VKO Plan B 21 oktober 2014
Discussiestuk in het verband van de voorgenomen fusie VKO-Verus, gericht aan besturen, CvB's en toezichtorganen in het katholiek onderwijs in Nederland
contact: Katholieke Onderwijs Centrale (stad Groningen),
[email protected] download: http://www.kocgroningen.nl/vko-plan-b
1
Samenvatting Deze notitie is bedoeld als bijdrage aan de discussie over de toekomst van VKO. We betogen dat de fusie met Verus niet door moet gaan. We onderzoeken wat het wezen van het katholiek onderwijs is en welke verenigingsvorm daarbij past. We stellen uitstel voor, en een ‘Plan B’. Hoofdstuk 1 stelt dat de besturenkoepels een morele verplichting hebben om een fusievoornemen in de breedte van hun levensbeschouwelijke stroming aan de orde te stellen. Dat kost tijd en de ALV kan daarom in december 2014 geen fusiebesluit nemen. Hoofdstuk 2 stelt dat het aanduiden van katholiek onderwijs als ‘een sterk merk’ de kern niet raakt en ons op het verkeerde been zet. De vraag is wat katholiek onderwijs is, hoe het werkt en hoe het een dienst is aan de samenleving. We analyseren hoe waardenoverdracht in de katholieke traditie werkt. Hieruit volgt een nieuwe definitie: katholiek onderwijs is een vormingstraditie waarin onderwijsgemeenschappen hun eigen consistente identiteit baseren op en vernieuwen vanuit de katholieke levensbeschouwing, als dienst aan de leerlingen, de ouders, de katholieke traditie en de samenleving. Hoofdstuk 3 stelt dat de veronderstelde fusievoordelen discutabel zijn: de vormingstraditie schiet er niets mee op. De fusie kan bovendien verstrekkende gevolgen hebben voor de katholieke levensbeschouwing als stroming en voor het katholiek onderwijs als dienst aan de samenleving. Conclusie: de fusie VKO-Verus is een historische vergissing die wij niet voor onze rekening willen nemen. Hoofdstuk 4 is een voorzet voor radicale vernieuwing van VKO. Voorgesteld wordt: -
Verbreden van de ledenbasis naar alle geledingen van het katholiek onderwijs, om het onderbenutte draagvlak bij ouders, leerkrachten/docenten, directeuren en identiteitsprofessionals te mobiliseren. De regionale netwerkbijeenkomsten worden overeenkomstig verbreed. De banden met andere netwerken in en rond het katholiek onderwijs worden versterkt.
-
Versterken van het verenigingskarakter. ‘Centrum’ wordt ‘vereniging’. Geen RvT/CvB maar een AB en DB die gekozen worden uit de geledingen. Een nieuw contributiemodel, gedifferentieerd naar de geledingen.
-
Een jaarcongres met een verenigingsbrede programmacommissie, een call for papers en een accent op gezamenlijk richting kiezen als vormingstraditie en onderwijsstroming.
-
Een onderzoeksagenda gevoed uit kennisbehoefte bij de geledingen.
-
Een projectbudget gericht op verenigingsbrede samenwerking voor ontwikkeling en profilering van katholiek onderwijs.
-
Een strategische alliantie met Verus voor behartigen van de belangen van het bijzonder onderwijs, en een gezamenlijk dienstencentrum met Verus voor de interne ondersteunende functies van de bureaus.
Hoofdstuk 5 formuleert enkele alternatieve besluiten ten behoeve van de ALV in december.
2
Geachte collega's,
We schrijven deze notitie als inbreng in de discussie over de fusie tussen VKO en Verus. Ons betoog is dat deze fusie niet door moet gaan. We stellen een ‘Plan B’ voor en verzoeken onze collega-bestuurders en toezichthouders van het katholiek onderwijs in Nederland daar kennis van te nemen. De voorbereidingen van de fusie zijn in gang zijn gezet en we realiseren ons dat niet iedereen blij zal zijn met een fundamentele discussie in een fase waarin knopen moeten worden doorgehakt. De definitieve beslissing moet echter nog genomen worden, die staat gepland voor de ALV van dinsdag 2 december. Is de opkomst dan niet voldoende, wat aannemelijk is gezien de minimale opkomst de laatste tijd, dan valt het besluit op donderdag 11 december. Besturen die net als wij vinden dat de fusie niet door moet gaan hebben dus in december een laatste kans om hun invloed te laten gelden. Tijdens de ALV van 12 september 2014 is vanuit drie besturen een notitie ingebracht. De notitie is als bijlage toegevoegd. In de mondelinge toelichting is gezegd dat het fusievoorstel rationeel te begrijpen is, maar dat het niet goed voelt. In de notitie is gesteld dat een zelfstandig netwerk nodig blijft om het katholiek onderwijs op identiteit te kunnen blijven ontwikkelen. Om die zelfstandigheid geborgd te krijgen zijn concrete en vergaande voorwaarden gepresenteerd aan de inhoud en het proces van de fusie. De fusie voelt niet alleen verkeerd, we zijn als KOC het plan bij nadere beschouwing steeds meer gaan zien als een historische vergissing. Om dat uit te leggen, in eerste instantie aan onze collega bestuurders en toezichthouders in het land, en ook onze collega's bij Verus, kijken we in deze notitie eerst in de breedte en benoemen we de context van ons onderwijs. Vanuit die context verdiepen we ons in de functie en het wezen van het katholiek onderwijs en we komen uit bij een nieuwe formulering daarvan. Van daaruit kijken we opnieuw naar de fusie, en keuren deze af. Daarna presenteren we een plan B voor vernieuwde landelijke samenwerking in het katholiek onderwijs. Verantwoording: de notitie is gebaseerd op het werken aan identiteitsontwikkeling in het katholiek onderwijs in de stad Groningen. In de doorlopende dialoog hierover zien we nieuwe denklijnen opkomen en die trekken we in deze notitie door naar de missie en inrichting van VKO. De tekst is in korte tijd geschreven en we hebben geen aanvullend onderzoek kunnen doen. Dat beperkt de pretentie van dit werk: het is een discussiestuk, geen reorganisatieplan. Met het opstellen van deze notitie hebben we onze energie willen besteden aan een vernieuwde, zelfstandige VKO, aan samenwerking tussen die VKO en Verus, en aan samenwerking met iedereen die voor katholiek onderwijs is. Wat we in de ALV van september ‘Plan B’ hebben genoemd (een nieuw netwerk) schuiven we door naar ‘Plan C’. We doen bij deze een oproep aan onze collega's om de fusie te heroverwegen en samen een andere weg in te slaan die beter past bij wat we zijn en wat we willen zijn: katholiek onderwijs.
Bestuur KOC Groningen: Peter Bootsma (voorzitter), Frans Debets (penningmeester), Cees Holtman, Herma Korfage, Gert Kortekaas, Loes Lestestuiver (secretaris), Dick Vogel; RvT KOC Groningen: Han Bakker, Cees Grol (voorzitter), Harry Rietman. Contactgegevens via
[email protected]
3
1. Bredere context: levensbeschouwelijke stromingen Katholiek onderwijs en protestants-christelijk onderwijs zijn een dienst aan de levensbeschouwelijke stromingen waaruit ze voortkomen en vinden in die stromingen hun morele grondslag.
Waartoe zijn wij op aarde? Dat wij als besturen van katholieke en protestants-christelijke scholen bestaan, is omdat sinds mensenheugenis ouders voor hun kinderen een school zoeken die aansluit bij hun eigen levensbeschouwing. Die levensbeschouwing uit zich in een voorkeur voor een bepaalde manier van lesgeven1, een bepaalde sfeer in de school, een bepaalde bejegening van kinderen en volwassenen, de aanwezigheid van bepaalde waarden. In ons bijzonder onderwijs, goed voor tweederde van het PO, ervaren we in deze tijd een blijvende behoefte aan christelijk geïnspireerde en waardengebaseerde scholen, èn behoefte aan diversiteit binnen dat aanbod. Onze eerste taak is daarom om onze christelijk gefundeerde onderwijs- en vormingsgemeenschappen te blijven inspireren, te faciliteren, te besturen en te profileren in de samenleving. Als besturen en raden van toezicht zijn wij identiteitsdragers.
