Inhoudelijk verslag van de conferentie 31 januari 2013
De toekomst van het vmbo – het vmbo van de toekomst
Plenair ochtendgedeelte In het ochtenddeel van het congres staan twee plenaire sprekers op het podium: Herman van der Werfhorst van de Universiteit van Amsterdam en Omar Munie, tassenontwerper. Herman van der Werfhorst laat op basis van zijn onderzoek zien dat het Nederlandse beroepsonderwijs positief scoort op een aantal punten. In internationaal opzicht scoort het vmbo in Nederland gewoon goed. Als we macro kijken, dan zien we bovendien dat de jeugdwerkloosheid in Nederland relatief laag is; dat komt vooral door het mbo. En als onze jongeren aan de slag gaan, dan is dat vaak op het juiste opleidingsniveau. Dus positieve punten. Let wel: het vmbo is voorbereidend en niet kwalificerend. Het opleiden voor een beroep gebeurt in het mbo. Wat dat betreft is de getalsmatige leegloop van de beroepsgerichte leerwegen niet zo problematisch, maar dan moeten er wel voldoende jongeren naar het mbo blijven gaan. En die kans is niet zo groot omdat steeds meer jongeren op hoger niveau het onderwijs instromen. Nadeel is bovendien dat de vmbo-scholen meer en meer ‘apart’ komen te staan van het algemeen vormende onderwijs. Dat is volgens Van der Werfhorst onwenselijk. Leerlingen moeten ook met verschillende leercapaciteiten kunnen omgaan, dat betekent: leerlingen zolang mogelijk elkaar houden, bijvoorbeeld als het gaat om gymnastiek en maatschappijleer. Dit pleit voor een junior-college opzet, waarbij na een algemene onderbouw leerlingen op 15 jarige leeftijd doorgaan naar hetzij beroepsonderwijs, hetzij algemeen vormend onderwijs.
Omar Munie vertelt aansluitend hoe hij op het mbo ontdekte dat hij zelf gemaakte tassen kon verkopen. Dit werd zeer succesvol. Omar Munie toont zich een enorme doorzetter die ook weet wat hij wil. Hij heeft nu een eigen atelier in Den Haag en een flag ship store aan de Coolsingel in Rotterdam. Vanwege zijn bijzondere talent kreeg hij op het mbo ook de award van beste mbo-student, zowel van het Mondriaan College als ook van de MBO Raad. Die awards openden deuren voor hem. Ooit kwam hij op jonge leeftijd als vluchteling uit Somalië naar Nederland. Zijn moeder was de eerste jaren nog niet hier. Toen zij aankwam in Nederland wilde ze erg graag dat hij iets met computers ging doen. Maar in plaats daarvan ‘moest’ hij naar het vmbo; hij deed daar onder andere metaaltechniek, maar dat was niet zo’n succes. Op grond van eigen initiatief kwam hij in
1
de wereld van mode en kleding terecht. Over zijn (onderwijs-)loopbaan heeft Munie een boek geschreven: Leef je droom! Welk advies heeft hij voor vmbo-scholen, als het om de toekomst gaat? Munie geeft aan dat het vooral van belang is contact te leggen met ouders. Zij zijn voor de leerlingen van belang, zij vormen het ‘vangnet’ achter de leerling. Veel scholen doen nu nog niet veel aan contacten met ouders, volgens Munie. Het zou beter zijn voor de leerlingen als dat contact er wel is.
Aansluitend aan het plenaire ochtenddeel volgen de conferentiedeelnemers diverse workshops en er is ook een lunch met informatiemarkt.
