Vlaamse Regering DE VLAAMSE MINISTER VAN LEEFMILIEU, NATUUR EN CULTUUR DE VLAAMSE MINISTER VAN FINANCIËN, BEGROTING, WERK, RUIMTELIJKE ORDENING EN SPORT
Nota aan de leden van de Vlaamse Regering Betreft: Voorontwerp van decreet betreffende de omgevingsvergunning 1. Situering Zowel voor publieke als voor private investeerders wordt het steeds moeilijker om binnen een redelijke termijn belangrijke investeringsprojecten te realiseren. Vanuit de ondernemingswereld wordt reeds jaren gepleit voor vlottere en snelle procedures voor investeringsprojecten. Hieronder worden verstaan procedures waardoor enerzijds de administratieve lasten tot een minimum worden herleid en die anderzijds bijdragen tot een rechtszekere en betere besluitvorming. Snelle, eenvoudige en rechtszekere vergunningsprocedures zijn een noodzaak voor ondernemingen die in Vlaanderen willen investeren. Ook voor projecten van burgers en overheden dienen gelijkaardige procedurewinsten gerealiseerd te worden. Een oplossing voor bovenvermelde problematiek kan gevonden worden in het integreren van de procedures van de milieuvergunning (of melding) en de stedenbouwkundige vergunning (of melding) in één vergunning. Onder integratie van procedures wordt het organiseren van een vergunningsprocedure begrepen waarin een globale beoordeling op milieu-, ruimtelijk en stedenbouwkundig vlak gebeurt volgens een geïntegreerde vergunningsprocedure. Pagina 1 van 18
Het voormelde voorontwerp van decreet wil tevens de mogelijkheid bieden om het bestaande amalgaan aan vergunningsprocedures eenvoudiger en transparanter te maken, met bijzondere aandacht voor de participatie van het publiek. Huidig voorontwerp van decreet moet gezien worden in een ruimer kader van wetgevingsvoorstellen geformuleerd door de Commissies Berx (de Commissie Investeringsprojecten onder het voorzitterschap van mevrouw Cathy Berx) en de Commissie Sauwens (zijnde de Commissie Versnelling Maatschappelijk Belangrijke Investeringsprojecten onder het voorzitterschap van de heer Johan Sauwens) voor de versnelling van investeringsprojecten. Binnen de Commissies Berx en Sauwens en binnen de verschillende beleidsdomeinoverschrijdende werkgroepen die in navolging van deze commissies werden opgericht, werd er eveneens belangrijke aandacht besteed aan de integratie van vergunningsprocedures en meer algemeen de vereenvoudiging van de bestaande regelgeving. In het kader van haar onderzoek stelde de commissie Sauwens verschillende knelpunten vast in de huidige praktijk, zoals: a) aanvoelen van 'verkokering' administratie; b) kwaliteit administraties; c) nood aan een 'bedrijfscultuur'; d) aanvoelen van 'betutteling' door de Vlaamse ambtenarij; en e) inname van verschillende standpunten binnen de Vlaamse Overheid. In het kader van bovenvermelde knelpunten formuleerde de commissie o.m. de volgende aanbeveling (zijnde aanbeveling nr. 52): "Invoeren van een 'unieke vergunning' naar analogie met Wallonië (voorbeeld: één unieke vergunning voor windmolens): één aanvraag, één openbaar onderzoek, één beslissingsmoment". Daarnaast stelde de commissie in het kader van haar onderzoek eveneens een aantal knelpunten vast inzake de juridische aspecten – rechtszekerheid, in het bijzonder: a) complexe wetgeving vormt een 'voedingsbodem' voor beroepen bij de Raad van State; b) te ruime inspraak- en bezwaarmogelijkheden; c) gerechtelijke procedures en hun duurtijd vormen een hinderpaal voor projecten: achterstand en lange termijnen van procedures voor de Raad van State; d) de juridische toetsing concentreert zich sterk op de slotfase van het project; e) inhoudelijke beoordelingsinstrumenten verworden tot juridische wapens; f) niet-tijdige omzetting EU richtlijnen projecten. Ook om deze problematiek van juridische rechtsonzekerheid tegen te gaan deed de commissie een aantal aanbevelingen. Van belang voor voorliggend ontwerp van decreet is o.m. volgende aanbeveling (zijnde aanbeveling nr. 68): "Veel vernietigingen door de Raad van State zijn het gevolg van een te gedetailleerde regelgeving. De regelgeving, zowel decreten als uitvoeringsbesluiten, moet worden vereenvoudigd en minder gedetailleerd gemaakt. Daarenboven moeten vormfouten in de eerste plaats aan de bron worden aangepakt, ook in het voortraject, door een juiste inventaris te maken van de adviezen die moeten worden gevraagd. Dus ook als men een inventaris maakt van de wetgeving in het voortraject, moet er tegelijkertijd een inventaris worden gemaakt van de aan te vragen adviezen. Eigenlijk moet er een soort Pagina 2 van 18
