Inaugurele rede prof. Dr. Bas van Alphen – 8 november 2013
Verleden heb je, toekomst moet je maken Mijnheer de Rector, mijnheer de Decaan, zeer gewaardeerde aanwezigen, (1) In mijn oratie, getiteld “Verleden heb je, toekomst moet je maken”, een uitspraak van de Vlaamse romanschrijver Marc Andries, ga ik in op ontwikkelingen in de ouderenzorg. (2) Deze ontwikkelingen bespreek in relatie tot competenties van en aandachtspunten voor de ouderenpsycholoog in de Geestelijke Gezondheidszorg, kortweg GGz. Hieruit distilleer ik nieuwe onderzoeks- en onderwijsinitiatieven om de positionering van de ouderenpsycholoog verder vorm te geven. (3) Met mijn leerstoel Klinische ouderenpsychologie, in het bijzonder gericht op het gebied van persoonlijkheidsstoornissen en aanverwante problematiek bij ouderen, wil ik een bijdrage leveren aan kwaliteitsstandaarden binnen de GGz. De Vrije Universiteit Brussel (VUB) en GGz Mondriaan ondersteunen deze missie door het instellen van deze leerstoel aan de vakgroep Klinische en Levenslooppsychologie aan de Faculteit Psychologie en Educatie-wetenschappen van de VUB. De oratietitel opgevat als “toekomst maken door leren van het verleden” geeft ouderen in ieder geval een streepje voor wat betreft het kwantitatief aantal leermomenten. “Toekomst moet je maken” associeer ik met eigen verantwoordelijkheid, iets in eigen handen hebben, maar ook met een proactieve opstelling en veranderbaarheid. Maar zit er nog toekomst in ouderen? Volgens mij is de maatschappelijke visie hierop evenzo uiteenlopend als de doelgroep zelf. De Belgian Aging Studies (BAS) van onze Faculteit speelden een pioniersrol in het veranderen van het maatschappelijk draagvlak voor actief ouder worden in België. Dit heeft onder meer geleid tot een leerstoel Active Aging aan de VUB. Active aging behelst het daadwerkelijk mee blijven doen door ouderen aan sociale, economische, culturele, geestelijke en samenlevingsactiviteiten al of niet gehinderd door verminderd fysiek vermogen (Kardol, 2011). Met beide leerstoelen positioneert de VUB zich wetenschappelijk op het psychosociale terrein van zowel gezonde als pathologische veroudering. INLEIDEND KADER (4) Allereerst wil ik kort ingaan op enkele maatschappelijke ontwikkelingen en kenmerken van de doelgroep ouderen. Ongetwijfeld zal het U allen niet ontgaan zijn dat er in de media steeds meer aandacht wordt besteed aan ouderen en veroudering. Voorbeelden zijn ouderen in relatie tot gezond eten, pensioenleeftijd, woningovervallen, verkeer enzovoorts.
1
Het meest centraal staat toch wel de ouderenzorg in relatie tot alsmaar oplopende kosten. De ouderenzorg maakt vele transities door. Zo heerste er tot de jaren ‘50 van de vorige eeuw nog
een
pessimistisch
behandelperspectief
waar
specifieke
psychologische
of
geneeskundige behandeling van ouderen niet voor de hand lag (Robben, 2002). (5) Veroudering werd gezien als een niet te vermijden aftakeling. Vanaf de jaren ‘80 zien we in Nederland de eerste ontwikkelingen in de specialistische ouderenzorg met onder meer de erkenning van de klinische geriatrie als medisch specialisme en de opkomst van een afdeling ouderenzorg binnen het Regionaal Instituut voor Ambulante Geestelijke Gezondheidszorg (RIAGG) en algemene psychiatrische ziekenhuizen (Heeren, 2001). In Vlaanderen werden de geriatrische diensten eveneens in de jaren ’80 opgericht (Staatsblad, 1984) en sinds vijf jaar zien we binnen de Vlaamse Centra voor Geestelijke Gezondheidszorg (CGG) meer ouderenteams verschijnen (www.jovandeurzen, 2012). Ook de media vormt gaandeweg, vanaf de jaren ’90, een positiever beeld over ouderen door meer accent te leggen op active aging. (6) Wel heel letterlijk genomen met de geprojecteerde wensenlijst van deze senior. (7) In het “Algemeen Dagblad” wordt active aging meer realistisch weergeven door de 96-jarige artiest Konrad Thurano. Deze bijna blinde acrobaat danst niet meer écht over het slappe koord, maar hangt er aan met één of twee vingers. Toch, met één vinger aan een draad hangen vereist een ijzersterk gestel. Zijn recept: dagelijks twee keer opdrukken, fietsen op de hometrainer, gezond eten en af en toe een glaasje advocaat. (8) Zijn 65-jarige zoon John mag het riskantere werk doen. Bovendien een mooi voorbeeld van psychologische veerkracht op latere leeftijd ofwel het hanteren van effectieve
