Vlaamse Regering DE VLAAMSE MINISTER VAN LEEFMILIEU, NATUUR EN CULTUUR DE VLAAMSE MINISTER VAN FINANCIËN, BEGROTING, WERK, RUIMTELIJKE ORDENING EN SPORT BISNota aan de leden van de Vlaamse Regering Betreft:
Voorontwerp van decreet betreffende de omgevingsvergunning - Advies Raad van State
1. Situering Op 19 april 2013 hechtte de Vlaamse Regering een eerste maal haar principiële goedkeuring aan het voorontwerp van decreet betreffende de omgevingsvergunning (VR 2013 1904 DOC.0363). Na deze eerste principiële goedkeuring werden de strategische adviesraden gevraagd om advies uit te brengen. Volgende adviezen werden ontvangen: advies van de SARO, d.d. 5 juni 2013; advies van de Minaraad, d.d. 6 juni 2013; advies van de SERV, d.d. 10 juni 2013; advies van de SALV, d.d. 18 juni 2013. De adviezen gaan als bijlage 4 t.e.m. 7. Het aangepaste voorontwerp van decreet en de bijbehorende memorie van toelichting gaan als bijlage 1 en 2. De tabel waarin wordt aangegeven hoe met deze adviezen omgegaan wordt, wordt bij de memorie van toelichting gevoegd en gaat als bijlage 3.
Pagina 1 van 34
2. De krachtlijnen van het voorontwerp van decreet Het voorliggend voorontwerp van decreet beoogt in wezen een procedureel kaderdecreet te scheppen voor een geïntegreerde vergunningsprocedure waarin zowel de stedenbouwkundige als de milieuaspecten van een voorgenomen project beoordeeld worden volgens een geïntegreerde vergunningsprocedure. De doelstelling van huidig ontwerp van decreet bestaat erin om een geïntegreerde vergunning tot stand te brengen, genaamd de 'omgevingsvergunning' waarin in deze fase zowel de milieuvergunning (of melding) als de stedenbouwkundige vergunning (of melding) en de verkavelingsvergunning geïntegreerd worden. Het is de bedoeling dat bij het uitwerken van deze procedure overeenkomstig de filosofie van de commissies Berx en Sauwens ingezet wordt op een zo eenvoudig en transparant mogelijk verloop van de procedure met bijzondere aandacht voor de participatie van het publiek. Het doel is te komen tot een vergunningsprocedure waarbij de initiatiefnemer van een project zijn aanvraag zal kunnen indienen bij één instantie, waarna één openbaar onderzoek en één adviesronde worden georganiseerd, met in sommige gevallen het advies van een omgevingsvergunningscommissie (OVC) die gespiegeld wordt aan de provinciale respectievelijk de gewestelijke milieuvergunningscommissie. Het sluitstuk van de vergunningsprocedure in een geïntegreerde besluitvorming onder de vorm van een omgevingsvergunning. Deze geïntegreerde vergunningsprocedure laat toe te komen tot een efficiëntere vergunningverlening met een maximale synergie van de te doorlopen stappen. De integratie moet voor alle betrokkenen leiden tot een eindresultaat dat gebruiksvriendelijker, beter en sneller is dan de huidige kanalen. Hieronder worden de krachtlijnen van het voorontwerp van decreet kort samengevat: 2.1. Geïntegreerde vergunningverlening. De vergunningverlening voor de stedenbouwkundige handelingen en verkavelingen en voor de exploitatie van ingedeelde inrichtingen in toepassing van respectievelijk de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening (hierna VCRO) en het Milieuvergunningsdecreet wordt geïntegreerd in het Omgevingsvergunningsdecreet. Aan deze integratie zijn belangrijke voordelen verbonden. 2.1.1. Tijdswinst. 2.1.2. Integrale beoordeling. 2.1.3. Reductie van de administratieve lasten. 2.1.4. Voorkomen van tegenstrijdige beslissingen. 2.1.5. Juridische problemen ingevolge koppeling van de milieu- en stedenbouwkundige vergunning komen te vervallen.
Pagina 2 van 34
2.1.1. Tijdswinst Integratie maakt het mogelijk dat een ondernemer op basis van één vergunningsaanvraag, één openbaar onderzoek en één adviesronde één vergunning bekomt die toelating geeft zowel een stedenbouwkundige handeling uit te voeren als een ingedeelde inrichting te exploiteren. Het wegvallen van de verschillende procedures kan voor de realisatie van complexe projecten een substantiële tijdswinst opleveren. De VCRO en het Milieuvergunningsdecreet voorzagen niet altijd in een sanctie bij het overschrijden van de proceduretermijnen. Dat heeft in het verleden al geleid tot aanzienlijke vertraging met financiële consequenties voor de aanvrager van de vergunning. Om de beoogde tijdswinst te verzekeren, voert het decreet beperkte proceduretermijnen in. Vervolgens bakent het decreet per procedurefase de termijn af en sanctioneert de overschrijding ervan. Zo wordt het verzuim om tijdig advies uit te brengen gesanctioneerd met een gunstig advies. Voor wat betreft de beslissingstermijn is de voorziene sanctie afhankelijk van de aanleg waarin het dossier wordt beslist. Als in eerste administratieve aanleg binnen de voorziene termijn geen beslissing is genomen, heeft dat tot gevolg dat de vergunning is geweigerd. Als in tweede administratieve aanleg geen beslissing is genomen, heeft dat tot gevolg dat het beroep is afgewezen en herleeft de beslissing uit eerste administratieve aanleg. Vervaltermijnen scheppen een duidelijk beeld. De ondernemers zijn zeker dat hun aanvraag binnen de korte voorziene termijnen zal zijn afgewikkeld. Uit een vergelijking van de voorliggende regeling met deze gehanteerd in de lidstaten Nederland, Wales, England en Frankrijk, uitgevoerd in het kader van de opmaak van de reguleringsimpactanalyse (RIA), blijkt dat Vlaanderen zijn koploperspositie voor wat betreft de time-to-permit., i.e. de periode tussen het indienen van de aanvraag en de uiteindelijke beslissingsaanvraag, verstevigt. De onderstaande tabel geeft een overzicht van de beslissingstermijnen van het Omgevingsvergunningsdecreet. Voor een goed begrip moet gesteld worden dat de termijnen steeds aanvangen uiterlijk dertig dagen te rekenen vanaf de eerste dag na het indienen van de vergunningsaanvraag. Bevoegde overheid
Gewone vergunningsprocedure
Vereenvoudigde vergunningsprocedure
College van Burgemeester en Schepenen
105* (verlengbaar met 60)**
60
Deputatie
105*(verlengbaar met 60)**
Beroepsprocedure
120 (verlengbaar met 60 )**
120 (verlengbaar met 60 )**
60
60*** of (verlengbaar 30**)
120 met
Pagina 3 van 34
Vlaamse Regering
105* (verlengbaar met 60)**
60
120 (verlengbaar met 60 )**
60*** of (verlengbaar 30**)
120 met
* ingeval geen advies van een omgevingsvergunningscommissie; ** verlenging enkel ingeval van nieuw openbaar onderzoek of beslissing door de gemeenteraad over de aanleg van wegen of indien toepassing wordt gemaakt van de bestuurlijke lus; *** ingeval van beroep tegen een beslissing overeenkomstig de vereenvoudigde vergunningsprocedure.
Met het oog op meer transparantie zal het Vlaams Parlement jaarlijks worden geïnformeerd over de naleving van de beslissingstermijnen. De Vlaamse Regering zal de nadere regels uitwerken voor de rapportage en monitoring. 2.1.2. Integrale beoordeling. Geïntegreerde vergunningverlening laat een volwaardige geïntegreerde beoordeling toe van zowel de milieutechnische als de stedenbouwkundige aspecten verbonden aan de realisatie van een project. Zaken die inhoudelijk samenhangen in hun geheel bekijken is efficiënter en leidt tot betere beslissingen en kwalitatief betere vergunningen dan bij aparte besluitvormingsprocessen. 2.1.3. Reductie administratieve lasten. Een geïntegreerde vergunningsprocedure houdt voor de vergunningsaanvrager een substantiële reductie van de administratieve lasten in. Zo zal deze slechts één geïntegreerd aanvraagdossier moeten opmaken in plaats van twee onderscheiden aanvraagdossiers. 2.1.4. Voorkomen van tegenstrijdige beslissingen. Door een geïntegreerde vergunningverlening worden tegenstrijdige beslissingen vermeden. De overheid zal zich in de toekomst met één stem uitspreken over de toelaatbaarheid van zowel de milieu- als de stedenbouwkundige aspecten van een project. Dit komt de rechtszekerheid alleen maar ten goede. 2.1.5. Juridische problemen ingevolge koppeling milieu- en bouwvergunning komen te vervallen. Overeenkomstig artikel 4.5.1 van de VCRO en artikel 5, §1 van het Milieuvergunningsdecreet zijn de stedenbouwkundige en de milieuvergunning aan elkaar gekoppeld wat betreft hun uitvoerbaarheid. De koppeling tussen beide vergunningen betekent dat de stedenbouwkundige vergunning wordt geschorst en dus niet uitvoerbaar is zolang de milieuvergunning niet is verleend. Omgekeerd mag de milieuvergunning niet worden benut zolang de stedenbouwkundige niet is toegekend. Indien de milieuvergunning wordt geweigerd, vervalt de stedenbouwkundige vergunning van rechtswege op de dag van de weigering van de milieuvergunning in laatste administratieve aanleg, en vice versa.
Pagina 4 van 34
In de praktijk was deze koppeling oorzaak van tal van juridische procedures met als inzet het al dan niet verval van de vergunningen. Een geïntegreerde procedure moet een einde maken aan deze juridische problemen. 2.2. Omgevingsvergunning van onbepaalde duur. Het voorontwerp van decreet laat toe dat de omgevingsvergunning voor de exploitatie van ingedeelde inrichtingen of activiteiten voor onbepaalde duur geldt.. Alleen in uitzonderlijke gevallen kan een omgevingsvergunning van bepaalde duur worden verleend. Deze gevallen worden op limitatieve wijze opgesomd in et decreet. De omgevingsvergunning van onbepaalde duur levert een aantal voordelen op. 2.2.1. Economisch voordeel. 2.2.2. Grotere rechtszekerheid. 2.2.3. Waarborgen voor de bescherming van de mens en het leefmilieu. 2.2.1. Economisch voordeel. De kostprijs voor het opstellen en indienen van een vergunningsaanvraag voor de exploitatie van een modale ingedeelde inrichting bedraagt al gauw 4.000 euro. Bij een permanente vergunning komen deze kosten te vervallen. 2.2.2. Grotere rechtszekerheid. De onzekerheid die de exploitant ervaart met een vergunning van bepaalde duur komt vooral tot uiting bij de verandering van een bedrijf. De bestaande regelgeving laat in principe niet toe om voor veranderingen aan een inrichting een vergunning te verlenen voor een langere termijn dan deze die samenvalt met de einddatum vermeld in de basisvergunning. Hierdoor hebben exploitanten geen zekerheid dat zij de voor de verandering gemaakte investeringskosten na het verstrijken van de vergunningstermijn nog kunnen recupereren. Bij een omgevingsvergunning van onbepaalde duur moet de vergunninghouder of exploitant voor het uitvoeren van bedrijfsinvesteringen niet systematisch rekening houden met de eindigheid van zijn vergunning. 2.2.3. Waarborgen voor de bescherming van de mens en het leefmilieu. De introductie van de permanente omgevingsvergunning mag er niet toe leiden dat afbreuk wordt gedaan aan de bescherming van de mens en het leefmilieu. Verder moet de inspraak van de bevolking over de exploitatie gewaarborgd kunnen blijven. Om dit te garanderen is voorzien dat de invoering van de permanente vergunning gepaard zal gaan met een aantal flankerende maatregelen. Ten eerste wordt de exploitatie aan evaluaties onderworpen, met name: Pagina 5 van 34
-
-
de specifieke evaluatie, te organiseren naar aanleiding van nieuwe BBT’s, BBT-conclusies en programma’s en plannen ter bescherming van de mens en het milieu die de Vlaamse Regering heeft goedgekeurd voor wat betreft de noodzaak tot het bijstellen van de opgelegde milieuvoorwaarden; de integrale periodieke evaluatie voorbehouden voor bedrijven met GPBV-installaties die onder de toepassing van de IED-richtlijn vallen, voor wat betreft de noodzaak tot het bijstellen van de milieuvoorwaarden.