kwaliteitszorgsysteem ontstaan in het voortraject, waardoor het aantal vormfouten wordt gereduceerd". Het voorontwerp van decreet kadert bovendien binnen de visienota ‘Versnelling van investeringsprojecten’ die door de Vlaamse Regering op 15 oktober 2010 werd goedgekeurd. De nota omvat een aantal acties om specifieke thema’s (rond regelgeving, integratie procedures, …) van belangrijke projectgedreven processen aan te pakken. Een deel van de acties dient afgerond tegen eind 2010, de andere tegen de zomer van 2011. Hiervoor werd een projectteam bestaande uit verschillende beleidsdomeinen samengesteld. In deze visienota wordt onder punt 1.1.2 de integratie van de vergunningsprocedures uitdrukkelijk als actiepunt vermeld: "In het kader van de vergunningenverlening onderzoeken we hoe het milieu- en het stedenbouwkundige vergunningenproces geïntegreerd kunnen verlopen. Actie: We stemmen beide vergunningen maximaal op elkaar af, waardoor ze complementair zijn. Sinds 1 januari 2010 bestaat er een geïntegreerd milieu- en stedenbouwkundig vergunningenproces voor de klasse 2-inrichtingen (bijlage VLAREM I) waarbij procedurestappen, zoals adviesverlening, openbaar onderzoek en de beslissingstermijnen op het vlak van stedenbouwkundige en milieuvergunning volledig op elkaar afgestemd zijn. Actie: We breiden een dergelijk geïntegreerd vergunningenproces uit voor klasse 1inrichtingen. Indien haalbaar en opportuun integreren we de stedenbouwkundige en de milieuvergunning in een unieke vergunning, minstens voor projecttypes die zich daartoe lenen". Op 22 juni 2011 zette de Vlaamse Regering een eerste stap ter realisatie van de invoering van een geïntegreerde vergunningsprocedure door aanname van de startnota inzake de invoering van de unieke omgevingsvergunning. Het engagement om een omgevingsvergunning tot stand te brengen werd ook uitdrukkelijk verdedigd door de Vlaamse Regering in een verklaring van 26 september 2011 in het Vlaamse Parlement. In deze verklaring werd uitdrukkelijk gewezen op het feit dat omgevingsvergunning noodzakelijk is om de economische groei te bevorderen: “Durf heeft voor de Vlaamse Regering ook te maken met ruimte geven om te groeien. Onze bedrijven en kmo’s zijn het hart van onze economie. Met een omgevingsvergunning zullen ondernemers nog maar één dossier bij één uniek loket Pagina 3 van 18
moeten aanvragen. Nu zijn er nog aparte stedenbouwkundige vergunningen en milieuvergunningen nodig.” In navolging van deze startnota nam de Vlaamse Regering op 23 december 2011 een conceptnota aan betreffende de invoering van de omgevingsvergunning. Over deze nota werd advies ingewonnen bij de VVSG, de VVP, de MinaRaad, de SARO en de SERV. Op 6 juli 2012 nam de Vlaamse Regering vervolgens een addendum aan waarin de initiële conceptnota werd bijgestuurd in functie van de uitgebrachte adviezen. Op 23 december 2012 nam de Vlaamse Regering akte van de voorstellen tot gesloten lijsten van Vlaamse en provinciale projecten. Voorliggend voorontwerp van decreet vormt het verlengstuk van de startnota, de conceptnota en het daaropvolgende addendum.
2. De krachtlijnen van het voorontwerp van decreet Het voorliggend voorontwerp van decreet beoogt in wezen een procedureel kaderdecreet te scheppen voor een geïntegreerde vergunningsprocedure waarin zowel de stedenbouwkundige als de milieuaspecten van een voorgenomen project beoordeeld worden volgens een geïntegreerde vergunningsprocedure. De doelstelling van huidig ontwerp van decreet bestaat erin om een geïntegreerde vergunning tot stand te brengen, genaamd de 'omgevingsvergunning' waarin in deze fase zowel de milieuvergunning (of melding) als de stedenbouwkundige vergunning (of melding) als de verkavelingsvergunning geïntegreerd worden. Het is de bedoeling dat bij het uitwerken van deze procedure overeenkomstig de filosofie van de commissies Berx en Sauwens ingezet wordt op een zo eenvoudig en transparant mogelijk verloop van de procedure met bijzondere aandacht voor de participatie van het publiek. Het doel is te komen tot een vergunningsprocedure waarbij de initiatiefnemer van een project zijn aanvraag zal kunnen indienen bij één instantie, waarna één openbaar onderzoek en één adviesronde worden georganiseerd, met in sommige gevallen het advies van een Omgevingsvergunningscommissie (OVC) die gespiegeld wordt aan de provinciale respectievelijk de gewestelijke milieuvergunningscommissie. Het sluitstuk van de vergunningsprocedure is een geïntegreerde besluitvorming onder de vorm van een omgevingsvergunning. Deze geïntegreerde vergunningsprocedure laat toe te komen tot een efficiëntere vergunningverlening met een maximale synergie van de te doorlopen stappen. Het eindresultaat van de geïntegreerde vergunningsprocedure moet voor alle betrokkenen Pagina 4 van 18
een eindresultaat met zich meebrengen dat gebruiksvriendelijker, beter en sneller is dan de huidige kanalen. Hieronder worden de kort de krachtlijnen van het voorontwerp van decreet samengevat: 2.1. Geïntegreerde vergunningverlening. De vergunningverlening voor de stedenbouwkundige handelingen en verkavelingen en voor de exploitatie van ingedeelde inrichtingen in toepassing van respectievelijk de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening (VCRO) en het Milieuvergunningsdecreet wordt geïntegreerd in het Omgevingsvergunningsdecreet. Aan deze integratie zijn belangrijke voordelen verbonden. 