UPDATE Kennisbank Diversiteit en Emancipatie (RADAR, Dona Daria, RotterdamV, Kenniscentrum Diversiteit) - oktober 2015 TITEL: Schattingen illegaal in Nederland verblijvende vreemdelingen 2012 - 2013 AUTEUR(S): Heijden, P.G.M. van der Cruyff, M.J.L.F. Gils, G. van UITGAVE: Utrecht : Universiteit Utrecht - Faculteit Sociale Wetenschappen, 2015 SAMENVATTING: In dit rapport wordt een schatting gepresenteerd van het aantal illegaal in Nederland verblijvende vreemdelingen in het jaar lopend van 1 juli 2012 tot en met 30 juni 2013. Omdat voor deze schatting voor een deel van andere data gebruik is gemaakt dan voor de schatting vermeld in het rapport voor het jaar 2009, is, om vergelijkbare schattingen te verkrijgen, een nieuwe schatting gemaakt voor het jaar 2009. Voor de schatting is gebruikt gemaakt van gegevens over staandehoudingen en aanhoudingen van illegale vreemdelingen uit de registratiesystemen Politie Suite Handhaving Vreemdelingen (PSH-V) van de Politie. Bij de schattingen is een zo groot mogelijke vergelijkbaarheid nagestreefd met de methode waarmee de illegalenschattingen voor de periode 1997 -2003 en 2005 zijn uitgevoerd. De gebruikte methode schat de populatie illegaal in Nederland verblijvende vreemdelingen voor de periode van 1 juli 2012 tot en met 30 juni 2013 op 35.530, met een 95% betrouwbaarheidsinterval lopend van 22 .881 tot 48.179. Voor het jaar 2009 bedraagt de schatting 41.835 illegaal in Nederland verblijvende vreemdelingen, met een 95% betrouwbaarheidsinterval van 20.654 tot 63.015. Aanvullend zijn schattingen gemaakt van een aantal afzonderlijke nationaliteiten van vreemdelingen zonder rechtmatig verblijf en van een aantal kenmerken van illegaal verblijvende vreemdelingen, zoals geslacht en leeftijd. Deze zijn opgenomen in bijlage 2 van dit rapport. De afname van zowel het aantal geobserveerde als het aantal geschatte illegaal in Nederland verblijvende vreemdelingen die eerder over de jaren 1997-2009, en versterkt sinds 2002, werd geconstateerd, zet zich voort. Het slinkend aantal illegaal verblijvende Europeanen is voor een belangrijk deel verantwoordelijk voor deze afname. Deze ontwikkeling hangt samen met de uitbreiding van het aantal landen dat lid is van de EU. Niettemin neemt ook het aantal illegaal verblijvende vreemdelingen uit landen buiten de EU af. LINK: https://www.wodc.nl/images/2402-volledige-tekst_tcm44-586754.pdf TREFWOORDEN: Vreemdelingen Illegalen Nederland Demografische gegevens CODE: 163.15 TITEL: Samenvatting LHBT-beleid, project Regenboogsteden 2015-2017 AUTEUR(S): Hoof, J. van Mienes, M. UITGAVE: Utrecht : Movisie, 2015 SAMENVATTING: Overzicht van wat de Nederlandse regenboogsteden doen de sociale acceptatie, veiligheid en emancipatie van lesbische vrouwen, homoseksuele mannen, biseksuelen en transgenders (LHBT's) te verbeteren In Nederland hebben sinds oktober 2014 oktober 42 gemeenten de intentieverklaring 'Regenboogsteden' met de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap ondertekend. In dit convenant verklaren zij gezamenlijk de sociale acceptatie, veiligheid en emancipatie van LHBT's te verbeteren. Eind 2017 willen al deze gemeenten aandacht voor LHBT
-emancipatie duurzaam verankerd hebben in hun lokale beleid. Ook wordt van de gemeenten verwacht dat zij beleid maken op het gebied van veiligheid, pesten, weerbaarheid en sociale acceptatie van hun LHBT-inwoners. In dit overzichtsdocument wordt een samenvatting gegeven van het beleid dat de 42 gemeenten in kwestie voeren om de acceptatie van homoseksualiteit en transgenders te bevorderen. Elke samenvatting geeft informatie over de het doel van het beleid, sinds wanneer een specifiek LHBT-beleid wordt gevoerd, focus in het beleid, betrokken gemeentelijke sectoren/diensten, maatschappelijke organisaties waarmee samengewerkt wordt, maatschappelijke partijen die het beleid uitvoeren, regie op de uitvoering, en contactpersonen. Het gaat om de volgende 42 gemeneten: Alkmaar, Amersfoort, Amsterdam, Arnhem, Assen. Breda, Capelle aan den IJssel, Delft, Den Haag, Deventer, Dordrecht, Eindhoven, Enschede, Goes, Groningen, Haarlem, Heerlen, Helmond, Hengelo, 's-Hertogenbosch , Hoorn, Leeuwarden, Leiden, Leidschendam-Voorburg, Lelystad, Maastricht, Middelburg, Nijmegen, Oss, Purmerend, Rotterdam, Schiedam, Sittard-Geleen, Súdwest-Fryslân, Tilburg, Utrecht, Venlo, Vlissingen, Westland, Zaanstad, Zoetermeer, Zwolle. Document bevat ook de tekst van de intentieverklaring. LINK: https://www.movisie.nl/sites/default/files/alfresco_files/Samenvatting-LHBT-beleid%20[MOV7660114-1.0].pdf TREFWOORDEN: Homoseksualiteit Overheidsbeleid Biseksualiteit Emancipatie Antidiscriminatiebeleid Gemeentelijke overheid Transseksualiteit CODE: 323.15 TITEL: De rol van gemeenten in de aanpak van radicalisering AUTEUR(S): Gielen, A. J. UITGAVE: Den Haag : Vereniging Nederlandse Gemeenten (VNG), 2015 SAMENVATTING: Factsheet over de rol van de gemeente in de aanpak van radicalisering. De factsheet geeft bestuurders handelingsperspectief aan de hand van drie fasen waarin de preventieve rol van gemeenten expliciet nodig is. De drie fasen zijn: (1) Het voorkomen van sociale spanningen en radicalisering (inclusief vroegsignalering).; (2) Het signaleren van 'geradicaliseerden' en de persoonsgerichte aanpak. (3) Re-integratie en nazorg voor terugkeerders via een maatwerkplan en een handelingsperspectief in geval van gesneuvelden. Per fase wordt toegelicht welke activiteiten minimaal nodig zijn, en welke partners in de gemeente of regio hierbij betrokken zijn. De factsheet bevat ook korte checklists die laten zien welke vragen beantwoord moeten worden. LINK: http://www.vng.nl/files/vng/publicaties/2015/20150528-gemeenten_en_radicalisering.pdf TREFWOORDEN: Gemeentelijke overheid Terrorisme Radicalisering Geweldpreventie Islam Overheidsbeleid CODE: 329.15
