Verkennend onderzoek overheveling extramurale begeleiding
Enschede, 1 februari 2011 MH/11/0250/ovebg drs. Marcel Hengeveld dr. ir. Albertus Laan drs. Louise Pansier-Mast
Inhoudsopgave 1.
Inleiding................................................................................... 3
2.
Werkwijze ................................................................................ 4 2.1 Doelstelling...........................................................................4 2.2 Aanpak ................................................................................4
3.
Algemeen beeld extramurale begeleiding ......................................... 7 3.1 Inhoud en belang ....................................................................7 3.2 Cliëntgroepen ........................................................................8
4.
Cliëntgroepen........................................................................... 11 4.1 Ouderen met somatische of psychogeriatrische problematiek............. 11 4.2 Volwassenen met psychiatrische problematiek............................... 13 4.3 Mensen met een verstandelijke beperking .................................... 15 4.4 Mensen met een zintuiglijke beperking........................................ 17 4.5 Mensen met een lichamelijke beperking of chronische ziekte ............. 18 4.6 Jongeren met psychiatrische problematiek.................................... 20 4.7 Perspectief aanbieders op overheveling ....................................... 22 4.8 Persoonsgebonden budget ....................................................... 22 4.9 Resumerend ........................................................................ 24
5.
Perspectief gemeenten ............................................................... 26 5.1 Aandachtspunten .................................................................. 26 5.2 Informatiebehoeften.............................................................. 28 5.3 Resumerend ........................................................................ 29
6.
Conclusies en aanbevelingen ........................................................ 30 6.1 Conclusies .......................................................................... 30 6.2 Aanbevelingen ..................................................................... 31
Bijlage Bijlage Bijlage Bijlage Bijlage Bijlage
1. 2. 3. 4. 5. 6.
Geconsulteerde inhoudsdeskundigen CIZ/ BJZ................................. 35 Geconsulteerde zorgaanbieders en zorgkantoren ............................. 36 Gespreksleidraad zorgaanbieders ................................................ 37 Geraadpleegde literatuur pakketmaatregelen AWBZ ......................... 38 Geconsulteerde gemeenten....................................................... 39 Agenda expertbijeenkomst gemeenten ......................................... 40
MH/11/0250/ovebg
1 februari 2011
© bureau HHM
Pagina 2 van 40
1. Inleiding In het regeerakkoord van 30 september 2010 kondigen de regeringspartijen VVD en CDA diverse systeemkeuzes in de AWBZ aan. Dit betreft onder andere de overheveling van alle extramurale begeleiding uit de AWBZ naar de Wmo. De gedachte hierachter is dat gemeenten cliënten en hun situatie beter kennen dan zorgkantoren. Bovendien past de extramurale begeleiding goed bij de verantwoordelijkheid die gemeenten al dragen voor de maatschappelijke ondersteuning van kwetsbare burgers, aldus het regeerakkoord. Omdat cliënten met lichte beperkingen in hun zelfredzaamheid geen begeleiding meer ontvangen als gevolg van de pakketmaatregelen AWBZ, betreft het vooral cliënten met matige of zware beperkingen. Hoe de overheveling van de extramurale begeleiding vorm gaat krijgen is nog niet bekend. De Directie Langdurige Zorg (DLZ) van het ministerie van VWS wil graag weten: ● welke groepen cliënten een vorm van extramurale begeleiding krijgen; ● waaruit hun ondersteuningsbehoefte bestaat; ● wat de inhoud is van de extramurale begeleiding die zij ontvangen. Ook wil de DLZ zicht hebben op factoren waarmee rekening moet worden gehouden bij de overheveling van de extramurale begeleiding uit de AWBZ naar het gemeentelijk domein. De DLZ heeft bureau HHM gevraagd een verkennende studie uit te voeren. Om te beantwoorden aan deze informatiebehoefte, hebben we gesproken met (vertegenwoordigers van) indicerende organen (CIZ/BJZ), zorgaanbieders, zorgkantoren en gemeenten. Ook hebben we diverse rapporten bestudeerd die zijn verschenen naar aanleiding van de pakketmaatregelen AWBZ. In deze rapportage presenteren we de uitkomsten van ons onderzoek. Leeswijzer In hoofdstuk 2 leggen we de gevolgde werkwijze uit. In hoofdstuk 3 schetsen we een algemeen beeld van de extramurale begeleiding die cliënten krijgen. Dit specificeren we in hoofdstuk 4 naar groepen cliënten. Daarbij bespreken we waar de extramurale begeleiding uit bestaat en in welke ondersteuningsbehoefte deze voorziet. Hoofdstuk 5 gaat in op de vraag waar rekening mee moet worden gehouden als de extramurale begeleiding wordt overgeheveld naar gemeenten. In hoofdstuk 6 trekken we enkele conclusies en doen we aanbevelingen.
MH/11/0250/ovebg
1 februari 2011
© bureau HHM
Pagina 3 van 40
2. Werkwijze 2.1 Doelstelling Het doel van het onderzoek is het verzamelen van relevante beleidsinformatie voor de overheveling van alle extramurale begeleiding uit de AWBZ naar de Wmo. Onderzoeksvragen Het onderzoek kent een heel beperkte doorlooptijd. Ook is nog niet duidelijk hoe de overheveling vorm gaat krijgen. Daarom is met de DLZ afgesproken het onderzoek te concentreren op drie onderzoeksvragen: 1.
Wie maken gebruik van begeleiding en wat is de inhoud van de begeleiding? Het beantwoorden van deze onderzoeksvraag leidt tot een beschrijving van de belangrijke cliëntgroepen. Dit helpt het ministerie van VWS bij het uitwerken van beleid. Ook geeft het gemeenten informatie om zich voor te bereiden op de overheveling van groepen cliënten.
2.
Welke betekenis geven cliënten aan de begeleiding en welke kwaliteitseisen hanteren zij daarbij? Het beantwoorden van deze onderzoeksvraag leidt tot inzicht in het belang dat cliënten hechten aan de begeleiding. Ook geeft het informatie over de gevolgen die de overheveling van de begeleiding voor cliënten kan hebben.
3.
Welke gevolgen heeft de overheveling van de begeleiding voor gemeenten en hoe kunnen zij op de overheveling inspelen? Het beantwoorden van deze onderzoeksvraag biedt het ministerie van VWS zicht op knelpunten en risico’s rond de overheveling van extramurale begeleiding.
Het CIZ indiceert extramurale begeleiding. De Bureaus Jeugdzorg indiceren begeleiding voor de jeugd-ggz. De DLZ wil ook graag zicht hebben op de gevolgen van de overheveling van de extramurale begeleiding voor deze doelgroep.
2.2 Aanpak Wij hebben de drie onderzoeksvragen beantwoord door het uitvoeren van vijf opeenvolgende onderzoeksstappen: Stap 1: consulteren van CIZ en BJZ; Stap 2: consulteren van zorgaanbieders en zorgkantoren; Stap 3: analyseren van cliëntervaringen pakketmaatregelen AWBZ; Stap 4: opstellen van cliëntgroepen; Stap 5: consulteren van gemeenten. De onderzoeksstappen 1 tot en met 4 leiden tot beantwoording van de vragen 1 en 2. In onderzoeksstap 5 beantwoorden we vraag 3. De onderzoeksstappen lichten wij op de volgende pagina toe.
MH/11/0250/ovebg
1 februari 2011
© bureau HHM
Pagina 4 van 40
Stap 1: Het consulteren van CIZ en BJZ We hebben gesproken met twee inhoudsdeskundigen van het CIZ over ondersteuningsbehoeften van cliënten en over de inhoud van de extramurale begeleiding die zij ontvangen. Dit hebben we gedaan op basis van informatie van het CIZ over de aantallen cliënten met matige of zware beperkingen die extramurale begeleiding krijgen uit de AWBZ (Pakketmaatregelen Monitor, Jaarrapportage 2010). Daarnaast hebben we gesproken met de AWBZ-werkgroep van Jeugdzorg Nederland over de ondersteuningsbehoeften en de vormen van extramurale begeleiding die kinderen en jongeren met een psychiatrische grondslag ontvangen (zie bijlage 1). Stap 2: Het consulteren van zorgaanbieders en zorgkantoren Zorgaanbieders Om een beter beeld te krijgen van de vormen van extramurale begeleiding die cliënten ontvangen hebben we, in aanvulling op de gesprekken bij het CIZ en BJZ, diepte-interviews afgenomen bij elf zorgaanbieders (zie bijlage 2). Daarbij hebben we gesproken met organisaties uit de: ● V&V + thuiszorg; ● gehandicaptenzorg; ● geestelijke gezondheidszorg; ● maatschappelijke ondersteuning. Deze organisaties vertegenwoordigen zorgaanbieders van de cliënten die te maken krijgen met de overheveling van de extramurale begeleiding. Vanwege de beperkte reikwijdte van het onderzoek zijn specifieke subgroepen van cliënten, zoals jong dementerenden, in het onderzoek buiten beschouwing gebleven. Ook is de groep lichamelijk gehandicapten onderbelicht gebleven. De zorgaanbieders zijn op locatie bezocht. Tijdens het bezoek hebben we gesproken met inhoudsdeskundigen (managers, teamleiders en/of begeleiders) over de ondersteuningsbehoeften van cliënten, de inhoud van extramurale begeleiding en de benodigde competenties van betrokken professionals (zie bijlage 3). Waar mogelijk hebben we geïnventariseerd in hoeverre cliënten een beroep doen op andere AWBZ-zorg, Wmo-ondersteuning en/of informele zorg. Bij de afronding van de bezoeken hebben we casuïstiek opgevraagd die indicatief is voor cliënten die extramurale begeleiding ontvangen. Zorgkantoren Cliënten hoeven extramurale begeleiding niet als Zorg In Natura (ZIN) af te nemen. Zij kunnen dit ook met een persoonsgebonden budget (pgb) verzilveren. In aanvulling op de gesprekken met zorgaanbieders, hebben we met twee zorgkantoren contact gezocht (zie bijlage 2). Het belangrijkste doel van deze gesprekken was om een beeld te krijgen van de omvang van begeleiding die cliënten inkopen met een pgb. Stap 3: Het analyseren van cliëntervaringen pakketmaatregelen AWBZ Om zicht te krijgen op de betekenis die extramurale begeleiding heeft voor cliënten, hebben we in aanvulling op de gesprekken met zorgaanbieders diverse rapportages bestudeerd die zijn verschenen rond de pakketmaatregelen AWBZ MH/11/0250/ovebg
1 februari 2011
© bureau HHM
Pagina 5 van 40
(bijlage 4). Dit betreft onder andere de cliëntmonitor van de gezamenlijke cliëntenorganisaties en enkele inventarisaties die zijn uitgevoerd in opdracht van het ministerie van VWS en MEE. Stap 4: Het opstellen van cliëntgroepen De informatie die we hebben opgetekend uit de gesprekken met inhoudsdeskundigen van het CIZ en BJZ en met de zorgaanbieders hebben we, samen met onze analyse van de cliëntervaringen rond de pakketmaatregelen AWBZ, verwerkt tot zes globale cliëntgroepen. Dit betreft herkenbare cliëntgroepen, die zich voldoende van elkaar onderscheiden op basis van overeenkomstige kenmerken, zoals ondersteuningsbehoeften en vormen van extramurale begeleiding. De onderdelen van de cliëntgroepen zijn: ● een globale beschrijving van de cliënt (beperkingen, leeftijd, woonsituatie); ● een beschrijving van de inhoud van de begeleiding (activiteiten, doelen); ● een beschrijving van andere AWBZ-zorg, Wmo-ondersteuning en informele zorg die cliënten doorgaans ontvangen. Per cliëntgroep hebben we een casus opgenomen die indicatief is voor cliënten uit het cliëntgroep. De cliëntgroepen geven een antwoord op onderzoeksvraag 1 en 2 van dit onderzoek en geven we weer in hoofdstuk 3 van deze rapportage. Stap 5: Het consulteren van gemeenten Tot slot hebben we in een expertbijeenkomst met tien gemeenten gesproken over de aandachtspunten die gemeenten zien rond de overheveling van de extramurale begeleiding. De aanwezigen vertegenwoordigen zowel grote als kleine gemeenten en komen uit diverse delen van het land (zie bijlage 5). Tijdens de bijeenkomst hebben we aan gemeenten voorgelegd wat zij denken nodig te hebben om de ondersteuningsvraag van cliënten te kunnen opvangen, hoe zij de gevolgen van de overheveling inschatten en welke knelpunten en risico’s ze daarbij voorzien (zie bijlage 6). De reactie van gemeenten geven we weer in hoofdstuk 4. Dit biedt een antwoord op onderzoeksvraag 3 van dit onderzoek. Een conceptversie van dit hoofdstuk is aan de deelnemers van de bijeenkomst voorgelegd. De gemaakte opmerkingen zijn in dit rapport verwerkt.
MH/11/0250/ovebg
1 februari 2011
© bureau HHM
Pagina 6 van 40
3. Algemeen beeld extramurale begeleiding In dit hoofdstuk schetsen we een algemeen beeld van de functie begeleiding en van de betekenis die extramurale begeleiding heeft voor cliënten.
