Verslag van dataverzameling in functie van het onderzoek van de NTU naar het schrijfleven van leerlingen
Data verzameld in de derde graad van de basisschool en verslag opgesteld door Liesbeth Schelfhout en Silke Verleyen Opleiding: professionele bacheloropleiding leraar lager onderwijs Instelling: Odisee, campus Waas Opleidingsonderdeel: Communicatieve vaardigheden 5 Academiejaar 2014-2015 Begeleider: Elke Van Nieuwenhuyze
INHOUD Inleiding ........................................................................................................................................................................................................2 Probleemstelling .......................................................................................................................................................................................2 Onderzoeksvragen ..............................................................................................................................................................................2 Aanpak ...........................................................................................................................................................................................................4 Voorbereiding........................................................................................................................................................................................4 Dag van het interview ........................................................................................................................................................................4 Resultaten ....................................................................................................................................................................................................5 Conclusies.....................................................................................................................................................................................................7 Bibliografie ..................................................................................................................................................................................................8 Boeken/teksten ....................................................................................................................................................................................8 Cursussen ................................................................................................................................................................................................8 Internet .....................................................................................................................................................................................................8 Leerplan ...................................................................................................................................................................................................8 tijdschriften ............................................................................................................................................................................................8 Bijlagen ..........................................................................................................................................................................................................9 Bijlage 1: Korte verslagen interviews .........................................................................................................................................9 Interviews leerlingen ....................................................................................................................................................................9 Interviews leerkrachten............................................................................................................................................................ 16
1
INLEIDING Al vanaf het eerste leerjaar wordt er veel aandacht besteed aan leren schrijven. Naarmate de kinderen ouder worden, evolueert niet alleen het schrijven zelf maar ook het schrijfproces. De tendens wordt verlegd van schrijftechniek naar vorm en inhoud, van korte zinnen naar teksten. De laatste jaren schrijven de leerlingen meer dan voordien. Dat gebeurt onder invloed van verschillende media. De definitie van schrijven is bovendien ook aan het veranderen. Het is niet langer een opstel of brief schrijven, maar ook een PowerPoint in elkaar knutselen, een blog opstellen, e-mails leren versturen, … teksten aantrekkelijker leren maken. Dit door ook aandacht te besteden aan het auditieve en visuele aspect. De opdracht van onze taak, over schrijfdidactiek in de derde graad van de lagere school, is een beeld vormen van wat leerlingen schrijven. Daarnaast onderzoeken we hoe de school leerlingen ondersteunt in het schrijven van teksten. Met andere woorden we tonen interesse in het schrijfleven van leerlingen in de lagere school.
PROBLEEMSTELLING ONDERZOEKSVRAGEN
Dit vormt de kern van ons onderzoek. Om ons te verdiepen in het schrijfleven van de leerlingen, hanteerden we een vragenlijst gebaseerd op de onderzoeksvragen van de Nederlandse Taalunie1. Deze hebben we omgezet zodat ze bruikbaar werden voor onze doelgroep. We hebben ons interview opgedeeld in twee delen. Vragen voor de leerlingen en vragen voor de leerkracht. Deze staan hieronder vermeld. Vooraleer we met het interview aan de slag gingen, hebben we onszelf even kort voorgesteld en het onderzoek gekaderd.
LEERLINGEN2
Hoe ziet het schrijfleven van een leerling eruit? 1. Vind je het leuk om te schrijven? Waarom wel/niet? 2. Kun je vertellen wat je gisteren allemaal hebt geschreven? a. na schooltijd; b. op school. 3. Zijn er ook dagen dat je thuis veel meer schrijft (chatten, dagboek, mailen, …)? Wat schrijf je dan? Wat zijn de moeilijkheden en uit welke hoek krijgt het kind steun? 4. Wat van al die dingen die je geschreven hebt, vind je het moeilijkst? 5. Waar of van wie krijg je steun om dat te leren? Van wie heb je die dingen geleerd? Of had je geen hulp nodig?
1 Pereira, C. “z.j.”. Leertaak voor studenten voor onderwijs in primair onderwijs en voortgezet/secundair onderwijs in Nederland, Vlaanderen en Suriname. “z.u.”, “z.pl.”. 2 VVKBaO (2000). Nederlands. Schrijven. Deelleerplan, CRKLKO, Brussel. 2
Schrijven binnen verschillende leergebieden (eerst taal/Nederlands bevragen, dan andere). 6. Heb je bij taal, Nederlands, wero, … een grote tekst moeten schrijven? a. Hoeveel tijd heb je daaraan besteed? 7. Hoe ging dat? Wat vond je moeilijk? Wat gemakkelijk? Vond je het leerzaam? 8. Welke steun kreeg je bij het schrijven van de tekst? a. Beschrijving opdracht. b. Samenwerking? Hoe liep deze samenwerking? c. Kreeg je hulp van de juf? d. Had je nog meer hulp nodig? Hoe? 9. Wat zou je nog willen leren om betere, mooiere teksten te schrijven?
LEERKRACHT
Doel/kadering taak 1. Wat was de opdracht? Wat moesten de leerlingen ervan leren? 2. Welke oefeningen gingen aan de opdracht vooraf? Welke opdrachten volgen nog? 3. Welke fasen moesten de leerlingen doorlopen om de taak tot een goed einde te brengen? a. instructiehulp (beschrijving, werkbladen, schema’s); b. computergebruik; c. samenwerken tussen leerlingen. Feedback 4. 5. 6. 7. 8.
Was er sprake van tussentijdse feedback? Met welke hulpmiddelen (schema’s)? Is de feedback op inhoud, vorm of taalgebruik gericht? Wie gaf de feedback? Leidde de feedback tot de gelegenheid teksten te veranderen en werd daar ook gebruik van gemaakt?
Beoordeling 9. Wie beoordeelde het resultaat? 10. Met welke hulpmiddelen (schema’s)? 11. Welke aspecten van de tekst werden in de beoordeling betrokken? Evaluatie 12. Wat waren de sterke elementen in de les/ wat was minder sterk? 13. Wat zou er bij een volgende uitvoering anders moeten gaan?
3
AANPAK VOORBEREIDING
Vooraleer we naar de lagere school (Oost-Vlaamse school) gingen, moesten we ons eerst grondig voorbereiden. Volgende acties hebben we dan ook ondernomen3:
Bespreking met de directie:
welke klas, vijfde of zesde leerjaar; welke leerlingen;
datum/uur.
