Van kans naar keuze Verslag van de activiteiten van scholen uit het vmbo Ambitieprogramma op het gebied van meisjes en techniek. Deel 1
Actis Onderzoek en het Kohnstamm Instituut Eva Voncken, Edith van Eck en Machiel Bouwmans Rotterdam / Amsterdam, juli 2010
Inhoudsopgave
1
In l ei d in g
5
2
Mo t i va t ie en v or m ge v i ng v an d e ac t i vi t ei t en
7
2. 1 2. 2 2. 3
A an d ac h t v o or tec h n ie k Do e le n Re d en e n v oo r de in v e s ter i ng i n m eis j es e n tec h ni ek V or m ge v in g He t b el a ng v an h e t s u c c es v a n de tec h ni ek ac t i v it e it e n
7 7
2. 4 2. 5
11 14 17
3
G ek o ze n ac ti v i te i te n e n wer k wij ze
19
3. 1 3. 2 3. 3 3. 4 3. 5 3. 6 3. 7
Ac t i v i te i te n g er ic h t o p m eis j es e n tec h n iek W erk zam e e l em ent e n A an gr ij p i n gs p u nt va n de ac t i v it e it e n B etr ok k enh ei d va n d oc en t en Dr a a g v lak O u der b etr ok k enh e id Pr of i l er i n g
19 22 22 23 24 26 27
4
Res u lt at e n v a n de ac t i v it e it e n
28
4. 1 4. 2 4. 3 4. 4 4. 5 4. 6 4. 7 4. 8 4. 9 4. 1 0 4. 1 1 4. 1 2
28 31 32 33 33 34 35 35 37 38 39
4. 1 3
Ef f ec t en Do e le n e n r es u lt at e n W aar of b ij wi e is r es u lt a at t e zi e n ? Do e lg r o e pe n e n r es u lt at e n T er r e in e n r es u lt a te n V er vo l g ac t i v it e it e n Do or ga a n of s t o pp e n m et ac ti v i te i te n K ne l p un te n E ye o p en er s He t ‘ pos t- VHT O - t ij dp e r k ’ De in v l oe d va n d e s c h oo l Am bi t ies c h ol e n e n ac t i v it e it e n g er ic h t o p m ei s j es en t ec hn i ek O v er ig e o pm er k in ge n
5
Co nc lus i es
43
5. 1 5. 2 5. 3
Co nc ep tu e e l m od e l v a n d e s c ho l e n K op p e li n g v a n do e l en en ac t i v it e it e n Ho e we r k en d i e ac t i v i t e it en en wat wer k t be v or d er l ij k ? W at le v er t he t o p? V er vo l g ac t i es
44 44
5. 4 5. 5
41 41
44 45 46
2
B ij la ge n B ij la ge B ij la ge B ij la ge B ij la ge
I b ij par a gr a af 4. 2: D o e l en en r es u l ta te n I I b ij par a gr a af 4. 4: D o e l gr o e p en e n r es u lt a te n I I I bij par a gr a af 4 .5 : T er r e i n en r es u l t at e n I V O ver zi c ht v a n d ee l nem e nd e s c h o le n
48 51 53 55
1
Inleiding
Samen met het Platform Bètatechniek heeft VHTO, het Landelijk expertisebureau voor meisjes/vrouwen en bèta/techniek, de afgelopen jaren een aantal aanpakken ontwikkeld om meisjes, opleidingen en beroepen in de techniek dichter bij elkaar te brengen. Dat gebeurt vanuit de overtuiging dat méér mogelijk is: er liggen kansen, maar veel potentieel technisch talent blijft onbenut. De aanpak heeft bijvoorbeeld geresulteerd in instrumenten als de Meidenwijzer, oriëntatietrajecten als de vmbo-mbo brug, een database voor speeddates/contacten met vakvrouwen en de beroepenwaaiers als ‘Femme Metaal’. VHTO organiseert met regelmaat bijeenkomsten en kennisconferenties voor scholen en/of bedrijven. Door een extra investering in het kader van middelen die gedurende drie jaren beschikbaar gesteld worden door de Directie Emancipatie en het Platform Bètatechniek, kunnen de ontwikkelde aanpakken in de breedte en diepte verder beproefd en uitgerold worden, opdat een grotere groep scholen kan profiteren. De activiteiten die momenteel in het kader van de extra investering uitgevoerd worden, willen een impuls geven aan ‘meer meisjes voor de techniek’, door aangrijpingspunten te kiezen die realistisch en kansrijk zijn, die aansluiten bij potentieel, die binnen en buiten de keten liggen en gericht zijn op een integrale en duurzame aanpak. Daartoe wordt voortgeborduurd op het Vmbo Ambitieprogramma van het Platform Bètatechniek. Op die manier is er ook een verbinding met de strategie van prestatiegericht innoveren van het Platform Bètatechniek. Serieus werk maken van keuzebegeleiding van meisjes en het aantrekkelijker maken van bèta/techniek voor jongens en meisjes vereist een integrale aanpak. Samengevat kenmerkt die aanpak zich door: • • •
• • • •
Specifieke activiteiten èn gendermainstreaming Een ketenaanpak van aansluiting basisonderwijs-vmbo, vmbo-mbo, mbohbo Activiteiten in de breedte (meer scholen participeren in activiteiten en kennis wordt verspreid) èn in de diepte (kennis wordt verdiept en opleidingen herontworpen) Activiteiten binnen èn buiten de onderwijsketen (met o.a. bedrijven en zelforganisaties/ouders van allochtonen) Identificeren en intensiveren van kansrijke ontwikkelingen Samen ontwikkelen, uitvoeren èn leren Een menukeuze èn maatwerk
De gekozen aanpak van VHTO is schoolnabij. Scholen krijgen een aanbod waar ze makkelijk op in kunnen stappen, maar krijgen ook begeleiding bij het uitvoeren van die activiteiten.
5
In najaar 2009 en voorjaar 2010 is een beperkte monitor uitgevoerd onder de scholen die meedoen aan het Vmbo Ambitieprogramma, zowel onder de scholen met beroepsgerichte afdelingen als onder de vmbo-scholen die meedoen aan het TL Ambitieprogramma. Om de belasting van scholen te beperken zijn er extra vragen toegevoegd aan de reguliere monitor, die wordt uitgevoerd binnen het Ambitieprogramma. Voorjaar 2010 is een eigenstandige bevraging van de vmbo-scholen die deelnemen aan VHTO activiteiten, uitgevoerd. Om een beeld te krijgen van de activiteiten en (eerste) resultaten van de scholen die zich inzetten voor meisjes en techniek is een vragenlijst ontwikkeld. De lijst bestaat uit drie onderdelen: de motivatie en vormgeving van de activiteiten; de activiteiten en de werkwijze, en tot slot de opbrengsten. In totaal zijn coördinatoren van 60 vmbo scholen benaderd. De monitor is aangekondigd vanuit VHTO. Er zijn 35 scholen (58%) die de vragenlijst ingevuld hebben geretourneerd. Dat konden ze doen op drie manieren: via de email, via de post of door een telefonische afname van de vragenlijst door een van de onderzoekers. Van de niet-deelnemende scholen hebben enkele coördinatoren aangegeven dat hun deelname zo recent is, dat er nog weinig te melden valt. Met VHTO samen is nagegaan in hoeverre de niet-responderende scholen afwijken van de scholen die wel hebben deelgenomen. Bijna de helft van de niet responderende scholen blijkt‘ slechts’ één van de activiteiten uit de menukaart, bijvoorbeeld de VMBO-MBO-Brug of een speeddate, uit te voeren. Een deel van deze scholen is geen ambitieschool. Dit zijn dus scholen met wie een minder intensieve relatie bestaat. Zoals verderop in het verslag zal blijken, combineren de scholen juist doorgaans verschillende activiteiten. De overige scholen zijn merendeels Meidenwijzer-scholen; daarbinnen deels volgscholen, in twee gevallen gaat het om scholen die gestopt zijn. Ook de periode van het aanbieden van de monitor (rond de meivakantie) kan voor een aantal scholen ongunstig zijn geweest. Leeswijzer In de voorliggende rapportage wordt verslag gedaan van de bevindingen van de monitor. Hoofdstuk twee gaat in op de doelen van de scholen, hun redenen om te investeren in meisjes en techniek en de vormgeving van de aanpak. Het derde hoofdstuk beschrijft de gekozen activiteiten, het draagvlak bij relevante betrokkenen en wat werkt. In het vierde hoofdstuk komen de (voorlopige) resultaten van de activiteiten aan bod, de ervaringen bij de uitvoering en een blik op de toekomst. Het laatste hoofdstuk bevat de conclusies van deze monitorronde.
6
2
Motivatie en vormgeving van de activiteiten
In dit hoofdstuk wordt ingezoomd op de motieven van scholen om activiteiten voor meisjes en techniek te ondernemen en de doelstellingen die ze daarmee hebben. Ook komt de vormgeving van de activiteiten daarbij aan bod.
2.1
Aandacht voor techniek Aanleiding voor deze monitor is de extra impuls voor activiteiten van scholen op het gebied van meisjes en techniek, ondersteund door VHTO. Wanneer zijn de scholen de samenwerking met VHTO gestart? De samenwerking met VHTO is voor de meeste scholen van vrij recente datum. In tabel 1 staat weergegeven in welk jaar deze samenwerking naar opgave van de scholen van start is gegaan. Tabel 1. Startdatum van activiteiten met VHTO
Startjaar 2006 2007 2008 2009 2010 Onbekend
Aantal scholen
1 5 4 13 9 3
Percentage
1
3 14 11 37 26 9
Natuurlijk kunnen de scholen ook al eerder aandacht aan meisjes en techniek besteed hebben. Op de meerderheid (ruim 57%) van de scholen blijkt de aandacht voor meisjes en techniek iets van de laatste tijd, waar ze in het verleden niet eerder mee bezig zijn geweest. Twee scholen zijn er recent weer mee gestart, maar ondernamen in het verleden ook al activiteiten op dit gebied. Verder richten vier scholen zich de afgelopen twee tot drie jaar op meisjes en techniek, acht scholen zijn hier zo’n vijf jaar mee bezig en één school al tien jaar.
2.2
Doelen Nastreven van doelen In de enquête zijn aan de deelnemende scholen twaalf doelstellingen voorgelegd. Op een schaal van 1 (helemaal niet) tot en met 5 (in sterke mate) konden de scholen aangeven in welke mate ze het betreffende doel nastreven. Gemiddeld genomen streven de scholen alle doelen redelijk tot in vrij sterke mate na. In figuur 1 staan de gemiddelde scores per doelstelling weergeven
1
Wanneer de percentages in dit rapport opgeteld niet precies op 100% uitkomen, dan heeft dit te maken met afrondingsverschillen.