2.1.1. Tijdswinst. Integratie maakt het mogelijk dat een ondernemer op basis van één vergunningsaanvraag, één openbaar onderzoek en één adviesronde één vergunning bekomt die toelating geeft zowel een stedenbouwkundige handeling uit te voeren als een ingedeelde inrichting te exploiteren. Het laten wegvallen van de verschillende procedures kan voor de realisatie van complexe projecten een substantiële tijdswinst opleveren. De VCRO en het Milieuvergunningsdecreet voorzagen niet altijd in een sanctie bij het overschrijden van de proceduretermijnen. Dat heeft in het verleden al geleid tot aanzienlijke vertraging en financiële consequenties voor de aanvrager van de vergunning. Om de beoogde tijdswinst te verzekeren, voert het decreet beperkte proceduretermijnen in. Vervolgens bakent het decreet per procedurefase de termijn af en sanctioneert de overschrijding ervan. Zo wordt het verzuim om tijdig advies uit te brengen gesanctioneerd met een gunstig advies. Voor wat betreft de beslissingstermijnen is de voorziene sanctie afhankelijk van de aanleg waarin het dossier wordt beslist. Als in eerste administratieve aanleg binnen de voorziene termijn geen beslissing is genomen, heeft dat tot gevolg dat de vergunning is geweigerd. Als in tweede administratieve aanleg geen beslissing is genomen, heeft dat tot gevolg dat het beroep is afgewezen en herleeft de beslissing uit eerste administratieve aanleg. Vervaltermijnen scheppen een duidelijk beeld. De ondernemers zijn zeker dat hun aanvraag binnen de korte voorziene termijnen zal zijn afgewikkeld. Uit een vergelijk van de voorliggende regeling met deze gehanteerd in de lidstaten Nederland, Wales, England en Frankrijk, uitgevoerd in het kader van de opmaak van de reguleringsimpactanalyse (RIA), blijkt dat Vlaanderen zijn koploperspositie voor wat betreft de time-to-permit., i.e. de periode tussen het indienen van de aanvraag en de uiteindelijke beslissingsaanvraag, verstevigt. Pagina 5 van 18
De onderstaande tabel wil een overzicht geven van de in het Omgevingsvergunningsdecreet vooropgestelde beslissingstermijnen. Voor een goed begrip de termijnen vangen steeds aan uiterlijk dertig dagen te rekenen vanaf de eerste dag na het indienen van de vergunningsaanvraag.
Bevoegde overheid
Gewone vergunningsprocedure
Vereenvoudigde vergunningsprocedure
Beroepsprocedure
College van 105* (verlengbaar met 60)** Burgemeester en Schepenen 120 (verlengbaar met 60 )**
60
Deputatie
60
60*** of (verlengbaar 30**)
120 met
60
60*** of (verlengbaar 30**)
120 met
105*(verlengbaar met 60)** 120 (verlengbaar met 60 )**
Vlaamse Regering
105* (verlengbaar met 60)** 120 (verlengbaar met 60 )**
* ingeval geen advies van een omgevingsvergunningscommissie; ** verlenging enkel ingeval van nieuw openbaar onderzoek of beslissing door de gemeenteraad over de aanleg van wegen of indien toepassing wordt gemaakt van de bestuurlijke lus; *** ingeval van beroep tegen een beslissing overeenkomstig de vereenvoudigde vergunningsprocedure. Met het oog op meer transparantie zal de Vlaamse Regering een regeling uitwerken waardoor het Vlaams Parlement jaarlijks wordt geïnformeerd over de naleving van de beslissingstermijnen. 2.1.2. Integrale beoordeling. Geïntegreerde vergunningverlening laat een volwaardige geïntegreerde beoordeling toe van zowel de milieutechnische als de stedenbouwkundige aspecten verbonden aan de realisatie van een project. Zaken die inhoudelijk samenhangen in hun geheel bekijken is efficiënter en leidt tot betere beslissingen en kwalitatief betere vergunningen dan aparte besluitvormingsprocessen. 3.1.3. Reductie administratieve lasten. Een geïntegreerde vergunningsprocedure houdt voor de vergunningsaanvrager een substantiële reductie van de administratieve lasten in. Zo zal deze slechts één geïntegreerd aanvraagdossier moeten laten opmaken in plaats van twee onderscheiden aanvraagdossiers. Pagina 6 van 18
3.1.4. Voorkomen van tegenstrijdige beslissingen. Door een geïntegreerde vergunningverlening worden tegenstrijdige beslissingen vermeden. De overheid zal zich in de toekomst met één stem uitspreken over de toelaatbaarheid van zowel de milieu- als de stedenbouwkundige aspecten van een project. Dit komt de rechtszekerheid alleen maar ten goede. 3.1.5. Juridische problemen ingevolge koppeling milieu- en bouwvergunning komen te vervallen. Overeenkomstig artikel 4.5.1 van de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening en artikel 5, §1 van het Milieuvergunningsdecreet zijn de stedenbouwkundige en de milieuvergunning aan elkaar gekoppeld wat betreft hun uitvoerbaarheid. De koppeling tussen beide vergunningen betekent dat de stedenbouwkundige vergunning wordt geschorst en dus niet uitvoerbaar is zolang de milieuvergunning niet is verleend. Omgekeerd mag de milieuvergunning niet worden benut zolang de stedenbouwkundige niet is toegekend. Indien de milieuvergunning wordt geweigerd, vervalt de stedenbouwkundige vergunning van rechtswege op de dag van de weigering van de milieuvergunning in laatste administratieve aanleg, en vice versa. In de praktijk was deze koppeling oorzaak van tal van juridische procedures met als inzet het al dan niet verval van de vergunningen. Een geïntegreerde procedure moet een einde maken aan deze juridische problemen.
