Voormiddag Wat is de juiste definitie van culturele competentie en voor interculturele competentie? In de teksten wordt het begrip zowel breed als eng ingevuld. Hoe verhoudt zich culturele competentie tot interculturele competentie? Je moet definities geven. We hebben het over talentontwikkeling. We stellen vast dat cultuur gemaakt wordt voor en door de middenklasse. Als je wil dat zoveel mogelijk mensen participeren, moet je dus proberen om mensen die niet tot de middenklasse behoren mee te krijgen in dat pakket. Interculturaliteit, wanneer we spreken over (inter)culturele competentie betekent een tweerichtingsverkeer nodig is. Dat wil zeggen dat wij (de sector) moet leren omgaan met interculturele activiteiten en in de andere richting hoe kunnen we binnen het cultuurbeleid plaats maken voor interculturele talenten. Het gaat om macht, eerst moet men zeggenschap verwerven voordat men kan gaan spreken over diversiteit en participatie. Interculturele competentie is een set van basisvaardigheden die elke burger zou moeten hebben in zijn omgang met culturele diversiteit. Het gaat over attitudes. Het zijn dingen die je kan leren. Dat zijn dingen die je kan meten zelfs. Er bestaat daar heel wat rond. In het debat rond participatie blijven we teveel steken in het wij-zij. De vraag die we ons stellen is hoe we allochtonen kunnen betrekken bij onze cultuur. Moest iedereen voldoende intercultureel competent zijn zouden we ons deze vraag niet moeten stellen. Competentie is een gevaarlijk woord om te gebruiken misschien kunnen we inderdaad beter spreken over talentontwikkeling. Competentie is heel erg sterk verbonden met zaken die te maken hebben met de arbeidsmarkt en het onderwijs waar men al een heel lange ervaring heeft om competenties te gaan definiëren. De vraag is of wij daar als cultuursector klaar voor zijn. Zijn wij op dit moment in staat om te zeggen welke competenties in cultuur ontwikkeld worden. We hebben daar nog een hele weg af te leggen. Interculturele competenties zijn nog van een hele andere orde. Het is niet omdat er in beiden ‘cultureel’ staat dat ze met elkaar te maken hebben. Het is natuurlijk wel duidelijk dat wanneer de cultuursector er niet in slaagt interculturele competenties voor zichzelf te ontwikkelen zij binnen tien jaar irrelevant zal zijn. ********** Er wordt in bijna alle teksten ruimte gevraagd voor experiment. Dat is natuurlijk heel belangrijk maar het kan niet de bedoeling zijn dat elke organisatie probeert om zelf het warm water uit te vinden. We moeten zoeken naar een systeem waarbij we de resultaten die uit die experimenteerruimte komen ook deelbaar te maken met andere organisaties zodat iedereen van iedereen kan leren.
De vraag is eigenlijk moeten we de subsidies en de opdrachten niet anders gaan bekijken? Als we vernieuwing willen of bijvoorbeeld interculturaliteit willen binnen halen moet je daar natuurlijk de tijd en ruimte voor krijgen. Het gaan dan in wezen over een nieuw model voor het cultuurbeleid waarbij men vragen stelt als ‘moeten we blijven in die vzw structuur zitten’, ‘moeten we blijven werken met beheersovereenkomsten waarin de opdracht voor 99% vast liggen’. Hoe kunnen we nieuwe maatschappelijke ontwikkelingen binnen brengen in het cultuurbeleid. Ik denk dat daarvoor minstens 10% vrije ruimte moet beschikbaar zijn waarbinnen dan kan geëxperimenteerd worden met nieuwe vragen en nieuwe doelen. Je moet de zaken natuurlijk niet zo geen formaliseren op voorhand dat het experiment al geen kans op slagen meer heeft voor het begint. Het moet een ruimte zijn waar je nieuwe uitdagingen kan verwerken binnen je eigen organisatie. In Nederland heeft men een innovatieregeling ingevoerd men heeft daar een potje van 15.000.000 euro opzij gezet op jaarbasis waar organisaties kunnen naar hengelen voor het ontwikkelen van innovatieve projecten. Als het gaat over het ontwikkelen van antwoorden op nieuwe uitdagingen kunnen we met zoiets grote stimulansen creëren. Op het moment dat je dat doet maak je projecten zeer kenbaar omdat ze gestimuleerd zijn door de overheid en als je dat goed opvolgt kan je de resultaten ook delen met de rest van de sector. De overheid moet organisaties ook wat meer dwingen om expertise op te bouwen. We moeten om de vier jaar een boekje schrijven om de subsidie voor de komende periode te krijgen en daar staat een titeltje in over ‘wat ga je doen rond interculturaliteit’. Je komt daar natuurlijk ook wel gemakkelijk van af. Je kan zelfs perfect zeggen dat je er niets zal rond doen. Je kan daar ook een aantal standaard tekstjes in