7
(in bijbehorende tabel staan de doelstellingen die corresponderen met de cijfers op de x-as). Uit figuur 1 blijkt dat gemiddeld alle geformuleerde doelstellingen redelijk tot in vrij sterke mate worden nagestreefd door de scholen. Het belangrijkste doel voor de meeste scholen is het wekken van belangstelling voor techniek onder meisjes, gevolgd door meisjes een meer bewuste keuze laten maken en hen beter informeren. Dat heeft voor de scholen prioriteit. Dat er daadwerkelijk meer meisjes voor techniek kiezen als richting voor hun opleiding of beroep, ligt in het verlengde daarvan, maar is voor nu niet het hoofddoel. Minder dan de helft van de scholen heeft professionalisering van docenten of verbetering van hun imago voor ogen met de activiteiten. Figuur 1. Gemiddelde score van scholen op het nastreven van doelstellingen 5,0 4,5 4,0 3,5 3,0 2,5 2,0 1,5 1,0 1
Nummer
2
3
4
5
6
7
8
9
10
11
12
Doelstelling
1
meer belangstelling voor de techniek onder meisjes wekken
2
meer meisjes een bewuste keuze laten maken, waarbij techniek mee wordt genomen
3
meisjes beter informeren over technische opleidingen en beroepen
4
de keuzebegeleiding en beroepsoriëntatie in het algemeen verbeteren
5
een stimulerende omgeving voor meisjes en techniek creëren
6
meer meisjes voor techniek laten kiezen
7
het zelfvertrouwen van meisjes in bètatechnische competenties bevorderen
8
meer meisjes door laten stromen naar een technische vervolgopleiding in het mbo
9
meer meisjes door laten stromen naar technische beroepen
10
meer meisjes voor wiskunde/nask1 laten kiezen
in hun afweging
11
docenten beter toerusten op het gebied van meisjes en techniek (bevordering van genderdeskundigheid)
12
het imago van de school verbeteren
8
In tabel 2 staan de scores per doelstelling samengebracht tot een driedeling: ‘niet of nauwelijks nagestreefd’ (= score 1 of 2 van de vijfpuntschaal), ‘redelijk nagestreefd’ (score 3) en ‘sterk nagestreefd’ (= score 4 of 5). Deze tabel maakt de verdeling van de scholen in het nastreven van de doelen meer inzichtelijk. De bovenste regel bij elke doelstelling geeft aan hoeveel scholen de desbetreffende doelstelling in een bepaalde mate hebben nagestreefd. De getallen daaronder zijn de procentuele weergave hiervan. Tabel 2. Het nastreven van doelstellingen uitgesplitst
Doelstelling
Mate van nastreven
meer belangstelling voor de techniek onder meisjes wekken
%
Niet of nauwelijks
Redelijk
Sterk
-
3
32
-
9
91
1
4
30
3
11
86
1
5
29
3
14
83
2
9
23
6
26
66
3
7
25
9
20
71
4
6
25
11
17
71
5
3
27
14
9
77
7
5
23
20
14
66
6
10
19
17
29
54
8
8
19
23
23
54
8
10
17
23
29
49
8
12
15
23
34
43
meer meisjes een bewuste keuze laten maken, waarbij techniek mee wordt genomen in hun afweging
% meisjes beter informeren over technische opleidingen en beroepen
% de keuzebegeleiding en beroepsoriëntatie in het algemeen verbeteren
% een stimulerende omgeving voor meisjes en techniek creëren
% meer meisjes voor techniek laten kiezen
% het zelfvertrouwen van meisjes in bètatechnische competenties bevorderen
% meer meisjes door laten stromen naar een technische vervolgopleiding in het mbo
% meer meisjes door laten stromen naar technische beroepen
% meer meisjes voor wiskunde/nask1 laten kiezen
% docenten beter toerusten op het gebied van meisjes en techniek
% het imago van de school verbeteren
%
9
In tabel 2 wordt nogmaals zichtbaar dat veel scholen het streven naar een bewuste keuze bij meisjes belangrijk vinden. De doelstelling om meer belangstelling voor techniek te wekken onder meisjes wordt door 91% van de scholen in sterke mate nagestreefd. Ook andere aspecten van bewustwording worden sterk nagestreefd, zoals ook al bleek uit figuur 1. Het verbeteren van de keuzebegeleiding en de beroepsoriëntatie neemt wat betreft de doelstelling van scholen een middenpositie in en wordt door 23 van de 35 scholen in sterke mate nagestreefd. Voor ruim een kwart van de scholen is het enigszins een doel en 6% van de scholen streeft deze doelstelling niet of nauwelijks na. Het ‘harde’ criterium van daadwerkelijk meer meisjes voor de techniek laten kiezen wordt door 25 van de 35 scholen sterk nagestreefd. Voor 11% van de scholen geldt dit niet of nauwelijks. Een soortgelijk beeld is te zien bij de doelstelling om meer meisjes naar technische vervolgopleidingen te laten doorstromen: 66% van de scholen streeft dit in hoge mate na, maar 20% streeft hier niet of nauwelijks naar. De spreiding van scholen op deze doelstellingen, maar ook op de doelstelling om meer meisjes te laten kiezen voor wiskunde en nask1 of om meisjes door te laten stromen naar technische beroepen, is groter dan bij de doelstellingen met wat ‘zachtere’ criteria, namelijk het bewustzijn verbeteren. Scholen variëren dus meer in het belang dat zij toekennen aan de ‘hardere doelstellingen’. Men zou kunnen verwachten dat scholen die de ‘harde’ criteria meer voor ogen hebben, ook vaker een streefcijfer hanteren voor het realiseren van hun doelen. Uit de analyses blijkt dat dit niet zo is: scholen die ‘harde’ criteria belangrijker vinden, hanteren niet significant vaker een streefcijfer. Naast het belang van de voorgelegde doelstellingen konden scholen ook aangeven of voor hen nog andere doelen belangrijk zijn bij de activiteiten gericht op meisjes en techniek. Het merendeel van de scholen heeft geen extra doelen toegevoegd. Eén school geeft wel aan dat ernaar wordt gestreefd om leerlingen toe te leiden naar opleidingen en beroepen die een grote kans op werk bieden. Bij een andere school speelt de bevordering van de opstroom van de basisberoepsgerichte naar de kaderberoepsgerichte leerweg een rol. Situatie bij de start van de activiteiten In de enquête is gevraagd om een benadering te geven van het aantal meisjes dat bij de start van de activiteiten in de sector techniek zat of bètatechnische vakken volgde. Deze vraag was voor veel scholen moeilijk te beantwoorden en vaak zijn de antwoorden daarom gebaseerd op een grove schatting. De schattingen van de scholen lopen uiteen. Vaak gaat het om geen of slechts om enkele meisjes. In enkele gevallen wordt het aantal rond de 10% geschat. Eén school geeft aan dat ze dit nog aan het inventariseren zijn. Over het algemeen is het aantal meisjes dat voor de technische sector kiest laag. Landelijk kiest in 2009/2010 aan het eind van leerjaar twee 4,9% van de meisjes uit beroepsgerichte leerwegen voor de sector techniek (versus de helft van de jongens). In de theoretische leerweg hebben verhoudingsgewijs wel 10
veel meisjes bètatechnische vakken. Een reden die enkele scholen hiervoor geven, is dat in de bovenbouw van de theoretische leerweg een breed vakkenpakket geldt, wat inhoudt dat alle leerlingen wiskunde en scheikunde volgen. In de onderbouw maakt ook nask geregeld deel uit van het vakkenpakket voor alle leerlingen. Hanteren van een streefcijfer In het bovenstaande is al kort op het hanteren van een streefcijfer ingegaan. Van de 35 scholen hanteren er 13 een streefcijfer, een minderheid dus. Enkele voorbeelden van streefcijfers die scholen hanteren zijn: • ‘Een toename van 15% meer meisjes en jongens die kiezen voor de sector techniek.’ Dit is in principe de doelstelling die alle deelnemende scholen hanteren, want het gaat om ambitiescholen. Dit streefcijfer is echter niet specifiek gericht op meisjes. • ‘5-10% van de meisjes kiest voor de sector techniek.’ • ‘Ieder jaar een meisje meer dat kiest voor een technische vervolgopleiding.’ • ‘Voor de techno-mavo streven we naar een derde deel meisjes.’ De meerderheid van de scholen (22) hanteert geen streefcijfer voor het realiseren van hun doelen. Hieronder staan enkele redenen weergegeven van waarom ze dit niet doen: • ‘Onze motivatie is om meisjes een goede keuze te laten maken. Dat techniek daarbij ook interessant kan zijn voor meisjes is goed om aan te kaarten. Maar dit moet niet afgedwongen worden.’ • ‘Het project geschiedt op basis van vrijwilligheid. Aantallen zijn daarbij niet zo van belang.’ • ‘We zijn nog maar net aan de slag gegaan met activiteiten gericht op meisjes en techniek.’ Of: ‘We bevinden ons nog in de opstartfase.’ • ‘We streven geen concreet cijfer na, want er zijn teveel factoren van invloed op de keuze van meisjes.’ • ‘Het streven is om alle leerlingen gelijke kansen te bieden en om vooroordelen weg te nemen. Dat is een doel en daar hoort niet meteen een getal bij.’ In de redenen om geen streefcijfer te hanteren zijn grofweg drie categorieën te onderscheiden: 1) scholen hanteren geen streefcijfer, omdat ze meisjes vooral een goede keuze willen laten maken, 2) ze hanteren geen streefcijfer omdat ze nog maar kort bezig zijn met de activiteiten en 3) er zijn teveel factoren van invloed op de keuze van meisjes om een cijfer na te kunnen streven.
2.3
Redenen voor de investering in meisjes en techniek Naast de beoogde doelen van de scholen is ook geïnformeerd naar redenen die aanleiding vormden voor het ondernemen van de activiteiten. Op een vijfpuntschaal kon worden aangeven hoe belangrijk een aantal redenen voor de deelnemende scholen is.
11
In figuur 2 staan de gemiddelde scores van de scholen samen per reden (in bijbehorende tabel staan de redenen die corresponderen met de cijfers op de x-as).
Figuur 2. Gemiddelde score van scholen op de mate van welke redenen een rol hebben gespeeld 5,0 4,5 4,0 3,5 3,0 2,5 2,0 1,5 1,0 1
Nummer
2
3
4
5
6
7
Reden voor investering
1
het is zonde om technisch talent van meisjes onbenut te laten
2
de mogelijkheid om te investeren in meisjes en ondersteuning daarbij van VHTO werd
3
het (regionale) bedrijfsleven vraagt om meer technisch geschoolde mensen
4
de teruglopende leerlingaantallen in technische opleidingen
5
we doen al mee aan een ander programma gericht op techniek en zien dit als een
6
meisjes en/of ouders hebben erom gevraagd
7
de teruglopende leerlingaantallen van de school
ons aangeboden
logisch vervolg
Het belang van de redenen als aanleiding om met de techniekactiviteiten van start te gaan loopt behoorlijk uiteen. De belangrijkste aanleiding voor scholen om deel te nemen is dat ze het zonde vinden wanneer het technische talent van meisjes onbenut blijft. Het feit dat VHTO het mogelijk maakt om –met begeleiding- aan deze activiteiten deel te nemen, trekt scholen over de streep en wordt als tweede belangrijkste reden genoemd, gevolgd door de vraag naar technische personeel uit het bedrijfsleven. Redenen die voor scholen niet of nauwelijks een aanleiding zijn geweest om de techniekactiviteiten te ondernemen zijn de vraag van meisjes en/of ouders en teruglopende leerlingaantallen van de school. In tabel 3 zijn de scores per genoemde reden weer samengebracht tot een driedeling: ‘niet of nauwelijks belangrijk’ (= score 1 of 2 van de vijfpuntschaal), ‘redelijk belangrijk’ (score 3) en ‘zeer belangrijk’ (= score 4 of 5). Deze tabel maakt de verdeling van de scholen in hun aanleiding tot deelname meer inzichtelijk.
12
Tabel 3. De redenen uitgesplitst
Reden
Mate van belang
het is zonde om technisch talent van meisjes onbenut te laten
%
Niet of nauwelijks
Redelijk
Zeer
-
3
32
-
9
91
3
9
23
9
26
66
4
7
24
11
20
69
7
11
17
20
31
49
13
5
15
39
15
46
29
5
-
85
15
-
28
4
3
80
11
9
de mogelijkheid om te investeren in meisjes en ondersteuning daarbij van VHTO werd ons aangeboden
% het (regionale) bedrijfsleven vraagt om meer technisch geschoolde mensen
% de teruglopende leerlingaantallen in technische opleidingen
% we doen al mee aan een ander programma gericht op techniek en zien dit als een logisch vervolg
% meisjes en/of ouders hebben erom gevraagd
% de teruglopende leerlingaantallen van de school
%
Uit tabel 3 wordt duidelijk dat vrijwel alle scholen (91%) de onderbenutting van het technisch talent van meisjes een zeer belangrijke aanleiding vinden om techniekactiviteiten speciaal voor meisjes te ondernemen. Zo krijgen de meisjes de mogelijkheid om hun talenten te ontdekken en in te zetten. Voor de overige scholen was deze reden een redelijk belangrijke aanleiding. Bij de andere voorgelegde redenen zijn de meningen van de scholen meer diffuus. Voor zo’n tweederde van de scholen was de mogelijke ondersteuning van VHTO daarnaast een belangrijke aanleiding om de activiteiten te starten. Ruim een kwart van de scholen vindt dit een redelijk belangrijke aanleiding. Drie scholen (9%) vinden dit echter geen belangrijke reden. Dit zijn scholen die al iets langer bezig zijn met het ondernemen van activiteiten gericht op meiden en techniek: één school is hier sinds 2007 mee bezig en de andere twee sinds 2008. Voor bijna 70% van de scholen speelt de vraag van het (regionale) bedrijfsleven om meer technisch geschoold personeel een belangrijke rol. Bij 20% van de scholen is deze aanleiding redelijk belangrijk en bij 10% speelt het niet of nauwelijks een rol. Het is mogelijk dat de regionale vraag verschilt of dat andere aanleidingen zwaarder wegen.
13
Teruglopende leerlingaantallen in technische opleidingen zijn voor bijna de helft van de scholen (17 in aantal) een belangrijke aanleiding geweest om deel te nemen aan de activiteiten. Voor nog eens elf scholen was dit een redelijk belangrijke aanleiding en voor zeven scholen speelt dit niet of nauwelijks een rol. De teruglopende leerlingaantallen van de school in het algemeen zijn daarentegen voor slechts een minderheid van de scholen (3) een belangrijke aanleiding om de activiteiten te ondernemen. Voor een ruime meerderheid (28) speelt dit niet of nauwelijks een rol. Ook de vraag van ouders en/of meisjes om deze activiteiten is geen belangrijke stimulans voor scholen om de activiteiten te ondernemen. Bij 29 scholen speelt dit namelijk nauwelijks tot geen rol.
2.4
Vormgeving Bij de vormgeving van de activiteiten wordt ingegaan op de fase van de opleiding waarop de techniekactiviteiten gericht zijn, op de doelgroepen en op de inbedding van de activiteiten. Leerwegen Op welke leerwegen zijn de activiteiten die de scholen samen met VHTO ondernemen gericht? De activiteiten kunnen zich uitstrekken over het gehele vmbo of zich beperken tot één of meerdere leerwegen. Zes van de 35 scholen die hebben deelgenomen aan de enquête richten zich bij de activiteiten op alle leerwegen. Vijf scholen richten zich op drie leerwegen: ze richten zich allemaal op de kaderberoepsgerichte en theoretische leerweg, vier van hen richten zich ook op de basisberoepsgerichte leerweg en de overgebleven school richt zich op de gemengde leerweg. Nog eens vijf scholen noemen twee leerwegen: twee van deze scholen vermelden de basis- en kaderberoepsgerichte leerweg en de overige drie scholen richten zich op de gemengde en theoretische leerweg. De meeste scholen ondernemen activiteiten binnen één leerweg. Eén school richt zich alleen op de basisberoepsgerichte leerweg en een andere school alleen op de gemengde leerweg, 17 scholen richten zich uitsluitend op de theoretische leerweg.
