Dit artikel uit KWALON is gepubliceerd door Boom Lemma uitgevers en is bestemd voor anonieme bezoeker
IN HET SPOOR VAN MALINOWSKI
In deze rubriek komen onderzoekers aan het woord over participerende observatie. Zij doen verslag van hun eigen ervaringen en inzichten en volgen daarbij het spoor dat antropoloog Bronislaw Malinowski begin vorige eeuw uitzette. Geïnteresseerden kun‐ nen contact opnemen met Frank van Gemert:
[email protected].
@Malinowski, heb je ping? Robby Roks* Inleiding Tijdens mijn eerste bezoek aan de inloop van het jongerenwerk in een lokaal buurthuis in Den Haag, in de wijk waar ik sinds januari 2011 bezig ben met een onderzoek naar de inbedding van criminaliteit, zie ik twee Antilliaanse broertjes achter een computer zitten. Op basis van hun uiterlijk schat ik hen niet ouder dan 12 jaar. Ze zijn op zoek naar zogenoemde ‘BlackBerries’. Prijzen worden vergele‐ ken en een van de broers zegt: ’200 euro voor een BlackBerry is kankerduur, jon‐ gen.’ De fascinatie voor een BlackBerry lijkt te worden gedeeld door de andere aanwezige jongeren. Constant klinken er schelle piepjes en het beeldscherm van hun telefoons lijkt voor velen belangrijker dan de wereld om hen heen. Aan de hand van ervaringen tijdens mijn lopende veldwerk wil ik in deze bijdrage stilstaan bij de mogelijkheden die het gebruik van smartphones zoals de Black‐ Berry kunnen bieden tijdens het verrichten van etnografisch onderzoek. In het bijzonder zal ik aandacht besteden aan digitale communicatie met respondenten en het volgen van respondenten via sociale media als Twitter. Online en offline: being (any)where? Etnografisch onderzoek kent een rijke traditie en in toenemende mate wordt er ook binnen de criminologie gewezen op de meerwaarde van een dergelijk metho‐ dologisch perspectief (Ferrell & Hamm, 1998; Schuilenburg, Siegel, Staring & Van Swaaningen, 2011: 13-14). De kern van het verrichten van veldwerk is ‘being there’ en het deel worden van het dagelijks leven in een gemeenschap of cultuur (Zaitch, Mortelmans & Decorte, 2009: 260). Waar in traditionele vormen van etnografisch onderzoek lokaliteit een centrale rol speelt, wordt dit concept door theoretici steeds meer geproblematiseerd onder invloed van mondialiseringspro‐ cessen (Wittel, 2000). Zo wijst Young bijvoorbeeld op ‘the rise of the virtual com‐ munity’ en laat hij zien dat de betekenis van lokaliteit en lokale gemeenschappen *
34
Robby Roks studeerde criminologie aan de Erasmus Universiteit te Rotterdam en is nu als promovendus verbonden aan dezelfde sectie Criminologie. E-mail:
[email protected].
KWALON 2012 (17) 3
Dit artikel uit KWALON is gepubliceerd door Boom Lemma uitgevers en is bestemd voor anonieme bezoeker
@Malinowski, heb je ping?