Voorbereiding interview:
taakverdeling; kernvragen opstellen; bijvragen opstellen; recorder voorzien.
Enkele geraadpleegde bronnen om de vragen van de NTU uit te diepen4:
VVKBaO (2000). Nederlands. Schrijven. Deelleerplan, CRKLKO, Brussel. Hoogeveen, M. (2013). “Leren schrijven met peer response en instructie in genrekennis”. In: Tijdschrift Taal, Jrg. 4 nr. 6, p. 16-26. Pereira, C. “z.j.”. Leertaak voor studenten voor onderwijs in primair onderwijs en voortgezet/ secundair onderwijs in Nederland, Vlaanderen en Suriname. “z.u.”, “z.pl.”. Groenendijk, R. (2009). “TiO-abc, Het nieuwe evangelie in schrijfonderwijs?”. In: Levende Talen Magazine, Jrg. 96 nr. 5, p. 17-21. Van den Branden, K. (2001/2002). “Leren schrijven doe je niet alleen! Naar een taakgerichte schrijfdidactiek in het basisonderwijs”. In: Schokla – school en klaspraktijk, Jrg. 43 nr. 173, p. 18-22. Valkenburg, A. & van Hagen, A. (2010). Zo leer je kinderen schrijven. Noordhoff, Groningen. Internet: http://duurzaamonderwijs.com/tag/schrijfvaardigheid
DAG VAN HET INTERVIE W
Op donderdag 20 november werden we ‘s ochtends verwacht op de school om ons interview af te nemen. Voor we van start gingen, hebben we het onderzoek kort gekaderd in de klas. We hebben van vijf leerlingen uit het vijfde leerjaar gegevens verzameld via een individuele bevraging. De reden dat we hiervoor kozen, heeft te maken met de gevarieerde doelgroep. Vermits Liesbeth met deze kinderen op openluchtklas is geweest en al brieven met hen heeft moeten schrijven, hadden we enige voorkennis over het al dan niet graag schrijven. Naast de leerlingen hebben we ook de klasleerkracht geïnterviewd. Dit om het perspectief van de leraar te kennen. Eén van de doelen van ons onderzoek was te achterhalen hoe de school de leerlingen ondersteunt in het schrijven van teksten. Door dit interview af te nemen bij de juf, kregen we een beeld van de didactische omstandigheden waarin de schrijfopdracht voltooid is5. Terwijl we de interviews afnamen, hebben we de verschillende gesprekken zowel schriftelijk ( BIJLAGE 1) als digitaal opgenomen. Dit met de bedoeling de gesprekken nog eens te kunnen raadplegen zodat we objectief konden rapporteren. Internet: https://onzetaal.nl/taaladvies/advies/opsommingen-leestekens-en-hoofdletters Van den Bossche, H. (2011). Cursus Nederlands 1. Odisee, Sint-Niklaas. 5 Internet: http://duurzaamonderwijs.com/tag/schrijfvaardigheid. 3 4
4
RESULTATEN Ons verslag is gebaseerd op het interview van vijf kinderen uit het vijfde leerjaar. Tijdens dit minionderzoek verzamelden we informatie over wat leerlingen allemaal schrijven en hoeveel. Dit zowel binnen als buiten de schoolmuren. Bij het onderzoek binnen de schoolmuren gaan we nader in op de begeleiding en structuur die ze krijgen in de klas. Buiten de schoolmuren daarentegen ligt de nadruk op wat behoort tot het schrijven in hun vrije tijd. Door voortdurend met de leerlingen in gesprek te gaan, creëerden we bij hen het bewustzijn over hun eigen schrijfleven. Stilstaan bij een onderwerp waar je anders niet over nadenkt, was niet voor iedereen evident. BINNEN DE SCHOOLMUREN
Wat voor de ene leerling veel is, is voor de andere weinig. Minstens drie van de vijf leerlingen zagen wiskunde- en taaloefeningen ook als grote schrijftaak. Vooral enkele zinnen schrijven (taal) of vertaaloefeningen (Frans) worden als een zware opgave gezien. Door bijvragen te stellen kwamen de kinderen dan toch tot de ‘echte’ grote schrijftaken. De twee grote schrijftaken waren: een fantasieverhaal verzinnen binnen het thema sport en een schriftelijke voorbereiding opstellen voor een spreekbeurt rond een gezien toneelstuk over het klimaat. FANTASIEVERHAAL
Het fantasieverhaal was voor de meeste kinderen niet moeilijk. Een fictieverhaal bedenken vonden ze alle vijf gemakkelijker dan een non-fictieverhaal te schrijven. Enkel de opstart van het verhaal bleek een klein struikelblok te zijn. Eenmaal op weg waren ze vertrokken voor een verhaal vol fantasieën. De taak werd ervaren als gemakkelijk, voor drie van de vijf ook leuk. Fantaseren vonden de vijf leerlingen fijn. Ze mochten hun eigen ding doen, alles mocht! Dit sloot goed aan bij de leefwereld van de kinderen waarin fantasie de bovenhand neemt. Wanneer we de leerlingen vroegen of ze hulp nodig hadden bij deze taak, kregen we als antwoord ‘neen’. Vier kinderen wisten van bij het begin wat er van hen verwacht werd. Eén kind had nog wat extra uitleg nodig. De juf had met hen een brief van de Junior Journalist-wedstrijd overlopen. Hierin stonden de voorwaarden waaraan de tekst moest voldoen en enkele tips om hen op weg te helpen. Nadien konden ze altijd bij de juf terecht voor vragen of feedback. Hier werd weinig tot geen gebruik van gemaakt. Het was een individuele taak maar dat vonden de vijf leerlingen niet erg. Zo konden ze hun eigen ding doen en was het een werkje helemaal van hen. Ze besloten dat het niet leuk is als de jury van de wedstrijd een groepje als winnaar moet kiezen, want wie is er dan de echte winnaar? Niet iedereen doet evenveel in een groepstaak. Tot slot stelden we de vraag of ze het een leerzame taak vonden. Het antwoord hierop was kort en bondig: ‘Neen, niks geleerd!’. Volgens de leerlingen kan je uit een tekst die gefantaseerd is niets leren. Niemand staat stil dat je bij deze taken ondertussen aan het oefenen bent op spelling, leestekens, hoofdletters, … KLIMAATVERANDERING