3.1 Inhoud en belang Inhoud De functie begeleiding in de AWBZ is bedoeld voor mensen met somatische, psychogeriatrische of psychiatrische problematiek, of een verstandelijke, lichamelijke of zintuiglijke handicap, die matige of zware beperkingen hebben op het terrein van: ● sociale redzaamheid; ● bewegen en verplaatsen; ● psychisch functioneren; ● geheugen en oriëntatie; ● probleemgedrag. Het doel van de functie, zoals omschreven in het Besluit Zorgaanspraken AWBZ, is bevordering, behoud of compensatie van zelfredzaamheid zodat opname in een instelling of verwaarlozing wordt voorkomen. Bij een deel van de doelgroep hebben mantelzorgers een grote rol. Als de mantelzorg wegvalt, is intramurale opname vaak het enige alternatief. De begeleiding wordt in deze gevallen ook ter ontlasting van mantelzorgers ingezet, want het langdurige en intensieve beroep dat op hen wordt gedaan, leidt vaak tot overvraging. Dit komt onder andere naar voren in de rapportage van Mezzo over de effecten van de pakketmaatregel begeleiding op de informele zorg. De functie begeleiding draagt eraan bij dat cliënten optimaal kunnen functioneren op allerlei levensgebieden: zelfzorg, wonen, werken, financiën, vrije tijd, sociaal netwerk en contacten met instanties. De begeleiding ondersteunt cliënten vaak op het terrein van structuur en dagritme, maar omvat ook praktische hulp bij en overname van taken op het gebied van zelfzorg, huishouden en administratie. De diversiteit van activiteiten die onder begeleiding vallen is bijvoorbeeld te lezen in de rapportage van Research voor Beleid over de gevolgen van de AWBZpakketmaatregelen. Naast de activiteiten die de begeleider met of voor de cliënt uitvoert, is vooral de persoon van en de relatie met de begeleider van belang: iemand die er is en die op het juiste niveau contact maakt. Daarmee is de begeleiding een belangrijke factor in de kwaliteit van het leven van cliënten. Extramurale begeleiding wordt meestal langdurig en laagfrequent aangeboden en is bedoeld om de situatie van de cliënt stabiel te houden. Soms is er sprake van kortdurende, intensieve individuele begeleiding. Dit is bijvoorbeeld het geval in de beginfase van een begeleidingstraject, bij crisissituaties en ‘life events’, of als zich een traumatische gebeurtenis heeft voorgedaan. Belang Uit de gesprekken met inhoudsdeskundigen van indicatieorganen en zorgaanbieders komt naar voren dat de ontvangers van extramurale begeleiding doorgaans kwetsbare cliënten zijn met vaak meervoudige problematiek. Een deel van de cliënten vraagt zelf niet om hulp en accepteert deze moeilijk op het moment dat MH/11/0250/ovebg
1 februari 2011
© bureau HHM
Pagina 7 van 40
die wordt aangeboden. In veel gevallen is bovendien specifieke expertise nodig om de ondersteuningsbehoefte van cliënten goed te begrijpen en hen op de juiste wijze te begeleiden. De begeleider maakt in voorkomend geval de vertaalslag tussen de cliënt en de maatschappij, die volgens de inhoudsdeskundigen vaak complex is voor de cliënt. De hulpverleners die begeleiding leveren hebben ook een belangrijke rol in signaleren en preventief handelen. Door tijdig aanvullende hulp en voorzieningen in te schakelen, wordt een beroep op zware (dure) vormen van zorg, zoals behandeling en opname, voorkomen. De inschatting van inhoudsdeskundigen is dat bij veel cliënten de geboden begeleiding essentieel is voor het zelfstandig kunnen functioneren van de cliënt. Eventuele overheveling van deze begeleiding mag volgens hen niet ten koste gaan van de inhoud en het resultaat daarvan. Ook geven inhoudsdeskundigen aan dat bij bepaalde groepen cliënten de individuele begeleiding mogelijk door groepsbegeleiding of bepaalde welzijnsvoorzieningen kan worden vervangen. Bij deze cliënten kan de ondersteuning door de overheveling een ander karakter krijgen.
3.2 Cliëntgroepen In het rapport Pakketmaatregelen Monitor (Jaarrapportage, 2010) van het CIZ staan gegevens van groepen cliënten met een aanspraak op extramurale begeleiding. Deze cliëntgroepen zijn gedefinieerd naar grondslag en leeftijdscategorie, met als peildatum 1 januari 2010. In tabel 1 geven we een overzicht van de tien door het CIZ geïndiceerde cliëntgroepen en het totale aantal cliënten per groep. Daarnaast bevat de tabel gegevens over de gemiddelde zorgomvang per week, uitgesplitst naar individuele begeleiding (BGI, omvang in uren) en groepsbegeleiding (BGG, omvang in dagdelen). De spreiding van het aantal uren BGI en het aantal dagdelen BGG is niet opgenomen in de jaarrapportage van het CIZ. In het kader van deze verkennende studie is dit niet verder onderzocht.
BGI
Gem. omvang uren per week
BGG
Gem. omvang dagdelen per week
1 jan. ‘10
1 jan. ‘10
1 jan. ‘10
1 jan. ‘10
1 jan. ‘10
1 SOM 0-64 jaar
10.557
5.990
2,4
4.992
5,2
2 SOM 65-74 jaar
7.013
2.114
2,4
4.331
4,9
3 SOM 75 jaar & ouder
20.449
5.298
2,2
14.397
4,7
4 PG 65 jaar & ouder
13.587
5.536
2,1
11.641
5,7
MH/11/0250/ovebg
1 februari 2011
Grondslag & leeftijd
Aantal Cliënten
© bureau HHM
Pagina 8 van 40
Grondslag & leeftijd
5 PSY 0-17 jaar1
Aantal Cliënten
Gem. omvang uren per week
BGI
Gem. omvang dagdelen per week
BGG
807
634
2,7
531
3,0
6 PSY/PS 18 jaar & ouder
55.505
47.562
2,1
19.121
4,3
7 VG 0-17 jaar
20.043
14.138
2,8
14.571
4,5
8 VG 18 jaar & ouder
29.920
26.856
2,1
10.549
7,6
9 ZG
4.672
3.653
1,4
2.010
4,0
10 LG
14.227
9.546
2,0
8.712
5,1
21
7
4,9
6
4,2
176.801
121.334
2,2
90.862
5,1
Grondslag onbekend Totaal
Tabel 1. Aantal cliënten met extramurale begeleiding op peildatum 1 januari 2010. Bron: CIZ jaarrapportage juni 2010.
Een kanttekening bij tabel 1 is dat het hier de geïndiceerde omvang van de begeleiding betreft en niet het feitelijk gebruik van de functie begeleiding. Hierover maken wij twee opmerkingen: 1. Over het algemeen is het zorggebruik in de AWBZ lager dan de geïndiceerde zorgomvang. Aan de ene kant zijn er mensen die een zorgfunctie geïndiceerd krijgen en deze in het geheel niet afnemen. Aan de andere kant s het mogelijk dat cliënten de geïndiceerde zorgfunctie wel afnemen, maar niet de volledige tijdomvang van de indicatie benutten. 2. Wat betreft cliënten met een persoonsgebonden budget komt daar nog bij dat zij mogen substitueren tussen de verschillende zorgfuncties. Een cliënt met een pgb voor begeleiding kan het budget dus ook (deels) inzetten voor andere AWBZ-zorg. Andersom kan een cliënt met een pgb voor persoonlijke verzorging of verpleging (een deel van) dit budget aanwenden voor begeleiding. Er is nu geen zicht op het verschil tussen het werkelijke gebruik van de functie begeleiding en de geïndiceerde omvang. Ingedikte indeling cliëntgroepen In gesprekken met het CIZ en BJZ hebben we stilgestaan bij de beschikbare feitelijke gegevens over cliënten die extramurale begeleiding krijgen vanuit de AWBZ, dus met matige of zware beperkingen. Daarbij hebben we gevraagd welke groepen uit tabel 1, op basis van een vergelijkbaar beperkingenbeeld of eenzelfde aard van de begeleiding, samengevoegd konden worden. Dit heeft geleid tot vijf cliëntgroepen. Een zesde groep wordt gevormd door circa 15.000 jongeren met psychiatrische problematiek, die door de BJZ zijn geïndiceerd.
1
De Bureaus Jeugdzorg zijn verantwoordelijk voor de AWBZ indicatiestelling van jeugdigen met psychiatrisch probleem. Dit aantal betreft indicaties van het CIZ, cijfers van de BJZ zijn niet beschikbaar en ontbreken in deze tabel.
MH/11/0250/ovebg
1 februari 2011
© bureau HHM
Pagina 9 van 40
In de gesprekken met de zorgaanbieders is ons gebleken dat deze globale indeling in de praktijk herkenbaar is. De groepen onderscheiden zich voldoende van elkaar op basis van relevante kenmerken (ondersteuningsbehoeften en vormen van begeleiding). Zodoende komen we tot de volgende zes cliëntgroepen, met een globale onderlinge verdeling van de bijna 200.000 mensen die op 1 januari 2010 een aanspraak hebben op (extramurale) begeleiding: 1. ouderen met somatische of psychogeriatrische problematiek (SOM 65+/PG 65+) 21,34%, circa 41.000 cliënten; 2. volwassenen met psychiatrische problematiek (PSY/PS >18jr) 28,89%, circa 55.500 cliënten; 3. mensen met een verstandelijke beperking (VG) 26,03%, circa 50.000 cliënten; 4. mensen met een zintuiglijke beperking (ZG) 2,39%, circa 4.600 cliënten; 5. mensen met een lichamelijke beperking of chronische ziekte (SOM 0-64, LG) 13,01%, circa 25.000 cliënten; 6. jongeren met psychiatrische problematiek in combinatie met opvoed- en opgroeiproblemen 8,33%, circa 16.000 cliënten2. Deze zes cliëntgroepen werken we verder uit in hoofdstuk 4. We benadrukken dat er specifieke subgroepen cliënten zijn die niet, of in mindere mate, benoemd worden in de uitwerkingen in hoofdstuk 4, maar die wel onderdeel uitmaken van de totale groep mensen die recht hebben op extramurale begeleiding. Deze subgroepen vallen binnen over de zes cliëntgroepen, maar mogen als zodanig niet uit het oog verloren worden. Een in het onderzoek genoemd voorbeeld daarvan zijn de jong-dementerenden (PG < 65 jaar). Passend aanbod is vaak niet beschikbaar en cliënten vallen daarom gemakkelijk tussen wal en schip bij overheveling. Ook lichamelijk gehandicapten blijven onderbelicht in onze rapportage. Dit is het gevolg van de beperkte (doorloop)tijd en de daaruit volgende keuze van de zorgaanbieders die wij gesproken hebben.
2
Dit is inclusief ruim 15.000 door het BJZ geïndiceerde kinderen. Dit aantal hebben wij op grond van historische gegevens ingeschat. De juistheid daarvan hebben we niet kunnen verifiëren bij BJZ en Jeugdzorg Nederland.
MH/11/0250/ovebg
1 februari 2011
© bureau HHM
Pagina 10 van 40
4. Cliëntgroepen In dit hoofdstuk geven we een beeld van de inhoud van de extramurale begeleiding die cliënten nu ontvangen. De ondersteuningsbehoeften van cliënten en de vormen van extramurale begeleiding zijn op hoofdlijnen beschreven. Waar mogelijk hebben we gegevens over het aantal cliënten met een aanspraak op begeleiding toegevoegd. Deze informatie is afkomstig van de Pakketmaatregelen monitor van het CIZ (Jaarrapportage 2010). Het CIZ rapport beschrijft het aantal unieke cliënten met een aanspraak op extramurale begeleiding en de geïndiceerde zorgomvang per 1 januari 2010. Bij de interpretatie van de data zijn enkele kanttekeningen te plaatsen. Het CIZ geeft in haar rapportage aan dat er binnen en tussen de jaren sprake is van grote dynamiek in het aantal aanspraken. In hoofdstuk drie is bovendien benoemd dat de geïndiceerde omvang van begeleiding niet noodzakelijkerwijs samenvalt met het gebruik van de functie begeleiding. De beschrijvingen van de cliëntgroepen bestaan uit de volgende drie elementen: ● een globale beschrijving van de cliënt (beperkingen, leeftijd, leefsituatie); ● een beschrijving van de inhoud van de begeleiding (activiteiten, doelen); ● een beschrijving van andere AWBZ-zorg, Wmo-ondersteuning en informele zorg die cliënten doorgaans ontvangen. Per cliëntgroep hebben we casuïstiek opgenomen die indicatief is voor cliënten uit de desbetreffende cliëntgroep, maar die niet noodzakelijkerwijs representatief is voor alle mogelijke subgroepen. In aanvulling op de cliëntgroepen bespreken we de omvang en inhoud van extramurale begeleiding die wordt verzilverd met een pgb. Tenslotte merken we op dat de cliëntgroepen vooral op hoofdlijnen inzicht bieden in de ondersteuningsbehoeften van cliënten en de vormen van begeleiding die zij ontvangen. De beschrijvingen zijn daarom niet bedoeld voor andere doeleinden, bijvoorbeeld voor bekostigingvraagstukken van specifieke groepen.