Niet alleen besturen, ook innoveren Het valt niet mee om de ouders tegemoet te komen in hun behoefte aan waardengebaseerd onderwijs want alle genoemde factoren zijn voortdurend in beweging: de scholen, de mensen, de kinderen, de levensbeschouwingen, en ook wijzelf als bestuurders en toezichthouders. Onze tweede taak is daarom voortdurende innovatie zodat de scholen ook in levensbeschouwelijk opzicht bij de tijd blijven. Deze innovatie vraagt permanent onderzoek van veranderende factoren, periodieke actualisering van de levensbeschouwelijke missie, en een telkens nieuwe vertaling daarvan naar onze onderwijs- en vormingspraktijk, ons organisatiebeleid en onze maatschappelijke positie. In dat onderzoek beperken we ons niet tot wat er in het onderwijs gebeurt, maar oriënteren we ons breder, vanuit onze levensbeschouwelijke stroming, en ook op de ontwikkeling van die stroming. Als besturen staan we dus middenin deze stromingen en zijn we van invloed op de ontwikkeling daarvan.
Levenbeschouwelijke stromingen kunnen niet zonder funderend onderwijs Omgekeerd kijken alle mensen en organisaties die zich tot een levensbeschouwelijke stroming rekenen met grote belangstelling naar het funderend onderwijs. Het onderwijs is immers meer dan een toepassingsgebied van levensbeschouwing zoals de politiek, de publieke omroep, de sport of de vakbeweging. Het onderwijs staat in de kern daarvan, net als de religie. En zeker nu het maatschappelijk bereik van de kerken is teruggelopen, geldt: zonder een vormingstraditie die gedragen wordt door het funderend onderwijs kan een levensbeschouwelijke stroming zich op termijn moeilijk handhaven. Van onze inzet voor identiteitsonderhoud hangt dan ook meer af dan we ons wellicht realiseren.
1
http://www.trouw.nl/tr/nl/5009/Archief/archief/article/detail/3510970/2013/09/17/Ouders-laten-zich-nietleiden-door-Citoscore-bij-keuze-basisschool.dhtml
4
Fusie beïnvloedt levensbeschouwelijke stromingen Een fusie VKO-Verus verandert niet alleen het landschap van het bijzonder onderwijs, het heeft directe gevolgen voor de beide levensbeschouwelijke stromingen waarin we staan. Zo is het onder één bestuur (of zelfs eenhoofdige leiding) brengen van twee koepels, ook als er waarborgen afgesproken worden, een de facto beperking van de zelfstandige beleidsvorming over wetenschappelijk onderzoek, media, podia, projecten, profilering en vertegenwoordiging. Bovendien verandert de externe presentie ingrijpend: er is geen juridisch zelfstandige koepel meer van katholiek onderwijs en evenmin van het protestants-christelijk onderwijs. Voor besturen, directeuren, leerkrachten en ouders die zich lokaal inzetten voor de katholieke of protestantschristelijke identiteit van hun scholen verzwakt daarmee hun landelijke steunpunt. Voor levensbeschouwelijke instituties vervalt de juridisch zelfstandige samenwerkingspartner. Tegenstanders van bijzonder onderwijs kunnen de fusie opvatten als een signaal dat organiseren op identiteit niet zo belangrijk is. De fusie kan dus schadelijk zijn voor deze stromingen, voor hun maatschappelijke functie en voor de condities voor de ontwikkeling daarvan.
Noodzaak van breed debat over fusie Een fusiebesluit zonder voorafgaand debat in de breedte van de betrokken levenbeschouwelijke stromingen is daarom ondenkbaar. Dat zou de indruk wekken dat de interne overwegingen en belangen van de schoolbesturen en hun koepelorganisaties allesbepalend zijn, en dat de andere belangen en belanghebbenden, waaronder de eigen medewerkers en ouders van de eigen scholen, genegeerd worden. Het fusievoornemen, dat in de ALV van 12 september 2014 is vastgesteld, moet daarom binnen de stromingen gepubliceerd worden en het gesprek over de consequenties zal in de breedte actief aangegaan moeten worden. Het op 12 september vastgestelde tijdpad, dat voorziet in besluitvorming in december 2014, is in dat opzicht niet realistisch en moet van tafel.
Tijdsdruk Ondertussen loopt het ledental van VKO snel terug, staat de begroting onder zware druk en heeft het bestuur zijn vertrek per 1 januari 2015 aangekondigd. Wat ook de uitkomst van een breder debat is, in de ALV van december moeten wel beslissingen worden genomen. In de navolgende hoofdstukken wordt een voorstel daartoe geformuleerd.
Samengevat Katholiek onderwijs en protestants-christelijk onderwijs hebben een onmisbare functie in de levensbeschouwelijke stromingen waaruit ze voortkomen en vinden in die stromingen hun morele grondslag. Fusie van centrale instituties in het levensbeschouwelijk onderwijs beïnvloedt deze stromingen. De besturenkoepels hebben daarom een morele verplichting om een fusievoornemen stromingsbreed aan de orde te stellen en de uitkomst van een debat daarover serieus te nemen. Daar is tijd voor nodig. De ALV kan daarom in december 2014 nog geen fusiebesluit nemen, maar moet wel stappen zetten om de continuïteit van de vereniging veilig te stellen.
5
2. Verdieping: wat is katholiek onderwijs? Om verderop te kunnen schetsen welke stappen de ALV in december kan zetten onderzoeken we in dit hoofdstuk eerst vanuit een bredere context wat katholiek onderwijs in wezen is. Want wat we zijn bepaalt immers welke vereniging we nodig hebben. We moeten daarvoor noodzakelijkerwijs een slag de diepte in van de deugdethiek.2 Dat kost een paar pagina's, waarvoor we het geduld van de lezer vragen. We laten ook de fusie even los, daarop komen we in hoofdstuk 3 terug.
Katholiek onderwijs een sterk merk? Ton Verlind stelde in de Bond KBO ALV van november 2008 dat katholiek onderwijs een sterk merk is, met een aansprekend achterliggend concept. Een merk èn een concept dus, twee dingen. Hij adviseerde om het concept te beschrijven: ‘Zorg dat er een gemeenschappelijke basis komt met mogelijkheden voor individuele inkleuring’. Met andere woorden: wat is katholiek onderwijs, wat is de algemene zelfdefinitie die we in het verband van de VKO kunnen formuleren en waarop de scholen kunnen variëren? Het marketingdenken is na 2008 in onze kringen populair geworden, maar deze hamvraag bleef onbeantwoord. We hebben gelukkig wel veel goede verhalen over en van katholieke scholen. Die geven inderdaad allemaal een andere invulling aan het concept, maar een categorische en gedeelde beschrijving van het concept zelf, katholiek onderwijs, dat staat nergens. Googelen op de zin ‘"Wat is katholiek onderwijs"’ geeft maar vier hits, waarvan drie Belgisch en één ongerelateerd. De hamvraag wordt in Nederland dus kennelijk niet zo vaak gesteld. Op de plaats waar een zelfdefinitie had kunnen staan vinden we in de notities ‘Duurzaam van waarde’ (november 2012) en ‘VKONetwerkvereniging’ (maart 2014) de tekst: ‘Katholiek onderwijs is een sterk merk’. Dat klinkt misschien goed, maar het is geen beschrijving van het wezen van katholiek onderwijs. Een merk is vaak een opgeplakte identiteit, oftewel branding waardoor hetzelfde product onder verschillende merknamen kan worden verkocht. Dat beeld staat echter haaks op onze beleving van identiteit, wij plakken het niet op, wij zijn er van doortrokken. Merkdenken benadrukt ook het onderscheid met andere merken, terwijl we dat nu juist niet belangrijk vinden. Onze missie is niet met andere merken te concurreren om marktaandeel, maar om met alle denominaties een dienst te zijn aan de samenleving. De aanduiding ‘sterk merk’ zegt dus a) niet niet wat katholiek onderwijs is en b) vestigt de aandacht op een bijzaak. Merkdenken zet ons op het verkeerde been, we kijken naar de buitenkant in plaats van naar de inhoud. De binnenkant komt er in ‘VKONetwerkvereniging’ dan ook een beetje bekaaid af. We beschrijven de inhoud van het merk daar als volgt: Sfeer, ‘warm bad’, zorg voor elkaar, aandacht voor waarden en normen, oog voor het unieke in een kind, het beste uit leerlingen halen, verantwoordelijkheid voor de ander en de samenleving, leren leven vanuit je hart... achter deze beelden ligt een gemeenschappelijke visie op wat van waarde is. Waarden, komend vanuit de bronnen van het christendom en de traditie van de katholieke gemeenschap.
