Notitie Creatieve stad Den Haag
Gemeente Den Haag Dienst OCW, Cultuurbeleid Dienst Stedelijke Ontwikkeling, Economie september 2005
1
1. Inleiding Er is momenteel veel aandacht voor het verschijnsel ‘creatieve steden’. Onderzoek heeft aangetoond dat de creatieve sector, bestaande uit de kunsten, media en entertainment en de creatieve zakelijke dienstverlening, vooral in grote steden economisch belangrijk is en harder groeit dan andere sectoren. Deze notitie beoogt het belang van het concept van de Creatieve stad voor de culturele en economische ontwikkeling in Den Haag duidelijk te maken, resulterend in duurzame en gestructureerde aandacht voor het concept. De creatieve stad is een breed onderwerp dat raakvlakken heeft met tal van beleidsterreinen. Naast commitment binnen de gemeentelijke organisatie is ook medewerking van ook externe partijen, zoals bijvoorbeeld de Kamer van Koophandel, bedrijvenkoepels en de onderwijswereld, nodig om het concept en het beleid nader uit te werken en uit te voeren. Deze notitie schetst een kader voor het beleid, dat de komende tijd nader uitgewerkt wordt in een programma. Met het besluit van het college om in het kader van het programma Doelstelling 2 in beginsel een bedrag van € 2,7 miljoen beschikbaar te stellen, wordt ook financieel een basis gelegd voor het programma Creatieve stad. Het bedrag van € 2,7 miljoen is samengesteld uit € 0,9 miljoen D2-gelden en € 1,8 miljoen aan gemeentelijke cofinancieringsmiddelen. Creativiteit wordt gezien als een belangrijke factor voor innovatie , in die zin dat zij nieuwe concepten, producten en ‘slimme’ bedrijfsprocessen voortbrengt. De creatieve sector is –hoewel beperkt in omvang- een bovengemiddelde groeisector, waarvan het economisch belang de laatste jaren is toegenomen. De creatieve klasse blijkt een belangrijke factor voor economische prestaties, er bestaat een positief verband tussen de aanwezigheid van een groot aantal mensen werkzaam in de creatieve sector en de economische ontwikke ling van steden in Nederland. Voor de begrippen creatieve klasse en creatieve industrie of creatieve sector bestaan in binnen- en buitenland verschillende definities en interpretaties. In Nederland wordt een engere –en zuiverderedefinitie van de creatieve sector gehanteerd dan Richard Florida doet, die ook technologische sectoren zoals ICT en telecommunicatie, wetenschap en management meeneemt (zie volgend hoofdstuk). Tot de creatieve industrie worden in Nederland gerekend de kunsten, media en enterta inment en de creatieve zakelijke dienstverlening. Hierbinnen wordt een beperkte en een ruime definitie gehanteerd. De kunsten bestaan in de beperkte definitie uit de podiumkunsten, festivals, evenementen, recreatiecentra, tentoonstellingen, beeldende kunst en fotografie . In de ruime definitie komen daar de podia, musea, openbare archieven, expositie ruimten, kunstuitleen en –handel, reproductie, uitgeverij en handel in geluidsopnamen en dienstverlening in kunst en cultuur bij. Onder media en entertainment in de beperkte definitie wordt verstaan de creatiefase van film, radioen televisieprogramma’s, literatuur (schrijvers) en de journalistiek. In de ruime definitie komt daar de materiële productie en distributie en verkoop/vertoning/uitzending van film, radio- en televisieprogramma’s en het drukken, uitgeven en verkopen/uitlenen van boeken bij. Creatieve zakelijke dienstverlening kent alleen een enge definitie , die vormgeving en ontwerp (o.a. interieur, mode), gaming, nieuwe media, architectuur, stedenbouw kundig- en landschaps ontwerp en reclame. Een ruime definitie is in dit geval niet zinvol, omdat de creatieve factor in de rest van de productieketen (bijvoorbeeld in de bouw en handel in onroerend goed) een ondergeschikte betekenis heeft, terwijl deze onderdelen van de productieketen in omvang en economische betekenis de hele creatieve sector zouden domineren. Dat zou tot een vertekend beeld leiden. Sectoren zoals wetenschap en research and development blijven in deze definitie buiten beschouwing.
Deze notitie gaat allereerst in op de theorie van Richard Florida, auteur van het boek ‘The rise of the creative class’ en de uitkomsten van recent onderzoek in opdracht van de ministeries Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en Economische Zaken. Vervolgens wordt aandacht besteed aan de stand van zaken in Nederland en de manier waarop in Nederland op verschillende niveaus gereageerd wordt op het fenomeen creatieve stad. Daarna zoomt de notitie in op de Haagse situatie. De notitie sluit af met een aanzet voor het programma Creatieve stad Den Haag.
2
2. Creatieve klasse, creatieve steden: oude wijn in nieuwe zakken of interessant fenomeen? Richard Florida, ‘The rise of the creative class’ Volgens Richard Florida doen steden en regio’s met een uitgebreide creatieve klasse he t economisch beter en zijn ze vitaler dan andere steden en regio’s. Volgens Florida zijn niet zozeer hoogopgeleiden in z’n algemeenheid de motor achter de moderne economie, maar de creatieve klasse. Florida definieert deze creatieve klasse nogal ruim. In zijn definitie houden leden van de creatieve klasse zich met werk bezig dat tot doel heeft om zinvolle, nieuwe vormen te creëren. Florida vat hieronder: schrijvers, modeontwerpers, grafisch ontwerpers, musici, acteurs, componisten, schilders, beeldhouwers, fotografen, dansers, regisseurs en artiesten (de zogenaamde ‘bohemians’), maar ook ICT-ers, wiskundigen, architecten, ingenieurs, medici, sociale wetenschappers, onderwijzers, managers, financieel en commercieel experts, juristen en technici. Volgens deze definitie heeft naar schatting ongeveer 30% van de Amerikaanse beroepsbevolking een creatief beroep. Florida constateert dat creatieve, innovatieve en kennisintensieve bedrijven de neiging hebben om te clusteren. Hij signaleert sterke lokalisering en concentratie in stedelijke regio’s van kennis, talent en innovatief vermogen, die bij voldoende succes voor een wereldmarkt produceren. Klassieke argumenten voor clustering zijn concentratie van fysiek kapitaal (infrastructuur, grondstoffen), menselijk kapitaal (kennis en vaardigheden) en sociaal kapitaal (netwerken). Binnen de laatste twee worden door Florida een aantal nieuwe argumenten benadrukt: - een goede sfeer of atmosfeer en (werk)mentaliteit; - aanwezigheid van voldoende verschillende afzonderlijke netwerken van kennis en informatie die voldoende open zijn om nieuwe en afwijkende ideeën toegang te geven; - aanwezigheid van afwijkende individuen (bruggenbouwers) die in verschillende netwerken tegelijk opereren; - voortdurend nieuwe instroom in netwerken; - fysiek contact en onderling vertrouwen; - direct contact met de grillige en beweeglijke consumentenmarkt. Volgens Florida vestigen bedrijven zich op plaatsen waar zij toegang hebben tot een globale markt en waar zij op lokaal niveau snel kunnen putten uit concentraties van hoogopgeleide en getalenteerde mensen met uiteenlopende achtergrond die innovatie en dus economische groei aandrijven. Plaatsen waar zich grote concentraties van de creatieve klasse bevinden, zijn dikwijls centra van innovatie en hightech-industrieën. Dit zijn stedelijke samenlevingen die open en tolerant zijn en kosmopolitische trekken hebben. Het is daarom van belang om te doorgronden welke vestigingsfactoren een plaats aantrekkelijk maken voor de creatieve klasse. Florida geeft aan dat creatieve mensen niet om traditionele redenen verhuizen naar creatieve centra waar alle vormen van creativiteit – artistiek, cultureel, technologisch en economisch – wortel kunnen schieten en gedijen. De creatieve klasse vormt een uitzonderlijke groep omdat ze geen negen tot vijf mentaliteit heeft, maar juist vaak in de avonduren tot ideeën komt en wordt aangetrokken door stedelijke en vernieuwende voorzieningen en belang hecht aan voldoende keuzemogelijkheden. Florida noemt drie T’s, die alledrie noodzakelijk zijn voor een succesvolle creatieve stad: technologie (concentraties van innovatie en geavanceerde technologie), talent (iedereen die een academische opleiding voltooid heeft) en tolerantie (openheid, aanvaarding en diversiteit tegenover alle volken, rassen en achtergronden). Florida constateert dat de zogenaamde ‘Bohemian index’, het aantal schrijvers, ontwerpers, muzikanten, acteurs, regisseurs, schilders, beeldhouwers, fotografen en dansers gevestigd in een plaats, een sterke indicatie geeft van werkgele genheid en bevolkingsgroei in de plaats. De omvang van de creatieve klasse is volgens hem een goede voorspeller van de economische groei en vitaliteit van steden en regio’s. Creatieve gemeenschappen zijn centra van diversiteit, innovatie en economische groei.