De taak rond het klimaat ervaarden vier van de vijf kinderen als moeilijk. Ze dienden fenomenen op te zoeken en er kwamen veel vreemde, moeilijke woorden aan bod (continenten, rookgassen, overstromingen, …). Het thema sprak hen niet aan en dat zorgde ervoor dat deze schrijftaak als stom, vervelend werd ervaren. 5
Ieder kind heeft voor deze taak hulp ingeroepen. De leerlingen deden beroep op hun ouders, oudere broers en/of zussen. Niet elk kind had voor dezelfde domeinen hulp nodig. De ene vroeg hulp bij de lay-out, de andere bij het zoeken van krantenartikelen, nog iemand anders vroeg hulp bij de inhoud van de taak. Opvallend was dat geen enkele leerling de juf aansprak bij eventuele problemen! Tussentijdse feedback was er niet aangezien dit een voorbereiding was op een spreekbeurt. Uit de bevraging is ook gebleken dat de leerlingen dit graag in groep hadden gemaakt. Het was een moeilijk thema dat de kinderen niet aansprak. Op voorhand moesten ze dingen opzoeken en het toneelstuk opfrissen. Hadden ze in groep mogen werken, konden ze ideeën uitwisselen en overleggen. Vermits dit een individuele taak was, was dit niet mogelijk. Eén leerling beschikte ook niet over een computer. Zij vond het jammer dat haar taak handgeschreven was. Dit oogde niet zo mooi. Had ze met iemand mogen samenwerken, viel haar werkje niet zo uit de toon. Bij het maken van de taak hebben de kinderen heel wat bijgeleerd. Ze brachten zelf volgende leerrijke stukken aan: bijleren van nieuwe woorden, oorzaken en gevolgen herkennen van de klimaatsverandering, oplossingen verwoorden, … Net zoals bij de vorige schrijftaak wordt ook hier niet de link gelegd naar het inoefenen van de spellingsregels, leestekens en hoofdletters. De leerlingen lijken zelf niet door te hebben dat ze door veel te schrijven aan het oefenen zijn. Enkel qua inhoud over het onderwerp zouden ze iets bijgeleerd hebben. OPVALLENDHEDEN BIJ DE TWEE SCHRIJFTAKEN
Over het algemeen is gebleken dat de vijf leerlingen schrijffouten het moeilijkste vinden in het maken van een grote schrijftaak. Bij het vrij schrijven moet je met zo veel aspecten rekening houden. Al die regels worden vergeten terwijl ze aan het schrijven zijn. Ook gedachten neerschrijven en werkwoorden in de verleden tijd zetten, zien de kinderen als struikelblok. Alle geïnterviewde kinderen krijgen steun en hulp van hun ouders, oudere broers en/of zussen. Wanneer ze vastzitten vragen ze aan hen hulp. Maar ook enkel en alleen als het niet anders kan. De juf wordt meestal niet aangesproken omdat de kinderen het gevoel willen hebben dat ze het zelf gedaan hebben. Bij de beoordeling vindt de ene juf het belangrijk dat zowel de juf zelf als de leerlingen feedback geven op de werkjes6. Deze aanpak is procesgericht7 en brengt heel wat positieve elementen met zich mee. Het motiveert leerlingen op school om te schrijven en er is interactie met de lezers/luisteraars tijdens de schrijffase. Tot slot viel ons ook op dat één van de vijf leerlingen echt de tijd neemt om een schrijftaak tot een goed einde te brengen. De meeste kinderen spenderen 20 à 30 minuten aan een schrijftaak. Doordat ze snel willen werken, kost dit hen punten en blijven er fouten staan. Ze herlezen niet omdat ze ervan uitgaan dat de computer ‘alle’ fouten uit hun tekst haalt. Meermaals herlezen en feedback verwerken is een belangrijk onderdeel want je verkrijgt dan betere teksten.
Hoogeveen, M. (2013). “Leren schrijven met peer response en instructie in genrekennis”. In: Tijdschrift Taal, Jrg. 4 nr. 6, p. 16-26. 6
7
Valkenburg, A. & van Hagen, A. (2010). Zo leer je kinderen schrijven. Noordhoff, Groningen. 6
BUITEN DE SCHOOLMUREN
Dit onderdeel verliep niet bij iedereen even vlot. Bij bepaalde vragen, wisten de kinderen niet wat te antwoorden. Dit was het geval toen we vroegen wat de leerlingen na schooltijd nog schreven. Naast het antwoord huiswerk maken, kwam er niets uit de bus. Het was nodig om bijvragen te stellen. De kinderen zagen niet in dat chatten, smsen, facebooken, … hieronder vielen. Dit was een eerste bevinding. Een tweede bevinding was dan weer dat alle geïnterviewde leerlingen de schrijftaken die ze in hun vrije tijd doen zeer fijn vinden. De reden hiervan is te wijten aan het feit dat ze dit niet als een schrijftaak zien. Tijdens deze momenten denken de leerlingen niet na over de spelling van woorden. Ze typen zonder aandacht te schenken aan hoofdletters, leestekens, … daarnaast gebruiken ze ook smiley’s om hun berichten leuker te maken. Tijdens chatten, smsen, facebooken, … schrijven ze wat ze horen of in het dialect en maken ze ook gebruik van afkortingen. Het moet vooruit gaan. Uit onze bevraging is ook gebleken dat naast de sociale media, de leerlingen uit zichzelf niet veel andere verhalen schrijven of schriftelijke activiteiten ondernemen. Twee van de vijf kinderen doen dit wel. Zij opteren dan voor fantasieverhalen of het schrijven van liedjes. Het feit dat andere mensen hun eigen verhaal/liedje kunnen lezen, vinden ze leuk. De andere geïnterviewde leerlingen schrijven buiten schooltijd geen teksten. Zij houden het enkel bij de sociale media. Grotendeels omdat ze schrijven niet leuk of zelfs stom vinden.