Ten tweede wordt op het einde van elke exploitatieperiode van 20 jaar het betrokken publiek en de adviesinstanties de kans gegeven opmerkingen te formuleren over de verdere exploitatie van de ingedeelde inrichting of activiteit. Deze opmerkingen kunnen tot gevolg hebben dat er een procedure voor de vergunningverlenende overheid wordt opgestart over het bijstellen van de omgevingsvergunning. Deze procedure kan leiden tot een wijziging van de milieuvoorwaarden, het beperken van het voorwerp of het beperken van de duur van de exploitatie. De vergunningverlenende overheid kan hier ook het initiatief toe nemen. Het beperken van het voorwerp of de duur van de omgevingsvergunning zal nochtans niet in alle omstandigheden kunnen gebeuren. Pas als blijkt dat het risico of de hinder niet tot een aanvaardbaar niveau kan worden beperkt door het bijstellen van de milieuvoorwaarden kan aan het voorwerp van de omgevingsvergunning worden geraakt. Zo ook zal de duur van de vergunning alleen kunnen worden beperkt als de exploitatie niet verder verenigbaar is met de ruimtelijke bestemming. In dat geval zal de resterende duur niet minder dan zeven jaar mogen zijn. Dit laat toe dat een inrichting kan wordt geherlokaliseerd of een sanering wordt doorgevoerd. 2.3.
Overleg en administratieve lus.
Het decreet geeft aan de initiatiefnemer de mogelijkheid de vergunningverlenende overheid te verzoeken om een vooroverleg over het project onder de vorm van een projectvergadering. Met dit vooroverleg wil de overheid vóór aanvang van de formele vergunningsprocedure aan de initiatiefnemer duidelijkheid verschaffen over de volledigheid van de vergunningsaanvraag. Dit laat toe dat de initiatiefnemer vóór aanvang van de vergunningsprocedure het project nog fundamenteel bijstuurt in functie van de vigerende regelgeving. Hierdoor zullen de slaagkansen van het project tijdens de vergunningsprocedures toenemen. Er wordt een administratieve lus mogelijk gemaakt. Het is de vergunningsaanvrager toegestaan om mits akkoord van de bevoegde vergunningverlener na het openbaar onderzoek of tijdens de administratieve beroepsprocedure nog wijzigingen aan de vergunningsaanvraag aan te brengen. Wijzigingen aan de vergunningsaanvraag die tegemoet komen aan de opmerkingen van de adviesinstanties of van de omwonenden, die niet leiden tot een verminderde bescherming van het leefmilieu en de mens en de rechten van derden niet onevenredig benadelen, moeten niet opnieuw aan het openbaar onderzoek worden onderworpen. Andere wijzigingen uiteraard wel. In zoverre een nieuw openbaar onderzoek plaatsvindt, wordt de beslissingstermijn automatisch verlengd.
Pagina 6 van 34
Als de in eerste of laatste administratieve aanleg bevoegde vergunningverlenende overheid vaststelt dat er procedurefouten zijn gemaakt, kan zij deze verhelpen, tenzij derde belanghebbenden daardoor onevenredig kunnen worden benadeeld. 2.4. Kwalitatieve vergunningverlening. Het inschakelen van milieuvergunningscommissies in de milieuvergunningsprocedure heeft bijgedragen tot een kwaliteitsvollere vergunningverlening. Het decreet wil deze manier van werken bestendigen door de advisering van complexe en omvangrijke projecten via provinciale en gewestelijke omgevingsvergunningscommissies te laten verlopen. Een besluit van de Vlaamse Regering zal bepalen welke projecten aan het advies van de omgevingsvergunningscommissies worden onderworpen. Daarbij zal rekening worden gehouden met de bestuurlijke capaciteit van de gemeenten. 2.5. Administratieve vereenvoudiging. 2.5.1 Beperking van het aantal vergunningsprocedures. 2.5.2. Gecoördineerde vergunning. 2.5.1 Beperking van het aantal vergunningsprocedures. Overeenkomstig het VCRO en het Milieuvergunningsdecreet & het Vlarem verloopt de vergunningverlening op basis van meerdere onderscheiden procedures. Het Omgevingsvergunningsdecreet reduceert het aantal vergunningsprocedures tot twee, met name een ‘gewone vergunningsprocedure’ en een ‘vereenvoudigde vergunningsprocedure’ en dit voor alle bestuursniveaus. De gewone vergunningsprocedure omvat een openbaar onderzoek, de vereenvoudigde vergunningsprocedure niet. Maatwerk vereist dat minder omvangrijke projecten met weinig impact op de naaste omgeving, projecten van zeer tijdelijke aard en ook beperkte uitbreidingen van reeds vergunde projecten met een eenvoudiger dossiersamenstelling en na een minder omvangrijke toetsing van de toelaatbaarheid (o.a. zonder openbaar onderzoek) kunnen worden vergund binnen een korter tijdsbestek. Dergelijke projecten zullen in de toekomst worden vergund via de ‘vereenvoudigde vergunningsprocedure’. Het beperkt aantal procedures verhoogt de transparantie van de regelgeving. Het decreet bevat ook een meldingsprocedure voor de louter meldingsplichtige projecten. Het decreet zal ook geen afbreuk doen aan de vrijstelling van vergunningsplicht voor bepaalde projecten. 2.5.2. Gecoördineerde vergunning. Het decreet voert de gecoördineerde omgevingsvergunning in voor ingedeelde inrichtingen of activiteiten. Hierdoor heeft de begunstigde van de vergunning steeds één vergunning waaruit de actuele vergunningssituatie voor de exploitatie van de ingedeelde inrichting of activiteit blijkt. Een gecoördineerde vergunning biedt transparantie over de vergunningstoestand voor Pagina 7 van 34
zowel de vergunningsaanvrager toezichthouders.
als
de
vergunningverlenende
overheid
en
de
3. Verdere voorbereiding introductie omgevingsvergunning Parallel aan de verdere uitwerking van voorliggend decreet zullen tal van aspecten moeten worden aangepakt. In de nota aan de leden van de Vlaamse Regering bij het op 19 april 2013 principieel goedgekeurde voorontwerp van decreet, werden volgende aspecten opgelijst als meest urgent om een succesvolle introductie van de omgevingsvergunning mogelijk te maken: 1. Bestuurlijke handhaving 2. Inbedding in een beleid van e-government en omgevingsvergunningendatabank / Bouwstenen voor een digitale omgevingsvergunning 3. Plan van aanpak ondersteuning capaciteitsopbouw en ondersteuning gemeenten 4. Integratie milieueffect- en veiligheidsrapportage in de omgevingsvergunningsprocedure Voor de voorbereiding en uitwerking van de vier voormelde urgente aspecten werden taken toegewezen aan de Vlaamse minister, bevoegd voor het leefmilieu, en de Vlaamse minister, bevoegd voor de ruimtelijke ordening. 3.1. Bestuurlijke handhaving Nieuwe regels op vlak van handhaving van de Omgevingsvergunning zullen via een apart decreet aan de VCRO en aan titel XVI van het decreet van 5 april 1995 houdende algemene bepalingen inzake milieubeleid (hierna DABM) worden toegevoegd. Samen met de tweede principiële lezing van voorliggend decreet wordt een conceptnota inzake het voorontwerp van decreet betreffende de handhaving van de omgevingsvergunning, in het bijzonder de invoering van bestuurlijke handhaving in het VCRO, voor goedkeuring aan de Vlaamse Regering voorgelegd. Hierin worden de krachtlijnen van het toekomstige decreet vastgelegd rekening houdende met de basisvoorwaarden voor een succesvolle handhaving zoals die geformuleerd werden in de addendumnota van 7 juni 2012: 1. 2. 3. 4. 5.
Uitbreiden van de vaststellingsbevoegdheid van de inspectiediensten Uitwisseling van informatie Het tegengaan van handhaving met verschillende snelheden Samenwerking, planmatige aanpak en taakverdeling tussen de betrokken overheden Rol gemeenten
Het voorontwerp van decreet met betrekking tot handhaving zal in september 2013 op de Vlaamse Regering worden gebracht en alleszins worden goedgekeurd voorafgaand aan de finale goedkeuring door VR van het omgevingsvergunningsdecreet.
Pagina 8 van 34
De inwerkingtreding van het omgevingsvergunningsdecreet is gekoppeld aan de inwerkingtreding van het handhavingsdecreet omgevingsvergunning en het handhavingsprogramma. 3.2. Bouwstenen voor een digitale omgevingsvergunning In het kader van de 1ste principiële goedkeuring van het voorontwerp van decreet betreffende de omgevingsvergunning werden de Vlaamse ministers, bevoegd voor leefmilieu en voor ruimtelijke ordening, gelast om uiterlijk bij de tweede principiële goedkeuring van het voormeld ontwerpdecreet een visie te ontwikkelen op de inbedding van de omgevingsvergunning in een beleid van e-government en op de uitbouw van een omgevingsvergunningendatabank. Uitgangspunten waren hierbij dat volgende doelgroepen aan bod komen:
onderdelen in functie van de verschillende
Een gedeeld uitwisselingsplatform voor de verschillende aanvraagtypes, daarbij dient tevens rekening gehouden te worden met de verdere uitbreiding van de omgevingsvergunning naar andere aanvraagtypes; Een uniek interactief aanvraagloket (dat vanuit de internetomgeving van de verschillende vergunningverlenende overheden toegankelijk is) voor alle procedures; Een generieke set van webservices voor de dossierbehandelsystemen; Een centraal geïntegreerd opvolgsysteem voor de beslissingen als input voor de milieuvergunningendatabank en het (stedenbouwkundige) vergunningenregister.
3.2.1 Algemeen Er werd een technische Werkgroep ‘digitalisering’ opgericht door de taskforce. Door de technische werkgroep werd een realisatietraject opgezet voor een digitale omgevingsvergunning waarbij informatie maximaal gedeeld wordt tussen de betrokken actoren met hergebruik van de ontwikkelde functionaliteiten. Uitgangspunten zijn dat bij de concrete introductie van de omgevingsvergunning de digitale indiening en behandeling verzekerd is en dat de bestaande en geplande investeringen, die vandaag nog in afzonderlijke trajecten gebeuren, mekaar versterken. Daarnaast wordt erover gewaakt dat het systeem van digitale vergunning wordt opgezet conform de principes van integratie in functie van de verschillende doelgroepen, zoals beschreven in de nota van de Vlaamse regering van 19/04/2013, ‘Bouwstenen voor een digitale omgevingsvergunning’. Belangrijke randvoorwaarde van het realisatietraject is dat een minimale last wordt veroorzaakt bij de betrokken besturen zowel bij de opzet en ontwikkeling van het systeem, de implementatie en de werking.