2.2. Omgevingsvergunning van onbepaalde duur. Het voorontwerp van decreet laat toe dat de omgevingsvergunning voor de exploitatie van ingedeelde inrichtingen of activiteiten voor onbepaalde duur geldig is. Alleen in uitzonderlijke gevallen kan een omgevingsvergunning van bepaalde duur worden verleend. Deze gevallen worden op limitatieve wijze opgesomd in het decreet. De omgevingsvergunning van onbepaalde duur levert een aantal voordelen op. 2.2.1. Economisch voordeel. De kostprijs voor het opstellen en indienen van een vergunningsaanvraag voor de exploitatie van een modale ingedeelde inrichting bedraagt al gauw 4.000 euro. Bij een permanente vergunning komen deze kosten te vervallen. 2.2.2. Grotere rechtszekerheid. Pagina 7 van 18
De onzekerheid die de exploitant ervaart met een vergunning van bepaalde duur komt vooral tot uiting bij de verandering van een bedrijf. De bestaande regelgeving laat in principe niet toe om voor veranderingen aan een inrichting een vergunning te verlenen voor een langere termijn dan deze die samenvalt met de einddatum vermeld in de basisvergunning. Hierdoor hebben exploitanten geen zekerheid dat zij de voor de verandering gemaakte investeringskosten na het verstrijken van de vergunningstermijn nog kunnen recupereren. Bij een omgevingsvergunning van onbepaalde duur moet de vergunninghouder of exploitant voor het uitvoeren van bedrijfsinvesteringen niet systematisch rekening houden met de eindigheid van zijn vergunning. 2.2.3. Waarborgen voor de bescherming van de mens en het leefmilieu. De introductie van de permanente omgevingsvergunning mag er niet toe leiden dat afbreuk wordt gedaan aan de bescherming van de mens en het leefmilieu. Verder moet de inspraak van de bevolking over de exploitatie gewaarborgd kunnen blijven. Om dit te garanderen is voorzien dat de invoering van de permanente vergunning gepaard zal gaan met een aantal flankerende maatregelen. Ten eerste wordt de exploitatie aan evaluaties onderworpen, met name: - de specifieke evaluatie, te organiseren naar aanleiding van nieuwe BBT’s, BBTconclusies en actie- en uitvoeringsplannen van de Vlaamse Regering voor wat betreft de noodzaak tot het bijstellen van de opgelegde milieuvoorwaarden; - de integrale periodieke evaluatie voorbehouden voor bedrijven met GPBVinstallaties die onder de toepassing van de IED-richtlijn vallen, voor wat betreft de noodzaak tot het bijstellen van de milieuvoorwaarden. Ten tweede wordt op het einde van elke exploitatieperiode van 20 jaar het betrokken publiek de kans gegeven zijn opmerkingen te formuleren over de verdere exploitatie van de ingedeelde inrichting of activiteit. Deze opmerkingen kunnen tot gevolg hebben dat er een procedure voor de vergunningverlenende overheid wordt opgestart over het bijstellen van de omgevingsvergunning. Deze procedure kan leiden tot een wijziging van de milieuvoorwaarden, het beperken van het voorwerp of het beperken van de duur van de exploitatie. Het beperken van het voorwerp of de duur van de omgevingsvergunning zal nochtans niet in alle omstandigheden kunnen gebeuren. Pas als blijkt dat het risico of de hinder niet tot een aanvaardbaar niveau kan worden beperkt door het bijstellen van de milieuvoorwaarden kan aan het voorwerp van de omgevingsvergunning worden geraakt. Zo ook zal de duur van de vergunning alleen kunnen worden beperkt als de exploitatie niet verder verenigbaar is met de ruimtelijke bestemming. In dat geval zal de resterende duur niet minder dan zeven jaar mogen zijn . Dit laat toe dat een inrichting kan wordt geherlokaliseerd of een sanering wordt doorgevoerd. Pagina 8 van 18
2.3.
Overleg en administratieve lus.
Het decreet maakt facultatief vooroverleg over het project tussen de initiatiefnemer van het project en de overheid mogelijk onder de vorm van een projectvergadering. Met dit vooroverleg wil de overheid vóór aanvang van de formele vergunningsprocedure aan de initiatiefnemer duidelijkheid verschaffen over de haalbaarheid van het project. Dit laat toe dat de initiatiefnemer vóór aanvang van de vergunningsprocedure het project nog fundamenteel bijstuurt in functie van de vigerende regelgeving. Hierdoor zullen de slaagkansen van het project tijdens de vergunningsprocedures toenemen. Er wordt een administratieve lus mogelijk gemaakt. Het is de vergunningsaanvrager toegestaan om mits akkoord van de bevoegde vergunningverlener na het openbaar onderzoek of tijdens de administratieve beroepsprocedure nog wijzigingen aan de vergunningsaanvraag aan te brengen. Wijzigingen aan de vergunningsaanvraag die tegemoet komen aan de opmerkingen van de adviesinstanties of van de omwonenden, die niet leiden tot een verminderde bescherming van het leefmilieu en de mens en de rechten van derden niet onevenredig benadelen, moeten niet opnieuw aan het openbaar onderzoek worden onderworpen. Andere wijzigingen uiteraard wel. In zoverre een nieuw openbaar onderzoek plaatsvindt, wordt de beslissingstermijn automatisch verlengd. Als de in eerste of laatste administratieve aanleg bevoegde vergunningverlenende overheid vaststelt dat er procedurefouten zijn gemaakt, kan zij deze verhelpen, tenzij derde belanghebbenden daardoor onevenredig kunnen worden benadeeld. 2.4. Kwalitatieve vergunningverlening. Het inschakelen van milieuvergunningscommissies in de milieuvergunningsprocedure heeft bijgedragen tot een kwaliteitsvollere vergunningverlening. Het decreet wil deze manier van werken bestendigen door de advisering van complexe en omvangrijke projecten via provinciale en gewestelijke omgevingsvergunningscommissies te laten verlopen. Een besluit Vlaamse Regering zal bepalen welke projecten aan het advies van de omgevingsvergunningscommissies worden onderworpen. Daarbij zal rekening worden gehouden met de bestuurlijke capaciteit van de gemeenten.
