Twentse Taalbank
VAN MAAGDEN EN MOORDENAARS (I) een variantenonderzoek in de orale literatuur
Als een der hoogtepunten uit de middelnederlandse liedkunst, leest vrijwel elke middelbare scholier hier te lande het lied van Heer Halewyn. Men amuseert zich, in meerdere of mindere mate, over de geheimzinnige inhoud: een meisje wordt aangetrokken door de zang van een mysterieus heerschap, dat de gewoonte heeft maagden van het leven te beroven; deze wordt nu op zijn beurt door de koningsdochter uit de ballade onthoofd. Weinigen zullen zich hierbij realiseren, dat we hier te maken hebben met een stukje (waarschijnlijk eeuwenoude) traditie in mondelinge overdracht; pas in de vorige eeuw werd het lied als gedicht in Vlaanderen op schrift gesteld en met een griezelige vanzelfsprekendheid opgenomen onder het etiket "middelnederlands" in bloemlezingen en literatuurgeschiedenissen. Een lied, met een verbreiding over geheel Europa; in vrijwel alle streken duiken er varianten op. Een studie van H.O. Nygard 1 deed vermoeden , dat we ons met de Zuidnederlandse variant dicht bij het oorsprongsveld van de ballade zouden bevinden. Over deze ballade nu, en dan speciaal gericht op het ntderlandse taalgebied, wil ik in dit tijdschrift in drie artikelen enkele opmerkingen maken. In deze eerste bijdrage wil ik de verschillende varianten ordenen in stamtypen voor ons taalgebied. Het tweede artikel toetst de resultaten, zoals die hier kort en schematisch weergegeven worden , aan de huidige opvattingen en studies over het lied in ons land; tevens vergelijken en bespreken we daarbij de Zuidnederlandse versies voor zover dit nodig is. Tenslotte een artikeltje over de vraag, hoe dit alles past in de internationale studies op dit gebied; waarbij ook gebruik gemaakt zal worden van de aangrenzende duitse varianten. Voor de ordening, zoals hier bedoeld, had ik de beschikking over ruim tachtig varianten met een spreiding, zoals die op bijgaande kaart aangegeven is 2 • Opvallend hierbij is, dat het merendeel genoteerd werd in het noorden en oosten van ons land , met daarnaast nog een concentratie in het uiterste zuiden. De versies afkomstig uit het westen, zijn vrijwel alle te herleiden tot een noord-oostelijke of zuidelijke herkomst. Of deze concentraties samenhangen met sociale factoren of misschien met de oorspronkelijke regio van een bepaalde zanger, is een interessant probleem, waarover echter slechts in speculatieve zin gesproken kan worden. Het onderzoek hier, beperkt zich tot de epische factoren en de motieven van het lied, waarover vergelijkenderwijs wel feiten meegedeeld kunnen worden. Daarbij wordt elke
Twentse Taalbank
variant , ook al is die fragmentarisch, als equivalent beschouwd. Bij een vergelijking van de teksten, roldener-als was het een veestamboekenkele duidelijk van elkaar verschillende stamtypen uit , t.w.: a. het friese type b. het groningse type c. het twentse type d . het zuidelijk type (zie afl . 11) Achtereenvolgens nu een beknopt overzicht van de epische elementen van de ballade, regionaal gestempeld, met voor elke streek één representatief geachte tekst. Het friese type Aanvankelijk , na een globale verkenning , scheen er slechts één noordelijk type te bestaan. Dit werd min of meer gesuggereerd door de naa mgeving van de hoofdpersoon, die in Friesland en Groningen zonder uitzondering "Jan Albert(s)" heet. Het verdere verloop van de inhoud , en dan in het bijzonder de aanloop , maakt echter duidelijk , dat we wel degelijk