2 Deugdethiek is een scharnierpunt tussen de katholieke traditie, het onderwijs en maatschappijinrichting in het algemeen. Andere thema's uit de katholieke traditie, zoals de katholieke sociale leer en de leer van de kerk laten we hier buiten beschouwing.
6
We herkennen en waarderen wat hier staat. We naderen hier ook de kern van een zelfdefinitie, waarin we inderdaad iets over gemeenschapszin en sterk waardenbesef verwachten. Maar met benoemen en omschrijven van waarden en waardenbesef leggen we nog steeds niet uit wat het concept is waarmee waarden worden overgedragen, dus hoe vorming werkt, en dat zit ook in de kern van het concept. Dus hoe leren kinderen leven vanuit hun hart? En hoe schuilt hierin een dienst aan de samenleving? We draaien er teveel omheen.
Hoe werkt waardenoverdracht? In deze paragraaf bespreken we waardenoverdracht aan de hand van vier kernbegrippen die in hun combinatie ons kunnen helpen om de essentie van katholiek onderwijs samen te vatten. Dat proberen we in de volgende paragraaf in een definitie. De vier kernbegrippen zijn: bronnen, waarden, houdingen, oefeningen. We beginnen met waarden. Wie een waardengemeenschap wil onderhouden doet er goed aan 1) te benoemen welke waarden hij hoog wil houden. Mensen en organisaties doen dat graag met lijstjes van kernwaarden. Die zijn bij voorkeur zó kort dat iedereen ze kan onthouden: ‘Geloof, hoop en liefde’, ‘vrijheid, gelijkheid, broederschap’, Het zijn strijdkreten waarmee we elkaar in drie seconden kunnen aanmoedigen. Ze herinneren met taal3 aan motiverende essenties. Ons eigen ‘spiritualiteit, subsidiariteit en solidariteit’ past ook in deze categorie, al staan daar wel moeilijke woorden met veel lettergrepen in. Voor effectieve waardenoverdracht zijn rijtjes van kernwaarden van groot belang, maar als los instrument werken ze niet. De woorden in de rijtjes hebben immers uit zichzelf geen vaste lading. Zonder uitleg of verhalen weten we niet hoe we een woord als ‘gehoorzaamheid’ kunnen interpreteren, roept het geen of juist allerlei emoties op, en weten we niet welke proportie erbij hoort. ‘Respect’ bijvoorbeeld wordt vaak als waarde genoemd. Maar bedoelen we bewondering of bedoelen we vrijheid gunnen? Of solidariteit: is dat met mensen die we kennen of ook met anderen ver weg? Het label zelf legt dat niet uit.4 Waarden ontlenen hun emotionele lading en hun proportie aan inspiratiebronnen, kortweg bronnen, bijvoorbeeld ontstaansverhalen, heldenverhalen en utopieën. In heldenverhalen gaat het vaak om mensen die de ultieme consequenties van bepaalde waarden aanvaarden, daarnaar handelen, en daarin een voorbeeld zijn voor ons allen. We identificeren ons met hen: ze worden een deel van onze identiteit. Wie een waardengemeenschap wil onderhouden doet er daarom ook goed aan 2) te benoemen welke bronnen voeding geven aan de waarden, onze bewondering oproepen en een proportie bepalen zodat we houvast hebben als we ze willen navolgen. In onze christelijke traditie
3
Ook zonder taal kunnen we elkaar herinneren aan waarden (en normen), daarvoor hebben we symbolen (en bijvoorbeeld verkeersborden). 4
Hoe achterhalen we waarden van individuen en collectieven? Dat kan bijvoorbeeld door te observeren hoe men zich opstelt in een bepaalde situatie, en daarover een waaromvraag te stellen. En bij het antwoord weer een waarom-vraag te stellen, net zolang totdat er gezegd wordt ‘Nou, daarom’. Dan ben je aangekomen bij een waarde. Soms heeft die waarde niet eens een woord, maar is het een gevoel: ‘Weet ik niet, zo ben ik nou eenmaal’. Waarden zijn de onderste taalstenen in ons denken. Ze zijn lastig te benoemen omdat een wereld van gevoel in één woordje geperst moet worden. En wat onder die waarde zit kunnen we al helemaal niet goed benoemen, dan komen we uit bij een woordloze wereld van gevoelens, bij de aard van het menselijk ras of bij een onpeilbare God. Naastenliefde bijvoorbeeld, waarom is dat belangrijk?
7
bijvoorbeeld, is die proportie vaak radicaal: we vergeven iemand niet zeven keer, maar eindeloos; we hebben niet alleen onze vrienden lief, maar ook onze vijanden. Inspiratiebronnen voor waarden worden overal gevonden. Van oudsher wordt hierbij gedacht aan het oude en nieuwe testament, maar de mens vindt of herkent zijn waarden in ieder domein van communicatie en beleving: literatuur, muziek, schilderkunst, soaps, de natuur, de politiek, de wetenschap, technologie, sport, etc.5 Opmerkelijk is dat een bron niet ‘waar’ hoeft te zijn om te kunnen inspireren: veel inspirerende verhalen zijn fictie zonder waarheidsclaim: fabels, parabels, videoclips. Er zijn dus verschillende contrasten tussen waardencollecties en bronnencollecties: klein tegenover groot; woorden versus multimedia; essenties tegenover illustraties, altijd waarachtig tegenover soms fictief. Bronnen en waarden zijn dus onderscheiden collecties. Als waarden van emotie en proportie zijn voorzien vanuit bronnen, kan de vraag gesteld worden hoe waarden in praktijk worden gebracht. Dat gaat niet altijd vanzelf. Iemand kan bijvoorbeeld wel willen of vinden dat hij uit naastenliefde een tolerant een ruimhartig mens is, maar krijgt hij op straat geen voorrang dan is er kans dat hij toch anders reageert. Waardenbesef is nog geen deugdzaamheid. Een praktisch sleutelbegrip hierbij is houding. De houding die iemand aanneemt is voor de ander zichtbaar en laat intenties zien. Bijvoorbeeld een luisterende of nieuwsgierige houding, of juist een assertieve of afwijzende houding, dan zie je wat iemand wil. Houdingen zijn, anders dan waarden, situationeel. Soms is een toegeeflijke houding goed, op andere momenten brengt het je in problemen. Een houding aannemen kan een bewuste keuze zijn vanuit waardenbesef. Die keuze kan tegen het eigen gevoel ingaan en mogelijk ook tegen anderen in. Bijvoorbeeld als iemand zijn angst overwint en het voor een ander opneemt. Houding kiezen is dus een schakel tussen waardenbesef en gedrag.6 Wie een waardengemeenschap wil onderhouden doet er daarom ook goed aan 3) te benoemen in welke houdingen kernwaarden zichtbaar kunnen worden. Voor het kiezen van een houding is vaak maar heel weinig tijd. Komt iemand met een verzoek dan kunnen we vaak in een oogwenk een ja- of nee-houding aannemen. Bij gevaar kiezen we in een fractie van een seconde voor vechten of vluchten en nemen we de houding aan die daarbij hoort. Stelt een leerling een vraag die eigenlijk net beantwoord is dan kunnen we in een reflex een opkomende kritische opmerking onderdrukken en geduldig nog eens uitleggen hoe het zit. Willen we vanuit waarden trefzeker kunnen kiezen en ook nog overtuigend overkomen, dan moeten we een passende houding dus zonder aarzeling, met gemak en ook met genoegen7 kunnen aannemen. Dan heeft het zin om te oefenen. Wie bijvoorbeeld geduldig wil worden zou kunnen oefenen met langdurige projecten. Wie goed wil leren luisteren en samenwerken zou muziek kunnen maken met anderen. Wie zorgvuldig wil worden kan oefenen op secure fysieke klusjes zoals tekenen en knutselen. Allemaal oefeningen die we in het onderwijs altijd al doen, en al dan niet bewust dus ook om te oefenen in waardengebaseerde houdingen. De keuze van oefeningen is daarbij opnieuw een kans om kernwaarden voor te houden. Wie gemeenschapsontwikkeling belangrijk acht kan bijvoorbeeld kiezen voor oefeningen in groepen,
5 Hoe achterhalen we bronnen? Niet door bij een waarde een waaromvraag te stellen. Een herkomstvraag kan meer opleveren: Waaruit komt deze waarde voort? Waar heb je dit gevonden? Van wie heb je dit geleerd?
