 889 luchthavengebouw 1 postkantoor 85 stationsgebouw 5 Totaal bestemming: 91 en gerechtshof 8 politiekantoor 10 Totaal bestemming: 18 sporthal 147 sporthal met zwembad 17 zwembad 24 Totaal bestemming: 188 kinderdagverblijf en/of buitenschoolse opvang 26 overige welzijnsvoorziening 41 rusthuis 142 ziekenhuis 74 Totaal bestemming: 283 1.867
2009 494 494 78 191 38 307 147 52 106 866 456 1.627 1 6 11 18 8 59 67 218 31 32 281 46 169 257 74 546 3.340
2010 125 125 17 85 15 117 24 16 15 166 88 309
2011 (tot aug.) 38 38 12 37 3 52 14 6 4 30 11 65
7 7 13 13 60 11 8 79 14 30 47 9 100 750
2 2 21 1 3 25 7 10 25 4 46 228
Totaal 888 888 141 435 67 643 276 157 154 1.458 845 2.890 2 98 16 116 16 84 100 446 60 67 573 93 250 471 161 975 6.185
De vermelde jaartallen betreffen telkens het jaar van indienen van het EPC.
182/193
2
KENGETAL (verbruik/j/m ) administratie administratief gebouw Gemiddeld bestemming: cultuur bibliotheek cultuur- of bijeenkomstgebouw museum Gemiddeld bestemming: onderwijs andere onderwijsinfrastructuur hoger onderwijs en universiteiten school voor kleuteronderwijs school voor lager onderwijs school voor secundair onderwijs Gemiddeld bestemming: openbare luchthavengebouw diensten postkantoor stationsgebouw Gemiddeld bestemming: politie en gerechtshof gerecht politiekantoor Gemiddeld bestemming: sport sporthal sporthal met zwembad zwembad Gemiddeld bestemming: welzijn kinderdagverblijf en/of buitenschoolse opvang overige welzijnsvoorziening rusthuis ziekenhuis Gemiddeld bestemming: Gemiddeld:
2008 253 253 217 223 273 238 197 254 165 167 165 190 868 315 506 563 204 314 259 271 1073 1140 828 257
2009 687 687 261 275 278 272 232 239 202 176 483 267 908 282 443 544 215 231 223 259 635 1079 657 241
2010 295 295 288 273 324 295 241 224 208 209 183 213
2011 275 275 246 212 479 312 198 144 224 164 163 179
189 189 414 684 1047 715 270
233 233 234 860 1146 746 315
Gemiddelde 377 377 253 246 339 279 217 215 200 179 249 212 888 337 474 534 210 242 231 294 813 1103 737 271
268 328 435 322 376
269 371 429 327 390
278 344 360 313 347
296 326 425 340 349
277 342 412 326 367
413 413
183/193
Bestaande residentiële gebouwen
A: <=1970 B: 1971-1985 C: 1986-1995 D: 1996-2005 E: >2005
Appartement Verhuur Verkoop 42757 38713 16473 13386 14326 7278 18196 10505 6992 7887
Cumulatief 81470 29859 21604 28701 14879
Collectief woongebouw Verhuur Verkoop 1103 731 77 50 83 17 72 17 27 10
Cumulatief 1834 127 100 89 37
Eengezinswoning Verhuur Verkoop 29484 117563 7040 20520 3005 10555 3523 9783 1154 2478
Cumulatief 147047 27560 13560 13306 3632
Totaal(Jaren)
98744
176513
1362
2187
44206
205105
KENGETAL 2 (verbruik /j/m )
Appartement
AANTAL
A: <=1970 B: 1971-1985 C: 1986-1995 D: 1996-2005 E: >2005 Gemiddelde(Jaren)
Verhuur 353 283 249 200 164 250
77769
825
Collectief woongebouw Verkoop 390 276 251 196 157 254
Gemiddelde 371 280 250 198 161 252
Verhuur 405 315 264 238 167 278