Plenair middaggedeelte Na de theepauze in de middag start het plenaire middagdeel van de conferentie. Bij de opening worden de mensen nog gewezen op de uitgave Meer lezen, beter in taal vmbo van ‘Kunst van Lezen’. Dit gaat over ‘vrij lezen’, waarmee de woordenschat kan worden uitgebreid. De uitgave is speciaal voor het vmbo ontwikkeld. Vervolgens is het woord aan Anja Vink, onderwijsjournaliste. Ze wijst er in haar betoog op dat het leerlingenaantal in de beroepsgerichte leerwegen van het vmbo zienderogen terug loopt. In Amsterdam zijn er bijvoorbeeld nog maar drie scholen met vmbo-techniekafdelingen. Er zitten nog maar 400 leerlingen op. Dit is een algemene tendens, en niet alleen in techniek en niet alleen in het westen van het land. De meerderheid van de vo-leerlingen in Nederland zit inmiddels op mavo, havo en vwo. In de tussentijd vechten de scholen volgens Vink met hun beroepsgerichte leerwegen tegen de bierkaai. De beroepsgerichte vakken worden veralgemeniseerd, maar Vink wijst er op dat dit niets meer is dan ‘pleisters plakken’. Volgens haar moet er anders naar het vmbo en de leerlingenterugloop gekeken worden. Want eigenlijk is het volgens Vink vreemd dat we sinds de jaren vijftig van de vorige eeuw tegen de ‘domste’ kinderen zeggen dat ze liever met hun handen leren. Tegenwoordig zijn het vaak ook nog lwoo-leerlingen tegen wie dat wordt gezegd. Maar zijn ze wel ‘dom’ of hebben ze alleen een taalachterstand? En hebben ze wel iets met ‘met de handen leren’? Volgens Vink gaat het meestal om leerlingen die gewoon de pech hebben gehad om te zijn geboren in de verkeerde omstandigheden. Volgens haar doen scholen er goed aan deze leerlingen vooral onderwijs te geven waarmee ze hun achterstanden kunnen inhalen, bijvoorbeeld in de vorm van juniorcolleges. En daarna kunnen ze naar techno- en zorgcolleges voor álle niveaus: vo, mbo en hbo. Samenwerking met het bedrijfsleven moeten deze techno- en zorgcolleges mogelijk maken. Vink roept de scholen op vooral zélf met de toekomst te beginnen.
2
Na de column van Vink is het aan Else van Nieuwkerk van het Debatinstituut om het debat over de toekomst van het vmbo te begeleiden. De eerste stelling van het debat luidt: “Basisscholen moeten meer leerlingen doorsturen naar de bb/kb van het vmbo”. Volgens Cretien Geertzen van LOC Zwijndrecht is dit een goede stelling, want in een voetbalteam kan ook niet iedereen scoren. Corine van Doornum van het Martinus College Grootebroek vindt het niet zo vreemd dat basisscholen steeds meer leerlingen doorsturen naar havo en vwo. Want het basisonderwijs wordt qua niveau ook beter, dan krijg je hogere onderwijsprestaties. In het debat worden de volgende argumenten vóór de stelling naar voren gebracht:
Nederland is niet slimmer geworden, het onderwijsniveau is gedaald; leerlingen willen sneller naar vmbo t of havo; maar ze hebben het niveau niet; doorsturen naar bb/kb: eens maar dan wel op niveau; dan neemt het leerlingenaantal in het vmbo vanzelf weer toe.
Het zou de terugstroom van leerlingen uit havo/vwo en vmbo-t tegen gaan; nu blijkt elk jaar weer dat veel leerlingen verkeerd gedetermineerd zijn; van het vmbo wordt verwacht dat zij ze wel ‘opvangen’; dat doen we graag maar deze leerlingen zijn vaak wel gedemotiveerd.
Een kind moet op de góede plek zitten; het basisonderwijs moet zich niet laten verleiden om een kind hoger te laten instromen.
De argumenten tégen luiden:
Onderwijs moet verdienen dat leerlingen ergens heen willen; het vmbo moet zichzelf laten zien: hier moet je zijn!
Talentontwikkeling komt niet aanwaaien; je moet leerlingen niet ‘sturen’; de ontwikkeling en de leerstijl van de leerling moet voorop staan.
Het gaat niet om méér leerlingen naar de kb/bb; het gaat er om dat de júiste leerlingen er heen gaan. Nu staat in de selectie vaak nog cognitie voorop. Je zou eerder moeten kijken naar een theoretische of praktische leerstijl.
De oorzaak zijn de ouders; die hebben veel te grote invloed; basisscholen durven de gesprekken niet aan met ouders.
De tweede stelling luidt: “Het vmbo moet terug naar het gildesysteem.” Monique Spaansen, voormalig schoolleider van het Zadkine is voor deze stelling; want vmbo-docenten hebben soms geen zicht meer op de actuele ontwikkelingen in de beroepen ; dit zou gestimuleerd kunnen worden door meer mensen uit de beroepspraktijk voor de klas te zetten. Herman van der Werfhorst is het niet eens met de stelling. Want een gildesysteem trekt leerlingen te snel, te vroeg in een bepaalde richting. Invloed van het bedrijfsleven kan er bovendien toe leiden dat algemene vorming te weinig aandacht krijgt. Het vmbo is voorbereidend, het mbo is kwalificerend. In het debat worden de volgende argumenten vóór de stelling ingebracht:
3
Veel jongeren willen wat dóen en niet alleen ‘oriënteren’. Daar past het gildesysteem goed bij.
Kinderen willen geïnspireerd worden door goede voorbeelden; dat kan door en met de beroepspraktijk. Laat kinderen stage lopen en zo goede voorbeelden van gepassioneerde beroepsbeoefenaren opdoen.
Een gildesysteem hoeft niet te betekenen dat kinderen in een ‘trechter’ terecht komen.