3
Innovatie ontstaat vooral waar mensen met een verschillende achtergrond en uit verschillende sectoren en netwerken elkaar ontmoeten en een kruisbestuiving van ideeën plaatsvindt (verschillende soorten creativiteit). Op deze wijze ontstaat ook een wederzijdse, aanjagende rol. Een voortdurende instroom van nieuw talent en openheid van verschillende afzonderlijke netwerken zijn essentieel. Een sterk ontmoetingsklimaat (o.a. horeca, culturele voorzieningen en bedrijvennetwerken) is hierbij cruciaal. Daarnaast spelen ook bijvoorbeeld opleidingsinstituten en academies een belangrijke rol. In een recente studie, gepubliceerd in 2004, vergelijkt Florida veertien Europese landen, namelijk Oostenrijk, België, Denemarken, Finland, Frankrijk, Duitsland, Griekenla nd, Ierland, Italië, Nederland, Portugal, Spanje, Zweden en het Verenigd Koninkrijk met Amerika. Hij constateert dat in de onderzochte Europese landen meer dan 25% van de beroepsbevolking behoort tot de creatieve klasse. In drie landen is dat zelfs bijna 30%, namelijk in Nederland, België en Finland. Tevens ziet hij een snelle groei van de creatieve klasse in de meeste Europese landen, met Ierland aan kop met een jaarlijkse groei van 7% sinds 1995. Nederland neemt met bijna 2% een tweede positie in, op de voet gevolgd door Zweden, Denemarken en België. Florida komt tot de conclusie dat de Verenigde Staten wereldleider blijven in technologie en vermogen om toptalent aan te trekken, maar ziet dat een groep Noordeuropese landen een belangrijke concurrent wordt. Hij doelt hiermee op Finland, Zweden, Denemarken, Nederland en België, die hij beschouwt als creatieve leiders binnen Europa die de concurrentie met de Verenigde Staten aankunnen. Vier onderzoeken in opdracht van de ministeries van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en Economische Zaken Recent zijn de resultaten van vier onderzoeken in opdracht van de ministeries van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en Economische Zaken naar (de betekenis van) de creatieve industrie en de creatieve klasse gepubliceerd. In bijlage 2 is een beknopte weergave van de onderzoeksresultaten te vinden. Uit de onderzoeken blijkt dat het om een sector van weliswaar beperkte omvang gaat (2% van de werkgelegenheid in 2004 in de enge definitie en 3,2% in de ruime definitie ), maar er wel sprake is van een snel groeiende industrie . De groei bedroeg afhankelijk van de gekozen definitie 34% (enge definitie) of 25% (ruime definitie) in de periode 1996-2004 en was daarmee beduidend hoger dan de gemiddelde groei van 17%. De toegevoegde waarde in de creatieve industrie in 2004 is geschat op ongeveer 8,4 miljard euro. De creatieve klasse omvat in Nederland 29% van de beroepsbevolking in enge definitie en 47% in ruime definitie , is de laatste tien jaar gegroeid en is groter dan in de meeste andere Europese landen en de Verenigde Staten. In ruimtelijke zin blijkt er in Nederland sprake van concentratie in de Randstad en dan met name in de noordvleugel, het Gooi en de A2-corridor. Amsterdam en Utrecht zijn goed vertegenwoordigd in de top-10 van steden met het hoogste aandeel en de hoogste groei van creatieve bedrijfstakken. In Rotterdam is het aandeel niet goed genoeg voor een plaats in de top-10, maar Rotterdam kwalificeert zich wel in de top-10 van sterke groeiers. Opmerkelijk is dat Den Haag helemaal niet voorkomt in de top-10. In Den Haag vertoont het aandeel van de creatieve industrie als enige van de vier grote steden een dalende lijn. In de Haagse regio scoren Zoetermeer en Delft goed. Creatieve bedrijven blijken zich vooral te vestigen, te ontstaan en te groeien op plaatsen waar veel creatieve mensen wonen en waar sprake is van de juiste vestigingsplaatsvereisten. Creatieve bedrijvigheid wordt ruimtelijk gekenmerkt door clustering. De Atlas voor gemeenten heeft in 2004 uitgebreid aandacht besteed aan dit fenomeen. In bijlage 1 zijn de bevindingen beknopt weergegeven. De Atlas voor gemeenten en de Universiteit Utrecht hebben onderzoek gedaan naar de vestigingsvoorkeuren van de creatieve klasse. Daarbij worden verschillende variabelen gehanteerd om bijvoorbeeld het verband met het culturele voorzieningenniveau in een stad te bepalen en de uitkomsten zijn niet eenduidig. Er lijkt echter een verband te bestaan tussen het cultureel aanbod (met name podiumkunsten), aanwezigheid van historische gebouwen, horeca, een goede woningvoorraad en interessant werk in een stad en de nabijheid van natuur enerzijds en het aandeel van de creatieve klasse en hoger opgeleiden in die stad anderzijds.
4
Behalve voor Amsterdam is er voor Nederlandse steden geen direct verband aantoonbaar tussen de omvang van de creatieve sector en de werkgelegenheidsgroei. De aanwezigheid van een grote creatieve sector is ook niet direct een positieve vestigingsfactor voor de creatieve klasse, maar de creatieve productie van deze sector is wel van belang voor het vestigingsgedrag van hoogopgeleide en creatieve huishoudens. En deze huishoudens zijn aantoonbaar van belang voor de lokale economie , mede vanwege hun bovengemiddelde bestedingen buitenshuis. De creatieve sector lijkt in steden buiten Amsterdam dus niet rechtstreeks, maar via een omweg wel de lokale economie te stimuleren. Bovendien is de creatieve sector vanwege zijn innovatieve karakter van belang voor de vitaliteit van de economie. Het gaat hierbij niet primair om technologische innovatie, maar om innovatie is op conceptueel niveau.
3. Creatieve industrie en beleid in Nederland Ministeries van OCW en EZ, ‘Nota Cultuur en Economie’ In de industriebrief van het kabinet (Ministerie van Economische Zaken 2004) wordt de creatieve industrie genoemd als mogelijk speerpunt van economische ontwikkeling. Het innovatieplatform wees de creatieve industrie aan als sleutelgebied dat een belangrijke rol in de ontwikkeling van innovatie in Nederland zou kunnen spelen. De ministeries van OCW en EZ bereiden een nota over cultuur en economie voor, die in november 2005 moet verschijnen. Op de cultuurbegroting van het rijk is hiervoor in 2005 ruim € 0,2 miljoen, voor 2006 € 1,4 miljoen en voor 2007 en 2008 € 1,9 miljoen op jaarbasis gereserveerd. Ministerie van VROM en Vereniging Deltametropool, ‘Creatieve steden!’ In 2002 gaven het Ministerie van VROM (Forum) en Vereniging Deltametropool de publicatie ‘Creatieve steden!’ uit. Daarin werd een pleidooi gehouden voor een aanpak in het verband van de Deltametropool, omdat Nederland weliswaar dichtbevolkt is, maar de afzonderlijke steden rela tief klein zijn. Er werden acht aanbevelingen gedaan om de condities voor creativiteit in stedelijke netwerken te bevorderen: 1. bevorder de complementariteit tussen steden 2. bij regie binnen de stedelijke netwerken niet alleen denken in hectaren bedrijventerrein, maar vooral in een ruim aanbod van goedkope, toegankelijke bedrijfsruimten binnen elk van de aangesloten steden 3. zeer snelle, frequente hart-op-hart verbindingen via het spoor tussen de grootste steden 4. koester de lokale (populaire) cultuur en identiteit en denk na over de complementaire functie van de steden in cultureel opzicht 5. betrek in de afstemming binnen de stedelijke netwerken ook de opleidings- en kennisinstituten 6. bevorder een goed functionerend publiek domein (veilig, voldoende levendig en ongezochte contacten bevorderend) in de aangesloten steden 7. durf als overheid grote opdrachten te geven die expliciet een beroep doen op de innovatieve vermogens van het Nederlandse bedrijfsleven (toewijzing van ICES-gelden) 8. wees soepel met het ruimtelijk begrenzen van de stedelijke netwerken, want in de begrenzing ervan schuilt niet de kracht Wij komen op deze aanbevelingen terug bij de formulering van ons beleid voor Den Haag. Voordat wij ingaan op de Haagse situatie besteden wij aandacht aan Amsterdam, Nederlands aanvoerder op het gebied van creatieve industrie, en aan Rotterdam, naast Den Haag de andere grote stad in de zuidvleugel van de randstad. Amsterdam De gemeente Amsterdam heeft in 2004 door TNO onderzoek laten doen naar werkgelegenheid in en de betekenis van de creatieve industrie in (de regio) Amsterdam. Uit dit onderzoek blijkt dat Amsterdam het Nederlandse centrum van de creatieve industrie is, hetgeen door de recente onderzoeken in opdracht van de ministeries van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en Economische Zaken wordt bevestigd.
5
Deze leidende positie wordt voor een belangrijk deel verklaard door de historische nationale centrumfunctie van Amsterdam op het terrein van economie , de kunsten en kennis en de uitstekende internationale bereikbaarheid van de stad. Het onderzoek toont aan dat de creatieve industrie een belangrijke bijdrage aan de Amsterdamse economie levert in termen van werkgelegenheid, toegevoegde waarde en economische groei. Binnen Nederland is Amsterdam het belangrijkste centrum van creatieve bedrijvigheid. Ook in de regio speelt de creatieve industrie een belangrijke rol, niet in de laatste plaats door de omroepen in Hilversum. Amsterdam telde in 2002 32.500 banen in de creatieve industrie verdeeld over 8.257 vestigingen, wat overeenkomt met 6,9% van het totaal aantal banen. Daarmee is de creatieve industrie een middelgrote economische sector, vergelijkbaar met horeca, vervoer en communicatie en met het onderwijs. De toegevoegde waarde van de creatieve industrie bedroeg in 2002 ruim 1,1 miljard euro (4,5% van de totale toegevoegde waarde). Binnen Amsterdam is meer dan de helft van de banen in de creatieve industrie geconcentreerd in twee stadsdelen: Binnenstad (36%) en Oud-Zuid (15%). Van de totale banengroei in de periode 1996-2002 in Amsterdam van 93.009 banen, komen er 9.172 op het conto van de creatieve industrie, ofwel 9,9%. Het aandeel van de creatieve industrie is gestegen van 6,1% tot 6,9%, zodat de creatieve industrie als belangrijke groeisector kan worden aangemerkt. Het gemiddelde jaarlijkse groeicijfer voor de Amsterdamse creatieve industrie bedroeg in deze periode 5,7%, t.o.v. een gemiddelde banengroei in de Nederlandse economie van 3,0% en van de totale creatieve industrie in Nederland van 5,1%. Naast deze directe effecten heeft de creatieve industrie ook een belangrijk effect op de prestaties van de toeristensector en vernieuwende vormen van detailhandel en horeca. De resultaten van het onderzoek geven voor Amsterdam in beleidsmatig opzicht geen aanleiding tot een exclusieve focus op één segment of nog specifieker één bedrijfstak van de creatieve industrie. De kracht zit hier juist in de breedte. Het onderzoek geeft aan dat Amsterdam andere grote NoordwestEuropese metropolen, zoals Londen, Berlijn, Parijs en Barcelona als referentiepunten moet nemen in zijn beleid. Als kansrijke ontwikkelingsrichtingen voor Amsterdam worden genoemd ICT en nieuwe media en combinaties daarvan met andere sectoren uit de creatieve industrie, zoals games, webdesign en nieuwe (internet)diensten. Rotterdam Begin 2005 is er ook een TNO-rapport over de creatieve industrie in Rotterdam verschenen. Daarin is de omvang van creatieve industrie in Rotterdam, in termen van werkgelegenheid en toegevoegde waarde in kaart gebracht en gekeken naar de samenhang van de creatieve industrie met de rest van de regionale economie. Ook in dit onderzoek is de creatieve industrie afgebakend in drie categorieën: de kunsten, media en entertainment en creatieve zakelijke dienstverlening. Rotterdam telt 10.000 banen in de creatieve industrie verdeeld over 1.679 vestigingen, ofwel 3,3% van de totale werkgelegenheid. Dit ligt boven het landelijk gemiddelde van bijna 3%. Net als in Amsterdam bestaat de creatieve industrie in Rotterdam overwegend uit kleinschalige bedrijvigheid, met gemiddeld 6,1 werknemers per vestiging. De toegevoegde waarde bedroeg in 2003 416 miljoen euro, ofwel 2,2% van Rotterdamse economie. Ter vergelijking, de creatieve industrie is landelijk met bijna 8 miljard euro goed voor bijna 2% van de toegevoegde waarde. De banengroei in de creatieve industrie in de periode 1996-2003 bedroeg 8%, fors meer dan gemiddelde economische groei in Rotterdam van 2,7%.