is veranderd en zelfs is verminderd, onder invloed van de opkomst van nieuwe media en digitale communicatiemiddelen (Young, 2007: 187). Deze processen hebben belangrijke consequenties voor de manier waarop etnografisch onderzoek wordt verricht en verschillende auteurs pleiten dan ook voor zogenoemde ‘multisited ethnographies’ om recht te doen aan het feit dat personen, verhalen en objecten steeds mobieler worden (Hannerz, 2003). Ook wetenschappers spelen in op bovengenoemde ontwikkelingen. Het alom toe‐ gankelijke internet biedt tegenwoordig voor veel onderzoekers een interessante uitdaging, vooral in methodologische zin. Murthy (2008) wijst op de potentie van de digitale technologie voor etnografisch onderzoek, maar stelt ook vast dat soci‐ ale wetenschappers (nog) de neiging hebben om digitale methoden te vermijden. Onder de noemer ‘digitale’ of ‘virtuele’ etnografie worden de mogelijkheden die internet biedt verkend (Murthy, 2008). Ook binnen de criminologie is er aan‐ dacht voor het gebruik van internet bij het verrichten van kwalitatief onderzoek (Flick, 2009). Onderzoekers gaan op verschillende manieren om met de verwerking van de mondialisering en digitalisering in hun onderzoek. Daarbij valt op dat er een (te) sterke scheiding is tussen het verrichten van online- en offlineonderzoek. Het betreffende hoofdstuk van Flick in het handboek Kwalitatieve methoden en tech‐ nieken in de criminologie (Decorte & Zaitch, 2009) gaat uitsluitend over het ver‐ richten van onlineonderzoek, bijvoorbeeld in de vorm van online interviewen of virtueel etnografisch onderzoek. Zoals Leander en McKim (2003: 223) terecht opmerken, zijn online- en offlinepraktijken met elkaar verweven. Een eigentijdse etnografie zou dan ook moeten proberen om aandacht te hebben voor zowel de online- als offlineactiviteiten van respondenten, bijvoorbeeld door binnen een onderzoek lokale observatie en communicatie te combineren met virtuele obser‐ vatie en communicatie. Dit vormt een interessante uitdaging voor etnografen. Het centrale punt dat ik in deze bijdrage wil maken, is dat digitale communicatie‐ middelen en sociale media interessante nieuwe mogelijkheden bieden voor het verrichten van etnografisch onderzoek, waarbij zowel aandacht kan worden besteed aan de online- als de offlinepraktijken van respondenten. Ik zal dit laten zien aan de hand van concrete voorbeelden uit mijn lopende veldwerk. ‘Pingende h200dstas’: digitale communicatie met respondenten Een deel van de respondenten in mijn huidige onderzoek heb ik ontmoet via Key‐ low, leider en oprichter van de Haagse Main Triad Crips, wiens criminele carrière ik in het kader van mijn masterscriptie heb gereconstrueerd (Roks, 2007). Tijdens mijn veldwerk in 2007 verzamelde ik data door het uitwisselen van e-mails met Keylow en wekelijkse bezoeken van ‘zijn h200d’1 in Den Haag. Deze wijk, waar Keylow is opgegroeid, staat centraal in mijn huidige veldwerk en vormt het ver‐ trekpunt van mijn onderzoek. Een deel van mijn tijd breng ik door in de zoge‐ noemde h200d, een klein gedeelte van de wijk dat de uitvalsbasis vormt voor de ‘h200dstas’, een term die leden van de Crips onderling voor elkaar gebruiken en waarvan de betekenis grofweg hetzelfde is als het veelgehoorde en populaire
KWALON 2012 (17) 3
35
Dit artikel uit KWALON is gepubliceerd door Boom Lemma uitgevers en is bestemd voor anonieme bezoeker
Robby Roks