Pagina 9 van 18
2.5. Administratieve vereenvoudiging. 2.5.1 Beperking van het aantal vergunningsprocedures. Overeenkomstig het VCRO en het Milieuvergunningsdecreet & Vlarem verloopt de vergunningverlening op basis van meerdere onderscheiden procedures. Het Omgevingsvergunningsdecreet reduceert het aantal vergunningsprocedures tot twee, met name een ‘gewone vergunningsprocedure’ en een ‘vereenvoudigde vergunningsprocedure’ en dit voor alle bestuursniveaus. De gewone vergunningsprocedure omvat een openbaar onderzoek, de vereenvoudigde vergunningsprocedure niet. Maatwerk vereist dat minder omvangrijke projecten met weinig impact op de naaste omgeving, projecten van zeer tijdelijke aard en ook beperkte uitbreidingen van reeds vergunde projecten met een eenvoudiger dossiersamenstelling en na een minder omvangrijke toetsing van de toelaatbaarheid (o.a. zonder openbaar onderzoek) kunnen worden vergund binnen een korter tijdsbestek. Dergelijke projecten zullen in de toekomst worden vergund via de ‘vereenvoudigde vergunningsprocedure’. Het beperkt aantal procedures verhoogt de transparantie van de regelgeving. Het decreet bevat ook een meldingsprocedure voor de louter meldingsplichtige projecten. Het decreet zal ook geen afbreuk doen aan de vrijstelling van vergunningsplicht voor bepaalde projecten. 2.5.2. Gecoördineerde vergunning. Het decreet voert de gecoördineerde omgevingsvergunning in voor ingedeelde inrichtingen of activiteiten. Hierdoor heeft de begunstigde van de vergunning steeds één vergunning waaruit de actuele vergunningssituatie voor de exploitatie van de ingedeelde inrichting of activiteit blijkt. Een gecoördineerde vergunning biedt transparantie over de vergunningstoestand voor zowel de vergunningsaanvrager als de vergunningverlenende overheid en de toezichthouders.
3. Verdere voorbereiding introductie omgevingsvergunning Parallel aan de verdere uitwerking van voorliggend decreet zullen tal van aspecten moeten worden aangepakt. Meest urgent om een succesvolle introductie van de omgevingsvergunning mogelijk te maken zijn de aspecten : Bestuurlijke handhaving Inbedding in een beleid van e-government en omgevingsvergunningendatabank Pagina 10 van 18
Plan van aanpak ondersteuning capaciteitsopbouw en ondersteuning gemeenten Integratie milieueffect- en veiligheidsrapportage in de omgevingsvergunningsprocedure
Deze aspecten zullen dan ook parallel aan de advisering van voorliggend decreet door de hoge raden worden uitgewerkt om samen met de 2e principiële goedkeuring van voorliggend ontwerpdecreet door de Vlaamse Regering te worden beslist.
3.1. Bestuurlijke handhaving Nieuwe regels op vlak van handhaving van de Omgevingsvergunning zullen via een apart decreet aan de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening en aan titel XVI van het decreet van 5 april 1995 houdende algemene bepalingen inzake milieubeleid worden toegevoegd. Daarbij wordt vooral een pijler bestuurlijke handhaving ruimtelijke ordening uitgebouwd. Immers een adequate handhaving van de omgevingsvergunning vereist deze aanvullende regels om volgende hoofdredenen (niet limitatief) : Schendingen van omgevingsvergunningsvoorwaarden kunnen zowel een bouwmisdrijf als een milieumisdrijf uitmaken. Het herstel ervan wordt tegenstrijdig geregeld in de verschillende decreten. Bovendien zullen, in functie van de toe te passen regelgeving, juridische vragen rijzen naar het onderscheid tussen milieuvoorwaarden en stedenbouwkundige voorwaarden. T.a.v. de verschillende onderdelen van wat nu in eenzelfde omgevingsvergunning komt, voert de decreetgever een ander herstelbeleid. De VCRO stelt in een groot aantal gevallen (art. 6.1.41 §1, 1ste lid, 2° VCRO) de principiële toepassing van een (gedogen door de betaling van een) meerwaarde verplicht. Deze maatregel is niet gekend in het DABM, dat enkel voorziet in reëel herstel (het herstel van de plaats, het staken van het strijdige gebruik of het uitvoeren van aanpassingswerken; art. 16.6.6. §1 DABM). Bestuurlijke handhaving is veel sneller en slagvaardiger dan gerechtelijke handhaving. De VCRO voorziet enkel in gerechtelijke handhaving. De traagheid van de gerechtelijke procedure kan het volledig herstel van een gemengd ‘omgevingsvergunningsmisdrijf’ jarenlang in de weg staan. Bij seponnering door het parket is op het vlak van RO geen sanctionering meer mogelijk. Bij sepot van milieumisdrijven volgt (in theorie) steeds een alternatieve boete, weliswaar enkel voor de ‘milieu-aspecten’ van de milieuvergunning. Men zal zich in het licht van de omgevingsvergunning vragen stellen over de verenigbaarheid van dit verschil met het gelijkheidsbeginsel.