6
De creatieve zakelijke dienstverlening is in Rotterdam het belangrijkst, met bijna de helft van de banen in de creatieve industrie. Hiervan zit ruim de helft (55%) bij architecten- en technisch ontwerpbureaus en 35% bij reclame-, ontwerp- en adviesbureaus. In deze sectoren heeft Rotterdam een sterke positie. De media - en entertainmentindustrie is het sterkst groeiend met gemiddeld 13% per jaar in de periode 1996-2003. De meest dominante activiteit binnen deze sector zijn de uitgeverijen (69%), op afstand gevolgd door radio en televisie met 10%. De Rotterdamse creatieve industrie is relatief sterk regionaal georiënteerd. De belangrijkste markten zijn de nijverheid, zakelijke dienstverlening, groothandel en non-profit sector. De belangrijkste toeleverancier van de creatieve industrie is de zakelijke dienstverlening. De creatieve industrie concentreert zich in de meest verstedelijkte delen van Rotterdam, 40% bevindt zich in het centrum en 17% in Alexander (rondom het station). De gemiddelde bedrijfsgrootte in de creatieve industrie in de stad Rotterdam is groter dan die in de regio. In tegenstelling tot Amsterdam heeft Rotterdam kennelijk geen last van een vlucht de stad uit van groeiende bedrijven, er zijn in de stad zelf nog voldoende kansen om de groei op te vangen. De creatieve industrie groeit hier aanmerkelijk harder dan in Amsterdam. Dit is volledig toe te schrijven aan de ontwikkeling van de media- en entertainmentindustrie, waarop Rotterdam de laatste jaren consequent inzet. 4. Den Haag Creatieve stad Algemeen Den Haag heeft het imago van regeringsstad en internationale stad van recht en vrede. Dat wil echter niet zeggen dat Den Haag geen potentie heeft op het gebied van de creatieve sector. Den Haag heeft een positie op het gebied van dans en er is een lange traditie op het gebied van gecomponeerde elektronische muziek, underground en popmuziek. Verder heeft Den Haag talrijke architecten- en andere (technisch) ontwerpbureaus. Ook uitgeverijen, pers en omroep zijn goed vertegenwoordigd. Hoewel Den Haag geen eigen universiteit heeft, herbergt de stad wel een aantal voor de creatieve industrie interessante opleidingen: - het Koninklijk Conservatorium (KC) en de Koninklijke Academie van Beeldende Kunsten (KABK), samen de Hogeschool van Beeldende Kunsten, Muziek en Dans; - de Faculteit der Kunsten, een samenwerkingsverband van de Universiteit Leiden en Hogeschool van Beeldende Kunsten, Muziek en Dans; - de Haagse Faculteit van de Leidse Universtiteit; - het Institute of Social Studies; - de (technisch) ontwerp- en aanverwante opleidingen aan de Haagse Hogeschool en de Haagse vestiging van Hogeschool INHOLLAND; - diverse opleidingen op het vlak van recht en vrede, internationale summercourses. Daarnaast liggen de universiteitssteden Delft en Leiden op steenworp afstand. De Haagse kunstvakopleidingen hebben een (inter)nationale reputatie op het gebied van grafische en typografische vormgeving, oude muziek, sonologie en beeld en geluid. De KABK investeert momenteel in disciplines op het gebied van toegepaste vormgeving, zoals textiel en mode en interieurarchitectuur. Er zijn kortom aanknopingspunten en kansen genoeg om Den Haag als creatieve stad verder te ontwikkelen en daarmee een bijdrage te leveren aan de economische vitaliteit en het innovatieve vermogen van de stad. Beleid en ambities In hoofdstuk 2 ‘Creatieve klasse, creatieve steden: oude wijn in nieuwe zakken of interessant fenomeen?’ is te zien dat zeer veel verschillende factoren van belang zijn voor de binding van de creatieve klasse en ontwikkeling van de creatieve industrie: - een goede bereikbaarheid/infrastructuur; - aanwezigheid van een bereikbaar en aantrekkelijk woningaanbod in een aantrekkelijke woonomgeving; - culturele en recreatieve voorzieningen;
7
-
veiligheid; nabijheid van natuur; een betaalbaar en bereikbaar aanbod van bedrijfsruimte; aanwezigheid van opleidingen; kennis, technologie en ICT-infrastructuur; het bestaan van netwerken en gelegenheid tot ontmoeting; een kosmopolitisch klimaat, openheid en tolerantie.
Er is al veel (sectoraal) beleid ontwikkeld en in uitvoering genomen, dat relevant is voor de creatieve stad. De kadernota’s Structuurvisie Den Haag 2020, De Daadkracht van Den Haag en het daarmee samenhangende sectorale beleid voorzien reeds voor een groot deel in de vraag die de creatieve stad stelt. De Structuurvisie Den Haag 2020 moet een ruimtelijk toekomstbeeld voor de ontwikkeling van Den Haag in de komende decennia opleveren, gericht op een evenwichtige en samenhangende aanpak van economie, verkeer, wonen en de fysieke en sociale leefomgeving. De ambitie is uitgewerkt in vier thema’s, waarvan voor de creatieve stad vooral het thema “Wereld in de stad” van belang is. In dit thema gaat het onder andere om het aantrekken van en het bieden van ruimte aan de creatieve klasse, waartoe alle hoogopgeleiden en studenten worden gerekend, en om bevordering van een kenniseconomie. Dit heeft onder andere gevolgen voor de woningbouwopgave, voor het economischen onderwijsbeleid en er zullen hoogwaardige vrijetijdsvoorzieningen in de stad moeten worden toegevoegd. Bij de uitwerking van de ambities zal goed gekeken moeten worden naar de specifieke woon- en bedrijfswensen van de creatieve klasse. Ontwikkeling van een creatief milieu met een menging van functies wordt met name voorzien in de zogenaamde centrumzone (het gebied parallel aan de kust ter hoogte van het centrum, inclusief de Binckhorst). Dit sluit aan bij de reeds aanwezige infrastructuur van podia, opleidingen, broedplaatsen en werkruimtes. Deze infrastructuur kent een concentratie in de zuid-westrand rond het centrum, zoals te zien is in de Notitie broedplaatsen die tegelijk met deze notitie verschijnt. De nota De Daadkracht van Den Haag stelt: “Voor een duurzaam sterk Den Haag moet de stad als een magneet werken op studenten, professionals, creatievelingen en kenniswerkers, ondernemers, koopkrachtige senioren en expats. Zij versterken de economische vitaliteit en sociale draagkracht. Hoe beter ze zich thuis voelen, hoe meer bereid ze zullen zijn te investeren in de stad (niet alleen financieel, maar ook sociaal en cultureel).” De beleidsnota’s Haagse Woonvisie 2020 en Jongerenhuisvesting Den Haag richten zich op uitbreiding van het aanbod van woonruimte voor jongeren, bij voorkeur in het centrum-stedelijk woonmilieu, en op het bijbouwen van grote aantallen woningen voor met name de midden- en hogere inkomens in gedifferentieerde woonmilieus. Daarbij worden o.a. zogenaamde broedplaatsenmilieus genoemd, een kleinschalige mix van wonen en werken gericht op starters in de wijken rondom het centrum, en het terugbrengen van de werkfunctie in stadswijken met bij voorbeeld woonwerkwoningen en complexen met een mix van woningen en werkeenheden. In de Structuurvisie 2020 is de omvangrijke woningbouwopgave waar Den Haag voor staat één van de speerpunten. Op de meeste beleidsterreinen is geen specifiek op de creatieve stad gericht beleid nodig. Enkele sectoren raken echter heel direct aan het onderwerp creatieve stad. Dit zijn: a. het economisch beleid; b. de (kunstvak)opleidingen; c. cultuur en recreatie. Deze sectoren worden hierna aan een nadere beschouwing onderworpen.