Pagina 9 van 34
Het digitale verhaal van de Omgevingsvergunning bevat twee aspecten : een uniek aanvraagloket voor het digitaal indienen van aanvragen tot omgevingsvergunning en een databank. 3.2.2. Uniek aanvraagloket : Omgevingsloket Momenteel zijn twee digitaliseringsinitiatieven lopende, het eMIL- loket dat van start zou gaan op 1 september 2013 en de ‘digitale bouwaanvraag’ die van start zou gaan op 1 januari 2014. In lijn met de naar voren geschoven uitgangspunten wordt ervoor gekozen om de lopende projecten onmiddellijk op elkaar af te stemmen en te integreren in een Omgevingsloket. Voor het Omgevingsloket zullen de bouwstenen van het project digitale bouwaanvraag de basis vormen voor het aanvraagloket en de dossierbehandeling van de aanvraag voor een digitale omgevingsvergunning. Dit concept voorziet immers een gedeeld uitwisselingsplatform, een uniek interactief aanvraagloket en een generieke set van webservices voor de dossierbehandelsystemen. Op die manier worden de bestaande investeringen en het reeds uitgevoerde werk in het kader van de digitale bouwaanvraag en het E-Mil-loket gevalideerd. De scope van het Omgevingsloket betreft de integratie van de digitale milieu- en stedenbouwkundige vergunningsaanvragen en meldingen in een geïntegreerd, generiek internetloket - het Omgevingsloket - met het oog op de vervanging van deze aanvraag- en meldingstypes door de omgevingsvergunning en –melding. Er wordt voorzien in een graduele invoering van het uitwisselingsplatform en het aanvraag loket. In een eerste fase met als streefdatum 1 maart 2014 zal het mogelijk zijn de administratieve procedure in eerste aanleg van aanvragen tot stedenbouwkundige vergunning of milieuvergunning digitaal te doorlopen. De tweede fase, betreft de uitbreiding met de beroepsprocedure, het toevoegen van de verkavelingsvergunningsaanvragen en een digitaal loket ‘openbaar onderzoek en bekendmakingen’. Streefdatum is hier de zomer van 2014. De derde fase, betreft de integratie van alle dossiertypes in de omgevingsvergunningsaanvraag en -melding. De derde fase dient uiterlijk 31 december 2014 technisch klaar te zijn. Door te kiezen voor een onmiddellijke integratie in een Omgevingsloket worden de noodzakelijke investeringen en aanpassingen voor de lokale besturen, provincies en de adviesinstanties zo laag mogelijk gehouden. Door de graduele invoering zal men dus, in afwachting van de invoering van de Omgevingsvergunning, reeds voor de afzonderlijke milieuaanvragen en stedenbouwkundige aanvragen gebruik kunnen maken van het uitwisselingsplatform en alle functionaliteiten van het digitaal loket. De hieraan verbonden digitale beslissingen kunnen onmiddellijk worden gedeeld en gearchiveerd. Dit zorgt er voor dat bij de invoering van de omgevingsvergunning de drempel laag zal zijn bij de betrokken partijen gezien reeds gebruik gemaakt wordt van het digitale loket. Vanaf 1 maart 2014 zal de Vlaamse overheid het voorbeeld geven en haar eigen vergunningsaanvragen digitaal indienen en behandelen. Pagina 10 van 34
3.2.3. Databank: het omgevingsvergunningensysteem (OVS) Er wordt een databank ontwikkeld waarin de gegevens met betrekking tot de omgevingsvergunningsverlening worden gearchiveerd. Er wordt ervoor gekozen om het concept van de milieuvergunningendatabank en het bestaande stedenbouwkundig vergunningen- en opvolgingsregister onmiddellijk op elkaar af te stemmen en te integreren in een Omgevingsvergunningensysteem, rekening houdend met de doelstellingen en geplande respectievelijk bestaande functionaliteiten van beide systemen. Zo snel mogelijk na de ingebruikname van het Omgevingsloket dient de databank automatisch gevoed te worden met de digitale beslissingen. De databank moet operationeel zijn op het moment van de inwerkingtreding van het omgevingsvergunningsdecreet. De analyse en het actorenonderzoek dat reeds gevoerd werd in het kader van de milieuvergunningendatabank wordt meegenomen in de verdere ontwikkeling van het systeem. Het systeem dient de verschillende functionaliteiten te bezitten die de gebruikers nodig hebben om gerichte informatie uit het bestand te halen. Hierbij zal ook de nodige aandacht gaan naar het GIS-aspect. Anderzijds kan maximaal geprofiteerd worden van de aanwezige bouwstenen van het omgevingsloket en de bestaande infrastructuur bij de betrokken departementen van de Vlaamse overheid. Door de bouwstenen van het omgevingsloket te gebruiken voor datastructuur, invoer van data en uitwisseling ervan tussen de betrokken actoren, kan tevens maximaal de opgebouwde kennis bij de dienstleverancier van de Vlaamse Overheid, HP-Belgacom, gebruikt worden. Gelet op de reeds opgebouwde kennis bij deze dienstleverancier van de Vlaams Overheid, HP-Belgacom, het belang van het project, de ervaringen vanuit het project ‘Digitale bouwaanvraag’ en de nood op maximale sturing en invloed op de ontwikkeling en realisatie van het systeem, wordt gekozen om de realisatie te doen via de samenstelling van een projectteam in regie waarbij er een samenwerking is met de dienstleverancier Hp-Belgacom. Dit projectteam wordt aangestuurd door de technische werkgroep (zie verder projectstructuur) en realiseert het project met de hierboven gestelde mijlpalen voor ogen. De 3.2.4. Projectstructuur a)
Taskforce
Bij de 1ste principiële goedkeuring van het omgevingsvergunningsdecreet heeft de Vlaamse Regering beslist een Task Force op te richten, waar het globaal pakket aan flankerende maatregelen bij het omgevingsvergunningsdecreet wordt gestuurd. De door de Vlaams regering opgerichte Taskforce Omgevingsvergunning stuurt de werkzaamheden aan. b)
Projectmanagers
Er worden 2 projectmanagers aangesteld die het digitaal proces zullen trekken en begeleiden: Paul Van Lindt (dRV) en Tom Van Gulck (LNE). Zij zitten de technische werkgroep voor en rapporteren op regelmatige basis aan de taskforce over de voortgang van het dossier met inbegrip van het bewaken van de vooropgestelde timing. Pagina 11 van 34
c)
Technische Werkgroep binnen de Vlaamse overheid
De technische werkgroep wordt getrokken door Paul Van Lindt en Tom Van Gulck. Daarnaast kan de werkgroep beroep doen voor generieke aspecten inzake informatiebeheer op binnenlands bestuur In functie van specifieke taken of know-how (juridisch, procedures, semantiek, communicatie, …) kan de technische werkgroep verder via het management beroep doen op de expertise en inzet van de beleidsdomeinen. Alvast wordt gegarandeerd dat de inhoudelijke procesexpertise wordt ingebracht door de inhoudelijke afdelingen van beide departementen (milieuvergunningen en stedenbouwkundige vergunningen). De technische werkgroep rapporteert aan de Task Force. Gelet op de stringente timing wordt voorgesteld op een maandelijkse rapportering ifv eventuele knel- en aandachtspunten, naast de participatie aan de task force vergaderingen. Tenslotte moet de technische werkgroep vertegenwoordigd worden in de andere werkgroepen voor de implementatie van de omgevingsvergunning, onder meer inzake regelgeving en procesbeheer, zodat de activiteiten op elkaar kunnen afgestemd worden Gelet op de noodzakelijke betrokkenheid van de actoren wordt in de werkgroep tevens voorzien in feedback vanuit de relevante sectoren (MOW, Wonen, Landbouw…) en adviesinstanties. d)
Betrokkenheid gebruikers
lokale
besturen,
dienstleveranciers
en
toekomstige
De ontwikkeling van het uitwisselingsplatform, de webservices en het generieke loket gebeurde wat de digitale bouwaanvraag betreft reeds in overleg met 2 structurele werkgroepen: -
Functioneel met de lokale besturen (Antwerpen, Balen, Brasschaat, Beveren, Bornem, Brugge, Dendermonde, Gent, Kapellen, Knokke-Heist, Leuven, Mechelen) Technische met de IT-dienstleveranciers van de lokale besturen (CEVI (Ceviro), CIPAL (Nestor), Leuven (Galileo), Overpelt (Corsa), Remmicom (ROL.net), Schaubroeck (decreetsuite))
Bij de ontwikkeling van het eMIL-loket werden een aantal toekomstige gebruikers van de toepassing betrokken bij de pilootfase met het doel het loket grondig uit te testen en op punt te stellen. Deze pilootdeelnemers bestaande uit de provincies, een aantal steden en gemeenten en enkele milieuadviesbureaus, hebben de nodige praktijkervaring met het indienen en behandelen van milieuvergunningsaanvragen en kunnen dus heel wat nuttige input en feedback aanleverenb bij de ontwikkeling van het omgevingsloket en tevens hun medewerking verlenen aan het uittesten van de toepassing. Volgende partijen hebben deelgenomen aan de pilootfase van het eMIL-loket: -
De vijf provincies;
Pagina 12 van 34
-
22 steden en gemeenten: Antwerpen, Mechelen, Vilvoorde, Lier, Tongeren, De Pinte, Ninove, Gistel, Poperinge, Wevelgem, Londerzeel, Lanaken, Riemst, Bierbeek, Edegem, Essen, Kalmthout, Kontich, Mol, Zandhoven, Laakdal en Alken;
-
6 milieuadviesbureaus: ; DLV, Wiels & Partners, SBB, ABO, MAVA en Eco2.
De werkgroep Lokale besturen dient dus enerzijds uitgebreid te worden met de vijf provincies en de steden en gemeenten die daartoe bereid bevonden worden uit de pilootfase van het eMIL-loket en anderzijds dienen de bestaande deelnemers aan deze werkgroep hun afvaardiging uit te breiden met de nodige ‘milieu-profielen’. De technische werkgroep wordt uitgebreid met eventuele bijkomende actoren (IT-dienstleveranciers provincies). Verder zullen ook de milieuadviesbureaus die deelgenomen hebben aan de pilootfase van het eMIL-loket betrokken worden bij de ontwikkeling van het omgevingsloket. Bij elke stap in het goedkeuringsproces over de regelgeving zal aan de Vlaamse Regering gerapporteerd worden over de voortgang van de digitalisering. 3.2.5. Middelen De middelen die voorzien zijn in functie van de ontwikkeling van de milieuvergunningendatabank en het project digitale bouwaanvraag worden aangewend in functie van het implementeren van de digitale Omgevingsvergunning (loket, digitaal uitwisselingsplatform en OVS). Hiertoe zullen de nodige vastleggingen via werkaanvragen reeds in september 2013 gebeuren zodat de beschikbare budgetten optimaal benut worden.