14
In tabel 4 staat per leerweg aangegeven hoeveel scholen hierbinnen activiteiten aanbieden. In de tabel is te zien dat ook één school de categorie ‘anders’ heeft ingevuld. Deze school biedt ook activiteiten aan in het havo. Tabel 4. Leerwegen waarbinnen activiteiten worden aangeboden
Leerweg Basisberoepsgerichte leerweg Kaderberoepsgerichte leerweg Gemengde leerweg Theoretische leerweg Anders
Aantal scholen
Percentage
13 13 11 31 1
37 37 31 87 3
Fase van de schoolloopbaan In tabel 5 staan de fasen van de schoolloopbaan waarop de techniekactiviteiten voor meisjes zijn gericht. Tabel 5. Activiteiten naar fase van de schoolloopbaan
Fase van de schoolloopbaan Werven van leerlingen uit het basisonderwijs Alleen op de onderbouw Alleen op de bovenbouw Op de gehele opleiding Op de doorstroom naar het vervolgonderwijs Op het leren in de praktijk, buitenschools leren/stages Anders
Aantal scholen 12 4 11 19 19 8
Percentage 34 11 31 54 54 23
3
9
De techniekactiviteiten worden door ruim een derde van de scholen gebruikt om leerlingen uit het basisonderwijs te werven. Een aantal van deze scholen organiseert daarom ook speciaal gastlessen voor meisjes uit het basisonderwijs of andere activiteiten, zoals doe-middagen voor basisschoolmeisjes en een wetenschapsdag voor basisscholen. Over het algemeen worden de activiteiten op de school zelf schoolbreed ingezet. Een meerderheid van de scholen (19) richt zich namelijk op de gehele opleiding. Bijna een derde van de scholen richt zich alleen op de bovenbouw en 11% richt zich alleen op de onderbouw. Ruim de helft van de scholen (54%) richt zich bij de activiteiten ook op de doorstroom naar het vervolgonderwijs. Dit zijn voornamelijk scholen, die bij de doelstellingen in sterke mate streven naar meer doorstroom van meisjes naar technische opleidingen in het mbo. De activiteiten zijn bij iets minder dan een kwart van de scholen (8 in aantal) op het leren in de praktijk, buitenschools leren en stages gericht. Daarnaast hebben drie scholen ook voor de categorie ‘anders’ gekozen. Eén van deze scholen geeft aan dat ze zich nu nog alleen op de bovenbouw richten, maar dat de onderbouw ook betrokken zal worden. Een andere school geeft aan dat de activiteiten in de bovenbouw specifiek op meisjes gericht zijn, maar de acti-
15
viteiten in de onderbouw op alle leerlingen. De derde school tenslotte geeft aan dat ze van plan zijn ook havo- en vwo-leerlingen stages te laten lopen. Doelgroepen Scholen kunnen bij het organiseren van de activiteiten verschillende doelgroepen in gedachten hebben bij wie ze iets proberen te bereiken. Zo kunnen ze zich richten op meisjes, maar tegelijkertijd ook de genderdeskundigheid bij docenten proberen te vergroten. In tabel 6 staat per doelgroep weergegeven hoeveel scholen zich hierop richten. Tabel 6. Doelgroepen van de activiteiten
Doelgroep Alleen meisjes Meisjes en jongens Alle docenten Een deel van de docenten Ouders Bedrijven Andere doelgroep
Aantal scholen 21 17 3 12 9 3 2
Percentage 60 49 9 34 26 9 6
Voor 60% van de scholen ligt de nadruk bij de activiteiten voornamelijk op meisjes. Toch geeft 49% van de scholen aan zich zowel op meisjes en jongens te richten. Er zit overlap tussen de antwoorden. Wellicht dat scholen zich zowel op meisjes als jongens richten, maar dat ze de focus op meisjes extra benadrukken. Als het gaat om docenten, dan willen drie scholen alle docenten betrekken bij de meidenactiviteiten. Ruim een derde van de scholen (12 scholen) richt zich op een deel van de docenten. Tien van deze scholen richten zich op vak- en bètadocenten. Daarnaast richt één school zich op LOB-docenten en één school op begeleiders. Ruim een kwart van de scholen richt zich bij de activiteiten ook op ouders. Later in dit rapport zal aan bod komen op welke manieren ze dat doen. Drie scholen richten zich ook expliciet op bedrijven. Twee scholen hebben vermeld dat ze zich op een andere doelgroep richten. Eén school geeft hierbij aan zich vooral te richten op allochtone leerlingen, waarbij de nadruk ligt op allochtone meisjes. De andere school richt zich ook expliciet op leerlingen uit groep 7 van het basisonderwijs.
16
Inbedding van de activiteiten De activiteiten die scholen ondernemen kunnen variëren van incidenteel tot structureel. In tabel 7 staan deze gegevens gepresenteerd. Tabel 7. Inbedding van activiteiten
Aantal scholen Percentage
Incidenteel 1 3 9
2 8 23
3 10 29
4 10 29
Structureel 5 4 11
Voor de meeste scholen geldt dat de activiteiten redelijk tot vrij structureel zijn (score 3 en 4 op de schaal). Vier scholen vinden hun activiteiten echt structureel van aard. Bijna een kwart van de scholen (8 in aantal) geeft aan dat de activiteiten vrij incidenteel zijn en drie scholen vinden de activiteiten echt incidenteel van aard. Scholen die later zijn gestart met de techniekactiviteiten geven vaker aan dat de activiteiten nog (vrij) incidenteel zijn, maar dat ze wel streven naar een verdere inbedding van de activiteiten. Scholen die al langer bezig zijn, geven vaker aan meer structureel bezig te zijn. De verschillen zijn echter niet significant.
2.5
Het belang van het succes van de techniekactiviteiten Aan de deelnemende scholen is ook gevraagd hoe belangrijk het succes van de techniekactiviteiten gericht op meisjes voor hun school is. Op een vijfpuntschaal konden ze dit aangeven. In tabel 8 is de verdeling van de scholen te zien. Tabel 8. Belang van succes van de activiteiten
Aantal scholen Percentage
Onbelangrijk 1 2 1 3
3 11 31
Heel belangrijk 4 5 19 4 54 11
Ruim de helft van de scholen (19 in aantal) vindt het belangrijk dat de activiteiten succesvol zijn, 11% vindt het zelfs heel belangrijk. Bijna een derde neemt een middenpositie in en één school vindt het succes van de activiteiten minder belangrijk. De meeste coördinatoren hebben een toelichting bij hun antwoord gegeven. Hieronder staan per categorie een aantal toelichtingen van scholen. Heel belangrijk: • ‘Het is eerder belangrijk voor de meisjes zelf, maar het is ook belangrijk dat meisjes en ouders weten dat onze school hierin iets voor hun dochter kan betekenen.’ • ‘Het is voor de meisjes belangrijk: het biedt de mogelijkheid tot goede en leuke banen. Ook in het licht van de emancipatie is het belangrijk. Natuurlijk heeft de school ook een eigenbelang: meer leerlingen in techniekonderwijs.’ 17
•
‘Door gericht bètaonderwijs aan te bieden, gaan meisjes techniek leuk vinden en waarderen. Ze gaan ook toekomstmogelijkheden in deze richting zien.’
Belangrijk: • ‘Er wordt veel tijd in dit project gestoken, het is dus fijn als je ziet dat er resultaten uit voortkomen. Anders doe je het voor niets.’ • ‘Het belangrijkste is dat meisjes op de juiste plaats terecht komen.’ • ‘We willen ons profileren als een school die midden in de maatschappij staat. Als in onze regio de roep om technisch personeel heel groot is, willen wij daar zeker onze bijdrage aan leveren. Sterker zelfs: we vinden het een taak van de school om leerlingen van deze vraag op de hoogte te stellen en mee te werken aan het invullen van die vacatures.’ • ‘De school vindt het belangrijk dat leerlingen hun persoonlijke kwaliteiten leren kennen. Meisjes en techniek past daarin.’ • ‘Als je geen succes boekt, heb je kans op een omgekeerd effect: afkeer van techniek en technische vakken.’ Middenpositie: • ‘Het is belangrijk in verhouding tot andere activiteiten binnen onze school (internationalisering, stages, tweetaligheid, doorlopende leerlijnen, etc.) Maar bètaprofilering is duidelijk ook belangrijk.’ • ‘Het gaat niet om de school, maar om het belang van de meisjes.’ • ‘Ik merk nu dat de activiteiten maar een hele kleine bijdrage leveren bij het maken van de daadwerkelijke sectorkeuze.’ • ‘Het project is succesvol wanneer meiden weten waarom ze wel of niet voor techniek gaan kiezen.’ Minder belangrijk: • ‘Succes is moeilijk te meten. Het gaat mij met name om een stuk bewustwording.’
18
3
Gekozen activiteiten en werkwijze
In dit hoofdstuk staan de activiteiten die de scholen uitvoeren in het kader van meisjes en techniek centraal. Wat ondernemen de scholen om meisjes en techniek dichter bij elkaar te brengen, opdat meer meisjes kiezen voor techniek?
3.1
Activiteiten gericht op meisjes en techniek Een eerste constatering luidt dat de overgrote meerderheid van de scholen niet op één paard wedt, maar een bredere reeks activiteiten inzet. Een kleine minderheid van de scholen (14%) zet één activiteit in. Bijna een kwart van de scholen onderneemt twee of drie verschillende activiteiten en 63% van de scholen ondernemen vier tot tien activiteiten. Gemiddeld combineren de scholen vier activiteiten. Tabel 9. Activiteiten die ondernomen worden
Activiteit Speeddates met vakvrouwen Meidenwijzer Excursies naar bedrijven Oriëntatieprogramma’s voor meisjes (vmbo-mbo-brug) Girlsday Vmbo-keuzemonitor Gastlessen van vakvrouwen voor meisjes Inzet van vrouwelijke (oud-)leerlingen Workshadowing bij vakvrouwen Gastlessen voor meisjes uit het basisonderwijs Speeddates met vakvrouwen voor ouders Activiteiten speciaal gericht op moeders
Aantal scholen 22 20 20 18 9 9 8 4 4 4 1 1
Percentage 63 57 57 51 26 26 23 11 11 11 3 3
Het overzicht aan activiteiten laat zien dat er goed gebruik gemaakt wordt van de aanpakken die door VHTO zijn ontwikkeld. Het uit de eerste hand opdoen van kennis en horen van ervaringen van vrouwen die in de techniek werken, van technische bedrijven en opleidingen is een activiteit die op meer dan de helft van de scholen wordt uitgevoerd. Ook kiest meer dan de helft van de scholen voor een integrale aanpak via de Meidenwijzer. Op de onderste plaats in de lijst staan activiteiten voor ouders/moeders. Toelichting van de activiteiten De afzonderlijke activiteiten worden hier verder toegelicht. Naast bovenstaande activiteiten onderneemt een aantal scholen andere of specifiek(er) omschreven activiteiten in het kader van meisjes en techniek. Ook die activiteiten komen hieronder aan bod.
19
Op tweeëntwintig scholen worden speeddates met vakvrouwen voor meisjes georganiseerd:
Speeddaten is een interactieve aanpak om meisjes in contact te brengen met de werelden van techniek en ict. In een speeddate-sessie maken meisjes op een ongedwongen manier kennis met vakvrouwen. Meisjes krijgen zo een beter beeld van vervolgopleidingen en functies in deze sectoren. Een speeddate is een carrousel van korte groepsgesprekken met verschillende vrouwen uit het technisch bedrijfsleven. VHTO heeft een databank genaamd Spiegelbeeld met vakvrouwen.
Twintig scholen maken gebruik van de Meidenwijzer. Negen scholen geven hier expliciet aan, dat ze masterclasses houden en vier dat ze workshops voor docenten organiseren, die ook onderdeel uitmaken van de Meidenwijzer.
De Meidenwijzer is een aanpak om het technisch onderwijs toegankelijker te maken voor meisjes. Kiezen voor de Meidenwijzer is kiezen voor een leertraject in de eigen organisatie om het ‘meisjes-perspectief’ te verankeren in beleid en praktijk. Schoolleiding en VHTO stellen samen een plan van aanpak op. De Meidenwijzer is een mix van vaste elementen en maatwerk. Vaste onderdelen zijn begeleiding door VHTO, kennisverbreding, gebruik van de keuzemonitor. Een studiemiddag met het techniekteam en een training voor mentoren en decanen zijn ook mogelijk. Evenals masterclasses, het podium waar de kennisuitwisseling tussen de scholen plaatsvindt en waar VHTO voor inhoudelijke verdieping zorgt.
Op twintig scholen worden voor meisjes excursies naar bedrijven georganiseerd, met doe-opdrachten en gesprekken met vakvrouwen. Achttien scholen nemen deel aan aparte oriëntatieprogramma’s voor meisjes, zoals vmbo-mbo-brug:
Het oriëntatietraject Vmbo-mbo-brug biedt vmbo-meisjes in het derde jaar TL de mogelijkheid zich breder te oriënteren op vervolgopleidingen en beroepen en zo een bewustere opleidingskeuze te maken. Gedurende enkele weken volgen de meisjes een dagdeel een programma met verschillende onderdelen: - ze maken kennis met verschillende technische en ict-opleidingen in het mbo en gaan onder begeleiding van (vrouwelijke) mbo-leerlingen aan de slag met praktische opdrachten - ze krijgen een beeld van mogelijkheden van technische vakgebieden door excursies naar technische en ict-bedrijven in de regio - ze krijgen de kans met vakvrouwen te praten over hun werk en motivatie voor een opleiding in techniek of ict.
20
Negen scholen hebben deelgenomen aan Girlsday:
Dit jaarlijkse (internationale) evenement richt zich op meisjes tussen de 10 en 15 jaar. Tijdens Girlsday gaan deze meisjes overal in het land op excursie bij technische bedrijven of bij technische afdelingen van instellingen zoals ziekenhuizen, science centers, onderzoekscentra. Girlsday laat meisjes ervaren dat werken in techniek, bèta en ict interessant, uitdagend en leuk is. In 2010 hebben ruim 2600 meisjes en 100 bedrijven meegedaan; het aantal deelnemers is ten opzichte van 2009 met meer dan 10% gegroeid.
Nog eens negen scholen nemen deel aan de vmbo-keuzemonitor:
De vmbo-keuzemonitor is een instrument dat inzicht geeft in hoe leerlingen kiezen voor bepaalde vakken, een sector of vervolgopleiding. Met de keuzemonitor kan de school de invloed meten die keuzebegeleiding heeft op de beslissingen van leerlingen. Leerlingen uit 2, 3 en 4 vmbo vullen een digitale vragenlijst in. Met de uitkomsten kan de school haar eigen begeleidingsactiviteiten evalueren en zichzelf vergelijken met de uitkomst van scholen die ook de keuzemonitor gebruiken.
Acht scholen organiseren gastlessen van vakvrouwen voor meisjes. Vier scholen zetten vrouwelijke (oud-)leerlingen in. Op vier scholen is sprake van workshadowing bij vakvrouwen voor meisjes. Vier scholen organiseren gastlessen voor meisjes uit het basisonderwijs. Eén school houdt speeddates met vakvrouwen voor ouders. Nog één school richt de activiteiten speciaal op moeders. Naast bovenstaande activiteiten noemen vier scholen activiteiten speciaal gericht op basisscholen: • ‘maak kennis met techniek’-dagen voor de leerlingen van groep 8 • doe-middag voor basisschoolmeisjes • organiseren van een Wetenschapsdag voor basisscholen • high tea voor collega’s van het basisonderwijs om ze te informeren over het aanbod in het vmbo. Een school zet daarnaast leerling-mentoren POVO in, twee vermelden de inzet van vrouwelijke (techniek)docenten. Verder noemen de scholen bezoeken aan scholen en bedrijven, zoals: • deelname aan de oriëntatieweek voor mbo • ladiesday • bezoek aan scholen met speciale klassen voor meisjes • bezoeken van Skillmasters in Ahoy Rotterdam.
21
Tot slot geeft een aantal scholen door praktische technische opdrachten of door aan te sluiten bij onderwerpen die meisjes leuk/interessant vinden de orientatie op techniek vorm. Activiteiten die vaak in combinatie met elkaar genoemd worden, zijn: oriëntatieprogramma’s als vmbo-mbo-brug met gastlessen van vakvrouwen en de inzet van vrouwelijke (oud-)leerlingen. Daarnaast hebben scholen die excursies naar bedrijven organiseren ook vaker gastlessen van vakvrouwen. De genoemde combinaties zijn significant. Dat wil zeggen dat die specifieke activiteiten vaker naast elkaar worden ondernomen dan andere.