8
Daarnaast speelt de creatieve stad op locatieniveau een belangrijke rol, bijvoorbeeld bij de ontwikkeling van de binnenstedelijke rafelzones (o.a. Stationsstraat-Wagenstraat), de Binckhorst (o.a. Caballeropanden), Laakhaven-West en het voormalige kantoorgebouw van de energiefabriek aan het De Constant Rebecqueplein, het gebouw DCR. Ook voor Scheveningen klinkt steeds vaker de roep om cultuur aan zee. a. Economisch beleid Binnen het economisch kaderbeleid, zoals verwoord in De Impuls Haagse Economie 2005-2009 is het aantrekken van de creatieve voorhoede een belangrijke beleidsdoelstelling. Aangegeven is dat een combinatie nodig is van aantrekkelijke woonmilieus, culturele voorzieningen, up-to-date uitgaansaanbod en voldoende, betaalbare bedrijfsruimte op de juiste locaties. Het economisch beleid heeft de volgende speerpunten: • uitbreiding van de kennisintensieve sectoren zoals de overheid, zakelijke en financiële instellingen, internationale sector en telecom/multimedia; • het versterken van de relatie tussen onderwijs en bedrijfsleven, bevorderen van het gemiddelde opleidingsniveau • verbetering van het vestigingsklimaat, zowel voor wat betreft fysieke voorwaarden (bedrijfsruimte, parkeermogelijkheden, passende woonmilieus), als voor wat betreft veiligheid en gemeentelijke dienstverlening (acquisitie, relatiebeheer, vergunningen); • versterken van de regie op inhoud en uitvoering van citymarketing, het aantrekken van de creatieve voorhoede en het geven van prioriteit aan toerisme en vrije tijdseconomie. De creatieve sector wordt tot de kennisintensieve bedrijvigheid gerekend. Voor deze sector is voldoende geschikte, veelal kleine(re) en goedkope bedrijfsruimte nodig, bij voorkeur in een stedelijke omgeving met een bij het bedrijf passende sfeer. Het economisch beleid richt zich daarom op (her)ontwikkeling van bedrijventerreinen en op het terugbouwen van het aandeel bestaande bedrijfsruimte bij herstructurering van woonwijken, in samenwerking met woningcorporaties. Ook wordt de bouw en exploitatie van bedrijfspanden bevorderd en wordt gekeken naar het gebruik van industrieel ‘erfgoed’ voor (door)starters en (startende) bedrijven in de creatieve industrie. Ook het tijdelijk gebruik van leegstaande panden kan mogelijkheden bieden voor de creatieve sector. Naast bedrijfsruimte zijn ook de bestemmingsplan- en vergunningstechnische mogelijkheden van niet te onderschatten betekenis. Te grote investeringen (tijd en/of geld) in maatregelen om te voldoen aan regelgeving en strijdigheid van regels zijn een belemmering voor de ontwikkeling van het midden- en kleinbedrijf. Dit geldt ook voor de creatieve sector met zijn vaak onorthodoxe aanpak, functiemenging en publiektrekkende werking. Hierbij is het van belang dat de creatieve sector beter de weg leert te vinden naar de loketten voor ondersteuning. Met name de Kamer van Koophandel en de gemeentelijke Bedrijvenbalie (inclusief het digitale Ondernemersportaal) kunnen behulpzaam zijn. Andersom is het van belang dat de bestaande loketten zich tevens gaan richten op de vragen vanuit de creatieve sector, met name op het vlak van de tegenstrijdige regelgeving. De creatieve informatievoorzieners / dienstverleners en de bedrijvenloketten moeten dan ook beter aan elkaar gelinkt worden. Bekeken zal worden of binnen het startersbeleid meer aandacht uit kan gaan naar (door-)starters binnen de creatieve klasse. Hierbij gaat het om een betere afstemming van de activiteiten van Stabij, de Kamer van Koophandel, de belastingdienst en de specialistische adviezen van ervaren en/of gepensioneerde ondernemers. Daarnaast gaat het ook om het stimuleren van ondernemersgeest (ook vanuit de opleidingen) en het bevorderen van doorgroei. Ook moeten de commerciële en culturele koepelnetwerken meer met elkaar in contact treden, bijvoorbeeld door gezamenlijke bijeenkomsten en conferenties te organiseren; hierbij gaat het dan niet alleen om uitwisseling van kennis maar tevens om uitwisseling van contacten. Op dit moment geldt dat het vrijwel volledig van elkaar afgesloten netwerken betreft, ze komen elkaar in de praktijk nog te weinig tegen.
9
b. Opleidingen De (kunstvak)opleidingen vormen een eigen wereld, die nog te weinig relatie heeft met de stad. De opleidingen hebben ook onderling relatief weinig contact. Er moet worden bekeken op welke wijze de opleidingen zich beter in de stad kunnen manifesteren en hoe een uitwisseling opgestart kan worden tussen economisch getinte en culturele opleidingen. Zo kunnen economische studenten leren van de conceptuele denkwijze van kunstacademiestudenten en kunnen de culturele opleidingen leren van de bedrijfsmatige vakken van de economische opleidingen. Wellicht kan zelfs gedacht worden aan gezamenlijke bijeenkomsten, vakken of stagetrajecten. De studenten zijn een belangrijk arbeidspotentieel voor en potentiële afnemer van de creatieve industrie. De banden met de opleidingen en de studenten moeten dus worden aangehaald. Om studenten te binden aan de stad zijn goede jongerenhuisvesting en up-to-date uitgaans- en culturele voorzieningen nodig. Op het vlak van uitgaan is de laatste ja ren een behoorlijke slag gemaakt, permanente vernieuwing is echter noodzakelijk. Bij jongerenhuisvesting gaat het niet alleen om studentenwoningen maar ook om aantrekkelijke, betaalbare doorgroeiwoningen. De gemeente moet in overleg met de opleidingen en partijen zoals de Kamer van Koophandel bezien hoe Den Haag afstudeerders beter vast kan houden. Daarbij kan gedacht worden aan voorlichting over de vestigings- en ondersteuningsmogelijkheden in Den Haag, ondersteuning bij het vinden van woonen werkruimte, ondersteuning van startende creatieve ondernemingen (bijvoorbeeld op het gebied van belastingen en vergunningen) en het faciliteren van netwerken. Op een aantal gebieden hebben de in Den Haag gevestigde opleidingen een internationale reputatie, die internationaal toptalent aantrekt. Na het afronden van de opleiding vertrekken deze buitenlandse studenten bijna altijd. Immigratieregels maken het voor hen moeilijk om te blijven en hier aan de slag te gaan. Juist deze mensen kunnen, omdat zij een andere achtergrond hebben, interessant zijn omdat zij nieuwe ontwikkelingen op gang kunnen brengen. Samen met partners zoals de opleidingen, de Kamer van Koophandel, Stroom en landelijke instituten willen wij de mogelijkheden onderzoeken om buitenlands talent (tijdelijk) in Den Haag te laten wonen en werken in aansluiting op hun opleiding. c. Voorzieningen, cultuur en recreatie Den Haag beschikt over een goed en veelzijdig cultureel aanbod en uitgaanscentra in het centrum en Scheveningen. Beleidsmatig gaat hier al jaren veel aandacht naar uit. In verschillende beleidsnota’s, zoals de Structuurvisie Den Haag 2020, de Leisurenota en de Horecastructuurvisie , wordt aandacht besteed aan het op peil houden en verder ontwikkelen van het voorzieningenniveau. Daarbij ligt het accent niet alleen op grote publiekstrekkers (met een meer dan lokale, soms zelfs internationale uitstraling), maar ook op het ontwikkelen van nieuwe evenementen en het aantrekken van eigentijdse horecaconcepten. Voor een bloeiend creatief milieu is het belangrijk dat er daarnaast – zowel fysiek als in de zin van openheid en tolerantie - ruimte is voor relatieve luwte, voor experiment en underground, niches, subculturen of hoe men het noemen wil. Het Advies Meerjarenbeleidsplan Kunst en Cultuur 2005-2008 ‘Geen bokser maar dichter’ en het Meerjarenbeleidsplan Kunst en Cultuur 2005-2008 ‘De wereld vangen’ onderkennen het belang van zo’n voedingsbodem en geven aan dat daar aandacht aan geschonken moet worden. Voor de creatieve klasse is zo’n voedingsbodem belangrijk als inspiratiebron en kweekvijver, om eigen experimenten in een laagdrempelige omgeving mogelijk te maken en vanuit het perspectief van de cultuurconsument die op zoek is naar iets bijzonders dat afwijkt van het reguliere aanbod. In het algemeen oefent dit soort initiatieven aantrekkingskracht uit op hoger opgeleide jonge mensen. Het gaat om ervaringen van hoge kwaliteit, die inspirerend en verrassend zijn en de eigen creativiteit stimuleren en bevestigen. Om tegemoet te komen aan deze behoefte zijn presentatie - en ontmoetingsplekken in relatieve luwte, maar met voldoende mogelijkheden om zich te manifesteren en bezoekers te trekken nodig. Culturele broedplaatsen en kunstenaarsinitiatieven vervullen deze rol. Aan culturele broedplaatsen en kunstenaarsinitiatieven is een aparte Notitie broedplaatsen gewijd, die tegelijk met deze notitie verschijnt.