te maken hebben met twee fundamenteel verschi llende typen . Aanleiding is in allefriesevarianten het lied dat door Jan Alberts gezongen wordt , waarna het meisje onweerstaanbaar aangetrokken wordt door zijn gezang. Bovendien is deze laatste hier onmiskenbaar een koningskind. Hierna stelt het meisje aan familieleden de vraag, of ze uit mag gaan. Slechts op de variante F9, Fl8 en Fl9 na, die alleen de vader noemen, komen hier vader en moeder voor; zuster en broeder, de laatste al beschermer van de eer va n het meisje , komen in het geheel niet voor. Misschien is de functie in deze streek niet (meer) relevant? Het koningskind gaat dan naar haar kamer om zich te kleden. Over wat ze aantrekt lopen de meningen nogal uiteen . Deletie en insertie van elementen in dit gedeelte liggen echter voor de hand , wanneer we bedenken , dat een ballade met een sterk fluctuerend karakter als deze , bij een zo groot aantal elementen gemakkelijk minder belangrijke onderdelen verliest. In een frequentietabel voor deze kleedscene zijn in Friesland het meest opvallend: het hemd van zijde, rooie of mooie rok en de gouden kroon , die dan varieert van zes tot negen pond zwaar! Na deze kleedscene komen we op principiële verschillen met het bekende Halewynverhaal. In de zuidelijke varianten wordt expliciet vermeld, dat het meisje zelf een paard bestijgt (als man; schrijlings) en a lleen de bossen doortrekt naar de mysterieuze zanger toe . Welnu , in geen enkele van de f riese va ria n ten vertrekt het me isje alleen 3 • Er wordt duidelijk gesuggereerd, zelfs uitgesproken , dat het hier gaat om een liefdesrelatie; zij vertrekt als bruid! 2
Twentse Taalbank
........- b
(
~
~
~
/
~
(
•0
08:'
\
i(~
IÎ
,--/\,
\j
\/'../
ll
/
V
/
',
I
"·\,.,._
'
l'
.
~',, l(;( ',,
:
HEER HALEWYN 0
het fries e type
0
het gronings e type
/',.
he t twen tse type
'
;
\
',
1\ 0
i
\
'
i' i'
l__:/ Li
-
:
\
i i
i
'I
\,
.. "\. ....... \
i
---
(
L(
i
--
-·-;
' ·- ...
)
I 'i- -i
-·--'
\;
·--
\
<\_
......... __ _
--..
~
~ v-v~ .
\
'-
I
/ i
i
Ó l __... t;,.
____ ,
I
I
, .- I
i
----..,. __ _ ·' i )
r..... ~ --
~ \ ____.. \.
\
t;,.
~ .,
___, I
~
,s·------ ---' ',
,I
VARIANTEN VAN HET LIED VAN
.'>
0
i i
I --
OOSTNEDERLANDSE EN FRIESE
r
oe '1 '
--
\ ""- .........
h
• I
' '' ''
\
'
w
0 00 00 00
!
~
1V0v
, - ...
,-'
~I\-..
........_
11"-f;:
''
-
" '
~
'
0
... -- ,
)
',
)
_,'
.....~'
\ 0
v "-'
/
f
h
(
' 0 8. .' o o !, '-- -, 0
/
v
~
,-
c
00 0 0 0 0 0
0
(
~
~·,
~0 0
;
"
(
0
I/
(
c_ c:::=r-
i
~
_\--
,............. ... . -"
'·'·
,__,...,
j'
'
-
3
Twentse Taalbank
"Toen stak ze het hoofd door het venster uit En riep: "Nu ben ik Jan Alberts z'n bruid". Dit sluit aan bij het oude motief van de bruidsroof, zoals dat ook in de duitse Ulrichvormen van deze ballade voorkomt. Vertrekt van het koningskind en ontmoeting met de moordenaar vallen hier samen. Zij zet zich achter op zijn paard en ze rijden dan door de wildernis , wilgenbos of slechts bos. Hier komen we dan een nieuw aspect tegen. De Halewynversie geeft over de tocht weinig bijzonderheden; slechts dat er menig woord viel. Onze friese vormen zijn wat scheutiger. Wel zo'n drie dagen rijden ze (of heel lang), zonder dat ze eten of drinken nemen. Dan vraagt het koningskind, waarom hij haar geen eten of drinken geeft en daarna volgt de mededeling dat ze onder gindse boom een maaltijd zullen nuttigen . Deze klacht die ze uit , doet trouwens vrij oorspronkelijk aan; zij komt ook in franse vormen en tevens in sommige zwitserse Ulingervormen