Juni 2015
Hoge Raad voor de Justitie | Conseil supérieur de la Justice
Jaarverslag
Verslag klachtenbehandeling 2014
Jaarverslag
Verslag klachtenbehandeling 2014 Goedgekeurd door de Verenigde Advies- en Onderzoekscommissie van de Hoge Raad voor de Justitie op 18 juni 2015
Er bestaat ook een Franse versie van dit verslag. Il existe aussi une version française du présent rapport.
U kunt dit document raadplegen of downloaden op de website van de Hoge Raad voor de Justitie of via onderstaande QR code:
Hoge Raad voor de Justitie IJzerenkruisstraat 67 B-1000 Brussel Tel: +32 (0)2 535 16 16 www.hrj.be
Inhoud
I.
INLEIDING ................................................................................................................................................ 1
II.
CONCREET VERLOOP VAN DE KLACHTENPROCEDURE .............................................................................. 2 1. 2. 3. 4. 5.
III.
ONTVANGST VAN EEN KLACHT ........................................................................................................................... 2 ONTVANKELIJKHEIDSONDERZOEK........................................................................................................................ 2 BEVOEGDHEIDSONDERZOEK .............................................................................................................................. 3 ONDERZOEK VAN DE KLACHT ............................................................................................................................. 5 BEOORDELING EN AANBEVELING ........................................................................................................................ 5 ANALYSE VAN DE KLACHTENDOSSIERS DIE IN 2014 WERDEN BEHANDELD .............................................. 7
1. 2. 3. 4.
TERMINOLOGISCHE VERDUIDELIJKINGEN .............................................................................................................. 7 ALGEMEEN OVERZICHT VAN DE KLACHTENDOSSIERS ............................................................................................. 10 DE EINDBESLISSINGEN .................................................................................................................................... 17 GEGRONDE KLACHTEN.................................................................................................................................... 21
1
I.
Inleiding
De klachtenbehandeling maakt deel uit van het bevoegdheidspakket van de verenigde advies- en onderzoekscommissie (VAOC) van de Hoge Raad voor de Justitie, en vormt één van de instrumenten waarover die commissie beschikt om haar toezichtbevoegdheid op de werking van de rechterlijke orde uit te oefenen. De klachtbevoegdheid ligt vervat in artikel 259bis-15 van het Gerechtelijk Wetboek. Elke klacht die betrekking heeft op disfuncties in het gerecht, kan bij de Hoge Raad ingediend worden. Het is de taak van de Hoge Raad om die klachten te behandelen, de opvolging ervan te verzekeren en aanbevelingen te formuleren. Binnen de VAOC gebeurt de klachtenbehandeling per taalcommissie, namelijk door de Franstalige klachtencommissie (CAE) en de Nederlandstalige klachtencommissie (AOC). De klachten over de werking van de rechterlijke orde langs Nederlandstalige kant worden behandeld door de AOC. De klachten die betrekking hebben op de rechterlijke orde langs Franstalige en Duitstalige kant worden door de CAE behandeld. De communicatie met de klager verloopt in de taal waarin de klacht werd opgesteld.
2
II.
Concreet verloop van de klachtenprocedure
1.
Ontvangst van een klacht
Bij ontvangst van een klacht maakt het secretariaat een “klachtdossier” aan dat wordt geregistreerd onder een referentienummer. Binnen de tien dagen wordt aan de klager een ontvangstbericht gestuurd, samen met een informatiebrochure over de klachtenprocedure bij de Hoge Raad. Elk klachtdossier wordt geregistreerd. Niet zelden immers formuleert een klager in een enkele brief verschillende klachten. Elke klacht wordt geïdentificeerd en afzonderlijk onderzocht, en het dossier wordt slechts afgesloten wanneer alle geformuleerde klachten werden behandeld.
2.
Ontvankelijkheidsonderzoek
Het ontvankelijkheidsonderzoek filtert de klachtdossiers hoofdzakelijk op grond van de vorm: enkel schriftelijke, ondertekende en gedagtekende brieven die de volledige identiteit van de klager bevatten, komen in aanmerking voor behandeling (art. 259bis-15, §2, Gerechtelijk Wetboek). Deze vormvoorwaarden worden niettemin zo ruim mogelijk geïnterpreteerd om de drempel tot de Hoge Raad voor iedereen zo laag mogelijk te houden. Zo wordt bijvoorbeeld een fax met handtekening aanvaard. Bij een klacht die niet aan één van de formele voorwaarden voor ontvankelijkheid beantwoordt, krijgt de klager gedurende een maand de gelegenheid om zijn klacht te regulariseren. Daarna is de klacht definitief onontvankelijk wanneer de klager de gevraagde regularisatie niet heeft uitgevoerd. Een klacht per e-mail is in principe niet ontvankelijk wegens het ontbreken van de handtekening. In dat geval wordt de klager gevraagd zijn klacht schriftelijk te bevestigen: een gehandtekende afdruk van de e-mail volstaat daarvoor.
3
Bij de ontvankelijkheidstoets van een klacht zullen de klachtencommissies ook het rechtmatig belang van de klager onderzoeken. Wanneer bijvoorbeeld een klacht wordt ingediend over het trage verloop van een procedure door iemand die zelf niet betrokken is bij het geding, ook niet zijdelings, oordeelt de commissie dat er geen rechtmatig belang is. Anonieme klachten zijn veeleer zeldzaam en kunnen per definitie niet geregulariseerd worden.
3.
Bevoegdheidsonderzoek1
Het bevoegdheidsonderzoek is de tweede filter en betreft de grond van de klachten die in het “klachtendossier” voorkomen. De Hoge Raad is alleen bevoegd voor klachten die de werking van de rechterlijke orde betreffen (artikel 259bis15, §1, Gerechtelijk Wetboek). Zelfs indien een klacht duidelijk de werking van de rechterlijke orde betreft, moet de klachtencommissie nog vijf bijkomende onbevoegdheidsgronden in acht nemen. Zo moet zij zich krachtens artikel 259bis-15, §3, van het Gerechtelijk Wetboek in de volgende vijf gevallen onbevoegd verklaren:
1) Klachten die behoren tot de strafrechtelijke of tuchtrechtelijke bevoegdheid van andere overheden (art. 259bis-15, § 3, 1° Gerechtelijk Wetboek) Het betreft hier klachten die onder de strafrechtelijke bevoegdheid van de procureur des Konings of onder de tuchtrechtelijke bevoegdheid van de korpschef of andere overheden vallen (vb.de stafhouder van de advocaten, …)2. De wet voorziet dat de klager in dergelijke gevallen doorverwezen kan worden naar de bevoegde overheden. Indien de klacht duidelijk en welomschreven is, stuurt de commissie ze vaak zelf rechtstreeks door aan de bevoegde overheid. Meestal wordt hiervoor eerst de goedkeuring van de klager gevraagd, tenzij de klachtencommissie meent dat de beweerde feiten absoluut voor onderzoek aan de bevoegde overheid moeten worden aangegeven.3 Die overheid is - overeenkomstig de bepaling van artikel 259bis-15, §3, laatste lid van het Gerechtelijk Wetboek - op haar beurt gehouden de commissie op gemotiveerde wijze in te lichten over het gevolg dat aan de klacht werd gegeven. De mogelijkheid tot doorverwijzing is niet beperkt tot de klachtbevoegdheid, maar wordt herhaald in artikel 259bis-19, §2bis van het Gerechtelijk Wetboek dat betrekking heeft op al de bevoegdheden van de Hoge Raad. Wanneer de Hoge Raad bij het uitvoeren van zijn opdrachten vaststelt dat de tuchtrechtelijke aansprakelijkheid van een lid van de rechterlijke orde mogelijks in het gedrang komt, moeten deze gegevens worden overgemaakt aan de bevoegde tuchtoverheid. De tuchtoverheid beslist autonoom welk gevolg hieraan gegeven wordt, maar moet de Hoge Raad hierover op gemotiveerde wijze informeren.
1
Voor concrete voorbeelden, zie bladzijde 19 punt III. 3.2. “Beslissing tot afsluiting van het dossier wegens bevoegdheid”. Artikel 404 van het Gerechtelijk Wetboek bepaalt: “Op diegenen die hun ambtsplichten verzuimen of door hun gedrag afbreuk doen aan de waardigheid van hun ambt, kunnen de tuchtstraffen […] worden toegepast. De tuchtstraffen […] kunnen tevens worden opgelegd aan personen die de taken van hun ambt verwaarlozen en zodoende afbreuk doen aan de goede werking van justitie of aan het vertrouwen in die instelling.” 3 Artikel 259bis-19, §2 van het Gerechtelijk Wetboek bepaalt: “Wanneer een lid van de Hoge Raad bij de uitoefening van zijn opdrachten kennis krijgt van een misdaad of wanbedrijf, moet hij overeenkomstig artikel 29 van het Wetboek van Strafvordering de bevoegde procureur des Konings onverwijld in kennis stellen.” 2
4
2) Klachten met betrekking tot de inhoud van een rechterlijke beslissing (art. 259bis-15, § 3, 2° Gerechtelijk Wetboek) De Hoge Raad mag zich niet inlaten met klachten aangaande de inhoud van rechterlijke beslissingen vermits dit zou indruisen tegen de onafhankelijkheid van de rechterlijke macht. Het begrip ‘rechterlijke beslissing’ wordt ruim geïnterpreteerd en omvat niet alleen beschikkingen, vonnissen en arresten uitgesproken door een rechter, maar slaat op iedere gerechtelijke beslissing die in het kader van een gerechtelijke procedure wordt genomen4.
3) Klachten waarvan het doel via het aanwenden van een gewoon of buitengewoon rechtsmiddel kan of kon worden bereikt (art. 259bis-15, § 3, 3° Gerechtelijk Wetboek) Een klacht komt in principe slechts in aanmerking voor behandeling wanneer alle andere ter beschikking staande wettelijke middelen en procedures zijn uitgeput. “Hieronder worden niet alleen de klassieke rechtsmiddelen begrepen, maar al de rechtsmiddelen en procedures die de burger ter beschikking heeft (of had) om het gewenste doel te bereiken.”5 De Hoge Raad moet zich dus onbevoegd verklaren indien de klager zijn doel kan of kon bereiken via het aantekenen van verzet, hoger beroep of cassatieberoep, maar bijvoorbeeld ook indien overeenkomstig de artikelen 793 tot 801 van het Gerechtelijk Wetboek een vordering tot uitlegging of verbetering van een beslissing kan worden ingesteld, in het geval er in de gewezen beslissing verschrijvingen of misrekeningen voorkomen.
4) Klachten die al zijn behandeld en die geen nieuwe gegevens bevatten (art. 259bis-15, §3, 4° Gerechtelijk Wetboek) Indien een klager na een beslissing van de klachtencommissie in een schrijven aandringt om de beslissing te herzien, zal dit eerder als een navolgend stuk in het oorspronkelijk dossier worden behandeld. Er wordt met andere woorden geen nieuw dossier geopend. De commissie zal dan nagaan of er in dit navolgend schrijven door de klager voldoende elementen worden aangereikt om het dossier eventueel te heropenen. Is dit het geval, dan wordt de klager op de hoogte gebracht van de heropening van het dossier. Is dit niet het geval, dan wordt meegedeeld dat de commissie haar beslissing handhaaft.
5) Klachten die kennelijk ongegrond zijn (art. 259bis-15, §3, 5° Gerechtelijk Wetboek) Wanneer niet duidelijk is waarop een klacht slaat of de klacht moeilijk te begrijpen is, zal de commissie steeds om verduidelijking binnen een bepaalde termijn vragen. Die werkwijze is nuttig gebleken want meestal komt hierop binnen de gevraagde termijn een antwoord en wordt de klacht verder in overweging genomen. Blijkt uit de overgemaakte stukken dat de klager wordt bijgestaan door een advocaat, dan vraagt de commissie de toestemming van de klager om met die advocaat contact op te nemen teneinde de klacht te laten verduidelijken. Aan de klager wordt soms ook aangeraden om zich te laten bijstaan door een familielid of een justitiehuis om de klacht helder te formuleren. Slechts indien de indiener van de klacht (of zijn raadsman) – ondanks herhaaldelijk aandringen – niet reageert binnen de opgegeven termijn of indien de aanvullende informatie geen verduidelijking brengt, wordt de klacht kennelijk ongegrond bevonden.
4 5
Voor concrete voorbeelden, zie punt 3.1.3.2. c). Parl. St. Kamer, 1997-98, nr. 1677/1, 13.
5
4.
Onderzoek van de klacht
Wanneer de commissie zich bevoegd verklaart voor het behandelen van de klacht, wordt er meestal in een volgende fase informatie opgevraagd bij de gerechtelijke instanties, de klager en/of zijn advocaat. Wanneer al de gevraagde informatie is verzameld, wordt het volledige dossier opnieuw op commissie gebracht met een voorstel van beslissing over de gegrondheid. Als de commissie meent dat het onderzoek volledig is gevoerd, wordt er voor elke klacht een eindbeslissing genomen. Al de stappen en beslissingen die in het dossier worden genomen, worden genoteerd op de dossierfiche, zodat de leden van de commissie op elk ogenblik op de hoogte zijn van het verloop van het klachtdossier. In eerste instantie tracht de klachtencommissie steeds zoveel mogelijk informatie op te vragen bij de klager zelf. Zo wordt regelmatig een kopie gevraagd van rechterlijke beslissingen of van officiële stukken. De klager is evenwel niet steeds in het bezit van deze documenten. Vaak vraagt de commissie dan aan de klager of ze voor verdere informatie contact mag opnemen met zijn of haar raadsman. In eerder uitzonderlijke gevallen wordt de klager uitgenodigd om zijn klacht mondeling te komen toelichten. Wanneer de klacht handelt over bijvoorbeeld een strafonderzoek, het verloop van een procedure of de houding van een magistraat, heeft de klager dikwijls niet zelf de nodige informatie of gegevens. De commissie neemt dan contact op met de gerechtelijke overheden om de nodige informatie te bekomen. Deze uitwisseling van informatie verloopt meestal vlot. De commissie is van oordeel dat, zo nodig, rechtstreeks informatie kan gevraagd worden aan de betrokken magistraat zelf. Uiteraard wordt de directe korpschef hiervan ook steeds op de hoogte gebracht.
5.
Beoordeling en aanbeveling
Bij de beoordeling van de gegrondheid van een klacht gaan de advies- en onderzoekscommissies na of er een disfunctie in de werking van de rechterlijke orde heeft plaatsgevonden. Voor de HRJ is er sprake van een “disfunctie” wanneer “de aan de rechtzoekende geleverde dienst niet conform is met wat legitiem kan verwacht worden van de openbare dienstverlening door de rechterlijke orde”6. De HRJ is immers van mening dat het zoeken naar een fout of verantwoordelijkheid van de magistraat een te enge visie is op het begrip “disfunctie”. Ook andere aspecten kunnen aan de basis liggen van een gegronde klacht, zoals bijvoorbeeld de werking van de dienst, de formulering van wetgeving, het bestaan van tegenstrijdige instructies, gewoontes of wettelijke bepalingen. Indien er geen disfunctie wordt vastgesteld, wordt de klacht door de commissie als ongegrond afgewezen. Wanneer alle klachten uit het dossier onderzocht werden, wordt de klager schriftelijk geïnformeerd over de beslissing(en) samen met de redenen voor die beslissing(en). Het dossier wordt daarmee afgesloten. Volgens de wet bestaat tegen de beslissingen van de commissie geen rechtsmiddel. Reacties van klagers en van magistraten-korpschefs op de beslissing worden evenwel steeds met de nodige ernst geanalyseerd en kunnen leiden tot de heropening van het klachtdossier. Wordt de klacht gegrond verklaard, dan stelt de commissie de klager en de betrokken instantie eveneens van die beoordeling in kennis. De commissie kan aan de betrokken instanties (en zodoende indirect ook de andere rechtscolleges) en de minister van Justitie aanbevelingen doen die het bedoelde probleem kunnen oplossen, en voorstellen formuleren ter verbetering van de algemene werking van de rechterlijke orde. Deze aanbevelingen en voorstellen worden rechtstreeks ter kennis gebracht van de betrokken instanties en tevens gepubliceerd op de website van de Hoge Raad voor de Justitie (http://www.hrj.be) en in het jaarverslag. Zo worden de inzichten van de commissie ook dienstig bij het parlementair werk. 6
Deze definitie van een “disfunctie” werd aangenomen op de verenigde advies- en onderzoekscommissie van 29 september 2005.