TITEL: Tsunami of tragedie? Media-aandacht en beeldvorming rond het vreemdelingenbeleid AUTEUR(S): Dekker, R. Scholten, P. UITGAVE: Rotterdam : Erasmus Universiteit Rotterdam, 2015 SAMENVATTING: Dit onderzoek beoogt een beter begrip te ontwikkelen van patronen van aandacht en beeldvorming in de media en de invloed hiervan op politiek en beleid inzake het vreemdelingenbeleid. Het onderzoek richt zich op zestien casussen uit de periode 2011-2015. Het gaat om de volgende gevallen: Mauro Manuel ; Eritrese asielzoekers; Vluchtkerk ; Polenmeldpunt ;Aleksandr Dolmatov; Hongerstakende asielzoekers detentiecentrum Rotterdam ; Opvang Asielzoekers in Oranje; Code Oranje EU-mobiliteit; Abdul Ghafoor Ahmadzai ; LHBT-Asielzoekers uit Oeganda ; Opvang Asielzoekers in IJsselhallen; Kinderpardon ;Dennis Butera; Terugkeer asielzoekers naar Burundi en Rwanda ; Nareisprocedure asielkinderen; Nieuwe au pairregeling. Het onderzoek betreft een reconstructie van de inhoud en het verloop van berichtgeving en meningsvorming in de diverse media in specifieke casussen in de vreemdelingenketen en een analyse van de patronen daarin. Van belang is dat voor elke casus de berichtgeving in alle (openbare) media in de analyse wordt betrokken, dus die in de geschreven media, audiovisuele media, op internet en in sociale media. Uit het onderzoek blijkt dat onderwerpen waarbij meerdere 'frames' strijden om aandacht en die ook politiek op de agenda staan relatief veel media-aandacht krijgen. Juist in deze gevallen lijkt de kans op een mediahype, zoals rond de casus Aleksandr Dolmatov, Opvang asielzoekers in Oranje en het Polenmeldpunt, het grootst. Opvallend is dat personificatie niet in alle gevallen tot veel media-aandacht leidt. Ook zien we (kleine) verschillen in aandachtsverdeling in traditionele en social media; op social media is meer aandacht voor casussen waarin concrete individuen of groepen een herkenbare rol spelen. Abstracte casussen ontvangen relatief weinig aandacht op social media. Beeldvorming gaat om meer dan de mate van en de patronen in aandacht. Het gaat ook over de 'framing' van het onderwerp. Bijvoorbeeld, worden vreemdelingencasus in de media geframed als een bedreigende 'tsunami' of juist als een persoonlijke 'tragedie'? In het onderzoek is een viertal 'master -frames' onderscheiden ten aanzien van vreemdelingenbeleid; een bedreigingsframe , een human interestframe, een bestuurlijk frame en een economisch frame. We zien dat het human interestframe en het bestuurlijke frame relatief vaak voorkomen in mediabeeldvorming. Het bedreigingsframe komt minder voor, maar gaat wel gepaard met een hoge mate van media-aandacht. Opvallend is dat het economische frame niet tot nauwelijks in de beeldvorming voorkomt, terwijl het wel een belangrijke factor is in het immigratiebeleid. LINK: https://www.wodc.nl/images/2554-volledige-tekst_tcm44-604621.pdf TREFWOORDEN: Vluchtelingen Vreemdelingenbeleid Beeldvorming Vluchtelingenbeleid Audio-visuele media Radio - televisie Internet Publieke opinie CODE: 614.15 TITEL: Kwartaalbericht 2015-3 : Continu Onderzoek Burgerperspectieven (COB) AUTEUR(S): Dekker, P. Houwelingen, P. van Meer, T. van der UITGAVE: Den Haag : Sociaal en Cultureel Planbueau (SCP), 2015
SAMENVATTING: Derde kwartaalbericht van de onderzoeksreeks Continu Onderzoek Burgerperspectieven (COB) van het jaar 2015.De enquêtegegevens voor dit kwartaalbericht zijn verzameld tussen 29 juni en 9 augustus 2015. Op 18 augustus zijn enkele tientallen telefonische interviews gehouden om door te praten over sociaal vertrouwen en over de vluchtelingenproblematiek en de financiële crisis van Griekenland. Hoofdstuk 1 behandelt ontwikkelingen in de publieke opinie en in hoofdstuk 2 gaan wordt uitgebreid ingegaan op vertrouwen: vertrouwen in andere mensen, in maatschappelijke instituties en vooral in de politiek. Zowel de waarderingen als de verwachtingen met betrekking tot de economie, het vertrouwen in de Tweede Kamer en de algehele ontwikkeling in Nederland zijn in 2015 redelijk stabiel gebleven. Vaak wordt naar 'normen en waarden' verwezen zodra men wordt gevraagd te beargumenteren waarom het met Nederland de verkeerde kant op gaat. Ook dit kwartaal is een ruime meerderheid van 72 procent van mening dat het de verkeerde kant op gaat met de normen en waarden in ons land (slechts 3% constateert een vooruitgang). 'Discriminatie', ' gebrek aan respect' of 'agressie' worden bijvoorbeeld vaak genoemd als voorbeelden waarom het met Nederland de verkeerde kant op gaat. Uitspraken mbt normen en waarden als fundamenteel probleem 42 procent van de Nederlanders is van mening dat Nederland een prettiger land zou zijn als er minder immigranten zouden wonen; 29 procent is het daar niet mee eens (29% neutraal of weet niet). LINK: http://www.scp.nl/dsresource?objectid=39102&type=org TREFWOORDEN: Publieke opinie Nederland Xenofobie Immigratie CODE: 141.15 TITEL: Jaarverslag 2014 : College voor de Rechten van de Mens UITGAVE: Utrecht : College voor de Rechten van de Mens, 2015 SAMENVATTING: Jaarverslag van het College voor de Rechten van de Mens over het jaar 2014. Het College voor de Rechten van de Mens (CRM) bestaat sinds 1 oktober 2012, daarvoor was het de Commissie Gelijke Behandeling (CGB). Het jaarverslag van 2014 schetst een beeld van het brede werk van de College voor de Rechten van de Mens en de effecten daarvan. Er is onder meer aandacht in dit jaarverslag voor discriminatiebestrijding, vreemdelingenbeleid, de participatie voor mensen met beperking, kennis van mensenrechten , en de campagne die in 204 us gevoerd door het College. Iedereen die zich gediscrimineerd voelt kan bij het College een verzoek om een oordeel indienen. In 2014 ontving het College 463 verzoeken om een oordeel. De grootste toename van het aantal verzoeken zien we bij de grond ras: van 18 procent in 2013 naar 24 procent in 2014. Ruim de helft (56%) van de Cijfers Front office en oordelen verzoeken gaat over werk. In 2014 sprak het College 179 oordelen uit. De meeste oordelen gaan over de discriminatiegrond geslacht, waaronder zwangerschapsdiscriminatie. Net als in 2013 gaan de meeste oordelen over werk en dan vooral over werving en selectie. In 2014 deed het College in 57 procent van de zaken tenminste één uitspraak van verboden onderscheid. In 43 procent van de zaken was er in geen van de uitspraken sprake van verboden onderscheid. LINK: http://crvdmzoeken.stippacceptatie.nl/StippWebDLL/Resources/Handlers/DownloadBestand.ashx?id=2614 TREFWOORDEN: Discriminatie Nederland Klachtbehandeling Rechtspraak Discriminatiebestrijding
Gelijke behandeling CODE: 353.15
TITEL: Utrecht Monitor 2015 UITGAVE: Utrecht : Gemeente Utrecht - Onderzoek Interne Bedrijven, 2015 SAMENVATTING: Achttiende editie van de "Utrecht Monitor". Deze editie gaat over het jaar 2014 en gaat in op de ontwikkelingen in de stad Utrecht met betrekking tot de bevolking, het bestuur, openbare ruimte, veiligheid, stedelijke inrichting en de inwoners van de stad. In de "Utrecht Monitor" is een groot aantal gegevens verwerkt uit administraties van de gemeente en andere instellingen. Hiernaast rapporteert de "Utrecht Monitor" een groot aantal resultaten uit de in het najaar van 2014 gehouden Inwonersenquête. In de Inwonersenquête wordt aan Utrechters gevraagd wat hun mening is over onderwerpen zoals ervaren discriminatie, veiligheid, woongenot, gemeentelijke dienstverlening, de onderhoud van hun buurt, openbaar vervoer en cultuuraanbod. Jet blijkt uit deze editie dat de geleidelijke toename van ervaren discriminatie in de afgelopen jaren in 2014 tot een halt is gekomen. Evenals in 2013 voelt in 2014 een kleine 14 procent van de Utrechters zich wel eens gediscrimineerd. De redenen zijn onveranderd in volgorde: discriminatie vanwege huidskleur, etniciteit of afkomst