Vereniging EASTERMAR’S LANSDOUWE en de Fûgel- en natoerbeskermingswacht Eastermar. Aan: Eigenaren/grondgebruikers, Faunabeheerders/jagers en Vogelwachters.
Verslag van de tellingen in 2012 vergeleken met de gegevens vanaf (1980) 1992. Ons faunabeheerplan geeft aan dat in de even jaren een aantal aandachtssoorten in kaart gebracht moeten worden. Op de avonden van 10 tot en met 13 april j.l. staken daarom weer ruim 30 leden van de verenigingen vrijwillig tijd ( 4 avonden) in het tellen van enkele faunasoorten in het Lânsdouwegebied. Ook daarna werden door enkele vogelwachters de broedvogel – aantallen van enkele aandachtssoorten in kaart gebracht. Dit verslag geeft ook een beeld van de geschoten aantallen wild door de jaren heen. Het werkgebied van de vereniging omvat de graslanden, houtwallen, elzensingels, bosjes, dobben en rietmoerassen en water, globaal gelegen tussen het Prinses Margrietkanaal, de Boskwei, Mountsjegruppe,de Lits bij Rottevalle, de oevers en ondiep water van de Leijen, de Lits bij Eastermar en de oevers en ondiep water van het Burgumermar, (zo’n kleine 2000 ha.). Dit was alweer de 11-de voorjaarstelling en monitoring sinds 1992 en de 2-de zomerganzentelling die in samenwerking met de Kon. Ned. Jagersvereniging te Amersfoort werd uitgevoerd. De organisatie en het verslag werd weer verzorgd door de Faunacommissie. Het weer was gedurende de voorjaarstelling in 2012 droog maar wel fris. In het veld was het overwegend rustig zodat er goed geteld kon worden. De resultaten waren daardoor op de vier teldagen goed vergelijkbaar. De verschillen tussen de tellingen van de Hazen lagen daarom ook opnieuw onder de 5% . Ook voor de tellingen van de reeën was dat het geval. De dieren lieten zich goed zien en kwamen vroeg uit de dekking. Het totaal aantal getelde Reeën leverde het hoogste aantal (114 ex.) ooit geteld in ons werkgebied op. Hier volgen de resultaten van de tellingen van de Reeën in tabelvorm samen met die uit de andere jaren:
Schreven we in 2008 nog dat..citaat “Onze” Reeën hebben zich ontwikkeld tot een stabiele populatie van rond de 85 dieren…. In de afgelopen jaren kan geconstateerd worden dat er wellicht nog meer dieren in ons werkgebied een leefplaats vinden en dat het aantal eerder rond de 100 exemplaren ligt. (zie ook kaart 1.).Het leefgebied voor Reeën is hier bijna 1500 ha groot. Dus een dichtheid van nu 1 dier op elke 15 ha. Uit aanvullende waarnemingen blijkt dat reeën vanwege de brede waterbarrières alleen uitwisselen met het Elzensingellandschap oost van de Mûntsgruppe en noord van de Boskwei.
1
Gedurende de tellingen zijn vanaf 1992 ook de geslachten van de dieren opgeschreven. Daaruit blijkt dat het aantal bokken altijd kleiner is dan het aantal geiten. Die verhouding schommelt nogal omdat vooral de bokken zich veel meer verplaatsen over grotere afstand dan de geiten. Ondanks deze grotere mobiliteit is de gevonden verhouding bok:geit van geregeld 2 geiten op 1 bok hoog te noemen in vergelijking met die van andere vergelijkbare gebieden. Het gevonden beeld ziet er als volgt uit:
Heel anders is de situatie bij de hazen. Hoewel deze dieren moeilijker te tellen zijn, leren de resultaten van de tellingen ook dat de gevonden cijfers behoorlijk betrouwbaar zijn. Alleen wanneer er overdag veel onrust in het veld is, blijken de resultaten per avondtelling in hetzelfde gebiedsdeel iets meer dan 10 % af te wijken. Dat was in al die jaren eenmaal het geval namelijk in 2010 toen de resultaat afwijking in het hele werkgebied 13% bedroeg. Meestal ligt het verschil tussen de tellingen tussen de 5 en 10%. Voor de verspreiding 2012 