van de ballade voor. Nu volgt de scene onder de boom , die Vargyas 4 van essentieel belang acht en waarop ik in aflevering 3 in zal gaan . In Friesland hangen daar vrijwel zonder uitzondering - veertien meisjes . Meestal vermeldt de tekst slechts de aanduiding "hoge boom" . In enkele teksten "hageboom" (= meidoorn) , doch de waarschijnlijkheid van veertien hangende maagden is dan wel klein, hoewel de symboliek aantrekkelijk is. Vervolgens zijn de friese varianten weer verrassend uitgebreid. Het meisje wordt voor de keus gesteld , welke dood zij wil: de boom (hangen), waterstroom (verdrinken) of de dood door het zwaard (onthoofden) . Hier hebben we de drie mogelijkheden die ook in de oost-europese varianten voorkomen en tevens in enkeleduitseen deense. Bij de list va n het meisje en de onthoofding van haar belager sluiten vrijwel alle nederland se varianten bij elkaar aan; hij moet zijn bovenste kleed uittrekken want "maagdenbloed dat spreidt zo breed". Daarna ligt zijn hoofd spoedig voor zijn voeten . Alleen de friesevarianten hebben dan nog de motieven, die volgens Nygard te vinden zijn in meer oorspronkelijke versies ; het hoofd gaat spreken en vraagt achtereenvolgens om een hoorn , fluit en smeer. Zelfs drie onderdelen, waar de ZUidnederlandse er twee hadden. Het moedige gedrag manifesteert zich ook weer in het rijden; zij springt op het paard en rijdt terug . Een aantal varianten arrangeert nu nog een ontmoeting met de moeder van Jan Alberts. In de meeste versies antwoordt het meisje op de vraag van de moeder of zij Jan Alberts gezien heeft , met de opmerking dat Jan Alberts speelt met veertien jonge meisjes , waar zij de vijftiende van had moeten zijn. De afloop van de ballade in zuidnederlandse varianten is vrij bekend. Ze gaat door naar huis, waar een banket gehouden wordt , waarbij het hoofd 4
Twentse Taalbank triomfantelijk geserveerd wordt! Deze afloop is nogal twijfelachig (afl. lil). Edoch, niet in onze friese varia nten. Na de ontmoeting met de moeder van Jan Albert dreigt deze haar en blaast op de hoorn, waarna de moordenaars (moorders)(moeder) haar nazet( ten), zodat ze na een woeste rit bij haar vaders slot aankomt. De poort gaat niet snel genoeg open en zij gaat met het paard via de slotgracht binnen. De volgende ochtend zijn haar kleren weer droog. De meeste friese varianten hebben dit slot, dat riekt naar authenticiteit door treffende overeenkomst met versies in andere landen (o.a. Zweden). Tot slot van ditfriesebetoog een variant (F3 uit Leeuwarden) die over de meeste hier genoemde aspecten beschikt, vrij volledig is en daarom representatief geacht mag worden. Indien gezongen wordt de tweede regel herhaald. Jan Atberts stond op en hij zong er een lied En dat verhoorde een koningskind Toen ging ze voor haar lief vadertje staan Lief vader, lief vader H'ilt gij het toestaan Dat ik met Jan Atberts uit rijden mag gaan? Doe best er gell"eest en doe komst der nooit H·eer, Jan Alberts. Jan Atberts bell'aart niet jouH · eer. Toen ging ze voor haar lief moedertje staan. Lief moeder, lief moeder. ll"i!t gij het toestaan. Dat ik met Jan Atberts uit rijden mag gaan? Doe best er gell'eest en doe komst der nooit 1reer, Jan Alberts. Jan Atberts bell"aart niet jOU\\' eer. Wat trok ze toen over haar nakende lijf? Een hemdje zo 1rit. ja van zijde zo stijf Daarover trok zij mooie rokjes aan: Van goud hangen daar de belletjes aan. Wat zelle zij op haar krul bos haar? Een krone van goud. ja 1rel zes pond Zlraar.