4.1 Ouderen met somatische of psychogeriatrische problematiek Kenmerken, beperkingen van de cliënt De cliënten hebben een somatische of psychogeriatrische grondslag. De ordegrootte van het aantal cliënten met een aanspraak voor extramurale begeleiding op 1 januari 2010 is rond de 41.000 cliënten, uitgaande van de basisgegevens uit de jaarrapportage 2010. De cliëntgroep omvat mensen ouder dan 65 jaar, die door toenemende ouderdomsklachten en/of dementeren ondersteuning nodig hebben in hun zelfredzaamheid. De leeftijdsaanduiding is 65+, maar een groot deel van de cliënten is ver boven de 65 jaar (in veel gevallen ouder dan 80 jaar). In veel situaties is zelfstandig wonen alleen nog mogelijk dankzij de aanwezigheid van de partner. In verhouding tot zorg in natura komen pgb’s niet veel voor. Bij cliënten die na de pakketmaatregel extramurale begeleiding hebben behouden, is meestal sprake van verlies van regie en een beperkt leervermogen door de leeftijd. Hierdoor is vaak langdurig laagfrequent begeleiding nodig. Bij een deel van de cliëntgroep verschuiven de beperkingen in de loop van de tijd van somatisch naar psychogeriatrisch. Vooral psychogeriatrische problemen vormen een aanleiding MH/11/0250/ovebg
1 februari 2011
© bureau HHM
Pagina 11 van 40
voor de inzet van deskundige begeleiding. De cliëntgroep heeft vaak een zwakke sociale steunstructuur. Er zijn dikwijls mantelzorgers betrokken, waarbij het risico op overbelasting van mantelzorgers groot is. Binnen deze groep kan onderscheid worden gemaakt naar ouderen met voornamelijk somatische problematiek en cliënten bij wie de psychogeriatrische problematiek op de voorgrond staat. Huidige begeleiding AWBZ Individuele begeleiding Individuele begeleiding richt zich vooral op hulp bij of overname van regelvermogen en praktische zaken. In de praktijk komen we de volgende voorbeelden tegen: ● hulp bij het organiseren van dagstructuur; ● hulp bij overzicht houden op administratie; ● hulp bij het organiseren van het huishouden; ● hulp bij orde houden in de financiën; ● begeleiding bij ziekenhuisbezoek. De inzet van begeleiding draagt bij aan het zelfstandig kunnen blijven wonen, maar heeft ook een signalerende/preventieve werking. In het geval van palliatief terminale zorg, richt de begeleiding zich op de kwaliteit van leven in de terminale fase, het doorspreken van de uitvaart- of crematieplechtigheid en het begeleiden van familie bij het omgaan met hun verwanten. Volgens de overzichten van het CIZ ontvangen circa 13.000 cliënten ongeveer 2,2 uur individuele begeleiding. Groepsbegeleiding De groepsbegeleiding die cliënten ontvangen is vooral gericht op het bieden van structuur en daginvulling, het in stand houden van vaardigheden en het aangaan van sociale contacten. De begeleiding kent verschillende doelstellingen: ● Het ontlasten van mantelzorgers, waardoor de cliënt langer thuis kan blijven wonen. ● Het activeren van nog aanwezige functies, zowel fysiek als mentaal. Dit draagt ook bij aan de mogelijkheid om zelfstandig te kunnen blijven wonen. ● Het bieden van een veilige omgeving waarin sociale contacten en activiteiten kunnen plaatsvinden. Vervoer is voor het merendeel van de cliënten noodzakelijk om naar de groepsbegeleiding te kunnen komen. Volgens de overzichten van het CIZ hebben circa 30.000 cliënten ongeveer 5,1 dagdelen groepsbegeleiding. Andere zorg en/of ondersteuning AWBZ: persoonlijke verzorging, soms verpleging; ● Wmo: hulp bij het huishouden, vervoer, woningaanpassingen; ● mantelzorg: partner, kinderen, neven/nichten, buren; ● vrijwilligers: in aanvulling op begeleiding door professionals worden soms vrijwilligers ingezet bij activiteiten. ●
MH/11/0250/ovebg
1 februari 2011
© bureau HHM
Pagina 12 van 40
Indicatieve casus De heer en mevrouw Edwards zijn beiden 81 jaar oud. Mevrouw Edwards is vanwege artrose aangewezen op een rolstoel. Verder krijgt zij steeds meer last van lichamelijke ouderdomsklachten (diabetes, incontinentie en achteruitgang van haar korte termijngeheugen). De heer Edwards is haar steun en toeverlaat. Hij draagt zorg voor de administratie, doet de boodschappen en ondersteunt haar ook ’s nachts bij toiletgang. Het afgelopen jaar is moeilijk geweest vanwege toenemende slechtziendheid bij de heer Edwards. Hij kan het allemaal nog maar nauwelijks aan. De gebroken nachten, verminderde mobiliteit en sociale contacten leiden tot onderlinge spanningen. Sinds enkele maanden is er inzet van AWBZ-begeleiding en Wmo-ondersteuning. De ondersteuning richt zich op een zinvolle dagbesteding, vervoeren naar dagopvang en ondersteuning bij de administratie. De begeleiding heeft een bijkomende signalerende functie waardoor achteruitgang snel wordt onderkend en passende actie wordt genomen. Zo heeft mevrouw Edwards dankzij een doorverwijzing van de begeleider sinds kort de beschikking over hulpmiddelen waardoor zij in de nacht zelfstandig uit bed kan komen. Met de beschikbare mantelzorg en inzet van begeleiding behoudt het echtpaar Edwards de mogelijkheid om zelfstandig te blijven wonen.
4.2 Volwassenen met psychiatrische problematiek Kenmerken, beperkingen van de cliënt De cliënten hebben een psychiatrische grondslag. De ordegrootte van het aantal cliënten met een aanspraak voor extramurale begeleiding is op 1 januari 2010 rond de 55.000 cliënten ouder dan 18 jaar, uitgaande van de jaarrapportage 2010. Bij volwassenen met psychiatrische problemen die extramurale begeleiding ontvangen is vrijwel altijd sprake van gecombineerde problematiek (psychiatrische stoornis, psychosociale problemen, verslaving, financiële problemen, crimineel verleden). Cliënten zijn vaak niet in staat om regie te voeren over hun eigen leven. De psychiatrische problematiek is vaak chronisch, maar kan ook kortdurend zijn (bijvoorbeeld in het geval van een depressie of traumatische ervaring). Kenmerkend voor deze cliënten is dat deze vaak uit zichzelf niet naar algemeen beschikbare voorzieningen gaan. Er is sprake van zorg- en contactmijdend gedrag. Veel cliënten hebben gebrek aan ziekte-inzicht en vertonen onaangepast gedrag in hun omgang met derden. Dit veroorzaakt vaak onbegrip bij mensen zonder kennis van het ziektebeeld. Huidige begeleiding AWBZ Individuele begeleiding Individuele begeleiding richt zich op: ● Het stabiliseren van de situatie door het aanbrengen van structuur en dagritme. ● Het bieden van praktische ondersteuning bij het voeren van een huishouden, de administratie, de financiën en het aangaan van sociale contacten. ● Het voorkomen van terugval, door het signaleren van een verslechterende situatie, het controleren op medicatie-inname en het stimuleren behandeling te volgen. MH/11/0250/ovebg
1 februari 2011
© bureau HHM
Pagina 13 van 40
De begeleiding heeft ook zicht op de andere benodigde zorg en ondersteuning en heeft waar nodig contact met andere instanties (woningbouw, schuldhulpverlening et cetera). De begeleiding instrueert de omgeving hoe om te gaan met de cliënt. Het vergt specifieke deskundigheid om bij de zorgmijdende cliënt achter de deur te komen en een lange adem om vertrouwen op te bouwen. De begeleiding is vaak langdurig en laagfrequent. Vanwege fluctuatie in de psychiatrische problematiek, is het risico op terugval groot. Daarom is ruimte nodig om tijdelijk meer begeleiding in te kunnen zetten. Volgens de overzichten van het CIZ hebben circa 47.000 cliënten ongeveer 2,1 uur individuele begeleiding. Groepsbegeleiding Groepsbegeleiding heeft enerzijds tot doel de structuur in dag- en weekritme vast te houden en anderzijds vaardigheden te ontwikkelen of vast te houden. De invulling van dit laatste hangt vooral af van de mogelijkheden en wensen van de cliënt. Voor de ene cliënt is het bezoeken van een inloophuis het maximaal haalbare, terwijl een andere cliënt via trajectbegeleiding uitzicht op werk krijgt (vaak wel in speciale voorziening, want regulier werk is meestal te hoog gegrepen). Volgens de overzichten van het CIZ hebben circa 19.000 cliënten ongeveer 4,3 dagdelen groepsbegeleiding. Andere zorg en/of ondersteuning AWBZ: soms persoonlijke verzorging; ● Zvw: behandeling (vooral op de achtergrond, intensiever bij terugval); ● Wmo: hulp bij het huishouden; ● mantelzorg: meestal niet aanwezig, cliënten hebben moeizame relatie met familie of helemaal geen contact. ●
Indicatieve casus Erik (45 jaar) lijdt aan schizofrenie. Erik heeft last van stemmen en heeft asociale trekken. Hij verzorgt zichzelf bij tijden matig. Hij gebruikt medicijnen tegen de stemmen. Met perioden rookt hij weed, hetgeen zijn stemmingen ernstig negatief beïnvloeden. Erik heeft voor 80% een WIA-uitkering. Zijn ouders zijn zeer betrokken en zorgen op de achtergrond voor hem. Erik heeft na zijn klinische opname 9 jaar in de beschermende woonvorm gewoond. Hij leeft in zijn eigen wereld. In de woonvorm veroorzaakte dat conflicten met zijn medebewoners. Erik kan goed fotograferen en bezoekt regelmatig dancefeesten, de foto’s verkoopt hij via internet. Sinds twee jaar woont Erik op een flat alleen. Hij heeft een signaleringsplan waarin de afspraken staan met de psychiater hoe te handelen bij decompensatie. Erik heeft eenmaal per drie weken een behandelcontact met een sociaal psychiatrische verpleegkundige en eenmaal per 3 maanden met de psychiater. Hij krijgt 2 uur per week individuele begeleiding thuis om hem te stimuleren zijn huishouden op orde te houden, hem zijn afspraken te herinneren en zo nodig met hem mee te gaan naar instanties. Hiernaast heeft hij 3 uur per week huishoudelijke hulp. Als het slechter gaat met Erik meldt de begeleider dit en wordt hij dagelijks bezocht. De vaste lasten worden door de stichting financiële dienstverlening betaald. Wekelijks krijgt hij geld. Met een trajectbegeleider zoekt Erik naar werk. Erik eet in het MH/11/0250/ovebg
1 februari 2011
© bureau HHM
Pagina 14 van 40
Indicatieve casus activiteitencentrum en bij zijn ouders. Erik volgt cursussen in het activiteitencentrum waarin hij zijn eigen herstel ter hand neemt. Binnenkort gaat hij 4 uur als vrijwilliger werken als bijrijder bij de maaltijdhuisservice.
4.3 Mensen met een verstandelijke beperking Kenmerken, beperkingen van de cliënt Het aantal cliënten met een aanspraak voor extramurale begeleiding en verstandelijk gehandicapte grondslag is op 1 januari 2010 circa 50.000 uitgaande van de jaarrapportage 2010. Het betreft cliënten met een verstandelijke beperking en meestal bijkomende problematiek: ● lichamelijke beperkingen; ● gedragsproblematiek; ● verslaving; ● dementie en andere ouderdomsproblemen; ● psychiatrische problematiek. Een groot deel van de cliënten meldt zichzelf niet voor hulp en actieve signalering is noodzakelijk. Daarbij is specifieke deskundigheid nodig om cliënten te benaderen en de vraag achter de vraag te herkennen. Binnen de groep cliënten met een verstandelijke beperking kunnen op basis van leeftijd diverse subgroepen worden onderscheiden (kinderen/jongeren tot 20 jaar, volwassenen, ouderen), waarbij de ondersteuningsbehoeften variëren. Daarnaast varieert de begeleiding naar aard van de (bijkomende) problematiek. Huidige begeleiding AWBZ De kloof tussen de maatschappij en mensen met een verstandelijke beperking is groot. De begeleiding vormt voor cliënten een brug naar de maatschappij en heeft een belangrijke ‘vertaalfunctie’. Deze cliënten hebben vaak een op de doelgroep aangepaste benadering nodig. Individuele begeleiding ● Kinderen/jongeren: individuele begeleiding is gericht op het aanleren of overnemen van persoonlijke verzorging en/of op het reguleren van gedrag. Begeleiding wordt vaak ingezet in de thuissituatie ter ontlasting van het gezinssysteem, maar kan ook plaatsvinden op school (voorwaarden scheppend voor onderwijs) of in de logeeropvang. Ook advisering en ondersteuning van ouders kan aan de orde zijn. Als er sprake is van ernstige problematiek, wordt vaak opvoedondersteuning ingezet (grensvlak met behandeling en jeugdzorg). Volgens de overzichten van het CIZ hebben circa 14.000 cliënten ongeveer 2,8 uur individuele begeleiding. ● Volwassenen: begeleiding is gericht op het bieden van structuur en praktische ondersteuning bij alle levensgebieden, zoals zelfzorg, wonen, werk en vrije tijd. De begeleiding biedt ook sociaal-emotionele ondersteuning. Volgens de overzichten van het CIZ hebben circa 27.000 cliënten ongeveer 2,1 uur individuele begeleiding.