komt het meest voor (7% van de Utrechters), gevolgd door geloof (3%), leeftijd (2%) en geslacht (2%). Van de Utrechters geeft één procent aan gediscrimineerd te worden vanwege seksuele geaardheid of handicap. Kijken we specifiek naar de groep jongeren van 16 t/m 24 jaar dan zien we dat zij zich relatief vaker gediscrimineerd voelen (20%) dan Utrechters gemiddeld (14%). Door de jaren heen kent Utrecht een grote meerderheid van inwoners die prettig wonen in hun buurt (90%). Bovendien raken in de periode 2011-2014 meer Utrechters positief dan negatief gestemd over de ontwikkeling van hun directe omgeving (31% versus 12%). De verbondenheid met andere mensen in de buurt (sociale cohesie) ligt jaarlijks op hetzelfde niveau. Een ruime meerderheid maakt wel eens een praatje met iemand uit de buurt, waaronder 60% wekelijks. In 2014 is Utrechters gevraagd hoe intensief ze omgaan met hun buurtgenoten. Bij 6 van de 10 Utrechters let iemand uit de buurt op als ze van huis gaan en bijna 5 van de 10 hoort via een buurtgenoot als er iets belangrijks gebeurt in de buurt . Steun van buurtgenoten bij droevige gebeurtenissen komt minder vaak voor (31%). LINK: http://www.utrecht.nl/fileadmin/uploads/documenten/2.concern-bestuuruitvoering/Onderzoek_en_cijfers/Clickable_pdf_totaal_Utrecht_Monitor_2015_WEB.pdf TREFWOORDEN: Relatieverbetering (groepen) Discriminatie Interetnische verhoudingen Utrecht (stad) Etnische minderheden Homoseksualiteit CODE: 142.15 TITEL: Feitenkaart. Rotterdammers over hun stad : Omnibusenquête 2015 AUTEUR(S): Graaf, P. de UITGAVE: Rotterdam : Gemeente Rotterdam - Onderzoek en Business Intelligence, 2015 SAMENVATTING: Deze feitenkaart presenteert uitkomsten uit de Omnibusenquête editie 2015. Met deze enquête bevraagd de gemeente Rotterdam jaarlijks Rotterdammers tussen de 16 en 85 jaar over verschillende onderwerpen en ervaringen. Deze feitenkaart presenteert de uitkomsten uit 2015. Gegevens zijn verzameld in maart en februari 2015. De uitkomsten worden afgezet tegenover de uikomsten van voorgaande jaren. Uitkomsten hebben betrekking op imago van de stad, de
kredietcrisis, milieu, buurt, vervoer, gezondheid, media en maatschappelijke verhoudingen, het lokaal bestuur en de gemeentelijke dienstverlening. Rotterdammers werd onder meer gevraagd naar discriminatie-ervaringen. 22 procent van de Rotterdammers heeft zich het afgelopen jaar wel eens gediscrimineerd gevoeld. Dit percentage lijkt hoger dan dat in voorgaande metingen, maar is voor een deel ook het gevolg van een gewijzigde berekeningsmethode. Volgens de voorheen gebruikte methode zou het percentage geen 22% bedragen, maar 19%; dus evenveel als twee jaar geleden. Ras / huidskleur (9% van de Rotterdammers), nationaliteit (7%) en godsdienst / levensovertuiging (6%) zijn de meest genoemde grond. De belangrijkste context was op straat (9% van de Rotterdammers), tijdens het winkelen (6%) of bij een sollicitatie (eveneens 6%), de belangrijkste actor (groepjes) jongeren / voorbijgangers op straat (7%), en de belangrijkste wijze discriminerende opmerkingen / beledigingen (11%) en ongelijke behandeling / benadeling / voortrekken van bepaalde groepen (eveneens 11%). 9 procent van de gediscrimineerden heeft een melding of aangifte gedaan; de rest deed dat vooral niet omdat melden volgens hen niets verandert (ongeveer de helft). LINK: http://www.rotterdam.nl/Clusters/RSO/Document2015/OBI/Publicaties/4091%20Feitenkaart%20Omnibus enqu%C3%AAte%202015.pdf TREFWOORDEN: Publieke opinie Discriminatie Etnische minderheden Rotterdam CODE: 001.15 TITEL: Het Stadspanel over Den Haag 2014 UITGAVE: Den Haag : Gemeente Den Haag , 2015 SAMENVATTING: Editie 2014 van de Stadspanel Den Haag. Het is een vervolg op de stadsenquête die jaarlijk werd uitgevoerd aan de hand van een steekproef van bewoners. De bewoners in de steekproef werden per brief uitgenodigd om online of telefonisch aan de stadsenquête mee te werken. Vanaf 2014 wordt gewerkt met behulp van het digitale Stadspanel. Verspreid over het jaar wordt (steeds een deel van) het stadpanel benaderd met een set van vragen. Deze transitie van de methode van onderzoek voor de stadsenquête heeft een voorziene trendbreuk tot gevolg. Dat betekent dat de gegevens van de eerste meting (2014) onvergelijkbaar zijn met die van vorige jaren. In de Stadspanel geven de inwoners van Den Haag hun mening over de gemeentelijke dienstverlening en een aantal belangrijke openbare voorzieningen. Daarnaast geven ze hun mening over zaken zoals veiligheid en de binnenstad. In de Stadsenquête wordt ook aandacht besteed aan de sociale staat van Den Haag; de inwoners geven hun mening over normen en waarden, hun financiële positie, de zorg voor elkaar, sociale contacten en hun gezondheid Daarbij is er aandacht voor de omgang tussen de verschillende groepen in de stad en voor ervaren discriminatie. Een op de vijf Hagenaars is het afgelopen jaar wel eens uitgescholden of gediscrimineerd. Mensen worden vooral op straat uitgescholden of gediscrimineerd, met name vanwege afkomst en in mindere mate vanwege gedrag, geslacht, leeftijd of seksuele geaardheid. Van alle panelleden is 3 procent het afgelopen jaar de toegang geweigerd bij een uitgaansgelegenheid (met name discotheken en in mindere mate cafés). Ook hierbij speelt afkomst de belangrijkste rol. Twee op de drie Hagenaars zijn van mening dat er in hun buurt veel bewoners van Nederlandse en van buitenlandse afkomst door elkaar wonen. Met name in Laak komt dit meer dan gemiddeld voor (97%), bewoners van Loosduinen (40%), Scheveningen (46%) en Segbroek (51%) geven dit juist minder vaak aan. Overigens vindt iets meer dan de helft (56%)
dat Hagenaars van Nederlandse en buitenlandse afkomst goed met elkaar omgaan, 17% vindt van niet en de rest weet het niet (27%). Vrijwel iedereen vindt dat mannen en vrouwen in bedrijven met elkaar mogen samenwerken, dat het niet uitmaakt of men door een homoseksuele arts wordt geholpen of dat kinderen les krijgen van een homoseksuele leraar. Circa driekwart van de respondenten is van mening dat homoseksuelen in Den Haag goed kunnen leven en zichzelf kunnen zijn .Deze editie bestaat uit twee publicaties : een onderzoeksverslag en een tabellenboek. Cijfers over discriminatie staan in deze editie alleen in het tabellenboek. LINK: http://www.denhaag.nl/web/file?uuid=897fcb96-a719-4d51-aa61-5e23639fd208&owner=bb06d9469fae-42b3-bf7c-d5d36f3ccc81 TABELLENBOEK: http://www.denhaag.nl/web/file?uuid=20cc11a8-609e-4c0a-ab4c9032d4f80358&owner=bb06d946-9fae-42b3-bf7c-d5d36f3ccc81 TREFWOORDEN: Discriminatie Den Haag Autochtonen Etnische minderheden Homoseksualiteit Interetnische verhoudingen CODE: 142.15 TITEL: Racist crime in Europe : ENAR Shadow Report 2013-2014 AUTEUR(S): Nwabuzo, O. UITGAVE: Brusel : European Network against Racisme (ENAR), 2014 SAMENVATTING: