Aan de directies van de levens-, schade- en natura-uitvaartverzekeraars, en de besturen van de pensioenfondsen Datum: 12 juli 1999 Kenmerk: 1999/07;WTV 1999/12 en WTN 1999/04 Betreft: rekenrente en actuariële principes
Geachte directie, geacht bestuur, 1. Inleiding Op 17 november 1998 en 11 januari 1999 heeft de Verzekeringskamer de levensverzekeringsmaatschappijen aangeschreven in verband met de ontwikkeling van de rente op de kapitaalmarkt. In de onderhavige circulaire informeert de Verzekeringskamer alle onder toezicht staande instellingen over haar verdere beleidsvoornemens en maatregelen. Ten eerste zal de Verzekeringskamer vóór het jaar 2001 voor alle onder toezicht staande instellingen, dat wil zeggen pensioenfondsen, levens-, schade- en natura-uitvaartverzekeraars, de bestaande actuariële principes herzien dan wel nieuwe actuariële principes opstellen. Daarnaast wordt in vervolg op genoemde circulaires een aantal verdere maatregelen getroffen. Deels zijn dit pragmatische overgangsmaatregelen. Ook deze verdere maatregelen betreffen in beginsel alle onder toezicht staande instellingen. Deze circulaire is dan ook, anders dan de eerder genoemde circulaires, gericht aan alle instellingen. In paragraaf 2 vatten wij de tot nog toe voor de levensverzekeraars getroffen maatregelen kort samen. In paragraaf 3 schetsen wij de contouren van de nieuwe actuariële principes. In paragraaf 4 geven wij een overzicht van de overgangsmaatregelen van de Verzekeringskamer en de ingangsdata daarvan. 2. De circulaires van 17 november 1998 en 11 januari 1999 Op 17 november 1998 heeft de Verzekeringskamer de levensverzekeringsmaatschappijen aangeschreven met de volgende strekking. De (lange) rente bevindt zich op een zodanig niveau dat nieuwe beleggingen dan wel herbeleggingen niet per definitie kunnen plaatsvinden tegen een rentepercentage dat nodig is voor op polissen gegeven opbrengstgaranties, waarbij mede in ogenschouw dient te worden genomen dat een deel van de intrestopbrengsten nodig is voor kostendekking en rendement op geïnvesteerd vermogen. Deze situatie verdient de bijzondere aandacht van de maatschappijen en de toezichthouder. Vooralsnog, en vooruitlopend op een eventuele aanpassing van de Actuariële principes levensverzekeraars en de Regeling maximum rentepercentages en voorzichtigheidsmarges levensverzekeringsbedrijf 1994, verlangt de Verzekeringskamer dat elke levensverzekeraar aan de Verzekeringskamer inzicht biedt in zijn technische voorzieningen en solvabiliteit door middel van: een voldoende betrouwbare toereikendheidstoets conform de Actuariële principes levensverzekeraars; een toereikendheidstoets onder de veronderstelling van een opbrengst op nieuwe beleggingen en herbeleggingen van 3,5% resp. 3%; informatie over al genomen of voorgenomen maatregelen in verband met de stand van de kapitaalmarktrente. Volgens de Actuariële principes levensverzekeraars dienen de technische voorzieningen voor nieuwe verzekeringen direct op een prudent niveau te worden vastgesteld. De Verzekeringskamer acht het daarom noodzakelijk dat deze technische voorzieningen zijn gebaseerd op onder andere de veronderstelling dat eventuele vervolgpremies, te herbeleggen aflossingen en beleggingsopbrengsten kunnen worden belegd tegen 3%. Conform de Actuariële principes levensverzekeraars kan voor de belegging van de eerste premie worden uitgegaan van het feitelijke beleggingsrendement, rekening houdende met de voorzichtigheidsmarges genoemd in de Actuariële principes levensverzekeraars.
Bij de beoordeling van de grondslagen voor nieuwe producten zal de Verzekeringskamer rekening houden met de stand van de kapitaalmarktrente. In verband met de gevergde majeure administratief-technische inspanning van de verzekeraars heeft de Verzekeringskamer in de circulaire van 11 januari 1999 nader vastgesteld dat wat betreft de toets op de voorziening er eerst vanaf 1 augustus 1999 sprake zal zijn van nieuwe productie. De voorziening voor deze nieuwe productie zal dan worden getoetst op basis van een veronderstelde lange termijn rente van 3%. De Verzekeringskamer heeft in haar circulaire van 11 januari 1999 verder aangegeven dat zij voor de toereikendheidstoets over 1999 en latere jaren in de loop van 1999 een uitspraak zal doen over een eventuele aanpassing van de Regeling maximum rentepercentages en voorzichtigheidsmarges levensverzekeringsbedrijf 1994 en van de Actuariële principes levensverzekeraars. Daarbij zullen ook de consequenties voor de natura-uitvaart- en de zorgverzekeraars worden bezien. 