6
Soms is het niet aangewezen om een probleem dat wordt aangeklaagd bij de Hoge Raad te beoordelen op zijn gegrondheid. De wetgever heeft aan de Hoge Raad de bevoegdheid gegeven om disfuncties die aan het licht komen te remediëren. Zo kunnen de klachtencommissies pogen de standpunten van de klager en de betrokken instantie uit te klaren teneinde tot een oplossing te komen voor het gestelde probleem 7. Indien het probleem betrekking heeft op een persoonlijk conflict tussen twee partijen is het vaak niet mogelijk of wenselijk om de klacht van één der partijen gegrond te verklaren. Indien het probleem kan worden opgelost door de tussenkomst van de klachtencommissie - eventueel via bemiddeling - dan zal het dossier worden afgesloten zonder een beoordeling over gegrondheid, maar wordt het dossier geregistreerd als opgelost via bemiddeling. Klachten over de werking van justitie inspireren de Hoge Raad tevens in het kader van zijn ambtshalve adviezen. Zij kunnen eveneens een bron van inspiratie zijn voor het Parlement en de minister van Justitie wanneer deze de aanbevelingen en voorstellen van de Hoge Raad aanwenden om voor de aangeklaagde problemen meer algemene oplossingen te ontwikkelen. De behandeling van een klacht kan tenslotte ook aanleiding geven tot het opstarten van een bijzonder onderzoek. We zien dus dat een klacht aanleiding kan geven tot verschillende initiatieven vanuit de Hoge Raad, maar dat betekent niet automatisch dat de klager hiermee geholpen is in zijn individuele geval. Het individuele geval wordt hier overstegen en de klager ziet dat niet steeds. Aan de beoordeling van de Hoge Raad zijn immers geen rechtsgevolgen verbonden: zijn bevoegdheden zijn louter van bemiddelende en adviserende aard. Het is belangrijk dat de mensen dit op voorhand weten en dit tijdens de procedure voor ogen houden. Anders kan dit voor de klager die zich met (te) hoge verwachtingen tot de Hoge Raad heeft gewend tot teleurstelling of ergernis leiden.
7
Parl. St. Kamer, 1997-98, nr. 1677/1, 62.
7
III.
Analyse van de klachtendossiers die in 2014 werden behandeld
1.
Terminologische verduidelijkingen
Zoals hoger aangegeven kan een klachtdossier bestaan uit een of meerdere klachten. Nemen we het voorbeeld van iemand die klaagt: - over de traagheid van een rechtsgang ; - over het uitgesproken vonnis ; - over de vermeende partijdigheid van de rechter. In dit geval zal de commissie slechts één enkel dossier openen, dat drie klachten omvat die binnen hetzelfde dossier worden behandeld.8 Het voordeel van dat onderscheid bestaat erin dat de klager per aparte klacht binnen zijn klachtdossier een antwoord ontvangt, zodat hij de diverse aspecten van z ijn dossier kan begrijpen, en een duidelijke toelichting kan krijgen over het type klachten waarvoor de Hoge Raad bevoegd is. We verduidelijken dat het niet altijd gemakkelijk is om de diverse klachten binnen eenzelfde klachtdossier van elkaar te onderscheiden en ze in categorieën op te delen. Zoals eerder al werd aangegeven, wordt een klachtdossier dat diverse klachten omvat, pas afgesloten wanneer voor elk van de klachten in het dossier een eindbeslissing gewezen is. De dossiers waarin ten minste één klacht nog niet afgesloten was op 31 december 2014, worden dus in de tabel vermeld als "hangende" 9. Het feit dat verschillende eindbeslissingen worden genomen binnen eenzelfde dossier, verklaart dat er meer eindbeslissingen zijn dan afgesloten dossiers. We verstaan onder: -
nieuwe dossiers: de dossiers die binnen het kalenderjaar worden geregistreerd. Daarbij geldt de datum van ontvangst van de klacht bij de Hoge Raad als criterium;
-
afgesloten dossiers: de dossiers waarbij voor elk van de klachten een eindbeslissing is gewezen uiterlijk op 31 december van het jaar. Deze dossiers kunnen ofwel in datzelfde jaar of in de voorgaande jaren geopend zijn;
-
hangende dossiers: de dossiers die nog niet waren afgesloten op 31 december van het jaar, en die ofwel in datzelfde jaar, ofwel in één van de voorgaande jaren geopend waren;
-
behandelingsduur: de termijn tussen de datum waarop een dossier is geopend en de datum van afsluiting van een dossier.
-
trefwoorden: geven kernachtig weer waarover de klachten handelen :
8
9
Indien de klager de Hoge Raad echter bij tussenpozen diverse klachtenbrieven stuurt, die alle betrekking hebben op verschillende zaken, zullen er verschillende dossiers worden geopend. Zie tabel 1, kolom 3.
8
Hierna worden de diverse trefwoorden per thema (zie de onderstaande tabel 2) weergegeven) : o
Omgang en communicatie met justitie : - Communicatie met de magistraat van de zetel ; - Communicatie met de magistraat van het parket ; - Communicatie met de griffie ; - Communicatie met het secretariaat van het parket. Deze klachten betreffen bijvoorbeeld het onbeantwoord blijven van brieven van de klager, een onjuist of laattijdig antwoord op een brief, …
o
Beslissing niet meegedeeld door de griffie
o
Kritiek op rechterlijke beslissing: - Kritiek op het vonnis ; - Kritiek op het arrest ; - Kritiek op het sepot. Wanneer de klager het oneens is met een vonnis of een arrest, met de aanstelling van een deskundige, met het niet uitvoeren van onderzoeksdaden door de onderzoeksrechter, met het sepot van een klacht door de procureur, enz., wordt zijn klacht in deze categorie ondergebracht.
o
Traagheid van de rechtsgang : - Lange duur van de rechtspleging ; - Lange duur van het beraad ; - Lange duur van het deskundigenonderzoek. In deze categorie worden de klachten over het lang duren van de rechtsgang ondergebracht, bijvoorbeeld wanneer de wettelijke termijn voor de uitspraak van een rechterlijke beslissing overschreden werd, wanneer de uitspraak herhaaldelijk werd uitgesteld, wanneer een deskundigenonderzoek lang duurt. Bij de klachten over het trage verloop van een deskundigenonderzoek gaat het soms slechts in schijn om traagheid (de partijen gaan niet in op de vragen van de deskundige, maar vaak legt laatstgenoemde het incident niet voor aan de rechter).
o
Houding en gebrek aan eerbied van magistraat, deskundige, griffier : Gedrag/gebrek aan eerbied van de magistraat : klachten over de houding of de uitingen van de magistraat op de terechtzitting die door de klager als agressief of misplaatst werden ervaren ;
-
Gedrag/gebrek aan eerbied van de griffier : klachten over onder meer de wijze waarop een klager door de diensten van een griffie werd bejegend of ingelicht, of klachten over de houding van de griffier op de terechtzitting ;
-
Gedrag/gebrek aan eerbied van de deskundige : vaak klachten over het al dan niet in aanmerking nemen door de deskundige van door de klager aangebrachte argumenten of documenten.
o
Verloop van de procedure : klachten over bijvoorbeeld de volgorde van pleiten voor de rechtbank, verlies van een dossier, …
o
Partijdigheid van de magistraat /van de deskundige : - Partijdigheid van de magistraat ; - Partijdigheid van de deskundige. De magistraat of de deskundige gaf door zijn gedrag de schijn van een vooroordeel ten voordele van één van de partijen.
9
o
Niet-begrijpen van de rechterlijke beslissing : het betreft klachten waarbij de klager de beslissing van de rechter niet begrijpt, bijvoorbeeld wegens het gebruik van juridisch jargon.
o
Geen betrekking op de werking van de rechterlijke orde : deze klachten handelen bijvoorbeeld over het optreden van de politie, de behandeling van een gedetineerde of geïnterneerde in een gevangenis, administratieve beslissingen, …
o
Toegang tot het gerecht / kostprijs van justitie : slaat op klachten over onder meer justitiehuizen, bureaus voor rechtsbijstand, …
o
Verzoek om juridisch advies : het betreft vragen van allerlei aard die klagers stellen, bijvoorbeeld: hoe verloopt een procedure, wat te doen indien men niet akkoord gaat met een sepot, is het opportuun om hoger beroep in te stellen, …
o
Kritiek op de wetgeving : wanneer de rechtzoekende zich beklaagt over het incoherente, afwijkende of lacunaire karakter van de wetgeving, valt zijn klacht onder deze categorie.
o
Tenuitvoerlegging / betekening van de beslissing : betreft klachten over de procedures die volgen op de uitspraak van de rechterlijke beslissing.
o
Klacht over een advocaat/stafhouder/notaris/gerechtsdeurwaarder/voorlopig bewindvoerder : Klacht over een advocaat : betreft klachten van allerlei aard over het optreden van een advocaat (het onbeantwoord laten van brieven, onduidelijke of te hoge erelonen, …) ;
-
Klacht over een stafhouder : betreft klachten over de houding van een stafhouder of van de raad van de orde inzake een geschil tussen de klager en zijn advocaat ;
-
Klacht over een notaris : betreft klachten van allerlei aard over het optreden van een notaris (het onbeantwoord laten van brieven, onduidelijke erelonen of vertraging in de uitvoering van de toevertrouwde opdracht, … ) ;
-
Klacht over een gerechtsdeurwaarder : betreft klachten van allerlei aard over het optreden van een gerechtsdeurwaarder ;
-
Klacht over een voorlopig bewindvoerder : betreft klachten van allerlei aard over de uitvoering van zijn mandaat door de voorlopig bewindvoerder (het onbeantwoord laten van brieven, het niet opstellen van de jaarlijkse rekeneningen, …).
o
Andere : betreft klachten die in geen van de bovenvermelde categorieën onder te brengen zijn
o
Onmogelijk te bepalen : betreft klachten die dermate slecht verwoord zijn dat het niet mogelijk is te achterhalen waarover de klager zich beklaagt, niettegenstaande de eventueel aanvullende informatie die aan klager werd gevraagd.
o
Verzoek tot tussenkomst : het gaat niet om een klacht maar om een vraag om hulp van iemand die zich tot de administratie of tot justitie wil richten.
o
Gebruik van talen in gerechtszaken : dit trefwoord wordt gebruikt wanneer klager vindt dat de taal van de rechtspleging niet in overeenstemming is met het voorschrift van de wet van 15 juni 1935 op het gebruik der talen in gerechtszaken.
10
2.
Algemeen overzicht van de klachtendossiers
Tabel 1: Nieuwe dossiers, afgesloten dossiers en hangende dossiers in 2014 NIEUWE DOSSIERS
AFGESLOTEN DOSSIERS
HANGENDE DOSSIERS OP 31/12/2014
CAE AOC
110 134
CAE AOC
107 121
CAE AOC
68 61
Totaal
244
Totaal
228
Totaal
129
2.1. Afgesloten dossiers in 2014 In de loop van het jaar 2014 werden 228 dossiers afgesloten: 121 bij de AOC en 107 bij de CAE. -
79,82 % (n=182) van deze dossiers werd door burgers ingediend. 15,79 % (n=36) van de dossiers werd door magistraten ingediend. 2,63 % (n=6) van de dossiers werd door advocaten ingediend. 1,76 % (n=4) van de dossiers werd door een juridisch expert, een lid van de griffie of via diensten aan de Hoge Raad toegestuurd10.
Van de 228 afgesloten dossiers: - werden er 221 dossiers ontvankelijk verklaard. Deze hielden in totaal 357 klachten in ; - werden 7 dossiers onontvankelijk verklaard. 2.2. Nieuwe dossiers per kalenderjaar: evolutie 2001-2014 Grafiek 1: Nieuwe dossiers per kalenderjaar: evolutie 2001-2014
Het aantal nieuwe dossiers in 2014 bedraagt 244 (260 in 2013).
10
Zo gebeurt het dat aan de Hoge Raad klachten worden overgemaakt door de minister van Justitie, de federale ombudsman, de stedelijke ombudsdienst, etc.
11
2.3. Dossiers afgesloten per kalenderjaar: evolutie 2001-2014 Grafiek 2: Dossiers afgesloten per kalenderjaar: evolutie 2001-2014
228 dossiers werden in 2014 afgesloten (254 in 2013).
12
2.4. Behandelingsduur van de in 2014 afgesloten dossiers Grafiek 3 : Behandelingsduur van de in 2014 afgesloten dossiers
-
31,58 % (n=72) van de in 2014 afgesloten dossiers werden afgesloten binnen een termijn van 0 tot 3 maanden.
-
28,95 % (n=66) van de in 2014 afgesloten dossiers werden afgesloten binnen een termijn van 3 tot 6 maanden.
-
15,79 % (n=36) van de in 2014 afgesloten dossiers werden afgesloten binnen een termijn van 6 tot 9 maanden.
-
10,09 % (n=23) van de in 2014 afgesloten dossiers werden afgesloten binnen een termijn van 9 tot 12 maanden.
-
10,53 % (n=24) van de in 2014 afgesloten dossiers werden afgesloten binnen een termijn van 12 tot 24 maanden.
-
3,07 % (n=7) van de in 2014 afgesloten dossiers werden afgesloten binnen een termijn van meer dan 24 maanden.
De commissies streven ernaar om de klager binnen de 3 maanden na ontvangst van zijn klacht in te lichten over de eindbeslissing die in zijn dossier genomen werd. Dit uiteraard zonder afbreuk te doen aan de kwaliteit van de behandeling van het dossier. Vanzelfsprekend staren de commissies zich niet blind op deze termijn. Het mag duidelijk zijn dat sommige dossiers van dermate complexe aard zijn dat zij een grondig onderzoek of eventueel hoorzittingen vergen. Dit alles brengt onvermijdelijk een verlenging van de behandelingsduur met zich. In bovenstaande grafiek kan men vaststellen dat in 31,58 % van de gevallen (n=47 voor de AOC en n=25 voor de CAE) de commissies er daadwerkelijk in slagen om de dossiers binnen de 3 maanden af te sluiten. Bijkomend konden nog 28,95% van de dossiers (n=33 voor de AOC en n=33 voor de CAE) binnen de 6 maanden afgehandeld worden. Enige vertraging werd opgelopen omdat de gevraagde informatie niet tijdig bezorgd werd, hetzij door de klager, hetzij door een actor van justitie. 17 dossiers voor de AOC en 19 voor de CAE kenden een behandelingduur van 6 tot 9 maanden. In 8 gevallen voor de AOC en 15 gevallen voor de CAE kon het dossier slechts afgesloten worden na verloop van 9 tot 12 maanden. De meeste van die dossiers waren complex, en om ze te kunnen behandelen was de medewerking van zowel de zetel als het parket vereist. Soms liep die informatieverzameling onnodige
13
vertraging op. Ook kwam het voor dat de commissies de gevraagde informatie wel tijdig ontvingen, maar dat die informatie te onduidelijk was om gebruikt te kunnen worden zodat om verduidelijking moest worden gevraagd. Soms formuleerde de klager nog nieuwe klachten in de loop van het onderzoek, wat ook een verlenging van de behandelingsduur met zich bracht. Voor 12 dossiers van de AOC en 12 dossiers van de CAE nam de behandeling tussen 12 en 24 maanden in beslag. De behandelingstermijn bedroeg meer dan 2 jaar in 7 gevallen (4 klachtendossiers voor de AOC en 3 klachtendossiers voor de CAE). Het betrof in alle gevallen uiterst complexe dossiers waarbij aan zeer veel verschillende instanties informatie moest gevraagd worden. Grafiek 4: Dossiers afgesloten in 2014. Jaar van registratie.