5
Twentse Taalbank Toen stak zij het hoofd door het vensterglas uit, En riep: "Ik ben er Jan Alberts zijn bruid". Toen sprong zij op Jan Alberts zijn ros En reed er al mee door het ll'i!genbos. Jan Alberts, Jan Alberts, hoe duurt het zo lang eer dat ik spijs en drank ontvang. Toen reden zij voor een hogeboom Daar hangen ja ll'e! veertien meisjes schoon. Hangen daar ll'e! veertien meisjes fijn, Daarvan zult gij er de vijftiende zijn. Jij kunt gaan kiezen deze boom, Of ll'i!t gij kiezen de ll'aterstroom, Of ll'i!t gij kiezen het blanke Zll'aard? Als ik dan van die een kiezen moet, Dan kies ik het hoofdje voor mijn rechter voet. Jan Alberts, trek uit er je bovenste kleed, ll'ant magesjesb/oed dat spreidt er zo breed. Toen Jan Alberts ook half zijn rok uit had Zijn hoofdsje voor zijn voeten lag. Toen zei er het hoofd van Jan Alberts zijn romp: Kom blaas er eens aan die moordenaarsba/g. Het moordenaarsbalgje dat blaas ik niet En het moordenaarsfluitje dat fluit ik niet. Daar ginder daar staat er een potje met smeer, Smeer jij er mijn halsje eens metter die veer Het moordenaarspotje smeer ik niet. Toen zetten zij haar voet op Jan Alberts zijn ros, en reed er mee door het ll'ilgenbos. 6
Twentse Taalbank
Toen zij er op halver ll'egen kll'am, Jan Alberts zijn moeder die haar tegenkll'am. Zij sprak: hebstou mijn zoontje Jan Atberts ook vernam? Die speelt met veertien jongmeisjes fijn, En daarvan zou ik zo de vijftiende zijn. Toen zij \\'eer voor die poorte kll'am, riep zij: lief vader doe open die poort, Jan Atberts zijn moeder is mij aan boord. Toen de poort niet hastiglijk openkll'am, het meisje al door de gracht heenkll'am Des anderen daags, toen ll'as 't mooi \\'eer. Toen droogde het meisje de kleren weer.
Het groningse type Evenals in Friesland heet de hoofdrolspeler hier Jan Alberts. Een typerend verschil vinden we echter al in de aanhef. Hier lokt Jan Alberts niet door middel van zijn lied. Ook de activiteit gaat niet van het meisje uit, doch van Jan. Als eerste regel wordt vrijwel zonder uitzondering gegeven: "Jan Alberts die wou er uit rijden gaan", "en zag van verre een koningskind staan"; het motief is niet het lied , doch het rijden . Hoewel deze varianten zeer dicht tegen het friese gebied liggen, onderscheiden ze zich duidelijk van het Friese type. Wanneer ze mee zal gaan rijden , moet ze zich kleden en met goud en zijde beladen. De overeenkomst met de Westfaalse varianten is hier onmiskenbaar:
"Weil will mit Gert Olbert ut riden gohn, de soli sich kleiden, in Samt und Seiden". De vragen om toestemming aan familieleden, diewe-zij het in beperkte mate - in Friesland konden aantonen, komen hier in het geheel niet voor. Evenzo wordt er niet (meer) gerept van het naar haar kamer gaan. In de beschrijving van de kleding van ons koningskind is men echter wel weer zeer uitgebreid, doch evenzeer uiteenlopend . Frequent zijn het hemd van zijde, een zijden japon en een mantel. Opvallend afwezig is de gouden kroon;
7
Twentse Taalbank wel komen we zo hier en daar goud tegen in de vorm van ketting (G2), tabhert G3 , G7 , G9) en hoed (G13) . Ook het vertrek geeft niet een duidelijke bruidss uggestie; wel is het zeker , dat beiden gezamenlijk vertrekken. De tocht op zich geeft geen wezenlijke verschillen: het duurt lang en zonder eten of drinken . Hierna komen we weer bij de scene onder de boom. Ha ngende meisjes, een hoge boom en de keus die Jan Alberts geeft uit de drie manieren om te sterven. In een enkele variant gaat hieraa n vooraf de keus uit het verlies van haar eer of het verlies van haar leven (G7). De list is identiek , hoewel in enkele teksten staat "maagden bloed dat spreidt zo wreed" . Misschien is dit een contaminatie uit de andere mogelijkheden : wijd en breed.De onthoofding geschiedt op de algemene wijze, doch na de onthoofding misse n we hier de vragen van het romploos hoofd . Men krijgt toch de indruk, dat het mysterieuze element in deze varianten ontbreekt; in elke geval vinden we het hier minder dan in de andere . Hierna gaat ze in volle vaart huiswaarts. Ze komt dan nog wel Jan Alberts moeder tegen, tegen wie ze zegt da t Jan Alberts met veertien meisjes nooit weer za l spelen . Hier is het groningse type weer wat uitgebreider, want vele varianten hebben nu het dreigement van de moeder , dat als zij dat eerder gezegd had , zij het koningskind in koud water geleid zou hebben . Ze slaat op de vlucht en keert met driest geweld weer terug via de slotgracht. Over de volgende dag (vgl. Fr.) wordt niets meegedeeld. Nu volgt G2 uit Oostwolde.