3. Contouren van nieuwe actuariële principes De Verzekeringskamer werkt momenteel aan het opstellen of herzien van verschillende actuariële principes. Een eerste evaluatie van de Actuariële principes levensverzekeraars is afgerond. Een herziening is gepland in het jaar 2000. Er wordt op het ogenblik gewerkt aan het opstellen van Actuariële principes schadeverzekeraars. Bij het uitbrengen van de Actuariële principes pensioenfondsen in 1997 is al voorzien dat deze in het jaar 2000 zullen worden geëvalueerd en herzien. Bij de invoering van het toezicht op natura-uitvaartverzekeraars heeft de Verzekeringskamer aangegeven binnen enkele jaren te willen komen tot een formalisering van het dan mede door de toezichtspraktijk gevormde toezichtsbeleid. Volgens plan zullen deze de vorm krijgen van Actuariële principes natura-uitvaartverzekeraars. In deze paragraaf schetsen wij de achtergrond en de contouren van de nieuwe actuariële principes. De minimumreserveringseisen die de Verzekeringskamer stelt, zijn over een reeks van jaren niet wezenlijk veranderd. Tot voor kort was daar ook weinig reden toe. De huidige voorschriften zijn immers duidelijk, eenvoudig toepasbaar en leiden in de praktijk tot voldoende prudentie in de reservering. Daarnaast echter vraagt de Verzekeringskamer de laatste jaren, en in toenemende mate, additionele informatie die inzicht geeft in de risicopositie van de instellingen en de gevoeligheid daarvan onder verschillende scenario's. Dit gebeurt onder andere door het opvragen van ALM-studies en van nadere gegevens over het beheer van de activa. Een analoge beweging naar een toezicht op het gehele risicobeheer van een instelling doet zich wereldwijd voor, niet alleen bij het toezicht op verzekeraars en pensioenfondsen - althans waar deze in vergelijkbare vorm bestaan - maar ook bij het toezicht op banken en effecteninstellingen. In samenhang hiermee vindt ook op het gebied van de verslaglegging internationaal een verschuiving plaats naar meer transparantie, explicitering en waardering op actuele waarde. Bij de herziening van de actuariële principes wil de Verzekeringskamer voortgaan in de ingeslagen richting, en uiteraard blijven aansluiten bij de internationale ontwikkelingen. Het meer gevarieerde productaanbod en beleggingsbeleid, en de sterk toegenomen professionaliteit van de instellingen op het gebied van risicobeheer rechtvaardigen een toezichtssystematiek die hier op een meer gedifferentieerde manier op aansluit. Het uitgangspunt van prudent risicobeheer in de nieuwe actuariële principes zal als volgt worden uitgewerkt: een explicitering van de opbouw van de voorziening in verschillende onderdelen, en daarmee een verbeterd inzicht in de waarde van de verplichtingen op realistisch geachte grondslagen, de actuariële prudentie en de prudentie met betrekking tot de beleggingsrisico's; een consistente waardering van activa en passiva, met als uitgangspunt de actuele waarde; nadruk in het toezicht op risicoanalyse en -beheer, en daarmee op een reeks van indicatoren, onder handhaving van een statisch gemeten solvabiliteitspositie op de balansdatum; consistentie in de behandeling van de verschillende producten. De voordelen van deze aanpak voor de onder toezicht staande instellingen zijn dat de toezichtseisen preciezer kunnen worden afgestemd op het risicoprofiel van een instelling, en dat goed risicobeheer daarmee ook wordt gestimuleerd. Voorts kunnen in de toezichtspraktijk de gesprekken met de
instellingen nauwkeuriger worden afgestemd op de meer expliciet geformuleerde eisen en de door de desbetreffende instelling gevolgde aanpak. Wij komen hiermee naar onze overtuiging ook tegemoet aan de wensen die leven bij de instellingen zelf. Inmiddels heeft de Verzekeringskamer een interne verkennende studie, gebaseerd op deze uitgangspunten, en een korte wetenschappelijke consultatie hierover afgerond. Dit najaar zullen wij meer uitgebreide berekeningen en analyses uitvoeren om een preciezer inzicht te verkrijgen in de robuustheid van de voorgenomen aanpak, en de consequenties van de reserveringseisen onder een reeks van scenario's. De Verzekeringskamer hecht er sterk aan dat de nieuwe actuariële principes van meet af aan breed worden ondersteund door de instellingen, hun actuariële adviseurs, accountants en overige betrokkenen. Wij zullen hen daarom begin volgend jaar raadplegen over de nieuwe actuariële principes. Wij streven ernaar dat de nieuwe actuariële principes, met aparte maar onderling consistente versies voor pensioenfondsen, levensverzekeraars, schadeverzekeraars (met inbegrip van zorgverzekeraars) en natura-uitvaartverzekeraars, van kracht zullen zijn vanaf 1 januari 2001, en daarmee voor het eerst betrekking hebben op het boekjaar 2001. 4. Overgangsmaatregelen De Verzekeringskamer heeft besloten op dit ogenblik geen algemene aanpassing van de formele voorschriften omtrent de rekenrente uit te vaardigen. Hiervoor zijn twee redenen. Voor de bestaande portefeuille van verzekeringsverplichtingen ligt het niet voor de hand om op dit ogenblik het formele kader voor de reserveringseisen op onderdelen te wijzigen, gezien de relatief korte tijdsspanne tot het van kracht worden van de herziene actuariële principes. Daarnaast blijkt uit de inventarisatie door de Verzekeringskamer van de door de levensverzekeringsmaatschappijen en hun certificerend actuaris uitgevoerde toereikendheidstoetsen op basis van een lange termijn rente van 4%, 3,5% en 3% dat de solvabiliteitspositie van de levensverzekeraars zodanig is dat voor de bestaande portefeuille van verzekeringsverplichtingen een formele verlaging van de rekenrente niet noodzakelijk is. De Verzekeringskamer acht het echter