In 2014 werden 228 dossiers afgesloten, waarvan - 128 dossiers ingediend werden in 2014 - 86 dossiers ingediend werden in 2013 - 11 dossiers ingediend werden in 2012 - 1 dossier ingediend werden in 2011 - 1 dossier ingediend werd in 2009 - 1 dossier ingediend werd in 2008
14
2.5. Waarover handelden de klachten waarvan de dossiers in 2014 werden afgesloten? Tabel 2 geeft de uitsplitsing per trefwoord van de 357 klachten die genoteerd werden voor de 228 in 2014 afgesloten dossiers. Zoals hoger al werd aangegeven, kan in één klachtdossier meer dan één klacht aan bod komen en is het bijgevolg mogelijk dat een dossier onder meer dan één trefwoord geregistreerd wordt. Iemand kan bij voorbeeld klagen over het steeds uitstellen van de uitspraak en de uitlatingen die de rechter zou gedaan hebben. De eerste klacht zal dan onder het trefwoord “traagheid van de rechtsgang” vallen, terwijl de tweede klacht onder het trefwoord “omgang en communicatie met justitie” valt. Tabel 2 : Aantal klachten per trefwoord voor de afgesloten klachten in 2014 TREFWOORDEN (in volgorde van voorkomen)
Totaal
AOC
CAE
aantal 94 38
% 26,33 10,64
aantal 39 11
% 24,68 6,96
aantal 55 27
% 27,64 13,57
36
10,08
26
16,46
10
5,03
Geen betrekking op de werking van de rechterlijke orde Traagheid van de rechtsgang
35
9,80
18
11,39
17
8,54
34
9,52
15
9,49
19
9,55
Omgang en communicatie met justitie Gedrag en gebrek aan eerbied van magistraat, deskundige, griffier,… Verzoek tot tussenkomst Verzoek om juridisch advies Klachten over partijdigheid van magistraat, deskundige,… Andere Klachten over een optreden van de politie Onmogelijk te bepalen Toegang / kost van het gerecht Tenuitvoerlegging/betekening van de beslissing Totaal aantal klachten
30 28
8,40 7,84
21 10
13,29 6,33
9 18
4,52 9,05
12 11 10
3,36 3,08 2,80
4 7 2
2,53 4,43 1,27
8 4 8
4,02 2,01 4,02
9 8 7 4 1
2,52 2,24 1,96 1,12 0,28
2 1 2 0 0
1,27 0,63 1,27 0,00 0,00
7 7 5 4 1
3,52 3,52 2,51 2,01 0,50
158
100,00
199
100,00
Kritiek op de rechterlijke beslissing Klachten over een advocaat/ stafhouder/notaris/ gerechtsdeurwaarder/voorlopig bewindvoerder/schuldbemiddelaar Verloop van de procedure
357
100,00
Het meest voorkomende type klachten van de in 2014 afgesloten dossiers had betrekking op kritiek op een rechterlijke beslissing (94 of 26,33%). Dan volgen de klachten over advocaten of justitiemandatarissen (38 of 10,64%) of hadden te maken met het verloop van de procedure (36 of 10,08%). Vervolgens komen de klachten die geen betrekking hebben op de werking van de rechterlijke orde (9,80%), de traagheid van de rechtsgang (9,52%) en de klachten over de omgang en communicatie met justitie (8,40%). De klachten over het gedrag en gebrek aan eerbied van magistraat, deskundige, griffier,… (10,64%). Ten slotte de verzoeken om juridisch advies (3,08%), de verzoeken tot tussenkomst van de Hoge Raad (3,36%), de klachten over de partijdigheid van magistraten, deskundigen, … (2,80%), de klachten onder de noemer ‘andere’ (2,52%) en de klachten over de werking van de politiediensten (2,24%).
15
Inzake klachten over de inhoud van een rechterlijke beslissing ziet de klager het sepot door het parket vaak als een weigering om een ingediende klacht ernstig te onderzoeken. De indruk ontstaat dan dat het parket de persoon tegen wie de klacht gericht is, vrijpleit. Procedures slepen vaak lang, soms zelfs onaanvaardbaar lang aan. Meerdere redenen kunnen hier aan de basis liggen, en dikwijls blijkt de oorzaak niet of niet alleen bij de rechterlijke orde te liggen (we verwijzen hier naar de analyse van de afgesloten klachten waarvoor de klachtencommissies zich bevoegd hebben verklaard) 11. De 31 klachten12 die de AOC gegrond verklaarde, staan in verband met de trefwoorden op volgende wijze: - 9 klachten met betrekking tot de traagheid van de rechtsgang; - 8 klachten in verband met een gebrek in de omgang en de communicatie met justitie; - 8 klachten met betrekking tot diverse redenen - 3 klachten in verband met een gebrek in het procedureverloop - 1 klacht over de kwaliteit van het arrest - 1 verzoek tot tussenkomst; - 1 klacht over het gedrag van de magistraat. De 11 klachten13 die de CAE gegrond verklaarde, staan op de volgende wijze in verband met de trefwoorden: - 6 klachten met betrekking tot de traagheid van de rechtsgang; - 4 klachten in verband met een gebrek in het procedureverloop; - 1 klacht in verband met een gebrek in de omgang en de communicatie met justitie;
11
Zie punt 3.2. Zie tabel 4. 13 Zie tabel 4. 12
16
2.6. Materies van de in 2014 afgesloten dossiers De commissies hanteren een lijst met materies geënt op de grootste rechtstakken waarop de dossiers betrekking hebben. Elke klacht heeft betrekking op een welbepaalde materie zodat in totaal 357 materies werden geregistreerd voor de 228 afgesloten dossiers. Tabel 3 : Aantal materies voor de in 2014 afgesloten klachten MATERIES (in volgorde van voorkomen) Algemeen burgerlijk recht Strafrecht Strafuitvoeringsrecht/ penitentiaire politie14 Arbeids- en sociaal recht Handels- en economisch recht Andere15 Geen Onmogelijk vast te stellen16 Juridisch recht Organisatie en beleid Publiek recht Totaal van de materies
Totaal
AOC
CAE
aantal 166 110 18
% 46.50 30.81 5.04
aantal 67 56 11
% 42.41 35.44 6.96
aantal 99 54 7
% 49.55 27.14 3.52
16 15 13 9 5 2 2 1
4.48 4.20 3.64 2.52 1.40 0.56 0.56 0.28
8 1 7 6 0 0 2 0
5.06 0.63 4.43 3.80 0.00 0.00 1.27 0.00
8 14 6 3 5 2 0 1
4.02 7.04 3.02 1.51 2.51 1.01 0.00 0.50
357
100.00
158
100.00
199
100.00
Uit tabel 3 blijkt dat de meeste afgesloten klachten te maken hebben met het algemeen burgerlijk recht (46,50 %, n=166) en met het strafrecht (30,81 %, n=110). We merken op dat de cijfers die in de tabel voorkomen louter een beeld geven van de juridische materies in het kader waarvan de rechtzoekenden uiting hebben gegeven aan hun ongenoegen door een klacht in te dienen bij de Hoge Raad.
14 Het
"strafuitvoeringsrecht" omvat zowel de externe rechtspositie van de gedetineerde (de bijzondere modaliteiten van de strafuitvoering en de mogelijkheden tot vervroegde invrijheidstelling) als zijn interne rechtspositie (de intramurale voorwaarden van de hechtenis en de strafuitvoeringsvoorwaarden). 15 De rubriek “Andere” omvat de klachten waarvoor de betrokken materie kon worden bepaald, maar die niet tot een van de vermelde categorieën behoren. Voor zover die materies niet frequent voorkomen, worden die klachten ondergebracht bij “Andere”. 16 “Onmogelijk vast te stellen” omvat de klachten waarvan niet makkelijk te achterhalen is waarover ze handelen.
17
3.
De eindbeslissingen
We herinneren eraan dat een dossier één of meerdere klachten kan omvatten, en dat voor elke klacht een eindbeslissing wordt gewezen. De eindbeslissingen die werden gewezen met betrekking tot de 357 klachten uit de 228 afgesloten dossiers worden hierna opgesomd en besproken. Tabel 4 : Aantal eindbeslissingen in 2014 EINDBESLISSING Onbevoegd Bevoegd Gegrond Ongegrond Totaal
Totaal aantal 240 117 42 75 357
% 67.23 32.77 35.90 64.10 100,00
AOC aantal 96 62 31 31 158
CAE % 60.76 39.24 50.00 50.00 100,00
aantal 144 55 11 44 199
% 72.36 27.64 20.00 80.00 100,00
3.1. Onbevoegdheid als eindbeslissing De klachtencommissies dienden zich in 67,23 % van de klachten (n=240) onbevoegd te verklaren. In 2013 was dat in 78,49% van de klachten. Grafiek 5: Verdeling van de klachten per onbevoegdheidsgrond in 2014
a)
Klachten die geen uitstaans hebben met de werking van de rechterlijke orde (artikel 259bis-15, § 1 Gerechtelijk Wetboek)
Deze klachten behoren dus niet tot de bevoegdheid van de Hoge Raad. Ze handelen bijvoorbeeld over het optreden van de politie, de behandeling van een gedetineerde of geïnterneerde in een gevangenis of instelling, beslissingen van de commissie voor voorwaardelijke invrijheidstelling en de commissie tot bescherming van de maatschappij, administratieve beslissingen, ... In 2014 diende de AOC zich om deze reden voor 30 klachten onbevoegd te verklaren en de CAE voor 25.
18
De Hoge Raad legt in voorkomend geval steeds uit waarom hij niet bevoegd is en verwijst de klager door naar de instelling die wel bevoegd is om zijn klacht te behandelen. Zo zal bij klachten over de politie doorverwezen worden naar het Comité P of de Algemene Inspectie van de federale politie en de lokale politie, en bij elke klacht over een advocaat zal naar de bevoegde stafhouder worden doorverwezen. Klachten over de behandeling in de penitentiaire instelling of inrichting tot bescherming van de maatschappij worden doorverwezen naar de Federale Overheidsdienst Justitie, Directoraat-generaal Penitentiaire Instellingen en de Centrale Toezichtsraad voor het Gevangeniswezen en de Commissies van Toezicht. Vaak wordt ook naar een advocaat of een bureau voor juridische bijstand doorverwezen. Het aantal klachten van dit type is zeker niet problematisch. Belangrijk is immers dat de klachten van de burger zo spoedig mogelijk bij de juiste instantie terechtkomen zodat zij daar kunnen behandeld worden. Door de klachten door te verwijzen indien nodig draagt de Hoge Raad voor de Justitie ook bij in de behandeling van de klacht, zij het dan onrechtstreeks.
b) Klachten die behoren tot de strafrechtelijke of tuchtrechtelijke bevoegdheid van andere overheden (artikel 259bis-15, § 3, 1° Gerechtelijk Wetboek) Het gaat om 3 klachten voor de AOC en 22 voor de CAE. Het valt zelden voor dat een klager de Hoge Raad in kennis stelt van strafbare feiten die nog niet aan de politie of aan het openbaar ministerie werden gemeld. Indien dit toch het geval is, wordt de klacht meteen voor verder gevolg overgezonden aan het openbaar ministerie. Het komt vaker voor dat de Hoge Raad kennis krijgt van feiten die zich mogelijk situeren in de tuchtrechtelijke sfeer. Hierbij valt op te merken dat tuchtrechtelijke inbreuken geen welomschreven definities kennen, zodat de afbakening tussen de klachtbevoegdheid van de Hoge Raad en tuchtbevoegdheid van de korpschef niet steeds duidelijk te maken is. Bij twijfelgevallen zal de Hoge Raad ofwel eerst meer informatie vragen bij de klager, ofwel de klacht meteen overmaken aan de tuchtrechtelijke overheid (bijvoorbeeld de korpschef indien het over magistraten gaat), met het verzoek om na te gaan of er aanleiding is tot het instellen van een tuchtonderzoek. De tuchtoverheid dient de Hoge Raad in elk geval in te lichten over het resultaat van het onderzoek.
c)
Klachten met betrekking tot de inhoud van een rechterlijke beslissing (artikel 259bis-15, § 3, 2° Gerechtelijk Wetboek)
Het gaat om 39 klachten voor de AOC en 55 voor de CAE. Nog steeds zijn de meeste klachten te herleiden tot een kritiek op een rechterlijke beslissing: men is het oneens met een vonnis of arrest, met de aanstelling van een deskundige, met het sepot van een klacht door de procureur des Konings, met het niet uitvoeren van onderzoeksdaden door de onderzoeksrechter, enz. Er kan uit worden geconcludeerd dat sommige burgers de Hoge Raad – verkeerdelijk – zien als een soort "beroepsinstantie", die rechterlijke beslissingen kan wijzigen of ongedaan maken. Vermelden we ten slotte dat het niet steeds ondubbelzinnig uit te maken valt of de klacht gaat over een beslissing waarmee men zich niet kan verzoenen, dan wel over de manier waarop de zaak is verlopen, de luisterbereidheid die men ondervond bij justitie, de bejegening en de informatie/communicatie doorheen de rechtsgang. Bij klachten over een "partijdige behandeling ter zitting" of een "partijdige rechterlijke beslissing" is het bijvoorbeeld dikwijls moeilijk uit te maken of de klacht in essentie gaat over de inhoud van de rechterlijke beslissing, waarmee de klager zich niet kan verzoenen, dan wel over het gedrag van de betrokken magistraat. De praktijk wijst uit dat na het verkrijgen van meer concrete informatie, de klacht te herleiden is tot een ongenoegen over de beslissing. De commissie probeert dit bij elke klacht goed uit te maken ten behoeve van de burger.