aanpassingsstrategieën
ten
aanzien
van
verouderingsprocessen
en
verliessituaties. (9) Zoals U weet, is de dubbele vergrijzing in de meeste Westerse en Aziatische landen een feit doordat het aandeel van ouderen in de totale bevolkingsopbouw toeneemt, terwijl ze ook een steeds hogere leeftijd bereiken. De 21ste eeuw wordt voor bijna alle landen de eeuw van de ‘bevolkingsveroudering’. Als impressie enkele absolute vergrijzingscijfers. Wereldwijd zijn er nu bijna 900 miljoen 60-plussers, in 2050 zullen dat meer dan 2 miljard zijn (WHO, 2013). Nederland telde afgelopen jaar 2.7 miljoen 65-plussers en in 2041 wordt de piek bereikt van 4.7 miljoen (RIVM, 2013). De komende jaren zal vooral het aandeel 65-79-jarigen sterk stijgen en vanaf 2025 neemt ook de groep 80-plussers sterk toe als gevolg van de dubbele vergrijzing (RIVM, 2013). België telde in 2010 1.9 miljoen 65-plussers en in 2020 zullen dat er 2.2 miljoen zijn. Vooral in Vlaanderen stijgt het aantal ouderen (Vlaams minister van WVG, 2010). De vraag wat we nu precies onder “oud” verstaan is lastig te beantwoorden. Het is namelijk geen sinecure om een heterogene groep, gekenmerkt door grote interindividuele variabiliteit, scherp af te grenzen enkel op basis van kalenderleeftijd. (10) Sommigen geven immers als
2
75-plussers nog leiding aan een religieuze stroming, zoals de Dalai Lama, of paus Franciscus of geven leiding aan een land, zoals de controversiële en tot voor kort onaantastbare Berlusconi. Terwijl anderen op hun vijftigste door een ernstige ziekte zorgafhankelijk worden. (11) Eulderink en collega’s (2008) noemen negen kenmerken van ouderen met biopsychosociale problematiek, namelijk verminderde homeostase, snelle achteruitgang, meerdere fysieke complicaties, vertraagd herstel of niet volledig herstel, anders presenteren van ziekten, multipathologie, somato-psycho-sociale verwevenheid, leeftijdsspecifieke ziekten en gewijzigde farmacokinetiek en -dynamiek. Dit liegt er niet om. Bovendien ligt de nadruk wel erg op medisch-biologische veroudering en niet zozeer op psychosociale aspecten van veroudering . (12-1) Een indeling op gethematiseerde levensfase of levensfaseprobleem vanuit zowel een biologisch als psychosociaal kader biedt meer aanknopingspunten voor omgevingsfactoren. (12-2) In de derde levensfase kan op biologisch gebied gedacht worden aan de confrontatie met de eerste, relatief lichte ouderdomskwaaltjes. Psychologisch gezien wordt nogal eens teruggeblikt met heimwee naar of koestering van het verleden. Sociaal-maatschappelijke veranderingen staan in het teken van afstand nemen als opvoeder of beëindiging van de arbeidscarrière en meer ruimte voor vrijetijdsbesteding. Een en ander kan leiden tot nieuwe rolverdelingen ofwel herpositionering door terreinafbakening, zoals binnen het huwelijk. (123) De vierde levensfase is biologisch gezien vooral gericht op een significante achteruitgang van eigen gezondheid of cognitie, conform genoemde criteria van Eulderink en collega’s (2008). Psychologische veranderingen zijn doorgaans existentieel getint doordat de eindigheid van het leven nadert en een weg gevonden dient te worden in het verwerken van gezondheidsklachten of overlijden van naasten. Ook veranderingen in de sociale context, zoals verhuizing naar een verzorgingshuis, hebben een grote impact en vragen om specifieke aanpassing, bijvoorbeeld hoe om te gaan met verminderde autonomie? Kortom: er wordt, zeker in laatstgenoemde, vierde levensfase, een bijna buitenproportioneel beroep gedaan op veerkracht en daarmee adaptatie aan de nieuwe leefsituatie.