3.3. Plan van aanpak capaciteitsopbouw en ondersteuning gemeenten 3.3.1. Algemeen In het kader van de 1ste principiële goedkeuring van het ontwerpdecreet betreffende de omgevingsvergunning werden de Vlaamse ministers bevoegd voor Leefmilieu en Ruimtelijke Ordening gelast om uiterlijk bij de tweede principiële goedkeuring van het voormeld ontwerpdecreet een plan van aanpak over capaciteitsopbouw en ondersteuning voor gemeenten aan de Vlaamse Regering voor te leggen. In uitvoering van deze beslissing hebben deze ministers in overleg met de VVSG en de VVP een plan van aanpak uitgewerkt. Dat plan is een eerste aanzet en bevat een aantal flankerende maatregelen voor de capaciteitsopbouw en ondersteuning van gemeenten, die hieronder worden beschreven (zie punt 2). De voormelde ministers zullen een aantal maatregelen in het Actieplan Lokale Besturen concretiseren en in derde lezing over het ontwerpdecreet betreffende de omgevingsvergunning aan de Vlaamse Regering ter goedkeuring voorleggen. Om de concrete bijkomende administratieve last voor de vergunningsactoren door de inwerkingtreding van het ontwerpdecreet in kaart te brengen en hieraan de noodzakelijke gevolgen te geven, zullen beide ministers een werklastmeting uitvoeren. De conclusies van de Pagina 13 van 34
werklastmeting zullen bij de eerste principiële goedkeuring over het uitvoeringsbesluit aan de Vlaamse Regering worden voorgelegd. (zie punt 3) Zowel de uitwerking van het hierboven beschreven Actieplan Lokale Besturen als de uitvoering van de werklastmeting zal gebeuren in nauw overleg met de betrokken administraties, de VVSG, de VVP en VLINTER binnen een bepaalde overlegstructuur. Wat betreft de permanente vorming en opleiding zal ook overleg worden georganiseerd met onderwijsactoren (hogescholen, universiteiten, syntra,…) 3.3.2. Flankerende maatregelen a) Voorzien van een voldoende ruime overgangsperiode voor de inwerkingtreding van het regelgevend kader over de omgevingsvergunning Om de gemeenten als vergunningverlenende instantie toe te laten zich in te werken in het nieuwe regelgevend kader van de omgevingsvergunning, voorziet het decreet een overgangsperiode van 1 jaar tussen definitieve goedkeuring het globale regelgevend kader (zowel decreet als uitvoeringsbesluit) en de inwerkingtreding ervan. b) Dossiergebonden overleg Gemeenten vragen advies en bijstand van de Vlaamse overheid bij complexe dossiers. Om hieraan tegemoet te komen verleent de POVC de gemeenten advies in de volgende gevallen: Voor milieu gaat het om de klasse 2A dossiers, voor ruimtelijke ordening om dossiers die vermeld worden onder complexe dossiers in het uitvoeringsbesluit. Er wordt onderzocht welke huidige klasse 2A dossiers klasse 2A kunnen blijven en welke complexe dossiers van klasse 2 naar klasse 2A geherklasseerd worden en op die manier ook onderworpen worden aan verplicht POVC-advies. Hiervoor is reeds een decretale basis vastgelegd. In het uitvoeringsbesluit zal bepaald worden welke projecten onder klasse 2A vallen en welke stedenbouwkundige projecten complex zijn. De uitwerking van het uitvoeringsbesluit zal gebeuren in nauw overleg met de VVSG en de VVP. Voor andere dossiers kan worden teruggevallen op het informeel vooroverleg en de andere vormen van overleg en kennisuitwisseling. c) Voorzien en bevorderen van generiek gestructureerd overleg, permanente vorming en continue kennisuitwisseling 1° Gestructureerd overleg en vorming Het ambtelijk overleg is een eerste vormingsinstrument gericht op de ambtelijke ondersteuning bij de implementatie van de omgevingsvergunning. Hiertoe worden overlegstructuren gecreëerd tussen het gemeentelijk, het provinciaal en het Vlaams niveau. De overlegstructuur is gelaagd en houdt rekening met een meer operationeel niveau, een niveau waarbij het doel ligt op het gebruik en de ontwikkeling van afwegingskaders en lokale samenwerking en met een niveau dat zich vooral inzet op het verspreiden van dezelfde informatie naar de lokale partners binnen een kort tijdsbestek. Pagina 14 van 34
Via deze praktijk wordt op een gestructureerde wijze kennis gedeeld, gemeenten begeleid en ook gevormd. Deze werkwijze wil dus leiden tot een grotere kennisoverdracht en dus ook zelfstandigheid en verantwoordelijkheid van de lokale overheden. De ministers bevoegd voor Leefmilieu en Ruimtelijke Ordening werken in het Actieplan Lokale Besturen samen met de VVSG, de VVP en VLINTER een overlegorgaan uit. De afspraken gaan over de werking en organisatie van dit overleg, de wijze en de randvoorwaarden waarbinnen het functioneert, de structurering en de engagementen van de deelnemende partners. Het overleg moet operationeel zijn vanaf de start van de voorbereidingsfase voor de invoering van de omgevingsvergunning. Er wordt verder ingezet op specifieke vormingen. Samen met de VVSG, de VVP, VLINTER en diverse onderwijsactoren (universiteiten, Hogescholen, syntra,…) onderzoeken de ministers bevoegd voor Leefmilieu en Ruimtelijke Ordening welk vormingsaanbod vandaag al bestaat en waar er nog lacunes zijn in het vormingsaanbod voor gemeentelijke beleidsmakers, de omgevingsambtenaren (milieuambtenaren, gemeentelijk stedenbouwkundig ambtenaren) en voor hun medewerkers. Het aanbod zal complementair zijn aan het huidig aanbod dat verstrekt wordt in de universiteiten, de hogescholen, de bestaande provinciale en Vlaamse vormingsinitiatieven (zie bijlage) en het vormingsaanbod van de VRP. In functie van nood aan opleiding en het bestaande aanbod, wordt het vormingsaanbod in het kader van de omgevingsvergunning gezamenlijk bepaald. Het overleg spreekt zich verder uit over de (minimale) inhoud van het nieuwe aanbod, het onderscheid opleiding voor de startfase en structurele vorming en permanente vorming (bijscholing), de taakafspraken in verband met de opname en realisatie van het aanbod en de timing. Ook dit zal worden vastgelegd in het Actieplan Lokale Besturen. 2° Website omgevingsvergunning Een website specifiek voor de omgevingsvergunning wordt uitgebouwd naast de bestaande website i.v.m. stedebouwkundige vergunning en de milieuvergunning. De domeinnaam is is www.omgevingsvergunning.be is niet meer ter beschikking. De site www.omgevingsloket.be is geschikt en blijkbaar beschikbaar. Op de website is aandacht voor regelgeving, vragenbank, opleidingen, handboeken en/of handleidingen, naast de toegang tot het concrete omgevingsloket zelf. Reeds in de uitwerkingsfase van het regelgevend kader zal deze website online worden gezet. Op de website worden onder meer de ontwerpteksten openbaar gemaakt, de stand van de procedure weergegeven en de verschillende studiedagen, vormingen,… aangekondigd. 3° Infoloket voor lokale overheden De ministers, bevoegd voor leefmilieu en ruimtelijke ordening, werken samen met de VVP, VVSG en VLINTER de uitbouw van een helpdesk voor de gemeenten uit. Ze neemt in september 2013 een initiatief tot overlegvergadering(en) om de helpdesk operationeel te hebben bij de start van de omgevingsvergunning. Er worden afspraken gemaakt over de organisatie van de helpdesk, de verdeling van de taken tussen Vlaanderen en de provincies en de inbreng van elk, de vlotte en snelle vraagopvolging, de bereikbaarheid, de werking van de helpdesk, de opbouw van een vragenbank, de klantvriendelijke werking, … Deze aspecten Pagina 15 van 34
worden verder uitgewerkt in het Actieplan Lokale Besturen. De helpdesk is bereikbaar op de website www.omgevingsloket.be. d) Intergemeentelijke (IGS) en Interbestuurlijke samenwerking(sverbanden) (gemeenten-provincies) bevorderen en uitklaren mogelijke rollen of opdrachten van de provincies in dit kader Samenwerking tussen gemeenten en tussen gemeenten en provincies i.h.k.v. de omgevingsvergunning is een belangrijk aandachtspunt. Alle expertise zal immers niet bij elke individuele gemeente aanwezig zijn. Intergemeentelijke en interbestuurlijke samenwerking is een manier waarop gemeenten uitvoering kunnen geven aan gemeentelijke taken (en een antwoord kunnen bieden aan het tekort aan ‘kritische massa’). Ook medewerkers van deze intergemeentelijke en interbestuurlijke samenwerking moeten zich dus de omgevingsvergunning kunnen voorbereiden. Bij de opmaak van de regelgeving is er aandacht voor intergemeentelijke en interbestuurlijke samenwerking zodanig dat de regelgeving geen belemmering inhoudt voor IGS. In de memorie van toelichting is vermeld dat intergemeentelijke en interbestuurlijke samenwerking mogelijk is. In het Actieplan Lokale Besturen werken ministers bevoegd voor Leefmilieu en Ruimtelijke Ordening een strategie uit om deze intergemeentelijke en interbestuurlijke samenwerking te stimuleren. 3.3.3.Werklastmeting Om een concreet zicht te verkrijgen op de bijkomende administratieve lasten en baten voor de vergunningverleners ingevolge de invoering van de omgevingsvergunning geven de ministers bevoegd voor Leefmilieu en Ruimtelijke Ordening opdracht tot het uitvoeren van een objectieve werklastinschatting. Prioritair daarbij is een afzonderlijke werklastinschatting voor de gemeentebesturen. Dit behelst minstens een begroting van de volgende posten : - Gevolgen van de afschaffing van de “bijzondere procedure” stedenbouw - Gevolgen van de deklassering in Vlarem (gekoppeld aan de introductie van de unieke vergunning) waarbij meer inrichtingen voor milieuvergunning naar gemeente gaan. - Gevolgen van de verschuiving van de stedenbouwkundige beoordeling of aktename voor klasse 1 inrichtingen richting provincie - de omzetting van milieuvergunningen van bepaalde duur naar omgevingsvergunningen van onbepaalde duur - de efficiëntiewinsten op termijn van een geïntegreerde aanvraag, procedure en besluitvorming, - Gevolgen van de verschuiving van taken en lasten van aanvragers/initiatiefnemers naar vergunningsverleners/overheden die eigen zijn aan de introductie van de omgevingsvergunning in het bijzonder omwille van het permanent karakter. Daarin begrepen de werklast voor evaluaties, toezicht, handhaving op gemeentelijk niveau Pagina 16 van 34
- Gevolgen (tijdens de opstartjaren) van de integratie op vlak van tijdsbesteding nodig voor afstemming tussen diensten, integratie van 2 beoordelingen, … opleiding van ambtenaren, … Belangrijke aspecten waarmee ook rekening moet worden gehouden bij de uitvoering van de werklastmeting zijn de advisering door de provinciale en gewestelijke adviesinstanties (in het bijzonder de POVC en de GOVC), de digitalisering en de flankerende maatregelen die hierboven worden beschreven. Deze objectieve werklastmeting zal een duidelijk beeld geven van de lasten en baten op de verschillende niveaus in tijdsperspectief (opstartfase versus reguliere fase). De Vlaamse Regering zal de eventuele meerkosten voor steden en gemeenten naar aanleiding van de introductie van de omgevingsvergunning zoals ze uit deze werklastmeting blijken, compenseren op een nader door de VR te bepalen wijze. 3.3.4 Verder proces en overlegstructuur a)
Uitwerking Actieplan Lokale Besturen
Zoals hiervoor uiteengezet vergen de meeste hierboven opgesomde flankerende maatregelen een concretisering in een Actieplan Lokale Besturen. De opmaak van het Actieplan moet gebeuren in overleg met alle betrokken actoren. Het Actieplan wordt ter goedkeuring van de Vlaamse Regering voorgelegd bij de 3de principiële goedkeuring van het ontwerpdecreet betreffende de omgevingsvergunning. Voor de politieke aansturing voor de uitwerking van het Actieplan wordt een stuurgroep Ondersteuning Gemeenten opgericht, met vertegenwoordigers van de kabinetten van de Vlaamse ministers bevoegd voor Leefmilieu en Ruimtelijke Ordening, politieke vertegenwoordigers van de VVSG en VVP, de leidend ambtenaren van de betrokken beleidsdomeinen en de betrokken Vlaams administartie. De stuurgroep wordt opgestart begin september 2013. De voorstellen die aan de stuurgroep worden voorgelegd worden uitgewerkt door een werkgroep Ondersteuning Gemeenten met vertegenwoordigers van de betrokken Vlaams administartie, VVSG, VVP en VLINTER. Deze werkgroep zal ten laatste midden september 2013 worden opgestart. Op regelmatige basis brengt de werkgroep verslag uit aan de Stuurgroep. b)
Opvolging werklastmeting
De onafhankelijke werklastmeting zal in consensus worden uitgevoerd door een werkgroep samengesteld door de VR met een vertegenwoordiger van LNE, van RWO, van VVSG, van VVP, van de centrumsteden en een van deze partijen onafhankelijke vlaamse ambtenaar als penhouder. De werklastmeting, de conclusies op vlak van compensatie van de meerkosten voor steden en gemeenten en de aanpak daarvan zullen uiterlijk gelijktijdig met de finale goedkeuring van het omgevingsvergunnings-decreet, na advies van IF, aan de VR worden voorgelegd. Pagina 17 van 34
3.4. Integratie milieueffect- en veiligheidsrapportage in de omgevingsvergunningsprocedure Het ontwerp van decreet tot invoeging van het integratiespoor voor de milieueffect- en veiligheidsrapportage over een project in de milieu- en stedenbouwkundige vergunningsprocedure werd op 22 juli 2011 voor een tweede maal goedgekeurd door de Vlaamse Regering. De bedoeling van dat ontwerp van decreet bestaat erin om een aangepaste procedure van project-MER in kader van milieuvergunning en stedenbouwkundige vergunning uit te werken. Het doel is een optimalisatie van de MER-procedure te bewerkstelligen waardoor een verkorting van de totale time-to-permit kan gerealiseerd worden. Hierbij is in eerste instantie een (minstens gedeeltelijk) parallel verloop van MER– en vergunningsprocedure het uitgangspunt, waarbij in één gecombineerd inspraakmoment wordt voorzien over zowel het MER als de vergunningsaanvraag. Op 19 april 2013 hechtte de Vlaamse Regering haar eerste principiële goedkeuring aan het ontwerpdecreet betreffende omgevingsvergunning. In het kader van deze goedkeuring werden de Vlaamse ministers, bevoegd voor leefmilieu en voor ruimtelijke ordening, gelast om uiterlijk bij de tweede principiële goedkeuring van het voormeld ontwerpdecreet het ontwerp van decreet tot invoeging van het integratiespoor voor de milieueffect- en veiligheidsrapportage over een project in de milieu- en stedenbouwkundige vergunningsprocedure in het voorontwerp van decreet betreffende de omgevingsvergunning te integreren. In voorliggend ontwerpdecreet werd het ontwerp van decreet tot invoeging van het integratiespoor voor de milieueffect- en veiligheidsrapportage over een project in de milieu- en stedenbouwkundige vergunningsprocedure geïntegreerd.