MH/11/0250/ovebg
1 februari 2011
© bureau HHM
Pagina 15 van 40
De begeleiding heeft ook een signalerende functie en speelt een belangrijke rol in doorverwijzen of inroepen van andere hulp. Dit geldt in het bijzonder voor de groep licht verstandelijk gehandicapten. Zij worden vaak overschat en overvraagd, ook door hulpverleners. Groepsbegeleiding ● Kinderen/jongeren: afhankelijk van de mogelijkheden van de cliënt betreft dit het toewerken naar school en het ontwikkelen van vaardigheden. Daarnaast kan begeleiding gericht zijn op bezigheid/beleving. Volgens de overzichten van het CIZ hebben circa 14.000 cliënten ongeveer 4,5 dagdelen groepsbegeleiding. ● Volwassenen: Afhankelijk van de mogelijkheden van de cliënt betreft dit dagopvang (bieden van structuur/bezigheid) of arbeidgerelateerde begeleiding. Volgens de overzichten van het CIZ hebben circa 10.000 cliënten ongeveer 7,6 dagdelen groepsbegeleiding. Andere zorg en/of ondersteuning AWBZ: Afhankelijk van bijkomende problematiek is er sprake van persoonlijke verzorging en verpleging (vooral bij combinatie met ernstige lichamelijke beperkingen); ● Wmo: hulp bij het huishouden, woningaanpassingen; ● mantelzorg: vaak spelen de ouders en eventueel broers/zussen een belangrijke rol, zonder hun inzet naast de begeleiding kan de cliënt niet zelfstandig blijven wonen; ● vrijwilligers: in aanvulling op begeleiding door professionals worden soms vrijwilligers ingezet bij activiteiten. ●
Indicatieve casus Saskia is een jonge vrouw van 25 en woont samen met haar dochtertje van twee in een appartement. De vader van het kind woont niet bij hen, maar er is wel regelmatig contact, wat vaak problematisch verloopt. Saskia heeft redelijk goed contact met haar ouders, haar sociale netwerk is verder beperkt. Ze heeft een Wajong-uitkering waar ze moeilijk mee uitkomt. Saskia heeft een lichte verstandelijke beperking. Ze heeft moeite met het begrijpen van taal, maar haar sociaal begrip is sterk. Omdat ze de neiging heeft zichzelf aan te passen aan de omgeving en niet aangeeft dat ze zaken niet begrijpt, wordt ze vaak overschat in haar mogelijkheden. Naast de verstandelijke beperking is er sprake van psychiatrische problematiek, namelijk een gediagnosticeerde borderline persoonlijkheidsstoornis en depressieve gevoelens waar ze medicatie voor inneemt. Hiervoor heeft ze regelmatig contact met een psychiater. Saskia vindt het moeilijk om keuzes te maken en invulling te geven aan haar dagen. Het lukt haar niet goed om structuur en regelmaat in haar leven aan te brengen. Ze is makkelijk beïnvloedbaar en heeft moeite haar eigen mening te geven. Het is vaak erg ‘druk’ in haar hoofd, waardoor ze op zichzelf gericht is en waardoor verwaarlozing van haar dochtertje dreigt. De begeleiding komt drie ochtenden per week twee uur bij Saskia thuis (in de beginperiode was dit vijf keer). De begeleiding heeft samen met haar een dagschema gemaakt, waarin ook de eet- en drinkmomenten en slaaptijden voor haar dochter zijn aangegeven. De begeleiding ondersteunt en adviseert Saskia in het maken van keuzes, MH/11/0250/ovebg
1 februari 2011
© bureau HHM
Pagina 16 van 40
Indicatieve casus stimuleert haar om zelf over dingen na te denken en helpt haar om gebeurtenissen te relativeren. Het neutrale, luisterende oor van de begeleider is voor haar erg belangrijk. Omdat Saskia moeite heeft om met geld om te gaan en vaak impulsaankopen doet, houdt de begeleider zicht op haar uitgaven.
4.4 Mensen met een zintuiglijke beperking Kenmerken, beperkingen van de cliënt Het betreft cliënten met de grondslag zintuiglijk gehandicapt. De groepsgrootte met zo’n 4.500 cliënten op 1 januari 2010 is aanzienlijk kleiner dan andere cliëntgroepen, uitgaande van de jaarrapportage 2010. Binnen de groep cliënten met een zintuiglijke beperking komen diverse subgroepen voor, met sterk onderscheidende cliëntkenmerken en ondersteuningsbehoeften. Behalve het onderscheid tussen visuele beperkingen (ongeveer 1.000 cliënten) en auditieve beperkingen (ongeveer 3.500 cliënten), is ook onderscheid op basis van leeftijd (0-18 jaar, 18-65 jaar en 65+) relevant. Daarnaast is bepalend of de cliënt bij zijn/haar geboorte zintuiglijk beperkt was, of dat de beperking gedurende het leven van cliënten is opgetreden. Bovendien kan er sprake zijn van een combinatie met een verstandelijke beperking of GGZ-problematiek. De ondersteuningsbehoefte wordt in belangrijke mate bepaald door persoonlijke factoren (leeftijd en aanvang van de begeleiding) en externe factoren (beschikbaarheid sociaal netwerk en wijkvoorzieningen/aanwezigheid van specifiek op zintuiglijk gehandicapten toegesneden instellingen). Cliënten hebben soms een revalidatieprogramma doorlopen en zijn daardoor al tot een zeker niveau van zelfredzaamheid gekomen. Tegelijk is er sprake van een structurele of incidentele ondersteuningsbehoefte aan begeleiding. Huidige begeleiding AWBZ De begeleiding bij zintuiglijk gehandicapten is veelal gericht op het leren leven met de zintuiglijke beperking, waarbij het realiseren van zelfredzaamheid voorop staat. Daarbij is de begeleiding die bijvoorbeeld kinderen nu krijgen intensiever dan vroeger. Afhankelijk van het gerealiseerde niveau van zelfredzaamheid in iemands jeugd, of na een revalidatieproces, verschilt de ondersteuningsbehoefte per individu. Respondenten hebben de volgende begeleidingsdoelstellingen genoemd: ● het bieden van praktische ondersteuning zoals toelichten van maatschappelijk gangbare communicatieboodschappen (brieven van allerlei instanties, et cetera) aan doofgeboren ouderen; ● het bieden van dagbesteding; ● het bieden van toezicht; ● het oefenen met het aanbrengen van structuur, het uitvoeren van handelingen en het voeren van regie met als doel verbetering van zelfredzaamheid.
MH/11/0250/ovebg
1 februari 2011
© bureau HHM
Pagina 17 van 40
Het onderscheid tussen individuele begeleiding en groepsbegeleiding is bij zintuiglijk beperkten diffuus. In het algemeen is er veel sprake van individuele begeleiding. Groepsbegeleiding richt zich op dagbesteding bij specifieke doelgroepen, zoals thuiswonende kinderen of doofgeboren ouderen. De begeleiding van zintuiglijk gehandicapten vraagt om specifieke deskundigheid en expertise van betrokkenen. Om begeleiders in staat te stellen om tot het noodzakelijk deskundigheidsniveau te komen is een zekere omvang van de cliëntgroep binnen de gemeente vereist. Andere zorg en/of ondersteuning ● AWBZ: behandeling ● Mantelzorg/Vrijwilligers: ondersteuning bij vergroting van zelfredzaamheid Indicatieve casus Mevrouw Gol is 71 jaar. Ze is van Indische afkomt, gescheiden, woont zelfstandig en heeft één zoon en dochter. Mevrouw Gol is op achttienjarige leeftijd plotsdoof geworden. Zij heeft een dominante zintuiglijke handicap grondslag. Tevens is mevrouw Gol bekend met suikerziekte (somatische aandoening). Mevrouw Gol wordt dagelijks geconfronteerd met haar beperking. Doordat zij vroeger heeft kunnen horen weet zij ook goed wat ze mist. Dit is en blijft voor haar ingrijpend. Mevrouw Gol geeft aan afleiding nodig te hebben. Doordat het mevrouw Gol door haar doofheid niet lukt in haar huidige woonplaats contacten op te bouwen is zij in sociaal isolement geraakt. Gesprekken met anderen in haar omgeving verlopen zeer moeizaam. Veel dingen gaan langs mevrouw Gol heen. Zelfs wanneer de informatie inhoudelijk wel overkomt, mist mevrouw Gol nog de emotie in de communicatie. Hierdoor is regelmatig sprake van verwarring en misvattingen. Mevrouw Gol moet vaak raden hoe de ander iets bedoeld heeft omdat de intonatie langs haar heen gaat. Situaties worden vaak verkeerd ingeschat met alle gevolgen van dien. Binnen de dagrecreatie, waar de expertise van doofheid aanwezig is bij de begeleiding, leert mevrouw Gol op een nieuwe manier omgaan met haar doofheid en wordt samen met de begeleiding in de groep gekeken naar haar mogelijkheden in plaats van naar haar onmogelijkheden. Mevrouw Gol geeft aan dat door alle moeite die zij moet doen in de communicatie het vaak druk en vol is in haar hoofd. Mevrouw Gol heeft baat bij structuur, duidelijkheid en veiligheid wat haar op de dagrecreatie wordt geboden. Daardoor functioneert zij in het dagelijks leven ook beter. Zij leert gebruik te maken van hulpmiddelen, krijgt informatie aangeboden in haar eigen taal en kan daarnaast haar ervaring delen met anderen waardoor haar zelfvertrouwen groeit en haar kijk op het leven optimistischer wordt omdat zij ook haar mogelijkheden leert zien.
4.5 Mensen met een lichamelijke beperking of chronische ziekte Kenmerken, beperkingen van de cliënt Cliënten met een lichamelijke beperking of chronische ziekte hebben de grondslag somatisch of lichamelijk gehandicapt. De leeftijd van de cliënten bedraagt 0–64 jaar. Het aantal cliënten met een aanspraak voor extramurale begeleiding op 1 januari 2010 bedraagt ongeveer 25.000, uitgaande van de jaarrapportage 2010. Als
MH/11/0250/ovebg
1 februari 2011
© bureau HHM
Pagina 18 van 40
de cliënten uit deze groep 65 jaar geworden zijn, valt het somatische deel onder de groep ouderen met somatische (of psychogeriatrische) problematiek. Een specifieke groep cliënten die wordt onderscheiden betreft mensen met ernstige beperkingen als gevolg van niet-aangeboren hersenletsel (NAH) of een CVA. Daarbij is vaak sprake van een gebrek aan regievoerend en structurerend vermogen. Cliënten hebben moeite met behoud van overzicht en hebben langdurig/structureel begeleiding nodig om maatschappelijk te kunnen participeren. Problematiek op zelfredzaamheidvlak komt vaak laat in beeld, bijvoorbeeld als er sprake is van uithuiszetting. Mantelzorg is soms aanwezig door partner of kind. Een andere, specifieke groep cliënten bestaat uit mensen met een ernstige motorische handicap. Deze cliënten zijn vaak wel in staat tot het voeren van regie, maar hebben een ondersteuningsbehoefte als gevolg van hun motorische beperking. De invulling van de begeleiding varieert sterk, vanwege de diversiteit in lichamelijke beperkingen. Zo hebben cliënten met beenfunctieverlies een andere begeleidingsbehoefte dan cliënten met een beperkte handfunctie. Vanwege woningaanpassingen is de cliënt vaak al bekend bij gemeente. Huidige begeleiding AWBZ De begeleiding is vaak gericht op het bieden van praktische ondersteuning en is gerelateerd aan persoonlijke verzorging en verpleging. Volgens de overzichten van het CIZ hebben circa 15.000 cliënten ongeveer 2,2 uur individuele begeleiding. Circa 14.000 cliënten hebben 5,1 dagdeel groepsbegeleiding. De begeleiding bestaat voornamelijk uit: ● het bieden van dagbesteding, ter vervanging van werk (BGG); ● het bieden van dagbesteding, ter ontlasting van mantelzorgers (BGG); ● het bieden van praktische ondersteuning bij dagelijkse activiteiten (BGI).
