Van Creatieve Economie naar Creatieve Stad
Een verkenning van mogelijkheden tot verbreding van het beleid voor de creatieve economie in Rotterdam Gemeente Rotterdam, dKC en OBR april 2010 eindconcept
Van Creatieve Economie naar Creatieve Stad
Een verkenning van mogelijkheden tot verbreding van het beleid voor de creatieve economie in Rotterdam
Gemeente dossier : Rotterdam, dKC en OBR registratienummer : C9303-01-001 april 2010 versie : definitief concept eindconcept DHV Groep Niets uit dit bestek/drukwerk mag worden verveelvoudigd en/of openbaar gemaakt d.m.v. drukwerk, fotokopie, microfilm of op welke andere wijze ook, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van DHV Groep, noch mag het zonder een dergelijke toestemming worden gebruikt voor enig ander werk dan waarvoor het is vervaardigd. Het kwaliteitssysteem voor beleidsvorming en besturing van de DHV Groep is gecertificeerd volgens ISO 9001.
©
DHV Groep
INHOUD
BLAD
1
BELEID VOOR DE CREATIEVE ECONOMIE: TIJD VOOR EEN HERIJKING?
2
2
BRUIKBARE ROTTERDAMSE KARAKTERISTIEKEN
4
3
VAN BINNENUIT OF VAN BUITENAF?
8
4
ROTTERDAM ALS LABORATORIUM VAN STEDENBOUW EN ARCHITECTUUR
11
5
KEUZES MAKEN EN VOLHOUDEN
13
6
DRIE KEER VERBREDING
14
7
COLOFON
16
Gemeente Rotterdam, dKC en OBR/Van Creatieve Economie naar Creatieve Stad C9303-01-001
14 april 2010, versie definitief concept -1-
DHV Groep
1
BELEID VOOR DE CREATIEVE ECONOMIE: TIJD VOOR EEN HERIJKING?
Hoe verder Stimulering en ondersteuning van de creatieve economie is één van de drie speerpunten van het Rotterdamse economische beleid. Sinds 2006 heeft Rotterdam een visiedocument Creatieve Economie en een bijbehorend werkprogramma dat jaarlijks wordt opgesteld. De visie richt zich op het vergroten van het aantal banen in de sector, het stimuleren van kruisbestuivingen (‘cross overs’) tussen creatieve sectoren en het vergroten van de zichtbaarheid van de creatieve sector. Veel energie is de laatste jaren gaan zitten in het realiseren van bedrijfsruimten, het organiseren van bijeenkomsten en het organiseren van publiciteit ter vergroting van de zichtbaarheid. De visie en het programma lopen af in 2010. Als onderdeel van de discussie over de toekomst van het beleid voor creatieve bedrijfstakken worden twee deels overlappende vragen gesteld: 1. Wat zijn de meest logische en kansrijke dwarsverbanden van de creatieve economie met andere onderdelen van de Rotterdamse sociale, economische en ruimtelijke ontwikkeling? Creativiteit raakt niet alleen de economische dimensie, maar ook de ruimtelijke, sociale en culturele dimensie van stedelijke ontwikkeling. Het raakt bijvoorbeeld het onderwijs en de talentontwikkeling. Ook zijn er relaties met imagodoelstellingen van de stad. 2. Hoe kan het creatieve economiebeleid specifieker inspelen op de Rotterdamse karakteristieken, de Rotterdamse situatie (economisch, sociaal, demografisch)? De gemeente wil toe naar een beleid dat Rotterdamser is. Met andere woorden: een beleid voor de creatieve economie dat unieker is en waar andere steden, die ook met ‘creatief’ bezig zijn hun naam niet zo maar boven zouden kunnen zetten. Een beleid met een Rotterdamse vingerafdruk en toegesneden op de cultuur en identiteit van Rotterdam. Voor u ligt het verslag van een verkennende zoektocht naar een antwoord op deze twee vragen. Die zoektocht heb ik ondernomen met behulp van zes individuele interviews met denkers, schrijvers en doeners op het snijvlak van creativiteit en een andere discipline of beleidsveld. Ieder van hen werd gevraagd om de koppeling te leggen tussen de creatieve economie en andersoortige ontwikkeling van de stad (cultureel, economisch, sociaal, ruimtelijk, et cetera). Daarnaast nam ieder van de geïnterviewden de ruimte om zijn of haar hartenkreten, aandachtspunten door te geven. De personen met wie ik gesproken heb zijn:
Gemeente Rotterdam, dKC en OBR/Van Creatieve Economie naar Creatieve Stad C9303-01-001
14 april 2010, versie definitief concept -2-
DHV Groep
1. 2. 3. 4. 5. 6.
Henk Oosterling (met het oog op de sociale dimensie, talentontwikkeling, vakmanstad) Paul van de Laar (met het oog op de cultuur-historische dimensie) Erik Braun (met het oog op city marketing, branding, identiteit en imago) Hans Waege (met het oog op kunst en cultuur) Emma van Boxel en Kristian Koreman (met het oog op stedelijke en ruimtelijke ontwikkeling) Frank van Oort (met het oog op economisch-ruimtelijke ontwikkeling).
Ik wil hen zeer bedanken voor hun bijdrage in de gesprekken die wij mochten voeren. In de bijlage vindt u korte beschrijvingen van deze personen. Dit essay maakt weliswaar gebruik van de rijke bron van meningen en gedachten van deze zes personen, maar ik neem zelf de verantwoordelijkheid voor de inhoud ervan. Ook wil ik mijn ambtelijke opdrachtgevers Pauline de Vries (OBR), Chantal Olffers (dKC) en Louise Henderickx (dKC) bedanken voor hun input en commentaar.