‘gangsta’.2 Een gedeelte van deze h200dstas is vrijwel dagelijks in de h200d te vin‐ den, ondanks het feit dat het merendeel woonachtig is in andere delen van Den Haag. Tijdens mijn veldwerk, bij het observeren van deze respondenten in de publieke ruimte, viel met name het frequente gebruik van de BlackBerry smart‐ phone op en in het bijzonder de populariteit van het programma ‘BlackBerry Mes‐ senger’ – beter bekend als ‘ping’ – waarmee gebruikers onderling berichten uit kunnen wisselen. Het gebruik van ping speelt bij een aantal van mijn responden‐ ten een belangrijke rol in de onderlinge communicatie. Vanwege de populariteit van ping biedt dit medium interessante, aanvullende mogelijkheden voor het verzamelen van data. Met zestien respondenten voer ik gesprekken via ping, met name op momenten dat ik niet in de wijk aanwezig ben. In eerste instantie gebruikte ik het vooral om contacten te onderhouden en om foto’s uit te wisselen. Naarmate het contact met bepaalde respondenten beter werd, zowel online als offline, stelde dit mij ook in staat om ping te gebruiken om concrete, aan het onderzoek gerelateerde vragen te stellen en (korte) informele gesprekken te voeren. Op dergelijke vormen van online interviewen wordt dik‐ wijls de kritiek geleverd dat het simulaties zouden zijn van ‘werkelijke gesprekken’ en dat met name de spontaniteit van de verbale conversatie verdwijnt en nonverbale elementen van de communicatie wegvallen (Flick, 2009: 416). Dergelijke evidente nadelen spelen gedurende mijn veldwerk een minder nadrukkelijke rol, omdat ik deze respondenten ook offline spreek en de conversaties via ping gebruik als aanvullend materiaal. Daarbij biedt deze communicatie met mijn res‐ pondenten juist een extra inkijk in de manier waarop ze gebruik maken van taal. De onderstaande conversatie gaat bijvoorbeeld over de interactie van leden van de Crips met buurtbewoners en in het bijzonder over het perspectief van deze res‐ pondent op de overlast die ervaren wordt door direct omwonenden: Cu††-LocNh200d †a200z: Ja egt3 Cu††-LocNh200d †a200z: Want stel ze komen op overlast en mensen wij‐ zen onze kant op Cu††-LocNh200d †a200z: Dan wat gaan ze doen Cu††-LocNh200d †a200z: Ya feel me ROKS: Ja weet niet man, gemeente schrijft wel over overlast enzo, maar doen er weinig aan ROKS: Vraag me ook af in hoeverre de buurtbewoners overlast ervaren Cu††-LocNh200d †a200z: Ja goeie vraag Cu††-LocNh200d †a200z: Wy merken er iig weinig van ROKS: Ja dat gevoel krijg ik ook Cu††-LocNh200d †a200z: Maar weet we’ll dat een hoop mensen ook weer zien dat wij een hoop vormen van overlast en criminaliteit beperken Cu††-LocNh200d †a200z: By ons geen junken geen naalden, geen berovin‐ gen ROKS: Nopes, in de hood is het altijd clean Cu††-LocNh200d †a200z: Ja en dan nemen de bewoners wanneer we btje luid zyn voor lief denk ik
36
KWALON 2012 (17) 3
Dit artikel uit KWALON is gepubliceerd door Boom Lemma uitgevers en is bestemd voor anonieme bezoeker
@Malinowski, heb je ping?
Cu††-LocNh200d †a200z: En wij ruimen altyd onze rotzooi op (5 maart 2012, communicatie via PING) Naast het voeren van gesprekken is het gebruik van zogenoemde ‘Broadcastberichten’ door mijn respondenten interessant. Dit zijn groepsberichten die gestuurd kunnen worden aan alle contacten of een select(er) gezelschap daarvan. Een 18-jarig meisje van Nederlandse afkomst stuurde het volgende broadcastbericht (door) naar aanleiding van de uitzending van de documentaire ‘Strapped N Strong’ – waarin het leven van enkele Haagse Crips centraal staat – op de Belgi‐ sche zender Canvas: ‘Gwn mijn mother fucking hood op belgie tv (canvas) geen haad voor de real nigga als je haat heb ben je gwn te ingebeurgert neurdo.’ (30 mei 2012, com‐ municatie via PING) Ze schrijft dat haar wijk op televisie is en dat je geen haat moet hebben voor ‘de real nigga’ en als je dat wel hebt, dan ben je volgens haar te ingeburgerd. Dit citaat verhult een zekere mate van trots voor de wijk, ondanks het feit dat criminele activiteiten in de documentaire centraal staan. Het bericht is aan de andere kant opmerkelijk aangezien dit meisje in het dagelijks leven nagenoeg geen contact heeft met leden van de Crips en biedt om die reden een goed vertrekpunt voor een gesprek offline. ‘#freethegoons’: volgen van respondenten online Om in contact te komen met respondenten bezocht ik in het begin van