CONCLUSIES Bij het onderzoek over de schrijfdidactiek bij kinderen van de derde graad hebben we de volgende conclusies getrokken: Kinderen leggen niet direct de link tussen sociale media en schrijfopdrachten. Ze beleven plezier aan het werken met sociale media. Voor de geïnterviewde kinderen horen plezier beleven en schrijven niet in een zelfde zin. Tijdens het chatten en dergelijke staan ze niet stil bij de regels van taal, wat het leuk maakt. Bij het schrijven binnen de schoolmuren merken we dat de leerlingen niet graag hulp vragen aan de juf. Ze werken liever zelfstandig. Ze zijn daar toch al oud genoeg voor? Ook het uitwerken van schrijftaken doen ze liever op de computer. Dit oogt mooier en verzorgder. Op deze manier kunnen ze het ook visueel aantrekkelijker maken d.m.v. bijvoorbeeld prenten. Zo kunnen kinderen laten zien wat ze in hun mars hebben. Voor de tekst zelf verkiezen ze fictie boven non-fictie. Het sluit beter aan bij hun leefwereld, ze hebben meer vrijheid want niets is fout. Kinderen de kans geven om elkaar feedback te geven is een belangrijke pijler bij de juffen van het vijfde leerjaar. Ze ondervinden dat leerlingen op deze manier de werkpunten gemakkelijker aannemen. Voor de leerkrachten is dit ook een manier om hun mening en bevindingen te toetsen aan die van de klas. Ten slotte beseffen kinderen niet dat ze tijdens een schrijftaak heel veel dingen bijleren. Het draait niet alleen om inhoud maar ook om spelling, hoofdletters en leestekens.
7
BIBLIOGRAFIE BOEKEN/TEKSTEN
Pereira, C. “z.j.”. Leertaak voor studenten voor onderwijs in primair onderwijs en voortgezet/ secundair onderwijs in Nederland, Vlaanderen en Suriname. “z.u.”, “z.pl.”.
Valkenburg, A. & van Hagen, A. (2010). Zo leer je kinderen schrijven. Noordhoff, Groningen. van Lanen, B. & Van der Donk, C. (2013). Praktijkonderzoek in de school. Coutinho, Bussum.
CURSUSSEN
Van den Bossche, H. (2011). Cursus Nederlands 1. Odisee, Sint-Niklaas. Van Nieuwenhuyse, E. (2014). Cursus Communicatieve vaardigheden 5. Odisee, Sint-Niklaas.
INTERNET
http://duurzaamonderwijs.com/tag/schrijfvaardigheid https://onzetaal.nl/taaladvies/advies/opsommingen-leestekens-en-hoofdletters
LEERPLAN
VVKBaO (2000). Nederlands. Schrijven. Deelleerplan, CRKLKO, Brussel.
TIJDSCHRIFTEN
Groenendijk, R. (2009). “TiO-abc, Het nieuwe evangelie in schrijfonderwijs?”. In: Levende Talen Magazine, Jrg. 96 nr. 5, p. 17-21.
Hoogeveen, M. (2013). “Leren schrijven met peer response en instructie in genrekennis”. In: Tijdschrift Taal, Jrg. 4 nr. 6, p. 16-26.
Van den Branden, K. (2001/2002). “Leren schrijven doe je niet alleen! Naar een taakgerichte schrijfdidactiek in het basisonderwijs”. In: Schokla – school en klaspraktijk, Jrg. 43 nr. 173, p. 18-22.
8
BIJLAGEN BIJLAGE 1: KORTE VERSLAGEN IN TERVIEWS INTERVIEWS LEERLINGEN KIND 1 : I.
1. Vind je het leuk om te schrijven? Waarom wel/niet? Ik vind het leuk om te schrijven. Ik schrijf liedjes over mijn broer. In mijn schriftje schrijf ik ook geheimen. Dat schriftje mag niemand lezen, dat verstop ik. Wanneer ik voor school een schrijfopdracht krijg, vind ik dat niet zo erg. Ik heb er geen probleem mee. 2. Kun je vertellen wat je deze week allemaal hebt geschreven? na schooltijd; Deze week moesten we voor school een werkje schrijven over sport. We zijn er in de klas aan begonnen. We schreven het eerst in onze kladschrift. Daarna moesten we onze tekst ook nog op de computer typen. Zo werd het een mooi werkje om af te geven voor de wedstrijd. Wedstrijd? We doen mee met de junior journalist wedstrijd. We moeten allemaal een tekst verzinnen rond sport en de vijf beste worden opgestuurd en doen mee. op school; Rekenoefeningen, cijferoefeningen, taal , Franse zinnetjes vertalen – radio zei iets en naschrijven, Godsdienst, Spelling – verleden tijd inoefenen. Als je nog eens denkt aan vorige week, heb je dan nog een andere grote schrijftaak gekregen? We hebben voor juf H. een taak moeten maken over de klimaatsverandering. We zijn eerst naar een toneel gaan kijken dat ging over het klimaat. Dit werkje was een voorbereiding op een spreekbeurt die we in de klas moesten geven. 3. Zijn er ook dagen dat je thuis veel meer schrijft (chatten, dagboek, mailen, …)? Wat schrijf je dan? In het weekend mag ik altijd op papa zijn smartphone een spelletje spelen. Tijdens dit spelletje kan ik chatten met andere kinderen. En natuurlijk wanneer ik liedjes schrijf. Ken je deze kinderen? Met wie chat je dan? Bijna heel de klas speelt het spel en ook S. van het derde leerjaar speelt mee. Speel je hier alleen in het weekend op? Nee, als ik in de week veel huiswerk maak, mag ik van papa nog een half uurtje spelen. Wanneer je zo een gesprekje voert op clash of clans, waarover gaat dat dan? Vorige week met S. : I: “is hier nog iemand” S: “ja” I: “wat zijde gij aan het doen” S: “iets” , “wat zijde gij aan het doen” I: “oh spelen” S: “pfffffff” Gebruik je soms ook smileys? Nee want ik weet niet waar die staan. Heb je bijvoorbeeld ook al eens gemaild? Lang geleden heb ik wel al eens naar de juf een mail moeten sturen. Dit was een oefening voor heel de klas. 4. Wat van al die dingen die je geschreven hebt, vind je het moeilijkst? Ik vind het moeilijk om liedjes te schrijven. 9