Schaf het vmbo-t af en kom mét het mbo tot een gildesysteem.
Een gildesysteem kan leerlingen steunen in hun ontwikkeling.
Argumenten tégen zijn er ook:
‘Gilden’ zijn uit de middeleeuwen; de beroepenwereld van nu past daar niet bij; dit idee is veel te ouderwets.
Onderwijs is niet alleen maar leuk. Het moet góed zijn.
De laatste stelling in het debat luidt: “Het vmbo moet fuseren met het mbo.” Johan van der Grift van het Vakcollege is het hiermee eens. Het is een gezamenlijke opdracht om praktisch ingestelde jongeren op goede manier op de arbeidsmarkt te krijgen. Dat vraagt er om het vmbo, mbo en bedrijfsleven aan elkaar te koppelen, vooral waar het gaat om de niveau 2 opleidingen. Heimen Klaassen van het Lodestein College is het oneens met de stelling. Want fusies leveren nooit voordelen op, zeker niet voor leerlingen. Als het vmbo aan het mbo wordt gekoppeld leidt dat bovendien tot te vroeg voorsorteren van leerlingen; de doorstroom naar het havo wordt doorgesneden. Bovendien zijn fusies niet nodig want je kunt al veel met elkaar onderling regelen. Argumenten vóór de stelling zijn:
e
e
Leerlingen uit havo/vwo mogen tot hun 17 , 18 op dezelfde locatie blijven terwijl we van vmbo-ers al op 16 jarige leeftijd overstap eisen. Dat leidt tot onnodige uitval; daar is jaarlijks € 220 miljoen mee gemoeid; dat is symptoombestrijding.
Op het vmbo zitten ook leerlingen die weten wat ze willen, die praktisch zijn ingesteld; zij willen al vrij vroeg aan de slag; een algemeen oriënterend traject voor deze leerlingen is niet wenselijk.
Fuseren kan innovatie mogelijk maken; dure technieklokalen zijn in vmbo niet meer te handhaven; het mbo heeft die echter ook nodig, dus doe dit samen. Dat biedt ruimte voor gezamenlijke investeringen en innovaties, óók in de onderbouw.
Een stelselwijziging is een goed plan, want het hoeft niet te gaan over een fusie van scholen. In het debat wordt een duidelijk onderscheid gemaakt tussen stelselwijziging en fusie van individuele scholen. Je kunt wel de schoolsoorten meer stroomlijnen. De kennis en ervaring van het vmbo worden dan dichter bij het mbo gebracht en kunnen daar ook worden benut. Dat is in het belang van deze leerlingen.
Je moet ook eens stoppen met steeds weer nieuwe dingen bedenken; maak één systeem; bouw vanuit de inhoud één nieuw systeem. 4
Argumenten die tégen de stelling worden ingebracht, zijn:
Je hoeft niet te fuseren, je kunt ook samenwerken; samenwerken op inhoud kan al genoeg opleveren; wij hebben daar goede ervaring mee; fusie is niet nodig.
Een leerling van 12 jaar kan niet naar school op een grote locatie met ook 20-jarige studenten; dat is onmogelijk.
Fusie is een heilloze weg; in sommige landsdelen zijn de roc-locaties veel te ver weg; aansluitingsnetwerken hebben bovendien nooit iets opgeleverd.
Stelselwijzigingen moeten in de praktijk worden uitgewerkt; kies als school je eigen route.
Op grond van het debat reikt de jury – bestaande uit Adrie Pijnenburg (Consortium mbo) en Klaas Pit (BMC) – twee debatprijzen uit. De prijs voor de meest gepeperde uitspraak gaat naar mw. Roefs van het Dongemond College. Zij gaf aan dat zij een “voor het eerst in haar leven een professor ging tegenspreken”. Volgens de jury kwam dit recht uit haar hart en verwoordde zij daarmee het punt dat de onderwijspraktijk vaak óók dingen weet die nog niet bekend zijn bij de wetenschap. De prijs voor de beste debater gaat naar Filip Lindeman, schoolleider ISG Arcus. Met zijn inbreng kantelde het debat volgens de jury inhoudelijk op een aantal belangrijke punten. Dat maakt hem in de ogen van de jury tot de beste debater.
Ten slotte De deelnemers aan de conferentie is na afloop een evaluatieformulier toegezonden. In het algemeen komt daar uit naar voren dat de dag goed is verlopen. Vooral de bijdrage van Omar Munie, de locatie (Hart van Holland) en de congres organisatie scoorden zeer positief. Ook enkele workshops sprongen er goed uit. Uit de evaluatie zijn ook een aantal aandachtspunten naar voren gekomen, die we zullen meenemen bij de organisatie van de volgende conferentie.
***
5