mijn veld‐ werk verschillende plekken waar het sociale leven in de wijk zich concentreert. In januari 2011 begon ik met het bezoeken van de inloop van het jongerenwerk in het lokale buurthuis. Via de jongerenwerker en door deel te nemen aan activitei‐ ten als koken, rappen en voetballen, kwam ik in contact met verschillende jonge‐ ren uit de wijk. Tegen de zomer werd het buurthuis enkele maanden gesloten en merkte ik direct dat ik hierdoor het contact met een deel van deze jongeren begon te verliezen. Het buurthuis hield deze jongeren namelijk in de wijk en trok een aantal van hun vrienden uit aangrenzende buurten aan. Na de sluiting waren de jongeren nauwelijks meer in de wijk te vinden en sprak ik hen een stuk minder. Aangezien hun vriendschapsnetwerken de buurt overstijgen, waren zij veelal te vinden in andere wijken. Tijdens eerdere gesprekken met de jongeren en observa‐ ties in het buurthuis viel op dat er naast ping veel gebruik wordt gemaakt van sociale media als Facebook en Twitter. Met name Twitter bleek erg populair en daarom probeerde ik de jongeren online te traceren. Dit bleek lastiger dan gedacht vanwege het feit dat vrijwel geen van mijn respondenten onder zijn eigen naam actief is. Na goed zoeken, het systematisch doornemen van de zogenoemde ‘followlijsten’ – lijsten waarop staat aangegeven welke gebruikers door wie wor‐ den gevolgd – en het aandachtig bestuderen van de profielfoto’s kwam ik uitein‐ delijk toch terecht bij een aantal van de jongeren uit de wijk. Tijdens dit zoekpro‐
KWALON 2012 (17) 3
37
Dit artikel uit KWALON is gepubliceerd door Boom Lemma uitgevers en is bestemd voor anonieme bezoeker
Robby Roks
ces vond ik ook enkele jongeren die vanwege conflicten bij de Crips waren wegge‐ stuurd en hun heil hadden gevonden in andere delen van Den Haag. Het bekijken van de Twitter-accounts van deze respondenten begon eigenlijk als probeersel, het was een poging om op de hoogte te blijven van hun activiteiten. Dit ‘volgen’ van respondenten kan worden beschouwd als een vorm van ‘cyber‐ stealth’ (Murthy, 2008: 840), oftewel het meekijken tijdens de onlinepraktijken van respondenten zonder dat dezen weet hebben van jouw aanwezigheid. Bij Twitter is dit echter maar deels het geval omdat gebruikers via e-mail een melding krijgen door wie ze worden gevolgd en in sommige gevallen ‘followers’ eerst moe‐ ten accepteren voordat die toegang krijgen tot hun tweets. De respondenten die ik op Twitter volg, zijn jongeren die ik offline ook ken, groet en soms ook spreek.4 De frequentie waarmee zogenoemde ‘tweets’ door respondenten worden geplaatst, is opmerkelijk: sommigen tweeten bijna vijftig keer per dag en hebben in totaal al tussen de 20.000 en 40.000 tweets geplaatst. De enorme hoeveelheid tweets levert een hoop informatie, waarvan logischerwijs lang niet alles even rele‐ vant is voor mijn onderzoek. Toch merkte ik dat er al snel onderwerpen voorbij‐ kwamen die interessante informatie opleverden. De Twitter-accounts van mijn respondenten leerden mij allereerst met welke mensen ze via Twitter contact hebben en toonden op die manier dat verschillende sociale netwerken van respondenten elkaar op een aantal punten overlappen. Dit biedt mij relevante achtergrondinformatie voor gesprekken met deze responden‐ ten. Aan de concrete informatie die deze respondenten op Twitter plaatsen, valt ook goed te zien dat hun online- en offlinepraktijken op een complexe manier verweven zijn. In het oog springt met name dat er onderling openlijke discussies worden gevoerd over ‘snitchen’, oftewel het doorspelen van informatie aan de politie, bijvoorbeeld door namen van betrokkenen te noemen tijdens een verhoor. Tijdens interacties met respondenten op straat merk ik dat snitchen een veelvul‐ dig terugkerend onderwerp is. Ook online gaat het hier vaak over, zoals in deze door mij geanonimiseerde tweets: De discussie over