Waarom vind je dat moeilijk? Wanneer ik liedjes schrijf moet ik daar veel over nadenken, alles moet goed in elkaar passen. Dit hoor ik door het liedje eens voor mezelf te zingen. Het stelwerkje dat je hebt moeten maken, vond je dat moeilijk? Nee ik vond het makkelijk alleen was het niet leuk dat mama heel de tijd aan het moeien was. Ik had discussie met mama over woorden die ik gebruikte. 5. Waar of van wie krijg je steun om dat te leren? Van wie heb je die dingen geleerd? Of had je geen hulp nodig? Nee, ik maak mijn huiswerk altijd zelf in Stekelbees (mama werk bij Stekelbees nvdr.). Ik heb hier geen hulp voor nodig. Wanneer iets niet makkelijk gaat, kan je dan hulp inroepen? Als ik iets ga vragen dan helpt ze mij ’s avonds als we thuis zijn. 6. Heb je bij taal, Nederlands een grote tekst moeten schrijven? Ja, de opdracht van de wedstrijd was een grote tekst. Ik heb ongeveer 1 blad en een vierde getypt. Hoeveel tijd heb je daaraan besteed? Ongeveer 20 minuten. Kan je nog iets meer zeggen over de taak rond klimaatsveranderingen? Het was een taak voor juf H. voor het vak wero. Ik heb hier ongeveer een middag aan gewerkt. Ik mocht van mama haar computer hier voor gebruiken. Dit vond ik niet zo makkelijk. 7. Hoe ging dat? Wat vond je moeilijk? Wat makkelijk? taak wedstrijd Davidsfonds: Deze taak vond ik in het begin moeilijk maar eens ik goed bezig was, was het makkelijk. Fantaseren vind ik leuk. taak klimaatsverandering: Dit vond ik een beetje moeilijker, het onderwerp vind ik ook minder leuk. Vond je de taken leerzaam? Nee ik heb er niets van geleerd. 8. Welke steun kreeg je bij het schrijven van de tekst? (samenwerking, hulp,…) Bij de twee taken moest je alleen werken. taak wedstrijd Davidsfonds: De juf heeft gezegd: je moet een fantasieverhaal over sport schrijven. Had je liever dat dit een groepswerk was? Nee want dan is het niet makkelijk om op de computer te werken. Dan is het ook niet leuk als de jury jou groepje als winnaar kiest, want wie is er dan de echte winnaar? Had je meer hulp van de juf nodig? Nee. taak klimaatsverandering: We moesten over het toneelstuk een spreekbeurt houden. Dit moesten we op de computer voorbereiden. Had je liever dat dit een groepswerk was? Ja, ik vind het niet zo leuk om alleen voor de klas te staan. Het onderwerp sprak me ook niet aan. Had je meer hulp van de juf nodig? Nee. 9. Wat zou je nog willen leren om betere, mooiere teksten te schrijven? Ja, hoofdletters en leestekens extra inoefenen.
10
KIND 2 : X.
1. Vind je het leuk om te schrijven? Waarom wel/niet? Ik schrijf niet zo heel graag. Vooral grote werken schrijven voor school vind ik niet zo fijn. Ik fantaseer wel graag, dat is geen probleem maar het opschrijven zelf doe ik niet graag. Nu zeker niet want ik heb een gebroken arm. Wat ik wel graag doe is een tekening maken en daarbij iets over de tekening schrijven. Vooral tekeningen van de film Frozen maak ik graag. 2. Kun je vertellen wat je deze week allemaal hebt geschreven? na schooltijd; Ik schrijf veel op mijn krijtbord thuis. Dit zijn vooral fantasieteksten dus dingen die niet bestaan. Zo heb ik ooit eens een stelwerk over een rots moeten doen en daar heb ik dan een levende rots van gemaakt. Vroeger had ik ook een dagboek waar ik elke dag in schreef maar dat ben ik ondertussen kwijt. op school; Verhaal schrijven voor de junior journalist wedstrijd, een verhaal schrijven over sport. Ik heb de sneeuwman Olaf uit de film Frozen gebruikt en die zijn lievelingssport is dan voetbal. Daarover heb ik dan gefantaseerd. Voor Godsdienst heb ik daarjuist ook een groot rooster moeten invullen. We schreven over het doopsel en het vormsel. 3. Zijn er ook dagen dat je thuis veel meer schrijft (chatten, dagboek, mailen, …)? Wat schrijf je dan? Ik schrijf soms brieven naar mijn nichtje en ook kaartjes met de feestdagen. Ik schrijf ook vaak mailtjes naar mijn mama als ze gewoon naast mij zit. Ik stuur dan hallo ik ben X. en ik zit naast jou. Mijn mama vind dat niet zo leuk en is dat al beu. Ook naar mijn zus doe ik dit maar dan via de gsm. Ik heb bij ons thuis ook postbossen gemaakt en die aan de muur, deur hangen. Daar stop ik dan allemaal briefjes in. Dit doe ik vooral in het weekend als ik veel tijd heb want het zijn heel veel briefjes. 4. Wat van al die dingen die je geschreven hebt, vind je het moeilijkst? Ik vind het moeilijk om juist te schrijven, ik maak schrijffouten. Losse woorden gaan wel (woordpakket) maar bij het ‘vrij’ schrijven ondervind ik moeilijkheden. Ik vind het frustrerend als het me niet lukt. 5. Waar of van wie krijg je steun om dat te leren? Van wie heb je die dingen geleerd? Of had je geen hulp nodig? Ik heb normaal geen hulp nodig bij het schrijven maar nu ik met links schrijf (haar pols ligt in het gips) vind ik het moeilijk om veel te schrijven. Ik hou er niet van om geholpen te worden, ik trek graag mijn plan. Wanneer iets niet makkelijk gaat, kan je dan hulp inroepen? Als ik iets niet weet zoek ik het op in een woordenboek. Wanneer ik bij huiswerk echt niet verder kan, roep ik hulp in van mijn mama. Dit gebeurt niet veel. 6. Heb je bij taal, Nederlands een grote tekst moeten schrijven? Ja, er was een schrijfoefening voor de junior journalist wedstrijd. Ik heb nog maar een klein stukje geschreven want we hebben maar één computer in huis. Deze wordt vaak door mijn zus gebruikt die in het zesde middelbaar zit. Hoeveel tijd heb je daaraan besteed? Het stukje dat ik nu al gemaakt heb, zal ongeveer 20 à 30 minuten geweest zijn. Maar ik ben nog bezig met het uittypen op school. 11
7. Hoe ging dat? Wat vond je moeilijk? Wat makkelijk? Ik fantaseer graag maar vind het moeilijk om mijn gedachten neer te schrijven. Daarnaast moet je met heel veel dingen rekening houden. Wat voor dingen bedoel je dan? Hoofdletters, leestekens, schrijffouten, ... Vond je de taken leerzaam? Het was fantasie dus nee. 8. Welke steun kreeg je bij het schrijven van de tekst? (samenwerking, hulp,…) We kregen een blad met tips over hoe je alles moest doen. Dit heeft de juf met ons overlopen. Had je liever dat dit een groepswerk was? Nee want fantaseren is voor mij geen probleem. Had je meer hulp van de juf nodig? Nee, ik had genoeg hulp met het blad dat we kregen. Soms vind ik het leuk als de juf tussendoor mijn blad al eens naleest maar dat was niet bij deze taak.