Verkoop 472 388 297 211 144 302
160899
Eengezinswoning Gemiddelde 439 352 280 224 155 290
Verhuur 502 424 330 242 190 337
Verkoop 572 447 348 247 195 362
Gemiddelde 537 435 339 245 192 350
Nieuwbouw Woningen
Aantal
2006 2007 2008 2009 2010 Totaal
9.623 10.669 8.477 4.781 613 34.163
Gemiddeld Epeil 86 80 77 74 68 80
Gemiddeld energieverbruik per 2 m 154 146 141 138 125 145
Appartementen
Aantal
Gemiddeld E-peil
2006 2007 2008 2009 2010 Totaal
9.386 8.346 4.235 1.157 34 23.158
90 83 81 80 71 85
Gemiddeld energieverbruik per 2 m 146 136 134 134 129 140
184/193
Bijlage 3: Overzicht inschatting budget en personeel Maatregel
Budget en VTE’s
2006
2007
2008
2009
2010
2011
2012
2006-2012
49.933,50
49.933,50
99.867,00
0,50
0,50
4,30
45.000,00
45.000,00
90.000,00
1.1.1 1.1.2 1.1.3 1.1.4
Voor deze maatregelen werd geen specifiek klimaatbudget, noch personeelsbudget afgesplitst
1.2.1 1.2.2 1.2.3 voorzien 1.3.1
vastgelegd
53.773,56
55.373,47
82.133,81
81.468,50
31.458,47
VTE's
0,70
0,70
0,70
0,70
0,50
vastgelegd
34.799,60
62.565,06
46.153,03
49.933,50
43.654,05
VTE's
0,30
0,40
0,40
0,40
0,40
voorzien 1.3.2
voorzien 1.3.3
304.207,81
237.105,24 0,20
0,20
2,30 0,00
vastgelegd
0,00
117.239,00
0,00
117.239,00
VTE's
0,20
1,00
0,20
1,40
1.3.4 voorzien 1.4.1
0,00
vastgelegd
7.500,00
37.250,00
VTE's
0,30
0,30
44.750,00 0,30
0,90
1.4.2 1.5.1 1.5.2 voorzien 1.5.3
vastgelegd VTE's
0,00 115.000,00
235.000,00
350.000,00 0,00
185/193
Maatregel
Budget en VTE’s
2006
2007
2008
vastgelegd
633.000,00
633.000,00
575.000,00
VTE's
1,00
1,00
1,00
2009
2010
2011
631.044,00
932.177,00
665.526,00
1,00
1,00
1,00
2012
voorzien 1.5.4
0,00 40
4.069.747,00 1,00
voorzien 1.6.1
vastgelegd
602.094,20
461.892,06
1.063.986,26 0,00
voorzien vastgelegd
7,00 0,00
VTE's 1.6.2
2006-2012
0,00 53.763,18
7.632,00
61.395,18
VTE's
0,00
1.6.3 voorzien 1.6.4
2.1.1 2.1.2 2.1.3
0,00
vastgelegd
70.000,00
0,00
0,00
10.705,40
VTE's
0,20
0,20
0,20
0,30
voorzien vastgelegd
1.500.000,00
9.861.479,68
1.528.827,00
1.520.490,00
1.147.276,90
858.310,31
VTE's
8,90
8,90
80.705,40 0,90 700.000,00
700.000,00 16.416.383,89
41
9,90
9,90
10,50
17,70
17,70
83,50
Budget en VTE’s inbegrepen in maatregel 2.1.1 voorzien vastgelegd 500.000,00 207.806,81
338.301,00
858.310,31
645.000,00 42 327.191,59
615.000,00
422.943,59
1.260.000,00 2.654.553,30
VTE's
5,90
4,80
4,80
6,80
6,80
36,70
66.000,00 1,50
6.000,00 1,50
1,50
0,25
0,25
0,25
3,00
4,60
2.1.4 2.1.5
2.1.6
voorzien vastgelegd VTE's voorzien vastgelegd VTE's
85.000,00 1,00 0,00 0,00 0,25
1,50
1,50
85.000,00 1,50
3.983,00 0,25
0,25
0,25
85.000,00 157.000,00 10,00 0,00 3.983,00 1,75
40
Door de invoering van de nieuwe samenwerkingsovereenkomst kan het vermeld budget tot en met 2007 niet vergeleken worden met de cijfers voor 2008 en verder. Het cijfer van het vastgelegde budget houdt vanaf 2008 immers enkel het budget in dat voorzien wordt voor de goedgekeurde projectaanvragen ingediend bij het thema mobiliteit (binnen het voorziene budget per gemeente). 41 Stand van zaken op 20 oktober 2011 42 Stand van zaken op 20 oktober 2011