En Jan Alberts die li 'OU er uit njden gaan. Hij zag van verre een k oningskind staan. Hij vroeg of zij d'r uit njden 1\ '0 U gaan. Dan zo u ze zich kleden. met zijde be/aan. Dat deed zij om haar nakend bloot lijf. Een hemdje van zijde. 't 11·as alles goed stijf Dat deed zij om haar rode salon. Een jurkje van zijde. blonk alles alom. En ll'at deed zij op haar gele kruis haar? Een k etting van goud hl} 1roog negen pond z11·aar. Zij zette zich op Jan Alberts zijn paard En reed er 1rel veertig uren van daar.
8
Twentse Taalbank
Toen zij die uren nu had gemarcheerd Vroeg zij aan Jan Atberts H'at hem d'r mankeert, Dat hij op geen eten of drinken tracteert. En daar ginders daar staat er een hoge boom, En daar kunt gij van eten en drinken zo schoon. En zij kH·amen al bij die hoge boom. En daar hangen ll'el veertien mooi meisjes zo schoon. Nu kun je d'r van kiezen ll'at jij d'r ll'i!t, Het mes, of de boom of koud ll'aterstroom. En als ik een van de drieën dan kiezen zal. Dan kies ik dat 't hoofd voor mijn voeten neerval. Trek jij je bovenste klederen maar uit Want het jongere bloed dat springt er zo ll'ijd. En zij had het nog niet eens gezeid Of ze had hem z'n hoofd voor de voeten geleid. Zij zette zich op Jan Atberts z'n paard, En zij reed er ll'el mee door de H'ilderen straat. Toen kH·am Jan Atberts zijn moeder haar voorbij. die vroeg è je mijn zoontje Jan Atberts ook zien? UI\' zoontje Jan Atberts die is er niet meer. En die speelt er met veertien mooi meisjes nooit ll'eer. Och kind, had jzj dat eerder gezeid, Dan had ik jou liefst in koud H'ater geleid. Och vader, och moeder. doe open de poort, Want de moordenaars komen al nader aan boord En zzj hebben haar 't poortje niet opengedaan, En toen is zij met het paard door de gracht heengegaan.
9
Twentse Taalbank
Het twentse type
Regionaal nogal ver verwijderd van de hiervoor besproken typen treffen we hier een aantal varianten aan, die ook drastisch daarvan verschillen, doch die evenwel niet minder interessant zijn. Het is een spijtige zaak, dat het aantal varianten in dit gebied zo zeer beperkt is, en dat de meeste slechts fragmentarisch genoteerd konden worden . Het eerste du idelijke verschil is al gelegen in de naamgeving. De mannelijke hoofdpersoon heet hier "Heer Albert" , terwijl de vrouwelijke helft aangeduid wordt met "een juffer fijn". Nergens in de aangrenzende streken vinden we een overeenkomstige aanduiding. In de opening van het lied , waarin de aanleiding genoemd wordt , missen we het lokkende lied en wordt slechts vermeld, dat zij met hem uit wandelen wil gaan. Dit is dezelfde opening die ook voorkomt in de duitse Ulrichvarianten: "Schön Ulrich wollt' spazieren gehn , Traut Annchen wollte mit ihm gehn ." Evenzeer treffend is het , dat we in Twente een fragment aantreffen (T4), waarin Anna genoemd wordt (evenals in Duitsland en Hongarije). Ze vraagt aan haar vader toestemming en dit wordt haar verleend, mits ze haar eer en fatsoen weet te bewaren . In tegenstelling tot het groningse type , gaat ze hier op haar kamer en kleedt zich met een zijden kleed . Verwonderlijk is echter nu, dat ze hier, terwijl ze aangeduid is met "juffer" wei een kroon opzet, . Misschien een relict van het koningskind? De mogelijkheid is er , doch het is evenzeer mogelijk dat hier een maagdenkroon aangeduid wordt 5 • Bij het vertrek zijn de twentse varianten weer opvallend eenstemmig. Ze vertrekt zeer mannelijk en bovendien alleen 3 op "den rooien vos". Het vreemde is , dat hierna de ballade verspringt en het verder over de twee gaat. Een ontmoeting wordt hierdoor slechts gesuggereerd. Heer en juffer reizen nu drie dagen en drie nachten, zonder eten of drinken , waarna ze onder "gindse groenlandse boom" een maaltijd tot zich zullen nemen. Hier ligt weer een relatie met de westfaalse varianten. In de twentse teksten, vinden we een uitgebreide scene onder de boom . Dit is van zeer groot belang i.v.m . de studie van Vargyas 6 , die de vraag omtrent originaliteit baseert op deze scene en daarbij stelt dat de uitgebreidheid (lees: originaliteit) van de westeuropesevarianten zeer beperkt is. Ook in de variant die hier als voorbeeld gegeven wordt is dit detail vrij uitgebreid. Overigens geldt de uitspraak van Vargyas voor wat betreft uitgebreidheid wel voor de andere nederlandse typen: deze scene is vrijwel overal beperkt.