Gemeente Rotterdam, dKC en OBR/Van Creatieve Economie naar Creatieve Stad C9303-01-001
14 april 2010, versie definitief concept -3-
DHV Groep
2
BRUIKBARE ROTTERDAMSE KARAKTERISTIEKEN
Creativiteit en het karakter van de stad De mogelijkheden om creatieve bedrijvigheid te ontwikkelen of aan te trekken hangen nauw samen met het karakter van de stad (sociale en fysieke kenmerken) en met het beeld dat er bestaat van de stad (imago). Veel creatieve werkers zijn mobiel en laten zich bij de keuze van vestiging niet alleen leiden door specifieke mogelijkheden die de stad te bieden heeft (zoals bedrijfsruimtes, huurprijsniveaus, faciliteiten) maar ook door minder grijpbare zaken als de sfeer, het karakter van de stad, de mensen die je er kunt ontmoeten, de inspiratie die je er opdoet, et cetera. Daarnaast is ook de stad zelf op zoek naar een manier om haar identiteit en imago sterker en specifieker in te zetten bij het aantrekken en ontwikkelen van de creatieve sector. Om te beginnen zijn alle geïnterviewden het erover eens dat Rotterdam zich niet zou moeten willen meten met Amsterdam. Rotterdam is geen Amsterdam en moet ook niet proberen dat te zijn. Ze zou zich er zelfs niet tegen moeten afzetten. De stad moet uitgaan van zijn eigen kracht en kwaliteiten. Maar waar hebben we het dan over? Welke Rotterdamse karakteristieken zijn bruikbaar en hoe zouden deze kunnen worden ingezet? Rotterdam is ongepolijst, met ruimte voor het experiment Rotterdam heeft een creatief imago dat anders is dan dat van andere creatieve steden, zo stellen verschillende geïnterviewden. Rotterdam is ruwer, het is experimenteler, meer ‘on the edge’. Rotterdam is authentieker. Rotterdam wordt vaker gezien als een stad waar veel mogelijk is, waar spontane dingen gebeuren, al is het misschien in de marge. In Rotterdam komt de creativiteit niet naar je toe, maar je moet het opzoeken. Rotterdam is geen stad van gebaande paden en als creatieveling voel je je er soms in de woestijn. Maar de stad kan je ineens ook raken en inspireren. Rotterdam is nog echt. Dat is althans het creatieve imago van de stad, de manier waarop veel creatievelingen de stad zien. Dit imago is volgens een aantal van de geïnterviewden zeer bruikbaar voor het creatieve economiebeleid, en het zou beter benut kunnen worden. Juist door het onderscheid te benadrukken. Of door de stad als stad van het experiment te profileren. Rotterdam is modern Een ander karakteristiek van de stad is haar moderniteit. Stad van ruimte en licht, stad van wederopbouw en functionaliteit. Deze karakteristiek wordt al snel verward met het imago van ongezellige werkstad en opgestroopte mouwen, maar dat wordt hier niet bedoeld. Het gaat om haar dynamiek, haar vele kleuren door het internationale karakter, om haar hedendaagsheid en moderniteit. Ook daarmee kan de stad zich positief onderscheiden van anderen. Daarmee is het ook een stad van fijnproevers van degenen die wel eens wat anders willen dan de eeuwenoude historie, de gouden eeuw en intieme straten en pleintjes. Op
Gemeente Rotterdam, dKC en OBR/Van Creatieve Economie naar Creatieve Stad C9303-01-001
14 april 2010, versie definitief concept -4-
DHV Groep
dit moment wordt de moderniteit van Rotterdam te weinig gekoppeld aan haar creativiteit en cultuur. Dat het wel degelijk mogelijk is om als moderne stad ook aantrekkelijk te zijn en als creatieve stad te boek te staan, bewijzen steden als Berlijn, Düsseldorf en New York. Zij bogen voor hun creatieve imago evenmin op eeuwenoude historie, maar halen hun vitaliteit en creativiteit uit hun moderniteit. Rotterdam moet vooral niet proberen kneuterigheid binnen te halen, maar laten zien dat het trots is op zijn moderne karakter, zijn moderne gebouwen en zijn recente geschiedenis als moderne stad. Stad van architectuur en stedenbouw 1 Rotterdam is toonaangevend op het gebied van architectuur en stedenbouw . Die toonaangevende positie blijkt uit het grote aantal architectenbureaus, waaronder een flink aantal van internationale faam zoals OMA, MVRDV en Neutelings Riedijk. Maar die positie blijkt ook uit de architectuuropleidingen, het Nederlands Architectuurinstituut, de stichting AIR, het Stimuleringsfonds voor de Architectuur en de Biënnale. De sector heeft een hoge organisatiegraad; er is een aantal goed functionerende instituten en organisaties. In 2009 vestigde zich ook het nieuwe landelijke programmabureau voor Dutch Design, Fashion and Architecture in Rotterdam. Die sterke aanwezigheid van de sector combineert bovendien wonderwel met het feit dat de stad binnen een vierkante kilometer zo ongeveer alle naoorlogse bouwstijlen herbergt en dat het gebouwen van vele beroemde naoorlogse architecten binnen zijn grenzen heeft. Tel daar nog bij het feit dat Rotterdammers trots zijn op hun hoogbouw en het feit dat de stad steeds weer vernieuwt, en het plaatje is compleet. Dat deze sector er in Rotterdam uitspringt, is op zichzelf niets nieuws, maar alle geïnterviewden geven aan dat deze positie ook voor de toekomst van het creatieve economiebeleid èn voor het imago van Rotterdam van groot belang is. Dé belangrijkste sector van de creatieve economie waarmee de stad internationale bekendheid heeft en die past bij het imago, moet ook de belangrijkste blijven en kan wellicht nog verder worden uitgebouwd. Dat kan bijvoorbeeld door in de festivalprogrammering hier sterker op in te zetten . Andere creatieve sectoren?: En wat te doen met andere creatieve sectoren in Rotterdam, zoals design, mode, muziek, moderne dans, gaming, film of beeldende kunst? Sommige geïnterviewden breken een lans voor het tevens bijzonder stimuleren van één of meerdere van deze sectoren naast die van architectuur en stedenbouw. Maar ze geven tevens aan dat andere steden op elke van deze sectoren al een sterkere positie hebben en het is ook niet zo dat de geïnterviewden eenduidig zijn in het aanwijzen van de meest kansrijke sector. Hoe dan ook wordt gepleit voor keuzes. Dus, liever meerjarig beleid met een heldere focus op één of twee sectoren/gebieden in combinatie met algemene, generieke ondersteuning van de andere creatieve sectoren dan een hap-snap-stimuleringsbeleid dat steeds weer andere sectoren ad hoc in het zonnetje zet.