wie er gesnitcht heeft, wordt openlijk op Twitter door enkele jongeren gevoerd, waarbij namen worden genoemd en verwezen wordt naar ver‐ klaringen die afgelegd zijn bij de politie. De tweets zijn gedetailleerd en bevatten zelfs emotionele uitbarstingen, getuige het gebruik van caps lock in de laatste drie tweets om een schreeuwende toon te produceren. Een andere respondent gaat zo ver in het voorkomen dat hij gezien wordt als snitch dat hij een deel van een pagina uit een verklaring aan de politie fotografeert en plaatst op zijn Twitteraccount. De onderstaande foto toont dat deze respondent zich herhaaldelijk beroept op zijn zwijgrecht en dus niet heeft gesnitcht. Het is opmerkelijk om te zien hoeveel criminologisch interessante informatie de Twitter-accounts van deze respondenten bevatten. Zo wordt er getweet over data waarop respondenten, of hun vrienden, voor de rechter moeten verschijnen, is er informatie te vinden over strafeisen en uitspraken in strafzaken van mensen uit hun sociale netwerk en wordt er door een aantal respondenten dikwijls gerefe‐
38
KWALON 2012 (17) 3
Dit artikel uit KWALON is gepubliceerd door Boom Lemma uitgevers en is bestemd voor anonieme bezoeker
@Malinowski, heb je ping?
Figuur 1:
Conversatie in tweets over snitchen op 6 mei 2012
reerd aan vrienden of familie in detentie, dikwijls voorzien van zogenoemde ‘hashtags’ als #freethegoons of #freehun om aan te geven dat ze in vrijheid moe‐ ten worden gesteld. Deze tweets leveren mij relevante aanvullende informatie over mijn respondenten, die ik gebruik om op de hoogte te blijven van het leven van respondenten die minder zichtbaar zijn in de wijk of die ik tijdens mijn veld‐ werk minder vaak spreek.
KWALON 2012 (17) 3
39
Dit artikel uit KWALON is gepubliceerd door Boom Lemma uitgevers en is bestemd voor anonieme bezoeker
Robby Roks
Figuur 2:
Foto van deel van verklaring op Twitter op 11 oktober 2011 met verwijderde namen
Rijke beschrijving dankzij smartphone Het veelvuldig gebruik van mobiele telefoons door respondenten brengt naast het communiceren met respondenten of het volgen van hun bezigheden nog een groot voordeel met zich mee. Een belangrijk punt tijdens het verrichten van etno‐ grafisch onderzoek blijft het noteren van je gegevens. Zaitch et al. geven bijvoor‐ beeld aan dat de onderzoeker binnen de setting beperkt is in de mogelijkheden tot registreren en het zelden mogelijk is om videorecorders, taperecorders of noti‐ tiepapier te gebruiken. De onderzoeker moet daarom zo goed en zo kwaad moge‐ lijk proberen te memoriseren wat hij ziet en deze waarnemingen zo snel mogelijk ergens noteren (Zaitch et al., 2009: 292). Deze praktische beperking betekent dat onderzoekers gesprekken en ontmoetingen proberen te reconstrueren aan de hand van korte geschreven of gesproken notities (zie bijvoorbeeld Zaitch, 2002: 15). De Jong heeft het in zijn proefschrift over het verzinnen van trucs om toch gegevens zo onopvallend mogelijk vast te leggen. Die trucs had De Jong niet lan‐ ger nodig toen hij zich realiseerde dat het in de ogen van zijn respondenten vol‐ strekt normaal was om met je mobiele telefoon te spelen. Op die manier stuurde hij zichzelf sms-berichten met kernwoorden en soms hele citaten (De Jong, 2007: 90-91). In interactie met respondenten, zowel op straat als bij de inloop van het jongeren‐ werk, merk ik dat mensen volledig opgaan in hun mobiele telefoons en dat het spelen met je telefoon de normaalste zaak van de wereld is. Dit geeft mij de moge‐ lijkheid om direct kernwoorden, delen van gesprekken en vaak zelfs hele citaten op te slaan op mijn telefoon zonder dat dit voor mijn respondenten storend of zelfs opvallend is. Ik ben echter wel open over het feit dat ik aantekeningen en
40
KWALON 2012 (17) 3
Dit artikel uit KWALON is gepubliceerd door Boom Lemma uitgevers en is bestemd voor anonieme bezoeker
@Malinowski, heb je ping?