This shadow report by the European Network Against Racism (ENAR) 2013/14 Shadow Report focuses on racist crime in Europe. It presents patterns of racist crimes , the groups targeted, the nature of these crimes and the effects on victims. It also examines EU Member States' response to racist crime. The findings are based on data and information from 26 European countries including the Netherlands, covering 2013. The report pays special attention to the patterns of racist crimes, the nature of these crimes and the eff ects on victims. There is no systematic recording of racist crimes across the EU and in some countries data collection is non-existent. Figures on racist crimes are therefore not comparable across the EU. In the countries where there is comprehensive data collection, the figures can fluctuate significantly from year to year and trends are therefore particularly difficult to identify. That being said, civil society organisations across the EU report an increase in racially motivated crimes in 2013. A total of 47,210 racist crimes were reported . Black and Asian ethnic minorities, Roma, Jews and Muslims - or those perceived as such - are the main targets of racist crime and perpetrators. Only one third of Member States have, at the time of writing, recorded and published information on racist crimes for 2013. This means the picture of racist crime is very uneven. Some countries are clearly more advanced in their recording and reporting of racist crimes. Many countries are taking reporting of racist crimes more seriously. Spain is one country that has improved their data collection by providing training to front-line police. LINK: http://www.enar-eu.org/IMG/pdf/shadowreport_2013-14_en_final_lowres-2.pdf TREFWOORDEN: Criminaliteit Europa Discriminatie Racisme CODE: 011.14
TITEL: Mental Health in Ethnic Minority Youth : Prevalence - Risk and protective factors - Identification AUTEUR(S): Adriaanse, M. UITGAVE: eigen uitgave, 2015 SAMENVATTING: Dissertation Vrije Universiteit Amsterdam. The general aim of this dissertation was to investigate the prevalence, risk and protective factors and identification of mental health problems, psychiatric disorders and delinquency in ethnic minority youth in the Netherlands. The core of this dissertation are five seperate studies that are described in chapters two to six. The results of these studiess suggest that ethnic minority youth, and in particular Moroccan -Dutch youth, has a different profile of mental health problems compared to Dutch majority youth. This profile is marked by more psychotic experiences (PE) and externalizing problems, and less internalizing problems. However, as early psychiatric symptoms in childhood and adolescence are emerging and have often not yet developed into a well-defined psychiatric disorder, it is not known how outcomes of mental and social well-being will be later in life. In this dissertation, social factors seem to be most important in explaining the specific mental health profile observed in ethnic minority youth. It was found that the degree to which specific factors constituting the disadvantaged ethnic minority position is cumulatively present among Moroccan-Dutch, Turkish-Dutch and Dutch youth, explained differences in the prevalence of mental health problems between ethnic groups. In the context of social disadvantage, factors at family and ethnic minority group level explained differences in the prevalence of mental health problems within ethnic minority youth. This dissertation shows that perceived discrimination is an important aspect of social disadvantage in ethnic minorities and explains differences in mental health at group-level. It also explained differences in mental health at individual level. Implications: This study shows that growing up in a disadvantaged ethnic minority position can be a threat for mental health. Youth mental health care should adjust standard identification, prevention and treatment programmes to the needs of socially disadvantaged ethnic minority youth in order to prevent and treat mental health problems, psychiatric disorders and delinquency. For example, routine school based screening in combination with offering accessible non-stigmatizing interventions to children scoring high on screening questionnaires at school and referring severe cases to specialized mental health care centres may provide an alternative pathway to care. Such practices fit the general tendency in the Netherlands to provide timely, nearby, appropriate and matched care to children and their families, which is one of the main purposes of the reorganization of youth care initiated in 2015 . Appropriate and matched care for ethnic minority youth includes adding elements on dealing with social disadvantage and discrimination and developing a positive (cultural) identity and self-image when growing up in two cultures to current preventive and treatment interventions. Parents and teachers may also benefit from training to better guide children in a disadvantaged ethnic minority position in the transition from adolescence to young adulthood. LINK: http://hdl.handle.net/1871/53349 TREFWOORDEN: Psychiatrische zorg Kinderen Etnische minderheden Turken Marokkanen Geestelijke gezondheid Discriminatie
CODE: 564.15 TITEL: Prevalence, Impact and Cultural Context of Psychotic Experiences among Ethnic Minority Youth UIT: Psychological Medicine, Vol. 45, No. 3 , pp. 637-646, 2014 AUTEUR(S): Adriaanse, M. Domburgh, L. van Hoek, H.W. Susser, E. Veling, W. A. UITGAVE: 2015 SAMENVATTING: Paper. The risk for psychotic disorders is increased for many ethnic minority groups and may develop in early childhood. This study investigates whether the prevalence of psychotic experiences (PE) with high impact is higher among ethnic minority youth in the Netherlands compared to majority youth and examines the significance of these PE. This study is a school-based study assessing a large community sample of 1545 ethnic minority and majority children in The Netherlands. The Dutch (n=702, 45.4%), Moroccan-Dutch (n=400, 25.9%) and Turkish-Dutch (n=170, 11.0%) ethnic groups could be studied separately. Self-report questionnaires on PE, impact and cultural context were administered. Prevalence of PE with high impact was 3.1% in Dutch, 9.5% in Moroccan-Dutch and 7.1% in Turkish-Dutch youth. Compared to Dutch youth, odds ratios were 3.0 for Moroccan-Dutch youth and 2.2 for Turkish-Dutch youth. Differences were not explained by cultural or religious differences. Conclusions. The increased risk for psychotic disorders in ethnic minorities may already be detectable in childhood, since PE with high impact were more common among ethnic minority youth compared to majority youth. The additional measurement of impact of PE appears to be a valid approach to identify those children at risk to develop psychotic or other more common psychiatric disorders. LINK: http://dare.ubvu.vu.nl/bitstream/handle/1871/53349/chapter_2.pdf?sequence=4 TREFWOORDEN: Etnische minderheden Geestelijke gezondheid Psychiatrische zorg Kinderen Turken Marokkanen Nederland CODE: 564.15 TITEL: School-based screening for psychiatric disorders in Moroccan-Dutch youth Child and Adolescent UIT: Psychological Medicine, Vol. 49, No.13, 2015 AUTEUR(S): Adriaanse, M. Domburgh, L. van Zwirs, B. W. C. Doreleijers, Th.A.H. Veling, W. A. UITGAVE: 2015 SAMENVATTING: Paper. While ethnic diversity is increasing in many Western countries, access to youth mental health care is generally lower among ethnic minority youth compared to majority youth. It is unlikely that this is explained by a lower prevalence of psychiatric disorders in minority children. Effective screening methods to detect psychiatric disorders in ethnic minority youth are important