3.5. Andere onderzoeksvragen In het kader van de 1ste principiële goedkeuring van het ontwerpdecreet betreffende de omgevingsvergunning werden de Vlaamse ministers bevoegd voor Leefmilieu en Ruimtelijke Ordening gelast om uiterlijk bij de tweede principiële goedkeuring van het voormeld ontwerpdecreet een antwoord te formuleren op volgende onderzoeksvragen: 1. De impact op de het systeem van de meldingen; 2. De rol van de omgevingsambtenaar; 3. Wijzigings- en overgangsbepalingen; 4. Samenwerking administraties ruimtelijke ordening en milieu; 5. Bevoegd administratief rechtscollege. 3.5.1. Antwoord op onderzoeksvraag : De impact op de het systeem van de meldingen Pagina 18 van 34
a)
Meldingsregime in huidige sectorale decreten
Artikel 4.2.2 VCRO en artikel 4, §2, van het Milieuvergunningsdecreet bevatten de basisregels voor de melding van stedenbouwkundige handelingen respectievelijk van in de derde klasse ingedeelde inrichtingen. Deze artikelen hebben nadere uitvoering gekregen bij besluit van de Vlaamse Regering van 16 juli 2010 betreffende de meldingsplichtige handelingen ter uitvoering van de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening en bij titel I van het VLAREM ter uitvoering van het Milieuvergunningsdecreet. Met de figuur van zowel de milieumelding als de stedenbouwkundige melding wordt beoogd de administratieve lasten en de kosten verbonden aan het verkrijgen van de toelating zowel voor de initiatiefnemer van het project als voor de overheid tot een minimum te beperken terwijl de handeling of de exploitatie aan het toezicht en de handhavingsregels kan worden onderworpen. Wat betreft de stedenbouwkundige melding geldt dat deze melding als een stedenbouwkundige vergunning wordt beschouwd voor de toepassing van regelgeving binnen andere beleidsvelden dan de ruimtelijke ordening. Hierdoor geldt voor meldingsplichtige handelingen nog steeds de verplichting om beroep te doen op een architect en om te voldoen aan de isolatiereglementering. Beide reglementeringen zijn immers gekoppeld aan de stedenbouwkundige vergunningsplicht. De meldingsplicht die bij en krachtens beide decreten wordt ingesteld, is een machtigende meldingsplicht. Het aanmelden laat toe dat de stedenbouwkundige handeling wordt uitgevoerd of de ingedeelde inrichting wordt geëxploiteerd voor zover deze op grond van een bindend voorschrift niet van rechtswege verboden is. Het grote verschil tussen een vergunnings- en een meldingsregime situeert zich in het feit dat een meldingsplichtige handeling of exploitatie niet via een beleidsmatige beslissing kan worden geweigerd terwijl dit uiteraard wel het geval is bij vergunningsplichtige handelingen, inrichtingen of exploitaties. Omdat geen beleidsmatige beslissing mogelijk is, moet de keuze van de handeling, de inrichting of de exploitatie die aan een meldingsregime wordt onderworpen zeer zorgvuldig gebeuren. In de VCRO werd daartoe bepaald dat de meldingsplicht de gevallen betreft waarin de beoordelingsruimte van het bestuur minimaal is omwille van het eenvoudige en gangbare karakter van de betrokken handelingen, of de onderworpenheid van de handelingen aan nauwkeurige stedenbouwkundige voorschriften, verkavelingsvoorschriften of integrale ruimtelijke voorwaarden. In het Milieuvergunningsdecreet geldt de meldingsplicht alleen voor inrichtingen die in de derde klasse worden ingedeeld. Dat zijn dan de inrichtingen of activiteiten die in principe de minste risico’s of hinder voor de mens en het leefmilieu met zich meebrengen. Vermits de aan de ingedeelde inrichting verbonden risico’s en hinder vaak negatief beïnvloed worden door de interactie tussen alle op de locatie aanwezige inrichtingen (installaties, stoffen, opslagplaatsen, enz…), wordt het principe gehanteerd dat als de derde klasse inrichting samen met inrichtingen van de eerste of de tweede klasse wordt geëxploiteerd, deze vergunningsplichtig i.p.v. meldingsplichtig is. Pagina 19 van 34
In tegenstelling tot de regeling in het Milieuvergunningsdecreet worden in toepassing van de VCRO stedenbouwkundige handelingen die ‘vergunde’ constructies of gebouwen wijzigen of uitbreiden in bepaalde gevallen via een melding toelaatbaar gesteld. b)
Meldingsregime in het voorontwerp van omgevingsvergunningsdecreet.
Het Omgevingsvergunningsdecreet is gericht op integratie van de procedures uit de VCRO en het Milieuvergunningsdecreet. Daartegenover staat dat de vergunnings- en meldingsplicht ook onder het omgevingsvergunningsstelsel zal worden uitgevaardigd overeenkomstig de VCRO en titel VII van het DABM (ter vervanging van het Milieuvergunningsdecreet). In die constellatie kan een project vergunningsplichtig zijn omwille van de VCRO en meldingsplichtig omwille van het Milieuvergunningsdecreet of vice versa. Voor het geval in toepassing van de VCRO en het Milieuvergunningsdecreet een project zowel aan vergunningsplicht als meldingsplicht wordt onderworpen, bepaalt het omgevingsvergunningsdecreet dat de omgevingsvergunning als aktename geldt voor het deel van het project dat meldingsplichtig is. Indien de vergunning wordt geweigerd, is de aktename zonder voorwerp. De melding wordt steeds aan een wettigheidsonderzoek onderworpen. Als het project strijdig wordt geacht met een stedenbouwkundig voorschrift of met een verbodsbepaling uit Vlarem II is, de melding zonder voorwerp. Nieuw t.o.v. de bestaande regeling in de VCRO is de mogelijkheid om in de meldingsakte de stedenbouwkundige handelingen aan voorwaarden te onderwerpen. Deze voorwaarden mogen de melding niet onevenredig beperken of verbieden. c)
De alternatieve optie
De in de onderzoeksvraag vooropgestelde regeling bestaat erin dat bij samengaan van meldings- en vergunningsplicht het geheel vergunningsplichtig wordt. Op de IKW’s werd de wens geuit de impact van dit alternatief voorstel op de werking van de beide sectordecreten en de gevolgen op het terrein voor zowel de vergunningsaanvrager als de overheid te onderzoeken. d)
Effecten op de werking van de sectordecreten 1° Effect van de alternatieve optie op het toepassingsgebied
Het samengaan van vergunnings- en meldingsplicht kan worden beoordeeld op niveau van het project (alle stedenbouwkundige handelingen en de exploitatie van ingedeelde inrichtingen samen die een project omvat) of uitsluitend voor de stedenbouwkundige handelingen en de exploitatie die voorwerp zijn van de melding/vergunningsaanvraag. De toepassing van de alternatieve optie voor het geheel van stedenbouwkundige handelingen en exploitatie van ingedeelde inrichtingen dat een project omvat, leidt ertoe dat: Pagina 20 van 34
1) een nieuw gemengd project dat tegelijkertijd vergunningsplichtig en meldingsplichtig is voor alle aspecten vergunningsplichtig wordt. 2) elke ruimtelijke verandering van een gemengd project door wijziging, verbouwing of uitbreiding van een gebouw of constructie vergunningsplichtig i.p.v. meldingsplichtig wordt voor zover dat gebouw of die constructie moet dienen om een ingedeelde inrichting van de eerste of de tweede klasse te exploiteren; 3) elke verandering van een gemengd project dat betrekking heeft op een in de derde klasse ingedeelde inrichting (bv. opslag van mazout voor de verwarming van een woning, de lozing van bedrijfsafvalwater tot en met 2m³/H, enz.) vergunningsplichtig i.p.v. meldingsplichtig wordt voor zover de exploitatie gebeurt in of met behulp van een gebouw of constructie waarvoor de VCRO vergunningsplicht voorschrijft. De toepassing van de alternatieve optie voor het voorwerp van de vergunningsaanvraag/melding leidt er onder meer toe dat: 1) idem voormeld punt 1); 2) elke verandering van een gemengd project door wijziging, verbouwing of uitbreiding van een gebouw of constructie vergunningsplichtig i.p.v. meldingsplichtig wordt voor zover tegelijkertijd vergunning wordt aangevraagd voor de exploitatie van een ingedeelde inrichting van de eerste of de tweede klasse of voor de verandering ervan (inclusief de verandering van een derde klasse inrichting die onderdeel is van een in de eerste of tweede klasse ingedeelde inrichting); 3) elke verandering van een gemengd project dat betrekking heeft op een in de derde klasse ingedeelde inrichting vergunningsplichtig i.p.v. meldingsplichtig wordt voor zover tegelijkertijd een vergunningsaanvraag wordt ingediend voor een vergunningsplichtige stedenbouwkundige handeling of vergunningsplichtige verandering ervan. De oprichting van de meeste klasse 3-inrichtingen vereisen de uitvoering van een stedenbouwkundige handeling. Heel wat klasse 1- en klasse 2-inrichtingen worden geëxploiteerd in gebouwen of met behulp van constructies waarop de meldingsplicht kan worden toegepast. Als het samengaan van een vergunnings- en meldingsplicht tot gevolg heeft dat de totaliteit van het project vergunningsplichtig wordt, houdt dat een gevoelige toename van de vergunningsplicht in. 2° Effect van de alternatieve optie op een transparant vergunningenbeleid Voor projecten of onderdelen van projecten waarvan de stedenbouwkundige handeling onlosmakelijk verbonden is met de exploitatie van een ingedeelde inrichting is de initiatiefnemer verplicht om voor beide aspecten samen een vergunningsaanvraag dan wel een melding in te dienen. De verplichting van “gelijktijdige indiening” geldt dus niet in alle gevallen. Er kan immers niet worden verhinderd dat voor een multifunctioneel gebouw waarvan het eindgebruik nog niet is gekend een omgevingsvergunning voor een stedenbouwkundige handeling op ontvankelijke Pagina 21 van 34
wijze wordt ingediend en achteraf de melding van de derde klasse inrichting gebeurt. Deze aspecten zijn immers niet onlosmakelijk met elkaar verbonden. De toepassing van de alternatieve optie houdt dus in dat de vergunnings- of meldingsplicht voor de exploitatie van een in de derde klasse ingedeelde inrichting afhankelijk is van het handelen van de initiatiefnemer. Deze werkwijze doet afbreuk aan de transparante wijze waarop de indelingslijst toelaat de vergunnings- en meldingsplicht te organiseren. Bovendien bestaat het risico op een verschillende behandeling van dezelfde handelingen/activiteiten / inrichtingen. Immers, de aspecten die meldingsplichtig zijn, maar gelijktijdig gemeld worden met een vergunningsaanvraag, kunnen – als zij met toepassing van de alternatieve optie als vergunningsplichtig aanzien zouden worden - beleidsmatig geweigerd worden, waar dit niet het geval is onder het meldingsregime. 3° Effect van de alternatieve optie op een coherent vergunningenbeleid Een inrichting of activiteit kan overeenkomstig titel VII van het DABM uitsluitend aan vergunnings- of meldingsplicht worden onderworpen omwille van de risico’s en de hinder voor de mens en het leefmilieu. In het decreet wordt bepaald dat inrichtingen met de grootste risico’s en hinder van de klasse 1 zijn en de inrichtingen met de minste risico’s en hinder van de klasse 3. Uitsluitend de klasse 3-inrichtingen zijn meldingsplichtig. Stedenbouwkundige handelingen daarentegen zijn aan vergunnings- en meldingsplicht onderworpen bij en krachtens de VCRO, op basis van hun ruimtelijke impact. De meldingsplicht betreft gevallen waarin de beoordelingsruimte van het bestuur minimaal is omwille van het eenvoudige en gangbare karakter van de betrokken handelingen, of de onderworpenheid van de handelingen aan nauwkeurige stedenbouwkundige voorschriften, verkavelingsvoorschriften of integrale ruimtelijke voorwaarden. De VCRO streeft m.a.w. een andere finaliteit na dan titel VII van het DABM (zie hiervoor VCRO). Het gegeven dat een meldingsplichtige ingedeelde inrichting of activiteit vergunningsplichtig kan zijn omwille van de stedenbouwkundige handeling die wordt uitgevoerd op dezelfde locatie staat haaks op het algemeen beginsel dat een ingedeelde inrichting uitsluitend op basis van risico’s en hinder die zij voor de mens en het leefmilieu met zich meebrengt in een bepaalde klasse kan worden ingedeeld.