3.2
Werkzame elementen Gevraagd naar wat naar het oordeel van de coördinatoren werkzame elementen in hun gekozen aanpak zijn, benoemt men verschillende elementen: • een aantal coördinatoren is van mening dat “alle beetjes helpen” om het voor meisjes ‘normaal’ te maken om in een technische richting aan de slag te gaan. Het werkzame zit in de combinatie van de verschillende activiteiten die ondernomen worden voor meisjes (‘herhaling van het thema’) , maar ook in de breedte van de betrokken actoren: ook ouders en docenten moeten betrokken worden. • Een aantal invullers benoemt het feit dat er apart aan meisjes aandacht geschonken wordt en dat zij als aparte groep kunnen deelnemen als werkzame elementen in de aanpak • Door de activiteiten treedt bewustwording op bij meisjes dat technische opleidingen en beroepen ook een prima optie kunnen zijn. De meeste coordinatoren benoemen het actief ontdekken, doen, ervaren, zien, ruiken en kennismaken in de echte praktijk met mogelijkheden/perspectieven die techniek biedt als sterke factor. Meisjes krijgen daardoor een beter en minder stereotype beeld van techniek en ontdekken kanten van techniek die hen aanspreken (creativiteit, nauwkeurigheid, met mensen omgaan etc.) • Een speciaal krachtig element daarin zijn de vrouwelijke rolmodellen (die ook een vrouwelijke uitstraling hebben), zo vermelden veel invullers. • Een klein aantal scholen benoemt enkele randvoorwaardelijke factoren voor het slagen van de activiteiten: het persoonlijk contact met groepsleerkrachten van de basisschool. Gebrek aan dekking/meedenken door de directie en schoolorganisatorische keuzes die een (seksespecifieke) indeling in sectoren versterken, kunnen de activiteiten (en de coördinator) behoorlijk frustreren.
3.3
Aangrijpingspunt van de activiteiten Behalve naar ‘wat werkt’ is in de vragenlijst ook geïnformeerd naar waar de activiteiten op aangrijpen. Op welk terrein ligt het accent bij de activiteiten voor meiden en techniek? Tabel 10 geeft de scores weer. Niet verwonderlijk meldt 94% van de scholen dat het accent ligt op keuzebegeleiding en beroepenorientatie. Professionalisering van docenten en de organisatie van het leerproces 22
hebben (nog) weinig accent in de activiteiten. Een enkele keer wordt opgemerkt, dat de nadruk nu nog ligt op keuzebegeleiding en werving, maar dat het in de bedoeling ligt de accenten te verbreden. Tabel 10. Terrein waar het accent van de activiteiten op ligt
Terrein keuzebegeleiding en beroepsoriëntatie werving van meisjes netwerken (met bijv. basisonderwijs, mbo, bedrijven, vrouwelijke (oud-)leerlingen) inhoud van het onderwijsleerproces professionalisering van docenten organisatie van het onderwijsleerproces
3.4
Aantal scholen 33 13 9
Percentage 94 37 26
8 4 3
23 11 9
Betrokkenheid van docenten Vierendertig coördinatoren hebben de vraag beantwoord hoeveel docenten op hun school actief betrokken zijn bij de genoemde activiteiten gericht op meisjes en techniek. Zij noemen een aantal variërend van nul tot 25 docenten per school, met een gemiddelde van vijf docenten per school. De vraag hoeveel van deze docenten daarvoor specifiek geschoold zijn of worden, wordt door 28 coördinatoren beantwoord. Zij noemen tussen de nul en dertien docenten per school die geschoold zijn of worden op het terrein van meisjes en techniek. Het gemiddelde aantal te scholen/geschoolde docenten bedraagt drie per school. In tabel 11 staat het aantal geschoolde/te scholen docenten ten opzichte van het aantal betrokken docenten vermeld. De tabel toont daarom alleen gegevens van de scholen die docenten specifiek opleiden. Tabel 11. Aantal geschoolde docenten ten opzichte van betrokken docenten
Aantal betrokken docenten 1 2 2 4 4 5 5 5 7 8 14 25
Aantal geschoolde docenten 1 1 2 3 2 1 2 5 6 2 1 10
Percentage geschoolde docenten 100 50 100 75 50 20 40 100 86 25 7 40
23
3.5
Draagvlak Vervolgens is bij de coördinatoren geïnformeerd hoe het gesteld is met het draagvlak voor de meidenactiviteiten bij een aantal relevante actoren. In figuur 3 staan de gemiddelde scores van het draagvlak van verschillende actoren voor de activiteiten (in bijbehorende tabel staan de actoren die corresponderen met de cijfers op de x-as). De figuur laat zien, dat binnen de school het draagvlak onder projectleiding, teamleiding en schoolleiding groot is. De vakdocenten tonen volgens de invullers meer steun voor het project dan de avo-docenten. Ook is er een duidelijk verschil tussen het draagvlak onder meisjes en jongens. Daaruit is eveneens af te leiden dat de activiteiten een deel van de meisjes aanspreken. Van de partijen buiten de vmbo-school is het draagvlak bij het mbo en bedrijfsleven het grootst. Tot slot blijkt uit de resultaten dat voor wat betreft het draagvlak bij de basisschool en met name ook dat onder ouders, er nog wel werk aan de winkel is. Gezien de grote invloed van ouders op de keuze van jongeren en gezien het belang van vroeg starten met interesse wekken, is op die onderdelen nog een wereld te winnen. Figuur 3. Gemiddelde draagvlak van verschillende actoren 5,0 4,5 4,0 3,5 3,0 2,5 2,0 1,5 1,0 1
Nummer
2
Actor
3
4
5
Nummer
6
7
8
9
10
11
Actor
1
Projectleiding
7
Meisjes
2
Teamleiding
8
Basisonderwijs
3
Schoolleiding
9
Ouders
4
Mbo
10
Avo-docenten
5
Vakdocenten
11
Jongens
6
Bedrijfsleven
24
In tabel 12 staan de scores op de vijfpuntschaal samengebracht tot een driedeling: weinig draagvlak (= score 1 of 2); gemiddeld (score 3) en veel draagvlak (score 4 of 5). Tabel 12. Draagvlak voor de activiteiten
Actor
Mate van draagvlak
Projectleiding
% Teamleiding
% Schoolleiding
% Mbo
% Vakdocenten
% Bedrijfsleven
% Meisjes
% Basisonderwijs
% Ouders
% Vakdocenten
% Jongens
%
Weinig
Gemiddeld
Veel
1 3 3 11 4 13 3 12 6 19 6 35 8 29 4 13 10 40
1 3 4 13 6 19 5 19 6 20 5 20 12 38 3 18 11 39 6 20 14 56
30 97 26 87 25 78 19 70 20 67 17 68 14 44 8 47 9 32 20 67 1 4
In de tabel is duidelijk zichtbaar dat 44% van de scholen/projectleiders (14 in aantal) het draagvlak bij meisjes groot acht, bij zes scholen geldt het omgekeerde. Bij jongens is een klein of gemiddeld draagvlak waarneembaar volgens de coördinatoren. Zoals al uit figuur 3 gebleken is, is het draagvlak het grootst onder de projectleiding op de scholen. Op 78% van de scholen toont de schoolleiding veel steun en in elke volgende managementlaag neemt het draagvlak toe. Bij 97% van de scholen bestaat er veel draagvlak bij de projectleiding. De techniekactiviteiten gericht op meiden worden op 67% van de scholen sterk gesteund door vakdocenten, tegenover 25% van de avo-docenten. Hun steun is bij 46% van de scholen gemiddeld. De meeste scholen ervaren redelijk tot veel steun vanuit het mbo voor de activiteiten. Bij het bedrijfsleven is hetzelfde beeld te zien. Ongeveer 70% van de scholen ervaart veel draagvlak bij beide en een vijfde van de scholen ervaart een gemiddeld draagvlak bij het mbo en bedrijven. Het draagvlak bij ouders is gering naar het oordeel van de coördinatoren. 25
3.6
Ouderbetrokkenheid De vervolgvraag luidt dan ook op welke manier(en) ouders bij de techniekactiviteiten gericht op meiden betrokken worden. Schriftelijke informatie is de belangrijkste manier van ouders betrekken. Dat wordt op twintig scholen (57% van het totaal) gedaan. Iets meer dan de helft van de scholen betrekt ouders door middel van een informatiebijeenkomst of ouderavond (18 in getal). Vier scholen geven aan dat men nog in een oriëntatie- dan wel opstartfase zit en dat ouders nog niet betrokken worden. Bij twee scholen maakt het deel uit van de sectorvoorlichting. Eveneens in twee gevallen worden ouders bij de opzet of uitwerking van het programma betrokken. Eén school benadert de ouders persoonlijk, door een telefonisch gesprek. Lukt het ook om ouders bij deze techniekactiviteiten te betrekken? In tabel 13 staan de antwoorden vermeld. Tabel 13. Ouderbetrokkenheid
Zijn ouders betrokken? Ja Enigszins Nee Anders
Aantal scholen 6 14 6 7
Percentage 17 40 17 20
De coördinatoren van scholen waar het lukt om ouders te betrekken, noemen meestal een koppeling met een specifieke activiteit. Een paar voorbeelden: • ‘Bij de vmbo-mbo-brug was de deelname zoals gewenst. Ook op de ouderavond was enthousiasme.’ • ‘Ouders hebben geholpen met het organiseren van technische stages voor leerlingen in klas 4, bedrijfsbezoeken in klas 3 en hebben meegedaan aan Girlsday in klas 2.’ • ‘Ouders zijn doorgaans erg enthousiast over het project vmbo-mbo-brug via hun dochters.’ De grootste groep scholen heeft ‘enigszins’ ingevuld, om meerdere redenen: soms laat de opkomst van ouders bij voorlichtingsavonden of eindpresentaties echt niet te wensen over, maar zou men graag een actievere inbreng van ouders zien. “We doen nog te weinig een beroep op ze”, zeggen sommige coördinatoren er onmiddellijk bij. Anderen benoemen het als ‘eenrichtingsverkeer’; het is vooral een kwestie van informatie geven door de school. Een paar scholen geven aan dat de activiteiten nog in de startfase zitten en dat het besef nog moet landen. Men verwacht wel dat het enthousiasme van de directie en de betrokken docenten zal overslaan op ouders. Tot slot vermeldt een projectleider, dat de ouders weliswaar weinig tijd hebben om zich in te zetten, maar wel ‘trots zijn op het kleine aantal meisjes voor vmbo-mbobrug, dat uitverkorenheid uitstraalt.’ De scholen waar het niet lukt ouders te betrekken, wijzen erop dat het contact met ouders in grote steden bemoeilijkt wordt door taalproblemen of door ste-
26
reotype beelden van techniek bij allochtone ouders. Oproepen om ouders te betrekken vinden weinig weerklank, zo melden deze scholen. Onder de groep ‘anders’ vallen vooral scholen waar men nog niet toe is gekomen aan het betrekken van ouders bij activiteiten voor meisjes en techniek en dus de vraag nog niet kan beantwoorden. Twee scholen geven aan dat ouders betrekken gebeurt via leerlingen, of via een schrijven.
3.7
Profilering Hebben de activiteiten voor meiden en techniek naar buiten toe een duidelijk herkenbaar gezicht?, zo luidde de volgende vraag. De invullers zijn verdeeld in hun antwoorden: bijna de helft beantwoordt de vraag bevestigend, en net iets meer dan de helft ontkennend. In hun toelichting stellen de invullers van scholen met activiteiten met een duidelijk herkenbaar gezicht dat zij aandacht besteden aan de activiteiten in de schoolmedia, zoals de website, (ouder)nieuwsbrieven, schoolkrant, voorlichting bij open dagen en bij ouderavonden. Soms is ‘het gezicht’ gekoppeld aan een specifieke activiteit of groep, bijvoorbeeld bij vmbo-mbo-brug, de doe-middag voor meisjes, of de Talentgroep Techniek. Een klein aantal scholen meldt een bredere bekendheid in de regio, via plaatselijke kranten of via een activiteit als de Stoere Meidendag. In één geval wordt er op gewezen dat de afwezigheid van meisjes op sommige dagdelen ‘bekend’ is. De invullers die aangeven dat de activiteiten voor meisjes en techniek geen duidelijk herkenbaar gezicht naar buiten toe hebben, vermelden met regelmaat, dat de communicatie rond de activiteiten nog opgestart moet worden. Pas als het aanbod helder is, wil men ermee naar buiten treden. In een enkel geval geeft een coördinator aan dat er bewust geen communicatie op wordt gezet: ‘Want meisjes in techniek moet het doel niet zijn, meisjes die een goede keuze maken, moet het doel zijn. We profileren ons nog iets te weinig met de technieksector voor meiden.’ Verder geven een paar invullers aan dat er geen breed draagvlak bij de collega’s in de school is voor de activiteiten.
27
4
Resultaten van de activiteiten
Dit hoofdstuk gaat in op de effecten en resultaten van de activiteiten. Tevens komen onder andere knelpunten en de periode na de steun van VHTO aan bod.