Rotterdam ambachtsstad? De gemeente Rotterdam hanteert dezelfde definitie voor creatieve bedrijfstakken die ook in het landelijke Cultuur en Economie beleid wordt gebruikt. Deze definitie deelt de creatieve bedrijfstakken in, in drie hoofdgroepen waar alle verschillende (deel)sectoren onder vallen: 1) Kunsten en erfgoed 2) Media en entertainment 1
Zo stelt ook het visiedocument waarin het beleid voor de Creatieve Economie tot en met 2010 is vastgelegd. Gemeente Rotterdam, dKC en OBR/Van Creatieve Economie naar Creatieve Stad C9303-01-001
14 april 2010, versie definitief concept -5-
DHV Groep
3) Creatief zakelijke dienstverlening Naast de indeling in creatieve sectoren laat de creatieve economie zich in deze definitie ook indelen in een productieketen. Deze keten bestaat uit de fasen creatie, productie en distributie/detailhandel. Het beleid in Rotterdam richt zich op (op delen van) elk van de drie kolommen. Het lijkt erop dat de structuur van de beroepsbevolking het sterkst aansluit bij de tweede en derde kolom: die van de productie en distributie/detailhandel.
Rotterdam heeft relatief weinig hoogopgeleiden en veel mensen met een lagere of middelbare beroepsopleiding. Het relatief lage opleidingsniveau is een probleem voor de stad en zijn sociale en economische structuur. Kan Rotterdam zijn zwakte als stad van laagopgeleiden omzetten in kracht? En dit ook daadwerkelijk benutten als factor in de ontwikkeling van de economie? Dit lijkt een kansrijke en te verder te onderzoeken optie die vooral door Henk Oosterling vurig wordt bepleit. Oosterling pleit ook voor een sterkere koppeling van creativiteit aan beroepsopleidingen: juist in de beroepsopleidingen kan creativiteit en ondernemerschap een grotere plaats krijgen en kan ook vanuit
Gemeente Rotterdam, dKC en OBR/Van Creatieve Economie naar Creatieve Stad C9303-01-001
14 april 2010, versie definitief concept -6-
DHV Groep
deze opleidingen een grotere doorstroming plaatsvinden naar de creatieve beroepen. Ook kunnen creatieve bedrijfstakken in de kolommen productie en detailhandel een creatievere invulling krijgen als er werknemers komen met meer ervaring in creatieve invullingen van het bedrijf of de winkel. Ook het Hoofdbedrijfschap Ambachten wil graag het imago van het ambacht verhogen. Dat zou kunnen door in de ambachtelijke opleidingen meer aandacht voor creativieve ontwikkeling op te nemen, Daardoor kunnen beroepen als naaister of kapper wellicht ook een ander imago krijgen en meer ‘cool’ worden. Overlap met gewenste karakteristieken in het huidige beleid Al met al is er sprake van de nodige overlap met de karakteristieken die Rotterdam momenteel uitdraagt, bijvoorbeeld in zijn Stadsvisie 2030 of in zijn City Marketing. Hierbij ligt het accent vooral op het internationale karakter: ‘World Port, World City” is bijvoorbeeld de slogan die momenteel wordt uitgedragen. In de Merkstrategie van Rotterdam (uitgegeven door het Chief Marketing Office van Rotterdam wordt Rotterdam omschreven als: “Jonge internationale stad aan het water met een nuchtere en daadkrachtige mentaliteit”. Het aspect ambacht en vakmanschap komt in de merkstrategie overigens nog niet voor. De eigen kracht verbinden met de perceptie en verwachtingen van de doelgroepen Ten slotte: het is goed uit te gaan van de eigen kracht en de eigen karakteristieken van Rotterdam, maar daarbij ook steeds weer voor ogen te hebben om welke specifieke doelgroep het gaat en vervolgens te bedenken hoe deze doelgroep over Rotterdam denkt. Hoe deze doelgroep kan worden verleid om zich in Rotterdam te vestigen, bepaalde activiteiten op te zetten, te investeren en/of in Rotterdam te blijven. Daarvoor is onderzoek nodig naar de percepties van de stad waarbij onderscheid wordt gemaakt naar specifieke doelgroepen. Hun percepties zijn moeilijk te voorspellen en soms irrationeel, maar daarom juist interessant om te kennen. Indien wordt aangesloten bij de perceptie en de verwachtingen van de doelgroep maak je als gemeente veel meer kans om iets te bereiken en is city marketing een instrument dat werkt. Ook voor de creatieve sector. Meer dan een goede campagne City marketing is overigens niet alleen een kwestie van een goede campagne. Integendeel. Het gaat ook of misschien juist om het ontplooien van aansprekende culturele activiteiten die de eigenheid van de stad op een bijzondere manier laten zien: manifestaties en evenementen, bijzondere culturele producties en vernieuwende en spraakmakende ondernemers. In die zin is creatieve productie ook city marketing. . Creatieve economie is drager van de imagocreatie van Rotterdam. Verschillende geïnterviewden stellen dat het voeren van een beleid voor de creatieve economie meerdere doelen dient dan alleen werkgelegenheid creëren in deze sector. Het rechtstreekse effect in de vorm van extra nieuwe arbeidsplaatsen die er zonder dat beleid niet gekomen zouden zijn, is naar hun mening beperkt. Maar een beleid voor de creatieve sector dient ook de imagodoelstellingen van Rotterdam. Dankzij het creatieve economiebeleid kan Rotterdam zich (veel) beter profileren als interessante cultuurstad. Een stad met culturele voorzieningen en festivals, met kunstonderwijs en met een creatieve klasse is een interessante stad. Rotterdam heeft dit nodig om zijn imago van werkmansstad met opgestroopte mouwen blijvend van zich af te kunnen schudden.