6
Zie de bijlage ‘Begrippen rond waardenoverdracht’ voor een uitgebreider bespreking.
7
‘prompte, faciliter, delectabiliter’, Thomas van Aquino.
8
ongeacht welke houdingen aan de orde zijn. Wie eigen verantwoordelijkheid belangrijk vindt kan kiezen voor oefeningen met dilemma's en keuzemomenten, ongeacht over welke houdingen het gaat. Wie duurzame ontwikkeling van waarde vindt kiest houdingoefeningen waarin de lange termijn en de breedte van people, planet, profit het decor zijn. Wie een waardengemeenschap wil onderhouden doet er daarom ook goed aan 4) te benoemen door welke oefeningen gewaardeerde houdingen een persoonlijke deugd kunnen worden. Samengevat: overdracht van waarden vereist bronnen om emotie en proportie over te brengen en oefeningen om waardengebaseerde houdingen te automatiseren.
Consistentie en reflectie De waarden die we hoog houden in de christelijke tradities staan dus niet op zichzelf maar zijn samenhangend verbonden met bronnen, houdingen en oefeningen. Voor deze samenhang gebruiken we hierna het begrip consistentie8. We noemen een identiteit of een traditie consistent als in alles dezelfde kernwaarden en idealen doorklinken. Zo kennen we in de katholieke traditie bijvoorbeeld de schrift, heiligenverhalen, kerkvaders en hedendaagse voorbeeldfiguren (bronnen), het al genoemde ‘geloof, hoop en liefde’ (waarden), rijtjes van deugden, de opstelling die paus Franciscus kiest, elementen van katholiek sociaal denken (houdingen), symbolen, liturgie, feesten en katholiek onderwijs (oefeningen). Overal hierin zijn dezelfde kernwaarden te vinden, het geheel is consistent. Consistentie is een tamelijk rationeel fenomeen. Solidariteit bijvoorbeeld, spreekt meer tot het gevoel dan dat we het begrijpen; waarde en emotie liggen dicht bij elkaar. Maar trekken we een lijn van de barmhartige Samaritaan (bron) via naastenliefde, tolerantie of solidariteit (waarden) en invoelend of hulpvaardig (houdingen) naar een vastenactieproject (oefening), dan komt dat logisch over, het is een lijn die we begrijpen. De consistentie van deze lijn roept een heel ander gevoel op, namelijk een gevoel van heelheid, of een gevoel van tevredenheid dat je het snapt en het aan een ander kunt uitleggen. Precies dat gevoel is vaak een doel in ons onderwijs. Zo kunnen we wellicht verklaren hoe mensen door een traditie of identiteit geïnspireerd kunnen raken: niet alleen door gevoelsmatige herkenning van kernwaarden die aansluiten bij hun eigen emoties, maar ook door begripsmatige herkenning van consistentie tussen bronnen, waarden, houdingen en oefeningen. Het spreekt aan en het klopt. Wie deze beide conclusies trekt kan zich met de traditie identificeren of zich met de identiteit verbinden, en deze zelf doorgeven. Een van beide conclusies is niet genoeg. Aansprekende inhoud en zichtbare consistentie daarvan maakt een identiteit dus herkenbaar, en daarmee overdraagbaar en leerbaar. Hart en hoofd stemmen in. Wie een waardengemeenschap wil onderhouden doet er daarom goed aan 5) de consistentie van zijn bronnen, waarden, houdingen en oefeningen te onderhouden. Het punt is: met een eenvoudig denkschema als bronnen-waarden-houdingen-oefeningen kunnen mensen de consistentie in een traditie of identiteit gemakkelijker herkennen en benoemen, en dus ook meer ik-snap-het reacties krijgen. Het denkschema zelf kan daarbij een parate checklist zijn, daar is hij eenvoudig genoeg voor. Hij stelt de gebruiker na enig oefenen in staat om in ieder
8
Consistentie kan uitgelegd worden als: samenhangend, en wel zodanig dat je het vast kunt pakken, dat het een geheel vormt. We gebruiken consistentie hier als een relatief begrip: er is altijd een mate van consistentie. Een alternatief zou kunnen zijn het begrip coherentie dat ook samenhang betekent. Vergelijk bijvoorbeeld http://www.encyclo.nl/begrip/consistentie en http://www.encyclo.nl/begrip/coherentie.
9
gesprek over identiteit realtime te weten in welke van de vier collecties het gesprek zich begeeft, en daarmee wat de opties zijn voor verbreding of verdieping van het gesprek. Een parate checklist is een remedie tegen handelingsverlegenheid en het is debatgereedschap. Het is bovendien onderzoeksgereedschap voor wie als rationele buitenstaander kijkt naar een traditie met waarden die uit religie voortkomen. Als de waarden aanspreken maar de gebruiken niet, dan helpt de checklist om er ratio en logica in te zien en dat kan de gevoelsmatige afstand verkleinen. Kortom, wie een waardengemeenschap wil onderhouden doet er goed aan 6) parate kennis van een denkschema dat consistentie inzichtelijk maakt te bevorderen. Bijvoorbeeld door internaliseren van een denkschema aan de hand van mindmap-oefeningen zoals het onderstaande voorbeeld9
Tenslotte. Als bronnen, waarden, houdingen en oefeningen een voldoende consistent en herkenbaar geheel vormen, dan wordt overdracht van een traditie of identiteit gemakkelijker. Alle betrokkenen, in een schoolgemeenschap dus toezichthouders tot en met leerlingen, kunnen zich er gemakkelijker mee identificeren want de identiteit spreekt niet alleen het gevoel aan (wat voor sommigen voldoende is) maar ook de ratio (wat voor anderen belangrijk kan zijn). Door een breder draagvlak en door eenvoudiger en transparanter communicatie over identiteit kan het punt bereikt worden dat velen bereid zijn om de kernwaarden herkenbaar te praktiseren en dat ook te benoemen: ‘We doen die oefening omdat we deze houding waarderen’. Alles en iedereen weerspiegelt dan de idealen en kernwaarden en wordt daarmee zelf een bron voor anderen. De nieuwe mens in het midden van een vormingsgemeenschap, de leerling, ziet in alle richtingen hetzelfde licht. Wie een waardengemeenschap wil onderhouden doet er daarom goed aan 7) te zorgen voor voldoende weerspiegelend vermogen, oftewel reflectie, ook wel voorbeeldgedrag, binnen de gemeenschap. Dit begint zoals bekend bovenin, dus bij toezichthouders en bestuurders.
9
Zie http://denkspoor.kocgroningen.nl/denkspoor/samaritaan-en-vastenaktie voor een interactieve versie.
10
Samenvatting en definitie (kladversie): wat is katholiek onderwijs? Vanuit wat hiervoor gezegd is kunnen we een poging doen tot een nieuwe definitie. We presenteren die hier in bescheidenheid als een kladversie, want er is nog niet in brede kring over gesproken en we hebben er geen uitgebreid onderzoek voor gedaan. Hij is ook ongetwijfeld eenzijdig, want hij komt uit de praktijk en de pen van alleen onderwijsbestuurders. We hopen dat het debat dat we voorstaan ook een gelegenheid zal zijn voor een brede dialoog over een definitie. Om de definitie kort en leesbaar te houden schrijven we allerlei essenties die de zin te lang zouden maken in een toelichting. Bij die essenties zit ook een antwoord op de vraag wat het concept van katholiek onderwijs is. De toelichting maakt dus deel uit van wat we hier willen zeggen over katholiek onderwijs, namelijk: Katholiek onderwijs is een vormingstraditie waarin onderwijsgemeenschappen hun eigen consistente identiteit baseren op en vernieuwen vanuit de katholieke levensbeschouwing, als dienst aan de leerlingen, de ouders, de katholieke traditie en de samenleving. Toelichting: -
onderwijs: VVE tot en met WO, verzorgd overeenkomstig de Nederlandse onderwijswetgeving en bekostigd door de overheid;
-
vorming: ontwikkeling van heel de mens, met inbegrip van eigen en gedeelde bronnen en waarden en daarmee consistente persoonlijke houdingen en oefeningen, en een vaardigheid om de consistentie in de eigen, de gezamenlijke en andere identiteiten te herkennen en te benoemen;
-
traditie: een permanent en samenhangend patroon van gebruiken dat van generatie op generatie wordt doorgegeven en naar behoefte wordt vernieuwd;
-
onderwijsgemeenschappen: leerlingen/studenten, ouders, leerkrachten/docenten, medewerkers, directeuren/bestuurders, besturen/toezichthouders;
-
eigen identiteit: specifiek voor de onderwijsgemeenschap en in meer of mindere afwijkend van de gangbare katholieke levensbeschouwing;
-
consistente identiteit: een voor de schoolgemeenschap omvattende verzameling van collectieve bronnen, waarden, houdingen en oefeningen die een sterke interne samenhang heeft en daardoor als geheel herkenbaar, navolgbaar en overdraagbaar is;
-
katholieke levensbeschouwing: een stroming binnen het christendom in Nederland, herkenbaar in de katholieke kerk, het katholiek onderwijs, andere katholieke instellingen, en in allen die zich met deze stroming verbonden voelen, en die herkenbaar is aan een gemeenschappelijke visie op wat van waarde is: zorg voor elkaar, aandacht voor bronnen, waarden, houdingen en oefeningen, oog hebben voor het unieke in een kind, het beste uit leerlingen wil halen, verantwoordelijkheid voor de ander en de samenleving, leren leven vanuit je hart.