zetten maar dan hebben we het ook wel ongeveer gehad, we hebben daar als sector ook te weinig de competenties voor. De overheid moet organisaties sterk evalueren over de hele lijn, ook wat betreft zaken als interculturaliteit. Wanneer de overheid dan sterk gaat evalueren moet ze organisaties dan ook bijstaan bij het aanreiken van expertise en good practises die voor de dagelijkse praktijk zinvol kunnen zijn. Je moet een deel innovatieruimte geven die buiten de structurele kaders valt. Eigenlijk zijn de projecten daar waar de innovatie zou moeten gebeuren maar dat is niet altijd het geval. In tijden van besparingen zijn dat ook de zaken die het eerst wegvallen. Er zou een regeling moeten zijn waarbij experimenteerruimte gecreëerd wordt overheen beleidsdomeinen en sectoren. Meteen doorbreek je dan ook de schotten tussen de sectoren waar al die expertise wel zit meer niet gedeeld wordt. Want nu is het inderdaad zo dat veel organisaties het warm water proberen uitvinden maar op veel plaatsen is er gewoonweg geen warm water, dat moeten we ook durven zeggen. ********** We moeten ook de vraag stellen als we het hebben over de ontwikkeling van ondernemerschap wat de finaliteit is en wat de impact daarvan moet zijn op cultuur en het cultuurbeleid. Als je bijvoorbeeld wil stimuleren dat culturele organisaties voor 60% hun eigen inkomsten genereren dan moet je je als overheid de vraag stellen wat je dan nog wil subsidiëren. Voor welke aspecten van een organisatie wil je als overheid dan nog geld geven. Het is belangrijk dat het beleid dat voor zichzelf uitklaart. Als je bijvoorbeeld naar de sector ‘dans’ kijkt zie je dat die nu al voor 65% eigen inkomsten genereren. Het probleem is dat een voorstelling maar paar keer gespeeld wordt. Organisaties worden door het huidige subsidiebeleid gestuurd in de richting van creatie. Om nieuwe subsidies te krijgen moet je met een nieuw project starten. De overheid zou ook moeten stimuleren dat voorstellingen meer gespeeld kunnen worden en zo in het repertoire opgenomen geraken. Dat is voor alle sectoren zo, en dat is ook de handicap van projectsubsidies. Als de projecten goed en wel vertrokken zijn worden de subsidies stopgezet. Organisaties
kunnen de projecten ook niet met eigen middelen verder zetten want die zijn nodig om het beleidsplan uit te voeren. Er is te weinig ruimte om te genieten van de vernieuwing en de opgebouwde kennis ruim te verspreiden. We moeten ervan afstappen dat innovatie gelijk staat aan produceren van nieuwe dingen. Innovatie gaat er even goed over dat je bestaande zaken anders aanpakt. Wat betreft cultuureducatie moeten we niet altijd verwachten dat het onderwijs het initiatief neemt. De sector moet zelf initiatieven opzetten om met onderwijs aan de slag te gaan. In het onderwijs wordt cultuur te vaak benaderd vanuit een puur kennis idee. De sector moet met onderwijs trajecten opzetten waar de nadruk ligt op de beleving/emotie van cultuur. Scholen zijn zichzelf ook aan het herdenken (concept brede school) en stappen af van een puur kennisoverdrachtmachine. De cultuursector moet daar op inspelen en de scholen duidelijk maken wat cultuur kan betekenen voor de ontwikkeling van de leerlingen. Sectoren moeten de handen in elkaar slaan. Het beleid (op niveau van de Vlaamse regering) moet ook het engagement nemen om transversaal te werken en moet dat stimuleren. Ook voor wat betreft de middelen. Het onderwijs moet veel taken uitvoeren. Ze vraagt ondersteuning van de cultuursector voor wat betreft cultuuronderwijs. Maar in de praktijk wordt de bal te vaak terug gespeeld tussen het cultuurbeleid en het onderwijsbeleid. Het probleem is ook dat voor onderwijs cultuur moet kunnen aangeboden worden tussen 9u en 16u, maar de sector organiseert haar aanbod ’s avonds en in het weekend. De cultuursector moet een gepast aanbod ontwikkelen voor de scholen. Onderwijs instrumentaliseert ook teveel cultuur. Het cultuurcentrum programmeert en scholen kunnen daar op intekenen. We moeten dit model herdenken. Scholen moeten betrokken partij worden en het opstellen en zelfs maken van het aanbod. Er is al veel cultuur op school, denk maar een schoolfeesten, plastische opvoeding en dergelijke. De sector moet daar op inspelen om dit een meer professioneel elan te geven. Het DKO zou een brug moeten zijn tussen de cultuursector en het onderwijs. Waarom geen kunsteducatie aanbieden in het onderwijs? DKO bereikt nu vooral middenklasse jongeren. Een sterkere band met het gewone onderwijs zou andere kinderen en jongeren ook de kans geven om met het DKO kennis te maken.