Gemeente Rotterdam, dKC en OBR/Van Creatieve Economie naar Creatieve Stad C9303-01-001
14 april 2010, versie definitief concept -7-
DHV Groep
3
VAN BINNENUIT OF VAN BUITENAF?
Een schijnbare tegenstelling Een punt waarover de meningen uiteen lopen is de vraag of de focus van het beleid gericht zou moeten zijn op de stad en zijn inwoners zelf of juist op talent van buiten de stad. Verwant hieraan is de vraag of er geïnvesteerd zou moeten worden in talentontwikkeling ‘aan de basis’ (de lager opgeleiden) of juist in het ‘hogere segment’, waarbij wordt aangenomen dat de laatste categorie vluchtiger is en bovendien (ook) van buiten zou moeten worden aangetrokken. Waar iedereen het trouwens over eens is is dat moet worden getracht de vele hoger opgeleiden die nu na hun studie de stad verlaten, beter vast te houden. Overigens is het willen binden van hoger opgeleiden aan de stad niets nieuws en zet de stad hier al jaren op in. In deze paragraaf zullen we beide kanten bespreken. Aan de ene kant meer aandacht voor de Rotterdammers zelf en het ontwikkelen van talent vanuit de eigen bevolking en de wijken. Aan de andere kant het aantrekken van talent en ondernemerschap van buiten, vanuit de gedachte dat dit onmisbaar is en blijft, zoals voor iedere succesvolle creatieve stad. Het is én én, waarbij er bovendien kansen liggen in het verbinden van de twee. Op zoek naar de creativiteit vanuit de stad en de wijken. . Wil je het creatieve ondernemerschap in de stad verankeren en Rotterdamser maken, dan moet het ook echt vanuit de stad zelf komen, zo is de stelling van minstens drie geïnterviewden. Zij wijzen erop dat het beleid er nu nogal op is gericht om talent van buiten aan te trekken en de creatieve producenten te verleiden zich in Rotterdam te vestigen. Dat leidt er vooral toe dat steden met elkaar in een concurrentieslag gewikkeld zijn om de creatieve bedrijvigheid naar zich toe te trekken. Maar als die bedrijvigheid er eenmaal is, mist ze voldoende relatie met de stad en de Rotterdammers. Daardoor zouden dergelijke bedrijven ook net zo gemakkelijk weer vertrekken als dat ze zijn gekomen. Oosterling zegt het zo: “Definiëring van het begrip creatieve klasse of creatieve sector is teveel gekoppeld aan het hoge segment. Ik noem dat werken aan externe adhesie. Waar we naar toe moeten is meer het lage segment. Ik noem dat werken aan interne cohesie. Je hebt een humuslaag nodig”. Vervolgens pleit hij ervoor om cultuur en creativiteit steeds onderdeel te laten zijn van de opleiding van iedere jonge Rotterdammer, te beginnen in het basisonderwijs. De Brede School en de SKVR zijn daarin volgens hem onmisbare partijen. Werken aan de basis, aan de creatieve ontwikkeling en het creatieve ondernemerschap vanuit de eigen inwoners, vergt een lange adem. Rotterdam is nu nog een stad van laagopgeleiden met resultaten onder het gemiddelde van Nederland, maar ook onder die van de drie andere grote steden. Ook de schooluitval behoort tot de hoogste van Nederland en de vier grote steden. Het gaat om structurele veranderingen die moeten worden bereikt, misschien wel met behulp van een ‘deltaplan’, gericht op alle generaties vanaf de basisschool. Het duurt al gauw vijftien tot twintig jaar voordat, bij een dergelijke inzet de achterstanden in 2 opleidingsniveau en culturele ontwikkeling kunnen zijn weggewerkt. De EDBR pleit eveneens voor een dergelijke structurele inzet in het Rotterdamse onderwijs, om ‘talent beter te benutten’. In zijn rapport ‘Inzet Loont’ (februari 2010) spreekt deze adviesraad zelfs over een ontwikkelingsperiode van 25 jaar, waarbij de eerste resultaten over 10 jaar merkbaar zullen zijn. Ze spreekt van een extra inzet van € 60 miljoen per jaar om ‘talentlekken’ te dichten. Dat is veel geld. Maar als de stad erin slaagt het gemiddelde opleidingsniveau van haar inwoners te verhogen zal dit een onmiddellijke weerklank hebben op de 2
Economic Development Board Rotterdam, een door het gemeentebestuur ingestelde adviesraad van gezaghebbende personen (uit bedrijfsleven, onderwijs en overige instituten) met de taak een bijdrage te leveren aan de economische ontwikkeling van Rotterdam. Gemeente Rotterdam, dKC en OBR/Van Creatieve Economie naar Creatieve Stad C9303-01-001
14 april 2010, versie definitief concept -8-
DHV Groep
ontwikkeling van de creatieve sectoren. Er is namelijk een direct verband tussen het ontwikkelingsniveau van de creatieve sector en het opleidingsniveau, zo stelt Frank van Oort. Als je de dataset waarop Richard Florida zijn boek over de creatieve klasse baseerde, scoort op opleidingsniveau dan komen dezelfde steden als hoogste uit de bus en is er zelfs een sterker verband (zie hiervoor ook publicaties van de Amerikaanse stadseconoom Edward Glaeser). Verbindingen tussen hoge en lage cultuur. Ook andere geïnterviewden vinden het belangrijk om de cultuur vanuit de wijken, van onderop te benutten bij het beleid voor de creatieve stad, overigens zonder te spreken van zware investeringen of het bijspijkeren van talenten. Maar zij denken dat dit talent en die cultuur meer zichtbaar gemaakt zou moeten worden en verbonden met de wereld van de ‘hoge cultuur’. Van de Laar maakt in dit verband het onderscheid tussen ‘cohesion heritage’ en ‘glamour heritage’. Het laatste is erfgoed en cultuur van de elite: monumenten, kerken, musea, waar archeologen en historici enthousiast van worden. Cultuur waarmee een bestuurder goede sier kan maken. Cohesion heritage daarentegen is erfgoed dat aanspreekt bij de gemeenschap, waarover de mensen in de wijken praten, dingen die leven bij de jongeren. Het scoort misschien minder bij bestuur en wetenschap, maar daar zouden we toch meer aandacht aan moeten besteden, zo is zijn stelling. Van