-
vernieuwing: voortdurend onderzoek van veranderende factoren in en rond de schoolgemeenschap, periodieke actualisering van de levensbeschouwelijke missie, en vertaling daarvan naar onderwijs- en vormingspraktijk, organisatiebeleid en extern beleid.
11
-
vanuit: dus vernieuwing vanuit en met voortdurende reflectie op de wortels van het christendom en de traditie van de katholieke gemeenschap, geen vernieuwing waarbij de oorsprong uit zicht raakt.
Dit wisten we toch al? De definitie en de toelichting proberen te vertellen wat we zijn en dat zal voor de ingevoerde lezer weinig nieuws bevatten, we kennen onszelf immers. Er zijn echter enkele nieuwe accenten, zoals het benadrukken van consistentie tussen bronnen, waarden, houdingen en oefeningen. Deze consistentie vermoeden wij te vinden in de kern van alle niet-neutrale vormingstradities en kan een sleutelfactor zijn in de overdraagbaarheid daarvan. Het is een factor die los staat van de inhoud van bronnen, waarden, houdingen en oefeningen, en het is daardoor een verbindend element tussen vormingstradities dat meer aandacht verdient. Hier ligt een interessante onderzoeksvraag: hoe wordt in vormingstradities met open denksystemen consistentie bereikt? En wat leren we daarvan? Consistentie in de eigen bronnen, waarden, houdingen en oefeningen stelt het individu in staat om waardenbewust, trefzeker en authentiek te reageren op alles. Dat is goed voor onze leerlingen, en het is de kern van onze dienst aan de samenleving. Nog anders gezegd: omdat consistentie op zich een zelfstandige en waardenneutrale factor is (de consistentie hangt niet van de waarden af), is het een dienst aan een seculiere samenleving. Een dienst zelfs die in alle denominaties gelijkluidend kan zijn. Islamitische scholen kennen een ander pakket van bronnen, waarden, houdingen en oefeningen, maar ook dat is in belangrijke mate consistent. Openbare scholen respecteren alle religies en dus ook de daarbij behorende bronnen, waarden, houdingen en oefeningen. Ze kunnen ze echter niet integraal overnemen in hun scholen. Dat hoort immers niet binnen de openbare traditie, en het kan ook niet omdat de richtingen onderling niet consistent zijn. Dat hoeft de openbare school echter niet te verhinderen om net als het bijzonder onderwijs de consistentie en de inhoud van alle richtingen te onderzoeken. Dat maakt leerlingen wegwijs daarin en bevordert de vorming van een consistente persoonlijke identiteit bij leerlingen. Dezelfde dienst aan de samenleving dus. Een ander nieuw accent is de positionering van schoolgemeenschappen als centrale actoren, en dus de subsidiaire positie van de besturen daarin. We nemen daarmee afstand van de hang naar Anglo-Amerikaanse bestuursstijlen die macht concentreren bij de persoon van de ondernemer of bestuurder, en die macht door toezicht van hogerhand limiteren. Liever zien we een Rijnlandse benadering waarin het collectief en gedeelde verantwoordelijkheid het uitgangspunt is. Dat past veel beter bij het katholiek sociaal denken waarop wij ons baseren, en het past ook bij de veranderende tijdgeest, waarin ruimte ontstaat om neoliberalisme ook kritisch te bekijken, en om duurzame ontwikkeling en maatschappelijke verantwoordelijkheid centraal te stellen. Nog een accent is dat de aanduiding ‘sterk merk’ niet is opgenomen. We zijn te commercieel gaan denken over wat in essentie een levensbeschouwelijke en maatschappelijke stroming is, een beweging met grass roots. Exemplarisch voor die verschuiving is het vervangen van het Bond KBOadagium ‘spiritualiteit, subsidiariteit, solidariteit’ door ‘vertrouwd, krachtig, ondernemend’. Dat is opzijzetten van verenigingsbrede kernwaarden ten gunste van claims die vooral slaan op het bureau en die meer thuis horen in het bedrijfsleven. Ook tekenend is dat in de concepttekst van de fusieintentie stond dat VKO een expertisecentrum is. De ALV heeft dat gecorrigeerd: de VKO heeft een expertisecentrum. Het was een verschrijving, maar we moeten oppassen niet in de valkuil van centralisme te stappen en het bureau te verwarren met de vereniging. Zoals in de toevoeging aan het logo: ‘centrum voor katholiek onderwijs’. Het is tijd dat we het marktdenken achter ons laten en weer gewoon een vereniging worden.
12
3. Wat betekent dit voor de voorgenomen fusie? 1. VKO en Verus kunnen zonder breed debat niet over fusie beslissen. Een fusiebesluit van centrale instituties in levensbeschouwelijke stromingen beïnvloedt de ontwikkeling van die stromingen (en ook hun toenadering tot elkaar) en vereist daarom een voorafgaand debat in de breedte van deze stromingen. Dat betekent: met iedereen die zichzelf individueel, als netwerk of als instituut tot deze stromingen rekent. Dat zijn er velen: ouders, leerkrachten, docenten, schoolbestuurders, toezichthouders, identiteitsbegeleiders, docenten godsdienst/levensbeschouwing, theologen, pastores en bisschoppen, auteurs, HBO- en WOdocenten en de medewerkers van betrokken organisaties, waaronder de bureaus van onze besturenorganisaties.
2. De opkomst van samenwerkingsscholen en van besturen met meerdere denominaties is geen argument voor fusie Het combineren van identiteiten in scholen en in besturen is een van de factoren die de discussie over fusie VKO/Verus aanwakkert. Zonder fusie moeten de betrokken besturen immers lid zijn van twee besturenorganisaties. Dat kost ze drie keer geld: dubbele contributie; extra tijdsbesteding vanwege dubbele netwerken; en mislopen van het kostenvoordeel dat de fusie belooft. Maar klopt dat wel? Dubbele contributie is eenvoudig te repareren door vanuit de koepel per bestuur alleen de leerlingen van de eigen denominatie te tellen. Het argument van dubbel netwerken is claimen van een schaalvoordeel dat helemaal niet bestaat: iedere denominatieve school wil immers een bestuurder hebben die aan het eigen netwerk deelneemt, ongeacht hoeveel denominaties onder een bestuur vallen. En voor het kostenvoordeel van een gecombineerd dienstencentrum is geen verenigingenfusie nodig.
3. De diversiteit is niet gediend met een fusie. Levenbeschouwelijke diversiteit is een belangrijke waarde in de Nederlandse samenleving en in ons onderwijsbestel. Deze diversiteit is niet gediend met een fusie omdat we hiermee het signaal afgeven dat organiseren op identiteit niet zo belangrijk is. Juist nu de Tweede Kamer onderzoek laat doen ter voorbereiding van de herziening van artikel 23 kan dat signaal nadelig uitpakken.
4. De oecumene is niet gediend met een fusie De katholieke en de protestants-christelijke levensbeschouwing zijn elkaar in 400 jaar aanzienlijk genaderd. Op lokaal niveau is tussen kerken en tussen scholen de verstandhouding sinds de vorige generatie aanmerkelijk verbeterd. Er is echter nog geen sprake van een aan beide kanten breed geaccepteerde en geïnstitutionaliseerde gezamenlijke identiteit met een nieuwe consistente identiteit van bronnen, waarden, houdingen en oefeningen. Zolang die oecumenische consistentie er niet is, is het raadzaam de bestaande consistenties niet te verlaten. Dat is verbranden van twee schepen terwijl de gezamenlijke opvolger nog op de tekentafel ligt. Juist door de bestaande structuren volledig intact te laten kunnen deze zich blijven ontwikkelen, ook naar elkaar toe. Een VKO-Verus fusie op dit moment helpt dit proces niet.