We hebben van jouw klasgenootjes gehoord dat jullie ook een taak rond klimaatsveranderingen moesten maken. Kan je hier iets over vertellen? Sommige kinderen hebben hiervoor op de computer gewerkt maar dat kon ik niet. Ik heb mijn taak eerst in het klad geschreven en daarna in het net. Achteraf heb ik nog tekeningen gemaakt. Bij deze taak had ik wel graag met iemand samengewerkt. Ik vond het een beetje jammer dat bijna iedereen zijn taak op de computer was gemaakt en de mijne niet. Verliep deze taak vlot? Ik heb aan mijn zus enkele tips gevraagd over wat er allemaal nog in mijn werk moest staan. Zij heeft mij geholpen op de computer dingen op te zoeken. 9. Wat zou je nog willen leren om betere, mooiere teksten te schrijven? Ik zou graag kunnen schrijven zoals mijn zus. Zij kan heel mooi schrijven. (schoon schrift)
KIND 3 : A.
1. Vind je het leuk om te schrijven? Waarom wel/niet? Ik schrijf graag fantasieverhalen. Ik vind het leuk om een verhaal te schrijven dat anderen kunnen lezen. Schrijf je enkel fantasieverhalen of ook andere genres? Als ik zelf mag kiezen, zijn het enkel fantasieverhalen. 2. Kun je vertellen wat je deze week allemaal hebt geschreven? na schooltijd; Voor ons huiswerk moesten we veel schrijven. Eerst maakten we een kladversie en dan nog eens overschrijven. Voor de sporttaak moesten we alles uittypen. op school; 2 bladen voor ons stelwerk rond sport. Voor Godsdienst vulden we een kader in over het vormsel en de communie. Als je nog eens denkt aan vorige week, heb je dan nog een andere grote schrijftaak gekregen? We hebben voor juf H. een taak moeten maken over de klimaatsverandering. We zijn eerst naar een toneel gaan kijken dat ging over het klimaat. Daarna schreven we er een tekst over.
12
3. Zijn er ook dagen dat je thuis veel meer schrijft (chatten, dagboek, mailen, …)? Wat schrijf je dan? Vooral op zaterdag schrijf ik verhalen. Dit doe ik net zoals op school eerst in het klad en daarna schrijf ik ze over. Al deze verhalen samen zet ik om naar boekjes. Door wie laat je deze boekjes allemaal lezen? Door mama en papa, grote broer, vriendinnen van school en heel soms de juf. Zijn er nog andere media die je gebruikt om te schrijven? Nee, een gsm krijg ik pas voor mijn plechtige communie en de computer wordt alleen gebruikt voor schoolwerk. 4. Wat van al die dingen die je geschreven hebt, vind je het moeilijkst? Ik vond het moeilijk om over sport te fantaseren vermits dit onderwerp me niet zo ligt. Ik vertrek liever vanuit mijn eigen idee. Na even na te denken kwamen de ideeën vanzelf. Vond je het uitschrijven zelf ook moeilijk? Doordat ik de lettertjes op het toetsenbord niet weet staan duurt het lang. Het is wel goed dat de computer de schrijffouten aanduidt. Als je terugdenkt aan de taak van juf H., had je daar moeilijkheden? Doordat ik van thuis uit hulp heb gekregen, ging het wel vlot. Het thema vond ik wel moeilijk. Er kwamen veel moeilijke woorden aan te pas. Weet je nog enkele van die woorden? Overstromingen, hittegolven, continenten, rookgassen,… 5. Waar of van wie krijg je steun om dat te leren? Van wie heb je die dingen geleerd? Of had je geen hulp nodig? Voor het fantasieverhaal over sport had ik eerst geen hulp nodig. Toen ik aan de taak begon vond ik toch nog niet alles duidelijk. Ik ben toen naar de juf gegaan en zij heeft alles nog eens extra uitgelegd. Toen begreep ik het wel. Voor de taak rond het klimaat kreeg ik van mama hulp bij de lay-out. Mijn grote broer heeft geholpen bij het opzoeken van een krantenartikel. 6. Heb je bij taal, Nederlands een grote tekst moeten schrijven? Hoeveel tijd heb je daaraan besteed? Aan het fantasieverhaal werkte ik ongeveer een half uurtje. De taak rond het klimaat nam twee uur in beslag. 7. Hoe ging dat? Wat vond je moeilijk? Wat makkelijk? Wat vond je leerzaam? Ik vergat vaak mijn leestekens dus daar moet ik beter op letten. Door veel te schrijven oefen ik hier op. Het oefenen zelf is voor mij zeer leerzaam. Ook de inhoud van de taak rond sport was dat. Zo heb ik geleerd dat sporten heel belangrijk is. Het meest leerzame uit de taak rond klimaatsverandering, waren de nieuwe woorden die ik heb bijgeleerd. De oorzaken en gevolgen waren ook nieuwe leerstof. 8. Welke steun kreeg je bij het schrijven van de tekst? (samenwerking, hulp,…) Ik kreeg hulp van mijn mama en mijn broer. Ik kreeg extra uitleg van de juf waardoor ik de opdracht beter begreep. Had je liever dat dit een groepswerk was? Nee, zo kon ik mijn eigen ding doen. Had je meer hulp van de juf nodig? Nee, ik had genoeg aan de hulp van mama en broer. 9. Wat zou je nog willen leren om betere, mooiere teksten te schrijven? Lessen schrift om mooier te schrijven.
13
KIND 4 : J.