19
d) Klachten waarvan het doel via het aanwenden van een gewoon of buitengewoon rechtsmiddel kan/kon worden bereikt (artikel 259bis-15, § 3, 3° Gerechtelijk Wetboek) Deze categorie van onbevoegdheid komt weinig voor. In 2014 gaat het om 5 klachten voor de AOC en 7 klachten voor de CAE. Ook deze eindbeslissing moet ruim worden geïnterpreteerd. Ze komt in werkelijkheid meer voor dan de bovenstaande cijfers weergeven. Dit heeft te maken met de wijze van registratie. Wanneer een klager niet tevreden is met een rechterlijke beslissing kan de commissie zich enerzijds onbevoegd verklaren op grond van het feit dat het over de inhoud van een rechterlijke beslissing gaat. Anderzijds is het in vele gevallen ook zo dat de klager tegen de rechterlijke beslissing nog een rechtsmiddel kan instellen zodat de commissie zich in theorie ook onbevoegd zou kunnen verklaren op die grond. In dergelijke gevallen echter deelt de commissie de klager mee dat zij onbevoegd is omdat het over de inhoud van een rechterlijke beslissing gaat en wijst zij op de mogelijkheid om een rechtsmiddel in te stellen. Om redenen van statistische verwerking, wordt in dit geval de klacht enkel geregistreerd onder "klachten met betrekking tot de inhoud van een rechterlijke beslissing".
e)
Klachten die kennelijk ongegrond zijn (artikel 259bis-15, § 3, 5° Gerechtelijk Wetboek)
In 2014 betreft het 3 klachten voor de AOC en 4 klachten voor de CAE. Het betreft hier in hoofdzaak klachten die niet duidelijk of concreet genoeg zijn, en waarbij de klager niet reageert op de herhaalde vragen van de commissies om toelichting.
f)
Klachten die reeds behandeld zijn en die geen nieuwe elementen bevatten (artikel 259bis-15, § 3, 4° Gerechtelijk Wetboek)
In 2014 betreft het 2 klachten voor de AOC en 0 klachten voor de CAE. Het gebeurt dat een klager die zich niet kon neerleggen bij de eindbeslissing van de commissie, in een nieuwe brief dezelfde feiten nog eens aanklaagt. Dergelijk schrijven wordt door de commissies echter beschouwd als een stuk dat tot het oorspronkelijke dossier behoort. De klager wordt er dan van op de hoogte gebracht dat dit stuk geen nieuwe elementen aanbrengt op basis waarvan het dossier zou kunnen worden heropend. Er wordt voor die nieuwe brief dus geen nieuw dossier geopend en geen nieuwe eindbeslissing genomen.
3.2. Beslissing tot afsluiting van het dossier wegens bevoegdheid Wanneer de klachtencommissies zich bevoegd hebben verklaard, rijst de vraag naar de gegrondheid van de klacht(en) in het dossier. Tabel 5 geeft de verdeling weer van de afgesloten klachten waarvoor de commissies bevoegd waren, met een onderscheid tussen gegronde klachten en ongegronde klachten. Dat geeft het volgende beeld: van de 117 klachten waarvoor de commissies bevoegd waren, waren er 75 (64,10 %) niet gegrond en 42 (35,90 %) wel gegrond. Ter vergelijking: in 2013 waren de commissies bevoegd voor 119 klachten waarvan er 43 gegrond (29,63%) en 76 ongegrond (70,37%) werden verklaard.
20
Tabel 5: Aantal gegronde/ongegronde klachten in 2014 Totaal KLACHTEN WAARVOOR DE
AOC
CAE
Aantal 117
% 100,00
Aantal 62
% 100,00
Aantal 55
% 100,00
42 75
35.90 64.10
31 31
50.00 50.00
11 44
20.00 80.00
COMMISSIES ZICH BEVOEGD HEBBEN VERKLAARD
Waarvan : GEGROND ONGEGROND
De AOC heeft zich voor 62 klachten bevoegd verklaard, en de CAE voor 55 klachten17. Van de klachten waarvoor de AOC zich bevoegd heeft verklaard, bleek 50,00 % (n=31) niet gegrond. Van de klachten waarvoor de CAE zich bevoegd heeft verklaard, bleek 80,00 % (n=44) niet gegrond (tabel 5). Het gaat ofwel om klachten waarvan men heeft kunnen aantonen dat ze onterecht waren, vermits het onderzoek van de klacht geen onregelmatigheden heeft aangetoond, ofwel om klachten waarvoor de commissies niet met zekerheid hebben kunnen vaststellen of ze terecht of onterecht waren. Dat is vaak het geval wanneer een klager beweert onbeleefd te zijn aangesproken door een magistraat. Indien de magistraat in kwestie zich hiervan niets meer herinnert of de beweerde feiten ten stelligste ontkent, en er geen andere getuigen van het beweerde "incident" zijn, dan kunnen de klachtencommissies niet anders dan de klager antwoorden dat er onvoldoende elementen zijn om de klacht gegrond te verklaren. De klager kan bij dergelijke beslissingen de indruk hebben dat de commissies de magistraten de hand boven het hoofd houden. In de statistieken worden deze klachten als ongegrond opgenomen. Net zoals de voorgaande jaren, werd er vaak geklaagd over de traagheid van de gerechtelijke procedure. Hoewel in bepaalde gevallen de lange duur wel degelijk toegeschreven kan worden aan de gerechtelijke instanties zelf, stelt men regelmatig vast dat de partijen zelf, of hun raadslieden, mee verantwoordelijk zijn voor de trage rechtsgang. In een civiele procedure blijven de partijen immers meester van het geding. Als zij geen actie ondernemen kan de rechtbank de zaak ook niet bespoedigen. Zo kan in het onderzoek van een klacht over het procedureverloop blijken dat uitstel herhaaldelijk op vraag van de (raadsman van de) klager zelf werd verleend. De rechtbank kan dan vanzelfsprekend weinig verweten worden. De gegronde klachten worden hierna inhoudelijk besproken onder punt 4.
3.3. Andere redenen van afsluiting 14,58% (n=14) van de Nederlandstalige klachten en 21,53 % (n=31) van de Franstalige klachten waarvoor de commissies zich bevoegd hebben verklaard, werden afgesloten om een andere reden dan de onontvankelijkheid van de klacht, onbevoegdheid van de Hoge Raad a) tot f), gegrondheid of ongegrondheid van de klacht. Het gaat om: - vragen om juridisch advies; - klachten die bij nader inzien geen echte klachten bleken te zijn; - klachten die zonder voorwerp zijn (geworden), omdat de klager brieven die hem werden gericht onbeantwoord liet, of omdat de klager heeft gemeld dat zijn probleem tot zijn tevredenheid een andere oplossing heeft gekregen en uitdrukkelijk heeft aangegeven dat hij het onderzoek niet langer voortgezet wil zien. In het eerste geval gaat het om brieven die op het eerste gezicht een klacht lijken, of zelfs uitdrukkelijk vermelden dat het om een klacht gaat, maar die bij nader inzien geen concrete klacht bevatten. De klager wordt bijvoorbeeld geconfronteerd met een bepaald probleem en vraagt aan de Hoge Raad welke procedure 17
Zie tabel 5.
21
hij best opstart, welke de toepasselijke wetgeving is, welke zijn kansen zijn, enz. Deze klacht is eerder een vraag om juridisch advies. De Hoge Raad kan dan wel algemene informatie geven en de klager doorverwijzen, maar kan uiteraard niet zelf in de plaats treden van advocaten of andere adviesverlenende instanties. In het tweede geval gaat het bijvoorbeeld om klachten die zonder voorwerp zijn geworden omdat het probleem werd opgelost vooraleer de Hoge Raad over voldoende elementen beschikte om zijn bevoegdheid te onderzoeken.
4.
Gegronde klachten
4.1. Nederlandstalige advies- en onderzoekscommissie (AOC) Van de 62 klachten waarvoor de AOC zich bevoegd heeft verklaard, werden er 31 (50,00 %) (hierna genummerd van 1 tot 31) gegrond verklaard18. Hierna volgt een korte samenvatting van deze klachten.
a)
Klachten betreffende de traagheid van de rechtsgang
Klacht over de lange duur van de behandeling van een verzoekschrift tot aanstelling van een curator van een onbeheerde nalatenschap (1) Klager, die optreedt als raadsman van een NV en een BVBA, beklaagde zich over de trage werking van de rechtbank van eerste aanleg. De NV verhuurde een appartement waarvan de bewoners op 7 oktober 2010 overleden. Naar aanleiding van de verwerping van de nalatenschap door de erfgenamen diende de NV op 6 juni 2011 een verzoekschrift in om de aanstelling van een curator te verkrijgen. Na lang aanslepen bij het parket werd het verzoekschrift terug overgemaakt aan de burgerlijke griffie met het oog op de aanstelling van de curator. Via de griffie vernam de NV dat de rechter pas in 2012 uitspraak zou doen. Maar op het einde van 2012 kwam er nog geen schot in de zaak. Intussen was de NV, gezien de ernstige financiële gevolgen van het uitblijven van een gerechtelijke beslissing, genoodzaakt om het appartement door te verkopen aan de BVBA. Ondanks talloze brieven die aan de rechtbank werden verstuurd, liet de rechtbank na om het nodige te doen. De BVBA liet ondertussen het appartement door de vrederechter ontzegelen en staat/stond zelf in voor de bewaring van de goederen die zich in het appartement bevonden. Uit het onderzoek van de AOC bleek dat er bij het gerecht te X inderdaad een ernstig probleem van vertraging was geweest inzake de behandeling van de verzoekschriften tot aanstelling van curatoren bij onbeheerde nalatenschappen. Tot voor kort werden de verzoekschriften tot aanstelling van een curator over een onbeheerde nalatenschap steeds voor advies overgemaakt aan het parket. Nadat het parket in de periode 2011-2012 echter besliste om geen adviezen meer te verlenen inzake onbeheerde nalatenschappen werden tientallen dossiers teruggestuurd naar de rechtbank, wat een grote achterstand veroorzaakte. In casu werd pas op 31 december 2012 een bevelschrift uitgesproken en een curator van de onbeheerde nalatenschap aangeduid. De AOC verklaarde de klacht dan ook gegrond wegens de te lange duur van de procedure. Inmiddels werd de achterstand weggewerkt en worden de verzoekschriften tot aanstelling van een curator over een onbeheerde nalatenschap opnieuw onmiddellijk behandeld. Klacht over de lange duur van het strafrechtelijk onderzoek (2) Klagers beklaagden zich over de wijze waarop het onderzoek in hun zaak werd gevoerd door de onderzoeksrechters bij de rechtbank van eerste aanleg. In 2002 werden ze door de politie doorverwezen naar onderzoeksrechter A om aangifte te doen van een diefstal van een groot aantal siereenden. Kort daarna nam onderzoeksrechter B hun zaak over wegens de benoeming van onderzoeksrechter A. Daarna duurde het nog een jaar vooraleer onderzoeksrechter B effectief aan het onderzoek begon. Na hun verhoor deed onderzoeksrechter B gedurende drie jaar niets meer in hun zaak. Hun vragen, die ze samen met de politie hadden opgesteld, voor de confrontatie met de mogelijke dader, werden nooit gebruikt. Daarom besloten ze om bijkomende onderzoeksdaden te vragen. Deze onderzoeksdaden werden niet uitgevoerd waardoor de 18 Zie tabel 5.
22
personen die bewijzen konden leveren in hun zaak niet werden ondervraagd. Vervolgens tekenden klagers beroep aan bij het hof van beroep. Het hof ging de zaak opvolgen, maar deed dit niet. Hierdoor werden meer dan de helft van de onderzoeksdaden niet uitgevoerd. Toen onderzoeksrechter C hun dossier overnam, vroegen ze opnieuw om bijkomende onderzoeksdaden. Onderzoeksrechter C gaf daartoe opdracht, maar deze onderzoeksdaden werden niet uitgevoerd wegens het verstrijken van de termijn waarna het onderzoek werd afgesloten. Na haar onderzoek was de AOC van mening dat, aangezien er bij het aantreden van onderzoeksrechter C nog geen uitvoering was gegeven aan het arrest van de kamer van inbeschuldigingstelling van 2006, de klacht gegrond was wegens de te lange duur van het onderzoek in de periode dat onderzoeksrechter B het onderzoek voerde. Volgens de AOC beval onderzoeksrechter C immers de nodige onderzoekshandelingen (waaronder twee internationale rechtshulpverzoeken) om een goede sturing te geven aan het onderzoek. Het onderzoek werd evenwel gehypothekeerd door het gegeven dat de feiten zich bijna zes jaar voor de datum van de overname van het kabinet van onderzoeksrechter B situeerden.
Klacht inzake de duur van een procedure voor de Commissie tot Bescherming van de Maatschappij (3) Klager, die geïnterneerd is, beklaagde zich over de Commissie tot Bescherming van de Maatschappij omdat zij niet reageerde op zijn aanvragen om gehoord te worden. Hoewel klager op 13 november 2013 niet verscheen voor de Commissie tot Bescherming van de Maatschappij, besliste de AOC dat de klacht gegrond was. De AOC was immers van mening dat de termijn tussen het indienen van de eerste aanvraag van klager om gehoord te worden (op 8 maart 2013) en de vaststelling van zijn zaak (op 13 november 2013) te lang heeft aangesleept.
Klacht over de lange duur van een gerechtelijke expertise (4) Klager, een voormalig hoofdinspecteur, beklaagde zich over de lange duur van zijn procedure bij het gerecht (meer dan zes jaar). Op 29 juni 2007 was hij, naar aanleiding van een verkeersovertreding, betrokken in een fysiek conflict. Zowel de ouders van de aanvaller als hijzelf dienden een klacht met burgerlijke partijstelling in. Na het afsluiten van het onderzoek in 2008 werd de zaak pas in 2011 naar de raadkamer doorverwezen. De raadkamer besliste om over te gaan tot een buitenvervolgstelling waartegen beroep werd aangetekend. Uiteindelijk besliste de kamer van inbeschuldigingstelling op 12 december 2011 om de zaak naar de correctionele rechtbank te verwijzen. De eerste zitting van de correctionele rechtbank vond plaats op 22 november 2012 en het vonnis werd geveld op 20 december 2012. Pas op dat moment stelde men vast dat er geen objectieve medische conclusies waren, en werd er beslist om een college van deskundigen aan te stellen. De deskundigen begonnen pas in juli 2013 aan hun onderzoek (hoewel ze hun conclusies al in mei 2013 moesten overmaken). Na hun eerste onderzoek vroegen ze inzage in het dossier, en werd de zitting verdaagd naar 20 november 2013. Op 19 november 2013 vernam klager dat zijn zaak opnieuw niet kon doorgaan omdat het deskundig onderzoek nog niet afgerond was. Meer nog, sinds het eerste onderzoek was er niets meer gebeurd zijn in zijn dossier. Na haar onderzoek was de AOC van mening dat het in casu een complex dossier betrof waarin de partijen elk hun rechten uitputten en dat de rechter ten gronde, op basis van de debatten, altijd kan beslissen alsnog een college van deskundigen aan te stellen. Toch besliste de AOC om de klacht gegrond te verklaren omdat de periode tussen de beslissing tot aanstelling van het college van deskundigen (bij tussenvonnis van 20 december 2012) en het neerleggen van het deskundigenverslag te lang aansleepte.
Klacht over de lange duur van een strafrechtelijke procedure bij het parket (5) Klager liet een overtreding inzake overlast door lawaai van een naburige fabriek vaststellen. De overtreding werd zowel door de milieu-inspectie als door het parket vastgesteld. Hij beklaagde zich over de lange duur van zijn zaak bij het parket. Wanneer hij met het parket contact opnam, werd hem steeds meegedeeld dat zijn zaak in vooronderzoek was.
23
Na het verloop van de procedure te hebben onderzocht, besliste de AOC dat de klacht gegrond was wegens de te lange duur van de procedure bij het parket.