noodzakelijk, gezien de onzekerheid omtrent de kapitaalmarktrente en in afwachting van het van kracht worden van de nieuwe actuariële principes, op dit ogenblik verschillende overgangsmaatregelen te treffen. Hierbij is het volgende overwogen: Doelstelling is te voorkomen dat in de reserveringsgrondslagen voor nieuwe verplichtingen uit hoofde van nog te sluiten polissen waarbij het de verzekeraar nog vrij staat de premiehoogte vast te stellen onvoldoende rekening wordt gehouden met de lagere kapitaalmarktrente. De Verzekeringskamer wil voorkomen dat voor reeds bestaande aanspraken een eventuele overgang van de verplichtingen naar een andere onder toezicht staande instelling, pensioenfonds of verzekeraar, consequenties zou hebben voor de reserveringseisen. De Verzekeringskamer wil om administratief-technische redenen de reserveringseisen aangaande verplichtingen uit hoofde van al (voor 1 augustus 1999) bestaande verzekeringsovereenkomsten ongewijzigd laten. Dit heeft ook betrekking op binnen de bestaande polisvoorwaarden voorziene mogelijke opbouw of verhoging van aanspraken onder reeds bestaande contracten. De Verzekeringskamer wenst voldoende inzicht te hebben in de risicogevoeligheid van de financiële positie van de instellingen. De Verzekeringskamer wil bij instellingen waar zij twijfel heeft over de toereikendheid van de voorzieningen een steviger juridische basis om passende maatregelen te kunnen nemen. De Verzekeringskamer treft hierom de volgende maatregelen: Voor nieuwe productie handhaaft de Verzekeringskamer haar dringende advies aan levensverzekeraars om voor producten met een opbrengstgarantie een lagere rekenrente te hanteren. Dat wil zeggen dat de verzekeraar dient te veronderstellen dat vervolgpremies, aflossingen en beleggingsopbrengsten tegen (maximaal) 3% kunnen worden belegd. Voor de belegging van de eerste premie kan, conform de Actuariële principes levensverzekeraars, worden uitgegaan van het feitelijke beleggingsrendement, rekening houdend met de voorzichtigheidsmarges genoemd in de Actuariële principes levensverzekeraars . In navolging hiervan breiden wij dit advies uit, zij het met ingangsdatum 1 maart 2000, tot natura-uitvaartverzekeraars in het bezit van een WTN-vergunning, en, voor specifieke producten, tot schadeverzekeraars. Dit betreft eveneens alleen de nieuwe productie. In de Bijlage preciseren wij onze definiëring van nieuwe productie, de daarvoor geadviseerde rekenrente bij de reservering, en de datum van ingang van dit advies.
Voor pensioenfondsen blijft de gevraagde toereikendheidstoets conform de Actuariële principes pensioenfondsen ongewijzigd van kracht. Voor pensioenfondsen geldt reeds, overeenkomstig paragraaf 4 van de Actuariële principes pensioenfondsen, dat de actuaris in zijn verklaring mede dient aan te geven of de in het fonds aanwezige middelen naar zijn oordeel voldoende zijn voor een continue dekking van de minimumvoorziening. Daarbij moet de actuaris onder andere rekening houden met de stand van de kapitaalmarktrente en mogelijke verdere dalingen daarvan. Voor de levensverzekeraars dient in de toereikendheidstoets over het boekjaar 1999 de voorziening voor de oude productie te worden getoetst op basis van een veronderstelde lange termijn rente van 4%, en die voor nieuwe productie op basis van een veronderstelde lange termijn rente van 3%. Voorts overweegt de Verzekeringskamer om voor het boekjaar 1999 aanvullende informatie over de totale financiële positie van de instellingen op te vragen. U wordt hierover dit najaar separaat geïnformeerd. In de Regeling maximum rentepercentages en voorzichtigheidsmarges levensverzekeringsbedrijf 1994 wordt het volgende artikel opgenomen dat het overstijgende belang van de algemene eis tot het aanhouden van een toereikende voorziening expliciteert: De Verzekeringskamer kan, zo nodig in afwijking van het bepaalde in de artikelen 2 tot en met 5, aan een levensverzekeraar, natura-uitvaartverzekeraar of schadeverzekeraar nadere voorschriften geven omtrent de mate waarin voorzieningen moeten worden gevormd met betrekking tot verplichtingen en kosten en over de indeling van de voorzieningen. De Verzekeringskamer kan daarbij voorschrijven naar welke grondslagen deze voorzieningen moeten worden berekend." Dit artikel zal dus eveneens voor schadeverzekeraars gelden. Voorts zal de genoemde Regeling zodanig worden aangepast dat deze ook van toepassing zal zijn op de natura-uitvaartverzekeraars met een WTN -vergunning. De Verzekeringskamer zal op grond hiervan aanvullende voorschriften met betrekking tot de vorming van toereikende technische voorzieningen kunnen geven aan individuele verzekeraars wier financiële positie zij gelet op alle relevante omstandigheden onvoldoende sterk acht. De wijziging van de Regeling wordt van kracht voor levensverzekeraars met ingang van 1 augustus 1999 en voor de overige verzekeraars met ingang van 1 maart 2000. De gewijzigde Regeling is bijgevoegd, en zal binnenkort worden gepubliceerd in de Staatscourant. Voor eventuele vragen naar aanleiding van deze circulaire kunt u zich wenden zich tot uw relatiebeheerder.