10
Twentse Taalbank
Opvallend is ook nog het noemen van de hoofden en de haren, waarin de symboliek voor rouw uit de middeleeuwen nog bewaard is 7 • De juffer heeft ook hier drie keuzemogelijkheden om te sterven. List en dood van haar belager wijken nauwelijks af. Een fragment (T4), al genoemd, laat de juffer sterven, het verloop van de Ulrich en Nicolai-vormen. Bovendien had deze tekst de opening van de Ulrichvarianten, zodat hier mogelijk een verbinding ligt met oostelijk gesitueerde typen. Door het fragmentarisch karakter is dit echter moeilijk definitief vast te stellen. Voor de rest van de ballade blijft slechts één representatieve versie over, die nog een ontmoeting vermeldt met de vader van Heer Albert. Het verhaal moet echter nog verder gegaan zijn, want we beschikken nog over een fragment waarin een stukje slot zit, waarbij het meisje door het water gaat, d.w.z. het slot is conform de friese en groningse varianten. Nu blijkt dus dat de noordnederlandsevarianten alle een identiek slot hebben. Mogelijk betekent dit dat we een bepaald authentiek aspect op het spoor zijn , wanneer we ons realiseren dat het ons bekende Halewijn-slot laat ingebracht moet zijn (na 16e/17e eeuw), doch hierover nog nader. Nu volgt T3 uit Enschede . Daar ll'as een schoon juffer fijn, die H'ilde zo graag bij Heer Albert zijn. Toen is ze naar haar vader gegaan: Of zij nog even uit 1\'andlen mocht gaan. Gij moogt ll'el even uit 1\'andelen gaan, Als gij UH' eer en fatsoen maar bell'aart. Toen is ze naar haar kamer gegaan, En trok ze haar zijden kleedje aan. Wat zette ze op haar krullend haar, Het kroontje van goud, dat drukt zo Zll'aar. Toen nam ze den dapperen rooien vos En jaagde zo lustig al door het bos. Zij hadden drie dagen , drie nachten gereisd, Ja. zonder eten. drinken of spijs.
11
Twentse Taalbank
Daar ginder onder dien groentandsen boom daar zullen wij ene schone maaltijd doen. Hun hoofden ge wassen. hun haren gekamd En zo moest het nu aan het eten gaan. Zo menig bete die zij ook deed. Zo menige traan er haar ontgleed. Weent gij om uws vaders goed, Of weent gij om Uil ' eer en fat soen? Of weent gij omdat gij sterven moet? Ik ween niet om mijn vaders goed En ook niet om mijn eer en fatso en Nog minder omdat ik sterven moet. A/waart gij ook het schoonste ll'ijj. Toch zult gij hangen aan 't dodenrijk. Aan 't dodenrijk hangen, dat ll'i! ik nog niet Zo ll'il ik 1\'ilchten 1rat mij geschiedt. Wat kiest gij er. den galgeboom. Of kiest gij er den ll'aterstroom , Of kiest gij · t blanke staal voor goed? Ik kies er geen van alle drie goed Maar als ik dan kiezen of delen moet Dan kies ik het blanke staal voor goed. Trek uit Heer Albert, u11· bovenste kleed Het maagdenbloed dat is zo heet Dat u dat besproeit dat doet mij zo leed. Toen Heer Albert zijn eerste mou11· half uittoog Het hoofd reeds voor zijn voeten vloog. Toen is zij een eindje verder gegaan . Waar Heer Atberts vader haar tegenk1mm. 12
Twentse Taalbank