de Laar gelooft sterk in het verbinden van de hoge en de lage cultuur. Hij is van mening dat juist de cultuurproducenten, de kunstenaars en programmeurs de juiste sensibiliteit en talenten hebben om de ‘cultuur van de wijken’ te lezen en te gebruiken en om te zetten in culturele uitingen en producties. Hij noemt een aantal aansprekende voorbeelden van projecten waarbij dit principe is toegepast, zoals projecten van Jeanne van Heeswijk die kinderen uit achterstandswijken ertoe bracht ideeën over de vormgeving van hun leefwereld te ontwikkelen. In Vlaardingen maakte zij met een aantal culturele partners van een leegstaand winkelcentrum een levendig centrum voor kunst en interculturele projecten. Een ander inspirerend voorbeeld is Simon Rattle, de artistiek leider en dirigent van de Berliner Philharmoniker met een project dat hij deed met kinderen die nog nooit in een concertzaal waren geweest en ook niets hadden met klassieke muziek. Zij werden met alle egards in de Philharmonie ontvangen en hadden de ervaring van hun leven met klassieke muziek. (hier is een film over). Ook projecten van componist Merlijn Twaalfhoven spreken tot de verbeelding. In vaak grootschalige projecten op bijzondere locaties brengt hij kunst in verband met de samenleving. Zo maakte hij projecten waarin buurtbewoners en amateur-musici samenwerken met professionele kunstenaars. Hij werkt vaak op plekken waar grote maatschappelijke verschillen tot spanningen of conflicten leiden. De stad zou naar dergelijke geëngageerde producenten/talenten op zoek kunnen gaan en hun vragen projecten te ontwikkelen waarin de ‘cultuur van de stad en de wijken’ zichtbaar en toegankelijk wordt gemaakt voor een breder publiek.
Talent van buiten is en blijft belangrijk Nu het een en ander gezegd is over het benutten en ontwikkelen van talent dat in de eigen stad aanwezig is zou het beeld kunnen ontstaan van een stad die zijn blik naar binnen richt en zich vol overgave stort op de ontwikkeling van de eigen bevolking. Toch is dat maar de helft van het verhaal, zo stelt een aantal geïnterviewden. Het betrekken van de wijken, van de cultuur van onderop, kan niet in de plaats worden gesteld van het aantrekken van talent van buiten. Alle succesvolle creatieve steden trekken nu eenmaal talent van buiten aan en zijn hier bovendien sterk van afhankelijk. Veel steden doen dit op eigen kracht, (denk aan grote steden als New York, Berlijn en Parijs). Maar ook het bewust aantrekken van talenten van buiten, of het voeren van een beleid dat kunstenaars en ondernemers (Nederlanders en buitenlanders) vasthoudt en aantrekt kan flink helpen. De recente maar ook de eerdere geschiedenis laat daarvan e voorbeelden zien. Denk bijvoorbeeld aan het Amsterdam van de 17 eeuw waar vele ondernemende
Gemeente Rotterdam, dKC en OBR/Van Creatieve Economie naar Creatieve Stad C9303-01-001
14 april 2010, versie definitief concept -9-
DHV Groep
vreemdelingen en vluchtelingen zich vestigden en vakmanschap, creativiteit en talent naar de stad e brachten. Of aan het St Petersburg van de 18 eeuw dat zich zo sterk ontwikkelde omdat Tsaar Peter architecten uit Italië en scheepsbouwers uit Nederland liet komen. Ook in het recente verleden zien we hoe sommige steden met verschillende strategieën hun imago wisten te versterken en daarmee een koopkrachtige en/of creatieve bevolking aantrokken. Bilbao ‘kocht’ zijn Guggenheim en veroverde daarmee een plek op de Europese kaart. Antwerpen ontwikkelde zijn modecluster met modemanifestaties, een modemuseum en natuurlijk zijn mode-academie waar Dries Van Noten, Veronique Branquinho, Ann Demeulemeester, Martin Margiela en Walter Van Beierendonck hun opleiding volgden en de stad beroemd maakten. Het is niet belangrijk of deze talenten uit Antwerpen zelf, uit België of de rest van de wereld komen, het gaat erom dat zij zich verbinden met deze stad en zich verbonden blijven voelen. Een succesvolle creatieve economie kan niet zonder genieën en zonder een elite. Dat geldt ook voor Rotterdam. Juist de creatieve elite zorgt voor het gewenste imago en voor veel afgeleide werkgelegenheid en dat is alleen daarom al interessant voor een stad als Rotterdam. h Binding aan de stad Wil een strategie van talent aantrekken succesvol zijn, dan moet zij tevens gericht zijn op binding aan de stad. Nadat talentvolle mensen of succesvolle bedrijven zijn aangetrokken met passende bedrijfsruimtes, interessante vacatures of andere aantrekkelijke vestigingsvoorwaarden, zal er vanzelfsprekend een binding moeten ontstaan, zullen deze mensen en bedrijven het gevoel moeten hebben dat zij in de stad gedijen, dat ze er inspiratie krijgen en dat ze er, last but not least, prettig kunnen wonen en leven. De stad zou voor hen zó aantrekkelijk moeten zijn dat zij als vanzelfsprekend een woning in de stad betrekken en dat ze niet tegen wil en dank in Rotterdam wonen. Dit laatste komt nog té vaak voor en is nog té vaak onderwerp van discussie (denk bijvoorbeeld aan de debatserie over de binding van hoger opgeleiden aan de stad, georganiseerd door de RRKC). Blijvende aandacht voor de aantrekkelijkheid en het verblijfsklimaat van de (binnen)stad voor hoger opgeleiden, met aantrekkelijke culturele manifestaties, een aansprekende openbare ruimte, winkels en horeca is gewenst, ondanks het feit dat hierin de afgelopen decennia veel vooruitgang is geboekt. Het is nog altijd kwetsbaar en sterk afhankelijk van een paar sterke pijlers als het Filmfestival, boekhandel Selexys Donner, de Doelen, de Schouwburg en het museum Boijmans-Van Beuningen. 3
3
Zie ook het proefschrift van Gerard Marlet, getiteld ‘De aantrekkelijke stad’ (2009, VOC Nijmegen) waarin hij het belang aangeeft van een aantrekkelijk woonklimaat voor economische vitaliteit van een stad. Gemeente Rotterdam, dKC en OBR/Van Creatieve Economie naar Creatieve Stad C9303-01-001