GEESTELIJKE GEZONDHEIDSZORG VOOR OUDEREN (13) In Nederland zit er een nieuwe indeling in de GGz snel aan te komen ofwel een nieuw zorgstelsel met aangepaste zorgtarieven om kwaliteit maar vooral kostenbeheersing te waarborgen. Een eerder belangrijk pressiemiddel van overheidswege was dat vanaf 2005 marktwerking binnen de gezondheidszorg werd gestimuleerd door de invoering van zogenaamde Diagnose Behandel Combinaties, kortweg DBC’s. Een DBC is een weergave van activiteiten en verrichtingen die een patiënt doorloopt gedurende een vastgestelde periode waardoor instellingen onderling met elkaar kunnen concurreren op basis van prijs en
3
kwaliteit. Nadeel is dat competitief gedrag in de zorg wordt bekrachtigd en een collegiale en zorgverlenende attitude naar de achtergrond lijkt te verdwijnen. (14) Een zoektocht op Google, onder “afbeelding” met de zoektermen “GGz” en “DBC” leverde een selectie van deze plaatjes op. In België is de trend ook voelbaar. (15) Er is een toenemende druk vanuit de overheid, zorgverzekeraars en samenleving om meer zicht te krijgen op de kwaliteit van de GGz. Zowel in Nederland als in België ligt er de vraag om op een systematische wijze de effectiviteit van de behandelingen in kaart te brengen (Dierickx et al., in druk) ofwel Routine Outcome Measurement, kortweg ROM. De GGz is met de introductie van ROM een weg ingeslagen die de somatische zorg niet kent met als doel de kosteneffectiviteit in de GGz te vergroten (Janssen & Van Busschbach, 2012). Implementatie van valide en betrouwbare meetinstrumenten in de ouderenzorg die zowel geschikt zijn voor diagnostische interventies, benchmarkonderzoek als effectmeting van behandelinterventies en daarbij ook nog eens het gehele domein van psychopathologie op latere leeftijd bestrijken is wel nog een uitdaging. (16) Voordeel is in ieder geval dat met deze marktwerking de transparantie in de Nederlandse en Belgische zorg toeneemt. Er wordt meer accent gelegd op werkzame evidenced-based
interventies
in
de
GGz
om
deze
vervolgens
te
toetsen
op
kosteneffectiviteit. Echter, door genoemde overheidsbezuinigingen en vercommercialisering dreigt wetenschappelijk onderzoek of academisering binnen de GGz sterk te worden gereduceerd,
terwijl
kwaliteitsstandaarden,
juist zoals
nu de
praktijkgericht ontwikkeling
onderzoek van
onmisbaar
richtlijnen,
is
voor
zorgstandaarden,
kwaliteitsnormering en bijbehorende meetinstrumenten. Een werkbaar onderscheid tussen en profilering van de generalistische basis-GGz, specialistische GGz en topspecialistische GGz vormen belangrijke aandachtspunten in de Nederlandse ouderenzorg. (17) Specialistische en topspecialistische zorg met bijbehorende kwaliteitsstandaarden binnen de ouderenzorg komen ten goede aan kwaliteit, innovatie en doelmatigheid van de GGz.
Bovendien is gespecialiseerde ouderenzorg in combinatie met wetenschappelijk
onderzoek, innovatieve behandelingen en kennisverspreiding een bevestiging van de identiteit en daarmee bestaansrecht van zowel de ouderenpsychiatrie als de klinische ouderenpsychologie in Nederland en België. Het eigene van de ouderenpsychiatrie en ouderenpsychologie zou nog meer zichtbaar moeten zijn in het kader van GGz-zorgprogramma’s. Zeker gezien de toenemende interesse vanuit de volwassenenzorg om ouderen binnen haar zorgprogramma’s op te nemen. In ieder geval goed om te vernemen dat ouderenzorg aan populariteit wint. Een zorgprogramma is een vrij rekbaar begrip, door het Trimbos Instituut (www.nkop 2013) gedefinieerd als een set afspraken over de zorgverlening aan een omschreven doelgroep,
4
een gemeenschappelijk kader waarin organisaties, professionals en patiënten zich kunnen vinden. Zorgprogramma's zijn niet alleen bedoeld om meer samenhang in de zorg te creëren op basis van de vraag van de patiënt, of de GGz verder te vermaatschappelijken dan wel de positie van de patiënt te versterken. Het “programmadenken” leidt eveneens tot meer transparantie, zowel binnen als buiten de GGz, over keuzen voor typen van evidence-based of innovatieve interventies en daarmee samenhangende kwaliteit van de organisatie. Met zorgpaden wordt een zorgprogramma geconcretiseerd door een eenduidige, kwalitatieve en efficiënte zorgverlening te verzekeren ten aanzien van een psychische aandoening. (18) Bij ouderen in de GGz wordt rekening gehouden met de complexiteit en verwevenheid van allerlei klachten, zowel psychisch, somatisch als cognitief. Deze patiëntenpopulatie heeft vier specifieke kenmerken, namelijk 1) ernstige psychiatrische toestandsbeelden op latere leeftijd, al of niet met specifieke manifestatie; 2) somatische en cognitieve co-morbiditeit; 3) verwevenheid van ernstige en tevens chronische psychische aandoeningen, zoals persoonlijkheids- of ontwikkelingsproblematiek al of niet met leeftijdsspecifieke uitingswijzen; 4) derde of vierde levensfaseproblematiek. (19) Zo kom ik tot een concept van vier zorgprogramma’s van psychopathologie op latere leeftijd: Bij het zorgprogramma Veelvoudige problematiek betreft het doorgaans klinische populaties ouderen ofwel frailty’s met combinaties van ernstige, zowel early-onset als late-onset psychiatrische