10
Wanneer een subcultuur of experiment toe is aan een groter publiek zijn er podia of initiatieven nodig die de brug kunnen slaan naar een groter publiek. Daarvoor is samenwerking nodig tussen de kleinere initiatieven en grotere, gevestigde instellingen en organisaties, waarmee doorgroei kan worden bevorderd. Den Haag heeft een aantal organisaties die zo’n functie kunnen vervullen. We noemen er enkele: de Cultuurnacht, het Paard en het Gem. Ook op het gebied van promotie kunnen nog slagen gemaakt worden. Wellicht kan het Haags Uitburo, dat sinds kort gecombineerd is met de VVV, hierbij een rol spelen. 5. Programma Creatieve stad Uitgangspunten Wij menen dat het verstandig is gedurende een aantal jaren expliciet aandacht te schenken aan het concept van de creatieve stad. Wij willen dat doen via het programma Creatieve Stad, waarin middelen en menskracht gebundeld worden en waarmee gericht gestuurd kan worden op doelen. Met het programma willen wij de creatieve industrie, die belangrijk is voor de culturele en economische ontwikkeling van Den Haag, stimuleren. Tevens gaat het om het aantrekken van de creatieve klasse. Daarbij willen we ons primair richten op de meest kansrijke sectoren, bezien vanuit de reeds aanwezige creatieve bedrijvigheid en de aanwezige opleidingen. Het programma richt zich op een bundeling van krachten van verschillende partijen en netwerkvorming. Voldoende draagvlak binnen de gemeentelijke organisatie en medewerking van relevante partners, zoals de (kunstvak)opleidingen, de Kamer van Koophandel, de bedrijvennetwerken en bestaande creatieve initiatieven zijn hierbij onontbeerlijk. Uitwerking programma Voor uitwerking en uitvoering van het programma moet een projectbureau worden ingericht, dat verantwoordelijk is voor de inhoud, aansturing en voortgang van het programma. Naast de direct betrokken gemeentelijke afdelingen Cultuurbeleid (OCW) en Economisch Beleid (DSO) zullen andere relevante partners geënthousiasmeerd en betrokken moeten worden. Onder leiding van het projectbureau en in overleg met betrokken partners zal het programma de komende tijd nader worden uitgewerkt en ingevuld, waarbij naast te ontwikkelen nieuw beleid ook bestaande be leidsinstrumenten meer gericht op de creatieve sector worden ingezet. Bij het opstellen van het programma staan verschillende onderdelen centraal. Deze worden hierna kort omschreven. Vooral ten aanzien van de eerste drie stappen is een snelle start gewenst. Dit om in de pas te blijven met andere steden die ook bezig zijn met een visieontwikkeling en keuzes op het gebied van de creatieve stad. Bovendien moet Den Haag vanuit een eigen visie adequaat kunnen reageren op het landelijk beleid op het gebied van cultuur en economie. Onderzoek (stap 1) Kwalitatief alsmede kwantitatief onderzoek (nulmeting en monitoring in de komende jaren) van de creatieve industrie, de creatieve klasse en creatieve opleidingen in Den Haag. Hierbij komt ook de vraag van de afbakening van de creatieve klasse en –industrie aan de orde. Vanwege de identiteit als overheids- en kennisstad heeft de Haagse economie immers een andere opbouw dan de gemiddelde stedelijke economie. Keuze sectoren (stap 2) Op basis van de uitkomsten van het onderzoek zal in samenwerking met de marktpartijen en instellingen een keuze gemaakt worden voor de sectoren waarop Den Haag de komende jaren inzet. Daarnaast zal bekeken worden welke onderdelen van de creatieve klasse en creatieve industrie de sterkste samenhang vertonen en welke (sub-)sectoren tot onderlinge synergie kunnen komen.
11
Belangrijke criteria bij de bepaling van de meest kansrijke sectoren zijn: versterking van sectoren die al sterk zijn, aansluiting bij de eigen identiteit van Den Haag en onderscheidend vermogen ten opzichte van andere steden, (betere) benutting van het potentieel van de aanwezige opleidingen, het te verwachten vliegwieleffect op de stedelijke economie en een positieve bijdrage aan het imago van de stad. Deze criteria sluiten aan bij de aanbevelingen (1, 4 en 5) uit de publicatie van het Ministerie van VROM en de Vereniging Deltametropool. Inhoudelijk gezien ligt het niet voor de hand om in Den Haag in te zetten op ontwikkeling over de volle breedte, zoals Amsterdam. Den Haag zal zich, net zoals bijvoorbeeld Rotterdam, Eindhoven en Hilversum, moeten richten op een aantal kansrijke sectoren. Rotterdam zet vooral in op (technisch) ontwerpbureaus en de media - en entertainmentindustrie. Eindhoven zet in op ontwikkeling van de designsector en Hilversum bouwt voort op zijn traditie als omroepstad. Doelstellingen (stap 3) Gezamenlijk met marktpartijen en instellingen zullen gerichte en meetbare doelstellingen vastgelegd worden – bijvoorbeeld groei van het aantal kunstenaars(-initiatieven), groei van het aantal creatieve bedrijven, groei van gezamenlijke activiteiten en meer aandacht in de (landelijke) pers en publicaties voor Den Haag als creatieve stad. Netwerkvorming Bekeken zal worden op welke wijze de onderlinge netwerkvorming gestimuleerd kan worden, informatie - en kennisuitwisseling zijn onontbeerlijk. Goed voorbeeld is het periodieke broedplaatsenoverleg tussen de gemeente en betrokkenen bij diverse broedplaatsen en kunstenaarsinitiatieven. In de cultuursector bestaan daarnaast netwerken zoals de stichting Directies Haagse Podia en Gezelschappen, het Museumplatform en de Marketingkamer. Vanuit de economische hoek komen de belangrijkste koepelorganisaties bij elkaar in de HAREZ. Waardevolle verbanden tussen diverse netwerken moeten worden gestimuleerd. Dit betekent partijen bij elkaar brengen, zo nodig nieuwe initiatieven stimuleren en alert zijn op personen, organisaties, festivals en evenementen die in staat blijken het artistieke in zijn waarde te laten en tegelijkertijd (commerciële) kansen te benutten en de brug naar een groter publiek te slaan. In Engeland hanteert men hiervoor de term ‘cultural intermediates’. Deze ‘intermediates’ zouden gestimuleerd en zo nodig ondersteund moeten worden. In steden zoals Londen en Manchester is dit een succesvolle strategie gebleken. Locatiestrategie, vestigingsmogelijkheden en broedplaatsenbeleid Het aanwijzen van de meest kansrijke locaties voor de creatieve klasse en creatieve industrie, gemengde (“rommel”)milieus is een belangrijk punt. Er moet locatiebeleid worden uitgewerkt waarbij in overleg met ontwikkelende partijen richtinggevende uitspraken gedaan worden over doelgroepen binnen de creatieve klasse en/of sectoren binnen de creatieve industrie. Belangrijk hierbij is dat zowel goede vestigingsplaatsmogelijkheden geboden worden voor de creatieve start als ook voor de eerste doorgroei. In deze stadia heeft de overheid een belangrijke locatierol. Bij verdere doorgroei zijn vooral de bedrijven zelf aan zet. Ingrediënten voor het locatiebeleid zijn broedplaatsen en atelier-/werkpanden, bedrijfsverzamelgebouwen, industrieel ‘erfgoed’ en het tijdelijk gebruik van leegstaande panden. Het broedplaatsenbeleid heeft een sterke relatie met locatiebeleid. Aan het broedplaatsenbeleid wordt in een aparte notitie (bijgaand) aandacht geschonken. Uit deze notitie blijkt dat er ten zuidwesten van het Haagse centrum een concentratie bestaat van podia, broedplaatsen, ateliers en opleidingen, die geconserveerd en versterkt kan worden. Naast locaties/accommodaties omvat het broedplaatsenbeleid ook ondersteuning van culturele activiteiten en PR en communicatie.
12
Ondersteuning en voorlichting Hierbij gaat het enerzijds om het meer gericht inzetten van bestaand beleid (bijvoorbeeld startersbeleid en ondernemersportaal) en anderzijds op het formuleren van beleidsacties voor specifieke aandachtspunten zoals bijvoorbeeld de vergunningenproblematiek (voorkomen lange wachttijden en hoge kosten). Ook ligt aansluiting bij het bestaande innovatiebeleid voor de hand (product- en procesvernieuwing). Voorlichting aan en ondersteuning van (startende) creatieve ondernemers kan bijvoorbeeld bestaan uit het vinden van betaalbare ruimte, maar ook het wegwijs maken ten aanzien van vergunningen, belastingen e.d. Deze ondersteuning zou wellicht geïnspireerd kunnen worden door soortgelijke initiatieven die opgezet zijn in Rotterdam en Eindhoven, waarin de gemeente, de opleidingen en de Kamer van Koophandel/regionale economische ontwikkelingsmaatschappijen participeren. Startende innovatieve en kennisintensieve bedrijven krijgen goedkope huisvesting aangeboden in de aanloopfase, alsmede adviezen over ondernemersaangelegenheden, coaching, enz. Ook het zoeken naar mogelijkheden om buitenlands talent na de opleiding in Den Haag (tijdelijk) in Den Haag te laten wonen en werken valt hieronder, evenals bevordering van internationale projecten en uitwisseling, in aansluiting op de internationale ambities van de stad. Tenslotte vallen ook voorlichting over (private) financieringsmogelijkheden en het bezien van mogelijkheden om de toegang tot (private) financiering te vergemakkelijken onder dit onderwerp. Communicatie , PR en imago De onderzoeksresultaten en beleidsactiviteiten moeten breed gecommuniceerd worden. Aangezien het stimuleren van netwerkvorming een belangrijk onderdeel is, is communicatie essentieel. Tevens is het van belang om creatieve activiteiten en evenementen onder de aandacht te brengen en zo nodig ontwikkeling van nieuwe activiteiten te stimuleren, die een positieve bijdrage leveren aan het imago van Den Haag als creatieve stad.