Pagina 11 van 18
De inwerkingtreding van deze nieuwe regels mbt handhaving worden voorafgaand of uiterlijk gelijktijdig met de inwerkingtreding van het omgevingsvergunningendecreet ingevoerd. 3.2. Bouwstenen voor een digitale omgevingsvergunning a. Het project Digitale Bouwaanvraag Op 6 juni 2010 keurde de Vlaamse Regering het project Digitale Bouwaanvraag (DBA) goed. Dit project, dat kadert in het programma ‘Vlaanderen in Actie’, is een initiatief van de beleidsdomeinen RWO en BZ en beoogt een digitale end-to-end afhandeling van de aanvragen voor een stedenbouwkundige vergunning. Dit impliceert een digitaal aanvraagloket waarbij ook tijdens en na de aanvraagprocedure verdere interactie tussen de vergunningverlenende overheid en de aanvrager mogelijk is. Daarbij is de kern van het project een uitwisselingsplatform waarlangs de vergunningverlenende overheid, de adviesinstanties en andere betrokken actoren inzage hebben in het dossier en informatie, zoals adviezen, kunnen uitwisselen. Bij de analyse en ontwikkeling van het project werd van bij de start rekening gehouden met de conceptnota van de Vlaamse Regering voor de omgevingsvergunning. Zo werd er ook voor gekozen om dezelfde infrastructuur te delen met de omgeving van het e-MIL-loket, met name deze van de afdeling Centraal Databeheer (ACD) van het beleidsdomein LNE. Streefdoel is om in het najaar van 2013 de digitale aanvraag mogelijk te maken. b. Het e-MIL-loket Het e-MIL-loket is een initiatief van het departement Leefmilieu, Natuur en Energie (dLNE) dat dateert van voor er sprake was van de omgevingsvergunning. Het biedt de mogelijkheid aan de aanvrager om het aanvraagdossier voor een milieuvergunning digitaal in te dienen. Het dossier wordt in de vorm van een set van digitale bestanden ter beschikking gesteld van de vergunningverlenende overheid. Na het indienen is het digitale dossier of het aanvraagproces niet verder toegankelijk voor de aanvrager. Streefdoel is om in het najaar van 2013 de digitale milieuaanvraag mogelijk te maken. c. De milieuvergunningendatabank Met het oog op de realisatie van een milieuvergunningendatabank werd in opdracht van het dLNE een haalbaarheidsstudie en conceptbepaling uitgevoerd die in maart 2013 werd opgeleverd. De bedoeling is om op basis hiervan binnen afzienbare termijn een milieuvergunningendatabank te realiseren. d. Het digitale vergunningenregister Op basis van de digitale aanlevering van het vergunningenregister door de lokale besturen, zoals voorzien in de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening, werd door het departement Ruimte Vlaanderen een centraal digitaal vergunningenregister opgezet. Momenteel maakt 2/3 van de lokale besturen gebruik van het digitaal Pagina 12 van 18
vergunningenregister waarvan de gegevens halfjaarlijks worden overgemaakt aan het departement Ruimte Vlaanderen. Het samengesteld register op Vlaams niveau bevat ondertussen meer dan 3,5 miljoen records. Momenteel analyseert Ruimte Vlaanderen de impact van DBA op het vergunningenregister, de verdere ontsluiting en het beheer. Al deze realisaties bieden, samen met de opgebouwde know-how en ervaring, een soliede basis om de digitale integratie voor te bereiden met het oog op de omgevingsvergunning. De digitale ondersteuning van de omgevingsvergunning impliceert de facto dat milieutechnische activiteiten, stedenbouwkundige handelingen en ‘samengestelde’ handelingen moeten kunnen beschreven, behandeld en opgevolgd worden. Vanuit de lokale besturen als partner in het vergunningenproces wordt daarbij terecht aangedrongen op een zo generiek mogelijke aanpak teneinde de noodzakelijke aanpassingen aan de dossierbehandelsystemen tot een minimum te beperken en de overgang vanuit de bestaande procedures zo vlot mogelijk toe te laten zonder bijkomende hoge investeringen. De integratie bestaat uit 4 onderdelen in functie van de verschillende doelgroepen: 1. Een gedeeld uitwisselingsplatform voor de verschillende aanvraagtypes; daarbij dient tevens rekening gehouden te worden met de verdere uitbreiding van de omgevingsvergunning naar andere aanvraagtypes (cf. conceptnota) (voor alle doelgroepen); 2. Een uniek interactief aanvraagloket (dat vanuit de internetomgeving van de verschillende vergunningverlenende overheden toegankelijk is) voor alle procedures (aanvrager); 3. Een generieke set van webservices voor de dossierbehandelsystemen (vergunningverlenende overheid); 4. Een centraal geïntegreerd opvolgsysteem voor de beslissingen als input voor de milieuvergunningendatabank en het (stedenbouwkundige) vergunningenregister (Vlaamse Overheid). Op basis van deze bouwstenen dient een realisatietraject opgezet worden voor een digitale omgevingsvergunning waarbij informatie maximaal gedeeld wordt tussen de betrokken actoren met herbruik van de ontwikkelde functionaliteiten. Daarbij wordt er naar gestreefd om dit voor de burger en de andere actoren zo transparant mogelijk te laten verlopen. 3.3. Plan van aanpak capaciteitsopbouw en ondersteuning gemeenten