Klacht over de lange duur van een strafrechtelijke procedure bij het parket (6) Klager beklaagde zich over de lange duur van het strafonderzoek bij het parket. Op 30 januari 2013 werd in het kader van een gerechtelijke procedure van vereffening/verdeling na echtscheiding door één van de partijen een strafklacht ingediend (waardoor de burgerlijke procedure werd opgeschort). De partij die de strafklacht indiende, werd op 15 mei 2013 gehoord door de onderzoeksrechter. Op 31 juli 2013 legde de tegenpartij een verklaring neer. Aangezien klager daarna niets meer over de zaak vernam, vroeg hij inzage in het dossier. Uit de inzage van het dossier bleek dat er gedurende zes maanden geen enkel nieuw element werd aan toegevoegd. Ook kreeg hij geen antwoord op zijn vraag over de einddatum van het strafonderzoek. Zelfs op zijn aangetekende brief van 10 februari 2014 werd niet gereageerd door het parket. Uit het onderzoek van de AOC is gebleken dat het dossier aanvankelijk een normaal verloop kende en dat de onderzoeksrechter een aantal logische opdrachten uitschreef die in de eerste helft van 2013 werden uitgevoerd. Vervolgens lag het dossier bijna zes maanden stil tot aan het verzoekschrift van klager van 7 januari 2014 tot inzage. Pas wanneer de onderzoeksrechter op 21 januari 2014 een bankvordering overmaakte aan de politie werd het onderzoek geactiveerd. Verder is gebleken dat het proces-verbaal een zekere tijd bij de politie onbehandeld is gebleven. De AOC verklaarde de klacht gegrond wegens de te lange duur van de procedure bij het parket.
Klacht over de lange duur van een strafrechtelijke procedure bij het parket (7) Klager, die schuldeiser is van een in faling verklaarde vennootschap, beklaagde zich over de werking van het parket. Op 22 september 2012 legde de curator van de gefailleerde een strafklacht neer bij het parket. Vervolgens kreeg de curator op 7 november 2012 een seponeringsbericht. Na contact van de curator met het parket kwam de betrokken substituut-procureur des Konings terug op zijn beslissing en informeerde hij de curator in december 2012 toch nog een onderzoek te zullen instellen. Maar er gebeurde niets in het dossier waardoor de verjaring naderde. Uit het onderzoek van de AOC bleek dat de strafklacht van de curator op 4 november 2011 door het parket werd geseponeerd wegens onvoldoende recherchecapaciteit. Daarop informeerde de curator het parket dat er een uitvoerige en gedocumenteerde klacht zou worden ingediend, waarna het parket opnieuw contact opnam met de afdeling Faillissementen opdat vooralsnog een onderzoek zou worden uitgevoerd. Op 23 januari 2013 werd er een speurder aangesteld. Sindsdien werden er verschillende onderzoeksplichten uitgevoerd waarvan de laatste dateerde van 18 april 2014. De curator werd, ondanks een herinneringsbrief aan de verantwoordelijke commissaris, echter nog niet verhoord. De procureur des Konings erkende dat het dossier vertraging opliep door het personeelstekort bij de afdeling Faillissementen van de federale politie. De AOC verklaarde deze klacht dan ook gegrond wegens de lange duur van de procedure bij het parket. De procureur des Konings vroeg aan de verantwoordelijken van de federale politie om het personeelsbestand van de afdeling Faillissementen te willen uitbreiden. Verder betreurt hij dat faillissementsfraude niet is opgenomen als prioritair fenomeen in het Nationaal Veiligheidsplan.
Klacht over de lange duur van het beraad bij het vredegerecht (8) Klager beklaagde er zich over dat de rechtszaak van zijn ouders, een burengeschil over een grensbepaling, steeds werd uitgesteld door het vredegerecht. De zaak werd vier jaar geleden opgestart. Na verschillende zittingen werd de zaak op 23 juli 2013 gepleit en zou de uitspraak volgen op 3 september 2013. Maar op 3 september 2013 werd de zaak opnieuw uitgesteld. In totaal werd deze zaak al tien keer uitgesteld. Daarom verzond de raadsman van zijn ouders op 15 mei 2014 een brief naar de vrederechter met de vraag om prioritair gevolg te willen geven aan het dossier. Toch werd het vonnis op 3 juli 2014 opnieuw verdaagd.
24
De plaatsvervangende vrederechter erkende dat het dossier te lang had aangesleept. Dit was te wijten aan de ernstige ziekte van de vrederechter-titularis in juni 2011 waardoor alle zaken moesten worden overgenomen door de plaatsvervangende vrederechters. Daarbovenop stelde zich nog een ernstig personeelstekort bij de griffie. De AOC besliste dan ook dat deze klacht gegrond was wegens de te lange duur van het beraad bij het betrokken vredegerecht. Inmiddels werd een tussenvonnis uitgesproken waartegen hoger beroep werd aangetekend. Tevens gaf de voorzitter van de vrede-en politierechters alle hoofdgriffiers de instructie om hem in de toekomst een lijst over te maken van alle dossiers waarin een achterstand in het beraad is.
Klacht over de lange duur van het beraad bij de jeugd- en familierechtbank (9) Klagers beklaagden zich over het uitblijven van een vonnis van de familie- en jeugdrechtbank. Sinds 14 februari 2013 waren ze betrokken in een procedure. De laatste zitting vond plaats op 7 november 2013 en een uitspraak zou volgen op 5 december 2013. Maar dit laatste gebeurde niet. Op de rechtbank kon niemand de reden daarvan meedelen. Ook hun raadsman bleef in het ongewisse. Uit het onderzoek van de AOC is gebleken dat deze zaak op 7 november 2013 in beraad werd genomen en dat er pas op 27 februari 2014 een vonnis werd uitgesproken (bijna vier maanden later). Verder stelde de AOC vast dat deze zaak niet adequaat werd opgevolgd overeenkomstig de bepalingen van art. 770 Ger.W. Volgens de voorzitter werd dit veroorzaakt door de grote werklast waarmee de rechtbank te kampen heeft. De AOC verklaarde deze klacht gegrond wegens de te lange duur van het beraad. De voorzitter schreef zowel de betrokken jeugdrechter als de hoofdgriffier aan in verband met het niet-naleven van de voorschriften van art. 770 Ger.W. en verzekerde de AOC dat de rechtbank, ondanks de structurele personeelsproblemen, de maximale inspanningen blijft leveren om de dienstverlening naar de burger toe maximaal te garanderen.
b) Klachten betreffende de omgang en communicatie met Justitie Klacht over het niet verzenden van een beschikking door de griffie van het hof van beroep (10) Klager beklaagde zich over de werking van de griffie van het hof van beroep omdat zij had nagelaten om de beschikking van 22 januari 2013 te versturen naar de raadsman van zijn broer. Door deze materiële vergissing ontving hij op 25 juni 2013 een nieuwe beschikking waarin aan de partijen een nieuwe datum werd meegedeeld voor de neerlegging van hun conclusies. De eerste voorzitter erkende dat de griffie de beschikking van 22 januari 2013 per vergissing niet had overgemaakt aan de raadsman van de broer van klager en dat een nieuwe beschikking werd verleend op 25 juni 2013 waarbij de partijen werden uitgenodigd hun conclusies neer te leggen en uit te wisselen. Deze beschikking werd zowel aan de partijen als aan hun raadslieden verstuurd. De AOC verklaarde de klacht dan ook gegrond.
Klacht over de gebrekkige communicatie van het parket (11) Klager, die woonachtig is in Ierland, beklaagde zich over het gebrek aan communicatie vanwege het Belgische parket. Zijn zoon was op 6 juli 2012 verongelukt. Pas op 3 augustus 2012 werd klager door de Britse politie hierover geïnformeerd. Nochtans stond hij in het paspoort van zijn zoon vermeld als contactpersoon in geval van nood. Daarna had klager veel vragen, maar kon hij niet persoonlijk naar het parket gaan wegens zijn handicap. Daarom stelde hij zijn vragen per e-mail, telefonisch en schriftelijk aan allerlei instanties waaronder de Belgische wegpolitie. Op aanraden van de Belgische wegpolitie contacteerde hij per e-mail van 27 oktober 2013 het parket om inzage te verkrijgen in het dossier. Hierop kreeg hij nooit een antwoord. Klager wenste door het Belgische gerecht ingelicht te worden over de eventuele lopende gerechtelijke procedures in verband met de dood van zijn zoon. Uit het onderzoek van de AOC is gebleken dat de Belgische wegpolitie onmiddellijk na het ongeval contact nam met een kennis van de zoon van klager om de familie te kunnen verwittigen. Deze kennis nam zelf contact op met de vriendin van de zoon van klager. Naar aanleiding van het contact van de Belgische wegpolitie met de moeder en de vriendin van zijn zoon bleek dat klager gescheiden was. Daarom liet men via de centrale diensten
25
van de federale politie contact leggen met klager. Uit de e-mail van 27 oktober 2013 van klager aan het justitiehuis bleek dat de Britse politie hem pas op 3 augustus 2012 over het overlijden van zijn zoon had ingelicht, wat de procureur des Konings betreurenswaardig vond. Met het oog op de kennisgeving van de fixatie van de strafzaak voor de politierechtbank gaf het parket midden 2013 opdracht tot officiële identificatie van de erfgenamen. De Belgische wegpolitie had geen verdere pogingen ondernomen om klager te contacteren, was niet op de hoogte van het contact tussen klager en de Britse politie en beschikte niet over de coördinaten van klager. Nieuwe opzoekingen hadden wel succes en op 22 oktober 2013 kon men klager contacteren waarna hij op zijn beurt per e-mail van 27 oktober 2013 contact opnam met het justitiehuis dat zijn e-mail overmaakte aan het parket. Voor zover kon worden nagegaan, had de Belgische wegpolitie op geen enkel ogenblik het parket rechtstreeks gemeld dat klager met hen contact probeerde op te nemen. Het dossier stond op dat ogenblik al gefixeerd op de zitting van 30 oktober 2013 van de politierechtbank. Bijgevolg moest het parket uit de e-mail van 27 oktober 2013 en de fax van 18 november 2013 van klager spijtig genoeg afleiden dat hij noch door zijn (ex-)echtgenote noch door zijn andere zoon op de hoogte werd gebracht. Het parket was zich niet bewust van het feit dat er geen contact was tussen klager en zijn andere zoon, en dat hij dus geen kennis had van de evolutie van het dossier. Het parket vroeg dan ook onmiddellijk aan de dienst slachtofferonthaal van het justitiehuis om met klager in contact te treden. Aangezien het parket niet over zijn coördinaten beschikte, was een tussenkomst van de dienst slachtofferonthaal voordien niet overwogen. Overigens bleek dat de dienst slachtofferonthaal geen contact opneemt met de familie van slachtoffers in het buitenland omwille van de taalbarrière, een probleem dat reeds in 2011 en 2012 meermaals werd aangekaart. Sedert zijn e-mail van 27 oktober 2013 werd getracht om klager zo goed mogelijk hulp te bieden. Zijn dossier was evenwel aanvankelijk niet beschikbaar ingevolge de dagvaarding voor de zitting van 30 oktober 2013 van de politierechtbank. Zodra men terug in het bezit van zijn dossier was, werd er beslist om voor de verdere afhandeling van zijn vraag via de ambassade te werken. Op 14 juni 2014 meldde de ambassade akkoord te gaan om klager via hen een kopie van het strafdossier te bezorgen. De opeenvolgende zittingen van de politierechtbank vertraagden de aflevering van de kopie van het strafdossier. De AOC verklaarde de klacht, ondanks een ongelukkige samenloop van omstandigheden, gegrond wegens de gebrekkige communicatie met klager.
Klacht over het niet beantwoorden van brieven door het parket (12) Klaagster werd het slachtoffer van een car-jacking én een sac-jacking te X. Dezelfde dag ging ze naar de politie te Y waar een proces-verbaal van de feiten werd opgemaakt. Vervolgens legde ze op 24 mei 2012 bij de politie te Y een bijkomende verklaring af en vroeg ze om haar dossier te willen overmaken aan het parket te X. Dezelfde dag verstuurde ze ook een brief naar het parket te Y met als bijlage haar verklaring van benadeelde persoon. Op 21 november 2012 verstuurde ze een brief naar het parket te X waarin ze vroeg of (a) ze officieel geregistreerd stond als benadeelde persoon, (b) er reeds onderzoeksdaden werden verricht, (c) er al verdachten werden geïdentificeerd en (d) het opportuun was dat ze zich burgerlijke partij stelde. Omdat hierop niet werd gereageerd, stuurde ze op 30 januari 2013 een herinneringsbrief naar het parket te X. De AOC verklaarde de klacht gegrond vermits de brieven van 21 november 2012 en 30 januari 2013 van klaagster niet konden worden teruggevonden bij het parket te X en bijgevolg ook niet werden beantwoord. Per brief van 16 januari 2013 van het parket te X werd klaagster in kennis gesteld van de beslissing in haar zaak. Aangezien klaagster beweerde dat ze de brief van 16 januari 2013 van het parket te X niet had ontvangen, werd haar een kopie ervan overgemaakt door de AOC.
Klacht over de gebrekkige communicatie van het parket (13) Klaagster, die in Nederland woont, beklaagde er zich over dat ze gedurende twee jaar tevergeefs informatie probeerde in te winnen bij het gerecht te X over de vermeende door haar ex-echtgenoot gepleegde strafbare feiten. Ze werd noch verhoord noch op de hoogte gebracht van de resultaten van het onderzoek door de
26
jeugdbescherming. Vervolgens schreef klaagster een brief om inzage te verkrijgen in het dossier. Het gerecht was deze brief volgens haar verloren. Pas na een tweede fax van haar advocate aan het parket verkreeg ze uiteindelijk inzage en kopiename van haar dossier. Toen ze zich echter aanmeldde, werd haar gezegd dat ze enkel inzage verkreeg, maar geen kopiename. Hiervoor schreef ze onmiddellijk een klachtenbrief die ze persoonlijk overhandigde aan de balie. Ook deze brief werd later, wanneer ze telefonisch contact opnam met het gerecht, volgens klaagster niet teruggevonden. Ondanks nog twee verzonden e-mails en zes telefonische contacten vernam klaagster niets meer over haar klacht. In het kader van de vermeende door haar ex-echtgenoot gepleegde strafbare feiten werd bij het gerecht te X ook een apart jeugddossier aangelegd met het oog op een sociaal onderzoek naar het leefmilieu van de kinderen bij hun vader. Beide dossiers werden onderzocht doch vervolgens geseponeerd wegens gebrek aan bewijs en de afwezigheid van een gevaarsituatie voor de kinderen bij hun vader. Het milieu van de moeder werd niet onderzocht omdat de mogelijke gevaarsituatie zich in België situeerde (en niet in Nederland waar klaagster gedomicilieerd is). In het kader van de protectionele klacht van klaagster was het parket enkel gelast met de vrijwaring van de veiligheid van de kinderen en niet met een uitgebreid sociaal onderzoek ter inlichting van de Nederlandse rechter. Toen klaagster de griffie meedeelde dat ze naar het gerecht te X kwam voor de inzage en kopiename van het dossier reageerde een griffiemedewerker schriftelijk dat klaagster, in tegenstelling tot de brief van 4 april 2013 van het parket, het recht kreeg tot inzage, maar niet tot kopiename. Tijdens haar bezoek kreeg klaagster van de griffiemedewerker ter plaatse, die zich steunde op de meer beperkte brief, enkel het inzagerecht. De klachtenbrief van klaagster daarover werd aan de jeugdsectie overgemaakt waar hij vervolgens werd geklasseerd in het geseponeerd jeugddossier zonder voorlegging ervan aan de behandelende jeugdmagistraat. Ondanks de geleverde inspanningen van de medewerkers van het parket om tegemoet te komen aan het verzoek van klaagster was de AOC van mening dat een grondiger nazicht van het dossier en/of een overleg met de behandelende jeugdmagistraat aangewezen was en dat de klacht daarom gegrond was.