1. Vind je het leuk om te schrijven? Waarom wel/niet? Ik schrijf niet graag doordat het lang duurt en het niet zo goed lukt. Vooral mijn geschrift vind ik niet mooi. 2. Kun je vertellen wat je deze week allemaal hebt geschreven? na schooltijd; Ik heb mijn stelwerk uitgetypt en afgewerkt. Daarnaast heb ik mijn ander huiswerk gedaan. (vb: wiskunde, Frans) op school; Tijdens de les ben ik begonnen aan mijn stelwerk rond sport. Dit moest eerst klad geschreven worden en daarna met de computer. Voor de oefening van Frans moesten we veel woorden schrijven en zinnen vertalen. Dit was voor mij ook een zware klus. Vind je enkel het schrijven moeilijk? Of ligt het vak je niet? Ik vind het beide moeilijk. 3. Zijn er ook dagen dat je thuis veel meer schrijft (chatten, dagboek, mailen, …)? Wat schrijf je dan? . Elke zaterdag en zondag mag ik skypen en chatten, op Facebook en Messenger. Wat voor gesprekken voer je dan via de chat? Ik spreek af met vrienden, wat we gaan doen, wanneer we gaan samenkomen,… Heb je ook een mailadres? Ja maar dat gebruik ik alleen als het nodig is. Als je aan het chatten bent, schrijf je dan op dezelfde manier als in de klas? Nee ik gebruik veel dialect, smileys, afkortingen en geen leestekens. 4. Wat van al die dingen die je geschreven hebt, vind je het moeilijkst? Woorden in de verleden tijd zetten die van klank veranderen. 5. Waar of van wie krijg je steun om dat te leren? Van wie heb je die dingen geleerd? Of had je geen hulp nodig? Ik maak alles alleen, niemand helpt maar het lukt zo ook wel. 6. Heb je bij taal, Nederlands een grote tekst moeten schrijven? Hoeveel tijd heb je daaraan besteed? Ik heb ongeveer een hele woensdagnamiddag besteed aan mijn fantasieverhaal over sport. De taak rond klimaat nam veel meer tijd in beslag omdat we zelf nog allerlei dingen moesten opzoeken. Ik heb dit verspreid over verschillende dagen. 7. Hoe ging dat? Wat vond je moeilijk? Wat makkelijk? Wat vond je leerzaam? Het typen op de computer kon ik heel goed. Ik heb al typlessen gevolgd. Doordat ik veel chat, oefen ik veel op het typen. Wat ik lastig vond, was dat ik eerst een kladversie moest maken. Ik heb geen dingen geleerd. 8. Welke steun kreeg je bij het schrijven van de tekst? (samenwerking, hulp,…) Ik had geen steun nodig en heb het dus ook niet gevraagd. Wel vroeg ik of sommige dingen in het verhaal mochten zoals een bestaande sport of zelf een uitvinden. Had je liever dat dit een groepswerk was? Nee. Had je meer hulp van de juf nodig? Nee, de juf heef wel de opdracht met ons overlopen maar heeft geen voorbeelden gegeven. Dit was voor mij geen probleem vermits ik veel over sport weet. 14
9. Wat zou je nog willen leren om betere, mooiere teksten te schrijven? Niets, het lukte al heel goed. KIND 5 : Q.
1. Vind je het leuk om te schrijven? Waarom wel/niet? Ik vind het niet zo leuk om te schrijven omdat ik dan altijd last heb van mijn hand. Mijn hand doet snel pijn. 2. Kun je vertellen wat je deze week allemaal hebt geschreven? na schooltijd; Op de pc heb ik een verhaal getypt. We hebben dit eerst in de klas geschreven en dan thuis getypt. 3. Zijn er ook dagen dat je thuis veel meer schrijft (chatten, dagboek, mailen, …)? Wat schrijf je dan? . Chatten op clash of clans. (Met kind I.), we hebben dan gesprekken over oorlog (het spel). Ik gebruik vaak smileys en dialect. Geen leestekens maar wel uitroeptekens en hoofdletters. Ik mag pas op de computer wanneer mijn schoolwerk af is. 4. Wat van al die dingen die je geschreven hebt, vind je het moeilijkst? Ik heb het moeilijk met spelling in het algemeen. Schrijffouten komen vaak voor en ook op leestekens en hoofdletters maak ik nog geregeld fouten. 5. Waar of van wie krijg je steun om dat te leren? Van wie heb je die dingen geleerd? Of had je geen hulp nodig? In de klas heb ik weinig of geen hulp gekregen tijdens het schrijven. Thuis hebben mama en papa me wel geholpen met het uitschrijven. Ik vind het ook leuk dat ik die hulp krijg. 6. Heb je bij taal, Nederlands een grote tekst moeten schrijven? Hoeveel tijd heb je daaraan besteed? Ongeveer een half uur nodig gehad om het stelwerkje in het klad te schrijven en ongeveer een uur om het uit te typen. 7. Hoe ging dat? Wat vond je moeilijk? Wat makkelijk? Wat vond je leerzaam? Ik vond het moeilijk. Er zitten in mijn taak heel wat Engelse woorden zoals bijvoorbeeld baseball. Het typen ging vlotter dan het bedenken en het schrijven. Ik kijk ook bij mijn grote broer als die aan het typen is en zo leer ik hoe je moet typen. 8. Welke steun kreeg je bij het schrijven van de tekst? (samenwerking, hulp,…) We kregen niet veel hulp (behalve door mama en papa thuis) doordat het voor een wedstrijd was. De juf heeft wel een brief gelezen met de opdracht. We mochten zelf kiezen wat we schreven maar het moest een fantasiewerk zijn en het moest met sport te maken hebben. Had je liever dat dit een groepswerk was? nee Had je meer hulp van de juf nodig? Ik had hulp genoeg. 9. Wat zou je nog willen leren om betere, mooiere teksten te schrijven? niets 15
INTERVIEWS LEERKRACHTEN TAAK: FANTASTIETEKST
Doel/kadering taak 1. Wat was de opdracht? Wat moesten de leerlingen ervan leren? De kinderen kregen de opdracht om voor de junior journalist wedstrijd van het Davidsfonds, een stelwerk rond sport te schrijven. De voorwaarden waaraan de tekst moest voldoen waren: een fantasietekst dus non-fictie, geen gedicht, niet langer dan 2 getypte bladzijden en het thema moest sport zijn.