186/193
Maatregel
Budget en VTE’s
2006
2007
2008
2009
2010
2011
2012
2006-2012
2.1.7 2.1.8 2.1.9 2.2.1
voorzien vastgelegd VTE's
0,00 2.520,00
2.520,00 Inbegrepen onder maatregel 2.1.3
2.3.1 2.3.2
2.3.3 2.3.4 2.3.5
voorzien 0,00 vastgelegd 0,00 VTE's 0,03 0,02 0,03 0,08 voorzien 625.000,00 625.000,00 1.250.000,00 43 vastgelegd 500.000,00 500.000,00 499.814,00 997.530,00 323.007,27 75.344,75 2.895.696,02 VTE's 3,10 4,20 4,20 4,20 4,20 4,20 4,20 28,30 Budget en VTE’s zijn opgenomen onder maatregel 2.1.1 (de stimulering van natuurlijke en hernieuwbare koeling verloopt via de EPB-regelgeving onder maatregel 2.1.1 en 2.1.2) voorzien 6.000,00 6.000,00 vastgelegd 28.866,72 11.152,29 65.000,00 1.347,62 6.895,37 113.262,00 VTE's 0,40 0,80 1,20 voorzien
2.3.6
113.000,00 152.000,00
154.000,00
156.000,00
156.000,00
156.000,00
113.000,00
VTE's
14,00
14,00
14,00
14,00
14,00
14,30
14,30
98,60
42.000,00
42.000,00
46.000,00
130.000,00
9,00
9,00
voorzien 2.3.7
vastgelegd
77.400,00
12.500,00
400.000,00
77.000,00
VTE's
1,00
3,00
9,00
9,00
vastgelegd
25.000,00
25.000,00
30.000,00
30.000,00
VTE's
1,00
1,00
1,00
1,00
voorzien 2.3.8
2.3.9
43
113.000,00
vastgelegd
887.000,00
566.900,00 40,00
30.000,00
voorzien vastgelegd
15.000,00
15.000,00
15.000,00
15.000,00
VTE's
0,20
0,20
0,20
0,20
30.000,00 110.000,00
1,00
1,00
1,00
7,00
15.000,00
15.000,00 60.000,00
0,20
1,00
Stand van zaken op 21 oktober 2011
187/193
Maatregel
Budget en VTE’s
2.4.1
voorzien vastgelegd VTE's
2.4.2 2.4.3 2.4.4
2.4.5
2.4.6
2.4.7 2.4.8 2.4.9
2.4.10
2.5.1
2.5.2
44
2006
2007
2008
2009
2010
2011
2012
2006-2012 0,00 0,00
0,05
0,05
0,05
0,05
0,05
0,05
voorzien 25.000.000,00 vastgelegd 7.753.000,00 21.708.400,00 38.765.000,00 19.382.500,00 19.382.500,00 VTE's Het budget kan niet éénduidig opgesplitst worden naar energiebesparende investeringen en wordt hier niet in rekening gebracht. voorzien 28.000.000,00 vastgelegd 2.300.000,00 2.740.000,00 940.000,00 6.800.000,00 VTE's 0,10 0,10 0,10 0,10 0,10 voorzien vastgelegd 7.000.000,00 13.600.000,00 VTE's 0,60 2,00 0,50 voorzien vastgelegd 10.000.000,00 2.000.000,00 VTE's 0,40 0,40 0,30 voorzien vastgelegd 9.491.027,00 VTE's voorzien voorzien vastgelegd 14.718.000,00 29.410.000,00 36.910.000,00 VTE's voorzien vastgelegd 212.831,00 5.438.617,00 20.695.764,00 2.947.333,00 860.439,00 4.013.002,00 VTE's 1,00 1,50 1,50 1,50 voorzien vastgelegd 950.000,00 950.000,00 1.053.000,00 1.743.134,00 2.158.314,00 1.101.282,00 VTE's 1,00 1,00 1,00 1,00 1,00 1,00 44 voorzien 1.115.000,00 vastgelegd VTE's
0,05
0,35 25.000.000,00 106.991.400,00 0,00
0,10
0,10
1,00
28.000.000,00 12.780.000,00 0,60 0,00 20.600.000,00 3,10 0,00 12.000.000,00 1,20 0,00 9.491.027,00 0,00 0,00 81.038.000,00 0,00 0,00 34.167.986,00 5,50 0,00 7.955.730,00 7,00 1.115.000,00 0,00 0,00