Pagina 13 van 18
De gemeenten krijgen met de introductie van de omgevingsvergunning meer beslissingsbevoegdheid op het vlak van vergunningverlening. Voor het uitoefenen van de bijkomende taken zullen de gemeenten niet aan hun lot worden overgelaten. Er wordt een plan van aanpak opgemaakt voor de ondersteuning van de lokale overheden. De onderstaande voorstellen van VVSG zullen daartoe worden onderzocht : - financiële compensatie - Intergemeentelijke samenwerking (IGS) faciliteren - ondersteuning vanuit de provincie - voldoende voorbereidingstijd bij introductie omgevingsvergunning - detachering ambtenaar andere overheid naar gemeente bij complexe dossiers - op vraag, ondersteuning cel VIP - facultatief advies OVC wanneer niet verplicht - digitaliseren van de procedure (aanvraag, advisering, beslissing, databank) - permanente vorming gemeentelijke ambtenaren - kennisuitwisseling tussen ambtenaren milieu en RO op elk niveau bevorderen 3.4. Integratie milieueffect- en veiligheidsrapportage in de omgevingsvergunningsprocedure Het ontwerp van decreet tot invoeging van het integratiespoor voor de milieueffecten veiligheidsrapportage over een project in de milieu- en stedenbouwkundige vergunningsprocedure werd op 22.07.2011 voor een tweede maal goedgekeurd door de Vlaamse Regering. De bedoeling van dat ontwerp van decreet bestaat erin om een aangepaste procedure van project-MER in kader van milieuvergunning en stedenbouwkundige vergunning uit te werken. Het doel was een optimalisatie van de MER-procedure te bewerkstelligen waardoor een verkorting van de totale time-to-permit kan gerealiseerd worden. Hierbij is in eerste instantie een (minstens gedeeltelijk) parallel verloop van MER– en vergunningsprocedure het uitgangspunt, waarbij in één gecombineerd inspraakmoment wordt voorzien over zowel het MER als de vergunningsaanvraag. De bepalingen van dit ontwerpdecreet “integratiespoor” zullen worden geïntegreerd in voorliggend decreet “omgevingsvergunning” naar aanleiding van de 2e goedkeuring door de Vlaamse Regering. Voor beoordelingsverplichtingen zoals mobiliteitseffectenrapportage en MKBA die via specifieke sectorwetgeving (mobiliteitsdecreet respectievelijk havendecreet) worden opgelegd wordt op korte termijn nagegaan op welke wijze deze eveneens kunnen worden geïntegreerd. Pagina 14 van 18
3.5. Andere onderzoeksvragen Naast deze meest urgente aspecten, moeten ook volgende vragen verder worden onderzocht en, in voorkomend geval, eveneens meegenomen worden, hetzij bij de 2de principiële goedkeuring van het voorliggend ontwerpdecreet door de Vlaamse Regering, hetzij in het op te maken uitvoeringsbesluit: a) Wat is de impact van de invoering van de omgevingsvergunning op de het systeem van de meldingen? Het omgevingsvergunningsdecreet is opgevat als een proceduredecreet. De meldings- en vergunningsplicht voor stedenbouwkundige handelingen en voor de exploitatie van ingedeelde inrichtingen wordt gevestigd respectievelijk met toepassing van titel IV van de VCRO en van titel VII van het decreet van 5 april 1995 houdende algemene bepalingen milieubeleid. Als gevolg daarvan zal in de praktijk voor gemengde projecten de situatie kunnen ontstaan waarbij met toepassing van beide sectordecreten het project onderworpen is aan meldingsplicht voor wat betreft de stedenbouwkundige handeling en aan vergunningsplicht voor wat betreft de exploitatie van de ingedeelde inrichting of vice versa. Om hierop te anticiperen bepaalt het omgevingsvergunningsdecreet dat de omgevingsvergunning als aktename geldt voor het deel van het project dat meldingsplichtig is. Een andere mogelijke optie zou erin kunnen bestaan om bij samengaan van meldings- en vergunningsplicht het geheel als vergunningsplichtig te aanzien. Uit de discussie op de IKW’s blijkt dat de omzetting van dit alternatief voorstel bijkomend onderzoek vergt naar de impact op de werking van de beide sectordecreten en de gevolgen op het terrein voor zowel de vergunningsaanvrager als de overheid. b) Wat is de rol van de huidige stedenbouwkundige ambtenaar/milieuambtenaar en dient deze te evolueren naar een Omgevingsambtenaar? Wat kan het statuut zijn van de omgevingsambtenaar en over welke kwalificaties moet hij beschikken? De VCRO voorziet dat stedenbouwkundige ambtenaren een onafhankelijk advies kunnen geven aan het politieke beslissingsorgaan en daarbij geen nadeel mogen ondervinden bij de uitoefening van deze taak. Dergelijke werkwijze garandeert een objectieve advisering in een dossier en verhoogt de kwaliteit van het onderzoek. Er dient nagegaan te worden of deze werkwijze opnieuw ingeschreven wordt in het Omgevingsdecreet.