ziekten, gecompliceerd door ernstige somatiek, cognitieve stoornissen, persoonlijkheidsproblematiek en/of ontwikkelingsproblematiek. Daarnaast speelt vooral vierde levensfase-problematiek een belangrijke rol. Dit programma is onderdeel van de (top)gespecialiseerde GGz. Bij het zorgprogramma Dubbelvoudige problematiek wordt uitgegaan van klinische en poliklinische ouderenpopulaties waarbij ernstige psychiatrische toestandsbeelden op de voorgrond staan, gecompliceerd door persoonlijkheids- of ontwikkelingsproblematiek, zoals autisme of AD(H)D en geluxeerd door levensfaseproblematiek. Dit programma vormt onderdeel van de (top)gespecialiseerde GGz. Bij het zorgprogramma Ernstige enkelvoudige problematiek betreft het doorgaans een poliklinische populatie van zeer kwetsbare ouderen waarbij ernstige psychiatrische ziekten, zoals psychosen of vitale depressies dan wel persoonlijkheids- of ontwikkelingsproblematiek op de voorgrond staan, gecompliceerd door derde of vierde levensfaseproblematiek. Dit programma vormt eveneens onderdeel van de (top)gespecialiseerde GGz. Bij het zorgprogramma Milde enkelvoudige problematiek gaat het veelal om een ambulante
5
ouderenpopulatie met enkelvoudige psychiatrische toestandsbeelden in de context van levensfaseproblematiek. Dit programma vormt onderdeel van de generalistische basis-GGz. Kortom: Genoemde vier zorgprogramma’s verschillen vooral in aanwezigheid en type van co-morbiditeit alsmede in ernst van psychiatrische problematiek. Interventies worden afgestemd op de complexiteit. Specifieke zorgpaden, zoals depressie, psychose of persoonlijkheidsstoornissen vormen de operationalisering van zorgverlening om daar waar mogelijk evidence based, anders best practice based interventies gericht op ouderen toe te passen. (20) Een voorbeeld van een zorgpad in het zorgprogramma Veelvoudige problematiek is de ischemische subcorticale depressie. Het gaat hier over een patiëntgroep met een depressief toestandsbeeld, cardiovasculaire problematiek en executieve cognitieve functiestoornissen (Alexopoulos et al., 1997). Vanuit het zorgprogramma Ernstige enkelvoudige
problematiek
kan
gedacht
worden
aan
een
zorgpad
Persoonlijkheidsstoornissen met inzichtgevende psychotherapie, conform de criteria, zoals in 2009 opgesteld door 35 Nederlandse en Vlaamse experts op het gebied van persoonlijkheidsstoornissen bij ouderen. Bij zo’n persoonlijkheidsveranderende behandeling heeft
de
patiënt
1)
voldoende
discipline
en
doorzettingsvermogen,
2)
is
persoonlijkheidsproblematiek de primaire factor in het veroorzaken en instant houden van psychische en relationele problemen, 3) is sprake van een redelijke mate van zelfreflectie en 4) wordt de patiënt in staat geacht om de ontregelende effecten die voort kunnen komen uit de behandeling te verdragen (Van Alphen et al., 2012). (21) Maar waarom aparte zorgpaden Persoonlijkheidsstoornissen in de ouderenzorg? Kunnen ouderen niet gewoonweg een onderdeel vormen van de volwassenenzorg? Immers, voor de volwassenenzorg zijn de evidenced-based interventies op het gebied van persoonlijkheidsstoornissen grondig gedocumenteerd in de multidisciplinaire richtlijn persoonlijkheidsstoornissen (Trimbosinstituut, 2008). Op een aantal deelterreinen wijken interventies bij ouderen met persoonlijkheidsstoornissen echter significant af van genoemde richtlijn (Van Alphen, Videler, Van Royen, & Verhey, 2009). Voorbeelden zijn de beperkte mogelijkheden of aanpassingen op zowel screenend als testdiagnostisch gebied bij ouderen, de onmisbare rol van informantinformatie in het diagnostisch proces, al of niet samenhangend met de invloed van somatische en cognitieve comorbiditeit. Met betrekking tot behandelinterventies kan gedacht worden aan gerontologische thema’s in de psychotherapeutische gespreksvoering, zoals het veranderend levensperspectief, verlies van maatschappelijke of sociale rollen. Ook de nadruk op interventies gericht op life review, het systeem, zoals partner, kinderen of soms kleinkinderen vormen belangrijke kenmerken binnen de ouderenzorg. Mediatieve interventies ter ondersteuning van mantelzorg of
6
professionals zijn eveneens onmisbaar in de ouderenzorg. Mediatietherapie is een vorm van gedragstherapie waarbij het probleemgedrag van de oudere patiënt beïnvloed wordt door het gedrag van tussenpersonen, zoals mantelzorgers of professionals te veranderen (Videler & Van Royen, 2008).
(22) Met gerichte zorgpaden worden hiaten in de ouderenzorg
opgespoord en kwaliteitsstandaarden gestimuleerd. Een en ander draagt bij aan verdere identiteitsontwikkeling van de klinische ouderenpsychologie. Meer algemeen is mijn verwachting dat de focus van de ouderenpsycholoog werkzaam in de specialistische
GGz
vooral
komt
te
liggen
op
complexe
psychodiagnostiek
en
(inzichtgevende) psychotherapie. Dit heeft enerzijds te maken met nieuwe diagnostische aandachtsterreinen binnen de specialistische GGz, zoals autismespectrumstoornissen, AD(H)D of persoonlijkheidsstoornissen bij ouderen. Anderzijds is de verwachting dat de generatie babyboomers meer openstaat en gemotiveerd is voor psychotherapie omdat dit cohort meer bekend is met psychologische interventies.