zie kaart 2. De eerste tellingen in 1992 uit onze reeks betreffen niet het gehele werkgebied. In 1980 was dat wel het geval. De cijfers van ree en haas uit 1992 zijn geëxtrapoleerde resultaten. Vanaf 1994 is het gehele werkgebied, net als bij de andere aandachtsoorten integraal geteld. Voor hazen is het leefgebied in het dorpsgebied, het meer besloten Houtwallenlandschap ca. 900 ha groot en in het veel opener elzensingellandschap van het Witveen ca. 500 ha groot. Dat is dus kleiner dan dat van de reeën omdat hazen niet of nauwelijks in de moerasoevers van de meren voorkomen. Vanaf het begin van het veldwerk in 1992 was al duidelijk dat er in het houtwallenlandschap minder hazen voorkwamen dan in het elzensingellandschap. Hazen houden van meer openheid. De dichtheden waren daar 3 keer zo hoog namelijk ruim 6 Hazen per 100 ha. HW landschap tegen ruim 22 dieren per 100 ha. in het ES landschap. De laatste jaren is het verschil nog 2,5 keer zo hoog. Dat is vooral het gevolg van de achteruitgang van het aantal in de graslanden van het Witveen. Tot 2000 bleken er gemiddeld ruim 110 Hazen in de graslanden van het Witveen te leven en meer dan de helft (50 dieren) in het dorpsgebied van Eastermar. Na 2000 is de situatie in het elzensingellandschap zo verslechterd dat nog maar de helft van de dieren in 2002 over was. Daarna nam de stand tot 2010 weer iets toe maar heeft het niveau van voor 2000 (nog) niet weer bereikt. Wat precies de oorzaak is, kan niet worden achterhaald. Er werd nauwelijks gejaagd (zie ook de jachtcijfers verderop). Ook de predatoren zijn in de jaren 90 in het hele Lânsdouwegebied niet of nauwelijks in aantal toegenomen (zie verderop in dit verslag). De vliegende predatoren en de Vos worden ook om de 2 jaar nauwkeurig in kaart gebracht. Extra sterfte door de bekende Hazenziekten zijn ook niet opgemerkt. Het moeten vooral de veranderingen in het landschap en het gebruik ervan na de ruilverkaveling zijn die de stand deden teruglopen. Landschappelijk maar ook in het agrarische gebruik is er op het Witveen veel veranderd. Maar het blijft gissen naar de oorzaken. De verschillen tussen de jaren in de populatie komen dus vooral van de stand in het Elzensingellandschap. De dichtheden laten dat ook
2
zien. In het houtwallenlandschap daalde het gemiddelde aantal in de eerste 10 teljaren van 7,2 naar 6 dieren per 100 hectare in de laatste 12 jaar. Voor het elzensingellandschap was de daling veel groter namelijk van ruim 23 Hazen naar ruim 14,5 per 100 hectare.
Uit de nieuwste tellingen kan voorzichtig de conclusie getrokken worden dat de Hazenstand zich mogelijk toch langzaam hersteld. Zelfs in het Houtwallenlandschap is deze nu vanaf het jaar 2004 weer iets verbeterd. In het Elzensingellandschap (Witveen) is dat na 2002 ook gebeurd maar het oude niveau is nog niet bereikt. Maar toch lijkt het ook daar iets beter te gaan. De resultaten in 2010 en 2012 zijn hoopvol. De jacht op Hazen blijft voorlopig in ons werkgebied, net als de afgelopen jaren het geval was, voorzichtig en niet in alle jachtvelden plaatsvinden. Helaas is west van de Schuilenburgerweg in 2010 ingebroken in ons project. Daar heeft de vereniging geen grip meer op de jacht en schadebestrijding omdat de eigenaar en de jager van elders niet aan onze voorwaarden en beheer wil voldoen. De tellingen worden daar wel door de vrijwilligers uitgevoerd maar uitsluitend vanaf de wegen. Konijnen worden de laatste jaren niet meer waargenomen. Sinds 2001, na de myxomatose uitbraak, lijken ze uit ons werkgebied te zijn verdwenen. In elk teljaar worden ’s-avonds hanen van fazanten gezien. De afgelopen 