14 april 2010, versie definitief concept - 10 -
DHV Groep
4
ROTTERDAM ALS LABORATORIUM VAN STEDENBOUW EN ARCHITECTUUR
Creatieve economie en gebiedsontwikkeling Meerdere geïnterviewden geven aan dat een beleid voor de creatieve economie altijd een sterke ruimtelijke component zal moeten hebben en eigenlijk gewoon een vorm zou moeten zijn van gebiedsontwikkeling, waarin ruimte en economie samenkomen. Volgens van Boxel en Koreman zou het vooral moeten gaan om de ontwikkeling van ‘pareltjes’: bijzondere voorzieningen of plekken in de stad die bekend en geliefd zijn. Of het nu gaat om een brasserie, een kwekerij of een judoschool, het kan allemaal, als ze maar zo bijzonder en aantrekkelijk zijn dat ze in het geheugen gegrift zitten van iedere bewoner of gebruiker, dat ze de plek betekenis geven en dat ze veel worden gebruikt. Een sterke innovatieve sector heeft behoefte aan een laboratorium Belangrijk voor de creatieve economie is dat er dingen worden gemaakt en uitgeprobeerd. Veel grote multinationals hebben daarvoor laboratoria om hun producten te testen. Niet alleen de kwaliteit van de producten moeten worden getest, maar ook hoe ze gewaardeerd en gebruikt worden door de consument. Unilever heeft bijvoorbeeld zo’n laboratorium aan de Rotterdamse Nassaukade. En Philips had in Eindhoven zijn fameuze NatLab waar producten werden uitgevonden en ontwikkeld die later de wereld overgingen. Als we er nu vanuit gaan dat ieder innovatief economisch cluster een dergelijk laboratorium nodig heeft om producten uit te vinden en te testen dan zou ook dit ook moeten gelden voor stedenbouw en architectuur. Rotterdam herbergt een sterk innovatief economisch cluster van stedenbouw en architectuur en springt er in Nederland en zelfs in de wereld uit met zijn vele toonaangevende, maar ook vernieuwende bureaus. Het is daarom interessant om te bezien of Rotterdam nog meer een dergelijke laboratoriumfunctie zou kunnen krijgen dan dat het nu heeft. Van een laboratoriumfunctie voor architectuur en stedenbouw was al eerder sprake. Op het gebied van stedenbouw was de Lijnbaan een van de sterkste voorbeelden. De Lijnbaan (van Van den Broek en Bakema) was het eerste winkelwandelgebied van Nederland en één van
Gemeente Rotterdam, dKC en OBR/Van Creatieve Economie naar Creatieve Stad C9303-01-001
14 april 2010, versie definitief concept - 11 -
DHV Groep
de eersten in de wereld. Een speciale voetgangerszone midden in de stad was een noviteit. Deze trok dan ook veel internationale aandacht vooral in de eerste jaren na de opening in 1953. Binnen de sector architectuur is de Van Nellefabriek hét Rotterdamse voorbeeld van een wereldwijde noviteit, maar ook het Witte Huis (als hoogbouwnoviteit) en de Bergpolderflat als eerste galerijflat van Nederland laten zien dat het experiment in het bouwen in Rotterdam geen uitzondering was. Ruimte voor het experiment Rotterdam zou opnieuw ruimte kunnen bieden aan het experiment in de stedenbouw en architectuur, waarin niet alleen aandacht is voor nieuwe bouwtechnieken en stedenbouwkundige oplossingen, maar waarin deze juist ook worden ‘getest’ op hun wijze van gebruik en de interactie die er plaats vindt. Hoe wordt de stad gebruikt, wat zijn de looproutes, waar gaan de mensen zitten, wat is het effect van schaduwwerking. Zo kan kennis over de stad en de werking van zijn openbare ruimtes ontstaan doordat ondernemers, stedenbouwers en architecten samen weer aan het experimenteren slaan. Er zou in sommige stukken van de stad ook kunnen worden geëxperimenteerd met nieuwe regels bij het bouwen die sterk afwijken van de huidige gangbare regelgeving. Koreman en Van Boxel hebben hierover bijvoorbeeld uitgesproken ideeën: “We hebben een verstikkend web van regels in Nederland, waardoor het heel moeilijk is om iets nieuws of iets creatiefs te realiseren. En al helemaal niet snel. En ook voor tijdelijkheid is weinig ruimte. We moeten op zoek naar andere regels, die wel sterk richting geven, maar niet verstikkend zijn. Een mooi voorbeeld is Manhattan, waar ontwikkelaars de hoogte in mogen met hun gebouwen als ze op de begane grond een parkje of een andere publieke ruimte realiseren. De regels zouden moeten gaan over: de relatie tussen binnen en buiten ( de publieke ruimte). Een overheid moet goed weten wat ze wil, in termen van eindresultaat of doelgroepen en uitgangspunten, daar ook strak in zijn, maar niet in de weg ernaar toe, daarin juist het experiment zoeken en ruimte laten aan de creativiteit van anderen”. Tenslotte biedt Rotterdam kansen om de vakwereld te laten zien welke oplossingen er mogelijk zijn om in te spelen op klimaatverandering en het daarmee gepaard gaande wassende water waar de stad de komende decennia op moet inspelen. Bij een laboratorium hoort ook een Kennisportaal: een brug tussen disciplines en partners die elkaar kunnen vinden bij het maken van de stad. Technische kennis, juridische kennis en kennis van ondernemen zou zo letterlijk bij elkaar kunnen komen. Een dergelijk kennisportaal of kenniscentrum kun je je voorstellen als een (online) database, maar ook als een fysieke ontmoetingsplek voor vertegenwoordigers uit onderwijs, bedrijfsleven en overheid, of meerdere plekken (scholen, bedrijven, bureaus) die elkaar gemakkelijk weten te vinden. Het is nog een ruwe gedachte en ook onduidelijk hoe zo’n laboratorium er precies uit zou moeten zien, maar interessant is het wel, zo’n ‘architectuurlab’ of ‘innovatiecluster voor de stedenbouw’ waarin de verschillende (toonaangevende) bedrijven die Rotterdam rijk is, samenwerken met de onderwijsinstellingen en de overheid.