Met vriendelijke groet, Verzekeringskamer Dr. A.J. Vermaat Voorzitter
--------------------------------------------------------------------------------
Bijlage(n): div. Bijlage: Geadviseerde rekenrente bij de reservering voor nieuwe productie Het advies tot verlaging van de rekenrente bij de reservering betreft deels een verlenging en precisering van het eerdere advies zoals gegeven in de circulaires van 17 november 1998 en 11 januari 1999, en deels een uitbreiding van dit advies tot natura-uitvaartverzekeraars met een WTNvergunning, en, voor specifieke producten, tot schadeverzekeraars. Voor pensioenfondsen blijven de Actuariële principes pensioenfondsen onveranderd van kracht, ook voor nog op te richten pensioenfondsen. Wij wijzen er daarbij op dat overeenkomstig paragraaf 4 van de Actuariële principes pensioenfondsen de actuaris in zijn verklaring mede dient aan te geven of de in het fonds aanwezige middelen naar zijn oordeel voldoende zijn voor een continue dekking van de
minimumvoorziening. Voor herverzekering van pensioenverplichtingen door vanaf 1 augustus 1999 op te richten pensioenfondsen geldt hetgeen daaromtrent hierna is opgemerkt. Verlenging advies aan levensverzekeraars met een WTV-vergunning Onder nieuwe productie verstaan wij in dit verband voor levensverzekeraars met een WTV-vergunning allereerst de vanaf 1 augustus 1999 te sluiten verzekeringen met opbrengstgarantie waarvoor het de verzekeraar nog vrij staat de premie vast te stellen, met uitzondering van natura-uitvaartpolissen, en daarnaast de vanaf 1 maart 2000 te sluiten natura-uitvaartpolissen. Toetreding van nieuwe deelnemers tot bestaande collectieve contracten alsmede opbouw van verdere aanspraken onder reeds bestaande collectieve contracten gelden niet als nieuwe productie. Binnen de bestaande polisvoorwaarden voorziene mogelijke opbouw of verhoging van aanspraken onder reeds bestaande individuele contracten geldt evenmin als nieuwe productie. Overdracht van eerder verworven aanspraken geldt eveneens niet als nieuwe productie. Eventuele toekomstige herverzekering van verplichtingen van (voor 1 augustus 1999) bestaande pensioenfondsen valt evenmin onder nieuwe productie van verzekeraars. Voor pensioenfondsen is het advies aan levensverzekeraars tot verlaging van de rekenrente bij de reservering slechts relevant bij herverzekering van pensioenverplichtingen door vanaf 1 augustus 1999 op te richten pensioenfondsen. Voor de nieuwe productie geldt het volgende: Voor levensverzekeraars met een WTV-vergunning geldt een verlenging van het eerder uitgebrachte advies inzake de rekenrente van 17 november 1998 en van 11 januari 1999. Voor naturauitvaartpolissen aangeboden door verzekeraars met een WTV-vergunning geldt eveneens het advies tot verlaging van de rekenrente bij de reservering, en wel met een ingangsdatum van 1 maart 2000. Bij herverzekeringscontracten te sluiten tussen levensverzekeraars en vanaf 1 augustus 1999 op te richten pensioenfondsen geldt het volgende. Bij herverzekeringcontracten waarbij ten minste het beleggingsrisico wordt gedragen door de verzekeraar geldt het advies om te reserveren onder de veronderstelling dat eventuele vervolgpremies, te herbeleggen aflossingen en beleggingsopbrengsten kunnen worden belegd tegen een rente van (maximaal) 3% . Indien echter ten minste het neerwaartse beleggingsrisico ten laste komt van het pensioenfonds mag door de levensverzekeraar worden gereserveerd op grond van een rekenrente van maximaal 4%. Wij wijzen er daarbij op dat pensioenfondsen die het neerwaartse beleggingsrisico voor eigen rekening houden conform de Actuariële principes pensioenfondsen een adequaat weerstandsvermogen voor dit risico dienen aan te houden. De actuaris van het pensioenfonds dient hiermee rekening te houden bij de uitvoering van de toereikendheidstoets. Nadere precisering van de geadviseerde rekenrente bij producten waarop de PSW van toepassing is Onderstaand preciseren wij in schematische vorm het onderscheid tussen 'oude' en 'nieuwe' productie. Voor de volledigheid herhalen wij eerst de overwegingen bij het bepalen van de scheidslijn tussen oude en nieuwe productie in deze overgangsperiode: Voor pensioenfondsen blijven de huidige reserveringseisen van kracht, ook voor vanaf 1 augustus 1999 op te richten pensioenfondsen. Bij herverzekering wordt onderscheid gemaakt naar oprichtingsdatum als beschreven. Bestaande aanspraken gelden steeds als oude productie. Voor bestaande contracten geldt verdere opbouw tot aan de einddatum van het contract als oude productie. Bij levensverzekeraars kan alleen dan sprake zijn van nieuwe productie indien het productie betreft waarvoor het de verzekeraar nog vrij staat de premiehoogte vast te stellen. Wij beschouwen daarbij een viertal situaties: lopende contracten, verlenging van bestaande contracten, nieuwe contracten zonder overdracht en nieuwe contracten met overdracht.
Lopende contracten: Tot einddatum contract geldt alle verdere opbouw, backservice en coming backservice, als oude productie. Toetreding van nieuwe deelnemers, inclusief eventuele overdracht, tot bestaande
herverzekerde pensioenfondsen of rechtstreekse regelingen tot einddatum contract is eveneens oude productie. Verlenging van bestaande contracten: Verlenging van herverzekering van bestaande pensioenfondsen: oude productie. Verlenging van rechtstreekse regelingen*: opbouw van nieuwe aanspraken, coming service en coming backservice, is nieuwe productie. Per verlengingsdatum reeds opgebouwde aanspraken blijven oude productie. Nieuwe contracten: (zonder overdracht) Herverzekering van bestaande pensioenfondsen: oude productie. Herverzekering van vanaf 1 augustus op te richten pensioenfondsen: nieuwe productie. De rekenrente hangt af van het al dan niet dragen van het beleggingsrisico als eerder beschreven. Rechtstreekse regelingen*: steeds nieuwe productie. Nieuwe contracten: (met overdracht van individuele of collectieve aanspraken) Voorzover de reeds opgebouwde aanspraken gelden als oude productie blijven deze bij overdracht naar een nieuw contract gelden als oude productie. Toekomstige opbouw: nieuwe productie in geval van rechtstreekse regelingen* en oude productie indien het gaat om een herverzekerd pensioenfonds, tenzij het pensioenfonds is opgericht vanaf 1 augustus 1999.