Andere zorg en/of ondersteuning ● AWBZ: persoonlijke verzorging, verpleging ● Wmo: woningaanpassingen Indicatieve casus Meneer Huls is een alleenstaande man van 51 jaar. Twee jaar geleden heeft hij een CVA gehad, met hemiparese (verlies aan spierkracht) in de linkerzijde van zijn lichaam als gevolg. Hij heeft een scootmobiel en krijgt dagelijks hulp bij de persoonlijke verzorging. Meneer Huls heeft een laag energieniveau en voelt zich voortdurend vermoeid. Hij heeft moeite met concentreren en verwerken van informatie, zijn korte termijngeheugen is verminderd en er is sprake van een verstoorde impulscontrole. Budgetbeheer vanuit de sociale dienst voorkomt dat er schulden ontstaan. Hij is niet goed in staat om complexe situaties te overzien en de gevolgen van zijn beslissingen in te schatten. Desondanks wil hij zelfstandig blijven wonen, hij is erg gehecht aan zijn buurtje en heeft daar ook wat mensen die naar hem omzien. Hij vindt het echter moeilijk om hulp te accepteren.
MH/11/0250/ovebg
1 februari 2011
© bureau HHM
Pagina 19 van 40
Indicatieve casus Meneer Huls is gebaat bij een goede energieverdeling en planning van de dag. Hij kan hier zelf geen structuur in aanbrengen, de begeleiding helpt hem hierbij. De begeleiding kijkt ook of aanvullende hulp of voorzieningen nodig zijn (de scootmobiel is er dankzij de begeleiding gekomen). Doordat hij moeizaam praat, heeft meneer de neiging om zich terug te trekken. De begeleiding stimuleert hem om contacten aan te gaan. Omdat zijn dagen vaak erg leeg zijn, probeert de begeleiding een paar ochtenden dagbesteding voor hem te regelen. Vanwege zijn beperkte energie en prikkelgevoeligheid is het lastig hier een goede invulling voor te vinden.
4.6 Jongeren met psychiatrische problematiek Kenmerken, beperkingen van de cliënt Jongeren die extramurale begeleiding krijgen zijn veelal 4 tot 18 jaar oud waarbij sprake is van een psychiatrisch beeld. De ondersteuningsvraag heeft vaak te maken met (continu) crisisgevoeligheid bij de jongere of het systeem (gezin). Jongeren doen een beroep (gedwongen of vrijwillig) op Bureau Jeugdzorg (BJZ), omdat de situatie voor henzelf en/of hun ouders niet goed hanteerbaar is. Daarbij moet sprake zijn van serieuze opvoed- en opgroeiproblemen. Er is sprake van een diffuse grens tussen jeugdzorg en jeugd GGZ, evenals tussen de functies behandeling en begeleiding. Afhankelijk van het aanbod dat past bij de hulpvraag komen jongeren dus ook in andere sectoren dan de AWBZ terecht. Overigens kunnen jongeren in de leeftijd van 18 tot 23 jaar ook begeleiding krijgen. CIZ indiceert dan verlengde AWBZ-zorg zonder indicatie voor jeugdzorg. In het proces van indicatiestelling bij de Bureaus Jeugdzorg wordt onderscheid gemaakt tussen drie vormen van cliëntproblematiek: ● Bij enkelvoudige problematiek is er sprake van opgroei- en opvoedproblematiek bij de jeugdige, waarbij betrokkenen hoge motivatie hebben voor hulp evenals een goed probleembesef. ● Bij meervoudige problematiek is er een probleem dat gerelateerd is aan de jeugdige en er zijn problemen gerelateerd aan het gezin. ● Bij multiprobleemsituaties is er geen zicht op de (onderlinge verwevenheid) van probleemgebieden en bovendien is het probleembesef en de motivatie bij betrokkenen laag. Vrijwel alle BJZ AWBZ-indicaties wat betreft begeleiding hebben te maken met meervoudige of multiprobleemsituaties. De pakketmaatregel AWBZ heeft destijds weinig gevolgen gehad voor AWBZ geïndiceerde cliënten omdat er bij hen merendeels sprake was van matig of zware beperkingen waardoor zij een beroep konden blijven doen op AWBZ begeleiding. Daarnaast bleek dat jongeren in veel gevallen weliswaar niet in aanmerking kwamen voor AWBZ hulp, maar vanwege de voorkomende zorgvraag wel voor (provinciale) jeugdzorg. Het merendeel van de begeleiding wordt afgenomen in de vorm van een pgb (95%). De effectiviteit en geleverde kwaliteit is daardoor lastig inschatbaar.
MH/11/0250/ovebg
1 februari 2011
© bureau HHM
Pagina 20 van 40
Huidige begeleiding AWBZ De begeleiding kan gericht zijn op: A) het leren omgaan met de stoornis en het aanleren van vaardigheden (BGI, betreft zowel de jongere, als het gezin) en/of B) het ontlasten van de gezinssituatie (BGI/BGG, vaak in vorm van logeeropvang). Begeleiding wordt vaak langdurend maximaal ingezet op het cliëntsysteem en de omgeving gericht op stabilisatie. Bij A geldt verder dat vaardigheden in de praktijk moeten worden gebracht en periodieke herhaling daarbij gewenst kan zijn. Bij B geldt dat ondersteuning gericht is op de directe ondersteuning van ouders en/of kind bij het aanbrengen van structuur, regelmaat, coaching en het verbeteren van sociale omgangsvormen. Individuele begeleidingsvormen worden ingezet, vaak in een gefaseerde aanpak, als cliënten toewerken naar zelfstandig wonen of arbeid. Begeleiding wordt verder ingezet op de noodzakelijke levensdomeinen (leren, recreëren, zingeving, zelfzorg of sociale relatie). Begeleiding is daarbij vooral gericht op stabilisatie en preventie. De doelstelling kan wijzigen in aard, omvang en duur in geval van life events die voorkomen in de leeftijd van 6-16 jaar (overgang van basis- naar middelbaar onderwijs en/of veranderingen in de thuissituatie zoals verhuizing, scheiding van ouders et cetera). Bij 18-23 jarigen zijn voorbeelden van life events het krijgen van een partner, zelfstandig gaan wonen, toetreding tot de arbeidsmarkt. Andere zorg en/of ondersteuning ● maatschappelijke opvang; ● Jeugdzorg; ● Jeugd GGZ BH-BG; ● RIBW/begeleid wonen; ● combinatie met VG problematiek (vaak aan de orde bij autisme). BJZ concludeert bij aanvragen regelmatig dat voorliggende voorzieningen (bijvoorbeeld opvoedingsondersteuning) op AWBZ beschikbaar zijn middels onderwijs, Wmo of MEE. Indicatieve casus Stef, 3,5 jaar, woont thuis met zijn vader, moeder, zusje van 8 en broertje van 5 jaar. Uit onderzoek blijkt een vermoeden van een stoornis in het autistisch spectrum. Stef bezoekt één dag in de week gespecialiseerde kinderopvang maar is naar aanleiding van het onderzoek aangemeld bij een medisch kleuterdagverblijf. Hij heeft spraaktaalachterstand die niet op de voorgrond staat, maar onderdeel uit lijkt te maken van bredere problematiek, waarbij de problemen in het contact/gedrag op de voorgrond lijken te staan. Stef overziet zijn acties niet en valt door zijn gedrag buiten het gezin. Zo lukt het nog niet om hem mee te laten eten aan tafel met het gezin. Ook heeft hij volledig hulp nodig bij het aan- en uitkleden. Als Stef de ander niet begrijpt, bijvoorbeeld omdat hij even moet wachten totdat iemand reageert/in actie komt, dan resulteert dit in agressie. Het gedrag bestaat voornamelijk uit dingen gooien, kapot maken. Daarbij uit hij ook
MH/11/0250/ovebg
1 februari 2011
© bureau HHM
Pagina 21 van 40
Indicatieve casus onverwacht en impulsief verbaal agressief gedrag; hard schreeuwen, huilen. Het agressieve gedrag komt het meeste voor als er iets verandert in zijn leven, bijvoorbeeld bij de overgang naar het MKD. Maar bij een regelmatig leven gebeurt het ongeveer twee keer per week. Met name de weekenden is hij uit zijn ritme. Zijn korte concentratiespanningsboog vraagt om voortdurend toezicht. Sturing en herhaling zijn van belang, willen ze zijn concentratie vasthouden. De draaglast van de ouders is erg hoog, overbelasting is aan de orde. Buiten spelen is alleen mogelijk onder toezicht. Stef ziet geen enkel gevaar wat kan leiden tot gevaarlijke situaties; hij rent zo de straat op of kruipt onder een auto om achter een poes aan te lopen. Met andere kinderen is hij niet bezig en hij kan zich agressief gedragen naar hen toe. De bovengebruikelijke zorg die ouders bieden komt tot uiting in de mate waarin zij Stef moeten aansturen in elke situatie en bij elk gedrag. Het is voor ouders een kwestie van herhalen. Zij proberen zijn gedrag te beïnvloeden en zien erop toe of het lukt. Zo niet dan proberen zij weer een andere aanpak. Dit vraagt telkens de nodige aansporing en stimulans. De ouders blijven in beweging voor hun zoon om het beste in hem naar boven te halen.
4.7 Perspectief aanbieders op overheveling Onze gesprekken met zorgaanbieders dienden om meer inzicht te krijgen op cliëntgroepen, hun ondersteuningsbehoeften en de begeleiding die zij ontvangen. Tijdens de gesprekken hebben we de zorgaanbieders ook gevraagd een inschatting te maken in hoeverre cliëntgroepen in beeld zijn bij gemeenten. Daarnaast hebben we gevraagd naar aandachtspunten voor gemeenten bij het vormgeven van het beleid rond de overheveling van de begeleiding. Zorgaanbieders vinden over het algemeen dat gemeenten onvoldoende beeld hebben van de cliënten en hun ondersteuningsbehoeften. Ook stellen zij dat de deskundigheid en kennis van de voorkomende ziektebeelden op dit moment onvoldoende is geborgd in het gemeentelijk domein. In het verlengde van de pakketmaatregel AWBZ-begeleiding zouden gemeenten soms te gemakkelijk redeneren dat in de ondersteuningsbehoeften van cliënten met matige of zware beperkingen door inzet vanuit het bestaande gemeentelijk aanbod kan worden voorzien. De focus ligt daarbij immers op de inzet van welzijn, mantelzorg, vrijwilligers, niet-professionals en versterking van eigen kracht en/of het sociaal netwerk van cliënten. Hoewel voor een aantal cliënten deze benadering passend kan zijn, is er ook sprake van een omvangrijke groep waar dit vanwege de complexe ondersteuningsbehoeften en het zorgmijdend karakter minder goed mogelijk is. Het risico bestaat dat cliënten tussen wal en schip vallen en uiteindelijk een beroep op zwaardere zorgvormen moeten doen.