Budget periode 2006-2012
188/193
Maatregel 2.6.1
2.7.1
Budget en VTE’s voorzien vastgelegd VTE's voorzien vastgelegd VTE's
2006
2007
2008
2009
2010
2011
2012
2006-2012
2.500.000,00
2.500.000,00
2.500.000,00
2.500.000,00
0,40
0,40
0,40
10.000.000,00 0,00 0,00 0,00 45.375,00 4,20
0,90
0,90
45.375,00 0,40
vastgelegd
296.659,00
657.460,00
1.210.688,00
2.164.807,00
VTE's
22,20
49,20
90,60
162,00
25.220,00 0,15
25.220,00 0,15
0,80
voorzien 2.7.2
2.8.1
2.8.2
2.8.3
voorzien vastgelegd VTE's voorzien 45 vastgelegd VTE's voorzien vastgelegd VTE's
0,00
25.220,00 0,10
0,10
0,50
0,75
0,75
123.586,25 0,75
200.000,00 46 65.340,00 1,15
49.549,50
120.000,00 1,15
0,00 75.660,00 0,40 320.000,00 188.926,25 5,15 0,00 49.549,50 0,00
2.8.4 2.8.5 2.8.6
2.8.8
voorzien vastgelegd VTE's voorzien vastgelegd VTE's
500.000,00 28.350,00
0,00 500.000,00 0,00 28.350,00 0,00 0,00
3.1.1
45
Het opgegeven budget betreft enkel het budget inzake beleidsondersteuning m.b.t. ERP. De budgetten voor implementatie en uitvoering van de acties zijn opgenomen onder de fiches van deze acties zelf. 46 Stand van zaken op 21 oktober 2011 (REG-enquête)
189/193
Maatregel
Budget en VTE’s
2006
2007
2008
2009
2010
2011
2012
2006-2012
voorzien vastgelegd VTE's
1.000.000,00 3,65
3.492.057,00 3,65
343.057,00 3,80
642.295,00 2,85
864.350,20 2,85
405.000,00 47 763.068,67 2,85
300.000,00
3.1.2
705.000,00 7.104.827,87 22,50
209.000,00
134.000,00
2,85
3.2.1 3.2.2 3.2.3 4.1.1
4.1.2
4.1.3
voorzien vastgelegd VTE's Budget en VTE’s zijn inbegrepen onder maatregel 3.2.2 voorzien Budget is inbegrepen onder maatregelen 4.1.2 en 4.1.3 vastgelegd 48 VTE's 0,50 0,50 0,50 voorzien vastgelegd 1.218.200,00 1.239.300,00 1.581.900,00 49 VTE's 0,25 0,50 0,50 voorzien vastgelegd 600.000,00 610.800,00 780.100,00 VTE's
0,25
0,25
0,25
102.619,80 0,45
0,45
0,40
0,40
0,50
0,50
0,50 926.422,00
0,50 926.422,00
1.534.600,00 0,50
1.519.700,00 0,50
0,50 899.056,00
0,50 899.056,00
756.300,00
763.500,00
VTE’s zijn vanaf 2009 opgenomen onder maatregel 4.1.2
0,00
vastgelegd VTE's
0,00 2,00
2,00
4.1.5
Budget en VTE’s zijn opgenomen onder maatregel 2.7.1
4.1.6
Budget en VTE’s zijn opgenomen onder maatregel 2.1.1 voorzien voorzien
4.1.7
vastgelegd 4.1.8
VTE's voorzien vastgelegd
3,50 1.852.844,00 7.093.700,00 3,25 1.798.112,00 3.510.700,00 0,75
voorzien 4.1.4
343.000,00 102.619,80 1,70
700.000,00 0,20
361.771,80 0,20
2,00
2,00
2,00
2,00
2,00
14,00
0,00 0,00 4,00
4,00
4,00
4,00
113.862,75 0,20
370.500,00 0,20
440.970,00 0,20
3.120.918,00 0,40
4,00
20,00
0,00
0,00 5.108.022,55 1,60
0,20
4.1.9
47
Stand van zaken op 21 oktober 2011 Enkel VTE’s bij VEA zijn opgenomen 49 Enkel VTE’s bij VEA zijn opgenomen 48
190/193
Maatregel
Budget en VTE’s
2006
2007
2008
2009
2010
4.1.10
VTE's voorzien
89.000,00
700.000,00
640.000,00
700.000,00
90.000,00
vastgelegd
2,00
2,00
2,00
2,00
voorzien
40.346.000,00