*) Hieronder verstaan wij in dit verband zowel collectieve als individuele producten. Uitbreiding advies tot verlaging van de rekenrente bij de reservering Voor natura-uitvaartpolissen aangeboden door verzekeraars met een WTN-vergunning, en schadeverzekeringen, verstaan wij onder nieuwe productie de vanaf 1 maart 2000 te sluiten polissen waarvoor het de verzekeraar nog vrij staat de premie vast te stellen. Voor deze nieuwe productie geldt het volgende: Voor natura-uitvaartverzekeraars met een WTN-vergunning geldt hetzelfde advies als aan levensverzekeraars tot verlaging van de lange termijn rekenrente bij de reservering naar maximaal 3% , maar dan met een ingangsdatum van 1 maart 2000. Wij wijzen er nog op dat verschillende natura-uitvaartverzekeraars, met een WTV- of een WTN vergunning, voor geïndexeerde producten, waaronder pakketverzekeringen, momenteel al reserveren op een rekenrente die lager is dan 4%. Wij adviseren deze verzekeraars om bij de reservering voor nieuwe productie een corresponderende verlaging van de rekenrente door te voeren. Zoals eerder opgemerkt zal de Regeling maximumrentepercentages en voorzichtigheidsmarges levensverzekeringsbedrijf 1994 zodanig worden aangepast dat deze in het geheel ook betrekking zal hebben op natura-uitvaartverzekeraars met een WTN-vergunning. Ook de bepaling die het overstijgende belang van het aanhouden van toereikende technische voorzieningen verwoordt, zal daarmee voor hen gelden. Wij adviseren schadeverzekeraars om vanaf 1 maart 2000 voor producten met een actuariële reservering, met name ziektekosten- en loondervingsverzekeringen (zoals arbeidsongeschiktheidsverzekeringen), bij de reservering voor nieuwe productie eveneens uit te gaan van de veronderstelling dat eventuele vervolgpremies, te herbeleggen aflossingen en beleggingsopbrengsten kunnen worden belegd tegen een rente van (maximaal) 3% . Ook voor schadeverzekeraars zal de bepaling over het overstijgende belang van het aanhouden van toereikende technische voorzieningen van kracht worden. Een eventuele formele aanpassing van de rekenrente bij ziektekostenverzekeringen zal plaatsvinden in samenhang met de voorgenomen meer fundamentele evaluatie van de Regeling actuariële voorziening ziektekostenverzekeringen 1994 en de Regeling voorziening veroudering ziektekostenverzekeringen. Hetzelfde advies tot verlaging van de veronderstelde lange termijn rente tot maximaal 3% bij de reservering geldt voor periodieke uitkeringen uit hoofde van andere schadeverzekeringen waar discontering is toegestaan. Echter, voor
niet-periodieke uitkeringen zoals bedoeld in artikel 3, lid 3, van het Besluit technische voorzieningen verzekeringsbedrijf 1994 blijft het daar bepaalde van kracht.
--------------------------------------------------------------------------------
REGELING van de Verzekeringskamer van 12 juli 1999, nr. 1.332.12/98-4648, houdende uitvoering van de artikelen 2, vierde lid, en 7 van het Besluit technische voorzieningen verzekeringsbedrijf 1994 en de artikelen 1, vierde lid, en 2 van het Besluit technische voorzieningen naturauitvaartverzekeringsbedrijf. (Regeling maximumrentepercentages, voorzichtigheidsmarges en voorschriften technische voorzieningen verzekeringsbedrijf 1999) De VERZEKERINGSKAMER; Gelet op de artikelen 2, vierde lid, en 7 van het Besluit technische voorzieningen verzekeringsbedrijf 1994 en de artikelen 1, vierde lid, en 2 van het Besluit technische voorzieningen naturauitvaartverzekeringsbedrijf;
Besluit: Artikel 1 In deze regeling wordt verstaan onder: a. voorziening voor levensverzekering: voorziening voor levensverzekering, bedoeld in artikel 435, eerste lid, onderdeel b in samenhang met artikel 427, derde lid, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek; b. voorzieningen: voorzieningen, bedoeld in artikel 435, eerste lid, onderdelen a tot en met f, in samenhang met artikel 427, derde lid, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek; c. zone A-landen: de landen die behoren tot zone A als bedoeld in artikel 2 van richtlijn nr. 89/647/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 18 december 1989 betreffende een solvabiliteitsratio voor kredietinstellingen (PbEG L 386); d. zone B-landen: andere landen dan genoemd onder c; e. U-rendement: het U-rendement zoals dit maandelijks wordt gepubliceerd door het Centrum voor Verzekeringsstatistiek van het Verbond van Verzekeraars. Artikel 2 - 1. Voor zover de voorziening voor levensverzekering wordt gedekt door vastrentende waarden, wordt voor de berekening, bedoeld in artikel 2, eerste tot en met derde lid, van het Besluit technische voorzieningen verzekeringsbedrijf 1994 en artikel 1, eerste tot en met derde lid, van het Besluit technische voorzieningen natura-uitvaartverzekeringsbedrijf het maximumrentepercentage afgestemd op het beleggingsrendement van deze waarden, mits: a. de betreffende waarden en de opbrengsten daarvan niet worden gebruikt ter dekking van niet in de voorziening opgenomen verplichtingen jegens verzekeringnemers, verzekerden of gerechtigden