WETENSCHAPPELIJK ONDERZOEK (23) In het kader van deze leerstoel is mijn wetenschappelijk onderzoek vooral gericht op persoonlijkheidsstoornissen bij ouderen. Patiënten met een persoonlijkheidsstoornis hebben vastgeroeste, inflexibele, en inadequate gedragspatronen die zo ernstig zijn dat ze beperkingen in het eigen functioneren veroorzaken of tot conflicten leiden met de omgeving (Links, Boiago, & Allnutt, 1999). (24) Kortweg zeer starre, disfunctionele denk- en gedragspatronen. (25) Niettemin vormen de verschillende typen persoonlijkheidsstoornissen een kleurrijk palet van uit het oog springende karaktereigenschappen. Van dwingende diva’s tot vermoeide helden; hier levendig uitgebeeld door mijn collega’s van Mondriaan, team ambulant. Hoewel één met hun rol, berust de individuele keuze voor het personage uiteraard geheel op toeval. (26-1) Ouderen met persoonlijkheidsstoornissen vormen een jong wetenschappelijk aandachtsgebied. Pionier op dit gebied, begin jaren negentig van de vorige eeuw, is mijn bevriende collega professor Erlene Rosowsky van Harvard Medical School. Zij publiceerde meerdere artikelen over onder meer de borderline persoonlijkheidsstoornis (Rosowsky & Gurian, 1991; Rosowsky & Gurian, 1992) op latere leeftijd en een tweetal handboeken (Rosowsky, Abrams, & Zweig, 1999; Segal, Coolidge, & Rosowsky, 2006). (262) Vanuit Nederland en Vlaanderen konden we natuurlijk niet achterblijven met dit boek over persoonlijkheidsstoornissen bij ouderen dat in 2010 werd uitgegeven. (27-1) Deze relatief late interesse voor het thema houdt volgens mij verband met de jarenlange en daarmee hardnekkige stellingname van een aantal clinici vanuit de volwassenenzorg dat persoonlijkheidsproblematiek doorgaans op latere leeftijd uitdooft. Hier weergegeven met de
7
rode lijn in grafiek. Leidt veroudering bij volwassenen met persoonlijkheidsstoornissen tot een natuurlijk herstel ofwel narijping. Met andere woorden: komen ouderen tot inzicht in eigen functioneren, tot het vermogen affectieve relaties op te bouwen en te onderhouden, zonder enige vorm van behandeling? Dit schept wel een heel optimistisch beeld over veroudering. Bovendien staat deze visie haaks op de mening van menig clinicus werkzaam in de ouderenpsychiatrie (Van Alphen et al., 2012). (27-2) Niettemin wordt in expertstudies en casestudies geopperd dat de gedragsmanifestatie van persoonlijkheidsstoornissen op latere leeftijd kan veranderen (literatuurreferenties), hier weergegeven met de gestippelde lijn,
waardoor
clinici
deze
gedragsproblematiek
niet
kaderen
als
persoonlijkheidsproblematiek, maar bijvoorbeeld als een depressie, angststoornis of somatoforme stoornis. Biopsychosociale verouderingsaspecten kunnen de manifestatie van persoonlijkheidspathologie bij ouderen kleuren en epidemiologisch onderzoek vertekenen (Van Alphen, Sadavoy, Derksen, & Rosowsky, 2012). Wellicht ontstaat deze vertekening doordat
de
huidige
criteria
en
meetinstrumenten
voor
het
vaststellen
van
persoonlijkheidsstoornissen onvoldoende gericht zijn op ouderen (literatuurreferenties). (27-3) Een volledig tegengestelde stellingname dat persoonlijkheids-problematiek zou uitdoven op latere leeftijd, is de hypothese van de “laat ontstane persoonlijkheidsstoornis” waarbij persoonlijkheidsstoornissen op basis van maladaptief functioneren pas op oudere leeftijd manifest worden, zoals weergegeven met de groene lijn. In eerdere levensfasen was er
wel
sprake
van
een
zekere
kwetsbaarheid,
maar
ook
van
voldoende
compensatiemogelijkheden. In de laatste levensfasen staan veerkracht ofwel adequate aanpassing aan levensfaseproblematiek centraal. In sommige gevallen kan er onvoldoende worden gecompenseerd waardoor de adaptatie aan de nieuwe situatie afneemt. Zo kan iemand met een afhankelijke persoonlijkheidsstructuur redelijk functioneren bij een uiterst zorgzame, structurerende, assertieve partner. Maar als deze partner plotsklaps wegvalt kan er een toename van disfunctioneel afhankelijk en vastklampend gedrag ontstaan naar mantelzorgers of professionals, zoals huisartsen of thuiszorg. De temporele stabiliteit ofwel het duurzaam beloop van persoonlijkheidsstoornissen staat ter discussie mede als gevolg van contextuele veranderingen (Debast et al., geaccepteerd). Psychosociale transities spelen op latere leeftijd een cruciale rol in het persoonlijkheidsfunctioneren, maar een somatische
oorzaak
zoals
een
persoonlijkheidsverandering
na
een
doorgemaakt
herseninfarct dient te worden uitgesloten. Of misschien toch niet? (28) Dit jaar verscheen de nieuwe editie van de DSM, inmiddels de DSM 5.0 (American Psychiatric Association, 2013). De DSM is een Amerikaans handboek met criteria voor het classificeren van psychische stoornissen. Opmerkelijk is dat in het hoofdstuk over persoonlijkheidsstoornissen van de DSM-5 ook de persoonlijkheidsverandering door een somatische aandoening is toegevoegd. Laatstgenoemde
aandoening
valt
in
de
huidige
DSM
onder
“overige
8
persoonlijkheidsstoornissen” (Pag. 682 ev.). Hier worden volgens mij twee verschillende constructen door elkaar gebruikt; de persoonlijkheidsverandering is hoofdzakelijk een gedragsverandering vanuit een cerebraal substraat, terwijl persoonlijkheidsstoornissen het gevolg zijn van complexe biopsychosociale ontwikkelingsfactoren tot de volwassenheid. Het ontstaan van een persoonlijkheidsstoornis wordt verklaard op grond van een voortdurende interactie van biogenetische factoren en omgevingsinvloeden. Biogenetische aspecten geven richting aan het type persoonlijkheid en psychosociale factoren bepalen de ernst van het persoonlijkheidsfunctioneren (literatuurreferentie). Het betreft een complex proces van dieperliggende en met elkaar interfererende lagen, zoals temperament, hechtingrelaties, (onbewuste) verlangens en schema’s waardoor een eigen interpersoonlijke stijl wordt ontwikkeld.