4° Effect van de alternatieve optie voor de vergunningsaanvrager en de overheid De vergunningsaanvrager wordt geconfronteerd met bijkomende vergunningsplicht. Dit oogt als een verstrenging van de huidige situatie. In het geval van vergunningsplicht moet een opportuniteitsonderzoek gebeuren en wordt de inrichting of handeling toelaatbaar gesteld via een beoordeling in de beslissing over de vergunningsaanvraag. In het geval van meldingsplicht wordt er een wettigheidsonderzoek Pagina 22 van 34
ingesteld en volgt de toelaatbaarheid uit de conformiteit van de inrichting of handeling met de regelgeving. De initiatiefnemer heeft uiteraard een grotere zekerheid dat hij de stedenbouwkundige handeling mag uitvoeren of de ingedeelde inrichting exploiteren in het geval er geen beoordeling ten gronde mag en moet plaatsvinden. De melding heeft tot doel de administratieve lasten en de kosten verbonden aan het verkrijgen van de toelating zowel voor de initiatiefnemer als voor de overheid tot een minimum te beperken. In de gevallen dat de meldingsplicht wordt vervangen door vergunningsplicht stijgen de kosten en de administratieve lasten voor de initiatiefnemer van een project. Tegen de loutere aktename van een melding staat geen administratief beroep open wat de procedure aanzienlijk verkort. Aan de afwikkeling van de melding zijn minder procedurele aspecten verbonden dan aan een vergunningsaanvraag. Door een toename van de vergunningsplicht stijgt de administratieve last voor de overheid, en daarmee samenhangend de werkingskosten. De overheid behoudt een beter overzicht van wat meldingsplichtig dan wel vergunningsplichtig is indien de vaststelling daarvan uit de regelgeving zelf volgt en niet afhankelijk is van het handelen van de vergunningsaanvrager. Het thans voorgelegde decreet is een proceduredecreet. Dat betekent dat de vergunningsplicht en meldingsplicht voorlopig geregeld blijft in VCRO en DABM. Naar de toekomst toe kan het aangewezen zijn om een meer fundamentele integratie uit te werken, waarbij vergunnings- en meldingsplicht in het decreet op de omgevingsvergunning worden opgenomen. 3.5.2. Antwoord op onderzoeksvraag: De rol van de omgevingsambtenaar a)
Rol en statuut van de huidige stedenbouwkundige ambtenaar
De meest relevante bepalingen in de VCRO luiden: “Art. 1.4.4. § 1. De provincieraad stelt het aantal provinciale stedenbouwkundige ambtenaren vast en wijst ze aan. Enkel statutaire of op proef benoemde statutaire personeelsleden kunnen aangewezen worden als provinciale stedenbouwkundige ambtenaar. (…) Art. 1.4.5. De Vlaamse Regering kan de voorwaarden bepalen waaraan personen moeten voldoen om als provinciale stedenbouwkundige ambtenaren te kunnen worden aangesteld. Als aanstellingsvoorwaarde geldt een studiebewijs, een bewijs van bekwaamheid, vermeld in artikel 38 van het decreet van 30 april 2004 betreffende de flexibilisering van het hoger onderwijs in Vlaanderen en houdende dringende hogeronderwijsmaatregelen, de Pagina 23 van 34
competenties verworven door activiteiten die het personeelslid uitoefent of heeft uitgeoefend, en/of specifieke vereisten die verband houden met de ruimtelijke ordening. Art. 1.4.6. § 1. De gemeenteraad stelt het aantal gemeentelijke stedenbouwkundige ambtenaren vast en wijst ze aan. Enkel statutaire of op proef benoemde statutaire personeelsleden kunnen aangewezen worden als gemeentelijke stedenbouwkundig ambtenaar. § 2. Iedere gemeente moet minimum één gemeentelijke stedenbouwkundige ambtenaar hebben. Twee of meer gemeenten kunnen een intergemeentelijk samenwerkingsverband belasten met de aanstelling en het loopbaanbeheer van één of meer gezamenlijke stedenbouwkundige ambtenaren. Ten minste wordt een voltijdse opdracht ingericht. De gezamenlijke stedenbouwkundige ambtenaren zijn onderworpen aan dezelfde geldelijke en administratieve rechtspositieregelingen als diegene die van toepassing zijn op de personeelsleden van de gemeente waar de zetel van het intergemeentelijk samenwerkingsverband gevestigd is. De Vlaamse Regering kan deontologische en/of institutionele waarborgen bepalen ter vrijwaring van de objectieve uitoefening van de opdrachten van de gezamenlijke stedenbouwkundige ambtenaren. (…) Art. 1.4.7. De Vlaamse Regering kan de voorwaarden bepalen waaraan personen moeten voldoen om als gemeentelijke stedenbouwkundige ambtenaren te kunnen worden aangesteld. Die voorwaarden kunnen verschillen naar gelang van het inwoneraantal van de gemeente. Als aanstellingsvoorwaarde geldt een studiebewijs, een bewijs van bekwaamheid, vermeld in artikel 38 van het decreet van 30 april 2004 betreffende de flexibilisering van het hoger onderwijs in Vlaanderen en houdende dringende hogeronderwijsmaatregelen, de competenties verworven door activiteiten die het personeelslid uitoefent of heeft uitgeoefend, en/of specifieke vereisten die verband houden met de ruimtelijke ordening. Art. 1.4.8. Binnen de perken van de begrotingskredieten kan de Vlaamse Regering (ook financiële) ondersteuning verlenen aan de gemeenten voor de opleiding van de gemeentelijke stedenbouwkundige ambtenaar, en voor de betaling van deze ambtenaar in de kleine gemeenten. De Vlaamse Regering bepaalt de voorwaarden en nadere regels hiertoe. Art. 4.7.1. §2. (…) De gemeentelijke stedenbouwkundige ambtenaar oefent zijn advisering over de aanvragen, vermeld in het eerste en tweede lid, onafhankelijk en neutraal uit. Hij mag geen nadeel ondervinden van de uitoefening van deze taak.
Pagina 24 van 34
Art. 4.7.14. § 1. De gemeentelijke stedenbouwkundige ambtenaar of zijn gemachtigde gaat na of de vergunningsaanvraag ontvankelijk en volledig is. In niet-ontvoogde gemeenten die nog niet over een gemeentelijke stedenbouwkundige ambtenaar beschikken, wordt dit ontvankelijkheids- en volledigheidsonderzoek gevoerd door de gemeentelijke administratie. (...) Art. 4.7.14/1. § 1. Als de vergunningsaanvraag een project-m.e.r.-screeningsnota als vermeld in artikel 4.3.3, § 2, van het decreet van 5 april 1995 houdende algemene bepalingen inzake milieubeleid, omvat, onderzoekt de gemeentelijke stedenbouwkundige ambtenaar, zijn gemachtigde of de gemeentelijke administratie, die nota en neemt een beslissing of er een milieueffectrapport over het project moet worden opgesteld. § 2. Er hoeft geen milieueffectrapport over het project te worden opgesteld als de gemeentelijke stedenbouwkundige ambtenaar, zijn gemachtigde of de gemeentelijke administratie oordeelt dat : 1) een toetsing aan de criteria van bijlage II van het decreet van 5 april 1995 houdende algemene bepalingen inzake milieubeleid, uitwijst dat het voorgenomen project geen aanzienlijke gevolgen kan hebben voor het milieu en een project-MER redelijkerwijze geen nieuwe of bijkomende gegevens over aanzienlijke milieueffecten kan bevatten; of 2) vroeger al een plan-MER werd goedgekeurd betreffende een plan of programma waarin een project met vergelijkbare effecten beoordeeld werd of een projectMER werd goedgekeurd betreffende een project waarvan het voorgenomen initiatief een herhaling, voortzetting of alternatief is, en een nieuw project-MER redelijkerwijze geen nieuwe of bijkomende gegevens over aanzienlijke milieueffecten kan bevatten. (...) Art. 4.7.17. In ontvoogde gemeenten maakt de gemeentelijke stedenbouwkundige ambtenaar voor elke beslissing over een vergunningsaanvraag een verslag op, dat deel uitmaakt van het vergunningendossier. Het verslag kadert de aanvraag binnen de regelgeving, de stedenbouwkundige voorschriften, de eventuele verkavelingsvoorschriften en een goede ruimtelijke ordening, en omvat desgevallend een voorstel van antwoord op de bezwaarschriften in het kader van het gevoerde openbaar onderzoek. Art. 4.7.22. De provinciale stedenbouwkundige ambtenaar maakt voor elke beslissing in beroep een verslag op. Het verslag kadert de vergunningsaanvraag binnen de regelgeving, de stedenbouwkundige voorschriften, de eventuele verkavelingsvoorschriften en een goede ruimtelijke ordening. De provinciale stedenbouwkundige ambtenaar kan bij zijn onderzoek bijkomende inlichtingen inwinnen bij de adviserende instanties aangewezen krachtens artikel 4.7.16, § 1, eerste lid. Het vergunningsdossier van het college van burgemeester en schepenen wordt aan het verslag toegevoegd.