4.1
Effecten We hebben een aantal mogelijke effecten voorgelegd aan de coördinatoren: Wat zien zij als effecten van de inspanningen op het gebied van meisjes en techniek op hun school? In figuur 4 staan de gemiddelde scores die de coördinatoren geven aan de effecten van de activiteiten (in bijbehorende tabel staan de effecten die corresponderen met de cijfers op de x-as). Figuur 4. Gemiddeld effect van de activiteiten. 5,0 4,5 4,0 3,5 3,0 2,5 2,0 1,5 1,0 1
Nummer
2
3
4
5
6
7
8
9
10
11
12
13
14
Effect
1
meisjes zijn beter geïnformeerd over technische opleidingen en beroepen
2
de keuzebegeleiding en beroepsoriëntatie is verbeterd
3
meisjes maken een bewuste keuze en nemen techniek mee in hun afweging
4
de techniek is voor meisjes vriendelijker geworden
5
meisjes tonen meer belangstelling voor techniek
6
het zelfvertrouwen van meisjes met betrekking tot bètatechniek is toegenomen
7
er wordt meer rekening gehouden met de interesses van meisjes
8
meer meisjes in het vmbo kiezen voor de sector techniek
9
meer meisjes kiezen voor wiskunde/nask1
10
meer meisjes stromen door naar een technische vervolgopleiding in het mbo
11
de genderdeskundigheid van docenten is bevorderd
12
er wordt meer rekening gehouden met de leerstijl van meisjes
13
de werfkracht van de school neemt toe
14
de aandacht voor meisjes en techniek heeft geleid tot een nieuw opleidingstraject
28
Het meest succesvol zijn de activiteiten voor de keuzebegeleiding en loopbaan- en beroepsoriëntatie van de deelnemende meisjes: ze zijn beter geïnformeerd over technische opleidingen en beroepen, ze maken een bewuste keuze en nemen techniek mee in hun afweging. Ook ziet men effecten op techniekattitude en zelfvertrouwen: meisjes tonen meer belangstelling voor techniek, ze hebben meer zelfvertrouwen, de techniek is vriendelijker geworden voor meisjes, bijvoorbeeld doordat meer rekening wordt gehouden met de interesses van meisjes. Wat minder effecten ziet men op de feitelijke keuzen van meisjes, voor een sector techniek, voor een exact pakket, voor een technische vervolgopleiding. Ook effecten op de school, het onderwijsaanbod, de genderdeskundigheid van docenten, ziet men in mindere mate. Vijf scholen geven aan dat er nog weinig resultaten zijn geboekt omdat het project nog te kort loopt, omdat er nog onvoldoende ervaring is opgedaan, bijvoorbeeld ook omdat er maar weinig meisjes zijn die voor techniek kiezen. In tabel 14 staan de scores op de vijfpuntschaal samengebracht tot een driedeling: weinig effect (= score 1 of 2); gemiddeld effect (score 3) en veel effect (score 4 of 5). In tabel 14 is te zien dat voor vrijwel alle uitspraken geldt dat de oordelen van de betrokkenen sterk uiteenlopen. Bij de meeste uitspraken worden zowel de score 1 (helemaal niet bereikt) als de score 5 (in sterke mate bereikt) gekozen. De bereikte effecten verschillen dus sterk per school. Dit geldt voor sommige effecten sterker dan voor anderen. In sommige gevallen ziet een ruime meerderheid van de scholen veel effect (zoals bij het informeren van meisjes over technische opleidingen en beroepen), soms zijn de scholen erg verdeeld (zoals bij het effect dat meisjes meer belangstelling voor techniek tonen) en soms ziet een meerderheid weinig effect (zoals bij de werfkracht van scholen).
29
Tabel 14. Effecten van de acitviteiten uitgesplitst
Effect
Mate van effect
meisjes zijn beter geïnformeerd over technische opleidingen en beroepen
% de keuzebegeleiding en beroepsoriëntatie is verbeterd
% meisjes maken een bewuste keuze en nemen techniek mee in hun afweging
% de techniek is voor meisjes vriendelijker geworden
% meisjes tonen meer belangstelling voor techniek
% het zelfvertrouwen van meisjes met betrekking tot bètatechniek is toegenomen
% er wordt meer rekening gehouden met de interesses van meisjes
% meer meisjes in het vmbo kiezen voor de sector techniek
% meer meisjes kiezen voor wiskunde/nask1
% meer meisjes stromen door naar een technische vervolgopleiding in het mbo
% de genderdeskundigheid van docenten is bevorderd
% er wordt meer rekening gehouden met de leerstijl van meisjes
% de werfkracht van de school neemt toe
% de aandacht voor meisjes en techniek heeft geleid tot een nieuw opleidingstraject
%
Weinig
Gemiddeld
Veel
2
7
22
7
23
71
3
8
19
10
27
63
5
8
17
17
27
57
4
12
13
14
41
45
9
10
9
32
36
32
11
9
9
38
31
31
10
11
10
32
36
32
11
13
5
38
45
17
12
8
4
50
33
17
11
10
3
46
42
13
18
7
5
60
23
17
17
9
4
57
30
13
17
9
3
59
31
10
23
5
2
77
17
7
30
Sterke effecten Op basis van de scores is een nagegaan hoe vaak de scholen een sterk effect zien (de score 4 of 5). In tabel 15 staat dit weergegeven. Tabel 15. Frequentie van sterke effecten
Frequentie sterke effecten geen 1 t/m 5 6 t/m 10 11 of meer
Aantal scholen
Percentage
7 21 4 3
20 59 12 9
Zeven scholen zien geen enkel sterk effect. De meeste scholen (21 in aantal) zien één tot en met vijf keer sterke effecten van de activiteiten. Zeven scholen zien nog meer sterke effecten van hun activiteiten.
4.2
Doelen en resultaten Er is nagegaan of de doelen van scholen ook samenhangen met de resultaten die zij zien bij de techniekactiviteiten gericht op meisjes. De doelstellingen en resultaten zoals deze voorgelegd zijn in de enquête, hebben we voor deze analyses in drie categorieën ingedeeld: ‘harde’, ‘zachte’ en schoolgerichte doelen en resultaten. Onder ‘harde’ doelen en resultaten wordt verstaan dat scholen streven naar meer meisjes die kiezen voor techniek. Met ‘zachte’ doelen en resultaten wordt bedoeld dat scholen meisjes bewust willen maken van techniek en meer zelfvertrouwen willen geven. Met schoolgerichte doelen en resultaten worden zaken zoals het opleiden van docenten, het verbeteren van keuzebegeleiding en het vormen van een nieuw opleidingstraject bedoeld. In bijlage I gaan we gedetailleerder in op de gevolgde werkwijze en de resultaten. Als alle ‘harde’ criteria, de (beoogde) effecten op techniekkeuzen, samen worden genomen, blijkt dat de meeste scholen deze criteria sterk of redelijk sterk nastreven. De vraag is of deze scholen dan ook meer resultaat behalen op ‘harde’ criteria dan de scholen die hier minder naar streven. Dit blijkt voor de scholen die er sterk naar streven wel zo te zijn: de meeste van deze scholen zien duidelijk resultaat. Bij de scholen die redelijk sterk naar ‘harde’ criteria streven is het resultaat wat minder zichtbaar. De ‘zachte’ criteria, effecten op techniekattitude en beeldvorming, worden door dertien scholen zeer sterk nagestreefd. Acht van deze dertien scholen behalen ook (vrij) sterk resultaat. Opvallend is dat de overige vijf scholen (vrijwel) geen resultaat behalen, ondanks dat het voor hen een belangrijk doel van de activiteiten is. De zestien scholen die in vrij sterke mate streven naar ‘zachte’ criteria, zien wisselende resultaten. Zes van de scholen streven in sterke mate schoolgerichte doelen na, zoals professionalisering van docenten en vernieuwing van het onderwijs- en bege31
leidingsaanbod; vier van hen zien daarvan duidelijke resultaten. Verder streeft de helft van de scholen in vrij sterke mate schoolgerichte doelen na. Het merendeel van deze scholen behaalt ook resultaten in lijn met hun doelstellingen. Toch boeken ook vijf van deze scholen niet of nauwelijks resultaat op deze doelen.
4.3
Waar of bij wie is resultaat te zien? De volgende vraag uit de enquête luidt: Waarbij of bij wie ziet u op dit moment resultaat van de activiteiten? In tabel 16 staan de resultaten. Tabel 16. Waar of bij wie is resultaat te zien?
Terrein bij meisjes bij meisjes en jongens bij alle docenten bij een deel van de docenten bij ouders bij bedrijven bij de inhoud van het onderwijsleerproces bij de organisatie van het onderwijsleerproces bij de keuzebegeleiding en beroepsoriëntatie bij netwerken (met bijv. basisonderwijs, mbo, bedrijven, vrouwelijke (oud)leerlingen bij de professionalisering van docenten
Aantal scholen
Percentage
19 7 16 3 6 2 5 15 7
54 20 46 9 17 6 14 43 20
-
-
Net als bij de vorige vraag blijken de coördinatoren met name enthousiast over het effect van de activiteiten op de meisjes zelf. En ook hier ziet men minder effecten op het onderwijsaanbod, en op de professionaliteit van de docenten. Vergeleken met de vorige vraag scoort de keuzebegeleiding en beroepsoriëntatie hier vrij laag, misschien omdat men hier meer denkt in termen van effecten op het aanbod zelf en in de vorige vraag meer op de effecten van het aanbod bij de meisjes. De activiteiten hebben wel duidelijk geleid tot een versterking van de netwerken rondom het vmbo, met basisonderwijs, mbo, bedrijven, en vrouwelijke (oud)leerlingen. De scholen die aangeven dat het project vooral effect heeft op een deel van de docenten, zien met name effecten op vakdocenten, docenten techniek of docenten exacte vakken (6 scholen), de docenten die daadwerkelijk bij de activiteiten betrokken zijn (3x), of docenten met een specifieke taak bijvoorbeeld de mentoren, pso-docenten (2x). Men ziet dat de docenten zich meer bewust worden van de problematiek en meer gaan meedenken.
32
4.4
Doelgroepen en resultaten Eerder in dit rapport is aangegeven op welke doelgroepen de scholen zich richten met de activiteiten. Het is interessant om na te gaan of dit overeenkomt met bij wie scholen resultaat zien, met andere woorden: zien scholen die zich met de activiteiten bijvoorbeeld richten op docenten, ook meer resultaat bij docenten? Voor een uitgebreide beschrijving van de resultaten verwijzen we naar bijlage II; we bespreken de bevindingen hier kort. Van de scholen die zich bij de activiteiten expliciet op meisjes richten (21 in aantal), behaalt tweederde ook daadwerkelijk resultaat bij meisjes. Een derde van de scholen ziet nog weinig of geen effect van hun activiteiten op meisjes. Ongeveer de helft van de scholen (17 in aantal) scholen richt zich op zowel meisjes als jongens. Van deze scholen zien er maar zes ook daadwerkelijk resultaat bij deze groepen. Drie van de deelnemende scholen richten zich op alle docenten; geen van hen ziet duidelijk effect bij alle docenten. Twaalf scholen richten zich op een deel van de docenten (voornamelijk op vak- en bètadocenten). Zeven van hen zien effect op deze docenten, maar vijf ook niet. Er zijn ook onverwachte effecten: van de 23 scholen die hun activiteiten niet expliciet op bepaalde groepen docenten richten, zien er negen toch effect bij deze docenten. Datzelfde zien we bij ouders en bedrijven. Drie scholen behalen resultaat bij de ouders; twee van deze scholen richten zich ook echt op ouders en één school niet. Ten slotte behalen zes scholen effect bij bedrijven. Van deze zes richten twee zich op bedrijven en vier niet.
4.5
Terrein en resultaten We hebben ook gekeken of scholen er in slagen resultaat te boeken op de terreinen die ze vooraf als speerpunten hebben gekozen. In bijlage III staan de resultaten uitgebreider verantwoord. We bespreken ze hier kort. Vrijwel alle scholen (33 in aantal) leggen bij de activiteiten het accent op de keuzebegeleiding en beroepsoriëntatie en van hen ziet iets minder dan de helft (15 scholen) daadwerkelijk effecten op dit terrein. Negen scholen leggen bij de activiteiten een accent op netwerken; vijf van behalen er ook daadwerkelijk resultaten. Acht scholen richten zich bij de activiteiten op de inhoud van het onderwijsleerproces. Van hen behaalt maar één school ook effect op dit gebied. Vier scholen leggen een accent op de professionalisering van docenten; geen van deze scholen behaalt hier op dit moment resultaat. In het algemeen kunnen we vaststellen dat de scholen er nog niet zo goed in slagen effecten te boeken op de terreinen die zij zich ten doel hadden gesteld. Ook onbedoelde effecten (het terrein niet als doel gekozen, maar wel effect geboekt) komen hier weinig voor.
33
4.6
Vervolgactiviteiten Vervolgens hebben we de coördinatoren gevraagd of ze overwegen om andere activiteiten te ondernemen, en zo ja, welke. Driekwart van de scholen is dit inderdaad van plan, een kwart heeft vooralsnog geen concrete plannen. De meest genoemde reden om voorlopig geen nieuwe activiteiten te ondernemen is dat er al veel/voldoende gebeurt op dit gebied op de school (3x). Eén coördinator vindt het belangrijk om wat er al gebeurt eerst ‘te laten indalen’ voor er nieuwe activiteiten worden gestart. Op twee scholen geeft men aan geen tijd te hebben om meer activiteiten uit te gaan voeren, door bezuinigingen dan wel omdat andere activiteiten (ook) tijd vragen. Een coördinator noemt als bezwaar dat de ingezette middelen maar aan weinig leerlingen ten goede komen: ‘dit is maar een heel klein deel van de beroepsoriëntatie en geldt maar voor een heel klein percentage leerlingen. Er zijn nog drie andere sectoren en 95% andere leerlingen. Dit project kost in verhouding ontzettend veel tijd en geld’. Wanneer men wel nieuwe activiteiten wil ondernemen, denkt men vooral aan het vergroten van het aanbod techniek in het vmbo (10 keer genoemd), bijvoorbeeld door: • ‘de invoering van intersectorale programma’s’, • ‘een bètaprofilering in de hele school’, • ‘het ontwikkelen van het profiel onderzoeken en ondernemen waarbij aandacht voor technische vaardighedenontwikkeling centraal staat’, • ‘een ict-route opzetten’, • ‘meer aandacht voor techniek bij de praktische sectororiëntatie’. Anderen pleiten er voor leerlingen juist meer de school uit te halen om hen daar in contact te brengen en ervaringen te laten opdoen met technische beroepen en bedrijven (3x). Dit ook in het kader van het versterken van de loopbaanoriëntatie. Men wil in de toekomst meer aandacht voor keuzeprocessen (7x), bijvoorbeeld door: • ‘Het organiseren van workshops in de bovenbouw mavo om techniek op een meer praktische wijze in beeld te brengen alvorens het examenpakket gekozen wordt’, • ‘het inzetten van de meidenwijzer’. Ook is een aantal scholen voornemens meisjes te laten deelnemen aan speeddaten (3x) of een girlsday (2x). Verder zijn er coördinatoren die ouders nadrukkelijker willen gaan betrekken bij de activiteiten voor meisjes: • ‘het betrekken van onze Turkse en Marokkaanse moeders bij het proces’, • ‘ouders en docenten erbij betrekken. Zij hebben namelijk invloed op de keuze’. Ook zijn er plannen om activiteiten te ondernemen richting (meisjes op) de basisschool en op het mbo door meisjes te stimuleren daar aan meeloopdagen deel te nemen of door deelname aan het project vmbo-mbo-brug. 34
4.7
Doorgaan of stoppen met activiteiten Vervolgens hebben we gevraagd of de scholen overwegen om activiteiten te stoppen en wat de overwegingen daarbij waren. Drie scholen zijn van plan met activiteiten rondom meiden en techniek te stoppen. Eén van hen doet dat vanwege tijdgebrek door bezuinigingen, en één omdat men een andere aanpak van LOB wil invoeren, het programma meisjes en techniek paste daar niet binnen: ‘Het had te weinig draagkracht onder leerlingen en is een te grote belasting voor de roosters, begeleidende docenten en leerlingen’. Een derde school lichtte niet toe waarom men met de activiteiten wilde stoppen. Scholen die willen doorgaan met de activiteiten, doen dat in de eerste plaats vanuit de overweging dat de activiteiten belangrijk en zinvol zijn (8 keer genoemd), bijvoorbeeld: • ‘we vinden het belangrijk om meer meisjes voor techniek te interesseren’, • ‘om meisjes alle mogelijkheden voor ogen te houden’, • ‘we geloven er in dat het mogelijk zal zijn om meer meisjes te interesseren voor technische beroepen’, • ‘we vinden het toch een verrijking van de beroepsoriëntatie’, • ‘het is een maatschappelijk probleem, en de school kan een rol spelen bij het oplossen er van’. Een tweede overweging is dat de activiteiten succesvol blijken (6 keer genoemd): • ‘het gaat te goed om activiteiten te stoppen’, • ‘de meiden geven aan het project zinvol te vinden’. Anderen willen de activiteiten voortzetten omdat ze nog er maar kort mee bezig zijn (5 keer genoemd): • ‘we zijn net begonnen en zien nog veel mogelijkheden, want het gaat prima’, • ‘de ontwikkelingen zijn net in gang gezet en het heeft z'n tijd nodig om goed te aarden in de schoolstructuur en in het beeld van de docenten’. Andere overwegingen: • ‘de activiteiten zijn leuk en de deelneemsters zijn enthousiast’, • ‘de activiteiten werken positief binnen de organisatie’, • ‘de activiteiten genereren media-aandacht’.