13
5. Een fusie tussen VKO en Verus betekent niet automatisch dat het bijzonder onderwijs sterker komt te staan Als de fusie door zou gaan dan zijn er in het PO en VO niet langer drie grote besturenkoepels, maar twee. De VKO/VERUS-combinatie is dan weliswaar de grootste, maar heeft per saldo minder spreektijd in het overleg met het ministerie en de PO-raad en de VO-raad. In een dynamiek met twee partijen liggen de compromissen vaak in het midden, ook als één partij groter is dan de andere. Met drie ongeveer even grote partijen is een coalitie van twee duidelijker in het voordeel.
6. De operationele winst van een verenigingenfusie ten opzichte van een bureaufusie is minimaal. Samenvoegen van de bureaus levert veel meer kostenbesparing op dan samenvoegen van de verenigingen. Er is daarom geen financiële reden of noodzaak om behalve de bureaus ook de rechtspersonen te fuseren. Het argument dat de interne besluitvorming eenvoudiger wordt is alleen geldig als de ‘bloedgroepen’ zo snel mogelijk van het toneel verdwijnen. En dat is nu juist niet de bedoeling!
Samenvatting en conclusie. De voordelen die aan de ALV zijn gepresenteerd zijn discutabel. De hier besproken nadelen zijn nauwelijks geanalyseerd, maar kunnen verstrekkende gevolgen hebben voor de katholieke levensbeschouwing als stroming en als dienst aan de samenleving. De alternatieven (bijvoorbeeld een gemeenschappelijk dienstencentrum van zelfstandige koepels) zijn niet in beeld. De belanghebbenden binnen de stroming zijn niet in het debat betrokken. De opkomst bij ALV's is minimaal. Kortom: deze fusie VKO-Verus is een historische vergissing, die voor rekening komt van de gezamenlijke schoolbesturen.
14
4. VKO Plan B Als VKO vijf voor twaalf een fusie afwijst, moet er snel een nieuw plan komen. In dit hoofdstuk verzamelen we daartoe vanuit de hierboven ontwikkelde visie enkele praktische ideeën, en die combineren we tot een conceptplan. Ook hier slagen om de arm: er is geen diepgaand onderzoek gedaan en er is niet breed overlegd. Voor een goed plan is dat nodig, en iedereen begrijpt dat dat tijd kost. Na dit ruwe conceptplan volgt daarom nog een procesvoorstel om die tijd te vinden.
Leden en missie 1. Verbreding Het zwaartepunt in brancheorganisatie voor het funderend onderwijs is opgeschoven van de denominatieve besturenkoepels in de richting van de algemene raden voor PO en VO. Gezien de doorgaande terugloop van het ledental van VKO en opbouw van dienstverlening bij de algemene raden staat dat proces nog niet stil. Maar omdat de algemene raden intern richtingvrij zijn, blijft VKO het onbetwiste steunpunt voor de identiteitsbelangen van de katholieke besturen. Voor Verus geldt hetzelfde. De missie van VKO verandert hierdoor, inzet op katholieke identiteit in het onderwijs wordt het centrale element. Als VKO de belangenorganisatie is voor katholieke identiteit in het onderwijs, is het dan niet vreemd dat alleen schoolbesturen daar lid van kunnen zijn? Behalve besturen zijn er heel veel toezichthouders, directeuren, medewerkers, ouders en identiteitsprofessionals die deze missie steunen. Ook in de directe kring om onze scholen, bij een katholieke PABO, bij een onderwijsbureau voor katholiek onderwijs, bij methodeontwikkelaars voor katholiek onderwijs, is steun voor deze missie te vinden. En dan is er nog een grote groep buiten het onderwijs die een (sterke) band heeft met het katholiek onderwijs, zowel personen als instellingen: bisdommen, parochies, theologische faculteiten, uitgevers, politieke partijen, oud-ouders, en de grootste groep: enkele miljoenen oud-leerlingen.10 Versmalling van het werkgebied is dus een kans voor verbreding van de ledenbasis. Onderdeel van plan B is daarom een onderzoek naar verbreding van VKO, gericht op mobiliseren van een onderbenut draagvlak binnen de levensbeschouwelijke stroming, ten behoeve van het katholiek onderwijs. Onderbenut, niet eens latent. In dat onderzoek kan per geleding een model ontwikkeld worden voor praktische zaken zoals contributie, inspraak, achterbancommunicatie, etc. De drempel zou zó laag kunnen zijn dat iedereen die het katholiek onderwijs steunt dat ook door lidmaatschap wil laten blijken. De ledenadminstratie kan, naar het model van social media, door volledige automatisering hanteerbaar en goedkoop zijn. Het onderzoek zou kunnen aanvangen met overleg hierover met gelieerde netwerken en instellingen over samenwerking en taakverdeling.
2. Missie, identiteit en governance Paul Frissen riep op 7 oktober het onderwijs op om weer eigenaar te worden van de eigen professionaliteit en kwaliteit, en om na te denken over wat we willen met het onderwijsbestel en
10
Circa een derde van de basisscholen in Nederland is katholiek. We nemen aan dat die scholen gemiddeld even groot zijn als protestants-christelijke en openbare basisscholen. Dan heeft dus circa een derde van de Nederlandse bevolking boven de 12 jaar op een katholieke basisschool gezeten.
15
onze autonomie. Willen we ons kunnen verzetten tegen staatspedagogiek dan hebben we een vereniging nodig die zichzelf in de eerste plaats ziet en profileert als verzamelpunt en spreekbuis van leden, en niet primair als dienstverlener aan leden.11 In dit plan B versterkt VKO daarom het eigenbeeld als een vereniging van en voor leden. In het logo wordt de tekst ‘centrum voor katholiek onderwijs’ vervangen door ‘vereniging van en voor katholiek onderwijs’ en de pay-off ‘vertrouwd, krachtig, ondernemend’ wordt geschrapt. Er komt een verenigingsbreed identiteitsproject en een nieuw communicatieplan. In een vereniging ligt het primaat bij het collectief, bij de leden. In dit opzicht verschilt een vereniging met leden sterk van een onderneming met klanten. Bij een vereniging is de ALV het hoogste orgaan. Het bestuur, dat gekozen wordt uit de leden, is daarmee per definitie dienend. Het voert uit wat de leden gezamenlijk beslissen, al dan niet op voorstel van het bestuur zelf. Tussen bestuur en leden zit dus geen afstand. Een marktideologisch governancemodel met een voltijds CvB, dat naar zijn aard geen leden bevat, past hier niet bij. Zeker niet in een vereniging die een spreekbuis wil zijn. Daar moet de voorzitter geloofwaardig extern kunnen spreken in termen van ‘wij bestuurders van katholiek onderwijs’, en hij of zij moet dat dus zelf ook zijn. In dit plan B wordt daarom afgestapt van het voornemen van een RvT/CvB opzet en wordt uitgegaan van een representatief en gekozen bestuur dat beleid maakt en de vereniging extern representeert. Daarnaast is er een bureau dat het bestuur hierin assisteert zodat de bestuurders zich kunnen beperken tot lezen, vergaderen en spreken. Het bureau schrijft, rekent en organiseert, zoals een beleidsambtenaar een wethouder ondersteunt. De verdere invulling van het governancemodel is een onderwerp van nadere studie. We beperken ons hier tot enkele hoofdlijnen: -
Het bestuur is een afspiegeling van de ledenbasis. Vanwege de grote verschillen tussen de geledingen (van particulieren tot grote instellingen) is het praktisch het bestuur samen te stellen uit representanten van de geledingen.
-
Voor binding en communicatie met de achterban is kandidaatstelling en verkiezing een aangewezen concept. Om slagvaardig te kunnen besturen is een volledig mandaat, zonder last of ruggespraak wenselijk, evenals besluitvorming zonder vetorecht bij gewone meerderheid van stemmen.
-
Bestaande netwerken van geledingen zoals een voortzetting van het opgeheven NKO zouden in deze structuur een plaats kunnen krijgen. Als identiteit van katholiek onderwijs het gezamenlijke doel is dan moeten we samen willen optrekken met de identiteitsgebonden koepels van ouders, leraren, directeuren, identiteitsprofessionals, theologen en kerken.