2 tellingen zelfs opvallend veel namelijk resp. 12 in 2010 en 9 in 2012. Uit nader veldwerk in 2012 bleek dat het aantal Fazantenhanen in 2012 net als in 2010 22 stuks bedroeg. Het zwaartepunt van de verspreiding van de Fazanten ligt langs de oevers van beide meren (zie kaart 3). Hier is ook de meeste dekking, voedsel en nestelgelegenheid aanwezig. Bijna in de oever van De Burgumer mar liggen ook de kruidenrijke akkers waar de laatste jaren altijd jonge fazanten groot worden. Merkwaardig genoeg merken we nauwelijks predatie van de Vos terwijl die geregeld langs de oevers van de meren wordt gezien. Oorspronkelijk sliepen de Fazanten in de rietkragen maar zeker de laatste 10 jaar is dat niet meer het geval. Tegenwoordig slapen de vogels in de bomen zodat ze ‘s-nachts niet meer de dupe worden van grondpredatoren (van vooral de vos) . Nu is de Havik een geduchte predator waarvan ook fazantenprooien (vooral hennen) worden gevonden. Het hanenbestand is vrij stabiel in ons werkgebied; in totaal zo’n 20 tot 25 exemplaren. Elke haan wordt gezien met minimaal 2 hennen. Sinds de integrale tellingen startten (vanaf 1992), ziet het beeld van de hanen er als volgt uit:
3
Andere gezamenlijk verzamelde gegevens. Elk jaar worden tijdens de tellingen door de deelnemers ook andere vogels in kaart gebracht en doorgegeven. Waar in ons werkgebied deze vogels zijn waargenomen is dus ook exact bekend. De gegevens van de laatste tellingen op 10, 11, 12 en 13 april 2012 staan in de volgende tabel. Tijdens de april tellingen werden ook de volgende soorten en aantallen gezien:
Hoogste aantal 4 tellingen in april Nijlgans Canadagans Boerengans Grauwe gans Brandgans Knobbelzwaan
2010 21 51 6 50 26 11
2012 42 27 3 95 20 2
Op verzoek van de KNJV (Kon. Ned. Jagers Vereniging) doet de Faunacommissie en jachthouders ook mee aan de jaarlijkse landelijke zomerganzen telling. Die werd voor het eerst gehouden in juli 2011. Vanaf dat jaar wordt het gehele werkgebied plus het meer en eilandjes in de Leijen geteld gelijktijdig dus met de tellingen overal in het land. In de afgelopen 2 zomers leverde dat het volgende resultaat op:
Werkgebied plus Leijen Grauwe gans Canadagans Nijlgans Kolgans Brandgans Boerengans Totaal
16-jul-11 21-jul-12 232 115 79 86 23 23 0 4 14 6 4 7 352
241
4
Ook in ons werkgebied stijgen de aantallen de zomerganzen. Vooral de (grote) canadagans en ook de nijlgans nemen ondanks de legselverstoringen snel toe. En inmiddels is het al heel gewoon dat overal in de oevers grauwe ganzen broeden. De toename van de ganzenexoten komt vooral door vogels die van elders komen. Het zal vast niet lang meer duren of de schade aan de graslanden is niet meer acceptabel. Andere aandachtsoorten uit het Faunaplan (1992) worden ook nauwkeurig geïnventariseerd. Omdat het erg veel tijd kost en weinig meerwaarde oplevert, is besloten, de merelstand niet meer te volgen. Het is wel voldoende duidelijk dat er geen relatie is met predatie. En zelfs in het dorp waar de merelnesten en jongen niet veilig zijn voor de vele katten, neemt de stand niet af. De hoogste dichtheden komen hier voor. Het is vooral het verbeterde onderhoud van het landschap en het vele voedsel dat bepalend is voor de totale grootte van de populatie. In de afgelopen 20 jaar is de merelstand van zo’n 150 paar ruim verdubbeld. Ook de Zanglijster profiteert nog steeds in toenemende mate van het intensieve onderhoud van de landschapselementen in ons werkgebied. De volgende grafiek geeft het gevonden beeld van het aantal broedparen (op basis van zingende mannetjes) door de jaren heen. Zie voor de territoria in 2012 kaart 4.