4.8
Knelpunten Het enthousiasme is groot, maar het gaat natuurlijk niet allemaal van een leien dakje. We hebben de scholen gevraagd tegen welke problemen zij aanlopen bij het uitvoeren van de activiteiten en wat de betrokkenen zelf respectievelijk VHTO zouden kunnen doen om die knelpunten op te lossen.
35
Zoals gebruikelijk bij de invoering van onderwijsvernieuwing en de uitvoering van projecten blijken (onvoldoende) tijd en (onvoldoende) financiën veel genoemde knelpunten (13 keer, respectievelijk 5 keer genoemd). Bij tijd gaat het om de verdeling van tijd over veel verschillende taken, en het stellen van prioriteiten. Er zijn veel goede ontwikkelingen, daar moet je uit kiezen. De activiteiten moeten deel uitmaken van een goed taakbeleid, zo wordt gesteld. Een coordinator brengt naar voren dat het werken aan de activiteiten veel overleg- en nadenktijd vergt. Er worden meer knelpunten genoemd in de randvoorwaardensfeer: onvoldoende formatie en expertise voor het begeleiden van de activiteiten, geen geschikte ruimten of andere belemmeringen op grond van de inrichting van de school, het ontbreken van goede opdrachten, te weinig aandacht voor professionalisering, slechte aansturing vanuit de schoolleiding. Ook roosterproblemen worden veel genoemd: deelname aan de activiteiten leidt tot lesuitval bij deelneemsters en wat moeten de jongens doen als de meisjes aan meidenprojecten deelnemen? Een paar citaten: • ‘De jongens moeten ook een soort alternatief programma hebben als de meisjes op “pad” zijn. Dat vergt nogal wat organisatie’, • ‘Organisatie: de meisjes zijn veel weg en missen veel lessen, proefwerken enz. Dit moet allemaal ingehaald worden en kost leerlingen en docenten extra tijd.’ Ten slotte worden knelpunten genoemd die voortkomen uit de maatschappelijke context. De scholen ervaren dat ze moeten opboksen tegen de maatschappelijke vooroordelen over techniek, het negatieve imago van bètatechniek. Bij de docenten, bij de leerlingen en hun peergroup, en bij de ouders. Een voorbeeld: ‘De leerlingenpopulatie en hun ouders hebben sterke traditionele overtuigingen m.b.t. school- en beroepskeuze (witte boordenwerk is het beste, kies dus voor Economie. Als je dat niet kunt en je bent een meisje doe je Zorg & Welzijn, ben je een jongen dan maar Techniek). Ook gooit de economische recessie soms roet in het eten: ‘door de recessie waren leerlingen moeilijker te plaatsen in de bedrijven voor een technische stage’. Deze knelpunten vragen om oplossingen, wat zou de school zelf kunnen doen om deze knelpunten op te lossen en welke steun van VHTO zou de scholen verder kunnen helpen? Wat kan de school zelf doen? De scholen noemen veel suggesties die betrekking hebben op een betere planning en organisatie van de projecten (18 keer genoemd). Daarmee zijn zowel knelpunten de betrekking hebben op onvoldoende tijd als roostertechnische problemen aan te pakken. Een paar voorbeelden: • ‘Het opnemen van taken in de organisatie in een jaarplan/activiteitenplan’, • ‘De tijd nemen om ons te verdiepen in de verdere mogelijkheden’, • ‘Het onderwerp nog meer prioriteit geven, door er bijvoorbeeld een projectleider aan te hangen die belast gaat worden met coördinerende werkzaamheden’, 36
•
‘Oop-ers inzetten’.
Ook worden suggesties gegeven voor een betere planning en inroostering van de activiteiten: • ‘Veel activiteiten plannen in reizenweek of projectweek’, • ‘Vakoverstijgende onderwerpen in een zelfde periode laten plaatsvinden, zodat er ruimte komt voor extra activiteiten’. Daarnaast zou het werven van aanvullende subsidie of sponsoring een deel van de gesignaleerde knelpunten kunnen oplossen, aldus enkele coördinatoren. Veel suggesties betreffen tevens het versterken van de rol van docenten, ook uit andere vaksecties (3x), ouders, bijvoorbeeld als begeleiders bij activiteiten (2x), de meisjes zelf, bijvoorbeeld bij evaluatie van de activiteiten (2x) en van het bedrijfsleven (2x). Wat kan VHTO doen? Aan verdere ondersteuning van VHTO blijft behoefte bestaan. Drie scholen geven aan erg tevreden te zijn met de ondersteuning die ze al krijgen van VHTO: ‘VHTO steunt ons in meer dan voldoende mate; het leveren van rolmodellen is al super’. En: ‘geven ze al met advies en hulp waar nodig en ondersteuning van OCT’. Zeven scholen geven aan behoefte te hebben aan verdere ondersteuning van VHTO in de vorm van professionalisering, studiebijeenkomsten, en coachen van de projectleider. Daarnaast spreken vier scholen de behoefte uit aan steun bij het ontwikkelen van lesmateriaal, opdrachten en promotie- en voorlichtingsmateriaal. Eén school wil graag ‘masterclass/bijeenkomsten met MBO’ georganiseerd door VHTO. Verder willen twee scholen graag gebruik maken van netwerken en contacten van VHTO, bijvoorbeeld voor het vinden van goede stageplaatsen: ‘aangeven waar de meiden heen kunnen’, en hebben drie scholen behoefte aan ondersteuning bij het organiseren en begeleiden van de activiteiten. En last but not least, twee scholen willen graag door VHTO worden geïnformeerd over mogelijke (nieuwe) activiteiten.
4.9
Eyeopeners Een volgende vraag is de lijst ging over eyeopeners: Wat is bij de activiteiten voor meisjes en techniek voor u de grootste eyeopener? In totaal noemden de coördinatoren 28 inzichten die ze hadden opgedaan bij het werken aan de techniekactiviteiten voor meisjes. Verreweg de meeste eyeopeners (12 in aantal) hadden te maken met het beeld van techniek, van de meisjes zelf, maar ook van de docenten en coördi-
37
natoren. Techniek was veel breder dan zij hadden gedacht en heeft raakvlakken met allerlei andere terreinen. Genoemd worden: mediavormgeving, zorg, creatieve vakken, beeldende vorming, geschiedenis en aardrijkskunde. En dat veel technische beroepen schoon zijn. Een van de respondenten gaf toe dat hij/zij: ‘hoewel intensief ermee bezig is, zelf stiekem nog vooroordelen had, wat blijkt uit de gendertest. Dit betekent dat inzet en programma alléén niet voldoende zijn om het project kans van écht slagen te geven.’ Ook was men gaan inzien dat het huidige aanbod erg gericht is op jongens, niet alleen qua inhoud, maar ook qua didactiek en dat meiden echt een eigen aanpak nodig hebben. Bijvoorbeeld: ‘Vrouwen onder elkaar kan ook positief werken: meisjes durven vragen te stellen. Er valt winst te boeken in de richting van milieu-, voedsel- en medische technologie en ontwerpen (onderwerpen, die meisjes aanspreken)’. Ten tweede waren de coördinatoren onder de indruk van de leuke activiteiten die werden aangeboden, een eyeopener dat je dat op die manier kunt aanpakken. Genoemd werden de speeddates (2x), de bedrijfsbezoeken (1x), leuke lessen (1x), de inzet van bèta-mentality (1x) en de leuke voorbeelden van andere scholen (1x). Ook het enthousiasme van de deelnemende meisjes had men niet zo verwacht: • ‘Dat de meiden het oprecht leuk vonden en nauwelijks als extra belasting zagen, wat het wel was’, • ‘Dat de meisjes het zo leuk vinden en zo goed en netjes hun werk doen’. Daarnaast werd een aantal eyeopeners genoemd die moeilijk te categoriseren waren, maar daarom niet minder interessant. We citeren ze hierna: • ‘Dat er op andere ambitie scholen al zoveel gebeurt’, • ‘De grote interesse van ouders’, • ‘Dat techniek een creatief vak is’, • ‘Dat meiden en techniek een goede combinatie is’, • ‘Dat veel docenten het initiatief steunen. Alle praktijkdocenten in de technische vakken vinden het een goede zaak als er meer meisjes een technische afdeling kiezen. Dat had ik vooraf niet verwacht’.
4.10
Het ‘post-VHTO-tijdperk’ Een kritisch moment bij de invoering van vernieuwingen is het moment waarop activiteiten van incidenteel structureel moeten worden: de fase van de institutionalisering van vernieuwingen. Hoe kijken de projectleiders daar tegenaan, zijn er al plannen over de voortzetting van de activiteiten als de ondersteuning van VHTO komt te vervallen? De antwoorden staan vermeld in tabel 17.
38
Tabel 17. Zijn er plannen voor activiteiten na de steun van VHTO?
Plan Ja, in uitvoering Ja, daar is een plan voor Ja daar wordt over gedacht Afhankelijk van subsidie Afhankelijk van het draagvlak onder docenten Nee, nog niet mee bezig Nee, zijn we niet van plan Anders
Aantal scholen
Percentage
3 1 9 2 1 11 3 4
9 3 27 6 3 32 9 12
Zeventien van de scholen zijn op een of andere manier bezig met een structurele voortzetting van de activiteiten, dat is al in uitvoering (3x), er zijn plannen voor of er wordt over nagedacht (10x). Enkele scholen laten voortzetting afhangen van subsidie (2x), van het draagvlak onder docenten (1x) en van het succes van de huidige activiteiten (1x). Veertien scholen zijn er nog niet mee bezig (11x) of hebben geen plannen om de activiteiten voort te zetten (3x). Twee scholen geven aan dat zij nu al werken zonder steun van VHTO respectievelijk dat zij het samen met VHTO zo opzetten dat de activiteiten in de toekomst ook zonder steun kunnen worden voortgezet. Een school reageert geschrokken op de vraag: ‘Stoppen jullie ermee dan? Volgens mij valt dan alles weer terug naar nul. Dit is iets wat je moet blijven pushen!’ Een laatste school geeft aan mogelijkheden te zien om de activiteiten te integreren in de intersectorale programma’s.
4.11
De invloed van de school Meisjes interesseren voor techniek is een complexe zaak. Naast de meidenactiviteiten van de school zijn er tal van factoren, zoals ouders, vriendinnen, beelden in de maatschappij, etc., die dit proces beïnvloeden. We hebben gevraagd hoe groot men inschat dat de invloed is van de door de school ondernomen activiteiten gericht op meiden en techniek, en waarom men dat denkt. De meningen over de invloed die de school kan hebben, zijn gematigd positief. In tabel 18 is de verdeling te zien. Er is niemand die denkt dat de school helemaal geen invloed heeft, en ook niemand denkt dat de school echt veel invloed heeft, alleen de daartussen gelegen schaalpunten zijn benut. De school heeft wel enige invloed, aldus de respondenten; de gemiddelde score op de vijfpuntschaal is 3. Tabel 18. De geschatte invloed van de activiteiten van de scholen
Aantal scholen Percentage
Geen invloed 1 2 7 21
3 20 59
4 7 21
Veel invloed 5 -
In de toelichting op hun antwoord komt een aantal factoren die we eerder in deze rapportage bespraken terug. De maatschappelijk bepaalde beeldvorming van techniek, de belangrijke rol die andere actoren spelen. Enkele citaten: 39
•
•
‘De beeldvorming in de maatschappij en met name bij ouders, is van zodanig grote invloed dat het goed is om als school aan te geven dat er ook voor meisjes mogelijkheden in de techniek zijn, maar de maatschappelijke krachten zijn wat beeldvorming betreft sterker’. ‘De invloed van de directe omgeving is bij deze leerlingen toch het grootst. Je moet als leerling van 15 sterk in je schoenen staan, om te kiezen voor iets wat de meeste meisjes niet leuk vinden’.