to offer timely interventions. For this study a school-based screening was carried out at primary and secondary schools in the Netherlands with the Strengths and Difficulties Questionnaire (SDQ) self report and teacher report. Additionally, internalizing and psychotic symptoms were assessed with the depressive, somatic and anxiety symptoms scales of the Social and Health Assessment (SAHA) and items derived from the Kiddie-Schedule for Affective Disorders and Schizophrenia (K-SADS). Of 361 Moroccan-Dutch youths (ages 9 to 16 years) with complete screening data, 152 children were diagnostically assessed for psychiatric disorders using the K-SADS. The ability to screen for any psychiatric disorder, and specific externalizing or internalizing disorders was estimated for the SDQ, as well as for the SAHA and KSADS scales. Twenty cases with a psychiatric disorder were identified (13.2 %), thirteen of which with externalizing (8.6 %) and seven with internalizing (4.6 %) diagnoses. The SDQ predicted psychiatric disorders in Moroccan-Dutch youth with a good degree of accuracy, especially when the self report and teacher report were combined. The SAHA scales improved identification of internalizing disorders. Psychotic experiences significantly predicted psychiatric disorders, but did not have additional discriminatory power as compared to screening instruments measuring non-psychotic psychiatric symptoms. Conclusions: School-based screening for psychiatric disorders is effective in Moroccan-Dutch youth. We suggest routine screening with the SDQ self report and teacher report at schools, supplemented by the SAHA measuring internalizing symptoms, and offering accessible non -stigmatizing interventions at school to children scoring high on screening questionnaires. Further research should estimate (subgroup-specific) norms and optimal cut-offs points in larger groups for use in school-based screening methods LINK: http://www.capmh.com/content/pdf/s13034-015-0045-8.pdf TREFWOORDEN: Nederland Etnische minderheden Geestelijke gezondheid Psychiatrische zorg Kinderen Marokkanen Psychologische tests CODE: 564.15 TITEL: Othering and Inclusion of Ethnic Minority Professionals : A Study on Ethnic Diversity Discourses, Practices and Narratives in the Dutch Legal Workplace AUTEUR(S): Raad, S. van der UITGAVE: Amsterdam : VU University Press, 2015 SAMENVATTING: Dissertation Vrije Universiteit Amsterdam. At the heart of this study lies the issue of how to explain the contrasting reports of the felt necessity towards fostering ethnic diversity and inclusion in the workplace on the one hand and the marginal space for this otherness on the other. While many legal organizations seem to be motivated to initiate diversity-enhancing practices to increase the number of ethnic minority professionals in the workplace, these practices do not seem to live up to their expectation. This raises questions about workplace inequality and space for otherness. The main question of this study is: In which ways do organizational actors, holding different positions within the legal sector, reflect and act upon diversity issues within the specific organizational context of diversity management and the dominant societal discursive context on non-Western ethnic minorities and integration and how is this related to the space for diversity and otherness at the legal workplace? This study tries to answer this question by using different angles
and examining the experiences from the main relevant actors on the matter: those who are professionally involved in developing and executing diversity management, diversity practitioners from different legal organizations, and those who embody the main target groups of diversity management, ethnic minority professionals who have an (actual or perceived) Islamic background. Data for this study were collcted by interviewing and observing professionals holding different positions in the legal profession (ethnic minority professionals as well diversity practitioners) and by participatory observation . By embedding the narratives of both diversity practitioners and ethnic minority professionals, this study shows how dominant societal and organizational discourses on 'the ethnic other' inform the normalization of othering. It shows how the discursive societal context on ethnic minorities and integration undeniably affects organizational reality in a negative manner. Growing sentiments of Islamophobia and other negative and hostile feelings towards the ethnic other are recurring themes in the media, political, public and one-on-one debates. One cannot escape the feeling that the divides have become almost insurmountable large and this saddens many. However, at the same time there may be a fiercer growing dissent to the dominant discourse on minorities coming within the public arena as well. LINK: http://dare.ubvu.vu.nl/bitstream/handle/1871/53355/complete_dissertation.pdf?sequence=1 TREFWOORDEN: Nederland Publieke opinie Arbeid - Werkgelegenheid Publieke opinie Etnische minderheden Diversiteitsbeleid Werkvloer CODE: 406.15 TITEL: The role of ethnicity in access to care and treatment of outpatients with depression and/or anxiety disorders in specialised care in Amsterdam, the Netherlands UIT: BMC Psychiatry, Vol. 14, No. 252, 2014 AUTEUR(S): Ünlü Ince, B.L. Fassaert, T.J.L. Wit, M. de Cuijpers, P. Smit, J. Ruwaard, J. Rijper, H. UITGAVE: 2014 SAMENVATTING: Paper. Turkish migrants in the Netherlands have a high prevalence of depressive and/or anxiety disorders. Acculturation has been shown to be related to higher levels of psychological distress, although it is not clear whether this also holds for depressive and anxiety disorders in Turkish migrants. This study aims to clarify the relationship between acculturation strategies (integration, assimilation, separation and marginalization) and the prevalence of depressive and anxiety disorders as well as utilisation of GP care among Turkish migrants. Existing data from an epidemiological study conducted among Dutch, Turkish and Moroccan inhabitants of Amsterdam were re-examined. Four scales of acculturation strategies were created in combination with the bi-dimensional approach of acculturation by factor analysis. The Lowlands Acculturation Scale and the Composite International Diagnostic Interview were used to assess acculturation and mood and anxiety disorders. Socio-demographic variables,