Pagina 25 van 34
Art. 4.7.23. § 1. De deputatie neemt haar beslissing omtrent het ingestelde beroep op grond van het verslag van de provinciaal stedenbouwkundige ambtenaar en nadat zij of haar gemachtigde de betrokken partijen op hun verzoek schriftelijk of mondeling heeft gehoord. (...)” De taken van zowel de gemeentelijke stedenbouwkundige ambtenaar, van de provinciale stedenbouwkundige ambtenaar als van de gewestelijke (of gedelegeerde) stedenbouwkundige ambtenaar zijn decretaal vastgelegd. De belangrijkste taken van de gemeentelijke stedenbouwkundige ambtenaar zijn bijgevolg: - het ontvankelijkheids- en volledigheidsonderzoek, waarbij hij ook de beslissing over de MER-screening neemt; - het opmaken van het verslag dat het schepencollege helpt bij het nemen van een beslissing. De belangrijkste taken van de provinciale stedenbouwkundige ambtenaar zijn bijgevolg: - het ontvankelijkheids- en volledigheidsonderzoek van het beroep; - het opmaken van het verslag dat de deputatie helpt bij het nemen van een beslissing. De belangrijkste taken van de gewestelijke stedenbouwkundige ambtenaar zijn bijgevolg: - het ontvankelijkheids- en volledigheidsonderzoek van de aanvraag , waarbij hij ook de beslissing over de MER-screening neemt; - het nemen van een beslissing. De Vlaamse Regering heeft de voorwaarden waaraan personen moeten voldoen om als ambtenaar van ruimtelijke ordening te kunnen worden aangesteld, vastgesteld bij besluit van 19 mei 2000. Voorwaarden zijn onder andere een studiebewijs, een bewijs van bekwaamheid, de competenties verworven door activiteiten die het personeelslid uitoefent of heeft uitgeoefend, en/of specifieke vereisten die verband houden met de ruimtelijke ordening. b)
Rol en statuut van de huidige milieuambtenaar
Noch in het milieuvergunningendecreet, noch in het DABM, noch in Vlarem I, komt de gemeentelijke milieuambtenaar voor. In "BIJLAGE 4.5.1. Meetmethode en meetomstandigheden voor het omgevingsgeluid" van het Besluit van de Vlaamse Regering houdende algemene en sectorale bepalingen inzake milieuhygiëne (Vlarem II) komt de gemeentelijke milieuambtenaar voor, zonder vermelding van hoe hij wordt aangesteld. Ook in het Besluit van de Vlaamse Regering van 14/6/2002 betreffende de provinciale en gemeentelijke milieuplanning en de milieuraad, ter uitvoering van de artikelen 2.1.18, 2.1.24, 2.1.16 en 2.1.22 van het decreet van 5 april 1995 houdende algemene bepalingen inzake milieubeleid, komt de gemeentelijke milieuambtenaar voor. Doch ook hier betreft het enkel de vermelding dat hij geen deel mag uitmaken van de milieuraad. Pagina 26 van 34
Er is dus geen verplichting voor de gemeenten om te beschikken over een milieuambtenaar, noch een aanstellingsprocedure. Een provinciale milieuambtenaar komt in de wetgeving helemaal niet voor. c) ►
Mogelijk statuut van de omgevingsambtenaar en vereiste kwalificaties
Statuut verankerd in regelgeving?
Pro’s en contra’s van de gewestelijke omgevingsambtenaar PRO CONTRA Aanstelling van gewestelijke 1° duidelijkheid wie 1° de GOVC zal altijd omgevingsambtenaar verantwoordelijk is voor instaan voor de vastleggen in regelgeving het ontvankelijkheids- en advisering. Een apart volledigheidsonderzoek advies van de 2° Vlaamse Regering gewestelijke wordt niet belast met omgevingsambtenaar is ontvankelijkheidsen dus overbodig volledigheidsonderzoek 3° niet elk dossier moet voor beslissing aan de Vlaamse Regering worden voorgelegd, wat tijdwinst betekent Uit dit schema volgt dat de gewestelijke omgevingsambtenaar best in het decreet wordt ingeschreven, maar als beslissende instantie, niet als adviserende instantie. Pro’s en contra’s van de provinciale omgevingsambtenaar PRO CONTRA Aanstelling van provinciale 1° duidelijkheid wie 1° minder flexibiliteit in het omgevingsambtenaar verantwoordelijk is voor regelen van de vastleggen in regelgeving het ontvankelijkheids- en taakverdeling binnen de volledigheidsonderzoek provinciale administratie van het beroep 2° de POVC zal altijd instaan voor de advisering. Een apart advies van de provinciale omgevingsambtenaar is dus overbodig Aangezien de pro’s beperkt zijn, lijkt het omgevingsambtenaar in het decreet in te schrijven.
aangewezen
om
geen
provinciale
Pro’s en contra’s van de gemeentelijke omgevingsambtenaar PRO CONTRA Pagina 27 van 34
Aanstelling van gemeentelijke omgevingsambtenaar vastleggen in regelgeving
1° duidelijkheid wie verantwoordelijk is voor het ontvankelijkheids- en volledigheidsonderzoek van de aanvraag (+ MERscreening) 2° garantie op voldoende deskundigheid inzake RO en milieu in gemeentelijke administratie 3° garantie op deskundig advies ter voorbereiding van beslissing van schepencollege
1° minder flexibiliteit in het regelen van de taakverdeling binnen de gemeentelijke administratie
Aangezien de pro’s hier duidelijk groter zijn dan de contra, lijkt het aangewezen om de gemeentelijke omgevingsambtenaar in het decreet in te schrijven. Hierbij moet evenwel aandacht geschonken worden aan volgende vaststellingen en bedenkingen: 1) Het verenigen van voldoende kennis van zowel het milieuaspect als het stedenbouwkundig aspect van de advisering/vergunningverlening in één omgevingsambtenaar is een moeilijke/nagenoeg onmogelijk te halen kaart. 2) Omwille van het multidimensioneel karakter van het milieuaspect alleen al is een master- of bachelordiploma aangevuld met een gerichte milieuopleiding noodzakelijk,. Zonder exhaustief te willen zijn kunnen er zich bij een doorsnee exploitatie immers volgende vormen van hinder en risico’s voordoen: geluidshinder, geurhinder, stofhinder, trillingshinder, mobiliteitshinder, veiligheidsrisico's van de productieprocessen, verontreinigende lozingen, verontreinigende emissies in de lucht, lichthinder… Andere cruciale aandachtspunten zijn de wijze waarop met afval, water (grondwater, oppervlaktewater en hemelwater) en energie wordt omgegaan. En dit in tientallen sterk uiteenlopende bedrijfssectoren. Bovendien neemt de reglementering over voormelde materies onder impuls van Europa steeds toe. Ook wat het aspect ruimtelijke ordening betreft ziet de vergunningverlener zich geplaatst voor steeds complexere regels, zowel wat de RO-wetgeving als wat de sectorale wetgeving betreft. Ook hier is het zo goed als noodzakelijk om een minstens een bachelordiploma te hebben. Een onderscheid maken tussen grote en kleine gemeenten is in deze niet aangewezen. De ambtenaar in de kleinere gemeente zal met minder ervaring er veelal alleen voorstaan om zijn taak waar te maken, terwijl een ambtenaar in grotere gemeenten deel uitmaakt van een ‘pool’ van ambtenaren met elk hun eigen specialisme. 3) Vanzelfsprekend moet er een regeling worden uitgewerkt om de via ervaring verworven kennis gelijk te stellen met de diploma en opleidingsvereiste. Pagina 28 van 34
4) Wat milieu betreft moet de gemeentelijke milieuambtenaar zijn adviseringstaak vaak combineren met andere taken zoals o.a. toezichthouder, waarvoor op zich al een bekwaamheidsattest noodzakelijk is. Dit moet behouden kunnen blijven. Bijgevolg opteren we ervoor om in het decreet de term "gemeentelijke omgevingsambtenaar" te hanteren, zodat voor iedereen duidelijk wordt, wie we bedoelen. De concrete invulling: - Diplomavereisten (master/bachelordiploma) - Kennis van 1 aspect (RO of milieu) is voldoende in functie van de aanstelling, voor zover in de gemeente alle deskundigheid samen aanwezig is; - Overgangsmaatregelen voor reeds aanwezige personeelsleden met ervaring - Opleidingsmogelijkheden en bekwaamheidsbewijzen wordent niet in het decreet maar in een uitvoeringsbesluit opgenomen, conform de hierboven opgesomde principes. 5) Bovendien moet het ook mogelijk zijn dat gemeenten beroep doen op personeel van een intergemeentelijk samenwerkingsverband, om de vereiste kennis in huis te halen/hebben. 6) De gemeentelijke omgevingsambtenaar wordt door de gemeenteraad aangewezen. Het college van burgemeester en schepenen blijft echter conform het gemeentedecreet verantwoordelijk voor het personeelsbeleid, met inbegrip van de aanwervingen. De gemeenteraad “wijst” dus alleen “aan”. 7) In het decreet wordt een bepaling omtrent de onafhankelijkheid van de gemeentelijke omgevingsambtenaar opgenomen. Hij mag geen nadeel ondervinden van de wijze waarop hij zijn taak inhoudelijk uitoefent. 3.5.3 Antwoord op onderzoeksvraag: Wijzigings- en overgangsbepalingen Vooreerst moet worden vastgesteld dat ook de VCRO op heel wat plaatsen de termen “stedenbouwkundige vergunning” en “verkavelingsvergunning” gebruikt, in plaats van het meer generieke “vergunning”. Waar de VCRO de term “vergunning” kon gebruiken, is dat gedaan. Op heel wat plaatsen is dat echter onmogelijk gebleken. De regels verschillen: -
stedenbouwkundige vergunningen worden getoetst aan verkavelingsvergunningen, maar niet omgekeerd; zonevreemde stedenbouwkundige vergunningen kunnen (onder bepaalde voorwaarden) worden verleend. Zonevreemde verkavelingsvergunningen niet; de vervalregeling is totaal anders.
In het voorontwerp van decreet betreffende de omgevingsvergunning dekt de term “omgevingsvergunning” zowel de vroegere milieuvergunning, stedenbouwkundige vergunning als verkavelingsvergunning. Mogelijks wordt dit later nog uitgebreid (met bijvoorbeeld de natuurvergunning).