Klacht over de gebrekkige dienstverlening van het parket (14) Klager diende op 22 maart 2013 in het Nederlands een klacht in bij de politie. Na het afleggen van de getuigenverklaringen ontving hij echter een “attestation de dépôt de plainte”. Enige tijd later ontving hij opnieuw een brief van 24 september 2013 van het parket in het Frans. Aangezien het Nederlands zijn moedertaal is, vroeg hij het parket om een vertaling naar het Nederlands, maar daarop kwam geen reactie. Uit het onderzoek van de AOC bleek dat het verhoor naar aanleiding van de klacht van klager in het Nederlands plaatsvond, maar dat het proces-verbaal in het Frans werd opgesteld. De brief van 24 september 2013 van het parket werd per vergissing in het Frans naar klager verzonden en het dossier bevatte geen vraag om een vertaling van klager. De AOC verklaarde de klacht dan ook gegrond wegens de gebrekkige dienstverlening van het parket. Inmiddels werd op 8 april 2014 de gevraagde vertaling door het parket overgemaakt aan klager.
Klacht over de gebrekkige communicatie van het parket (15) Op 29 september 2009 diende klager bij de politie een klacht in wegens aanmatiging van naam, misbruik van vertrouwen en valsheid in geschrifte door de heer A. De heer A had immers een verzekering afgesloten voor een voertuig dat hij nadien op naam van klager had laten inschrijven bij de Directie Inschrijvingen van Voertuigen. Hierdoor moest klager sindsdien de verkeersbelasting betalen voor een voertuig waarvan hij niets wist. Nadat klager vernam dat er een vergissing was gebeurd door de politie vroeg hij het parket, per brief van 4 november 2013, om een schriftelijke bevestiging zodat hij de nummerplaat kon laten schrappen en geen verkeersbelasting meer moest betalen voor het voertuig. Pas op 4 maart 2014 vernam klager van het parket dat zijn dossier sinds 19 mei 2013 zonder gevolg werd geklasseerd. De AOC verklaarde de klacht gegrond aangezien het parket bevestigde dat het voertuig en de nummerplaat verkeerdelijk niet werden geseind door de politie. Pas op 30 juli 2013 werd deze vergissing door de politie rechtgezet waardoor de nummerplaat uiteindelijk werd geschrapt. Aangezien klager noch een verklaring van benadeelde persoon had afgelegd noch zich burgerlijke partij had gesteld, werd hij, overeenkomstig de
27
geldende wetgeving, niet automatisch verwittigd van de sepotbeslissing. In dit verband verwees de AOC opnieuw naar het ambtshalve advies van 27 juli 2012 van de Hoge Raad voor de Justitie waarbij de wetgever wordt aanbevolen om het onderscheid tussen de zogenaamde geregistreerde en de niet geregistreerde benadeelde ongedaan te maken. De Raad is immers van mening dat elke benadeelde op de hoogte zou moeten worden gebracht van de seponering van zijn dossier en de reden(en) daarvan. Meer informatie over het ambtshalve advies van 27 juli 2012 over het statuut van de geregistreerde benadeelde vindt u op de website www.hrj.be onder de rubriek publicaties.
Klacht over het niet beantwoorden van brieven door het arbeidshof (16) Klager beklaagde er zich over dat hij noch van de griffier noch van de voorzitter van de 10 de kamer van het arbeidshof een antwoord kreeg op zijn brief van 16 december 2013 en zijn herinneringsbrief van 28 januari 2014. Hoewel de griffie volgens de hoofdgriffier telefonisch contact opnam met klager om hem te verduidelijken dat er noch door de griffiers noch door de magistraten inhoudelijke commentaar mag worden geleverd op de uitgesproken arresten besliste de AOC om de klacht gegrond te verklaren. De AOC is immers van mening dat elke schriftelijke vraag of klacht van een rechtzoekende schriftelijk moet worden beantwoord en dat het niet volstaat om telefonisch contact op te nemen met de betrokkene.
Klacht inzake het versturen van een gerechtsbrief naar een verkeerd adres (17) Klager en zijn broer zijn/waren betrokken in een erfeniskwestie waarin ze zich burgerlijke partij hadden gesteld. Hij beklaagde zich over de werking van de raadkamer omdat zijn advocate, naar aanleiding van de behandeling van de zaak, op haar oude adres werd opgeroepen. Klager en zijn broer werden zelfs niet opgeroepen. Hierdoor waren noch hun advocate noch zijzelf op de eerste zitting aanwezig. Pas na de zitting werd hun advocate op de hoogte gebracht. Hetzelfde gebeurde naar aanleiding van de tweede zitting. Doordat de termijn om in beroep te gaan, verstreken was, kreeg hij nooit de kans om zijn standpunt voor de raadkamer te verdedigen of om in beroep te gaan. De betrokken afdelingsvoorzitter bevestigde de AOC dat de oproepingen gebeurden op het oude kantooradres van de advocate van klager. De respectieve gerechtsbrieven keerden terug met de vermelding “niet afgehaald ”, wat ertoe leidde dat hieraan in de verdere opvolging van het dossier geen aandacht werd besteed. De AOC verklaarde de klacht gegrond wegens het gebrek aan controle van de adresgegevens bij de verzending van gerechtsbrieven. Door de betrokken afdelingsvoorzitter werden de nodige richtlijnen gegeven aan de magistraten, griffiers en medewerkers waardoor incidenten in verband met de verzending van gerechtsbrieven in de toekomst zo veel mogelijk kunnen worden vermeden.
c)
Klacht betreffende het gedrag en het gebrek aan eerbied van de magistraat.
Klacht over het ongepaste gedrag van een magistraat tijdens de zitting van de arbeidsrechtbank (18) Klager, die bestuurder-directeur-generaal van een vervoersmaatschappij is, beklaagde zich over de voorzitter van een kamer van de arbeidsrechtbank te X wegens haar “ongepaste, beledigende en racistische uitspraken” tijdens een zitting in een zaak van een voormalige werknemer van de vervoersmaatschappij die zijn ontslag om dringende redenen betwiste. Als gevolg hiervan werd door de raadsman van de vervoersmaatschappij een akte tot wraking neergelegd waarna de betrokken magistraat zich terugtrok uit de zaak. De voorzitter van de arbeidsrechtbank te X besliste om een straf- en tuchtprocedure op te starten lastens de betrokken magistraat op basis van de ernstige feiten die werden vermeld in de akte tot wraking. De minister van Justitie werd hierover ingelicht. Het strafdossier werd inmiddels zonder gevolg geklasseerd. Het tuchtdossier werd overgemaakt aan de tuchtrechtbank te Y met het verzoek het aanhangig te maken. Ongeacht het resultaat van de tuchtprocedure besliste de AOC om de klacht, gelet op de ernst van de feiten, gegrond te verklaren wegens het ongepast gedrag van de betrokken magistraat.
28
d) Klachten over het verloop van de procedure Klacht over het slechte beheer van een dossier bij het parket (19) Klaagster beklaagde er zich over dat het parket in haar dossier een getuigenverhoor achterhield dat op 2 februari 2009 door de politie aan het parket werd overgemaakt. Het parket reageerde nooit op haar brieven om een afschrift van het getuigenverhoor te bekomen. Het comité P onderzocht het dossier van klaagster en bevestigde haar, per brief van 29 mei 2013, dat het getuigenverhoor van 2 februari 2009 wel degelijk door de politie werd opgesteld en overgemaakt aan het parket. De ontvangst van het proces-verbaal werd overigens door het parket bevestigd aan het comité P. Uit het onderzoek van de AOC is gebleken dat het getuigenverhoor zich inderdaad niet in het strafdossier bevond. Via de procureur-generaal vernam de AOC dat het origineel proces-verbaal nergens kon worden teruggevonden door het parket. Het enige wat men kon terugvinden was een gefaxt afschrift van het procesverbaal in een werkkaft. Hoewel het proces-verbaal volgens de procureur-generaal niets aan de beoordeling van de feiten zou hebben veranderd, verklaarde de AOC de klacht gegrond. De AOC is immers van mening dat het proces-verbaal van het getuigenverhoor moest deel uitmaken van het strafdossier. Op 19 februari 2014 maakte het parket een afschrift van het proces-verbaal over aan de raadsman van klagers.
Klacht over het slechte beheer van een dossier bij het vredegerecht (20) Klager werd op 28 mei 2008 door het vredegerecht X aangesteld tot voogd van mevrouw A. De moeder van mevrouw A, mevrouw B, stond onder voorlopige bewindvoering van meester C. Toen zijn pupil in een aangepaste home voor gehoorgestoorden moest gaan wonen, en mevrouw B overleden was, moest de ouderlijke woning worden verkocht om uit onverdeeldheid te kunnen treden. Na het overlijden van mevrouw B werd er bij de zus van mevrouw A een levensbedreigende ziekte vastgesteld waardoor de verkoop werd uitgesteld en meester C eveneens werd aangesteld als voorlopige bewindvoerder van de zus van mevrouw A. Toen de zus van mevrouw A overleed werd het huis verkocht. Doordat zijn pupil hierdoor over een groot erfkapitaal beschikte, vond hij het aangewezen om een gedeelte van de voogdij over te dragen aan meester C die vertrouwd was met het dossier. Meester C was bereid om als patrimoniumvoogd te fungeren, mits de goedkeuring van de vrederechter. Vervolgens maakte hij in januari 2013, per aangetekende brief, zijn verzoekschrift over aan het vredegerecht X. Bij beslissing van 8 februari 2013 werd het dossier overgemaakt aan het vredegerecht Y (woonplaats van de voogd). Sindsdien vernam hij maandenlang niets meer over zijn zaak. Toen klager zich op 12 november 2013 persoonlijk informeerde bij het vredegerecht Y werd hem geantwoord dat het vredegerecht daarvoor niet bevoegd was. Na lang aandringen legde de griffiemedewerker het dossier voor aan de vrederechter. Na nogmaals aandringen, vernam klager op 6 december 2013 dat het dossier voor behandeling werd overgemaakt aan het vredegerecht Z (woonplaats van de te beschermen persoon). Dezelfde dag werd hem telefonisch bevestigd dat het dossier bij het vredegerecht Z was aangekomen. De AOC verklaarde de klacht gegrond wegens het gebrek aan goed administratief beheer van het dossier van klager door het vredegerecht Y. De AOC stelde vast dat het stilliggen van het dossier in de periode van 8 februari 2013 tot 12 november 2013 het gevolg was een ongelukkige samenloop van omstandigheden. Volgens de AOC hadden een betere communicatie tussen de betrokken rechtsinstanties en duidelijkere werkprocessen bij het vredegerecht Y deze vertraging kunnen vermijden.
Klacht over het slechte beheer van een dossier bij het parket (21) Klager is gescheiden. Zowel zijn dochter als zijn zoon werden hem toegewezen. Zijn dochter begon zich slecht te gedragen omdat ze werd beïnvloed door haar vriendje, die veel ouder is en gekend is als drugsdealer. Op 15 april 2014 liep ze van huis weg. Sindsdien verbleef ze bij haar moeder. Vervolgens deed zijn dochter aangifte tegen klager waarna het parket een beslissing nam zonder kennis van het volledige dossier en zonder klager te contacteren. Daarop diende klager op zijn beurt een klacht in bij de politie.
29
Uit het onderzoek van de AOC is gebleken dat de strafklacht moet worden gesitueerd binnen de problematiek van een verontrustende opvoedingssituatie (verder VOS). Deze VOS werd op 7 mei 2014 door het parket, afdeling Jeugd en Gezin, gemeld bij het Ondersteuningscentrum Jeugdzorg (verder OCJ). Daar bleef het dossier enige tijd “hangen” in afwachting van een plaats voor de dochter in een instelling. Door nieuwe verwikkelingen werd de jeugdrechter op 21 juli 2014 bij hoogdringendheid gevorderd door het parket, afdeling Jeugd en Gezin, waarna de dochter kon verblijven in een instelling. Verder stelde de AOC vast dat de zoon van klager in mei 2014 het slachtoffer werd van slagen en verwondingen. Omdat de identiteit en de leeftijd van de verdachte nog niet vaststond, stelde de eerstelijnspolitie een ambtshalve politioneel onderzoek (verder APO) op, waardoor het dossier op 15 juni 2014 toekwam op het parket, afdeling Agressie (meerderjarige verdachten). Deze zaak werd onderzocht en geseponeerd wegens onvoldoende bewijs. Daarnaast kreeg het parket, afdeling Jeugd en Gezin, op 23 mei 2014, kort na de feiten, melding van de vechtpartij door de school van de zoon. Deze klacht werd stipt behandeld en er werd een opdracht verzonden aan de politie voor verder onderzoek, met de vraag om reeds eventuele opgestelde processen-verbaal mee over te maken. De politie maakte afschriften van de processen-verbaal over omdat de originelen vermoedelijk aan het parket waren verzonden en toekwamen op de afdeling Agressie, gelet op de onvolledige identificatie van de verdachte als minderjarige. De originele processen-verbaal werden op dat moment nog niet overgemaakt door de afdeling Agressie aan de afdeling Jeugd en Gezin. Dat het dossier kort daarop zonder gevolg werd geklasseerd, bleek toen nog niet. Pas later, op 5 september 2014, toen het dossier bleek te handelen om een geïdentificeerde minderjarige, kwamen de stukken op de afdeling Jeugd en Gezin toe. Ten slotte is gebleken dat deze anomalie op 15 augustus 2014 werd opgemerkt door klager en werd geacteerd in het proces-verbaal dat op 21 augustus 2014 werd verzonden. De post die tijdens het gerechtelijk verlof op het parket toekwam, werd nog volop verwerkt in de maand september 2014 wegens de beperkte personeelsbezetting op het parket tijdens het gerechtelijk verlof. De AOC verklaarde de klacht gegrond wegens het onzorgvuldig beheer van het dossier door het parket.
e)
Klachten betreffende de kwaliteit van een arrest
Klacht over de vermelding van verkeerde gegevens in een arrest van het hof van beroep (22) Klager beklaagde zich over foutieve vermeldingen in het arrest van 15 februari 2012 van het hof van beroep, zoals bijvoorbeeld over de verkeerde weergave van zijn leeftijd, zijn opleiding en zijn beroep. De AOC verklaarde de klacht gegrond. De eerste voorzitter van het hof van beroep erkende immers dat het arrest foutieve vermeldingen bevatte met betrekking tot de leeftijd, de opleiding en het beroep van klager.
f)
Klachten die om diverse redenen gegrond werd verklaard
Klacht over het slechte beheer van een dossier en over de lange duur van de behandeling van een verzoekschrift tot rechtsdagbepaling bij de politierechtbank (23) (24) Klager beklaagde zich over de lange duur van zijn procedure bij de politierechtbank. Na contact van klager met de griffie werd hem meegedeeld dat zijn dossier in 2010, na het overlijden van de aangestelde gerechtsdeskundige, aan het parket werd overgemaakt en dat het, ondanks aandringen van de griffie, nog niet werd terugbezorgd aan de politierechtbank. Nochtans deelde het parket aan klager mee dat zijn dossier reeds op 29 maart 2011 terug werd overgemaakt. Volgens de griffie was de ingewonnen informatie van klager echter niet correct en werd het dossier pas op 4 oktober 2013 ontvangen van het parket, na het contact van klager met het parket (meer dan 2,5 jaar later).