Namiddag Het nieuwe woord is coöperatieve vormen. Dit wordt de dominante opvatting over hoe actoren in het subsidiebeleid zich tot elkaar verhouden. We moeten ook andere modellen durven exploreren. Bv. publiek-private samenwerking. We moeten ook zorgen dat er een combinatie van werkvormen mogelijk is. We mogen cultuur ook niet volledig aan de markt over laten. Er bestaan al instrumenten die samenwerking tussen cultuur en economie trachten te stimuleren. Zo is er bijvoorbeeld de kunstkamer is Antwerpen, een soort kamer van koophandel voor de kunstensector die samenwerking tussen het bedrijfsleven en de
kunsten probeert te bewerkstelligen. Culturele organisaties moeten ook participeren in de VOKA’s zodat het bedrijfsleven en de cultuursector elkaar leren kennen. Ook moet het model van de coöperatieve opnieuw onder de aandacht gebracht worden en uitgewerkt. Neem het voorbeeld van de Koning Boudewijnstichting, hun raad van bestuur wordt deels bemand door CEO’s. Cultuurmensen en zakenmensen denken anders over organisatiemanagement we moeten ze samenbrengen om de twee werelden te verbinden. Attachés in het buitenland (bijvoorbeeld de ambassades) zijn te weinig bezig met cultuur. Ze zijn er vaak ook incompetent voor. Dat is nefast voor de internationale uitstraling van de sector. Aan elke economische missie zou er eigenlijk een cultureel luik moeten worden gekoppeld. Het probleem met de cultuursector is dat ze zichzelf heeft opgesloten en te weinig buiten haar grenzen kijkt. Cultuur moet gestimuleerd worden om andere domeinen te ontmoeten. Het probleem stelt zich ook binnenshuis. Artistieke ploegen zijn moeilijk te overtuigen om de deuren open te stellen naar andere sectoren. Het is moeilijk om als zakelijk leider daar een aantal lijnen voor uit te zetten. Ook voor thema’s als diversiteit ligt dat bijzonder moeilijk. Toch ben ja pas echt geslaagd als je alle mensen uit je stad over de vloer gekregen hebt. Culturele instellingen moeten zich meer de vraag stellen wat hun rol is in de samenleving. Nu stellen ze zich er buiten en zijn ze alleen bezig met hu neigen creaties zonder zich de vraag te stellen voor wie ze werken. Maar cultuur is toch ook een maatschappelijke speler. We moeten er naar streven dat de mensen blij zijn dat we er zijn, dat we willen dat we er zijn. Nu staat cultuur te ver af van de meeste mensen, die liggen er niet wakker van of we er nu zijn of niet. Een goed voorbeeld uit Gent is ‘buren van de abdij’. De burgers die rond de SintBaafsabdij wonen houden tweewekelijks de abdij open en geven er rondleidingen, workshops en allerhande activiteiten. Dat is een mooi voorbeeld van hoe burgers betrokkenheid tonen bij cultuur. Het decreet lokaal cultuurbeleid moet anders worden aangepakt de schotten tussen cultuurcentra, bibliotheken, beleid moeten worden weggenomen. Deze actoren moeten naar een gezamenlijk aanpak streven zodat ieder zijn rol kan opnemen. Er moet een soort culturele ruimte in de stad worden gecreëerd. Alle actoren moeten met elkaar worden verbonden. Het culturele veld kan zo verbreedt worden en de participatie stijgt omdat iedereen zijn specifieke rol opneemt. De manier van subsidiêren is niet de kern. Het gaat over de mensen die de zaken in de praktijk uitwerken. Ze moeten willen samenwerken. Vlaanderen zou dat moeten stimuleren of zelfs opleggen. We moeten opletten voor een te doorgedreven decentralisatie. Dat kan er toe leiden dat de plaats waar je woont bepalend is of je je recht op cultuurkan waarmaken. Neem het voorbeeld van de gemeentefondsen: die werken niet goed omdat de lokale politiek bepaald wie krijgt en wie niet. We moeten streven naar meer gelaagdheid in het lokaal cultuurbeleid. Er moet gekeken worden wat er in een specifieke lokale context nodig is. Overheid is een te belangrijke actor geworden in het cultuurbeleid, ze stuurt te veel. We moeten cultuur terug aan de samenleving geven. Het beleid moet de samenleving faciliteren om het eigenaarschap van cultuur op te nemen.
Politiek die dicht bij cultuur staat heeft ook zijn voordelen. Het debat moet gevoerd worden over de verhouding tussen politieke inmenging en autonomie. ********** De overheid moet meer sturen en lokale netwerken moeten worden gestimuleerd. Cultuureducatie is zeer belangrijk. Maar de sector heeft daarin nog veel te leren. Eigenlijk zouden culturele werkers gelijkaardige competenties bezitten als sociaal werkers. De cultuurwerkers van nu hebben te weinig skills in het omgaan met mensen. De sector heeft nog veel blinde vlekken wat betreft participatie. De profielen voor cultuurwerkers moeten breder. We moeten een breed competentieprofiel opstellen voor de cultuurwerker.