4.8 Persoonsgebonden budget Extramurale begeleiding kan als zorg in natura worden afgenomen. Daarnaast kunnen mensen zorg verzilveren door gebruik te maken van een pgb. MH/11/0250/ovebg
1 februari 2011
© bureau HHM
Pagina 22 van 40
Binnen dit verkennende onderzoek hebben wij contact opgenomen met vier zorgkantoren. Één zorgkantoor was in staat gegevens aan te leveren over de globale verdeling van cliënten met een pgb over de zes cliëntgroepen. Over de verhouding met het aantal mensen dat begeleiding als zorg in natura afneemt kon het zorgkantoor binnen de looptijd van het onderzoek geen gegevens aanleveren. Ook de spreiding van het aantal uren BGI en het aantal dagdelen BGG binnen de zes cliëntgroepen is niet bekend. We benadrukken dat de gegevens van het zorgkantoor niet representatief zijn, maar slechts een indicatie vormen van de verdeling van cliënten met een pgb over de zes cliëntgroepen. Uit de registraties van het zorgkantoor blijkt dat van de totale groep mensen die gebruik maakt van een pgb, ongeveer drie kwart extramurale begeleiding inkoopt. De globale verdeling van de cliënten met een pgb over de verschillende cliëntgroepen, per 1 januari 2011, geven we weer in tabel 2. De gegevens die betrekking hebben op de peildatum 1 januari 2010 geven een vergelijkbaar beeld. Het percentage mensen met een pgb per 1 januari 2011, is daarbij 20% gestegen ten opzichte van 1 januari 2010. Procentuele verdeling cliënten
Percentage cliënten met BGI
Percentage cliënten met BGG
Ouderen met somatische of psychogeriatrische problematiek
8%
65%
48%
Volwassenen met psychiatrische problematiek
24%
85%
30%
Mensen met een verstandelijke beperking
29%
82%
63%
Mensen met een zintuiglijke beperking
2%
91%
46%
Mensen met een lichamelijke beperking of chronische ziekte
10%
72%
52%
Jongeren met psychiatrische problematiek
27%
70%
65%
100%
77%
53%
Cliëntgroep
Totaal
Tabel 2: Verdeling van cliënten met pgb, uitgesplitst naar BGI en BGG, over cliëntgroepen, bron: gegevens van één zorgkantoor Uit de gegevens van het zorgkantoor blijkt verder dat 77% van de mensen met een pgb een indicatie heeft voor BGI, met een gemiddelde omvang van 5,5 uur per week. 53% van de cliënten heeft een indicatie voor BGG, met een gemiddelde omvang van 4,6 dagdelen per week. Dit betekent dat circa 30% van de cliënten zowel een indicatie heeft voor BGI als BGG. Vanwege de mogelijkheid van substitutie tussen verschillende AWBZ-functies, is de omvang van de ingekochte BGI en BGG niet bekend. Volwassenen met psychiatrische problemen, mensen met een verstandelijke beperking en jongeren met psychiatrische problemen zijn voor 80% verantwoordelijk voor het verzilveren van indicaties met een pgb. We benadrukken dat tabel 2 niets zegt over de verhouding tussen het aantal mensen dat BGI en/of BGG afneemt als zorg in natura en het aantal cliënten dat hun indicatie verzilvert MH/11/0250/ovebg
1 februari 2011
© bureau HHM
Pagina 23 van 40
met een pgb. Het kan dus zijn dat het pgb-gebruik binnen bepaalde cliëntgroepen groot is, maar dat bleek niet te achterhalen binnen de looptijd van dit onderzoek. Kenmerken Met het zorgkantoor hebben we op basis van bovenstaande gegevens geprobeerd de diverse cliëntgroepen te karakteriseren. Ouderen met somatische problematiek die begeleiding inkopen met een pgb zijn bijvoorbeeld mensen met niet-ernstige CVA’s. Daarbij is wel sprake van uitval in ADL, maar met hulp van de partner is de situatie goed te handhaven. Begeleiding wordt ook vaak met een pgb ingekocht in het geval van palliatief terminale zorg (pastorale zorg, stervensbegeleiding). Ouderen met psychogeriatrische problemen zijn vaak mensen met een vorm van dementie, waarbij cognitieve en lichamelijke functies langzaam verslechteren. Volwassenen met psychiatrische problemen die begeleiding inkopen met een pgb zijn bijvoorbeeld mensen met een trauma. Zij ontvangen of kortdurend intensief, of langdurig laagfrequent begeleiding. Dit betreft bijvoorbeeld militairen die terugkomen van een missie in het buitenland. Bij mensen met een verstandelijke beperking wordt vaak gebruikgemaakt van een pgb om begeleiding in te zetten op school. Ook kiezen ouders voor een pgb omdat zij zelf een zorgverlener willen kiezen voor individuele begeleiding in de thuissituatie. Vaak is dat iemand uit eigen kring of een zelfstandige zorgverlener. Mensen met een lichamelijke beperking of chronische ziekte die begeleiding inkopen met een pgb zijn bijvoorbeeld mensen met een dwarslaesie of fibromyalgie. De groep zintuiglijk gehandicapten die begeleiding afneemt met een pgb is te klein om nader te duiden.
4.9 Resumerend Op basis van de gegevensverzameling hebben we zes cliëntgroepen opgesteld. Per cliëntgroep is een globale cliëntbeschrijving, de inhoud van de begeleiding en een beschrijving van andere zorg of ondersteuning weergegeven. De groepen zijn, in lijn met het verkennende karakter van dit onderzoek, op een hoog aggregatieniveau opgesteld. Waar mogelijk hebben we subgroepen benoemd en toegelicht, maar er zijn meer subgroepen te onderscheiden. Nader onderzoek en kwantificering werpt meer licht op de differentiatie binnen de cliëntgroepen. Ook de grens tussen de doelstellingen van individuele- en groepsbegeleiding blijkt diffuus en kan per cliëntgroep sterk verschillen. Het algemene beeld dat naar voren komt bij de cliëntgroepen is dat begeleiding enerzijds tot doel heeft het stabiel houden van een gerealiseerde situatie. Vaak is hier een intensiever traject aan vooraf gegaan. Dankzij een beperkte mate van begeleiding blijft maatschappelijke participatie dan wel zelfredzaamheid binnen bereik voor de cliënt. Ook richt de begeleiding zich op het bieden van een laagdrempelige, beschermende of vertrouwde omgeving waardoor preventie en signalering mogelijk is. Anderzijds ligt de focus van de begeleiding op een zinvolle daginvulling en het (opnieuw) aanleren van praktische vaardigheden en/of structuur. MH/11/0250/ovebg
1 februari 2011
© bureau HHM
Pagina 24 van 40
De aard van de problematiek vraagt om specifieke deskundigheid en kennis van de doelgroep. Begeleiding, hoewel beperkt in omvang en duur, kan bij veranderende levensomstandigheden opnieuw of intensiever gewenst zijn. Voor aanbieders van extramurale begeleiding is het de vraag of gemeenten voldoende zicht hebben op de ondersteuningsbehoeften van cliëntgroepen en in hoeverre het gemeentelijk aanbod hierbij aansluit.
MH/11/0250/ovebg
1 februari 2011
© bureau HHM
Pagina 25 van 40
5. Perspectief gemeenten In een expertbijeenkomst op 14 december 2010 hebben we met vertegenwoordigers van 10 gemeenten gesproken over belangrijke aandachtspunten die gemeenten zien rond de overheveling van de extramurale begeleiding. Ook zijn we nagegaan welke informatiebehoeften gemeenten hebben. Tijdens de bijeenkomst stonden onderstaande punten centraal: ● Welke knelpunten en risico’s voorzien gemeenten rond de overheveling van de extramurale begeleiding (mede gelet op ervaringen met de pakketmaatregelen)? ● Hoe denken gemeenten de zorgvraag en ondersteuningsbehoeften van cliënten met matige of zware beperkingen op het gebied van zelfredzaamheid vorm te geven in hun Wmo-beleid? ● Onder welke voorwaarden kan de overheveling van de extramurale begeleiding volgens gemeenten plaatsvinden? Tijdens de expertbijeenkomst gaven gemeenten aan weinig zicht te hebben op de verschillende cliëntgroepen. In zijn algemeenheid denken gemeenten een deel van de bestaande begeleidingsvormen te kunnen vervangen door innovatieve (groeps)varianten of door collectieve welzijnsvoorzieningen. Ook is nog onduidelijk hoe de overheveling gaat plaatsvinden. Daarom hebben we vooral gesproken over randvoorwaardelijke aspecten van de overheveling zoals de juridische/ organisatorische vorm van de overheveling en de kwalitatieve en kwantitatieve informatiebehoeften van gemeenten.
5.1 Aandachtspunten Hieronder noemen we de punten die gemeenten onder de aandacht van het ministerie van VWS willen brengen in verband met de voorgenomen overheveling van de extramurale begeleiding. Opmerkingen in algemene zin ● Maak maximaal gebruik van de tijd die beschikbaar is tot aan de overheveling, zodat de gemeenten zich goed kunnen voorbereiden. Sluit daarbij aan op de informatiebehoeften van gemeenten en houd (bij de overdrachtsmomenten) rekening met hun beleidscyclus. ● Zorg voor een goede afstemming van de diverse beleidswijzigingen, zowel inhoudelijk als wat betreft de tijdpaden: herziening AWBZ in brede zin (waaronder de overheveling van extramurale begeleiding), overheveling jeugdzorg en jeugd-lvg, verandering IQ-grens, scheiden wonen en zorg, wijzigingen WSW, aanpassing wajong regeling, et cetera. Overigens: gemeenten zoeken ook naar raakvlakken binnen de brede gemeentelijke context, zoals ontwikkelingen op het gebied van re-integratie, de arbeidsmarkt, veiligheid, gebiedsgericht werken, et cetera. ● Voorzie gemeenten bovenal van actuele en betrouwbare (lokale) informatie over doelgroepen, aantallen, budgetten, wachtlijsten, et cetera. Combineer daarvoor de cijfers over de potentiële omvang (zoals indicatiecijfers CIZ) en de feitelijk gerealiseerde omvang (zoals inkoop- en realisatiecijfers zorgkantoren/ aanbieders). MH/11/0250/ovebg
1 februari 2011
© bureau HHM
Pagina 26 van 40
Opmerkingen van juridische aard ● Zorg voor een juiste duiding van het begrip extramurale begeleiding. ● Maak duidelijk of de extramurale begeleiding bij de overheveling onder de compensatieplicht uit de Wmo valt, of dat het een beleidstaak of zorgplicht voor gemeenten betreft. Met andere woorden: in hoeverre krijgen gemeenten de mogelijkheid om vanuit een Wmo-optiek naar cliënten te kijken en van daaruit arrangementen te ontwikkelen? Bovendien: geldt dit voor alle doelgroepen of zijn er uitzonderingen? ● Afhankelijk van de wijze van overheveling: stel vast of de toeleiding van cliënten op grond van indicatiestelling gaat plaatsvinden of op een andere manier. Dit heeft consequenties voor de financiering: is deze persoonsvolgend (op basis van indicaties) of is er sprake van een ‘collectieve financiering’ van zorgaanbieders. Bepaal ook hoe om te gaan met pgb’s. ● Afhankelijk van de wijze van overheveling: ga na of (vormen van) extramurale begeleiding moet(en) worden aanbesteed. Maak duidelijk of gemeenten wel of geen eigen bijdrage mogen vragen en koppel dit aan eigen bijdrageregelingen in de AWBZ. ● Zorg voor goede en efficiënte inbedding hiervan (bij de belastingdienst?). In hoeverre hebben gemeenten de vrijheid om eigen inkomens- en vermogensgrenzen te voeren? ● Stel vast of er een financiële grens is aan compensatie vanuit de gemeente. Waar houdt de keuzevrijheid van cliënten op? Wanneer moet overdracht (al dan niet gedwongen) naar de AWBZ plaatsvinden? Bepaal ook welke zorg voorliggend is. Opmerkingen van organisatorische aard Denk na over hoe de schaal van de uitvoering (gemeentelijk niveau), de complexiteit van de problematiek van cliënten (matige, zware ondersteuningsbehoeften) en de grootte van doelgroepen zich tot elkaar verhouden (sommige doelgroepen zijn relatief klein, maar hebben een specifieke ondersteuningsbehoefte). Zijn er cliëntgroepen waarvoor op landelijk niveau afspraken moeten worden gemaakt? Voor welke cliënten is regionale samenwerking mogelijk en in welke bestuurlijke constructie (regionale samenwerking, centrumgemeenten)? Welke cliëntgroepen kunnen goed worden opgevangen in het lokale domein? Er bestaan verschillende opvattingen over de mate van landelijke uitzonderingsgroepen, regionale samenwerking, bestuurlijke constructie en opvangmogelijkheid in het lokale domein. ● Denk goed na over de relatie tussen gemeenten en zorgaanbieders. Gemeenten willen graag zicht op het krachtveld dat ontstaat. Welke organisaties spelen een rol, wat zijn hun belangen, hoe kan er constructief worden samengewerkt? Een belangrijke vraag daarbij is hoe de juiste financiële prikkels kunnen worden georganiseerd: hoe worden preventie en vroegsignalering beloond? En hoe zit dat met het voorkomen van instroom in de AWBZ? Het is ook belangrijk voor de overheveling goed na te denken over de vraag hoe gemeenten de relatie met zorgaanbieders kunnen vormgeven. Dit heeft betrekking op de inkoop- en subsidiëringstrategieën van gemeenten. ●
MH/11/0250/ovebg
1 februari 2011
© bureau HHM
Pagina 27 van 40
●
●
Bepaal welke rol MEE kan of moet vervullen. Gemeenten geven aan dat zij de rol van MEE zelf graag willen uitvoeren. Zij pleiten in algemene zin voor het onderbrengen van de functie van de MEE-organisaties bij de gemeenten. Gemeenten pleiten voor een scherpe, maar beperkte monitoring, die bovendien vooral betrekking heeft op gerealiseerde maatschappelijke effecten. Dring de administratieve lastendruk zoveel mogelijk terug.
Opmerkingen over leren en communiceren ● Inventariseer de kennis en kunde die bij gemeente aanwezig is. Verzamel en deel goede voorbeelden op het raakvlak van AWBZ-Wmo. Organiseer proeftuinen en experimenteer daarin op korte termijn met de toekomstige situatie. Zorg daarbij voor goede begeleiding, monitoring en effectmeting. Organiseer ook een uitvoeringstoets, waarin mogelijke knelpunten naar voren komen. ● Gemeenten dringen aan op een sterke, zichtbare regie van het ministerie van VWS wat betreft de beeldvorming rond de overheveling van de extramurale begeleiding. Het is belangrijk dat betrokkenen (cliënten, belangenorganisaties, zorgaanbieders, politiek) ‘meebewegen’ in de kanteling van denken in AWBZrechten naar Wmo- mogelijkheden. Als gemeenten vooral worden gezien als uitvoerder van bezuinigingen leidt dit tot grote imagoschade. Informatie moet vroegtijdig en gecoördineerd worden gegeven. Het samen optrekken van het ministerie van VWS en de VNG wordt daarbij als belangrijk gezien.