In tegenstelling tot de vorige lijstersoort verstopt de grote lijster het nest niet. Een gevolg is dat er veel predatie optreedt. Vooral de toegenomen (vlaamse) gaai, maar ook ekster en zwarte kraai prederen geregeld de nog aanwezige nesten of de jongen. Bovendien is ook gezien dat de havik en de sperwer op de oude vogels jagen. De soort blijft kwetsbaar en zal zich met moeite, is de verwachting, alleen in kleine aantallen in het houtwallenlandschap kunnen blijven handhaven. Het inventariseren van de Kraaiachtigen is voor twee soorten namelijk de ekster en de roek niet zo moeilijk. De nesten zijn goed zichtbaar en geregelde controles geven het juiste aantal broedparen zoals in de figuur op de volgende pagina is weergegeven. De roeken broeden vooral op ‘tHeechsân bij de begraafplaats en de kerk (en tegenwoordig ook langs de Grote Hornstweg en een paar in het dorp) meestal in groepen dichtbij elkaar. Het tellen van de nesten op de juiste momenten geeft een goed resultaat van de stand. Hoewel het aantal broedparen van jaar tot jaar schommelt, is de toename die tot 2004 werd geconstateerd er nu wel uit. In 2010 was het totale aantal nesten (zie de figuur op de volgende pagina) voor het eerst weer op het niveau van de begin jaren 90. In 2012 was er weer een toename opgetreden. De eerdere groei werd toegeschreven aan het toenemende maïsareaal en de winterse maïsopslag. Dat is de laatste jaren niet meer het geval. Mogelijk zullen de kolonies bij ons weer (tijdelijk?) gaan groeien omdat elders roeken intensief worden verdreven. Het is echter wel de vraag of er in de omgeving dan wel voldoende voedsel is om aan grote wintersterfte te ontkomen.
5
De zwarte kraai is een veel moeilijker te inventariseren soort. Dat lijkt vreemd maar is vooral ook een gevolg van de vele predatie die er in het broedseizoen optreedt. Dat betekent dat één paar meerdere nesten bouwt om, als het lukt, toch jongen te kunnen groot brengen. Op het Witveen (elzensingellandschap) is deze situatie in 2010 bijgehouden. Daar bouwden 12 paren in totaal 37 nesten. Maar slechts 2 paren kregen echter hun jongen (totaal 5) groot! Alle andere nesten werden verstoord of de jongen verdwenen door predatie van de buizerd of de steenmarter. Worden de nesten alleen geteld dan zou de conclusie kunnen zijn dat er in 2010 op het Witveen meer dan 35 paren hebben gebroed! Maar het waren er (maar) 12 ! Het stikt van de kraaien…..kijk maar naar al die nesten…. behoeft dus enige nuance. De populatie in ons werkgebied schommelt rond de 70 à 80 broedparen (op 1500 ha.). Alleen in het teljaar 2004 en in 2012 waren dat er een klein aantal meer. (zie ook kaart 5). Volwassen zwarte kraaien worden in ons werkgebied belaagd door de havik. De nesten worden vooral bezocht door de buizerd die de jongen meeneemt voor het eigen kroost. Die is zelfs zo groot – blijkt uit het ringen - dat er b.v. in 2012 van de 93 broedparen minder dan 15 jongen in het hele werkgebied uitvlogen. Het aantal eksters dat in de tachtiger jaren ruim op 60 broedparen uitkwam, is sterk afgenomen. In de jaren daarna, tot nu toe, heeft de soort zich niet kunnen herstellen. De laatste jaren nam het aantal broedparen wel weer iets toe. Nestelden eksters voorheen op elk erf in het buitengebied; nu is dat voorbij. De Havik is hier vooral schuldig aan. Tegenwoordig broeden eksters in ons werkgebied dichtbij en in de bomen bij de gebouwen van Schuilenburg, Heechsân en Eastermar. Van de 34 broedparen in 2010 zaten er 18 in de “bebouwde” kom en in 2012 van de 31 broedparen 14 nesten. De eksters in het “buitengebied” nestelen veelal in