In
het
verlengde
persoonlijkheidsverandering
en
van
de
verschillen
persoonlijkheidsstoornis
in
zijn
ziekte-entiteit ook
de
tussen
behandel-
en
bejegeningsinterventies wezenlijk anders. Behandeling
van
persoonlijkheidsstoornissen,
in
het
bijzonder
de
borderline
persoonlijkheidsstoornis bij volwassenen tot vijftig jaar, is bewezen effectief (Trimbosinstituut, 2008). Bij ouderen vormt dit nog een volledig onontgonnen gebied. Tot op heden is er slechts één gerandomiseerde en gecontroleerde effectstudie verricht (Lynch et al., 2007) waarbij tevens de nodige kanttekeningen zijn te plaatsen (Van Alphen, Tummers, & Derksen, 2007). (29) Hoewel gerandomiseerde en gecontroleerde effectstudies vooralsnog ontbreken, lijkt schematherapie bij ouderen aan populariteit in Nederland en België te winnen. Schematherapie is door Young en collega’s (2003) afgeleid uit de cognitieve therapie (Young, 1994). Deze therapievorm gaat uit van inadequate denkpatronen, schema’s en schemamodi die voor de adolescentie zijn ontstaan als aanpassingsstrategieën bij negatieve ervaringen, bijvoorbeeld tijdens de opvoeding. Met behulp van experiëntiële methoden worden traumatische belevenissen uit het verleden herschreven en wordt er een nieuwe betekenis aan gegeven. De cognitieve technieken zijn gericht op disfunctionele cognities. Zo worden disfunctionele cognities uitgedaagd waarna aangepast copinggedrag wordt geoefend met behulp van gedragstechnieken (Videler, Van Royen, & Van Alphen, 2010). Een voorbeeld van een experiëntiële techniek is imaginatie met rescripting: door het herbeleven van traumatische situaties die aanleiding kunnen geven tot een negatieve basisopvatting en het daarop herschrijven of herwerken van de betekenis ervan komt de patient tot een positiever zelfschema. De allereerste initiatieven om het effect van schematherapie bij ouderen in kaart te brengen zijn bemoedigend (Kindynis, Burlacu, Louville, & Limosin, 2013; Ekkers & van Mastright, aangeboden; Videler, Rossi, van der Feltz, van Alphen, in voorbereiding). Interessant is
9
tevens te onderzoeken of er bij ouderen voorkeuren van gedrags-, cognitieve of experiëntiële deeltechnieken binnen de schematherapie zijn. Samenvattend
zijn
persoonlijkheidsstoornissen
bij
ouderen
een
sterk
groeiend
wetenschappelijk aandachtsgebied. Epidemiologisch onderzoek staat of valt met de indruksvaliditeit van gehanteerde meetinstrumenten (Oltmanns, Balsis etc). De voorkeur gaat voor de vergelijkbaarheid tussen verschillende leeftijdsgroepen uit naar een leeftijdsneutraal meetinstrument. Dergelijk instrument kan vervolgens bijdragen tot de ontwikkeling van een leeftijdsgerelateerde persoonlijkheidstheorie (Van den Broeck, 2012). (30) Voor de klinische praktijk kan het juist zinvol zijn om korte, leeftijdsspecifieke screeners toe te passen om vervolgens te indiceren voor persoonlijkheidsonderzoek met voor ouderen gevalideerde persoonlijkheidsvragenlijsten, bij voorkeur vanuit een dimensionale benadering met behulp van
ernstschalen
waarbij
verschillende
domeinen
van
de
persoonlijkheid,
zoals
temperament, trekken, hechtingsrelaties, cognities en gedragingen in kaart worden gebracht. Uitgangspunt
vormt
een
getrapte
diagnostische
aanpak
om
vervolgens
met
persoonlijkheidsonderzoek gericht te indiceren voor behandeling bij ouderen vanuit het principe “zo licht als mogelijk en zo intensief als nodig”. Voor effectonderzoek en ROM (Bavinck, Schutter, & Dhondt, 2012) kan het zinvol zijn om naast de huidige uitkomstmaten te onderzoeken of aspecten van veerkracht eveneens van meerwaarde zijn om het behandeleffect te meten bij oudere patiënten. Gedacht kan worden om componenten van psychologische veerkracht, zoals persoonlijke controle en doelgerichtheid, capaciteit tot psychologische aanpassing, en tolerantie voor negatieve gevoelens als meer universele uitkomstmaat voor de behandeling van persoonlijkheidsstoornissen bij ouderen te nemen. Binnen effectonderzoek naar schematherapie bij ouderen gaat mijn wetenschappelijk interesse ook uit naar de rol van experiëntiële technieken bij ouderen. Mijn onderzoekslijnen zijn, in nauwe samenwerking