5.2 Informatiebehoeften Gemeenten hebben veel behoefte aan informatie ter voorbereiding op de overheveling. Hieronder geven wij weer welke vragen bij gemeenten leven. Informatie over cliënten Welke cliënten krijgen extramurale begeleiding (relevante doelgroepen/ omvang per doelgroep per gemeente)? ● Wat zijn de zorgvragen/ondersteuningsbehoeften van cliënten per doelgroep? ● Waaruit bestaat de extramurale begeleiding die cliënten krijgen (BGI/BGG, pgb/ZIN, omvang in uren/dagdelen)? ● Welke andere vormen van AWBZ-zorg (persoonlijke verzorging/verpleging) en Wmo-ondersteuning krijgen cliënten? ● Wat is het beoogde resultaat van de extramurale begeleiding, wat is het perspectief voor cliënten (uitstel van intramurale opname/stabilisatie van de huidige leefsituatie/groei in zelfredzaamheid en maatschappelijke participatie)? Wat gebeurt er als cliënten geen ondersteuning krijgen? ● Welke vormen van extramurale begeleiding moeten blijven bestaan, gegeven de zorgvragen en ondersteuningsbehoeften van cliënten? Waar zit de ruimte voor vernieuwing en ontwikkeling? ● Wat mogen gemeenten van cliënten zelf verwachten? Wat kunnen gemeenten vragen van mantelzorgers en/of vrijwilligers? ●
Informatie over aanbieders Welke zorgaanbieders leveren aan welke doelgroep extramurale begeleiding? En in welke vorm?
●
MH/11/0250/ovebg
1 februari 2011
© bureau HHM
Pagina 28 van 40
● ●
Waar wordt de extramurale begeleiding geleverd (in de thuissituatie/bij een instelling/elders) en wat is het leveringsgebied van zorgaanbieders? In welke (ICT-)systemen worden cliënten geregistreerd? Gemeenten willen graag weten in hoeverre deze aansluiten op hun eigen registratiesystemen. Hoe wordt de overdracht van cliëntgegevens vormgegeven? Welke rol speelt privacy daarbij?
Informatie over financiën ● Wat is het budget dat met de overheveling van de extramurale begeleiding gepaard gaat? ● Welk financieel verdeelmodel wordt gehanteerd en hoe wordt daarbij rekening gehouden met kenmerken van het inwonersbestand van een gemeente (vanwege de concentratie van cliënten met beperkingen rond bestaand zorgaanbod)? ● Wat is het budget voor invoerings- en uitvoeringskosten die gemeenten moeten maken? Gemeenten zien graag dat er budget beschikbaar komt voor de beleidsvoorbereidingen die zij in 2011 en 2012 moeten treffen. Ook willen gemeenten dat de uitvoeringskosten niet ten koste gaan van het budget dat beschikbaar is voor de extramurale begeleiding. ● Gemeenten dringen erop aan dat er snel duidelijkheid komt over hun financiële vragen, vooral omdat deze de aandacht afleiden van inhoudelijke gesprekken die zij in het kader van de beleidsvoorbereiding met bijvoorbeeld aanbieders moeten voeren.
5.3 Resumerend De gemeenten willen graag snel meer weten over de inhoud van de begeleiding: welke groepen cliënten ontvangen extramurale begeleiding, waaruit bestaat de ondersteuning en wie leveren die. Voordat gemeenten met de voorbereidende activiteiten starten, willen ze ook graag weten hoe de overheveling gaat plaatsvinden (juridisch en procesmatig) en welk tijdpad daarbij wordt gevolgd. Daarbij zoeken gemeenten naar raakvlakken met andere ontwikkelingen, onder meer op het gebied van zorg en welzijn, maar ook wat betreft de arbeidsmarkt, gebiedsgericht werken, et cetera, zodat ze de overheveling van extramurale begeleiding integraal in het beleid kunnen opnemen. Er bestaan verschillende opvattingen over de gewenste invulling/uitvoering bij gemeenten. Enerzijds denken gemeenten dat er mogelijkheden zijn om alternatieve ondersteuning in het welzijnsdomein te organiseren; anderzijds zien zij dat bij bepaalde cliënten de begeleiding min of meer één-op-één moet worden voortgezet.
MH/11/0250/ovebg
1 februari 2011
© bureau HHM
Pagina 29 van 40
6. Conclusies en aanbevelingen In dit hoofdstuk geven we een korte samenvatting van het verkennend onderzoek en beantwoorden we de drie onderzoeksvragen. Wij sluiten af met enkele aanbevelingen voor de verdere voorbereiding van de voorgenomen overheveling.
6.1 Conclusies Ter voorbereiding van de overheveling van de extramurale begeleiding van AWBZ naar Wmo, hebben we in opdracht van het ministerie van VWS een verkennend onderzoek uitgevoerd. Eerst hebben we met deskundigen van CIZ en BJZ over de huidige begeleiding gesproken en documenten bestudeerd waarin de praktijk van begeleiding is beschreven. Aansluitend hebben we met professionals en managers van 11 zorgaanbieders gesproken over hun ervaringen met het begeleiden van cliënten. Tot slot hebben we in een expertbijeenkomst met vertegenwoordigers van tien gemeenten gesproken over hun perspectief op de voorgenomen overheveling. Ten behoeve van deze rapportage hebben we zes globale groepen van cliënten opgesteld. Er is geen contact met cliënten geweest. Onderzoeksvraag 1 Wie maken gebruik van begeleiding en wat is de inhoud van de begeleiding? Cliënten die gebruikmaken van begeleiding worden gekenmerkt door matige en/of zware beperkingen op het terrein van sociale redzaamheid, bewegen en verplaatsen, psychisch functioneren, geheugen en oriëntatie en probleemgedrag. Het betreft vaak kwetsbare mensen waarbij in veel gevallen sprake is van multiproblematiek en in enkele situaties zorgmijdend gedrag. In deze rapportage hebben we zes groepen van cliënten beschreven in termen van kenmerken, hulpvragen en inhoud van de begeleiding. De bestaande extramurale begeleiding heeft in bepaalde gevallen een specifiek op de doelgroep afgestemde vorm. Het onderscheid tussen groepsbegeleiding en individuele begeleiding in termen van begeleidingsdoelstellingen, is diffuus. Hoewel groepsbegeleiding veelal voorkomt bij daginvulling en individuele begeleiding veelal bij het aanleren van praktische vaardigheden, zijn deze doelstellingen niet voorbehouden aan de vorm. De focus is sterk uiteenlopend en kan bij enkele doelgroepen zelfs persoonsafhankelijk zijn. De individuele begeleiding draagt bij aan het vergroten van de zelfredzaamheid van de cliënten. Veelal dankzij een paar uur individuele begeleiding kunnen zij hun zelfstandigheid behouden. Groepsbegeleiding is meer gericht op het bieden van zinvolle dagbesteding en/of het ontlasten van mantelzorgers. Doorgaans wordt dat meerdere dagdelen per week aan een cliënt geboden. Begeleiding wordt zowel kort- als langdurig ingezet. Beide varianten hebben gemeen dat begeleiding toewerkt naar het verkrijgen van of behouden van een stabiele situatie van de cliënt. Algemeen wordt gesteld dat begeleiding gericht is op het krijgen van structuur, het kunnen nemen van regie, het aanleren van praktische vaardigheden en het aangaan van activerende en sociale dagactiviteiten.
MH/11/0250/ovebg
1 februari 2011
© bureau HHM
Pagina 30 van 40
Onderzoeksvraag 2 Welke betekenis geven cliënten aan de begeleiding en welke kwaliteitseisen hanteren zij daarbij? Bij de betekenis die cliënten aan de extramurale begeleiding geven staat voorop het toewerken naar of het handhaven van een stabiele situatie. Een stabiele situatie brengt bijvoorbeeld met zich mee dat cliënten sociale contacten of een arbeidsrelatie aangaan. Daarnaast draagt het bij aan een veilige omgeving, zinvolle daginvulling of de mogelijkheid om zelfstandig te kunnen blijven wonen. Kwaliteitseisen zijn niet af te leiden uit de onderzoeksgegevens. Onderzoeksvraag 3 Welke gevolgen heeft de overheveling van de begeleiding voor gemeenten en hoe kunnen zij op de overheveling inspelen? Gemeenten hebben vooral behoefte aan feitelijke informatie over de inhoud van de huidige begeleiding en de cliënten die dit krijgen. Ook willen zij snel meer duidelijkheid over de juridische en procesmatige vorm van de overheveling. Gemeenten verschillen van opvatting over de gevolgen van de overheveling. Het is voor gemeenten de vraag of zij de verantwoordelijkheid kunnen dragen voor de begeleiding van bepaalde specifieke groepen. Met behulp van kwantitatieve duiding van cliënten in omvang en behoeften, zowel qua algemeen beeld als lokaal voorkomen, kunnen gemeenten beter inspelen op de aanstaande overheveling. Gemeenten zien een regierol weggelegd voor het ministerie van VWS bij het aanleveren van gegevens en communicatie richting cliënten, branches en betrokken organisaties. Sommige gemeenten voeren nu al verkennende gesprekken met aanbieders van extramurale begeleiding. Daarbij merken de ambtenaren dat er een verschil is in kennisniveau over cliënten, in vergelijking met de gesprekspartners van (grote) zorgaanbieders. Daarnaast biedt het generieke aanbod van zorgaanbieders soms onvoldoende ruimte voor aansluiting op het lokale Wmo-beleid.
6.2 Aanbevelingen Op grond van ons verkennend onderzoek doen wij hierna enkele aanbevelingen voor de verdere voorbereiding van de overheveling. Uitwerken cliëntgroepen en aanvullen met productiegegevens en resultaten Bij eerdere maatregelen in de AWBZ die gevolgen voor gemeenten hadden, hebben wij ervaren dat concrete en herkenbare beschrijving van de betreffende cliënten bijdraagt aan de praktische beleidsvoorbereiding van gemeenten. Dit kwam nu ook naar voren in de expertbijeenkomst met gemeenten. Aanbeveling 1 Wij bevelen aan de zes groepen uit deze rapportage door nader onderzoek aan te scherpen tot passende cliëntgroepen. De gemeenten kunnen de cliëntgroepen gebruiken bij de praktische en inhoudelijke voorbereiding van de overheveling.
MH/11/0250/ovebg
1 februari 2011
© bureau HHM
Pagina 31 van 40
Er is een verschil tussen de geïndiceerde omvang (CIZ gegevens) en het feitelijk gebruik van begeleiding. Dit geldt zowel voor de afname van begeleiding in natura als met een pgb. Voor gemeenten is het feitelijke gebruik door de eigen burgers een belangrijk aspect bij het voorbereiden van de overheveling. Dit is informatie die in principe bij zorgkantoren beschikbaar is. Nader onderzoek moet uitwijzen of en hoe deze informatie voor gemeenten te ontsluiten is en of dit naar de lokale situatie is te vertalen. Aanbeveling 2 Wij bevelen aan dat de informatie over het feitelijke gebruik van de begeleiding wordt verwerkt in de cliëntgroepen, waarbij ook de verhouding tussen de afname in natura en verzilvering met een pgb wordt opgenomen.
Wij verwachten dat gemeenten na de overheveling de begeleiding zullen inpassen in de ontwikkeling en vernieuwing van het Wmo-beleid. Daarbij wordt in toenemende mate het compensatiebeginsel als uitgangspunt voor beleid genomen. Door de VNG is onlangs met dat doel een nieuwe modelverordening uitgebracht. Invoering daarvan leidt tot een kanteling van het Wmo-beleid, waarbij minder op voorzieningen wordt gestuurd en meer aandacht wordt gegeven aan de wensen en eigen mogelijkheden van de cliënt. Het maatschappelijk resultaat, gericht op de voorwaarden voor zelfredzaamheid en participatie, staat daarbij voorop. Het is belangrijk dat gemeenten de huidige begeleiding tegen die achtergrond kunnen beoordelen. Daarvoor is het belangrijk dat zij de resultaten daarvan kennen en begrijpen. Aanbeveling 3 Wij bevelen aan dat de operationele resultaten (‘outcome’) in de cliëntgroepen van de huidige begeleiding worden opgenomen, zodat gemeenten deze kunnen plaatsen binnen het geheel van de doelstellingen van de Wmo.