depressive, anxiety and co-morbidity of both disorders and the use of health care services were associated with the four acculturation strategies by means of Chi-Squared and Likelihood tests. Three two-step logistic regression analyses were performed to control for possible, confounding variables. Results : The sample consisted of 210 Turkish migrants. Significant associations were found between the acculturation strategies and age, education, daily occupation and having a long-term relationship. A significant association was found between acculturation strategies and depressive disorders: integration was associated with a lower risk of depression, separation with a higher risk. Using the axis separately, participation in Dutch society showed a significant relationship with a decreased risk of depressive, anxiety and co-morbidity of both disorders. Non-participation showed no significant association. No association was found between the acculturation strategies and uptake of GP care. Conclusions: Turkish migrants who integrate may have a lower risk of developing a depressive disorder. Participation in Dutch culture is associated with a decreased risk of depressive, anxiety and co-morbidity of both disorders . Further research should focus on the assessment of acculturation in the detection of depression. LINK: http://www.biomedcentral.com/content/pdf/s12888-014-0252-5.pdf TREFWOORDEN: Turken Geestelijke gezondheid Psychiatrische zorg Nederland Etnische minderheden Segregatie Inburgering Maatschappelijke positie CODE: 564.14 TITEL: Course of post-traumatic stress disorder and health care utilisation among resettled refugees in the Netherlands UIT: BMC Psychiatry, Vol. 14, No. 90, 2014 AUTEUR(S): Lamkaddem, M. Stronks, K. Devillé, W. Olff, M. Gerritsen, A.A.M. Essink-Bot, M.-L. UITGAVE: 2014 SAMENVATTING: Paper. Post-traumatic stress disorder (PTSD) is a major health problem among refugees worldwide. After resettlement, the prevalence of PTSD remains high despite the fact that various PTSD treatments are known to be effective. This study examines the course of PTSD and the role of mental health care utilisation at a 7-year interval (2003-2010) among a cohort of refugees from Iran, Afghanistan, and Somalia after resettlement in the Netherlands. The unchanged high prevalence of PTSD (16.3% in 2003 and 15.2% in 2010) was attributable in part to late onset of PTSD symptoms (half of the respondents with PTSD at T2 were new cases for whom PTSD developed after 2003). The second reason concerned the low use of mental health care services at T1. Whereas the multivariate analyses showed the effectiveness of mental health care, only 21% of respondents with PTSD at T1 had had contact with a mental health care provider at that time. Use of mental health care during the first wave increased the odds of improvement in PTSD symptoms between both measurements (OR 7.58, 95% CI 1.01; 56.85). The findings of this study suggest there are two
possible explanations for the persistently high prevalence of PTSD among refugees. One is the late onset of PTSD and the other is the low utilisation of mental health care. Health care professionals should be aware of these issues, especially given the effectiveness of mental health care for this condition. LINK: http://www.biomedcentral.com/content/pdf/1471-244X-14-90.pdf TREFWOORDEN: Traumaverwerking Nederland Vluchtelingen Psychiatrische zorg Geestelijke gezondheid Nederland CODE: 564.14 TITEL: To discriminate, or not to discriminate? AUTEUR(S): Hartelust, L. UITGAVE: eigen uitgave, 2015 SAMENVATTING: Bachelor scriptie, Erasmus School of Economics - Erasmus Universiteit Rotterdam. In dit onderzoek is een model opgesteld waarmee wordt onderzocht wat de invloed is van het uitsluiten van een werknemer bij een promotiebeslissing. De belangrijkste conclusies van dit onderzoek zijn dat het voor een manager niet loont om een persoon bij voorbaat uit te sluiten, omdat de combinatie van de e§ort van de werknemers en de verwachte abilities leidt tot een lagere output. Dit e§ect is sterker wanneer er meer waarde wordt gehecht aan het krijgen van de promotie. LINK: http://thesis.eur.nl/pub/31569/Hartelust-L.-373083.pdf TREFWOORDEN: Arbeid - Werkgelegenheid Werving & selectie Discriminatie CODE: 411.15 TITEL: Reaching and recruiting Turkish migrants for a clinical trial through Facebook: A process evaluation UIT: Internet Interventions, Vol. 1. No. 2, pp. 74-83, 2014 AUTEUR(S): Ünlü Ince, B.L. Cuijpers, P. Hof, E. van 't Riper, H. UITGAVE: 2014 SAMENVATTING: Paper. Ethnic minorities are underrepresented in mental health research, especially in randomized controlled trials. Recruiting ethnic minorities is challenging and there is a need to develop effective recruitment strategies. This study used data from a randomized controlled trial examining the effectiveness of an online guided self-help intervention for Turkish migrants with depressive symptoms. The recruitment process comprised six strategies in Dutch and Turkish: (1) a press release; (2) digital mailing; (3) the distribution of research information leaflets; (4) advertisements; (5) the Internet (in general terms); and (6) Facebook (FB). We describe the content and approach of each of the strategies and how effective they were in recruiting participants for our study. FB is evaluated in a step-by-step description of the recruitment strategy, together with its results in terms of effectiveness, specifically regarding data of FB Friends and messages received by FB Friends through FB. Results showed that a total of 287 applied for the trial. The majority of applicants were recruited through FB (75.6%, n = 224), of whom 74 (33%, n = 224) were included in the trial. Traditional recruitment strategies