11 In ‘Ondernemende brancheorganisaties’, Schmidt, Van den Toren en De Wal, 2003 is een rubricering te vinden van kerntaakopvattingen bij de circa 1.500 brancheorganisaties in Nederland. De auteurs komen op vijf archetypen in positionering, brancheorganisaties zijn: diplomaat (lobby), onderhandelaar (externe bindende afspraken zoals CAO's), adviesbureau (diensten), gilde (intern bindende afspraken zoals certificaten), en/of sociëteit (ontwikkeling van gemeenschappelijke identiteit en waarden; onderlinge contacten). Aan de hand hiervan zou gezegd kunnen worden dat VKO in de eerste plaats sociëteit en diplomaat moet zijn.
16
Kernactiviteiten 2. Onderzoek Een levensbeschouwelijke stroming die bij de tijd wil blijven heeft een onderzoeksfunctie nodig, net zoals politieke partijen eigen wetenschappelijke bureaus hebben, en Nederland een CBS. Door stelselmatig trendonderzoek wordt inzichtelijk hoe de wereld verandert en hoe het denken binnen en buiten onze stroming meeverandert, zowel kwalitatief als kwantitatief. Die kennis is onmisbaar voor de gezamenlijke opinievorming en bij het richtinggeven aan veranderingen binnen de stroming. Ook voor VKO is dit soort onderzoek de eerste kernactiviteit. Het betekent dat ons onderzoeksinstituut in Nijmegen en/of ons bureau in Woerden zich als onderzoeksinstituut meer zou moeten richten op macro-ontwikkelingen, van filosofisch tot financieel en van lokaal tot mondiaal. Wat zijn de grote maatschappelijke uitdagingen waar Nederland en de wereld voor staat, hoe wordt daar katholiek over gedacht, wat kan het katholiek onderwijs hierin betekenen, en hoe brengen we dat gezamenlijk in het publieke debat onder de aandacht. Antwoorden op deze vragen zijn van groot belang voor besturen die vanuit identiteit richting willen geven. VKO is een aangewezen instantie om als een permanente activiteit namens de besturen beleidsonderzoek, marktonderzoek (bijvoorbeeld naar methoden) en trendonderzoek uit te voeren. Daarnaast zou VKO periodiek een academische onderzoeksagenda voor identiteit van katholiek onderwijs kunnen publiceren, gebaseerd op geïnventariseerde kennisbehoefte bij besturen en gericht aan de onderzoekswereld in het algemeen. Deze agenda kan als richtpunt en inspiratiebron dienen voor onderzoekers.
3. Interne media en podia De tweede kernactiviteit van VKO is het organiseren van het debat over de ontwikkeling van het katholiek onderwijs. Voor dat doel is een jaarcongres nodig waar de resultaten van trendonderzoek worden gepresenteerd, waar urgenties en visies gedeeld worden en waar de leden een podium hebben om elkaar te inspireren. Dus geen symposium met een leerzaam programma voor een doelgroep zonder plenaire taken, maar een actief congres met een brede programmacommissie, een call for papers, en opiniepeilingen over trends, achterliggende kwesties en gezamenlijke projecten. In het verlengde hiervan ook de meer frequente regionale netwerkbijeenkomsten zoals die nu bestaan, maar dan voor de bredere ledenbasis. Verder een besloten internetforum voor leden dat in staat stelt om het onderlinge debat door het jaar voort te zetten. Ook het blad ‘Schoolbestuur’ zou kunnen verbreden.
4. Projecten Projecten is de derde kerntaak van VKO, rechtstreeks volgend op onderzoek en debat. Het gaat om verenigingsbrede projecten voor een bijdrage aan de samenleving, of voor vernieuwing van het katholiek onderwijs. Projecten waarvoor het idee in het debat naar voren is gekomen, waar de besturen prioriteit aan hebben gegeven, en die door hun landelijk karakter en synchroniteit een groter effect hebben en goed zichtbaar zijn in de samenleving. Bijvoorbeeld: opinieonderzoeken, bewustwordingscampagnes, scholingsprogramma's, methode-evaluaties, inzamelacties, solidariteitsacties, etc. De rol van VKO is projecctregie en effectmeting.
17
5. Externe vertegenwoordiging en profilering Namens de aangesloten besturen voert VKO het overleg met andere koepels en organisaties van dezelfde identiteit: kerken, werknemers, ouders, administratiekantoren. In tweede instantie nauwe afstemming met Verus en andere koepels in het bijzonder onderwijs. Daarna en gezamenlijk met Verus: afstemming met de overheid, de algemene raden, het beroepsonderwijs en het wetenschappelijk onderwijs. Tenslotte externe profilering van het katholiek onderwijs en het bijzonder onderwijs in de media.
Nieuw contributieprincipe De genoemde kernactiviteiten worden volledig bekostigd uit contributie. Per bestuur telt daarbij het aantal leerlingen op katholieke scholen. Bij interconfessioneel onderwijs en samenwerkingsscholen tellen de leerlingen voor de helft zodat een dubbel lidmaatschap VKO+Verus niet kostenverhogend is. De contributie wordt berekend op basis van kostprijs en een procentuele opslag voor ondersteunende activiteiten en algemene kosten. Diensten vallen geheel buiten de contributie en worden tegen een kostendekkend tarief in rekening gebracht. De contributie valt hierdoor lager uit.
Opties voor diensten voor leden De VKO levert juridisch advies, regelt mantelcontracten met verzekeraars, uitgevers en andere leveranciers, geeft ondersteuning op maat, ontwikkelt methoden en begeleidt scholen (VKO Nijmegen). Het principe hier is dat deze diensten aan leden aangeboden kunnen worden tegen integrale kostprijs, voor zover daar vraag naar is en voor zover het de kerntaken niet in de weg staat. Wordt er te weinig gebruik van gemaakt dan worden deze diensten beëindigd. Opties zijn dan: onderbrengen in een gezamenlijk dienstencentrum met Verus, onderbrengen bij de PO-raad (bijvoorbeeld tegen een VKO-bestuurszetel daar) of verzelfstandigen. Een voorbeeld van diensten die een kerntaak in de weg staan is het ontwikkelen van identiteitsmethoden. VKO begeeft zich daarmee in de markt voor methodeontwikkeling en identiteitsbegeleiding. Het wordt daarmee onmogelijk om ook nog objectief de markt in kaart te brengen en vergelijkende onderzoeken te doen vanuit een positie boven de markt.
Opties voor ondersteunende functies Het VKO-kantoor kent verschillende ondersteunende functies, zoals personeelsadministratie, financiële administratie, ledenadministratie, congresorganisatie. Hier geldt als maatgevend principe dat de kosten hiervan in een redelijke verhouding moeten staan tot de kosten van de kernactiviteiten. Deze verhouding wordt als een taakstellend percentage door de ALV vastgesteld. Wordt het VKO-kantoor te klein om de ondersteunende taken binnen dit percentage efficiënt of professioneel uit te voeren, dan kan overwogen worden om deze taken uit te besteden. Bijvoorbeeld aan een onderwijsadministratiekantoor, aan het bureau van een van de grote besturen, of een gezamenlijk dienstencentrum met Verus.
18
5. Procesvoorstel Zoals gezegd, het opstellen van een goed reorganisatieplan vanuit een ingrijpend gewijzigde visie vergt tijd. In het onderstaande conceptbesluit, dat in de ALV van 2 (en 11) december zal worden ingebracht, is daarom in twee varianten een oplossing gezocht om die tijd te winnen.
Variant A De ALV: 1.
Besluit de fusie uit te stellen en een denkpauze in te lassen, dit aan Verus kenbaar te maken, en aan de leden van Verus begrip te vragen voor afwijken van een eerder overeengekomen tijdpad.
Variant B De ALV: 2.
Besluit de in september 2014 vastgestelde intentie tot een verenigingenfusie met Verus in te trekken, dit aan Verus kenbaar te maken, en aan de leden van Verus begrip te vragen voor de koerswijziging.
3.
Spreekt de intentie uit om in het belang van de katholieke en de protestants-christelijke levensbeschouwelijke stromingen, en in het belang van het confessioneel bijzonder onderwijs in Nederland, vanuit blijvende zelfstandigheid te komen tot intensieve samenwerking met Verus op alle geëigende gebieden, en draagt het bestuur op deze intentie aan Verus over te brengen.
4.
Trekt het voornemen om een CvB/RvT model in te voeren in, en verzoekt de bestuursleden aan te blijven tot minimaal medio 2015.