Zeg mij eens juffer, daar of hier, Hebt gij Heer Albert ook gezien? Heer Albert is gekomen tot zijn recht Waar hij zo lang om heeft gevecht. Heer Albert ligt onder ginds groene landou\\'en en speelt er met negen schone jonkvrou11·en Waar ik de tiende van 1rezen zou. Wanneer we de drie typen naast elkaar leggen en de gegevens vergelijken, ook met de ZUidnederlandse en westfaalse varianten, kunnen we ons nauwelijks aan het gevoel onttrekken, dat we te maken hebben met een lied dat verschillende tijdlagen kent. Een basis van oorspronkelijkheid, hoofdzakelijk gelegen in de kern van de ballade , met daarnaast een afloop, die regionaal verschilt. Toch geven begin en eind wel indicaties in een bepaalde richting . Overeenkomsten met Scandinavische versies zijn duidelijk bij hetfriesetype (in enige mate) en (vrij sterk) bij het groningsetype . In Friesland treffen we meer kenmerken aan van het vrij oorsponkelijk geachte Halewynlied. De afloop doet vermoeden dat dit deel zelfs dichter bij de bron zit dan de zuidnederlandsc: Halewynballade, waar we het Judith en Holofernusachtige motief van het geserveerde hoofd aantreffen. Hoewel de kern nauwelijks verschilt, is het inhoudelijke aspect in Groningen geheel ontdaan van de mysterieuze elementen (aantrekking door de zang, het spreken van het hoofd). Daar een schetsmatig verslagje van een onderzoek als dit, nauwelijks ruimte laat voor conclusies, meen ik wel te mogen zeggen, dat de frieseJan Alberts gezien de epische elementen en de taal, wat nauwer aan lijkt te sluiten bij de o orspronkelijkheid, de groningse variant is kennelijk ruimer beïnvloed; niet sl echts vanuit het noorden, ook vanuit de aangrenzende duitse gebieden. De twentse versie is een hoofdstuk apart. Met zo weinig varianten lijkt het m ij vrij prematuur, definitieve feiten te verkondigen . Wel kunnen we \·as tstellen, dat we hier te maken hebben met een zuivere tekst, die althans in be paalde gedeelten veel kenmerken van originaliteit vertoont. Dit laatste \·oo ral bij vergelijking met aangrenzende duitse teksten, waar de \·erwantschap onmiskenbaar, doch de korrupties evenzeer aantoonbaar zijn; doch op zaken omtrent oorsponkelijkheid zou ik in een volgende aflevering \·iJ le n ingaan. Helle ndoorn, juni 1980
J. Bouwhuis 13
Twentse Taalbank
BIJLAGE: Lijst van varianten• Fl F2 F3 F4 F5 F6 F7 F8 F9 FIO Fll Fl2 Fl3 Fl4 Fl5 Fl6 Fl7 Fl8 Fl9 F20 F2 F2 F23 F24 F25 F26 F27 F28 F29 F30 ]Zl Z2 Z3 Z4 Z5 Z6 Z7 Z8 Z9 ZIO Zll Zl2 Zl2 Zl4 Zl5
Houtingehage (fr-I) Houtingehage Leeuwarden Siegerswoude (fr-10) Kollumerzwaag (fr-2) Zwaagwesteinde (fr-6) Zwaagwesteinde (fr-4) Zwaagwesteinde (fr-5) Drachten Suameerderheide Suameerderheide Akkerwoude Harkerna Harkerna Twijzel De Tike Suameerderheide Suameerderheide Bergurn De Tike Twijzelerheide Twijzelerheide Opeinde Harkerna Langewijk Schuilenburg Veenwoudsterwal (fr-I) Lucaswolde Hemrik Drachtster Compagnie Mater b. Oudenaerde Mater b. Oudenaerde onbekend- Vlaams onbekend- Vlaams Brabants-Vlaams lepers Frans- Vlaams Kempen Hever/ Brabant Eekloo Venray (n) Leunen (n) Merselo Venray Krommenie (fr-6)
Gl G2 G3 G4 G5 G6 G7 G8 G9 GIO Gil Gl2 Gl3
Exloërveen (fr-4) Oostwolde Heiligerlee Bellingwolde Bellingwolde (fr-5) Beerta (fr-2) Oude Pekela Oude Pekela Winschoten (fr-9) Heiligerlee Den Hom (fr-3) Leek (fr-2) Winschoten
Tl T2 T3 T4 T5
Almelo (fr-I) Oldenzaal (fr-6) Enschede Overdinkei (fr-6) Almelo (fr-3)
Dl 02 03 04 05 06 07 08 09 OIO Dil 012 013 014
Westfalen Westfalen Westfalen (kinderlied) Westfalen (kinderlied) Budde/ Milspe Bökendorf Bökendorf Bökendorf Bergisch Niederrhein iederrhein Niederrhein Niederrhein Altrheinländisch
• bij de fragmenten is aangegeven om hoeveel strofen het gaat.