Pagina 15 van 18
c) De wijzigings- en overgangsbepalingen van het voorliggend ontwerpdecreet voorzien aanpassingen in diverse sectordecreten waarin verwezen wordt naar de stedenbouwkundige vergunning of milieuvergunning. Deze termen dienen in deze sectordecreten vervangen te worden door het begrip Omgevingsvergunning. Er wordt nagegaan of automatisch elke verwijzing kan vervangen worden door “omgevingsvergunning” of dat het in bepaalde gevallen aangewezen is om nog steeds te verwijzen naar stedenbouwkundige handelingen of ingedeelde inrichtingen die gevat zijn in een omgevingsvergunning? d) Hoe kan de samenwerking tussen de bevoegde administraties RO en milieu in een systeem van geïntegreerde vergunningverlening worden geoptimaliseerd? Hiertoe nemen de bevoegde ministers van Leefmilieu, RO en bestuurszaken het initiatief om een Task Force op te richten met vertegenwoordigers van de betrokken beleidsdomeinen, met als opdracht een voorstel uit te werken. e) Welk administratief rechtscollege is bevoegd voor de rechtsbescherming in het kader van het schorsings- en vernietigingscontentieux van de omgevingsvergunning? Hierbij moeten twee uitgangspunten worden gerespecteerd: (1) de grondwettelijkheid van het luik rechtsbescherming in het decreet, eventueel door een beroep te doen op de ‘impliciete bevoegdheden’, moet worden gegarandeerd; (2) er moeten voldoende garanties zijn dat de rechtsbescherming effectief is en beantwoordt aan de vereisten van een kwalitatieve rechtsbedeling in de zin van artikel 6 van het EVRM. 4. Weerslag op de begroting van de Vlaamse overheid en de weerslag op het personeelskader van de Vlaamse administratie en de personeelsbudgetten en weerslag op de lokale besturen Het advies van Inspectie van Financiën werd bekomen op 26 maart 2013. Het akkoord van de Vlaamse minister, bevoegd voor Financiën en Begroting, werd bekomen op 18/04/2013. Het voorontwerp van decreet bevat onder meer in de artikelen met betrekking tot de inwerkingtreding bepalingen die deze bevoegdheid doordelegeren naar de Vlaamse Regering. Als dusdanig heeft dit voorontwerp van decreet geen impact op de begroting van de Vlaamse overheid noch op het personeelskader van de Vlaamse administratie en de personeelsbudgetten. Het is pas bij de uitvoeringsbesluiten dat deze impact zal kunnen geraamd worden voor de Vlaamse overheid, en bij uitbreiding voor de lokale besturen. Ook dan pas Pagina 16 van 18
zal duidelijk zijn welke taken door welke overheden uitgevoerd worden, en met welke personeelsimpact. Uitgangspunt van de Omgevingsvergunning is wel dat er gekomen wordt tot een efficiëntere vergunningverlening die een substantiële reductie van administratieve lasten, tijdwinst en kostenbesparing met zich meebrengt. Het overstappen van een dossiertaks naar een retributie heeft een budgettaire impact. Daar deze budgettaire impact afhankelijk is van de hoogte van de retributie, die in de uitvoeringsbesluiten zal geregeld worden, wordt in deze fase geen budgettaire impact voorzien. d)
Kwaliteit van de regelgeving
Legistiek en taalkundig advies werd bekomen op 26/03/2013 en verwerkt. In het kader van de opmaak van het voorliggend voorontwerp van decreet werd een RIA opgemaakt.Deze gaat in bijlage.
e)
Voorstel van beslissing
De Vlaamse Regering beslist: 1.
haar definitieve goedkeuring te hechten aan bovengenoemd voorontwerp van decreet betreffende de omgevingsvergunning;
2.
de Vlaamse minister, bevoegd voor het leefmilieu, en de Vlaams minister, bevoegd voor ruimtelijke ordening, te gelasten advies in te winnen van de Minaraad, de SERV, de SARO en SALV;
3.
de Vlaamse minister, bevoegd voor het leefmilieu, en de Vlaams minister, bevoegd voor ruimtelijke ordening, te gelasten uiterlijk bij de 2e principiële goedkeuring van het decreet betreffende de omgevingsvergunning de volgende aspecten voor te leggen aan de Vlaamse Regering : een voorontwerp van decreet met betrekking tot de bestuurlijke handhaving van de omgevingsvergunning, in het bijzonder omvattend een pijler bestuurlijke handhaving ruimtelijke ordening; een plan van aanpak capaciteitsopbouw en ondersteuning gemeenten een visie op de inbedding van de omgevingsvergunning Pagina 17 van 18
4.
5.
in een beleid van e-government en op de uitbouw van een omgevingsvergunningendatabank; antwoorden op de onderzoeksvragen vermeld in punt 3.5, a – c; de integratie van het ontwerp van decreet tot invoeging van het integratiespoor voor de milieueffect- en veiligheidsrapportage over een project in de milieuen stedenbouwkundige vergunningsprocedure in het voorliggend voorontwerp van decreet betreffende de omgevingsvergunning; de Vlaamse minister, bevoegd voor het leefmilieu , de Vlaams minister, bevoegd voor ruimtelijke ordening en de Vlaams minister, bevoegd voor bestuurszaken, te gelasten uiterlijk bij de 2de principiële goedkeuring van het decreet een Task Force op te richten met vertegenwoordigers van de beleidsdomeinen Leefmilieu, Ruimtelijke Ordening en Bestuurszaken met als opdracht in een systeem van geïntegreerde vergunningverlening een voorstel van samenwerking tussen de eerste twee beleidsdomeinen uit te werken. De Vlaams minister, bevoegd voor Bestuurszaken, te gelasten onderzoeken welk administratief rechtscollege, rekening houdend met vermelde uitgangspunten, bevoegd kan zijn voor het schorsingsvernietigingscontentieux in het kader van de omgevingsvergunning hiertoe een concreet voorstel uit te werken.
te de en en
Bijlagen: 1. Voorontwerp van decreet betreffende de omgevingsvergunning en bijhorende Memorie van Toelichting 2. RIA 3. Advies IF 4. Begrotingsakkoord
Joke SCHAUVLIEGE Vlaams minister van Leefmilieu, Natuur en Cultuur
Philippe Muyters Vlaams minister van Financiën, Begroting, Werk, Ruimtelijke Ordening en Sport
Pagina 18 van 18