Pagina 29 van 34
Gelet op de verschillen tussen de bestaande vergunningen is het dus onmogelijk gebleken om in de overgangsartikelen zomaar overal “omgevingsvergunning” te schrijven. Een aantal voorbeelden kunnen dit illustreren: 1. In de VCRO staan een aantal artikels rond zonevreemde woningen en gebouwen die regelen dat men in een zonevreemde situatie een milieuvergunning kan krijgen op voorwaarde dat men ook een stedenbouwkundige vergunning heeft. Omgekeerd geldt eveneens dat men een stedenbouwkundige vergunning (bijvoorbeeld voor herbouwen) kan bekomen als men een milieuvergunning heeft. Daar overal zonder nadenken zowel “stedenbouwkundige vergunning” als “milieuvergunning” vervangen door “omgevingsvergunning” zonder verdere specificatie, maakt de tekst rond zoneveemde woningen en gebouwen onbegrijpbaar. Als men hier op een zinvolle manier de generieke term omgevignsvergunning wil gebruiken, moet men een aantal artikels rond zonevreemdheid gaan herschrijven, wat in het gegeven tijdsbestek onmogelijk is en tot onwenselijke discussies aanleiding zal geven. 2. In de VCRO staat dat het vergunningenregister de afgegeven stedenbouwkundige vergunningen en verkavelingsvergunningen bevat. Als we die termen vervangen door “omgevingsvergunningen”, dan verstrengen we de inhoud van de vergunningenregisters ingrijpend. Plots worden alle bestaande vergunningenregisters onvolledig want ze bevatten de milieuvergunningen uit het verleden niet. Dit is niet gewenst. 3. Artikel 35, eerste lid, 5°, van het Mestdecreet bepaalt dat indien de mestverwerking van de uitbreiding niet gebeurt, de milieuvergunning vervalt betreffende het uitgebreide deel. Als we het woord milieuvergunning in die zin zouden vervangen door omgevingsvergunning heeft dit tot gevolg dat als de mestverwerking voor de uitbreiding niet wordt gerealiseerd, de omgevingsvergunning ook voor de inmiddels uitgevoerde stedenbouwkundige handeling vervalt (gebouwde stal), wat uiteraard niet de bedoeling kan zijn. 4. Artikel 47, §2, 1°, van het Mestdecreet bepaalt dat indien de landbouwer niet bij machte is om de op zijn bedrijf geproduceerde hoeveelheid dierlijke mest overeenkomstig dit decreet af te zetten hij onder meer de keuze heeft om: “1. ofwel de exploitatie geheel of gedeeltelijk een tijdlang stop te zetten zonder dat dit het verval van de milieuvergunning tot gevolg heeft op voorwaarde van melding aan de Mestbank van zowel de tijdelijke stopzetting als de herneming van de exploitatie.” Het woord milieuvergunning in dit artikel vervangen door de generieke term omgevingsvergunning zou in strijd zijn met artikel 87, §2, van het omgevingsvergunningsdecreet waar het verval in dergelijke omstandigheden alleen geldt voor de exploitatie van de ingedeelde inrichting. 5. Artikel 8, §5, van het decreet van 18 juli 2003 betreffende het integraal waterbeleid bepaalt welke vergunningen worden onderworpen aan de watertoets. Net zoals de bestaande tekst maakt ook de nieuwe tekst een onderscheid tussen de (omgevings)vergunning voor de stedenbouwkundige handeling en de (omgevings-)vergunning voor Pagina 30 van 34
de exploitatie. Dit onderscheid is nodig omdat niet alle aanvragen om een omgevingsvergunning voor een exploitatie aan de watertoets moeten worden onderworpen. Zie volgend onderscheid: “1° de omgevingsvergunning voor stedenbouwkundige handelingen of voor het verkavelen van gronden van een project, vermeld in het decreet van […] betreffende de omgevingsvergunning; 2° als dat relevant is, gelet op het voorwerp van de vergunningsaanvraag, de omgevingsvergunning voor de exploitatie van ingedeelde inrichtingen of activiteiten van een project, vermeld in het decreet van […] betreffende de omgevingsvergunning;”;
Uit deze voorbeelden moge afdoende blijken dat het zomaar vervangen van “stedenbouwkundige vergunning”, “verkavelingsvergunning” of “milieuvergunning” door “omgevingsvergunning” in de overgangsmaatregelen heel wat ongewenste effecten met zich meebrengt. Waar mogelijk is de generieke term “omgevingsvergunning” gebruikt. 3.5.4 Antwoord op onderzoeksvraag: Samenwerking administraties ruimtelijke ordening en milieu De taskforce, onder meer bestaande uit de secretarissen-generaal van BZ, LNE en RWO, heeft naast een juridische en digitale werkgroep ook een werkgroep ‘processen’ opgericht die belast is met het uittekenen van de processen en het maken van praktische werkafspraken tussen de twee administraties RWO en LNE . Minstens onderstaande elementen van het procesverloop worden door deze werkgroep in beeld gebracht, vertrekkende van de bestaande processen die beide departementen actueel hebben, en op welke manier naar een integratie toe kan gewerkt worden. a) Vooroverleg Hoe organiseert Vlaanderen het vooroverleg dat vandaag o.a. door de vergunningverlenende overheden, de adviesinstanties en de cel VIP wordt opgenomen? b) De adviesverlening Voorstellen worden uitgewerkt met betrekking tot de afstemming van de advisering door de Vlaamse diensten leefmilieu en ruimtelijke ordening wanneer deputatie of gemeente de vergunningverlenende overheid zijn. Er worden tevens voorstellen uitgewerkt m.b.t. de afstemming van de advisering door andere advies verlenende instanties. c) Omgevingsvergunningscommissies: Er wordt een voorstel uitgewerkt dat, in overeenstemming met de eerdere conceptnota’s, de operationalisering van de provinciale en gewestelijke milieuvergunningscommissies garandeert. Deze operationalisering impliceert tevens voorstellen m.b.t. secretariaat van de commissies. Pagina 31 van 34
d) Vergunningverlening: Voor de Vlaamse projecten, alsook in de beroepstrap (screening ontvankelijkheid, volledig, voorbereiding advies, ondertekening 2 ministers,…), is er een rol voor het Vlaamse niveau inzake vergunningverlening. Er wordt een voorstel uitgewerkt zodat er op Vlaams niveau sprake is van één loket, één behandeling en één tijdige geïntegreerde vergunning. Varianten van samenwerking kunnen hierbij in beeld gebracht te worden. Hierbij zal rekening gehouden worden met het gegeven dat ook bij de omgevingsvergunning dossiers zullen bestaan met een zuiver stedenbouwkundige, een zuiver milieukundige en een gemengde inhoud. Voor de andere vergunningsaanvragen die door de lokale besturen en provincies worden behandeld, kan de werkgroep suggesties formuleren inzake organisatie en ondersteuning van de lokale besturen en provincies. Bij de derde principiële goedkeuring van het ontwerpdecreet betreffende de omgevingsvergunning zal aan de Vlaamse Regering gerapporteerd worden over de voortgang van de werkzaamheden van deze werkgroep.
3.5.5 Antwoord op onderzoeksvraag: Bevoegd administratief rechtscollege De Vlaamse Regering heeft heden beslist om het schorsings- en vernietigingscontentieux inzake omgevingsvergunningen toe te wijzen aan de Raad voor Vergunningsbetwistingen. Deze keuze werd ingeschreven in het voorgelegde voorontwerp van decreet. De organisatorische bepalingen van de werking van de Raad voor Vergunningbetwisting worden vastgelegd in het decreet betreffende de organisatie ern de rechtspleging van sommige Vlaamse bestuursrechtscolleges. Dit decreet worden heden voorgelegd aan de Vlaamse Regering voor een tweede principiele goedkeuring met het oog op advies Raad van state. Specifiek wordt in de nota Vlaamse Regering horende bij het decreet met betrekking tot de toewijzing van het schorsingsen vernietigingscontentieux inzake omgevingsvergunningen aan de RvVb het engagement genomen door de Vlaamse minister, bevoegd voor het leefmilieu, de Vlaamse minister, bevoegd voor de ruimtelijke ordening en de minister, functioneel bevoegd voor de Dienst voor de Bestuursrechtscolleges, om een businessplan op te maken, waarin de financiële implicaties worden opgenomen.
4. Weerslag op de begroting van de Vlaamse overheid en de weerslag op het personeelskader van de Vlaamse administratie en de personeelsbudgetten en weerslag op de lokale besturen Het advies van Inspectie van Financiën werd bekomen op 26 maart 2013. Het akkoord van de Vlaamse minister, bevoegd voor Financiën en Begroting, werd bekomen op 18 april 2013. Pagina 32 van 34
Het voorontwerp van decreet bevat onder meer in de artikelen met betrekking tot de inwerkingtreding bepalingen die deze bevoegdheid delegeren naar de Vlaamse Regering. Als dusdanig heeft dit voorontwerp van decreet geen impact op de begroting van de Vlaamse overheid noch op het personeelskader van de Vlaamse administratie en de personeelsbudgetten. Het is pas bij de uitvoeringsbesluiten dat deze impact zal kunnen geraamd worden voor de Vlaamse overheid, en bij uitbreiding voor de lokale besturen. Ook dan pas zal duidelijk zijn welke taken door welke overheden uitgevoerd worden, en met welke personeelsimpact. De conclusies van de werklastmeting zullen duidelijkheid verschaffen over de impact op personeel en middelen op de diverse bestuursniveaus. Voorafgaand aan de finale goedkeuring door de Vlaamse Regering zullen deze conclusies voorgelegd worden aan Inspectie van Financiën. Wat betreft de toewijzing van het schorsings- en vernietigingscontentieux inzake omgevingsvergunningen aan de RvVb is de Vlaamse Regering akkoord om te investeren in mensen en middelen, wat opgevangen wordt binnen de bestaande beleidskredieten van de betrokken beleidsdomeinen.
5. Voorstel van beslissing De Vlaamse Regering beslist: 1.
haar principiële goedkeuring te hechten aan bovengenoemd ontwerp van decreet betreffende de omgevingsvergunning en aan de bijbehorende memorie van toelichting;
2.
de Vlaamse ministers, bevoegd voor het leefmilieu en de ruimtelijke ordening, te gelasten om de flankerende maatregelen te concretiseren in een Actieplan Lokale Besturen binnen de overlegstructuur zoals bepaald in punt 3.3.4 van deze nota en deze ter goedkeuring van de Vlaamse Regering voor te leggen bij de definitieve goedkeuring van het ontwerpdecreet betreffende de omgevingsvergunning;
3.
de Vlaamse minister bevoegd voor Leefmilieu en de Vlaamse minister bevoegd voor Ruimtelijke Ordening te gelasten een objectieve werklastmeting te laten uitvoeren op de wijze als in deze nota beschreven. Deze werklastmeting, de conclusies op vlak van compensatie van de eventuele meerkosten voor steden en gemeenten en de aanpak daarvan zullen uiterlijk gelijktijdig met de finale goedkeuring van het omgevingsvergunnings-decreet, na advies van IF, aan de VR worden voorgelegd.
Pagina 33 van 34
4.
in het kader van de toewijzing van bevoegdheden aan de Raad voor Vergunningsbetwistingen, de Vlaamse ministers, bevoegd voor bestuurszaken, het leefmilieu en de ruimtelijke ordening, te gelasten: a. om een businessplan op te maken, rekening houdend met de samenvoeging van het Milieuhandhavingscollege en de Raad voor Vergunningsbetwistingen in de Dienst voor de Bestuursrechtscolleges en de polyvalente inzetbaarheid van de bestuursrechters, referendarissen en griffiepersoneel van beide administratieve rechtscolleges; b. dit businessplan en de financiële impact hiervan voor te leggen aan de Vlaamse Regering uiterlijk op het ogenblik van de definitieve goedkeuring van het ontwerp van decreet, en op welke wijze dit wordt opgevangen binnen de bestaande beleidskredieten van de betrokken beleidsdomeinen;
5.
de Vlaamse ministers, bevoegd voor het leefmilieu en de ruimtelijke ordening, te gelasten om over voorgenoemd ontwerp van decreet het advies in te winnen van de Raad van State, met verzoek het advies mee te delen binnen een termijn van dertig dagen, zoals bepaald in artikel 84, §1, eerste lid, 1°, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State.
Joke SCHAUVLIEGE Vlaams minister van Leefmilieu, Natuur en Cultuur,
Philippe MUYTERS Vlaams minister van Financiën, Begroting Werk, Ruimtelijke Ordening en Sport
Pagina 34 van 34