De omgeving van de leerling moet je dus meenemen als je echt wat wil bereiken, zo wordt gesteld: ‘De school heeft wel invloed, maar de buitenwereld eveneens. Er zal veel gecommuniceerd moeten worden met alle geledingen. Dat dit kan, is een van de ervaringen die men heeft opgedaan: Door meisjes en techniek te promoten ontstaat er een verschil in de manier van denken over techniek, bij leerlingen, ouders, docenten’. Ook de volgende citaten laten zien dat men wel degelijk mogelijkheden ziet voor beïnvloeding vanuit de school: • ‘Het beeld dat techniek hoort bij mannen, is sterk verankerd in de maatschappij. Maar meiden kiezen bewuster voor een vervolgopleiding door de activiteiten die worden ondernomen’. • ‘De resultaten van de speeddate-sessie gaven aan dat meisjes wel degelijk te interesseren zijn voor techniek, echter dat e.e.a. nog heel onbekend (en onbemind) is. Hier is voor de school een slag te slaan’. • ‘Onbekend maakt onbemind. Juist door activiteiten hierin te ontwikkelen ontstaat er steeds meer besef dat techniek meer is dan olie, smeer en motoren. Vooral de grafische en ict-achtige kanten van techniek en techniek in de zorg bieden kansen om meer meisjes te interesseren om techniek te kiezen.’ • ‘Onderzoeken wijzen uit dat leerlingen vaak buiten de school om hun keuze bepalen. Toch blijven wij het belangrijk vinden om leerlingen ervaringen op te laten doen’. En de school biedt ook de mogelijkheid met de leerlingen in groepsverband op die ervaringen te reflecteren, dat werkt, aldus een van de coördinatoren. Sommigen benadrukken het belang van de schaal waarop e.e.a. wordt gedaan: • ‘Door via school in samenwerking met VHTO activiteiten te ondernemen, zal de interesse gewekt worden. Hoe groot deze invloed is, valt moeilijk in te schatten. Deze interesse zal groter worden naar gelang er meer activiteiten in deze richting ondernomen worden.’ • ‘De school heeft een grote invloed, maar als het probleem niet breed aangepakt wordt, heeft het niet veel effect. Stel dat wij de enige school zouden zijn die met dit project bezig is’. Eén coördinator wijst op het probleem dat keuzen vaak al vastliggen voordat leerlingen in het voortgezet onderwijs met VHTO-activiteiten in aanraking komen. Dat zou pleiten voor een vroegere start met de activiteit; keuzeplannen veranderen is lastig: 40
‘Ik denk dat de meisjes die zich opgeven, al weten welke kant ze op willen en het project versterkt ze volgens mij alleen maar in hun oorspronkelijke keuze. Een meisje dat al de techniek in wilde, weet nu wel wat ze hiervan het leukste vind. Een meisje wat eigenlijk al niet opteerde voor de techniek, maar nieuwsgierig is, heeft tot nu toe niet alsnog gekozen voor de techniek. Ze vonden het wel leuk, maar hun keuze is volgens mij al in de basisschoolperiode gemaakt. Niet wat ze willen worden, maar wel de sector die ze willen gaan doen. Een meisje dat de zorg in wil, zal echt niet na zo’n project ineens de techniek ingaan. Je moet denk ik op veel jongere leeftijd kinderen met techniek in aanraking brengen, voordat ze die sectorkeuze al gemaakt hebben.’
4.12
Ambitiescholen en activiteiten gericht op meisjes en techniek Ten slotte hebben we de scholen gevraagd of het feit dat ze ook een ambitieschool zijn, helpt bij het uitvoeren van de activiteiten voor meisjes en techniek. Ruim 70% van de scholen beantwoordt deze vraag bevestigend. De overige scholen geven merendeels aan dat ze niet wisten dat ze ambitieschool zijn. Degenen die de vraag met ‘ja’ beantwoord hebben, noemde drie typen argumenten. In de eerste plaats dat de activiteiten van vmbo-Ambitie een bruikbaar kader bieden voor de Meiden en techniekprojecten (14x genoemd): • ‘Deze maken deel uit van een breder scala aan activiteiten’, • ‘Er is sprake van een grote gerichtheid op techniek’, • ‘Er is draagvlak voor de activiteiten’, • ‘Je wilt de doelstellingen behalen, die je bent aangegaan’. • ‘Het vergroten van de participatie van meisjes is een van de ambities die we zijn aangegaan!’ In de tweede plaats beschikt men als ambitieschool over toegang tot expertise, scholing, mogelijkheden tot uitwisseling met andere scholen (7x genoemd). Bijvoorbeeld: ‘Hierdoor zijn we in contact gekomen met instanties en scholen die met dezelfde ontwikkeling bezig zijn’. Ten slotte ziet men als voordeel dat deelname aan het ambitieprogramma faciliteiten biedt die het mogelijk maakt activiteiten voor leerlingen (ook meisjes) en professionalisering voor de docenten te realiseren (3x genoemd).
4.13
Overige opmerkingen Aan het eind van de vragenlijst kregen de invullers nog de mogelijkheid opmerkingen te maken over de activiteiten of de monitor. De meeste opmerkingen geven blijk van waardering voor VHTO, voor alle mogelijkheden die VHTO heeft geboden, de goede ideeën en activiteiten, en goede organisatie, afstemming communicatie en samenwerking. Een tweetal scholen geeft aan dat men verder wil en in welke richting dat zal zijn. Een coördinator benadrukt dat het invullen van de monitor de spotlights weer op de meidenactiviteiten richt, en dat blijvende aandacht nodig is. En ten slotte stelt een coördinator dat sub41
sidies nodig zijn om alle inspanningen voor bèta-onderwijs te blijven realiseren.
42
5
Conclusies
In het vmbo maken leerlingen doorgaans aan het einde van het tweede leerjaar een sectorkeuze. Het merendeel van de meisjes kiest dan voor zorg & welzijn en economie. Het aandeel meisjes dat voor techniek kiest is weliswaar de laatste jaren iets gestegen, maar blijft met 5% niet in verhouding staan tot de 50% jongens die kiest voor techniek. De meisjes die niet kiezen voor techniek, hebben zich veelal niet serieus georiënteerd op de opleidings- en beroepsmogelijkheden in de sector. Hun kennis van de beroepenwereld is klein en ze kennen geen vrouwen in technische beroepen. Op een vroeg moment in hun onderwijsloopbaan sluiten ze een toekomst in de techniek uit. Daarmee gaat potentieel technisch talent verloren. Dat gegeven, in combinatie met de groeiende vraag naar een grotere en gevarieerde instroom van jonge werknemers in de techniek, vormde aanleiding voor de Directie Emancipatie van het Ministerie van OCW en het Platform Bèta Techniek om gedurende een periode van 3 jaren extra middelen uit te trekken om meer meisjes te interesseren en te begeleiden naar bètatechnische opleidingen en functies. Kansrijke benadering Voor het vmbo wordt gestalte gegeven aan ‘meer meisjes voor de techniek’ door aangrijpingspunten te kiezen die realistisch en kansrijk zijn, die aansluiten bij potentieel, die binnen en buiten de keten liggen en gericht zijn op een integrale en duurzame aanpak. Daarbij wordt voortgeborduurd op het Ambitieprogramma van het Platform Bèta Techniek. In het bijzonder wordt aangesloten bij TL-scholen die in het Ambitieprogramma participeren. Binnen de Ambitieprogramma’s kiezen scholen hun eigen activiteiten om de in-, door- en uitstroom naar technische opleidingen te vergroten. De activiteiten in het kader van het Ambitieprogramma zijn incidenteel gericht op meisjes. VHTO, het landelijk expertisebureau meisjes/vrouwen en bèta/techniek, heeft in het kader van het Ambitieprogramma een aantal activiteiten in de steigers gezet. De extra middelen bieden de mogelijkheid om deze activiteiten voort te zetten, verder uit te bouwen en te zorgen voor verdieping en verbreding zowel in activiteiten als in kennis. Scholen kunnen onder meer gebruik maken van een menukaart en instappen op effectief gebleken aanbod. Ambitie en activiteiten voor meisjes In de monitor die onderdeel vormt van het Ambitieprogramma wordt ‘lichtjes’ geïnformeerd naar de mate waarin scholen aandacht hebben voor meisjes en techniek. Naarmate de scholen langer deelnemen aan vmbo Ambitie zetten ze vaker vrouwelijke docenten in (Ambitie monitorrapportage 2009). Er is veel belangstelling onder de vmbo ambitie scholen –zowel de TL tranche als de beroepsgerichte tranche- voor activiteiten van VHTO, de daadwerkelijke ‘actie’ gericht op meisjes bleef daar in 2009 enigszins bij achter. In 2009 nam 20% van de Ambitiescholen deel (30 in getal) aan VHTO-activiteiten; voorjaar 2010 is dit aandeel verdubbeld tot 40% (60 scholen).
43
Algemeen De voorliggende monitor geeft een beeld van de doelen, inhoud van de activiteiten en resultaten van de acties van deze scholen. Het beeld is gebaseerd op bijna 60% van de deelnemende scholen. Daarbij kan aangetekend worden, dat veel scholen nog maar kort bezig zijn met hun activiteiten. Dat heeft aan de ene kant de respons beïnvloed –er viel bij een aantal scholen nog niet zo veel te melden- , aan de andere kant beïnvloedt het de antwoorden van de scholen (wat ze doen en wat dat oplevert).
5.1
Conceptueel model van de scholen Uit de monitorresultaten blijkt dat het de scholen in de eerste plaats te doen is om een goede en bewuste keuze, waarbij techniek door meisjes als reële keuze wordt meegewogen. Dat willen de scholen bereiken door het positief beïnvloeden van de attitude van meisjes ten aanzien van techniek, door hun interesse voor techniek te wekken, hun beeld te verbreden en het zelfvertrouwen van meisjes in bètatechnische competenties te bevorderen. Scholen realiseren zich dat de keuze van meisjes voor techniek niet van de ene op de andere dag gerealiseerd is; het is een kwestie van langere adem. Dat correspondeert met wat we zien in de formulering van de doelen: de ‘tussendoelen’ krijgen primair meer aandacht dan het ‘harde’ kiezen voor techniek. Daarbij staan de scholen op het standpunt: ‘Geen talent verloren laten gaan, maar niet pushen’.
5.2
Koppeling van doelen en activiteiten De scholen leggen in hun activiteiten het accent op het verbeteren van de keuzebegeleiding/ loopbaanoriëntatie, opdat meisjes beter onderbouwd hun keuze kunnen maken. De meest gebruikte activiteiten zijn (van ongeveer de helft tot twee derde van de scholen): • Speeddates met vakvrouwen • Excursies naar bedrijven • Oriëntatieprogramma voor meisjes (vmbo-mbo-brug) • Meidenwijzer Een kwart van de scholen neemt deel aan de Girlsday, vmbo-keuzemonitor en gastlessen van vakvrouwen. Het merendeel van de scholen zet meer activiteiten tegelijk in, gemiddeld vier. Ongeveer twee op de drie scholen combineert vier tot tien van de activiteiten.
5.3
Hoe werken die activiteiten en wat werkt bevorderlijk? Bevorderlijk is in de eerste plaats de mogelijkheid om met aanvullende middelen en ondersteuning van VHTO aan activiteiten deel te nemen. De respondenten zijn erg enthousiast over de ondersteuning die ze van VHTO krijgen. En daarnaast benadrukken ze het belang van aandacht voor algemene succesfactoren bij innovatie, persoonlijke contacten, steun van de schoolleiding, 44
randvoorwaarden. Gesignaleerde knelpunten hebben hier vaak mee te maken: onvoldoende middelen, te veel activiteiten waaruit gezien de beperkte beschikbare tijd gekozen moet worden, onvoldoende expertise binnen de school. Wanneer de meidenactiviteiten plaatsvinden in een ambitieschool is dat bevorderlijk, aldus de coördinatoren. De activiteiten passen in een breder kader van vernieuwende activiteiten, deze scholen beschikken over meer faciliteiten en hebben meer toegang tot expertise. In die zin is de strategie van aansluiten bij kansrijke benaderingen dus geslaagd. Bovendien proberen alle scholen om de activiteiten structureel te maken en in te bedden in school(beleid). Dat is ook een van de vertrekpunten van VHTO: een integrale aanpak. Werkzame elementen in de activiteiten zijn, zo hebben de scholen ervaren: • De combinatie van verschillende activiteiten (onder het mom: ‘alle beetjes helpen’ en ‘variaties op een thema’). Bijna alle scholen combineren activiteiten. • De betrokkenheid van verschillende actoren. Dat komt nog niet op alle scholen even goed uit de verf. Dat suggereert meer aandacht voor betrekken van het hele team en niet alleen de vakdocenten, en het bevorderen van genderdeskundigheid. Op veel scholen zijn maar weinig docenten echt betrokken bij de activiteiten en professionalisering van docenten is een relatief onbelangrijk doel. Daar lijkt nog winst te boeken. Ook het vergroten van de betrokkenheid van ouders is een ontwikkelpunt, met name het realiseren van meer tweerichtingverkeer. De beperkte betrokkenheid van sommige groepen actoren blijkt ook uit de vraag naar het draagvlak, dat is bijvoorbeeld onder avo-docenten beperkt. En ook bij de jongens is het draagvlak heel beperkt. Het zou aanbeveling verdienen te proberen het draagvlak voor het idee meisjes en techniek ook bij de jongens te bevorderen, omdat ook dat het voor meisjes gemakkelijker maakt om aan techniek te doen. Het draagvlak bij bedrijfsleven en mbo is relatief groot, dat ziet men als pluspunt. • Aparte aandacht voor meisjes als groep • Kennismaken met de praktijk, in de vorm van actief ontdekken, doen, ervaren. Dit gegeven sluit aan bij de onderzoeksbevindingen van Kuipers en Meijers (2008), het opdoen van grenservaringen als onderdeel van loopbaanoriëntatie. • De vrouwelijke rolmodellen
5.4
Wat levert het op? De eerste winst van de activiteiten zit vooral in effecten op de meisjes zelf. Als meest succesvol worden de activiteiten voor verbetering van de keuzebegeleiding en loopbaan- en beroepsoriëntatie gezien. Ook zien de scholen duidelijk effecten op voorwaarden daarvoor (zie conceptueel model): een positiever attitude ten aanzien techniek, meer zelfvertrouwen en een breder en vriendelijker beeld van techniek en de beroepsmogelijkheden die techniek biedt. In deze fase neemt men relatief minder effecten waar: • (vooralsnog) op feitelijke keuzen
45
• •
Op professionalisering van docenten Op vernieuwing van het onderwijsaanbod.
Met de activiteiten die de scholen ondernemen, lukt het zeker om techniek aantrekkelijker te presenteren, een vrouwvriendelijker image te geven en een rol te laten spelen in de loopbaanoriëntatie van meisjes. Het beïnvloeden van de ‘winkel’ achter die etalage vraagt duidelijk nog aandacht. We denken dan aan het bevorderen van de genderdeskundigheid van docenten en het ontwikkelen van nieuwe opleidingstrajecten, die beter aansluiten bij de interesses en de leerstijlen van meisjes. Ook het structureel maken van de activiteiten is een aandachtspunt voor de nabije toekomst; ook scholen die al langere tijd bezig zijn met meiden-entechniekactiviteiten vinden dat hier nog de nodige stappen gezet moeten worden. De activiteiten hebben nadrukkelijk nieuwe inzichten opgeleverd bij de uitvoerders op de school. Niet alleen meisjes ervaren via de activiteiten dat techniek veel breder is dan gedacht, dat geldt ook voor de coördinatoren en docenten zelf. Er blijken meer raakvlakken met andere terreinen dan gedacht. Men ziet in dat er zoveel leuke activiteiten zijn om de problematiek aan te pakken, dat meisjes echt een eigen aanpak nodig hebben en dat de meisjes zelf zo enthousiast blijken.