Gemeente Rotterdam, dKC en OBR/Van Creatieve Economie naar Creatieve Stad C9303-01-001
14 april 2010, versie definitief concept - 12 -
DHV Groep
5
KEUZES MAKEN EN VOLHOUDEN
Het kon niet vaak genoeg gezegd worden: het succes van je beleid valt of staat met het maken van keuzes en deze dan ook een tijd vol te houden. Elk van de geïnterviewden zei hier wel iets over. Erik Braun wees op het feit dat je zou moeten kiezen voor één of twee merken: “Als je inzet op de creatieve economie, moet je alleen voor de ijzersterke merken kiezen. Merken die zich hebben bewezen en waarmee mensen direct associaties hebben als ze aan Rotterdam denken. Iedereen is het over eens dat architectuur en stedenbouw verreweg hét sterkste merk van Rotterdam zijn binnen de creatieve industrie. Afhankelijk van hoe sterk je focust zou je of alleen voor deze sector moeten kiezen of voor deze sector en nog één of twee andere”. Oosterling wees op het feit dat je eenmaal gemaakte keuzes zou moeten vasthouden en wees op de slechte invloed van de vierjaarlijkse cyclus in de gemeenteraad en het gemeentebestuur waardoor een ingezette fundamentele koers vaak niet kan worden afgemaakt. Immers wie kiest voor een fundamentele koers zal de successen vaak niet binnen vier jaar kunnen incasseren. “Bij stadsontwikkeling nemen we wel die termijn van 50 jaar. Maar bij sociale en culturele opbouw verwachten we vaak veel kortere termijnen”. Anderen wijzen op het feit dat als je iets doet, je het ook goed moet doen en flink zou moeten uitpakken. “Steden die zich als cultuurstad op de kaart van Europa wil zetten trekken gemakkelijk vele miljoenen uit voor één enkel festival.”
Gemeente Rotterdam, dKC en OBR/Van Creatieve Economie naar Creatieve Stad C9303-01-001
14 april 2010, versie definitief concept - 13 -
DHV Groep
6
DRIE KEER VERBREDING
De interviews leverden een grote ideeënrijkdom op. Kijken we naar alles wat er gezegd is, dan valt op dat er de nodige aanknopingspunten worden gezien voor verbreding van het beleid voor de creatieve economie. En het lijkt erop dat de ideeën voor verbreding het beleid vrijwel automatisch Rotterdamser maken. Een verbreding naar talentontwikkeling ‘vanuit de basis’ zal leiden tot extra aandacht voor het ambachtschap, en zal ook de creativiteit die nu al in de verschillende gemeenschappen van de stad aanwezig is, verder aan het licht kunnen brengen. Aandacht voor culturele vorming van scholieren en jongeren hoort hierbij. Maar ook aandacht voor het leggen van verbindingen tussen beginnende culturele ondernemers/kunstenaars en de meer gevestigde culturele instellingen zou hierbij kunnen horen, opdat het talent en het ondernemerschap dat in Rotterdam aanwezig is alle kansen krijgt om zich te ontwikkelen. Spannende en interessante culturele uitingen vanuit de wijken en de stad zelf die komen bovendrijven, kunnen tevens bijdragen aan een meer authentiek Rotterdams creatief imago van de stad. Een verbreding naar (fysieke) gebiedsontwikkeling waarbij de stad niet alleen ruimte biedt aan creatieve ondernemers maar zelf ook weer product is van innovatieve stedenbouw en architectuur zorgt voor een directe vervlechting van stad en creativiteit. Als er in Rotterdam bijzondere vernieuwende pleinen en gebouwen blijven komen laat de stad zien dat zij innovatief en creatief is, juist op het terrein van haar sterke sector: die van architectuur en stedenbouw. Dan wordt Rotterdam niet alleen een stad van waaruit veel architecten en stedenbouwers werken en de wereld over gaan, maar ook een stad waar zij hun vernieuwende concepten mogen realiseren en uittesten. Een stad waar ruimte is voor experimenten, inclusief tijdelijke inrichtingen. Een stad die niet alleen laboratorium is van stedenbouwers en architecten, maar ook van de gebiedsontwikkeling in de brede zin van het woord, met vernieuwende concepten, spelregels en arrangementen waarbinnen de ruimtelijke ontwikkeling/herstructurering van de stad vorm krijgt. Een verbreding naar een sterke algemene marketingstrategie die niet alleen gericht is op het vestigingsklimaat voor de creatieve klasse maar op het tonen en versterken van Rotterdam als dynamische, moderne, hedendaagse en internationale stad lijkt eveneens interessant. Enerzijds kan een dergelijke strategie ertoe bijdragen dat creatieve ondernemers voor Rotterdam kiezen vanwege het karakter van de stad en niet alleen vanwege een lage huurprijs van een bedrijfsruimte. Het kan zorgen voor een sterkere binding met Rotterdam waarbij de mensen/werkers worden aangetrokken die ook echt houden van het moderne, ongepolijste en authentieke karakter van de stad. Een dergelijke strategie is iets heel anders dan een mooie slagzin en een communicatiecampagne. De strategie focust zich op het realiseren van een klimaat waar de doelgroep zich thuis voelt, met een voor hen aantrekkelijke buitenruimte, ontmoetingsmogelijkheden, voorzieningen en woningen. De creatieve sector is zelf eveneens onderdeel van die strategie en draagt op zijn beurt weer bij aan het gewenste imago. Elk van deze drie verbredingen kan niet op het bordje van één dienst of afdeling worden gelegd. Creatieve bedrijfstakken kunnen een relevante bijdrage voor verschillende vraagstukken waar Rotterdam voor staat, economisch, cultureel, sociaal en fysiek. Het gaat om opgaven waar meerdere gemeentelijke diensten en deelgemeenten gezamenlijk aan zouden kunnen werken. Vanzelfsprekend met partners in de stad. De brede meerwaarde van creativiteit zou ook in de komende beleidsvisie en –uitvoering zichtbaar moeten zijn..