Mocht elke leerling deelnemen aan de wedstrijd? Nee, iedereen moest zijn taak indienen bij de juf, de vijf beste werkjes koos ik uit om op te sturen. Iedereen kreeg wel een punt op zijn rapport. Men was dus verplicht een taak in te dienen. Als een leerling niet wou dat zijn werkje voor de wedstrijd gebruikt werd, was dit geen probleem. 2. Welke oefeningen gingen aan de opdracht vooraf? Welke opdrachten volgen nog? Doordat deze opdracht los staat van de andere leerinhouden, gingen er geen oefeningen aan de opdracht vooraf. We hebben wel klassikaal een kwartier gebrainstormd. Bij de vorige opdracht wissewaswinkel (boek) moesten de leerlingen drie korte verhalen over een verzonnen voorwerp schrijven. Na elk tekstje mochten de leerlingen hun tekst eens voorlezen. Zo kon ik zien of iemand extra hulp nodig had. 3. Welke fasen moesten de leerlingen doorlopen om de taak tot een goed einde te brengen? a. instructiehulp (beschrijving, werkbladen, schema’s); Op voorhand hebben we een opdrachtenbrief overlopen. Hierin stonden tips en voorwaarden waaraan de tekst moest voldoen. Zo konden ze bijvoorbeeld iets schrijven over hun favoriete sportman of sportvrouw. Dit is alles was geen verplichting, ze werden vrij gelaten. Voor de kinderen was de klassikale brainstorm ook een hulp om van start te kunnen gaan. In dit geval was er dus weinig instructiehulp. Normaal worden de kinderen hier wel meer in begeleid. Zo hebben we recent nog een schrijftaak rond koken gehad. De leerlingen brachten op voorhand recepten mee om deze beter te bestuderen. b. computergebruik; De kinderen waren verplicht hun stelwerk uit te typen. Eén leerling is in de klas begonnen met het uittypen van haar taak doordat ze thuis niet over een computer beschikt. De kinderen hebben hier dus wel de mogelijkheid voor, toch moedigen we het niet aan. Er zijn slechts drie computer en we zijn met negentien leerlingen. Kinderen die het echt niet thuis kunnen en die niet zijn uitverkozen voor de wedstrijd mogen het wel gewoon uitschrijven. c. samenwerken tussen leerlingen. Bij deze taak niet van toepassing.
16
Feedback 4. Was er sprake van tussentijdse feedback? De kinderen konden tussendoor vragen stellen ook mocht de kladversie op voorhand afgegeven worden. Zo konden de kinderen bijgestuurd worden. 5. Met welke hulpmiddelen (schema’s)? N.v.t. 6. Is de feedback op inhoud, vorm of taalgebruik gericht? De feedback was gericht op inhoud (conform voorwaarden) en taalgebruik. De vijf leerlingen waarvan het werkje werd ingestuurd, verbeterde ik ook op schrijffouten.
7. Wie gaf de feedback? Ikzelf. 8. Leidde de feedback tot de gelegenheid teksten te veranderen en werd daar ook gebruik van gemaakt? Dit was van toepassing voor de leerlingen wiens werkje deelnam aan de wedstrijd. Beoordeling 9. Wie beoordeelde het resultaat? Alle werkjes werden door mezelf verbeterd voor op het rapport. Vijf werkjes worden ook nog door de jury beoordeeld. 10. Met welke hulpmiddelen (schema’s)? N.v.t. 11. Welke aspecten van de tekst werden in de beoordeling betrokken? Er werd vooral gelet op de voorwaarden die de jury hadden opgelegd. Non fictie, goede zinsbouw. Op spelling werd minder gehamerd doordat er veel kinderen moeilijkheden met spelling ondervinden. Daarnaast werd de tekst al grotendeels verbeterd door de spellingscorrector. Evaluatie 12. Wat waren de sterke elementen in de les/ wat was minder sterk? N.v.t 13. Wat zou er bij een volgende uitvoering anders moeten gaan? N.v.t
17
TAAK: OPWARMING KLIMAAT
Doel/kadering taak 1. Wat was de opdracht? Wat moesten de leerlingen ervan leren? Waldo's Wereld Wordt Warempel Warmer. Dit is een voortaak rond de spreekbeurt die ze op het einde van het jaar moeten doen. De bedoeling was om rond het milieu te werken. Concrete opdracht: een kleine voorstelling voorbereiden rond klimaatsverandering. Al wat er in het toneelstuk zat. rond inhoud (oorzaak, gevolg en oplossingen van het broeikaseffect). Taakdoelen: Ik kan een verantwoordelijkheid rond een taak uitvoeren. Ik druk me verstaanbaar uit in de juiste termen. 2. Welke oefeningen gingen aan de opdracht vooraf? Welke opdrachten volgen nog? De leerlingen kregen een tekstje waarin ze de info van het toneel konden terugvinden. De leerlingen bereiden de oefening schriftelijk voor (thuis) en brengen het voor de klas. 3. Welke fasen moesten de leerlingen doorlopen om de taak tot een goed einde te brengen? a. instructiehulp (beschrijving, werkbladen, schema’s); Blaadje met tekeningen over het broeikaseffect. b. computergebruik; Graag op pc uittypen. Sommige leerlingen hebben nog geen word en dan is het moeilijk. Het is ook een voorbereiding naar een volgende opdracht toe die wel verplicht is op de computer. c. samenwerken tussen leerlingen. Dit is een individuele taak. Feedback 4. Was er sprake van tussentijdse feedback? Nee, omdat het maar een voorstelling was van +- 15 minuten. De leerlingen maken er iets van, zoals ze zelf willen. 5. Met welke hulpmiddelen (schema’s)? N.v.t. 6. Is de feedback op inhoud, vorm of taalgebruik gericht? N.v.t. 7. Wie gaf de feedback? N.v.t. 8. Leidde de feedback tot de gelegenheid teksten te veranderen en werd daar ook gebruik van gemaakt? Nee, is nog maar een 5de leerjaar dus werd niet gedaan.
18
Beoordeling 9. Wie beoordeelde het resultaat? Zowel de juf als de leerlingen gaven feedback. Meestal kwam de feedback van beide partijen overeen. 10. Met welke hulpmiddelen (schema’s)? N.v.t. 11. Welke aspecten van de tekst werden in de beoordeling betrokken? Zowel op inhoud als op het naar voor brengen van de oefening. Evaluatie 12. Wat waren de sterke elementen in de les/ wat was minder sterk? N.v.t. 13. Wat zou er bij een volgende uitvoering anders moeten gaan? Ik zou de taak ingewikkelder maken. Nu werd er maar rond 1 bepaald onderwerp gewerkt (broeikaseffect). De leerlingen moesten nog niet met hoofdstukjes werken, al hebben sommigen dit wel gedaan. Volgende keer uitgebreider door: met prenten werken in de uitvoering, met tussenkopjes, andere werkvormen, niet alleen een tekst maar met een rebus er tussen …
19