op uitkeringen dan wel ter dekking van verplichtingen jegens andere crediteuren; b. op de opbrengsten met zekerheid kan worden gerekend; c. dit maximumrentepercentage niet voor een langere periode wordt gehanteerd dan de periode tot de vroegst mogelijke aflossingsdatum van de betrokken waarden. - 2. Bij toepassing van het eerste lid wordt het rentepercentage dat bij de berekening wordt gehanteerd, verminderd met een voorzichtigheidsmarge welke minimaal bedraagt: a. 0,00 procentpunt voor spaarhypotheken, voor zover de hypotheek aan de betreffende verzekering is gekoppeld, en voor beleggingen gekoppeld aan verzekeringsvormen waarbij het beleggingsrisico niet voor rekening komt van de verzekeraar; b. 0,00 procentpunt voor obligaties en andere geld- en kapitaalmarktinstrumenten ten laste van of gegarandeerd door de centrale overheid van een zone A-land of door de Europese Unie; c. 0,25 procentpunt voor obligaties en andere geld- en kapitaalmarktinstrumenten ten laste van of gegarandeerd door een lagere overheid van een zone A-land; d. 0,25 procentpunt voor obligaties en andere geld- en kapitaalmarktinstrumenten ten laste van of gegarandeerd door een internationale organisatie waarvan een zone A-land lid is;
e. 0,25 procentpunt voor obligaties en andere geld- en kapitaalmarktinstrumenten ten laste van of gegarandeerd door ondernemingen of instellingen met zetel in een zone A-land, ten laste van of gegarandeerd door banken of verzekeraars, met een hypothecaire zekerheid of met andere zekerheden; f. 0,50 procentpunt voor obligaties en andere geld- en kapitaalmarktinstrumenten ten laste van of gegarandeerd door centrale of lagere overheden van een zone B-land; g. 0,50 procentpunt voor niet-gegarandeerde obligaties en andere geld- en kapitaalmarktinstrumenten ten laste van of gegarandeerd door ondernemingen en instellingen met zetel in een zone A-land; h. 0,75 procentpunt voor obligaties en andere geld- en kapitaalmarktinstrumenten ten laste van of gegarandeerd door ondernemingen of instellingen met zetel in een zone B-land, ten laste van of gegarandeerd door banken of verzekeraars, met een hypothecaire zekerheid of met andere zekerheden; i. 1,00 procentpunt voor alle overige obligaties en andere geld- en kapitaalmarktinstrumenten. Artikel 3 - 1. Voor zover de voorziening voor levensverzekering wordt gedekt uit het rendement op aflossingen en interest met betrekking tot de vastrentende waarden, bedoeld in artikel 2, eerste lid, wordt voor de berekening, bedoeld in artikel 2, eerste tot en met derde lid, van het Besluit technische voorzieningen verzekeringsbedrijf 1994 en artikel 1, eerste tot en met derde lid, van het Besluit technische voorzieningen natura-uitvaartverzekeringsbedrijf, het maximumrentepercentage vastgesteld met inachtneming van het volgende: a. de beschikbaar komende aflossingen en interest met betrekking tot de vastrentende waarden worden geacht te worden belegd in ineens aflosbare leningen met een looptijd van tien jaar; b. de interest op deze leningen bedraagt 85 procent van de rentevoet van het jaar daarvoor, verminderd met een voorzichtigheidsmarge van 0,50 procentpunt, waarbij de rentevoet op de balansdatum van het boekjaar waarin de leningen geacht worden te zijn gesloten, gelijk is aan het Urendement op dat tijdstip. Indien de uitkomst van de voorgaande berekening minder bedraagt dan vier procent, mag het maximumrentepercentage op vier worden gesteld. - 2. Ten aanzien van de aflossingen en de interest die beschikbaar komen uit deze leningen is het eerste lid van overeenkomstige toepassing. - 3. Indien de herbelegging, bedoeld in het eerste en tweede lid, plaatsvindt in vreemde valuta wordt het maximumrentepercentage vastgesteld op de rendementsvoet van de meest recent uitgegeven staatslening in de desbetreffende valuta. Bij de toepassing van de vorige volzin wordt het rentepercentage dat bij de berekening wordt gehanteerd, verminderd met een voorzichtigheidsmarge welke minimaal 0,50 procentpunt bedraagt. - 4. Met betrekking tot het bepaalde in de voorgaande leden is artikel 2, eerste lid, onder a, van overeenkomstige toepassing. - 5. Het eerste tot en met vierde lid is van overeenkomstige toepassing op de in de toekomst te ontvangen premies uit reeds gesloten overeenkomsten van levensverzekering dan wel naturauitvaartverzekering. Artikel 4 Voor zover de voorziening voor levensverzekering wordt gedekt door andere vastrentende waarden dan bedoeld in artikel 2, eerste lid, of door zakelijke waarden, wordt voor de berekening, bedoeld in artikel 2, eerste tot en met derde lid, van het Besluit technische voorzieningen verzekeringsbedrijf 1994 en artikel 1, eerste tot en met derde lid, van het Besluit technische voorzieningen naturauitvaartverzekeringsbedrijf, het maximumrentepercentage vastgesteld op het product van (0,85)t en het U-rendement op de balansdatum van het boekjaar verminderd met een voorzichtigheidsmarge van 0,50 procentpunt, waarbij de factor t representeert het aantal boekjaren ná het boekjaar waarin de belegging van de betrokken waarden heeft plaatsgevonden. Indien de uitkomst van de berekening overeenkomstig dit artikel minder bedraagt dan vier procent, mag het maximumrentepercentage op vier worden gesteld. Artikel 5