verslagen maak. De notitiefunctie stelt mij in staat om een rijke beschrijving te geven van informele gesprekken, observaties en interacties tussen respondenten. Met name tijdens veldwerkdagen die meer dan tien uur duren, biedt dit een uit‐ komst en zorgt dit voor een enorme hoeveelheid gedetailleerde informatie die vrijwel constant aangevuld kan worden. Ook de foto- en videofunctie gebruik ik tijdens mijn veldwerk geregeld, bijvoorbeeld om foto’s te maken van de wijk of van respondenten. Het maken van foto’s gebeurt dikwijls op verzoek van mijn respondenten zelf, waarbij met name de h200dstas hier op een bijna geregis‐ seerde manier voor poseren in verschillende opstellingen. Dergelijke foto’s wor‐ den vervolgens via ping uitgewisseld. Bovendien maken mijn respondenten zelf ook veel foto’s en video’s. Recentelijk werd bijvoorbeeld de arrestatie van een jon‐ gen uit de buurt door een van mijn respondenten gefilmd. De aanhouding verliep geenszins soepel en resulteerde na wat duw- en trekwerk in een kort opstootje, waarbij agenten met knuppels de scheldende menigte jongeren in bedwang pro‐ beerden te houden. Een deel van dit voorval, waarbij ik zelf aanwezig was, werd door een van mijn respondenten gefilmd en later aan mij toegezonden. Het gebruik van een smartphone tijdens veldwerk biedt aldus ook extra mogelijkhe‐ den ten aanzien van het verzamelen en registreren van data. Conclusie: veldwerk in de palm van je hand Tijdens etnografisch onderzoek staat de deelname aan het dagelijks leven cen‐ traal, waarbij met verschillende methoden data worden verzameld. Technologi‐ sche ontwikkelingen zorgen ervoor dat het leven van respondenten zich in toene‐ mende mate ook online afspeelt en dit heeft consequenties voor de invulling die er bij veldwerk gegeven wordt aan ‘er zijn’ en participeren in een bepaalde setting. Dit vereist enige flexibiliteit van de kant van de onderzoeker, maar ik hoop dat ik in deze bijdrage heb laten zien dat technologische ontwikkelingen ook verschil‐ lende mogelijkheden met zich meebrengen om te communiceren met responden‐ ten en om de onlinepraktijken van respondenten te observeren. Een smartphone biedt uitkomst in dezen en zorgt ervoor dat een deel van het veldwerk kan plaats‐ vinden in de palm van je hand. Noten 1
2
‘H200d’ wordt door een deel van mijn respondenten gebruikt wanneer ze spreken over de buurt. Het vormt een afkorting van de Engelse term ‘neighborhood’, waarbij de let‐ ters O worden vervangen door 200 een directe verwijzing naar de naam van hun set: de EastSide Rollin 200 Main Triad Neighborhood Crips. In het gebruik van de term ‘h200dsta’ ligt echter een duidelijke positionering ten opzichte van het begrip ‘gangsta’ besloten. Dit onderscheid is tot stand gekomen van‐ wege contacten van deze Haagse Crips met leden van de Amerikaanse Rollin 40s uit Los Angeles, een set die geschaard kan worden onder de bredere categorie ‘Neighbor‐ hood Crips’. In Los Angeles bestaat er binnen de overkoepelende aanduiding ‘Crips’ namelijk een verschil tussen zogenoemde ‘Gangster Crips’ en ‘Neighborhood Crips’,