13
Geraadpleegde literatuur ‘Geen cultuur zonder subcultuur’ Plan van Aanpak Broedplaats. Amsterdam, juni 2000 Laat 1000 vrijplaatsen bloeien. Onderzoek naar vrijplaatsen in Amsterdam. De Vrije Ruimte, Amsterdam, september 2001 The Rise of the Creative Class: And How It’s Transforming Work, Leisure, Community and Everyday Life. R. Florida, Basic Books, New York, 2002 Creatieve steden! Creative cities! Ministerie van VROM (Forum) en Vereniging Deltametropool, januari 2002 Is een broedplaats wel een vrijplaats? Een onderzoek naar tegencultuur in Amsterdam. Sanne Couprie, doctoraalscriptie sociologie, april 2002 Beleidsstrategie kantoor- en bedrijfsruimte. Gemeente Den Haag, dienst Stedelijke Ontwikkeling, mei 2003 Haagse Woonvisie 2020. Gemeente Den Haag, dienst Stedelijke Ontwikkeling, november 2003. Beleidsnotitie Jongerenhuisvesting Den Haag. Gemeente Den Haag, dienst Stedelijke Ontwikkeling, november 2003 Europe in the Creative Age. R. Florida, I. Tinagli, februari 2004 Atlas voor gemeenten 2004. G. Marlet, C. van Woerkens, Utrecht, april 2004 Advies Meerjarenbeleidsplan Kunst en Cultuur 2005-2008 ‘Geen bokser maar dichter’. Advies van de commissie Zonderop aan de gemeente Den Haag, april 2004 De Schaduwstad. Vrijplaatsen in Brussel en Rotterdam. Urban Unlimited Rotterdam i.s.m. o2-consult Antwerpen, MUST Amsterdam, dS+V| OBR Rotterdam en VUB Brussel, mei 2004 De broedplaats als instrument in de stedelijke vernieuwing. Stichting Web, Den Haag, juni 2004 Monitor Haagse Kantorenmarkt 2003-2004. Gemeente Den Haag, dienst Stedelijke Ontwikkeling, directie Beleid, stafafdeling Onderzoek, juni 2004 Structuurvisie Den Haag 2020. Wereldstad aan zee. Ambitie en opgaven voor Den Haag. Gemeente Den Haag, dienst Stedelijke Ontwikkeling, rapportage zomer 2004 De creatieve industrie in Amsterdam en de regio. TNO Delft, Paul Rutten, Walter Manshanden, Jos Muskens en Olaf Koops, september 2004 Meerjarenbeleidsplan Kunst en Cultuur 2005-2008 ‘De wereld vangen’. Gemeente Den Haag, dienst Onderwijs, Cultuur en Welzijn, december 2004 Leisurenota Den Haag 2005-2010 (inspraakversie). Gemeente Den Haag, dienst Stedelijke Ontwikkeling, december 2004 Concept Nota Impuls Haagse economie 2005-2009. Gemeente Den Haag, dienst Stedelijke Ontwikkeling i.s.m. Ecorys Nederland, december 2004 Discussienotitie Structuurvisie Den Haag ‘Wereldstad aan zee’. Den Haag op weg naar 2020. Gemeente Den Haag, dienst Stedelijke Ontwikkeling, maart 2005
14
Amsterdam ruimte voor talent. Gemeente Amsterdam, 2004 Brochure De Daadkracht van Den Haag. Een stad om vooruit te komen. Gemeente Den Haag, Bestuursdienst, Projectbureau Grotestedenbeleid, januari 2005 De Daadkracht van Den Haag. Een stad om vooruit te komen. Meerjarig OntwikkelingsProgramma Grotestedenbeleid 2005-2010. Gemeente Den Haag, Bestuursdienst, Projectbureau Grotestedenbeleid, januari 2005 Creatieve industrie in Rotterdam. TNO Delft, Walter Manshanden, Paul Rutten, Pieter de Bruijn en Olaf Koops, februari 2005 Discussienotitie Structuurvisie Den Haag ‘Wereldstad aan zee’. Den Haag op weg naar 2020. Gemeente Den Haag, dienst Stedelijke Ontwikkeling, maart 2005 Wéreldstad aan Zee. Structuurvisie Den Haag 2020. Gemeente Den Haag, 28 juni 2005 Wéreldstad aan Zee. Structuurvisie Den Haag 2020. Achtergronden. Gemeente Den Haag, 28 juni 2005 Creatieve klasse en regionaal-economische groei. Universiteit Utrecht, Faculteit Geowetenschappen, Departement Sociale Geografie en Planologie, Irina van Aalst, Oedzge Atzema, Ron. Boschma, Fleur Heinz, Frank van Oort, 21 juni 2005 Creativiteit in kaart gebracht, Mapping document creatieve bedrijvigheid in Nederland, Discussiestuk voor de conferentie Cultuur en Economie . Ministerie van Economische Zaken en Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, 28 juni 2005 Cultuur en creativiteit naar waarde geschat. SEO Economisch Onderzoek i.s.m. Stichting Atlas voor gemeenten, Gerard Marlet, Joost Poort, juni 2005 De creativiteit van de markt. Verkenning van de rol van de overheid bij creatieve industrieën. Centraal Planbureau, CBP Document no. 90, Marcel Canoy, Richard Nahuis, Daniël Waagmeester, juni 2005 Knelpunten in creatieve productie: creatieve industrie. TNO Informatie - en Communicatietechnologie, Paul Rutten, Teunis IJdens, Dany Jacobs, Karel Koch, 15 juli 2005 Artikelen Clustering of Economic Activities in Polycentric Urban Regions: The Case of the Randstad. R.C. Kloosterman, B. Lambregts, Urban Studies, april 2001 Agglomeratievoordelen zijn terug. G.U. Rienstra, ESB, 18 januari 2002 De creativiteit van steden, An idea whose time has come. sir Peter Hall, Stedebouw & Ruimtelijke Ordening nummer 2, 2002 Londen, de creatieve metropool. Naar een culturele strategie voor Greater London. Rosemary Greenleese (Greater London Authorit y), Stedebouw & Ruimtelijke Ordening nummer 2, 2002 Creatieve steden!, readactioneel artikel Stedebouw & Ruimtelijke Ordening nummer 2, 2002 Steden en de creatieve klasse. Richard Florida, Beleid en Maatschappij, februari 2004
15
Recent employment trends in the cultural industries in Amsterdam, Rotterdam, The Hague and Utrecht. A first exploration. R.C. Kloosterman, Tijdschrift voor Economische en Sociale Geografie, februari 2004 Het economisch belang van de creatieve klasse. G.A. Marlet en C.M.C.M. van Woerkens, ESB, juni 2004 Creativiteit is geld waard. Terwijl de economie cultureel wordt, wordt de cultuur commercieel. Tracy Metz, NRC Handelsblad, 18 februari 2005
16
Bijlage 1 Bevindingen Atlas voor gemeenten 2004 In 2004 heeft de Atlas voor gemeenten, waarin de 50 grootste gemeenten van Nederland op 40 punten worden vergeleken, speciale aandacht besteed aan de creatieve klasse in Nederland. De creatieve klasse wordt hier nader gepreciseerd en verder beperkt dan Florida doet: wetenschappers en onderzoekers, innovatieve ICT’ers, ingenieurs, architecten, tv-makers, journalisten, ‘bohemians’ (componisten en musici, ontwerpers en vormgevers, interieurarchitecten, schrijvers, regisseurs, schilders en beeldhouwers, fotografen, dansers, artiesten en acteurs) en uitvoerders van creatieve ideeën in kennisintensieve sectoren. Niet meegeteld zijn overheid en onderwijs, met uitzondering van hoogleraren en wetenschappelijk onderzoekers, en veel administratieve beroepen. Dit resulteert in een Nederlandse creatieve klasse die in 2002 19% van de totale beroepsbevolking uitmaakt. De Nederlandse creatieve klasse is gegroeid van 17,3% in 1996 tot 19% in 2002. Steden zijn bij de creatieve klasse meer in trek dan dorpen of het platteland. In de 50 grootste gemeenten behoort 22,2% van beroepsbevolking tot de creatieve klasse, daarbuiten 17%. Er is sprake van een concentratie in het noordelijk deel van de randstad. De woonaantrekkelijkheid van steden voor de creatieve klasse wordt bepaald aan de hand van de woonaantrekkelijkheidsindex, een gewogen combinatie van bereikbaarheid, cultureel aanbod (met name podiumkunsten), het aantal geweldsmisdrijven en vernielingen, het percentage koopwoningen, de nabijheid van natuurgebieden, de kwaliteit van het culinaire aanbod, de aanwezigheid van een universiteit en het historische karakter van de woningvoorraad (voor 1945). Gebleken is dat de creatieve klasse woont in steden met veel cultuur, esthetiek en nachtleven en daar werk zoekt of creëert. De creatieve klasse is niet alleen belangrijk voor de stedelijke economie door zijn hoge productiviteit en toegevoegde waarde, maar ook door zijn koopkracht. Van de vier grote steden is de creatieve klasse is het beste vertegenwoordigd in Utrecht (met 33% van de beroepsbevolking op nummer 1 en qua woonaantrekkelijkheid op nummer 2) en Amsterdam (met 27,2 % op plaats 8 en qua woonaantrekkelijkheid op plaats 1). Den Haag en Rotterdam blijven daarbij achter met respectievelijk 23,7% (plaats 15, qua woonaantrekkelijkheid plaats 4) en 20,8% (plaats 22, qua woonaantrekkelijkheid nummer 13) van de beroepsbevolking. In de omgeving van Den Haag zijn verschillende plaatsen die qua aandeel creatieve klasse hoog in de rangorde staan: Leiden (nummer 2), Delft (nummer 5) en Leidschendam-Voorburg (nummer 7). Opmerkelijk is dat de groei van de creatieve klasse afvlakt of zelfs stopt in steden die reeds een groot aandeel creatieve klasse binnen hun grenzen hebben, zoals Amsterdam. Zij kunnen niet meer aan de woonvraag voldoen. De Atlas voor gemeenten heeft ook gekeken naar twee specifieke groepen binnen de creatieve klasse, de ‘nerds’, die werkzaam zijn in de ICT of technologie, en de ‘bohemians’, componisten en musici, ontwerpers en vormgevers, interieurarchitecten, schrijvers, regisseurs, schilders en beeldhouwers, fotografen, dansers, artiesten en acteurs. Het aandeel ‘nerds’ nam tussen 1996 en 2002 toe van 4,6% tot 5,9% van de Nederlandse beroepsbevolking. ‘Nerds’ lijken minder waarde te hechten aan stedelijke voorzieningen en meer aan gemak in en rond het huis. Zoetermeer is met 11,3% nerds onder de beroepsbevolking het ‘nerdistan’ van Nederland. Ook Delft heeft met 8,5% veel ‘nerds’. Van de vier grote steden is Utrecht op dit gebied de onbetwiste leider met 10,5% ‘nerds’, op afstand gevolgd door Amsterdam met 7,9%. Den Haag en Rotterdam volgen met respectievelijk 6,9% en 6,6%. Den Haag neemt hiermee een gemiddelde positie in. Volgens de gehanteerde definitie bestaat minder dan 1% van de Nederlandse beroepsbevolking uit ‘bohemians’. Amsterdam heeft met 2% de grootste scene. Utrecht staat op de derde positie met 0,87%, Rotterdam op de twaalfde met 0,52% en Den Haag op de vijftiende met 0,49%. Rotterdam en Den Haag zitten daarmee onder het gemiddelde van de 50 grootste steden.