74.064.000,00
54.533.303,00
111.441.233,00
114.018.670,00
vastgelegd
5,00
5,00
5,00
5,00
5,00
VTE's 4.1.11
2011
2012
2006-2012
90.000,00
90.000,00 2.219.000,00
0,20
0,20
8,40
99.500.000,00
102.000.000,00
201.500.000,00 394.403.206,00
5,00
5,00
voorzien 4.2.1
4.2.2
4.3.1
4.3.2
4.3.3
4.3.4
4.3.5
4.3.6
4.3.7
0,00
vastgelegd VTE's voorzien vastgelegd VTE's voorzien vastgelegd VTE's voorzien vastgelegd VTE's voorzien vastgelegd VTE's voorzien vastgelegd VTE's voorzien vastgelegd VTE's voorzien vastgelegd VTE's voorzien vastgelegd VTE's
35,00 0,00
0,30
0,30
0,30
0,10
0,10
0,10
0,10
0,20
0,20
0,20 0,00
0,20
0,20
0,20
0,20
0,65
9.985,21 0,65
0,50
0,50 20.000,00
0,50 20.000,00
0,30 20.000,00
0,30 20.000,00
23.480,00 0,50
23.543,64 0,50
19.889,68 0,50
0,50
0,50
0,50
0,50
0,01
0,01
0,01
0,10
0,10
0,05
0,05
0,10
0,05
0,05
0,05
0,05
0,05
0,05
0,10
0,10
0,02
1,30 0,00 0,00 1,40 0,00 9.985,21 3,40 80.000,00 66.913,32 3,50 0,00 0,00 0,03 0,00 0,00 0,30 0,00 0,00 0,30 0,00 0,00 0,10 0,00 0,00 0,22
191/193
Maatregel 4.3.8
4.3.9
5.1.1
5.1.2
5.1.3
5.2.1
Budget en VTE’s voorzien vastgelegd VTE's voorzien vastgelegd VTE's voorzien vastgelegd VTE's voorzien vastgelegd VTE's voorzien vastgelegd VTE's voorzien vastgelegd VTE's
2006
2007
2008
2009
2010
2011
2012
0,02 10.000,00 0,05
0,05
4.837.600,00 0,40
12.070.400,00 0,40
17.204.500,00 0,40
6.178.347,00 0,40
17.502.748,00 0,40
10.496.452,00
9.510.551,00
13.244.535,00
14.909.654,00
16.550.887,00
1,00
0,40
55.800,00 47.000,00 0,75
1,00
1,00
19.350,00 0,60
36.840,00 0,60
0,60
0,60
717.750,00
628.075,00
1.511.301,00
904.725,00
1,00
0,40
2006-2012 0,00 0,00 0,02 10.000,00 0,00 0,10 0,00 57.793.595,00 2,80 0,00 64.712.079,00 0,00 55.800,00 47.000,00 4,75 0,00 56.190,00 2,40
5.3.1 5.3.2
voorzien vastgelegd VTE's
1.671.494,00
0,00 5.433.345,00
1,00
1,00
voorzien 5.4.1
vastgelegd
0,00 776.712,00
243.707,00
988.523,00
38.846,00
232.943,00
2.280.731,00
VTE's
0,00
voorzien
0,00
6.1.1 6.1.2 6.1.3 6.1.4 6.1.5
vastgelegd
435.000,00
35.000,00
100.000,00
1.750.000,00
2.320.000,00
VTE's
1,00
1,50
2,50
3,00
8,00
6.1.6 6.1.7
192/193
Maatregel
Budget en VTE’s
2006
2007
2008
2009
voorzien
0,00
0,00
vastgelegd
21.200.000,00
21.200.000,00
21.200.000,00
21.200.000,00
VTE's
1,00
1,00
1,00
1,00
2010
2011
2012
2006-2012
21.200.000,00
21.200.000,00
21.200.000,00
63.600.000,00
1,00
1,00
1,00
6.1.8 6.1.9
84.800.000,00 7,00
6.1.10 voorzien 6.1.11
27.200.000,00
vastgelegd
27.200.000,00
15.000.000,00
15.000.000,00
VTE's
0,00
voorzien 6.1.12
Totaal
3.700.000,00
3.700.000,00
vastgelegd
3.250.000,00
3.250.000,00
VTE's
3,02
3,02
voorzien
0,00
0,00
1.255.800,00
29.730.000,00
27.507.000,00
180.294.761,50
130.389.411,50
369.176.973,00
vastgelegd
96.982.380,84
174.853.622,39
203.665.080,35
237.019.808,86
209.159.333,07
51.876.584,09
0,00
973.556.809,60
54,78
85,17
127,18
170,48
75,16
83,60
68,40
664,77
VTE's voorzien vastgelegd
+
1.342.733.782,60
193/193