were far less successful, yielding only 16.4% (n = 47) of the total of 287 applicants, of whom only 3 (3.1%) were included in the trial. Traditional recruitment strategies, such as research information leaflets and advertisements in newspapers, appear ineffective in recruiting ethnic minority groups for research purposes. The use of FB proved to be a more successful method. Future research should examine the factors that account for the potential effectiveness of FB as a recruitment method for hard-to-reach populations. LINK: http://www.invent-journal.com/article/S2214-7829(14)00012-8/pdf TREFWOORDEN: Internet Turken Psychiatrische zorg Geestelijke gezondheid CODE: TITEL: Internet-Based, Culturally Sensitive, Problem-Solving Therapy for Turkish Migrants With Depression: Randomized Controlled Trial UIT: Journal of medical Internet research. Vol. 15, No. 10. October, 2013 AUTEUR(S): Ünlü Ince, B.L. Cuijpers, P. Hof, E. van 't Ballegooijen, W. van Christensen, H. Riper, H. UITGAVE: 2013 SAMENVATTING: Paper. Turkish migrants living in the Netherlands have a high prevalence of depressive disorders, but experience considerable obstacles to accessing professional help. Providing easily accessible Internet treatments may help to overcome these barriers. Objective: The aim of this study was to evaluate the effectiveness of a culturally sensitive, guided, self-help, problem-solving intervention through the Internet for reducing depressive symptoms in Turkish migrants. Methods: A two-armed randomized controlled trial was conducted. The primary outcome measure was the severity of depressive symptoms; secondary outcome measures were somatic symptoms, anxiety, quality of life, and satisfaction with the treatment. Participants were assessed online at baseline, posttest (6 weeks after baseline), and 4 months after baseline. Posttest results were analyzed on the intention-to-treat sample. Missing values were estimated by means of multiple imputation. Differences in clinical outcome between groups were analyzed with a t test. Cohen's d was used to determine the between-groups effect size at posttreatment and follow-up. Results: Turkish adults (N=96) with depressive symptoms were randomized to the experimental group (n=49) or to a waitlist control group (n=47). High attrition rates were found among the 96 participants of which 42% (40/96) did not complete the posttest (6 weeks) and 62% (59/96) participants did not complete the follow-up assessment at 4 months. No significant difference between the experimental group and the control group was found for depression at posttest. Recovery occurred significantly more often in the experimental group (33%, 16/49) than in the control group (9%, 4/47) at posttest (P=.02). Because of the high attrition rate, a completers-only analysis was conducted at follow-up. The experimental group showed significant improvement in depression compared to the control group both at posttest (P=.01) and follow-up (P=.01). Conclusions: The results of this study did not show a significant effect on the reduction of depressive symptoms. However, the effect size at posttest was high, which might be an indicator of the possible effectiveness of the intervention when assessed
in a larger sample and robust trial. Future research should replicate our study with adequately powered samples. LINK: http://www.jmir.org/2013/10/e227/ TREFWOORDEN: Turken Etnische minderheden Psychiatrische zorg Geestelijke gezondheid Internet Nederland CODE: 564.13 TITEL: Recruiting and treating depression in ethnic minorities: the effects of online and offline psychotherapy AUTEUR(S): Ünlü Ince, B.L. UITGAVE: 2014 SAMENVATTING: Doctoral Dissertation, Vrij Universiteit Amsterdam. The key goal of this dissertation is to provide greater insight into the effectiveness of psychological treatments for depression in ethnic minorities. The research was carried out as follows. First, the effectiveness of psychotherapy in the treatment of depression in ethnic minorities was investigated in a meta -analysis. Next, an existing Internet-based problem-solving therapy method was adapted and developed for Turkish migrants in the Netherlands and its effectiveness was tested in a randomized controlled trial (RCT). The recruitment process for this trial was evaluated with an overview of effective recruitment strategies for Turkish migrants. Finally, the relationship between depression and acculturation strategies (i.e. integration, assimilation, separation and marginalization) among Turkish migrants in the Netherlands was analysed. It concluders that since there is no reason to assume that psychotherapy works differently in ethnic minorities, evidence-based psychotherapy might be an appropriate way to treat depression in ethnic minorities in clinical practice. In light of the high percentage of Turkish migrants who opt for psychotherapy in Turkish, more attention should be given to the native language of ethnic minorities attending psychotherapy. It seems that offering psychotherapy through the Internet is potentially an effective way to lower the threshold for ethnic minorities to participate in such trials and interventions. In particular, FB is not only a promising strategy for the recruitment of ethnic minority populations, it may also help to lower the threshold for seeking mental health care. Web-based PST offered in Turkish might offer added value in practice for both clinicians and Turkish clients. The assessment of acculturation strategies may be an important component in the detection of depression in ethnic minorities. Future studies should focus on how to improve access to and delivery of psychotherapy for ethnic minorities. Furthermore, recruitment methods for ethnic minorities and the development culturally sensitive approaches to psychotherapy for ethnic minorities are important research topics. The studies in this PhD thesis contribute to the as yet limited number of studies targeting ethnic minority populations for randomized controlled trials. LINK: http://dare.ubvu.vu.nl/bitstream/handle/1871/51949/complete_dissertation.pdf?sequence=4 TREFWOORDEN: Etnische minderheden Psychiatrische zorg Turken Internet Geestelijke gezondheid CODE: 564.14