17
Om te kijken welke werkgelegenheidseffecten er zichtbaar zijn in de woonplaats van de creatievelingen, is het aandeel creatieve klasse in verband gebracht met de werkgelegenheidsgroei in de periode 1996-2002. De werkgelegenheidsgroei in deze periode laat zien dat de belangrijkste banengroei zich voordeed in het noordelijke deel van de Randstad, met name de regio’s Amsterdam en Utrecht. De G4 laten het volgende beeld zien: Utrecht +26,5% banen (plaats 17), Amsterdam +25,9% (plaats 18), Den Haag +24,5% (plaats 23, net boven het gemiddelde van de 50 grootste steden) en Rotterdam +17,2% (plaats 37). Onderzocht is de relatie tussen werkgelegenheidsontwikkeling en bevolkingsgroei, agglomeratievoordelen, veranderingen in bereikbaarheid arbeidspotentieel en klanten, krapte op de kantorenmarkt en aandeel creatieve klasse onder de beroepsbevolking. Alleen bevolkingsgroei en aandeel creatieve klasse hebben een significant positieve invloed op de werkgelegenheidsgroei. Dit ondersteunt de theorie van Florida. Utrecht en Amsterdam combineren een grote creatieve klasse in 1996 met een relatief sterke banengroei tussen 1996 en 2002. Den Haag en Rotterdam combineren een gemiddelde creatieve klasse met een gemiddelde groei. Ook het aandeel hoger opgeleiden verklaart significant de werkgelegenheidsgroei, maar veel minder sterk dan de creatieve klasse.
18
Bijlage 2 Landelijke onderzoeken naar cultuur en economie De ministeries van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW) en Economische Zaken (EZ) hebben, ter ondersteuning van gezamenlijk te ontwikkelen beleid op het gebied van cultuur en economie een viertal onderzoeken laten doen. SEO Economisch onderzoek i.s.m. de Atlas voor gemeenten heeft de directe economische betekenis van de creatieve industrie en creatieve activiteiten in Nederland belicht. Tevens is gekeken naar de indirecte effecten van creatieve bedrijfstakken en de creatieve klasse en is voor een aantal branches een internationale vergelijking gemaakt. TNO heeft een knelpuntenanalyse voor de creatieve industrie gemaakt en heeft daarbij vijf casussen bestudeerd: gaming, audiovisuele productie, oude muziek, vormgeving en Rotterdam. Het Centraal Planbureau (CPB) gaat in op de economische kenmerken van creatieve sectoren en marktimperfecties die zich hierbij kunnen voordoen. De Universiteit Utrecht heeft in Europees verband onderzocht wat een regio aantrekkelijk maakt voor de creatieve klasse en welke effecten de aanwezigheid van een grote creatieve klasse heeft. Uit het onderzoek van SEO/Atlas voor gemeenten blijkt dat de omvang van de creatieve industrie in Nederland beperkt is, maar het belang wel toeneemt. In de enge definitie (zie Inleiding, kader op pagina 2) omvat de creatieve sector in 2004 2% van de totale werkgelegenheid in Nederland en in de ruime definitie (zie ook pagina 2) 3,2% van de werkgelegenheid. In de enge definitie is het aantal banen tussen 1996 en 2004 gegroeid met 34% van ruim 113.000 tot 152.000, in de ruime definitie met 25% van 190.000 tot ruim 238.000. In de enge definitie levert de architectuurbranche het grootste aandeel in de creatieve industrie, in de ruime definitie neemt daarnaast de literatuur- en boekenbranche een belangrijke plaats in, die toe te schrijven is aan uitgeverijen, drukkerijen, boekhandels en platenwinkels. Wanneer hierbij ook de uitstralingseffecten op andere sectoren betrokken worden, dan komt het aantal aan creatieve activiteiten toe te rekenen banen neer op 370.000 tot 450.000. Naast de werkgelegenheid is ook de toegevoegde waarde van de creatieve sector een indicator voor de economische betekenis van de sector. Hoewel er slechts van een beperkt aantal branches gegevens beschikbaar zijn, blijkt uit deze gegevens wel dat voor deze branches de relatieve toegevoegde waarde als aandeel van het totaal van het Nederlandse bedrijfsleven is toegenomen. Daarnaast blijkt de creatie ve sector bovengemiddeld te scoren op het gebied van niet-technologische ofwel conceptuele innovatie en nemen de export (hoewel van bescheiden omvang) en het internationale aanzien van (delen van) deze sector toe. Wanneer gekeken wordt naar het effect van de aanwezigheid van creatieve industrie op de lokale werkgelegenheidsgroei, dan blijkt de aanwezigheid van creatieve industrie in een stad –met uitzondering van Amsterdam- geen significante verklaring te bieden voor lokale werkgelegenheidsgroei. Ook blijkt uit empirische toetsing –wederom met uitzondering van Amsterdam- geen meetbaar direct verband tussen de aanwezigheid van culturele voorzieningen in een stad en werkgelegenheidsgroei. Bedrijven vestigen zich dus niet vaker en groeien niet harder in een stad met een groot cultureel aanbod, met uitzondering van Amsterdam. Creatieve bedrijven concentreren zich vooral in de noordvleugel van de Randstad, het Gooi en de A2corridor. De creatieve sector is het grootst in de Randstad en daar vindt ook de grootste groei plaats, naast het noorden van het land. De creatieve sector concentreert zich in de steden, met een werkgelegenheidsaandeel van 2,3% in de steden versus 1,8% buiten de steden. In de steden ligt ook de groei met 0,39% hoger dan daarbuiten (0,16%). Creatieve bedrijven kenmerken zich door kleinschaligheid. Na Loon op Zand (Efteling) heeft Hilversum het grootste aandeel creatieve bedrijfstakken. In de top-10 komen o.a. ook Amsterdam, Zoetermeer, Delft en Utrecht voor. In de top10 van steden met de grootste groei van de creatieve industrie staan o.a. Amsterdam, Utrecht, Delft, Rotterdam en Zoetermeer.
19
Den Haag is opvallend afwezige en vertoont als enige van de vier grote steden een daling in relatieve omvang van de creatieve sector. Het aandeel financiële en zakelijke dienstverlening in een gemeente blijkt een significatie verklaring te geven voor de omvang en groei van de creatieve sector in die gemeente. Tevens blijkt er een verband te bestaan tussen afname van het aantal industriële banen en een groei van de creatieve industrie in enge definitie. Dit zou verklaard kunnen worden doordat kleinschalige puur creatieve bedrijven zich graag vestigen op karakteristieke, verlaten bedrijfslocaties. Naast de creatieve industrie is ook gekeken naar de creatieve klasse, ofwel de mensen met een artistiek beroep. De definitie van artistieke beroepen zoals gepresenteerd in de Atlas voor gemeenten, sluit vrij goed aan bij de enge definitie van de creatieve industrie. Een vrij constant aandeel van ongeveer 0,9% van de beroepsbevolking heeft een artistiek beroep. Dit aandeel is kleiner dan het relatieve belang van de creatieve industrie in de enge definitie. Dit impliceert dat het aantal ondersteunende banen in de creatieve industrie dus groter is dan het aantal creatieve banen in andere sectoren. In Nederland bieden zowel het aandeel hoogopgeleiden als de creatieve klasse een verklaring voor werkgelegenheidsgroei in steden, waarbij de creatieve klasse een betere voorspeller blijkt dan het aandeel hoogopgeleiden. Creatieve bedrijven vestigen, ontstaan en groeien vooral waar veel creatieve mensen wonen. Tevens is onderzoek gedaan naar de vestigingsvoorkeuren van de creatieve klasse. Er blijkt een positief verband tussen het aanbod aan podiumkunsten, aanwezigheid van historische gebouwen, horeca, een goede woningvoorraad en interessant werk in een stad en de nabijheid van natuur enerzijds en het aandeel van de creatieve klasse en hoger opgeleiden in die stad anderzijds. De aanwezigheid van een grote creatieve sector is niet direct een positieve vestigingsfactor, maar de creatieve productie van deze sector is wel van belang is voor het vestigingsgedrag van hoogopgeleide en creatieve huishoudens. En deze huishoudens zijn aantoonbaar van belang voor de lokale economie . De creatieve sector blijkt dus niet rechtstreeks, maar via een omweg wel de lokale economie te stimuleren. TNO heeft onderzoek gedaan naar de knelpunten in de creatieve industrie (zie definitie in het kader op pagina 2). De omvang van de creatieve industrie wordt in 2004 met € 8,4 miljard becijferd op 2,3% van de toegevoegde waarde en met ruim 216.000 banen goed voor 2,9% van de totale Nederlandse werkgelegenheid. Bovendien was de banengroei in de creatieve industrie in de periode 1996-2002 bovengemiddeld. Aan de hand van de casussen audiovisuele productie, gaming, vormgeving en oude muziek is gekeken naar vijf categorieën knelpunten: 1. de beschikbaarheid, toegankelijkheid en prijs van de benodigde productiefactoren: a. marktsucces is onzeker, waardoor private financiers terughoudend zijn b. de markt is relatief klein , waardoor overheidsfinanciering (subsidiëring) noodzakelijk is c. gebrek aan mensen met de juiste competenties en vaardigheden, voor een belangrijk deel als gevolg van de Nederlandse opleidingen en voor een ander deel vanwege het ontbreken van een omgeving waarin jong talent kan rijpen 2. problemen bij het aanboren van relevante (nieuwe) markten: a. de positie van creatieve producenten is op hun marken over het algemeen niet sterk, vaak slaat de macht door naar andere partijen b. internationale marktbenadering is bescheiden c. nieuwe digitale mogelijkheden worden zeer verschillend opgepakt 3. de mogelijkheden voor de creatieve industrie om de ontwikkeling en exploitatie van nieuwe ideeën te beschermen en zich de daaruit voortvloeie nde rendementen toe te eigenen a. een groot deel van de revenuen uit de exploitatie van creativiteit komt niet bij de initiële creatieve scheppers en producenten terecht, vanwege hun relatief zwakke onderhandelingspositie en financieringsbehoefte, maar bij de machtigste partijen in de keten, de uitgevers en producenten 4. overheidsoptreden a. als subsidiegever, waarbij subsidieregels kunnen leiden tot grote procedurele en administratieve lastendruk en ongewenste neveneffecten kunnen hebben, zoals een rem op internationale ontwikkeling (internationale optredens tegenover aan de