dichte struiken zoals grote Meidoorns en Hulst. De nesten worden daar geheel overkapt. Het is daar voor een vogelpredator moeilijk de oude vogels te pakken en ook de jongen zijn dan moeilijker bereikbaar (voor b.v. de Buizerd of een Zwarte kraai). Hoe ging het met de Vos en de roofvogels de afgelopen jaren? Uit controles van de burchten blijkt dat niet slechts af en toe 1 vos jongen krijgt in ons gebied. Jonge vossen (2 en 3 jongen) werden de laatste jaren geboren in een houtwal bij de Heidbuurt en in het natuurgebied bij de Malewei. In het voorjaar en de zomer is er van de vossen weinig merkbaar. ’s-Winters worden wel geregeld vossen gezien of in de sneeuw gespoord. Ondanks intensief speurwerk is het erg moeilijk afschot te realiseren. Af en toe worden er door derden jonge vossen uitgegraven. Dergelijke activiteiten komen meestal veel later ter ore van de Faunacommissie. De burchten bij de zandwinplassen bij Schuilenburg worden elk jaar verstoord. De laatste vos die werd geschoten was een rekel in het jachtseizoen 2007/2008. Al jaren is het aantal broedparen van de Buizerd, Sperwer en Havik stabiel. Zie ook de figuur op de volgende pagina. Ons werkgebied is kennelijk “vol” . Het broedsucces van de Buizerd is de laatste jaren slecht. Legsels en jongen verdwijnen zonder dat er aan de boom zichtbaar is dat dit door mensenwerk wordt gedaan. In 2010 en 2012 vlogen er van slechts 3 buizerdparen jongen uit. De nesten in het Houtwallenlandschap werden vooral het slachtoffer van predatie. Op een enkele nestboom stonden krabsporen van steenmarters. Het kan heel goed zijn dat deze martersoort debet is aan deze en andere predatie. In het Elzensingellandschap (Witveen) was de predatie zowel in 2010, 2011 en 2012, op 1
6
buizerdnest na, niet aanwezig. In 2011 en 2012 kregen beide paren Sperwers ook geen nageslacht. Ze werden in de nestfase verstoord. In beide teljaren kreeg de havik 2 jongen groot die alle een ring om kregen. In de volgende figuur staan het aantal broedparen vermeld.
De torenvalken broeden in het werkgebied alleen in de daarvoor opgehangen kasten. Soms zijn dat 2 paren, soms maar één (in de kast aan de paal van het ooievaarsnest bij de Lits). De jongen worden geringd door de collega-ringers die werken aan een breed opgezet onderzoek in de provincie. Mogelijk kan zich ook 1 paar boomvalken in ons werkgebied handhaven. De vogels worden de laatste jaren vaak jagend op libellen gezien maar het nest werd slechts in één jaar gevonden. Sinds 2002 is de bruine kiekendief als broedvogel verdwenen uit de oostoever van De Burgumer mar en de noordoostoever van De Leien. Het is er te onrustig geworden door de watersportrecreatie. Enkele watergebruikers kunnen niet laten de nesten op te zoeken c.q. te vernielen of zijn de oorzaak (sporen door het riet) van predatie. Uilen blijven schaars in ons werkgebeid. De ransuil is zelfs bijna als broedvogel verdwenen. In de 80 en 90-ter jaren kwamen er nog zeker 3 paren voor en sliepen er in de winter in dichte hulstbomen op het Heechsân soms wel meer dan 30 exemplaren. De laatste 10 jaar kan niet ieder jaar een broedgeval worden vastgesteld en zijn de vogels van de bekende roestplaatsen verdwenen. Af en toe overwinteren nog enkele vogels in het dorp. Sinds de havik zijn intrede gedaan heeft in het dorpsgebied verdween deze uilensoort bijna geheel. Gelukkig kan de Kerkuil, die zich in de gebouwen veel beter schuil kan houden, goed handhaven. De soort broedt met 2 à 3 paren in de opgehangen nestkasten in boerderijgebouwen. Maar ook deze soort ondervindt steeds vaker predatie van de steenmarter.