30
Tijdens haar onderzoek stelde de AOC vast dat het dossier van klager reeds op 29 maart 2011 door het parket aan de griffie van de politierechtbank werd overgemaakt en dat het verloren was gegaan bij de diensten van de politierechtbank. De AOC verklaarde de klacht dan ook gegrond. Bovendien stelde de AOC in het kader van haar onderzoek vast dat er door de diensten van de politierechtbank niet tijdig gevolg werd gegeven aan het verzoekschrift van 27 februari 2013 van klager tot vaststelling van zijn zaak. Pas na herinnering van 13 mei 2013 van zijn raadsman, zijn aandringen zelf en zijn nieuw verzoekschrift van 27 september 2013 werd op 16 oktober 2013 een vaststelling verleend voor de zitting van 21 januari 2014. Indien de griffie van oordeel was dat er om één of andere reden niet kon worden ingegaan op het verzoekschrift van 27 februari 2013 moest het slachtoffer en/of zijn raadsman volgens de AOC daarvan op de hoogte worden gebracht. De AOC verklaarde dit aspect van zijn klacht eveneens gegrond.
Klacht over het verloop van het strafrechtelijk onderzoek en het niet inlichten van de eigenaar van een inbesslaggenomen voertuig door het parket (25) (26) Klager is raadsman van een NV. De NV verhuurde een wagen aan de heer A, maar kreeg die niet terug en diende daarom op 22 februari 2011 een klacht in bij de politie te X. Toen de NV in januari 2012 vernam dat het voertuig het voorwerp uitmaakte van een inbeslagname op bevel van de onderzoeksrechter bij de rechtbank van eerste aanleg te Y diende zij een verzoek in tot opheffing van de inbeslagname. Hierop kreeg de NV geen antwoord. Vervolgens stuurde klager op 22 maart 2012 zelf een brief naar de onderzoeksrechter. Daarop reageerde het parket en deelde het aan klager mee dat het voertuig het voorwerp had uitgemaakt van een verbeurdverklaring bij vonnis van 11 mei 2011 ten laste van de heer B, waaraan de heer A de wagen had uitgeleend. Uit nader onderzoek bleek dat de wagen reeds op 11 augustus 2011 werd verkocht zonder dat de NV daarvan op de hoogte werd gebracht. Hierdoor kon de NV geen enkele stap ondernemen om tijdig haar rechten op het voertuig te laten gelden. Op 31 mei 2012 vroeg klager aan het parket om schadevergoeding, maar ook daarop kreeg hij nooit een antwoord. De AOC verklaarde deze klacht gegrond. Zonder dat de AOC zich wenste in te laten met het vonnis van 11 mei 2011 was de zij van mening dat er onderzoekstechnisch één en ander beter had kunnen verlopen. In het kader van een potentiële facultatieve verbeurdverklaring, ongeacht de eigendomsvereiste, lijkt het de AOC immers aangewezen om de eigenaar van de inbeslaggenomen voorwerpen te verwittigen/verhoren nopens de inbeslagname. Het voorgaande werd in casu versterkt door het gegeven dat, voor de beëindiging van het onderzoek en kort na de inbeslagname van het voertuig, door de eigenaar van het voertuig reeds op 22 februari 2011 een klacht werd neergelegd bij de politie te X wegens afzetterij, maar er werd blijkbaar geen link gelegd met het dossier te Y. Bovendien werd door de heer A een klacht neergelegd tegen de heer B wegens misbruik van vertrouwen van het bewuste voertuig. Ook deze klacht vond zijn weg niet naar het gerecht te Y.
Klacht over de lange duur van de behandeling van een verzoekschrift tot instaatstelling en de kwaliteit van een beschikking bij het vredegerecht (27) (28) Klager, die raadsman is, diende op 11 augustus 2013 een verzoekschrift in tot instaatstelling van zijn zaak bij het vredegerecht. Aangezien er geen gevolg werd gegeven aan zijn verzoekschrift stuurde hij op 29 oktober 2013 een herinneringsbrief. Noch het verzoekschrift noch de herinneringsbrief werden beantwoord door het vredegerecht. Op 8 november 2013 vernam hij van de griffie dat de vrederechter met pensioen was waardoor het verzoekschrift pas 6 maanden later kon worden behandeld. Toen hij informeerde naar de werkzaamheden van de plaatsvervangende vrederechters gaf de griffie hem geen afdoende antwoord. Ook kreeg hij geen antwoord op zijn vraag over de wettelijke termijn van art. 747, §2, 3 de lid Ger.W. en beklaagde hij zich over de beschikking van 6 december 2013. Uit het onderzoek van de AOC bleek dat de vrederechter op 31 augustus 2013 op rust werd gesteld, en dat de vacante plaats voor deze functie pas op 19 augustus 2013 werd gepubliceerd in het Belgisch Staatsblad. Hierdoor was er bij de op rusttelling van de vrederechter nog geen opvolger voor het vredegerecht. Verder bleek dat de dienst vanaf 1 september 2013 werd verzekerd door drie plaatsvervangende vrederechters. Nadat, gelet op hun andere professionele activiteiten, de werklast te zwaar bleek te zijn, werd één van de plaatsvervangende vrederechters, bij beschikking van de eerste voorzitter van het hof van beroep, gedelegeerd om de dienst waar
31
te nemen in afwachting van de benoeming van een nieuwe vrederechter. Omwille van het ontbreken van een vrederechter-titularis werd enige vertraging in de behandeling van de dossiers niet ontkend. Ten slotte bleek dat er aan klager inderdaad nog geen pleitdatum werd meegedeeld, ook niet in de beschikking van 6 december 2013. De AOC verklaarde deze klacht gegrond wegens de te late behandeling van het verzoekschrift tot instaatstelling enerzijds en het ontbreken van een pleitdatum in de beschikking van 6 december 2013 anderzijds. Het kwam de AOC immers bevreemdend voor dat er, gelet op artikel 747, §2 van het Ger. W., geen rechtsdag werd bepaald in de beschikking.
Klacht over de lange duur van een procedure en het niet beantwoorden van brieven door het parket (29) (30) Klagers hebben een slagerij en werden op 18 oktober 2013 het slachtoffer van een diefstal die werd gepleegd door één van hun medewerkers. Hun dossier werd overgemaakt aan het parket. Op 19 februari 2014 vroeg hun raadsman om de vaststelling van de zaak voor de correctionele rechtbank. Aangezien een antwoord uitbleef, verstuurde hij op 14 maart 2014 een eerste herinneringsbrief. Daarna verstuurde hij op 15 april 2014 nog een tweede herinneringsbrief. Klagers beklaagden er zich over dat ze nog steeds geen antwoord hadden gekregen van het parket. De waarnemend afdelingsprocureur bevestigde de AOC dat het opsporingsonderzoek in het dossier een vertraging had opgelopen wegens een niet-uitgevoerd kantschrift van 2 juli 2014 waarin aan de politie een aanvullend onderzoek werd bevolen. Op 30 september 2014 werd hiervoor door het afdelingsparket een herinneringsbrief verzonden. Verder werden de brieven van 19 februari 2014 en 14 maart 2014 van de raadsman van klagers niet beantwoord door het parket wegens een ernstig capaciteitstekort bij de betrokken afdeling omwille van ziekte- en zwangerschapsverlof van enkele collega’s. De AOC verklaarde deze klacht gegrond wegens de te lange duur van de procedure enerzijds en het niet beantwoorden van de brieven van de raadsman van klagers door het parket anderzijds. Per brief van 30 september 2014 werd de raadsman van klagers ingelicht over de stand van zaken van het dossier. Verder ondernam de waarnemend afdelingsprocureur acties om tegemoet te komen aan het (tijdelijk) personeelstekort bij het parket.
g)
Verzoeken tot tussenkomst
Verzoek tot tussenkomst aangaande de werking van de rechtbank van eerste aanleg (31) Klager, die rechter is, beklaagde zich over de moeilijke werking van de rechtbank van eerste aanleg waarvan hij deel uitmaakte. Volgens hem waren er binnen de rechtbank twee kampen ontstaan die in de toekomst niet zouden verdwijnen. Ten einde de rust en de sereniteit binnen de rechtbank te herstellen leek hem een externe tussenkomst aangewezen. Naar aanleiding van deze klacht werden door de Nederlandstalige advies- en onderzoekscommissie verschillende hoorzittingen georganiseerd. Los van deze klacht werd op verzoek van de onderzoeksrechters en de voormalige voorzitter van de rechtbank van eerste aanleg door de Verenigde advies- en onderzoekscommissie beslist om een audit te voeren naar het beleid van de rechtbank inzake de bijzondere mandaten. Wegens het in de audit vastgestelde spanningsveld tussen de voormalige voorzitter en de onderzoeksrechters oordeelde de AOC dat de klacht gegrond was. Voor de volledige samenvatting van de conclusies van de audit van het beleid in de rechtbank van eerste aanleg met betrekking tot de bijzondere mandaten verwijzen wij naar onze website www.hrj.be, rubriek publicaties, 10 januari 2014.
32
4.2. Franstalige advies- en onderzoekscommissie (CAE) Van de 55 klachten waarvoor de CAE zich bevoegd heeft verklaard, bleken er 11 (20,00 %) gegrond. Hierna volgt de beknopte samenvatting van die klachten. a)
Klachten met betrekking tot de traagheid van de rechtspleging
Klacht betreffende de traagheid van de procedures van collectieve schuldenregeling (1) In februari 2009 heeft klaagster een verzoekschrift bij de arbeidsrechtbank ingediend om toegelaten te worden tot de procedure van collectieve schuldenregeling. Vervolgens kreeg ze geen nieuws meer over de ontwikkeling van haar dossier tot in juli 2013, ondanks vele rappels naar de rechtbank, zowel persoonlijk als via haar advocaat. De CAE stemde in met de toelichtingen van de magistraat die met het dossier belast was. Die heeft toegegeven dat er een ongewone achterstand in het beheer van het dossier van de klaagster was, een achterstand die des te jammer was omdat deze laatste hem rappelbrieven heeft verstuurd die een antwoord hadden moeten krijgen. De CAE heeft de klacht dan ook gegrond verklaard, omdat zij meent dat de wijze waarop het dossier werd behandeld, niet beantwoordt aan de gerechtvaardigde verwachtingen waarop elke burger recht heeft wat de goede rechtsbedeling betreft. De CAE heeft evenwel vastgesteld dat de opgelopen achterstand in dit dossier uitzonderlijk is, die toe te schrijven is aan een ongelukkige samenloop van verschillende omstandigheden, en in ieder geval niet representatief is voor al het werk dat de betrokken rechtbank uitvoert om tegemoet te komen aan de enorme problemen omtrent de geschillen van de collectieve schuldenregeling. De CAE heeft er ook op gewezen dat de rechtbank maatregelen heeft genomen om het tijdverlies van de klaagster deels tegemoet te komen door het gebrekkige beheer van haar dossier.
Klacht betreffende de traagheid van de procedures van collectieve schuldenregeling (2) In het kader van een procedure van collectieve schuldenregeling heeft klager in juli 2011 een verzoekschrift tot beëindiging ingediend bij de arbeidsrechtbank. Hij heeft zich tot CAE gericht in april 2012 met de klacht dat hij nog steeds wachtte op een beschikking die de beëindiging van de procedure wijst. Na een aantal rappelbrieven heeft de rechtbankvoorzitter de CAE meegedeeld dat een beschikking tot beëindiging werd betekend aan de klager en aan alle betrokkenen, in september 2012, en dat hij aan de griffie vroeg om het einde van de procedure ambtshalve in te schrijven in het centraal beslagregister, omdat de schuldbemiddelaar deze maatregel nog niet had gevraagd. In zijn zitting van 10 april 2014 heeft de CAE, die akte heeft genomen van het ontbreken van toelichtingen van de korpschef die werd ondervraagd over de redenen die de traagheid van de beëindiging van de betwiste procedure rechtvaardigen, de klacht gegrond verklaard omdat de termijn van veertien maanden tussen de neerlegging van het verzoekschrift tot beëindiging en de uitspraak van de beschikking ongewoon lang was en niet beantwoordt aan de verwachtingen waarop men recht heeft met betrekking tot een goede rechtsbedeling.
Klacht betreffende de traagheid van procedures tot het verkrijgen van de nationaliteit (3) In augustus 2007 trouwde klaagster, met de Syrische nationaliteit en woonachtig in Libanon, met een persoon met de Belgische nationaliteit. In januari 2012 heeft ze een verklaring afgelegd om de nationaliteit te verkrijgen voor de Belgische ambassade in Libanon. In april 2012 heeft de procureur des Konings een negatief advies over deze verklaring uitgebracht, met als reden dat klaagster niet bewees dat ze echte banden met België had. Deze laatste heeft in oktober 2012 de betwisting van dit advies aanhangig gemaakt bij de rechtbank van eerste aanleg.
33
De raadsman van klaagster heeft zich in juli 2014 tot de CAE gericht met de klacht dat er nog geen enkele zittingsdatum aan zijn cliënte werd meegedeeld en dat er uit de inlichtingen van de griffie van de rechtbank bleek dat de zaak niet voor 2016 kon worden vastgesteld. De CAE heeft de klacht gegrond verklaard, omdat zij van mening was dat de vaststellingstermijnen voor de kamer van de nationaliteiten van de rechtbank van eerste aanleg buitensporig waren en niet overeenstemden met wat de rechtzoekenden mogen verwachten van een goede rechtsbedeling.
Klacht betreffende de traagheid van procedures tot het verkrijgen van de nationaliteit (4) In oktober 2010 heeft klaagster een verzoek tot het verkrijgen van de Belgische nationaliteit ingediend. Hierover gaf het parket een negatief advies. Bijgevolg heeft ze een betwisting van dit advies in maart 2011 bij de rechtbank van eerste aanleg aanhangig gemaakt. Haar raadsman heeft zich in december 2012 tot de CAE gericht met de klacht dat de te verwachten vaststellingstermijn van de zaak volgens de griffiediensten drie tot vier jaar zou zijn in dit soort dossiers. Op vraag van de CAE (en na vele rappels) heeft de voorzitter de stand van zaken bepaald over de achterstand van de kamer “van de nationaliteiten”. Hij heeft de CAE erop gewezen dat de moeilijkheid in dit soort zaken voortkwam uit de verplichte aanwezigheid van het parket ter zitting en uit het tekort aan effectieven ervan om deze taak uit te voeren. Hij heeft de CAE overigens ingelicht over de volgende opening van een wekelijkse aanvullende zitting voor de behandeling van deze geschillen, en heeft haar erop gewezen dat het dossier van de klaagster werd vastgesteld om te worden gepleit op een zitting van oktober 2014. De CAE heeft de klacht gegrond verklaard omdat zij meende dat de vaststellingstermijnen voor de kamer “van de nationaliteiten” van de rechtbank van eerste aanleg (meer dan drie en een half jaar wat dit dossier betreft) buitensporig waren en niet overeenstemden met wat de rechtzoekenden mogen verwachten van een goede rechtsbedeling. De CAE heeft er voor het overige op gewezen toe te zien op de ontwikkeling van de situatie, met inachtneming van de door de voorzitter aangekondigde maatregelen.