20
subsidie verbonden speelbeurten in Nederland of een bepaalde stad) en een rem op vernieuwing (om dat al dan niet bedoeld de kwaliteit van het bestaande zwaarder wordt gewogen) b. onderwijs sluit onvoldoende aan op de praktijk en in niet-creatieve opleidingen wordt te weinig aandacht geschonken aan (de waarde van) kunst en cultuur c. ontbreken van op de creatieve industrie toegesneden beleid (zoals het vergemakkelijken van toegang tot kapitaal), waardoor de sector in Nederland een achterstandspositie heeft ten opzichte van landen die wel stimuleringsbeleid hebben d. voorbeeldrol, rol als opdrachtgever (ten aanzien van vormgeving) 5. generieke knelpunten die ook door andere bedrijfstakken genoemd worden a. omdat het veelal gaat om kleine bedrijven, spelen in de creatieve industrie veelal dezelfde problemen als in het midden- en kleinbedrijf in het algemeen. Uitgebreide wet- en regelgeving leidt tot een onaantrekkelijk ondernemersklimaat. b. de creatieve industrie is internationaal georiënteerd. De regeling kennismigranten is onvoldoende flexibel voor buitenlandse werknemers in de creatieve industrie. Met name de inkomenseis blijkt een knelpunt. c. productie is sterk projectmatig georganiseerd en heeft een relatief discontinu karakter. Veel regelgeving, zoals de Wet Flexibiliteit en Arbeid, de Arbo-wet en Arbeidstijdenwet, heeft onvoldoende flexibiliteit. Daarnaast is een lokale casus bekeken, namelijk Rotterdam. Daarbij kwam als belangrijkste knelpunt naar voren: het in concurrentie met andere steden en regio’s aantrekken van voldoende talent en bedrijvigheid om een bloeiende creatieve industrie te onderhouden. De creatieve sector moet daarbij aansluiting vinden bij de specifieke lokale en regionale markt. De beste manier om interessante creatieve bedrijvigheid aan te trekken is het uitspelen van de eigen specifieke sterke punten van de stad. De lokale overheid speelt een rol bij de afweging tussen herontwikkeling van locaties en stimulering en behoud van natuurlijke broedplaatsen, goedkope productielocaties en ontmoetingsplekken. Daarnaast moet op lokaal niveau een balans gevonden worden tussen de sturende rol van de gemeente en het organiserend vermogen van de creatieve sector zelf. Aan de ene kant wordt informatie - en kennisuitwisseling en communicatie als onontbeerlijk gezien voor de samenwerking die nodig is om de creatieve industrie op lokaal niveau te kunnen ontwikkelen. Aan de andere kant heeft de creatieve klasse behoefte aan eigenheid en afzondering. De overheid zou een faciliterende rol kunnen spelen ten aanzien van uitwisseling en communicatie, maar moet zelf niet teveel willen sturen. Het zou het beste zijn als de creatieve sector zichzelf uiteindelijk organiseert op dit gebied. Wellicht zouden intermediairs hierbij een rol kunnen spelen. Ook zou gekeken kunnen worden naar financieringsmogelijkheden voor (startende) creatieve bedrijven en zou de informatievoorziening over bestaande financieringsmogelijkheden verbeterd kunnen worden. Aanbevolen wordt om aan elk van de vier groeistadia van creatieve ondernemingen, namelijk de creatieve start, eerste succes en doorgroei, verbreding naar de nationale markt en internationalisering specifieke overheidsaandacht te besteden. In de startfase kan gedacht worden aan betaalbare productie - en experimenteerruimtes op lokaal niveau, waarbij uit oogpunt van innovatie variatie belangrijker is dan vroegtijdige selectie. In de fase eerste succes en doorstart zijn MKB-beleid en startersbeleid van belangen kan ook gedacht worden aan bedrijfsverzamelgebouwen en verbetering van toegang tot kapitaal. In de derde fase, verbreding naar de nationale markt, zijn vooral de bedrijven zelf aan zet, die een strategisch herkenbare positie moeten zien te verwerven. De rol van de overheid beperkt zic h tot het ondersteunen van initiatieven die creatieve ondernemingen beter onder de aandacht brengen. In de fase van internationalisering zou de overheid bijvoorbeeld kunnen bijdragen aan internationale promotie. Zo kan er een stabiel en zo mogelijk ook continu systeem van creatieve productie ontstaan en behouden worden. Het CPB heeft een theoretische analyse gemaakt, die inzicht moet geven in de rol van de overheid bij creatieve en culturele producten.
21
Het CPB heeft hiervoor de creatieve producten ingedeeld in vier categorieën, gebaseerd op reproduceerbaarheid versus niet-reproduceerbaarheid en een eenvoudig totstandkomingsproces versus complexe productie, die het resultaat is van samenwerking tussen verschillende creatievelingen, waartussen complexe interactie en coördinatie nodig is : 1. eenvoudig en reproduceerbaar (bijvoorbeeld : boeken) 2. eenvoudig en niet-reproduceerbaar (bijvoorbeeld : schilderijen) 3. complex en reproduceerbaar (bijvoorbeeld: film) 4. complex en niet-reproduceerbaar (bijvoorbeeld: concerten) Het CPB signaleert verschillende potentiële vormen van marktfalen, zoals onderproductie of investering. De markt blijkt echter in staat om veel potentiële vormen van marktfalen zelf op te lossen. Reproduceerbare producten zullen sneller aan gewone marktprincipes voldoen dan nietreproduceerbare producten, waarna er een marktprijs ontstaat. Unica vormen een inelastisch aanbod, waardoor prijs- en marktvorming moeilijker gaan. De artistieke drive van creatievelingen zorgt echter voor een gestaag aanbod, dat eventuele risico’s op onderproductie kan verkleinen. Toch kunnen er redenen zijn voor de overheid om te willen ingrijpen, zoals paternalisme in de vorm van ‘opleiden en verleiden’ en stimulering van een gevarieerd kwaliteitsaanbod. Het blijkt moeilijk om te analyseren hoe precies de verbanden lopen tussen werkgelegenheidsgroei en de creatieve sector en klasse, waardoor het nog lastiger is om hierop (gericht) beleid in te zetten en de effecten daarvan aan te tonen. In combinatie met een veerkrachtige, pluriforme en voortdurend veranderende markt is terughoudendheid in beleid daarom aan te bevelen. Het is echter altijd zinvol om knelpunten zoals onnodige bureaucratie, weg te nemen. Ten aanzien van product- en procesvernieuwing ligt aansluiting bij het bestaande innovatiebeleid voor de hand. Er lijken geen redenen te zijn voor specifiek innovatiebeleid voor de creatieve industrieën. De Universiteit Utrecht heeft in Europees verband onderzocht wat een regio aantrekkelijk maakt voor de creatieve klasse en welke effecten de aanwezigheid van een grote creatieve klasse heeft. De omvang van de creatieve klasse is sterk afhankelijk van de gekozen definitie. Zowel wanneer een ruime als wanneer een engere definitie wordt gehanteerd, scoort Nederland goed. Wanneer de ruime definitie wordt gehanteerd is Nederland zelfs koploper. Een grote creatieve klasse in een land is geen waarborg voor een hoge economische groei, zoals uit het voorbeeld van Nederland blijkt. Er is echter wel een sterk verband tussen de aanwezigheid van de creatieve klasse en het welvaartsniveau. Op basis van de Europese definitie is het aandeel van de creatieve klasse ten opzichte van de totale beroepsbevolking gestegen van 43% in 1996 tot 47% in 2002 en op basis van de nauwkeuriger afgebakende Nederlandse definitie over dezelfde periode van 16% tot 18%. De creatieve klasse is (in beide definities) geconcentreerd in de Noordvleugel van de Randstad. De Zuidvleuge l blijft daar iets bij achter. Andere concentraties zijn te vinden rond de A2-as en de zone Veluwe-Arnhem/Nijmegen. Opvallend is dat de woon- en werklocatie van de creatieve klasse een nauwelijks verschillend beeld opleveren. De ruimtelijke spreiding van de creatieve klasse in Nederland kan statistisch worden verklaard uit de gebiedskenmerken ‘creatieve beroepen’ en ‘openheid (in de zin van diversiteit bevolkingssamenstelling)’. Er is geen bevestiging gevonden dat de creatieve klasse wordt aangetrokken door de aanwezigheid recreatieve en sociaal-culturele voorzieningen. De aanwezigheid van een omvangrijke creatieve klasse in een regio blijkt effect te hebben op de totale werkgelegenheidsontwikkeling in die regio en op de ontwikkeling van nieuwe bedrijvigheid. Een relatief omvangrijke creatieve klasse in een regio gaat in de Nederlandse situatie niet samen met hightech ontwikkeling. Er is wel een verband tussen hoogopgeleiden en technologische ontwikkeling aantoonbaar.
22