Jacht en schadebestrijding. In het werkgebied zijn 8 personen met een jachtvergunning actief. Vanaf 2010 moest helaas een ca 60 ha groot terreindeel aan de oostoever van De Burgumer mar uit het project gehaald worden. De nieuwe eigenaar en voor ons vreemde jager wilden niet meewerken aan het project. De eigenaar/veehouder wilde in eerste instantie niet inbreken maar deed dat op gezag van de jager van buiten toch. De cijfers in de figuur op de volgende pagina uit het seizoen 2010/11 en 2011/12 hebben derhalve geen betrekking meer op het hele werkgebied van de vereniging. In het “verloren” gebied komen echter weinig hazen en wilde eenden voor zodat de geschoten dieren in die twee seizoenen hooguit met gemiddeld 2 hazen en 1 wilde eend verhoogd kunnen worden. Vanwege de afnemende stand wordt al jaren spaarzaam op hazen en vanwege de onderlinge projectafspraken wordt meestal in ongeveer de helft van het werkgebied gejaagd. Dit betekent dat er de laatste 5 jaren gemiddeld zo’n 10 hazen per seizoen werden geschoten !. Zijn dat er, gelet op de lage stand, nog te veel, vragen de jachthouders en de commissie zich geregeld af?. Op basis van de voorjaarstellingen kan aangenomen worden dat in de periode 2008 tot 2013 jaarlijks midden april ca 146 volwassen hazen aanwezig moesten zijn. Hoe groot zou dat aantal dan moeten zijn waarop in de herfst gejaagd mag worden?. Even een rekensommetje: Stel dat de helft uit rammen en de helft uit ooien bestaat. En stel dat die samen 3 x 2 jongen groot
7
kunnen brengen (hazen kunnen per jaar gemakkelijk 3 x 2 jongen krijgen). Stel dat er maar 2 jongen overleven ( = 146 ex .(2 x 73.) en in de herfst aanwezig (moeten) zijn. Dan zijn er 4 x 73 = 292 door natuurlijke sterfte, predatie en maaien etc. dood gegaan!. Stel dat elk jaar voor 1 oktober een kwart van de oude hazen ( = min. 36 ex.) ook sterft. Dan moeten er in de herfst nog 256 hazen (110 oude plus 146 jonge dieren) in het werkgebied voorkomen. Van deze 256 theoretisch aanwezige dieren worden er maar 10 geschoten (= < 4%). In werkelijkheid is de stand in het voorjaar daarop slechts ca 146 dieren. De conclusie moet zijn dat er te weinig jongen de herfst ingaan (dus minder dan 2 jongen per moederdier) en de overgebleven hazen, oude en jongen, wellicht met moeite de winter doorkomen. Het is daarom volstrekt nodig en terecht uiterst spaarzaam op hazen in het werkgebied te jagen en elk jaar in gezamenlijk overleg grote delen - zoals ook al gebeurt - voor deze jacht uit te sluiten. Geschoten Hazen en Wilde eenden (tijdvak 1998 tot 2013)
De jacht op wilde eenden, vele jaren de soort die het meest werd geschoten, is ook helemaal ingezakt (zie ook vorige figuur). Kwamen de eenden vroeger soms massaal op de eikels dat is nu al jaren niet meer het geval. Als er al eenden worden geschoten zijn dat vogels die opvliegen uit de sloten en dobben. Grote aantallen komen daar echter niet (meer) voor. De andere bejaagbare soorten komen of niet voor (Konijn) of zijn slechts zelden in grote, bejaagbare, aantallen aanwezig (fazant en Houtduif). De jagers houden alle geschoten aantallen zelf bij. Deze worden in de statistieken van het project opgenomen en door de faunacommissie bewaard. Naast het tel- en beschermingswerk wordt er zoveel mogelijk gezamenlijk op Hazen gejaagd. Dat gebeurt meestal op één dag in december en is geregeld tegenwoordig beperkt tot minder dan 1/3 van het jachtgebied. Daarnaast wordt individueel nog gejaagd in de daarvoor aangewezen jachtvelden. Alleen de jachtwet- en vergunnig/vrijgestelde soorten die aanwezig zijn mogen bejaagd worden. Dat waren (Konijn maar inmiddels verdwenen), Zwarte kraai, Vos, Canadagans, Nijlgans, Wilde eend en Houtduif. De conclusie is dat de jacht in het werkgebied van de vereniging van marginale betekenis is. De jagers betalen voor hun activiteiten derhalve een bijdrage in tijd en geld die in geen verhouding meer staat tot het wild dat wordt binnengehaald. Zij zijn daarom vooral beheerders die monitoren en optreden als er schade wordt gemeld. Elk jaar betreft dat schade aan kuilbulten door zwarte kraaien en roeken en de laatste jaren ook graslandschade veroorzaakt door een toenemend aantal overwinterende ganzen en exoten. Incidenteel en alleen als dat uit een oogpunt van beheer nodig is (schade aan lammeren en weidevogels), worden vossen en zwarte kraaien bestreden. Tot zover het verslag. De Faunacommissie wil iedereen bedanken voor de (onmisbare) inzet in het veld; in het bijzonder die van de vogelwachters en jachthouders. namens de Faunacommissie, A.Timmerman, G.de Vries en C.Kamerling. p/a Achterwei 4, 9261 XM Eastermar (0512 – 472015,
[email protected]).
8