met mijn VUB-collega’s professor Gina Rossi en professor Eva Dierckx enerzijds gericht op verdere verbetering van screening en testdiagnostiek van persoonlijkheidsstoornissen bij ouderen en anderzijds naar het effect van psychotherapeutische interventies bij deze hoogcomplexe groep ouderen. Daarnaast gaat mijn interesse uit naar comorbiditeit ofwel de relatie tussen persoonlijkheidsstoornissen en andere ernstige of chronische psychiatrische aandoeningen, zoals psychotrauma’s, verslavingsproblematiek, autismespectrumstoornissen en AD(H)D. ONDERWIJS (31) Ik kom tot mijn visie op onderwijs. De nieuwe indeling generalistische basis-GGz versus specialistische GGz en daarmee samenhangende behandelverantwoordelijkheid maar ook de recente zorgprogrammering en wetenschappelijke ontwikkelingen in de ouderenzorg vragen om gericht postacademisch onderwijs. Momenteel ontbreekt dit volledig in België.
10
(32) In Nederland zijn er slechts twee erkende postacademische opleidingen voor psychologen werkzaam in de ouderenzorg. Het betreft de Wet BIG geregistreerde generalistische opleiding van twee jaar tot gezondheidszorgpsycholoog met accent op ouderen, hier weergegeven als GZ-opleiding, en de daaropvolgende profielopleiding ouderenpsycholoog gericht op specifieke competenties die nodig zijn in de psychologische hulpverlening aan ouderen. Hoewel laatstgenoemde opleiding uitermate positief wordt geëvalueerd door de cursisten (Vink, 2013) levert deze opleiding van anderhalf jaar geen extra Wet BIG voorbehouden handelingen op. Een differentiatie “Ouderen” binnen de specialistische opleiding tot klinisch psycholoog, afgekort KP-opleiding, ontbreekt tot op heden. Bovendien is het aantal onderwijsthema’s over ouderen binnen de huidige KPopleiding in geheel Nederland teleurstellend. De geneeskunde daarentegen anticipeert beter op de alsmaar toenemende vergrijzing en nieuwe wetenschappelijke inzichten met zowel het specialisme klinische geriatrie als ouderenpsychiatrie. Een KP-opleiding, differentiatie ouderen mag wat mij betreft niet achterblijven. De huidige KP-opleiding bestaat uit thema’s gericht op complexe diagnostiek, indicatiestelling en behandeling evenals het verrichten van wetenschappelijk onderzoek en managementtaken. Naast leeftijdsspecifieke diagnostische en behandelinterventies bij ouderen,
zoals
op
het
gebied
van
persoonlijkheidsstoornissen,
zijn
ook
de
onderzoekspopulatie (Van Alphen, 2010) en organisatorische infrastructuur van de ouderenzorg wezenlijk anders vergeleken met de volwassenenzorg. (33) Subspecialisatie stimuleert meer kwaliteitsstandaarden voor ouderen in de GGz, geeft de ouderenpsycholoog helder omschreven verantwoordelijkheden binnen de GGz en genereert meer praktijkgericht wetenschappelijk onderzoek gericht op ouderen. De Amerikaanse ouderenpsychologen zijn al een tijdje bezig om een gedegen onderwijscurriculum op te zetten met behulp van De Council of Professional Geropsychology Training Programs (COPGTP). Als enige niet-Amerikaan ben ik verbonden aan dit orgaan. (34) Uitgangspunt van deze Amerikaanse onderwijsraad is “Clinical geropsychology ain’t sexy, so make it sexy”. Zo kan het dus ook!
CONCLUSIES (35) Ik kom tot mijn conclusies (36). De GGz maakt momenteel een aantal wezenlijke transities door. Dit geldt eens te meer voor de ouderenzorg. Zo staat zelfs binnen een aantal GGz-instellingen de ouderenpsychiatrie als apart en opzichzelfstaand circuit ter discussie. (36-1) Haaks hierop staan de voorwaartse ontwikkelingen op het gebied van leerstoelen, leerboeken en leerlijnen binnen de ouderenzorg. Deze ontwikkelingen geven richting aan de eigen identiteit van de klinische geriatrie, ouderenpsychiatrie, ouderengeneeskunde en klinische ouderenpsychologie.
11
Dit neemt niet weg dat er binnen de specialistische GGz voor ouderen op het gebied van kwaliteitsstandaarden nog een hoop te ontwikkelen valt. Specialistische zorgpaden binnen de GGz ouderenzorg kunnen dit ontwikkelproces versnellen. (36-2) Voor de ouderenpsycholoog zal de nadruk komen te liggen op interventies gericht op complexe
psychodiagnostiek
en
psychotherapie
bij
ouderen.