Inzicht geven in vrijheidsgraden voor gemeenten Uit ons verkennend onderzoek komt een tweeledig beeld naar voren van de mogelijke consequenties van overheveling van de begeleiding. Enerzijds kan dit leiden tot één-op-één overname van de huidige begeleiding door gemeenten. Evenals bij de overheveling van de Huishoudelijke Verzorging uit de AWBZ (nu: Hulp bij het Huishouden) leidt dat er toe dat gemeenten het ‘product’ begeleiding onveranderd voortzetten. Dit draagt niet bij aan het realiseren van de doelstelling van de overheveling, namelijk dat gemeenten beter in staat zijn lokale oplossingen te vinden die passen bij de eigen burgers. Ook kan deze variant leiden tot financiële tekorten (geen prikkel tot verdere doelmatigheid, mogelijk hogere uitvoeringskosten) ten opzichte van de huidige situatie. Anderzijds kan de overheveling leiden tot een complete heroverweging van de inzet van professionele begeleiding. Het spookbeeld van zorgaanbieders is dat een gemeente denkt de ondersteuningsbehoefte van cliënten op te kunnen vangen met vrijwilligers en/of begeleiding in groepsverband. In deze variant kunnen bepaalde
MH/11/0250/ovebg
1 februari 2011
© bureau HHM
Pagina 32 van 40
cliënten ondersteuning bij de zelfredzaamheid te kort komen, hetgeen kan leiden tot destabilisering en crisissituaties die tot vervroegde opnames kunnen leiden. Op grond van de beelden die we in dit verkennend onderzoek hebben gevormd, denken wij dat het optimum tussen beide varianten in ligt. Er zijn groepen cliënten waarvoor de gemeenten onder de Wmo, bijvoorbeeld binnen het welzijnsdomein en met informele vormen van ondersteuning, passende en mogelijk eenvoudige alternatieven voor de huidige begeleiding kunnen creëren. Maar ook zijn er bepaalde groepen cliënten, waarbij vanwege specifieke kenmerken, zoals de complexiteit van de problematiek en/of specifieke deskundigheid van begeleiders, niet of nauwelijks een koppeling met Wmo-beleid is te maken. In deze gevallen lijkt het voor gemeenten en cliënten beter wanneer de begeleiding zoveel mogelijk op de huidige wijze wordt voortgezet. Om gemeenten te helpen bij het maken van beleidsmatige keuzes, is het van belang dat zij inzicht krijgen in de vrijheidsgraden die hierbij aan de orde zijn. Nader onderzoek kan duidelijk maken welke ruimte er is voor innovatie van de begeleiding en waar de risico’s voor de cliënten de ruimte beperken. Aanbeveling 4 Wij bevelen aan dat nader onderzoek wordt gedaan naar de ruimte die gemeenten hebben om de inhoud en uitvoering van de begeleiding aan de Wmo aan te passen, zonder onaanvaardbare risico’s voor de cliënten.
Wij verwachten dat de uitkomsten van dergelijk onderzoek mogelijk ook betrokken kunnen worden bij de juridische en organisatorische vormgeving van de overheveling. Vooral rond de afweging doeluitkering/integratie-uitkering. Regisseer de overheveling en communiceer daarover Er is nog veel tijd beschikbaar tot aan het voorgenomen moment van overheveling. Echter, partijen in het veld (gemeenten, aanbieders, zorgkantoren) hebben nog geen concreet beeld van de verwachte uitvoering van de overheveling. Het is voor het proces tussen betrokkenen in de lokale situatie van belang dat de dialoog gericht op gang komt. Er is veel behoefte aan informatie over het voorgenomen proces van overheveling. Een spoorboekje met mijlpalen, uitgangspunten, randvoorwaarden en de samenhang met aanpalende beleidsvoornemens (zoals de maatregelen rond LVG-zorg, de overheveling van de jeugdzorg, de veranderingen in de wajongregeling en de WSW) kan hierbij nu zeer nuttig zijn en stimulerend werken. Aanbeveling 5 Wij bevelen aan dat snel met het veld wordt gecommuniceerd over de overheveling.
Eén van de effecten daarvan is dat gemeenten inzicht krijgen in de omvang van de operatie en de opgave die ervan het gevolg is. Wij verwachten dat dit eraan bijdraagt dat voldoende expertise en capaciteit bij gemeenten wordt vrijgemaakt om de overheveling goed voor te bereiden.
MH/11/0250/ovebg
1 februari 2011
© bureau HHM
Pagina 33 van 40
Voorbereiding monitoring en evaluatie De groep cliënten die na de overheveling een beroep op gemeentelijke ondersteuning gaat doen, is in aantal omvangrijker en in problematiek complexer dan de groep cliënten die door de AWBZ pakketmaatregel 2009 werden getroffen. Gelet op de doelstellingen van de huidige begeleiding, is het van belang dat goed wordt gevolgd welke effecten de overheveling op langere termijn heeft. Hierbij gaat het om vragen als: blijft de zelfredzaamheid van de betreffende doelgroepen voldoende zodat zij kunnen (blijven) participeren? Draagt de gemeentelijke ondersteuning bij aan het vergroten van eigen kracht? Zijn er cliënten die door de overheveling tussen wal en schip vallen? Leidt de lokale invulling tot grote verschillen en zijn die acceptabel? Is er geen ongewenst effect richting de intramurale AWBZ? Het lijkt van belang dat tijdig wordt nagedacht over indicatoren die het effect van de overheveling op langere termijn kunnen monitoren en evalueren. Zicht op die indicatoren kan bovendien helpen bij het voorkomen van negatieve effecten van de overheveling. Aanbeveling 6 Wij bevelen aan dat vroegtijdig een monitor- en evaluatiemethodiek wordt ontwikkeld aan de hand waarvan de effecten van de overheveling kunnen worden gevolgd.
MH/11/0250/ovebg
1 februari 2011
© bureau HHM
Pagina 34 van 40
Bijlage 1.
Geconsulteerde inhoudsdeskundigen CIZ/ BJZ CIZ Naam mevrouw T. Van Ee mevrouw I. Vijzelman
BJZ (AWBZ-werkgroep) Naam
BJZ
mevrouw C. van de Logt
Haaglanden/ Zuid-Holland
de heer H. Versluis
Overijssel
mevrouw M. de Werd
Utrecht
de heer J. Moes
Flevoland
mevrouw P. Boven
Drenthe
mevrouw J. Wiersma
Friesland
mevrouw I. Hamersma
Friesland
de heer K. van der Veen
Rotterdam
de heer J. Reichgelt
Limburg
MH/11/0250/ovebg
1 februari 2011
© bureau HHM
Pagina 35 van 40
Bijlage 2.
Geconsulteerde zorgaanbieders en zorgkantoren
Zorgaanbieder
Sector
Naam contactpersoon
IJsselheem
V&V + Thuiszorg
mevrouw B. Ouwendijk
Gelderse Roos
(Jeugd)GGZ
mevrouw J. Rauch, de heer L. Smith
Visio, Bartiméus, Robert Coppes Stichting
ZG-visueel
de heer W. Kijlstra, de heer G. van Baal, dhr. H. van den Heuvel
Promens Care
VG, GGZ, MO
de heer K. Bouma
Gelderhorst
ZG-auditief
de heer J. Tempelaar
De Twentse Zorgcentra
VG
mevrouw C. Weersink
Rivierduinen
GGZ
mevrouw D. van Ravensteyn
Humanitas onder dak
MO
de heer R. Rijerkerk
Mediant
(Jeugd)GGZ
de heer J. Smit
Carint
V&V + Thuiszorg
mevrouw D. Noordink
RIBW IJssel-Vecht
GGZ
mevrouw C. Verheyen, de heer C. Boven
Zorgkantoor
Naam
Salland
de heer T. Heesen mevrouw M. Hoekman de heer J. Smid
MH/11/0250/ovebg
1 februari 2011
© bureau HHM
Pagina 36 van 40
Bijlage 3.
Gespreksleidraad zorgaanbieders A. Kennismaking en korte introductie ● Doel onderzoek: verzamelen van basale beleidsinformatie over cliënten die extramurale begeleiding ontvangen. ● Doel gesprek: vaststellen van onderscheidende cliëntgroepen, cliëntkenmerken en inhoud van de begeleiding. B. Feedback op indeling cliëntgroepen ● Kapstok: ingedikte cliëntgroepen CIZ ● Wat zijn relevante te onderscheiden (subgroepen) binnen cliëntgroepen die begeleiding ontvangen van zorgaanbieder? C. Per (sub)groep inventariseren: 1. Algemene schets van cliëntgroep ● ziekte/aandoening/handicap, grondslag(en) ● leeftijd ● leefsituatie (samenstelling huishouden, manier van wonen) ● inzet van mantelzorg en vrijwilligers (omvang inzet, belang voor cliënt) 2. Aard en ernst van beperkingen op relevante domeinen sociale redzaamheid ● bewegen en verplaatsen ● probleemgedrag ● psychisch functioneren ● oriëntatiestoornissen ●
3. Inhoud AWBZ-begeleiding Waar is de begeleiding op gericht (zorg, structuur, onderwijs, vrijetijd, …)? ● lang- of kortdurend? ● Welke doelen? ● Welke activiteiten (uitgesplitst BGI/BGG, indien mogelijk ook inzicht in ZIN/pgb) ●
4. Betekenis van begeleiding voor cliënt Hoe draagt begeleiding bij aan zelfredzaamheid? ● Wat is de vraag achter de vraag naar begeleiding, met andere woorden: welke ondersteuningsbehoefte heeft de cliënt en zijn er andere oplossingsmogelijkheden? ●
5. Andere AWBZ-zorg Persoonlijke verzorging, verpleging, behandeling, verblijf tijdelijk. 6. Wmo- of andere (gemeentelijke) voorzieningen Is de cliëntgroep in beeld bij de gemeente? Denk aan hulp bij huishouden, maaltijdvoorziening, schuldhulpverlening, … 7. Gevolgen/risico’s van overheveling naar gemeenten voor cliënt(systeem) Wat zijn aandachtspunten voor gemeenten bij vormgeven van beleid?
MH/11/0250/ovebg
1 februari 2011
© bureau HHM
Pagina 37 van 40
Bijlage 4.
Geraadpleegde literatuur pakketmaatregelen AWBZ
Uitvoerder
Titel
Publicatiedatum
Bureau HHM
AWBZ pakketmaatregelen 2009: getroffen klantgroepen & effect op de Wmo
Maart 2009
Bureau HHM
Handreiking gemeenten
April 2010
Bureau HHM
Gevolgen pakketmaatregel gemeente Amsterdam en verdeelvoorstel compensatiemiddelen
Juli 2010
Carint
Ondersteunende begeleiding, brug tussen wal en schip
onbekend
CIZ
CIZ Indicatiewijzer
Versie 3.0
CIZ
Pakketmaatregelen monitor jaarrapportage
Juni 2010
CIZ
Landelijke rapportage CIZ
Juli 2010
Cliëntenmonitor langdurige zorg
Veranderende toegang tot de AWBZ
Juni 2010
CVZ
De AWBZ-zorg (kompas)
actueel
ITS
AWBZ Monitor Onderzoek naar de gevolgen van de pakket maatregel begeleiding voor budgethouders (tussenrapport)
Januari 2010
MEE Nederland
MEE signaal eindrapportage pakketmaatregel AWBZ
Zomer 2010
Mezzo
Pakketmaatregelen AWBZ Effecten op de informele zorg
Januari 2010
PC kwadraat
Inventarisatie gemeentelijke inzet pakketmaatregel
Mei 2010
Research voor Beleid
Gevolgen van de AWBZ pakketmaatregelen Onderzoek onder chronisch zieken, ouderen, lichamelijk en verstandelijk gehandicapten
Februari 2010
Ministerie van VWS
Laatste voortgangsrapportage pakketmaatregel AWBZ
Juli 2010
MH/11/0250/ovebg
1 februari 2011
© bureau HHM
Pagina 38 van 40
Bijlage 5.
Geconsulteerde gemeenten
Gemeente
Naam
Apeldoorn
mevrouw A. de Vlieger
Dordrecht
mevrouw M. van den Hoek, de heer W. Sterk
Ede
mevrouw L. Kaptein
Eindhoven
mevrouw I. Maas
Ermelo
de heer A. Ketelaars
Groningen
mevrouw T. van Schie, de heer A. Boer
Hengelo
mevrouw R. Stekelenburg, mevrouw M. van den Bovenkamp
Hulst
mevrouw A. van den Brande, de heer S. de Vriend
Katwijk
mevrouw A. van Oost
Tilburg
mevrouw M. Lahaije
MH/11/0250/ovebg
1 februari 2011
© bureau HHM
Pagina 39 van 40
Bijlage 6.
Agenda expertbijeenkomst gemeenten Aan:
Genodigden expertbijeenkomst
Van:
Bureau HHM
Betreft:
Expertbijeenkomst 14 december 2010 van 10.00 - 13.00 uur
Locatie:
Vergadercentrum Oudlaen, Oudlaan 4, 3515 GA Utrecht
AGENDA
1.
Welkom en opening
2.
Toelichting onderzoek & doel bijeenkomst
3.
Bespreken centrale vraagstelling
4.
●
Welke knelpunten en risico’s voorzien gemeenten voor de overheveling van de extramurale begeleiding (mede gelet op ervaringen met de pakketmaatregelen)?
●
Hoe denken gemeenten de zorgvraag en ondersteuningsbehoeften van cliënten met matige of zware beperkingen op het gebied van zelfredzaamheid vorm te geven in hun Wmo-beleid?
●
Onder welke voorwaarden kan de overheveling van de extramurale begeleiding volgens gemeenten plaatsvinden?
Rondvraag en afsluiting
Bijlagen ● AN/10/2817/ovebg Notitie onderzoek overheveling extramurale begeleiding ● AN/10/3236/ovebg Notitie voorlopige indeling cliëntgroepen ● AN/10/3232/ovebg Deelnemerslijst expertbijeenkomst
MH/11/0250/ovebg
1 februari 2011
© bureau HHM
Pagina 40 van 40