- 1. Voor de berekening van de voorziening voor overeenkomsten van levensverzekering gesloten door een verzekeraar met zetel in Nederland met een verzekeringnemer van wie de gewone verblijfplaats onderscheidenlijk, indien de verzekeringnemer een rechtspersoon is, de vestiging van deze rechtspersoon waarop de verzekering betrekking heeft, in een andere lidstaat dan Nederland is gelegen, wordt in afwijking van de artikelen 2 tot en met 4 het maximumrentepercentage vastgesteld op het maximumrentepercentage met inbegrip van de daarbij in acht te nemen voorzichtigheidsmarges zoals vastgesteld door de desbetreffende lidstaat. - 2. Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing op verzekeraars met zetel buiten de Gemeenschap voor wat betreft het verrichten van diensten vanuit een bijkantoor in Nederland naar een andere lidstaat. - 3. Indien naar het oordeel van de Verzekeringskamer het in een andere lidstaat vastgestelde maximumrentepercentage en de daarbij in acht te nemen voorzichtigheidsmarges op onvoldoende voorzichtige grondslagen zijn gebaseerd, kan zij aanvullende regels geven met betrekking tot de ingevolge het eerste en tweede lid vastgestelde maximumrentepercentages en voorzichtigheidsmarges. - 4. In de gevallen, bedoeld in het eerste en tweede lid, waarin de gewone verblijfplaats onderscheidenlijk vestiging van de verzekeringnemer buiten de Europese Unie is gelegen, worden het maximumrentepercentage en de voorzichtigheidsmarges van geval tot geval door de Verzekeringskamer vastgesteld. - 5. Voor de berekening van de voorziening voor overeenkomsten van natura uitvaartverzekering waarin de gewone verblijfplaats onderscheidenlijk vestiging van de verzekeringnemer buiten Nederland is gelegen, worden het maximumrentepercentage en de voorzichtigheidsmarges van geval tot geval door de Verzekeringskamer vastgesteld. Artikel 6 De Verzekeringskamer kan, zo nodig in afwijking van het bepaalde in de artikelen 2 tot en met 5, aan een levensverzekeraar, natura-uitvaartverzekeraar of schadeverzekeraar nadere voorschriften geven omtrent de mate waarin voorzieningen moeten worden gevormd met betrekking tot verplichtingen en kosten en over de indeling van de voorzieningen. De Verzekeringskamer kan daarbij voorschrijven naar welke grondslagen deze voorzieningen moeten worden berekend. Artikel 7 De Regeling maximum rentepercentages en voorzichtigheidsmarges levensverzekeringsbedrijf 1994 wordt ingetrokken. Artikel 8 Deze regeling treedt voor levensverzekeraars in werking met ingang van 1 augustus 1999 en voor natura-uitvaartverzekeraars en schadeverzekeraars met ingang van 1 maart 2000. Artikel 9 Deze regeling wordt aangehaald als: Regeling maximumrentepercentages, voorzichtigheidsmarges en voorschriften technische voorzieningen verzekeringsbedrijf 1999.
Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst. Apeldoorn, 12 juli 1999.
De Verzekeringskamer, A.J. Vermaat, bestuursvoorzitter. A.I.M. Kool bestuurslid.
--------------------------------------------------------------------------------
Toelichting Met de onderhavige Regeling worden de volgende wijzigingen doorgevoerd ten opzichte van de Regeling maximum rentepercentages en voorzichtigheidsmarges levensverzekeringsbedrijf 1994. Geëxpliciteerd wordt dat de voorschriften die in de Regeling zijn opgenomen niet afdoen aan het algemene principe dat verzekeraars toereikende voorzieningen dienen aan te houden. Op grond van artikel 6 van de onderhavige Regeling kan de Verzekeringskamer aan een (categorie van) verzekeraar(s) nadere voorschriften geven omtrent de vorming van technische voorzieningen. De reden voor het uitvaardigen van nadere voorschriften kan bijvoorbeeld zijn gelegen in de aard van de verplichtingen. Zo voert een aantal natura-uitvaartverzekeraars producten waarvan de verzekerde prestatie (de verzorging van de uitvaart) wordt geïndexeerd op basis van de prijsontwikkeling van het verzekerde pakket, zonder dat de verzekeraar ingevolge zijn verzekeringsvoorwaarden de mogelijkheid heeft om de premies aan te passen aan deze kostenontwikkeling. Ook kan het voorkomen dat een verzekeraar deze mogelijkheid krachtens zijn verzekeringsvoorwaarden wel heeft, maar deze om beleidsmatige redenen niet wil benutten. Voor deze verzekeraars ligt het hanteren van een lagere rekenrente voor het desbetreffende onderdeel van de portefeuille voor de hand. De diversiteit van de verzekeringsvoorwaarden op dit vlak is echter dermate groot dat de Verzekeringskamer er de voorkeur aan geeft dit niet in de Regeling zelf vast te leggen, doch in nadere voorschriften. Ook de kostenstructuur van een verzekeraar (of categorie van verzekeraars) kan zodanig zijn dat een aanvullende voorziening of (indien een deel van de beleggingsopbrengsten nodig is voor kostendekking) een lagere rekenrente naar het oordeel van de Verzekeringskamer noodzakelijk