KWALON 2012 (17) 3
41
Dit artikel uit KWALON is gepubliceerd door Boom Lemma uitgevers en is bestemd voor anonieme bezoeker
Robby Roks
3 4
een onderscheid dat vooral gebaseerd is op de manier waarop territorium wordt geclaimd (Roks, 2007: 33). Ik heb de gevoerde conversatie via ping integraal opgenomen, zonder verbeteringen of wijzigingen aan te breng in de manier van schrijven Mijn identiteit als onderzoeker in de wijk is bekend. Een aantal respondenten heb ik dit zelf verteld, een aantal heeft expliciet gevraagd wat ik doe in de wijk en weer ande‐ ren hebben dit via via gehoord. Op Twitter staat in mijn profiel ook vermeld dat ik als criminoloog verbonden ben aan de Erasmus Universiteit te Rotterdam.
Literatuur Decorte, T. & Zaitch, D. (red.) (2009). Kwalitatieve methoden en technieken in de criminologie. Leuven/Den Haag: Acco. Ferrell, J. & Hamm, M.S. (1998). Ethnography at the edge. Crime, deviance, and field research. Boston: Northeastern University Press. Flick, U. (2009). Kwalitatief online-onderzoek: gebruik van internet. In: T. Decorte & D. Zaitch (red.), Kwalitatieve methoden en technieken in de criminologie (pp. 407-431). Leu‐ ven/Den Haag: Acco. Hannerz, U. (2003). Being there ... and there ... and there! Reflections on multi-site ethno‐ graphy. Ethnography, 4(2), 201-216. Jong, J.D. de (2007). Kapot moeilijk. Een etnografisch onderzoek naar opvallend delinquent groepsgedrag van ‘Marokkaanse’ jongens. Amsterdam: Aksant. Leander, K.M. & McKim, K.K. (2003). Tracing the everyday ‘sitings’ of adolescents on the Internet: a strategic adaption of ethnography across online and offline spaces. Educa‐ tion, Communication & Information, 3(2), 211-240. Murthy, D. (2008). Digital ethnography: an examination of the use of new technologies for social research. Sociology, 42(5), 837-855. Roks, R.A. (2007). ‘Het is hier toch geen Amerika?’ Reconstructie van de criminele carrière van een Nederlandse ‘gangsta’. Ongepubliceerde masterscriptie. Erasmus Universiteit Rot‐ terdam. Schuilenburg, M., Siegel, D., Staring, R. & Swaaningen, R. van (2011). Over cultuur en cri‐ minaliteit. Tijdschrift over Cultuur & Criminaliteit, 1(0), 3-17. Wittel, A. (2000). Ethnography on the move: from field to net to Internet. Forum Qualita‐ tive Sozialforschung/Forum: Qualitative Social Research, 1(1). Retrieved from www.quali‐ tative-research.net/index.php/fqs/article/viewArticle/1131/2517. Young, J. (2007). The vertigo of late modernity. London: Sage. Zaitch, D. (2002). Trafficking cocaine: Colombian drug entrepreneurs in the Netherlands. Den Haag: Kluwer Law International. Zaitch, D., Mortelmans, D. & Decorte, T. (2009). Participerende observatie in de criminolo‐ gie (pp. 257-309). In: T. Decorte & D. Zaitch (red.), Kwalitatieve methoden en technie‐ ken in de criminologie. Leuven/Den Haag: Acco.
42
KWALON 2012 (17) 3