14
Twentse Taalbank
NOTEN:
I. H.O. Nygard, The bal/ad of Heer Ha!eHTn. ltsfarm s and variations in Western Europe. F.F. Comm. 169, Helsinki 1958, 350 pp. 2. De varianten vannederlandsebodem komen grotendeels uit het Volksliedarchiefvan de Kon. Ned. Ak. v. Wetensch. te Amsterdam. Daarnaast een aantal uit de collectie Jaarsma van de Fryske Akademy, die ik via het Nedersaksisch Instituut van de Groningse Universiteit (drs. J. v. d. Kooi) ontving. De duitse varianten zijn afkomstig uit het Deutsches Volksliedarchiv, Arbeitsstelle für internationale Volksliedforschung, te Freiburg. 3. Nygard noemt het vertrek alleen oorspronkelijk (blz. 46): "Her riding off alone is an exceptional circumstance in the traditional song." "The Dut eh maid's riding off alone would suggest a possible original trait, for the tendency in tradition would certainly be to anticipate their meeting by ha ving depart logether ... ""lt is the individualised touches that make the Dutch baliact appear original. Only in the Dutch does the villa in attract the maid with his magie song; only in the Dutch she meets H. in the wood, the riding off logether is the conventional treatment, only ... " (65). 4. Lajos Vargyas: Researches into the mediaeval history of Folk Bal/ad. Akademiai Kiado, ,Budapest, 1967. 5. Nygard , blz. 45-46, 48: "the virgin crants". 6. Vargyas, o.a. blz. 139. 7. Verdam , Middelnederlands Handwoordenboek geeft deze suggestie. In het Handwörterbuch des Deutschen Aberglaubens van Hoffmann-Krayer en Bächtold-Stäubli, band III onder het trefwoord "Haar" is dit echter niet te vinden. Wel kan van belang zijn Kol. 1258 aldaar, daar over de haardracht i.v.m. het al of niet gehuwd zijn.
NAAMKUNDIGE SCHETSEN: SINJEWEL J ohan Winkier schrijft in zijn Nederlandsche Geslachtsnamen van 1885 op blz. 449 over de ·' zo nderlinge" familienaam Sijnje1re!: "Deze/ .. . I naam, in Fivelgo (Groningerland) voorkomende, is eigenlijk de vraag "zie-je-we!" (als stopwoord niet zeldzaam in gebruik in den groningsehen volkstongval)". Uitman en Huizinga nemen deze interpretatie in 1941 en 1955 voor hun ha ndboeken over. Huizinga schrijft overigens SrnjeH·e!. Of de familienaam inderdaad typisch ,·oo r een deel van de Ommelanden is (geweest) , zoals wordt gesuggereerd, moet ik na allerlei s eek proeven in historische en genealogische bronnen betwijfelen. Hetgroningse zou dan alleen zitte n in de uitspraak za in voor 'zien ' . Het NRF met zijn materiaal van 194 7 biedt echter ook geen geogra fi sche controlemogelijkheid want het heeft in de Randstad slechts 3X Sinje1re!. Onde r deze omstandigheden lijkt mij waarschijnlijker een samenhang met mnl. seneH·e!(t)/ j fnelr e!( r). adj. met de betekenis 'ron d' (zie Mn!Wb. VII, 1145-1146, het woord is overigens ook in ::e ~! nd. en het Mhd. vertegenwoordigd); m.a.w. , ik denk aan een ontstaan van de familienaam • c ee n oorspronkelijke bijnaam. Omdat sene11·e! en varianten volgens het Mn!Wb. "in de - elij ke tongvallen bekend geweest" zijn, heb ik in velerlei Oostnederlandse (laat)- · delee uwse bronnen naar een bevestiging van deze gedachte gezocht, maar tevergeefs. Voor !":":1 info rma tie over een bewijsplaats van Sinjelrel<sineH ·e!(r) en varianten houd ik mij derhalve 2n ,·o len.
G:o in gen
R. A. Ebeling
15