Gemeente Rotterdam, dKC en OBR/Van Creatieve Economie naar Creatieve Stad C9303-01-001
14 april 2010, versie definitief concept - 14 -
DHV Groep
Gemeente Rotterdam, dKC en OBR/Van Creatieve Economie naar Creatieve Stad C9303-01-001
14 april 2010, versie definitief concept - 15 -
DHV Groep
7
COLOFON
Gemeente Rotterdam, dKC en OBR/Van Creatieve Economie naar Creatieve Stad C9303-01-001 Opdrachtgever
: Gemeente Rotterdam, dKC en OBR
Omvang rapport Auteur Datum Foto’s
: 16 pagina's : Jan Oosterman : 14 april 2010 : Jan Oosterman
Gemeente Rotterdam, dKC en OBR/Van Creatieve Economie naar Creatieve Stad C9303-01-001
14 april 2010, versie definitief concept - 16 -
DHV Groep Laan 1914 nr. 35 3818 EX Amersfoort Postbus 1132 3800 BC Amersfoort T (033) 468 3091 F (033) 468 28 01 www.dhv.nl
DHV Groep
BIJLAGE 1
Korte omschrijvingen van de geïnterviewden
Paul van de Laar Prof. dr. Paul Th. van de Laar is hoofd Collecties en Wetenschappelijke Staf van het Historisch Museum Rotterdam en Hoogleraar Geschiedenis van Rotterdam aan de Erasmus Universiteit. In 2000 verscheen van zijn hand Stad van formaat, geschiedschrijving van Rotterdam in de negentiende en twintigste eeuw in 2000. Hij werkt op dit moment aan diverse erfgoedprojecten op het gebied van de multiculturele Rotterdamse samenleving. Erik Braun Dr. Erik Braun is docent en onderzoeker Stedelijke en Regionale Economie en Stedelijk Management aan de Erasmus Universiteit Rotterdam. Hij is tevens verbonden aan het European Institute for Comparative Urban Research (EURICUR). Zij specialisme is City Marketing. Hij is in 2008 gepromoveerd op het onderzoek ‘city marketing; towards an integrated approach’. Frank van Oort Prof. dr. Frank van Oort is Hoogleraar Geografie Universiteit van Utrecht. In 2002 promoveerde hij op een proefschrift over ruimtelijk-economische groei en regionale innovatie in Nederland. Sinds 2002 werkt hij bij het Ruimtelijk Planbureau - inmiddels opgegaan in het Planbureau voor de Leefomgeving - en de Universiteit Utrecht (Faculteit Ruimtelijke Wetenschappen). Aan de Universiteit Utrecht doceert hij het vak Stedelijke Economie voor doctoraalstudenten Economie. Binnen het Planbureau voor de Leefomgeving is hij sectordirecteur Ruimtelijke Economie. Kristian Koreman en Elma van Boxel Kristian Koreman en Elma van Boxel zijn landschapsarchitecten. Daarnaast studeerden Koreman filosofie aan de Erasmus Universiteit en van Boxel architectuur aan de Academie voor Bouwkunst. In 2001 richtten zij hun bureau ZUS (Zones Urbaines Sensibles) op. Van Boxel en Koreman onderzoeken en ontwerpen in de hedendaagse stad. Hun thuisbasis, de stad Rotterdam, vormt een ideaal observatie- en actieterrein. Hun projecten variëren van microniveau tot macroniveau: van kledij en design, via architectuur en stadsontwerp tot grootschalige landschappelijke interventies. Henk Oosterling Dr. Henk Oosterling is hoofddocent filosofie aan de Erasmus Universiteit Rotterdam. Filosoof Henk Oosterling doceert filosofie voor Mens en Cultuur aan de Faculteit Wijsbegeerte van de Erasmus Universiteit in Rotterdam. Oosterling heeft als initiator en organisator grote (inter)nationale conferenties op zijn naam. In de managementtoepassingen van zijn werk wordt vooral de nadruk gelegd op de relatie tussen media, mediators en management. Henk Oosterling is tevens directeur van het Centrum voor Filosofie & Kunst, secretaris van de Nederlands-Vlaamse Vereniging voor Interculturele Filosofie, coördinator van het Centrum voor Filosofie & Kunst en voorzitter van de Dutch Aesthetics Federation. Hans Waege, Dr. Hans Waege is directeur van het Rotterdams Philharmonisch Orkest sinds het voorjaar van 2009. Hans Waege was sinds 2004 intendant van deFilharmonie. Daarvoor profileerde hij zich als sociaal wetenschapper (hij promoveerde in toegepaste statistiek en onderzoeksmethoden) en als cultureel bevlogen bestuurder. Zo was hij voorzitter van het Overleg Kunsteninstellingen van de Vlaamse Gemeenschap en van de Vlaamse Commissie Cultuur en Onderwijs. Eerder was hij bestuurder van de Vlaamse Opera en diverse andere kunstenorganisaties.
Gemeente Rotterdam, dKC en OBR/Van Creatieve Economie naar Creatieve Stad C9303-01-001
bijlage 1 -1-
DHV Groep
Gemeente Rotterdam, dKC en OBR/Van Creatieve Economie naar Creatieve Stad C9303-01-001
bijlage 1 -2-