5.5
Vervolgacties De meeste scholen willen doorgaan met de activiteiten en liefst de activiteiten uitbreiden. Sommige geven daarbij als reden ook aan dat ze nog maar net begonnen zijn. Al worden op veel punten resultaten geboekt, we zien ook dat de scholen zelf aangeven dat ze er nog lang niet altijd in geslaagd zijn de doelen die ze zich gesteld hebben, naar hun tevredenheid te realiseren. Dit geldt niet alleen voor de doelen, het lukt ook nog niet altijd de beoogde doelgroepen goed te bereiken met de activiteiten en de gewenste reikwijdte van de projecten te realiseren. Speerpunten voor het vervolg zijn het vergroten van het aanbod techniek in het vmbo-programma, deelnemen aan meer van de aangeboden activiteiten voor meisjes en techniek, meer aandacht voor het betrekken van (allochtone) ouders. Stoppen vinden de meesten geen optie, omdat men de activiteiten relevant vindt en ze succesvol blijken. Daarbij wordt overigens ook onderkend dat er een risico is als activiteiten niet lukken; immers de kans dat een meisje dan voor techniek zal kiezen is dan waarschijnlijk verkeken. Om een succesvolle voortzetting te garanderen willen scholen zelf beter plannen en organiseren en meer aandacht gaan geven aan het betrekken van de docenten. Daarbij hoort bijvoorbeeld het aanpakken van roostertechnische problemen maar ook het prioriteren van activiteiten en de aandacht voor meisjes en techniek en de taken vastleggen in een jaarplan. Van VHTO wil
46
men graag verdere ondersteuning, met name in de sfeer van professionalisering van uitvoerenden en beschikbaar stellen/aanbieden van netwerken, rolmodellen en materiaal. Een lastig punt blijft de maatschappelijk context (het niet al te positieve en onvrouwelijke imago van de techniek) en de beperkte invloed van de school. Dat pleit ervoor om in de aanpak de omgeving van de leerling te betrekken, en misschien ook wel eerder te starten, willen de activiteiten impact hebben, zo stelt men. In het algemeen ziet men wel een duidelijke rol en verantwoordelijkheid voor de school.
47
Bijlage I bij paragraaf 4.2: Doelen en resultaten
Er is nagegaan of de doelen van scholen ook samenhangen met de resultaten die zij zien bij de techniekactiviteiten gericht op meisjes. De doelstellingen en resultaten zoals deze voorgelegd zijn in de enquête, hebben we voor deze analyses in drie categorieën ingedeeld: ‘harde’, ‘zachte’ en schoolgerichte doelen en resultaten. Onder ‘harde’ doelen en resultaten wordt verstaan dat scholen streven naar meer meisjes die kiezen voor techniek. Met ‘zachte’ doelen en resultaten wordt bedoeld dat scholen meisjes bewust willen maken van techniek en meer zelfvertrouwen willen geven. Met schoolgerichte doelen en resultaten worden zaken zoals het opleiden van docenten, het verbeteren van keuzebegeleiding en het vormen van een nieuw opleidingstraject bedoeld. Om per categorie voor de scholen een score voor doelen en voor resultaten te krijgen, zijn de desbetreffende variabelen bij elkaar opgeteld. Vervolgens zijn deze nieuwe scores voor de doelen verdeeld in vier categorieën en voor het resultaat in vijf categorieën. Harde doelen en resultaten In tabel A is de samenhang tussen ‘harde’ doelen en resultaten weergegeven. In de rijen staan de categorieën van de doelstellingen: één geeft aan dat het geen doelstelling voor de school is, vier geeft aan dat het in sterke mate een doel van de school is. Hetzelfde geldt voor de resultaten, die in de kolommen staan. Tabel A. ‘Harde’ doelstellingen en resultaten
Resultaat
Doelstelling
Helemaal niet
1 % 2 % 3 %
In sterke mate
4 %
Helemaal niet 1 2 2 33 1 2 17 33 2 2 14 14 1 11 -
3
4 2 33 3 50 4 29 1 11
1 17 5 36 3 33
In sterke mate 5 Totaal 1 6 17 100 6 100 1 14 7 100 4 9 44 100
Als alle ‘harde’ criteria samen worden genomen, dan blijkt dat de meeste scholen (14 in aantal) deze criteria redelijk sterk nastreven en negen scholen streven ze sterk na. De vraag is of deze scholen dan ook meer resultaat behalen op ‘harde’ criteria dan de scholen die hier minder naar streven. Dit blijkt voor de scholen die er sterk naar streven wel zo te zijn: zeven (categorie vier en vijf) van de negen scholen zien (redelijk) sterk resultaat van bij hun doelstellingen die ze sterk nastreven. Bij de 14 scholen die redelijk sterk naar ‘harde’ criteria streven is het resultaat wat minder te zien: zes scholen behalen een (redelijk) sterk resultaat, vier scholen zien wel wat resultaat en de overige vier scholen zien (vrijwel) geen resultaat (categorie één en twee). Er zijn geen
48
significantietests uitgevoerd, want de aantallen uit deze en de twee onderstaande tabellen zijn te klein. Zachte doelen en resultaten Tabel B toont de samenhang tussen de ‘zachte’ doelen en resultaten. Tabel B. ‘Zachte’ doelstellingen en resultaten
Resultaat
Doelstelling
Helemaal niet
1 % 2 % 3 %
In sterke mate
4 %
Helemaal niet 1 2 1 2 33 67 1 6 3 2 23 15
3
4 2 67 9 56 -
5 1 33 2 13 5 39
In sterke mate Totaal 3 100 3 100 4 16 25 100 3 13 23 100
De ‘zachte’ criteria worden door 16 scholen in redelijk sterke mate nagestreefd en door 13 scholen zeer sterk. Acht van deze 13 scholen behalen ook (vrij) sterk resultaat. Opvallend is dat de overige vijf scholen (vrijwel) geen resultaat behalen, ondanks dat het voor hen een belangrijk doel van de activiteiten is. Van de 16 scholen die in vrij sterke mate streven naar ‘zachte’ criteria, zien zes scholen (vrij) sterk resultaat. Het merendeel van deze scholen (negen in aantal) ziet wel wat resultaat en maar één school behaalt vrijwel geen resultaat. Schoolgerichte doelen en resultaten In onderstaande tabel is de samenhang tussen schoolgerichte doelen en resultaten te zien. Tabel C. Schoolgerichte doelstellingen en resultaten
Resultaat
Doelstelling
Helemaal niet
1 % 2 % 3 %
In sterke mate
4 %
Helemaal niet 1 2 1 1 20 20 1 2 14 29 3 2 18 12 1 17
3
4 2 40 3 43 1 6 1 17
1 14 3 18 2 33
In sterke mate 5 Totaal 1 5 20 100 7 100 8 17 47 100 2 6 33 100
Van de in totaal 35 scholen streven er 17 in vrij sterke mate schoolgerichte doelen na. Acht van deze 17 scholen behalen ook duidelijke resultaten in lijn met hun doelstellingen en drie scholen zien dit in vrij sterke mate. Toch zien ook vijf van deze scholen niet of nauwelijks resultaat. Daarnaast zijn er zes
49
scholen die in sterke mate streven naar schoolgerichte doelen, vier van deze scholen behalen ook (vrij) sterke resultaten.
50
Bijlage II bij paragraaf 4.4: Doelgroepen en resultaten
Eerder in dit rapport is aangegeven op welke doelgroepen de scholen zich richten met de activiteiten. Het is interessant om na te gaan of dit overeenkomt met bij wie scholen resultaat zien, met andere woorden: zien scholen die zich met de activiteiten bijvoorbeeld richten op docenten, ook meer resultaat bij docenten? In onderstaande tabel staat de samenhang tussen de doelgroep waarop men zich richt en de groep waarbij men resultaat ziet, weergegeven. Tabel D. Doelgroep en resultaat
Doelgroep
Effect Ja Ja
Meisjes
% Nee % Ja
Meisjes en jongens
% Nee % Ja
Alle docenten
% Nee % Ja
Deel van de docenten
% Nee % Ja
Ouders
% Nee % Ja
Bedrijven
% Nee %
Nee 14 67 5 36 6 35 1 6 7 58 9 39 2 22 1 4 2 67 4 13
7 33 9 64 11 65 17 94 3 100 32 100 5 42 14 61 7 78 25 96 1 33 28 88
Totaal 21 100 14 100 17 100 18 100 3 100 32 100 12 100 23 100 9 100 26 100 3 100 32 100
Van de scholen die zich bij de activiteiten expliciet op meisjes richten (21 in aantal), behaalt tweederde ook daadwerkelijk resultaat bij meisjes. Een derde van de scholen ziet nog weinig of geen effect van hun activiteiten op meisjes. Ongeveer de helft scholen richt zich op zowel meisjes als jongens. Van deze scholen zien er zes ook daadwerkelijk resultaat bij deze groepen. Een specifieke focus op meisjes lijkt effectiever.
51
Maar drie van de deelnemende scholen richten zich op alle docenten en geen van hen ziet duidelijk effect bij alle docenten. Zeven van de twaalf scholen die zich op een deel van de docenten richten (voornamelijk op vak- en bètadocenten) zien effect bij hen. Vijf scholen zien hier echter geen effect. Van de 23 scholen die zich niet expliciet op een deel van de docenten richten, zien er negen toch effect bij deze docenten. In totaal behalen drie scholen resultaat bij de ouders. Twee van deze scholen richten zich ook echt op ouders en één school niet. Ten slotte behalen zes scholen effect bij bedrijven. Van deze zes, richten twee zich op bedrijven en vier niet. De gevonden verbanden zijn getest op significantie. Geen verband is significant bevonden en dat is te verklaren door het kleine aantal scholen in de verschillende categorieën.
52
Bijlage III bij paragraaf 4.5: Terrein en resultaten
Naast de relatie tussen de doelgroep en resultaten, is ook gekeken naar de relatie tussen het terrein waar de scholen het accent leggen en het behaalde resultaat op dit terrein. De bevindingen staan in tabel E. Tabel E. Terrein en resultaat
Terrein
Effect Ja Ja
de inhoud van het onderwijsleerproces
% Nee % Ja
de organisatie van het onderwijsleerproces
% Nee % Ja
de keuzebegeleiding en beroepsoriëntatie
% Nee %
netwerken (met bijv. basisonderwijs, mbo, bedrijven, vrouwelijke (oud)leerlingen
Ja % Nee % Ja
de professionalisering van docenten
% Nee %
Nee 1 13 1 4 2 67 3 9 15 46 5 56 2 8 -
7 88 26 96 1 33 29 91 18 55 2 100 4 44 24 92 4 100 31 100
Totaal 8 100 27 100 3 100 32 100 33 100 2 100 9 100 26 100 4 100 31 100
Acht scholen richten zich bij de activiteiten onder meer op de inhoud van het onderwijsleerproces. Van hen behaalt maar één school ook effect op dit gebied. Van de scholen die zich hier niet expliciet op richten, behaalt ook één school effect. Een grote meerderheid ziet ook geen effect op het gebied van de organisatie van het onderwijsleerproces. Vijf scholen zien hier wel effecten. Twee van hen hebben op dit terrein ook een accent gelegd bij de activiteiten die ze ondernemen. Vrijwel alle scholen (33 in aantal) leggen bij de activiteiten het accent op de keuzebegeleiding en beroepsoriëntatie en van hen ziet iets minder dan de helft (15 scholen) ook effect op dit terrein. De twee scholen die zich hier niet op richten, zien geen effecten. De meeste scholen leggen bij de activiteiten geen accent op netwerken en deze scholen zien dan ook bijna allemaal geen effect op hun netwerken. Van de
53
negen scholen die zich hier wel op richten, behalen er vijf ook daadwerkelijk resultaten. Maar vier scholen leggen een accent op de professionalisering van docenten en geen van deze scholen behaalt hier op dit moment resultaat. Ook de scholen die hier geen accent op leggen, zien geen effecten.
54
Bijlage IV Overzicht van scholen
In deze bijlage staat een overzicht van alle scholen die activiteiten ondernemen gericht op meisjes en techniek. 1 3 5 7 9 11 13
Aloysius College, Den Haag Beatrix College, Tilburg Buitenhout College, Almere Caland Lyceum Calvijn College, Middelburg Candea College Canisius College De Goffert, Nijmegen 15 Charlemagne (Eijkhagen) College 17 19 21 23
Comenius College, Hilversum CSG Calvijn, vestiging Vreewijk CSG Het Streek, Ede CSG Reggestyn, Nijverdal
25 27 29 31 33 35 37 39 41 43
CSW De Waerdenborch, Holten Dongemond College Dr Knippenberg, Helmond Dr.Nassau College, Assen Edison College Edith Stein College Esdal College Globe (Delta) College, Utrecht Hondsrug College
45 Hub van Doornecollege, Deurne 47 ISW Irenestraat Poeldijk 49 Jan van Brabant College (Molenweg), Helmond 51 LMC Charles de Foucauld mavo, Spijkenisse 53 Lorentzlyceum 55 Maaswaal College, Wijchen 57 Maris College, Den Haag 59 Mavo aan Zee, Den Helder
2 4 6 8 10 12 14
Merewade College, Gorinchem Metzo College, Doetinchem Montessori College, Groesbeek Newman College, Breda ORS Lek en Linge, Culemborg Ostrea Lyceum Over-Y College, Amsterdam
16 Penta College CSG De Oude Maas, Spijkenisse 18 Petrus Canisius College, Alkmaar 20 Pius X College, Almelo 22 Pius X College, Bladel 24 Reitdiep College, Leon van Gelder, Groningen 26 RSG Lingecollege, Tiel 28 Scheldemond 30 Scholingsboulevard Enschede 32 Segbroek College 34 SG de Overlaat, Waalwijk 36 SG de Triade, Edam 38 SG Den Haag Zuid West 40 SG Stad en Esch 42 Sintermeerten, Heerlen 44 Stanislas College Reinier de Graafpad, Delft 46 Sweelinckcollege 48 Trias VMBO Krommenie 50 Vader Rijn College, Utrecht 52 Veenlanden College, Vinkeveen 54 Vellesan College, IJmuiden 56 Veluws College, Cortenbosch 58 Willem van Oranje College, Waalwijk 60 Winkler Prins, Veendam
55