is. Een derde voorbeeld betreft de ontwikkeling van de marktrente. Indien een verzekeraar of categorie van verzekeraars, gelet op de totale financiële positie van een verzekeraar, bij ongewijzigd beleid in te hoge mate kwetsbaar blijft voor een aanhoudende lage marktrente, kan de Verzekeringskamer ten aanzien van die verzekeraar of categorie nadere voorschriften stellen. De Verzekeringskamer kan uit hoofde van artikel 6 voorschriften geven aan individuele verzekeraars, aan categorieën van verzekeraars of aan alle verzekeraars. Bij het vaststellen van voorschriften zal de Verzekeringskamer uiteraard motiveren waarom deze worden gegeven. Dit geldt met name ook indien aan een individuele verzekeraar voorschriften worden gesteld. De Verzekeringskamer zal daarbij objectiveerbaar motiveren waarom aan die individuele verzekeraar andere c.q. additionele eisen worden gesteld. In de praktijk zullen dergelijke voorschriften veelal zijn gebaseerd op bij een individuele verzekeraar uitgevoerde actuariële toereikendheidstoetsen of embedded valueberekeningen. De bevoegdheid om nadere voorschriften te geven, ontleent de Verzekeringskamer aan artikel 7 van het Besluit technische voorzieningen ve rzekeringsbedrijf 1994. Dit artikel regelt de algemene bevoegdheid van de Verzekeringskamer om nadere regels te stellen omtrent de mate waarin technische voorzieningen moeten worden gevormd met betrekking tot verplichtingen en kosten en over de indeling van de technische voorzieningen. De Verzekeringskamer kan daarbij voorschrijven naar welke grondslagen deze voorzieningen moeten worden berekend. De toelichting op dit artikel geeft aan dat "de nadere regels die de Verzekeringskamer op grond van dit artikel kan stellen, (…) van algemene of van individuele aard [kunnen] zijn (afhankelijk van de geaccepteerde risico's of contractuele voorwaarden in de concrete omstandigheden van het geval)". Artikel 2 van het Besluit technische voorzieningen natura-uitvaartverzekeringsbedrijf is gelijkluidend. Artikel 7 van het Besluit technische voorzieningen verzekeringsbedrijf 1994 geldt niet alleen voor levensverzekeraars, maar ook voor schadeverzekeraars. Doordat de onderhavige Regeling mede op dit artikel is gebaseerd, kan de Verzekeringskamer ingevolge artikel 6 van de Regeling eveneens voorschriften geven omtrent de voorzieningen te vormen door schadeverzekeraars. Zo zijn bijvoorbeeld arbeidsongeschiktheidsverzekeraars eveneens gehouden bij het vaststellen van hun
voorzieningen rekening te houden met de ontwikkeling van de marktrente. Voor zover een dergelijke verzekeraar dat in onvoldoende mate doet, zal de Verzekeringskamer hem nadere voorschriften kunnen geven. De onderhavige Regeling geldt niet integraal voor schadeverzekeraars. Uitsluitend artikel 6 is op hen van toepassing. De gewijzigde Regeling is tevens gebaseerd op het Besluit technische voorzieningen naturauitvaartverzekeringsbedrijf. Deze verzekeraars zijn derhalve eveneens gebonden aan de Regeling. De Regeling is integraal van toepassing op natura-uitvaartverzekeraars. Ook voor deze verzekeraars geldt dat, in het licht van hun bijzondere situatie, zoals bijvoorbeeld de aard van de verplichtingen die zij aangaan, de Verzekeringskamer nadere voorschriften kan geven omtrent de vorming van toereikende voorzieningen. Dit zal met name gelden voor natura-uitvaartverzekeraars die een vaste premie hanteren, welke niet wordt aangepast aan kostenstijgingen in de uitvaartverzorging. Voor de goede orde wordt opgemerkt dat natura-uitvaartverzekeraars die in het bezit zijn van een vergunning op basis van de Wet toezicht verzekeringsbedrijf 1993 ook voor de toepassing van de onderhavige Regeling worden aangemerkt als levensverzekeraars. Aangezien voor (gespecialiseerde) natura-uitvaartverzekeraars geen communautair geharmoniseerde regelgeving voorhanden is, kan voor de vaststelling van de maximumrekenrente voor verplichtingen aangegaan met verzekeringnemers in andere lidstaten niet worden aangesloten bij de door de verzekeringstoezichthouders in die lid-staten vastgestelde maximumrentepercentages. Voor naturauitvaartverzekeraars is derhalve, in artikel 5, vijfde lid, van de Regeling, aangesloten bij de reeds voor levensverzekeraars geldende bepaling voor verzekeringsovereenkomsten gesloten met verzekeringnemers in staten buiten de Europese Unie. Het expliciteren van de bevoegdheid van de Verzekeringskamer tot het geven van nadere voorschriften geeft aan de Verzekeringskamer de mogelijkheid om krachtens artikel 4:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht beleidsregels vast te stellen (bijvoorbeeld in de vorm van circulaires) over de toepassing van haar bevoegdheden, zoals neergelegd in de Regeling. Ten slotte voorziet de onderhavige Regeling in een technische bijstelling. In artikel 4 is geëxpliciteerd dat voor zover de vastrentende waarden die een verzekeraar aanhoudt niet voldoen aan de eisen die zijn opgenomen in artikel 2, eerste lid, van de Regeling, de regel geldt zoals die in artikel 4 is opgenomen voor zakelijke waarden.