Klacht betreffende de traagheid van een procedure voor het Hof van Cassatie (5) Een geschil over de verbreking van een arbeidsovereenkomst van klager is in 2003 ontstaan. Bij een vonnis van november 2004 heeft de arbeidsrechtbank volledig gevolg gegeven aan zijn bezwaren. Bij een arrest van juni 2006 heeft het arbeidshof de beslissing van de eerste rechter ruim bevestigd. De ex-werkgever van klager heeft tegen dit arrest een cassatieberoep doen betekenen in maart 2007. De advocaat van klager heeft een memorie in cassatie opgesteld in juli 2007, en klager is vervolgens zonder nieuws gebleven over de vaststelling van zijn dossier voor het Hof, waarover hij in april 2013 klaagde bij de CAE. De eerste voorzitter van het Hof heeft de CAE erop gewezen dat het dossier van de klager voor pleidooi zou worden vastgesteld in september 2013, en heeft haar nadien omstandige toelichtingen gegeven die de redenen van de opgelopen achterstand verklaren, waarbij hij toegaf dat er een ongewoon lange termijn (meer dan zes jaar) was verlopen tussen de indiening van het beroep en de datum waarop het arrest uiteindelijk werd gewezen. De CAE stemde in met de verklaringen van de eerste voorzitter en heeft zij de klacht gegrond verklaard omdat ze van mening was dat de dossierbehandeling een ongewone achterstand had opgelopen, wat niet overeenstemt met wat rechtzoekenden mogen verwachten van een goede rechtsbedeling.
Klacht betreffende de traagheid van een uitspraak van een vaststellingsbeschikking (6) In het kader van een procedure inzake nalatenschap voor de rechtbank van eerste aanleg heeft de advocaat van klaagster de vaststelling van de zaak voor de rechtbank gevraagd in oktober 2013. In februari 2014 klaagde hij over het feit dat er in de zaak nog geen vaststellingsbeschikking was afgegeven. De griffie had toegegeven dat er door een personeelstekort vertraging in deze zaken was.
34
De voorzitter heeft aan de CAE de volgende chronologie uiteengezet: het verzoekschrift tot vaststelling van de termijnen om te besluiten werd door de griffie ontvangen en betekend aan de tegenpartij in oktober 2013; deze laatste heeft eind maart 2013 zijn waarnemingen laten gelden; de vaststellingsbeschikking werd in maart 2014 door de rechtbank uitgesproken, die de zaak voor pleidooi vaststelde in november van hetzelfde jaar. Hij heeft de termijn van drie maanden tussen de inontvangstneming van de waarnemingen van de tegenpartij en de uitspraak van de vaststellingsbeschikking door verschillende oorzaken gerechtvaardigd, die allemaal gekoppeld zijn aan de afwezigheden bij het griffiepersoneel. De CAE heeft de klacht gegrond verklaard, omdat de termijn van vijf maanden en een half tussen het verzoekschrift tot vaststelling van de termijnen om te besluiten en de uitspraak van de vaststellingsbeschikking te buitensporig was ten opzichte van de termijn van anderhalve maand die hiertoe voorzien wordt door artikel 747 van het Gerechtelijk Wetboek. Zij heeft evenwel akte genomen van het feit dat de betrokken rechtbank intussen aanzienlijke inspanningen heeft geleverd om de achterstand weg te werken, en dat vele vaststellingsbeschikkingen in maart 2014 werden gewezen.
b) Klachten met betrekking tot de communicatie met het gerecht Klacht betreffende de schijn van onpartijdigheid van een magistraat (7) De rechtbank van eerste aanleg veroordeelde klager tot een voorlopige betaling van een alimentatievergoeding na echtscheiding aan zijn ex-echtgenote. In april 2013 meldde klager aan de CAE dat de magistraat die het betwiste vonnis had gewezen, bevriend zou zijn met de advocaat van zijn ex-echtgenote op de sociaalnetwerksite Facebook. Hieruit bleek dat hij met deze laatste een onbetwistbare intimiteit zou hebben. Klager stelde zich vragen over de onafhankelijkheid van de magistraat die het betwiste geschil had gewezen en over zijn onpartijdigheid in het kader van de betwiste procedure. Bij een eerste onderzoek van het dossier verklaarde de CAE zich bevoegd om kennis te nemen van de klacht, waaruit bleek dat klager kennis kreeg van de relatie van de magistraat en de advocaat van zijn ex-echtgenote na de uitspraak van het vonnis en dat hij dus geen nuttig gebruik had kunnen maken van de wrakingsprocedure. De CAE wees op het openbare karakter van de situatie die door de klager werd aangekaart, en besliste om de betrokken overheden hierover te ondervragen. Door het ontbreken van reacties van deze overheden onderzocht de CAE het dossier opnieuw. Naar aanleiding hiervan hield ze rekening met artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden, dat iedere persoon het toegangsrecht garandeert op een onafhankelijke en onpartijdige rechtbank. Zij herinnerde heeft eraan dat krachtens de rechtspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens en het adagium “justice must not only be done it must also be seen to be done”, elke partij de zekerheid moet hebben dat de rechter niet vooringenomen is en geen persoonlijk belang heeft. Deze “objectieve” onpartijdigheid van de rechter vormt een fundamentele vereiste voor de regelmatigheid van het proces. In dit geval meende de CAE dat de betrokken magistraat niet meer de vereiste schijn van onpartijdigheid had om te zaak te beoordelen en hij zich onbevoegd had moeten verklaren aangezien zijn relatie met de advocaat van de ex-echtgenote van de klager (bovendien op het sociaal netwerk Facebook openbaar gemaakt) door deze laatste rechtmatig kan worden opgevat als een gebrek aan “objectieve” onpartijdigheid in de zin van de voornoemde bepaling. Bijgevolg verklaarde de CAE de klacht gegrond te verklaren. Bovendien herinnerde de CAE eraan dat de “Gids voor magistraten” die door de Hoge Raad voor de Justitie en de Adviesraad van de magistratuur werd gepubliceerd, de magistraat aanraadt “om ervoor te zorgen dat hij noch door zijn beroepsuitoefening, noch door zijn persoonlijke houding zijn eigen imago of dat van het gerecht of Justitie in gevaar brengt”. Wat meer bepaald de sociale netwerken betreft wijst deze gids erop dat “het deelnemen aan geïnformatiseerde sociale netwerken een persoonlijke keuze is maar grote voorzichtigheid vergt om te vermijden dat de onafhankelijkheid, de onpartijdigheid en de integriteit van de magistraat in het gedrang komen”. Na deze beslissing van de CAE hebben de orde-instanties een forum voor advocaten georganiseerd over deze problematiek.
35
c)
Klachten met betrekking tot het verloop van de rechtspleging
Klacht betreffende het verloop van de adviesprocedure door het parket in het kader van een aanvraag tot verkrijging van de nationaliteit (8) Klaagster heeft in december 2011 een verklaring tot verkrijging van de Belgische nationaliteit ingediend voor de ambtenaar van de burgerlijke stand. In maart 2012 heeft het parket een negatief advies uitgebracht met als reden dat klaagster op het ogenblik van haar verklaring sinds zeven jaar in België woonde zonder wettelijke verblijftitels. Klaagster heeft deze situatie bij de CAE aangegeven, omdat uit een brief die in januari 2012 naar het parket werd verstuurd door de Dienst Vreemdelingenzaken, blijkt dat de laattijdige verlenging van haar verblijfstitel voor een bepaalde periode toe te schrijven was aan administratieve behandelingstermijnen, en dat de wettigheid van haar verblijf niet aan de kaak werd gesteld. Ondervraagd door de CAE over de aanwezigheid in het parketdossier van de voornoemde brief van de Dienst Vreemdelingenzaken op het ogenblik van de goedkeuring van het negatieve advies, heeft de procureur des Konings het volgende uiteengezet: “(…) het gebeurt dat, gezien de hoeveelheid brieven van de Dienst Vreemdelingenzaken, de adviezen van deze laatste, in het kader van de aanvragen tot de verkrijging van de Belgische nationaliteit, pas in de betrokken dossiers worden geklasseerd na de datum waarop ze worden opgesteld. Wanneer tijdens de opstelling van het advies de brief van de Dienst Vreemdelingenzaken in het dossier van de procedure voorkomt, houdt mijn dienst er rekening mee en neemt het niet enkel de gegevens in acht die voortkomen uit de voorgeschiedenis van de verblijfstitels. Indien deze brief aan mijn dienst wordt meegedeeld, na de opstelling van het negatief advies en vóór het verstrijken van de termijn van vier maanden waarin het advies moet worden uitgebracht, wordt een corrigerend advies opgesteld (…). Indien de brief van de Dienst Vreemdelingenzaken daarentegen aan mijn dienst wordt meegedeeld na het verstrijken van de termijn van vier maanden, is de termijn om een corrigerend advies uit te brengen, verstreken. De betrokken persoon kan een hoger beroep instellen voor de rechtbank van eerste aanleg om dit negatieve advies aan te vechten. In dat geval doet mijn dienst op de zitting afstand van zijn negatieve advies.” De CAE heeft vastgesteld dat de brief van de Dienst Vreemdelingenzaken van januari 2012 zich in dit geval kennelijk niet in het dossier bevond tijdens de opstelling van het negatieve advies, terwijl hij erin had moeten voorkomen. In haar zitting van 19 juni 2014 heeft zij de klacht dan ook gegrond verklaard, omdat de laattijdige klassering van de betwiste brief bij het dossier leidde tot de goedkeuring van een negatief advies, wat een disfunctie van justitie vormt.
Klacht betreffende de werking van een griffie (9) In het kader van een geschil voor de vrederechter heeft klager conclusies aan zijn tegenpartij meegedeeld in februari 2013 en heeft hij zich bij de griffie van het kantonnale rechtscollege aangemeld om ze neer te leggen. Naar aanleiding hiervan zou de griffierster de neerlegging van zijn conclusies hebben geweigerd, hem zeggende dat deze enkel ter zitting konden worden neergelegd. Klager heeft deze situatie in juli 2013 bij de CAE aangeklaagd. De CAE heeft rekening gehouden met de toelichtingen van de vrederechter in verband met dit incident. Deze laatste heeft de CAE erop gewezen dat de griffie, na kennis te hebben genomen van het niet meedelen van de stukken van klager aan de tegenpartij (die als bijlage aan zijn conclusies waren toegevoegd), ze aan hem zou hebben teruggegeven opdat hij ze kon kopiëren en aan zijn tegenpartij kon meedelen. Ondanks deze toelichtingen was de CAE van mening dat de griffie in ieder geval de neerlegging van de conclusies moest aanvaarden en ze niet kon weigeren, ongeacht de reden ervan. Zij heeft dan ook beslist om de klacht gegrond te verklaren.
36
Klacht betreffende de werking van een griffie (10) In juni 2012 heeft klaagster een verzoekschrift tot voorlopige bewind over van haar vader ingediend bij de vrederechter. De vrederechter heeft beslist om deze laatste door een arts-deskundige te laten onderzoeken alvorens een uitspraak over dit verzoekschrift te doen, middels de voorafgaande storting van een provisie door klaagster. Klaagster heeft de genoemde provisie aan de griffie overgemaakt, maar haar vader heeft vervolgens geweigerd om zich te laten onderzoeken door de deskundige die de rechter had aangesteld. Bijgevolg vroeg ze de nietigverklaring van haar verzoekschrift tot voorlopige bewindvoering en vorderde ze in februari 2013 de terugbetaling van de gestorte provisie. Nadien heeft ze meermaals contact opgenomen (schriftelijk en telefonisch) met de hoofdgriffier van het vredegerecht opdat er gevolg aan haar vraag zou worden gegeven. Omdat de hoofdgriffier had geweigerd om haar de gestorte provisie terug te betalen met als reden dat de gemachtigde deskundige de erelonen had ontvangen (wat nadien onjuist is gebleken), heeft klaagster zich in december 2013 tot de CAE gericht. De betrokken vrederechter heeft in april 2014 aan de CAE een kopie van zijn beschikking van februari 2014 overgemaakt die gevolg gaf aan de vraag tot nietigverklaring van de voorlopige bewindvoering en de terugbetaling beval van de door de klaagster gestorte provisie. Naar aanleiding hiervan rechtvaardigde hij de in de dossierbehandeling opgelopen vertraging door een klasseerfout en deelde hij de CAE mee dat een onderzoek niet eerder kon worden aangevat door een tekort aan griffiepersoneel. De CAE heeft de klacht gegrond verklaard omdat zij van mening was dat, ondanks de verklaringen van structurele aard van de vrederechter, de termijn van een jaar om de onrechtmatig betaalde provisie terug te betalen, buitensporig was en niet beantwoordde aan wat rechtzoekenden mogen verwachten van een goede rechtsbedeling.
Klacht betreffende de weigering van een magistraat om een zaak in beraad te nemen (11) Klaagster was in juni 2008 slachtoffer van een verkeersongeval in Frankrijk. In mei 2013 heeft ze de verzekeraar gedagvaard van de bestuurster van het voertuig die het ongeval veroorzaakte om te verschijnen voor de politierechtbank in België omdat ze beweerde dat de rechtbank van de woonplaats van de eiseres bevoegd was. In haar conclusies heeft de verweerster laten gelden dat het Frans recht moest worden toegepast, omdat het ongeval op het grondgebied van dat land gebeurde. De zaak werd uitgesteld tot de zitting van september 2013, als relaisdatum, om een deskundige aan te stellen. Met het oog op deze zitting heeft de klaagster de conclusies en de stukken ingediend om op haar beurt de toepassing van het Frans recht te laten gelden. Op de zitting van september 2013 werd de zaak uitgesteld als relaisdatum tot december 2013. Met het oog op deze zitting heeft de verwerende partij nieuwe conclusies genomen waarmee de aanstelling van een Franse deskundige werd geëist of een expert die minstens de criteria van het Franse recht kent. Klaagster heeft geen nieuwe conclusies genomen. Op de zitting van december 2013 heeft de rechtbank geweigerd om de zaak in beraad te nemen en heeft deze naar de rol doorverwezen “zodat de partijen kunnen besluiten over de bevoegdheid en het toepasselijk recht”. De klaagster heeft dan een verzoekschrift tot vaststelling ter griffie ingediend waarin de bepalingen stonden die naar mening van de partijen de grondslag waren van de bevoegdheid ratione loci van de rechtbank en van de toepassing van het Frans recht. Bij beschikking van januari 2014 heeft de rechtbank de zaak voor pleidooien vastgesteld op een zitting van mei 2014. Op deze zitting heeft de rechtbank opnieuw geweigerd om de zaak in beraad te nemen en heeft ze deze opnieuw naar de rol verwezen, tegen de wil van de partijen, na erop te hebben gewezen – volgens de bewoordingen van de advocaat van de klaagster – “dat het (…) onmogelijk was dat een Belgische rechtbank een buitenlands recht toepast”. De klaagster heeft deze situatie in juni 2014 bij de CAE aangeklaagd. Na interpellatie van de CAE heeft de betrokken korpschef de waarnemingen van de magistraat die met het dossier belast was, overgenomen, volgens wie, voor zover de partijen aan de rechtbank de aanstelling van een Belgische deskundige vragen die als opdracht had om de schadevergoeding te bepalen volgens de regels van het Franse recht, ze hun standpunten moeten verantwoorden met inachtneming van de regels van het internationaal privaatrecht en ze een nieuwe vaststelling van de zaak moeten vragen.
37
De CAE was van mening niet te kunnen instemmen met deze verklaringen omdat zij meende dat er in dit geval geen enkel element de weigering om de zaak in beraad te nemen, kon verantwoorden, ook al meende de magistraat die met het dossier belast was, dat de verklaringen van de partijen in de conclusies ontoereikend waren, gelet op artikel 5 van het Gerechtelijk Wetboek, dat bepaalt dat de rechter niet kan weigeren om recht te spreken “onder enig voorwendsel, zelfs van het stilzwijgen, de duisterheid of de onvolledigheid van de wet”. Bijgevolg heeft de CAE de klacht gegrond verklaard.
*
* *