Hierbinnen
vormt
inzichtgevende psychotherapie, zoals schematherapie een belangrijk aandachtsgebied. (36-3) Wetenschappelijk onderzoek op het gebied van screening en testdiagnostiek bij ouderen met persoonlijkheidsstoornissen is in beweging, effectonderzoek daarentegen loopt vooralsnog hierop achter. De ontwikkeling van evidence-based psychotherapeutische interventies is een belangrijk wetenschappelijk aandachtsgebied binnen het domein van de klinische ouderenpsychologie. (36-4) Naast het huidige academisch onderwijs, mag gericht specialistisch postacademisch onderwijs voor ouderenpsychologen niet ontbreken. Verleden heb je, toekomst moet je maken als adagium voor patiënten, behandelaren en onderzoekers binnen het domein van de klinische ouderenpsychologie. DANKWOORD (37) Graag wil ik tot slot een dankwoord uitspreken, niet als afsluiting van een periode, maar een dankbetuiging voor een nieuwe fase in mijn carrière. (38) De VUB-slogan “redelijk eigenzinnig” ofwel “zijn wil volgend” geldt eens te meer voor de gerichte keuze voor deze leerstoel in de hoofdstad van Europa. Mijn dank gaat hiervoor uit naar velen. Allereerst dank ik de Rector, prof. Paul De Knop, voor uw uitzonderlijke inzet de onderzoeksleerstoel Klinische ouderenpsychologie, gekoppeld aan het bijzonder gasthoogleraarschap als novum binnen de VUB te realiseren. De Raad van Bestuur en de Senaat van de VUB, evenals de Raad van Bestuur van Mondriaan, Hans de Veen en Mondriaan divisiedirecteur Ouderen, Noud Engelen dank ik voor hun inzet en vertrouwen dat ze in mij uitspreken. De voormalig bestuurders van Mondriaan prof. Richard Janssen en Peter Peters wil ik eveneens bedanken voor hun initiatief en stimulans tot het aangaan van dit leerstoeltraject. Ook wil ik prof. Dominique Verté bedanken voor zijn inzet voor deze leerstoel. Decaan, prof. Willem Elias wil ik bedanken: Bij de start van dit initiatief in 2010, vond onze eerste kennismaking plaats in een Italiaans restaurant in Brussel. Mijn ideeën over de leerstoel had ik tijdens het voorgerecht vanuit mijn enthousiasme nagenoeg volledig verwoord, waarop u aangaf niet alles al bij het entree te bespreken omdat er nog een hoofd- en nagerecht zouden volgen. Deze beeldspraak bleek bijna profetisch voor het verloop van mijn leerstoeltraject. Mijn bijzondere dank gaat uit naar mijn promotoren van de leerstoel prof. Gina Rossi en prof. Eva Dierckx. Gina, je hebt vanaf het begin tot het eind in mijn leerstoeltraject bijzonder veel
12
voor mij betekend. Ik zie uit naar onze verdere wetenschappelijke samenwerking. Deze is nu al constructief en productief gebleken! Eva, als scientist-practitioners in de klinische ouderenpsychologie vormen we samen goede sparringpartners en met zijn drieën een energiek
team.
Faculteitssecretaris Ivo
van
Akelijen
wil
ik
bedanken voor
zijn
“multifunctionele” inzet om deze inaugurele rede vandaag organisatorisch gerealiseerd te krijgen. Naast zijn functie als administratief secretaris, heeft hij namelijk ook de rol van pedel en gastronomisch adviseur op zich genomen. Promovendi Arjan Videler, Harry Barendse, Inge Debast, Irene Orbons, Krystle Penders en Marjolein Legra ben ik dankbaar voor hun enthousiasme en gedrevenheid om wetenschappelijke deelgebieden binnen de klinische ouderenpsychologie aan te pakken. Dank collega’s van Mondriaan Ouderen, in het bijzonder het ambulante team. Hoewel minder gericht op het primaire proces van patiëntenzorg en meer focus op wetenschappelijk onderzoek, (post)academisch onderwijs en inhoudelijk beleid als programmaleider, hoop ik een bijdrage te leveren aan de missie van Mondriaan Ouderen. Als team vormen jullie ruim zestien jaar een belangrijke drijfveer voor mijn wetenschappelijke inspiraties. Veel dank voor jullie collegialiteit en loyaliteit! Familie en vrienden wil ik bedanken voor hun steun en gezelligheid. In het bijzonder dank ik mijn ouders voor hun grote betrokkenheid, stimulans en genuanceerde adviezen. Lieve Annick, Daan en Swaantje, jullie zijn de belangrijkste bron van mijn geluk en ik draag aan jullie deze oratie op. (39) En wat hebben jullie dit goed volgehouden Daan en Swaantje! Ben benieuwd wat Spongebob, Patrick, Octo, meneer Krabs en juffrouw Puf van dit alles hebben gevonden! Zie uit om dit zo dadelijk van jullie te horen! Het woord is nu aan de Decaan ofwel “Ik heb gezegd” (40).
13