5.
Draagt het bestuur op het conceptplan ‘VKO Plan B’ en de daarop ingediende commentaren verenigingsbreed te agenderen als opstap naar een nieuw reorganisatieplan.
6.
Besluit aan alle leden het voorstel te doen van een eenmalige vrijwillige verhoging van de jaarcontributie met ... % om de volledige vernieuwing van de VKO mogelijk te maken.
Tot slot Het ‘VKO Plan B’ zoals hierboven gepresenteerd is de eerste voorkeur van de opstellers van deze notitie. Het houdt het katholiek onderwijs in Nederland bij elkaar in een zelfstandige vereniging. Het versterkt die vereniging door verbreding. Het maakt het bovendien mogelijk om buiten de kernactiviteiten intensieve samenwerking aan te gaan met Verus en anderen. Mocht de fusie in december toch doorgaan en (naar wij verwachten) onvoldoende waarborg bieden voor het zelfstandig blijven organiseren van een koepelfunctie voor het katholiek onderwijs, dan kan wat hier ligt een aanzet zijn voor een ‘plan C’: een nieuw en breed samengesteld netwerk van en voor katholiek onderwijs.
19
Bijlage 1: notitie aan de ALV van 12 september 2014 Onze opstelling met betrekking tot samenwerking VKO - Verus
ALV VKO 12 september 2014, agendapunt 3.1
1. Als besturen van katholieke scholen dragen wij verantwoordelijkheid voor de continuïteit van katholiek onderwijs. De missie van onze stichtingen en scholen scholen gaat uit van kernwaarden uit de katholieke traditie die we nog altijd kunnen samenvatten als: “spiritualiteit, subsidiariteit en solidariteit”. Deze waarden zijn blijvend van grote maatschappelijke betekenis. De traditie waarin ze herkenbaar, coherent en overdraagbaar worden, is daarentegen tijdsgevoelig. We investeren dus voortdurend in vernieuwing.
2. Als besturen hebben we daarom belang bij een besturennetwerk dat zich richt op innovatie van werken aan identiteit van katholiek onderwijs. Daar kunnen en willen wij aan bijdragen en omgekeerd kan dat netwerk ons versterken. Dat netwerk behoeft dan wel een eigen focus, eigen onderzoeksagenda, eigen media, eigen bijeenkomsten, etc. Zelfstandige besluitvorming daarover en een eigen begroting zijn absolute voorwaarden.
3. Als we van mening zijn dat in de nieuwe samenwerking tussen VKO en Verus deze zelfstandigheid onvoldoende geborgd wordt dan zullen we ons met gelijkgestemde besturen inzetten voor een nieuw landelijk of regionaal netwerk dat buiten VKO/Verus om tot stand komt. In dat geval beperken we onze bijdrage aan en inzet voor VKO/Verus en heroverwegen we ons lidmaatschap.
4. We vragen het VKO-bestuur om de leden in staat te stellen rechtstreeks mee te denken en mee te spreken over de samenwerking met Verus. We denken daarbij aan de vorming van een klankbordgroep die rechtstreeks betrokken wordt bij de fusiebesprekingen en die gevraagd en ongevraagd adviseert aan het bestuur.
Dick Lieftink, Bisschop Möller Stichting (provincie Friesland) John van Meekeren, Fidarda en SKOD (provincies Groningen en Drenthe) Peter Bootsma, Katholieke Onderwijs Centrale (stad Groningen)
20
Bijlage 2: Begrippen rond waardenoverdracht Onder houding verstaan we de opstelling van een mens zoals andere mensen die kunnen waarnemen. Een houding zegt vaak iets over gemoedstoestand of opvatting: een stralende glimlach betekent doorgaans dat iemand blij is. Een houding kan echter ook een gemoedstoestand verhullen, iemand lijkt bijvoorbeeld brutaal maar is gefrustreerd. Een houding zegt vaak meer dan woorden, en we zijn dan ook gewend om goed te letten op body language op het schoolplein, in de klas, in tien-minutengesprekken, in vergaderingen, eigenlijk overal. De houding waarmee iemand een ontmoeting met een ander ingaat bepaalt vaak wat er gebeurt. Een uitgelaten houding kan bijvoorbeeld humor uitlokken, maar ook onbegrip. Wie zelfverzekerheid uitstraalt kan vertrouwen wekken, maar ook irritatie. Wie hulpvaardigheid laat merken kan overgave krijgen, maar ook afwijzing. Wie aandachtig is kan opluchting of openhartigheid terugkrijgen. Houding is dus anders dan gedrag. Gedrag hangt sterk af van de situatie en van het gedrag van de ander, terwijl houding een persoonlijke keuze kan zijn voorafgaand aan gedrag. Gedrag gaat over een afloop van gebeurtenissen, houding is de momentopname aan het begin daarvan. Gedrag laat zich meestal niet in één woord beschrijven, houding vaak wel. Houding is ook wat anders dan karakter. Onder karakter verstaan we vaak een aangeboren en onveranderbaar patroon dat zich kan uiten in primaire reacties, zo 'is' iemand nu eenmaal. Houding daarentegen kan aangeleerd zijn en kan een bewuste keuze zijn: iemand 'neemt een houding aan'. Houding verschilt ook van intentie. Intentie of wil hoeft niet zichtbaar te zijn, houding is dat wel. Achter een houding kan een intentie liggen, bijvoorbeeld bij een belangstellende houding, dan is er een intentie om te leren. De intentie kan verborgen zijn, dan noemen we iemand ondoorgrondelijk. Als houding en intentie overeenkomen noemen we dat integer. Intentie kan ook tegengesteld zijn aan houding, en als we dat negatief beoordelen dan hebben we het over bijbedoelingen of een verborgen agenda. Intentie kan ook zwak zijn. Er zijn van die momenten dat je helemaal niks wilt en dat dat duidelijk aan je te zien is. Helemaal afwezig is de wil van de mens eigenlijk nooit. Houding kan daarom ook aangeduid worden als zichtbare intentie. Houding, tenslotte, staat dicht bij het begrip deugd dat in de katholieke ethiek een centrale plaats heeft, maar het is niet hetzelfde. Een deugd is een eigenschap, een persoonskenmerk, zoals rechtschapenheid, matigheid of geloof, hoop en liefde. Het kan een aangeboren trek zijn maar ook een bewust of onbewust ontwikkelde verbetering van het karakter, een goede gewoonte. In ieder geval is een deugd meer permanent en minder situatiegebonden dan houding. Als je iemand voor het eerst ziet op het schoolplein kun je vaak wel zijn houding benoemen, maar weet je nog niet of het om een (on)deugd gaat. Houding bevindt zich zodoende op het keuzepunt tussen karakter en gedrag. Daar ligt de kans om niet alleen je hart (of onderbuik) te laten spreken, maar om ook je hoofd te gebruiken. Al ben je nogal dominant, soms neem je toch een bescheiden houding aan. Je bent misschien opvliegend maar soms tel je even tot tien. Je bent verlegen maar soms ga je toch staan en zeg je wat je er van vindt. De vrijheid en de verantwoordelijkheid van de mens ligt erin dat hij in iedere situatie bewust de houding kan kiezen die hij goed vindt, zelfs al gaat dat tegen zijn karakter èn tegen de ander in. Houding kiezen is sociaal gereedschap. Als je oefent in de houdingen die je goed vindt wordt het gemakkelijker, dan ontstaan goede gewoonten, deugden en zelfdiscipline. Zoals glimlachend iemand voor laten gaan in plaats van voorrang nemen als je het hebt, of matigheid betrachten in plaats van overconsumeren, of in een gesprek balans zoeken tussen luisteren en zelf aan het
21
woord zijn. Oefening maakt dat je in een split-second een situatie herkent, je herinnert wat je je had voorgenomen, en een houding kunt aannemen. Oefenen in houdingen is een belangrijk element van opvoeding. Het hoort daarom ook thuis in een onderwijsgemeenschap die zich baseert op waarden en inspriatiebronnen, want vanuit die inspiratiebronnen en waarden waardeer je immers bepaalde houdingen wel en andere niet. Oefenen in houdingen is daarom van belang in de groepen, maar ook in teamvergaderingen, ouderavonden, directieoverleg, en in vergaderingen van het bestuur en de raad van toezicht. Juist uit de houdingen die in een gemeenschap zichtbaar zijn spreken de waarden van die gemeenschap.
22