TITEL: The role of ethnicity in access to care and treatment of outpatients with depression and/or anxiety disorders in specialised care in Amsterdam, the Netherlands AUTEUR(S): Loon, A. van UITGAVE: eigen uitgave, 2015 SAMENVATTING: Dissertation Vrije Universiteit Amsterdam. Study on the role of ethnicity in access to care and treatment of outpatients with depression and/or anxiety disorders in specialised care. Part A of the dissertation focuses on ethnic differences in receiving specialized mental healthcare for affective disorders. Firstly, it explores ethnic differences in access to an Amsterdam outpatient clinic for anxiety and depression treatment (chapter 2). Secondly, it studies ethnic differences in symptom profiles and health beliefs of outpatients with common mental disorders (CMD) (chapter 3). Thirdly, it analyses differences in acculturation status (skills, social integration, traditions, norms/values and feelings of loss) of Moroccan, Turkish and Surinamese migrants, and their effects on treatment outcomes (chapter 4). Summarized, in section A, the main findings were: . (1) Turkish and Moroccan patients significantly more often missed the initial appointment at outpatient specialized mental healthcare compared to indigenous Dutch patients; . (2) Migrant patients showed more anxiety severity, less depression severity, more functional disabilities, higher pain severity and disability, and less trust in therapist care, compared to indigenous Dutch patients; . (3) Acculturation status affects symptom levels , quality of life, and perceived need for care of migrants. Participation in Dutch society appears to be a favourable factor for treatment outcome. . The second part (B) of the dissertation explores the effectiveness of cultural adaptations added to treatment guidelines for depression and/or anxiety in specialized mental healthcare. Firstly, it explores the literature on effectiveness of culturally adapted depression or anxiety treatments in chapter 5. Secondly, it designed a randomized controlled trial study in which we wanted to test the effectiveness on treatment dropout of a cultural competence module, added to the treatment guideline for depressive and anxiety disorders in two Amsterdam clinics in chapter 6. Thirdly, it analysed the result of this RCT study in chapter 7. Summarized, in section B, the main findings were: . . culturally adapted guideline-driven depression and/or anxiety treatments had a positive effect on clinical outcome for US migrants (chapter 5); . a positive additive effect of cultural adaptation of treatment guidelines for depression and/or anxiety could not be demonstrated. There was no significant difference in dropout rates between the intervention and control group (chapter 7). LINK: http://hdl.handle.net/1871/52620 TREFWOORDEN: Etnische minderheden Psychiatrische zorg Turken Marokkanen Geestelijke gezondheid Nederland CODE: 564.15 TITEL: The Link between Ethnicity, Social Disadvantage and Mental Health Problems in a School-Based Multiethnic Sample of Children in the Netherlands UIT: European Child and Adolescent Psychiatry, Vol. 23, No. 11, pp. 1103-1113, 2014 AUTEUR(S): Adriaanse, M. Veling, W. A. Doreleijers, Th.A.H.
Domburgh, L. van UITGAVE: 2014 SAMENVATTING: This study investigates to what extent differences in prevalence and types of mental health problems between ethnic minority and majority youth can be explained by social disadvantage. Mental health problems were assessed in a sample of 1,278 schoolchildren (55 % Dutch, 32 % Moroccan and 13 % Turkish; mean age: 12.9 ± 1.8) using the Strengths and Difficulties Questionnaire self -report and teacher report. Measures of family socioeconomic status, neighbourhood deprivation, perceived discrimination, family structure, repeating a school year, housing stability and neighbourhood urbanization were used as indicators of social disadvantage, based on which a cumulative index was created. Ethnic minority youth had more externalizing and fewer internalizing problems than majority youth. Perceived discrimination and living in an unstable social environment were associated with mental health problems, independent of ethnicity. A dose-response relationship was found between social disadvantage and mental health problems. The adjusted odds ratio for mental health problems was 4.16 (95 % CI 2.49-6.94) for more than four compared with zero indicators of social disadvantage. Social disadvantage was more common in ethnic minority than in majority youth, explaining part of the differences in prevalence of mental health problems. Ethnic minority youth in the Netherlands have a different profile of mental health problems than majority youth. In all ethnic groups, the risk of mental health problems increases with the degree of social disadvantage. The higher prevalence of externalizing problems among ethnic minority youth is explained partly by their disadvantaged social position. The findings suggest that social factors associated with ethnicity are likely to explain mental health problems in ethnic groups. LINK: http://dx.doi.org/10.1007/s00787-014-0564-5 TREFWOORDEN: Etnische minderheden Nederland Kinderen Marokkanen Turken Jongeren Discriminatie CODE: 564.14 TITEL: Towards More Inclusive Ageing and Employment Policies: The Lessons from France, The Netherlands, Norway and Switzerland UIT: De Economist, Vol. 162, No. 4, pp. 315-339 AUTEUR(S): Sonnet, A. Olsen, H. Manfredi, T. UITGAVE: 2014 SAMENVATTING: Paper. Many countries have carried out over the past decade a series of reforms and measures to encourage longer working lives and to respond to the looming challenges of rapid population ageing. But have these steps gone far enough and have the necessary measures been taken? Much of the focus of this policy action has been on old-age pension reform but, as stressed in the report Live Longer ,Work Longer (OECD 2006), a more comprehensive set of reform may be necessary to encourage work at an older age. This includes policy action in three broad areas to: (1) reward work, (2) change employer practices, and (3) improve the employability of workers. The aim of this paper is to provide an overview of recent policy initiatives to give older people better work incentives and choices implemented in France, The Netherlands, Norway and Switzerland since
2006 as well as to identify areas where more could be done, covering both supply-side and demand-side aspects. It concluders that the labour market situation of older workers has improved over the past decade. Despite the severity of the most recent recession, the labour force participation of older workers has held up well in comparison with previous recessions and relative to other demographic groups. These outcomes may to some extent reflect pre-crisis reforms in pension systems and the closing of routes to early retirement. However, this has also meant that an increasing number of older workers who lost their jobs during the crisis became unemployed with a high risk of long -term unemployment. Therefore, it is essential that older unemployed individuals be encouraged to seek jobs actively and that governments ensure the provision of suitable employment services, career advice and re-employment incentives to assist them in this task following the "mutual obligations" approach towards more inclusive growth. In France, the Netherlands, Norway and Switzerland, the top priority in terms of policy action to encourage work at an older age has been in the first area of the OECD's policy agenda, i.e. to "Strengthen financial incentives to carry on working". Policy action in the second (employers' barriers) and third (employability) areas has been much less frequent and sometimes only at the margin. In many instances, awareness campaigns have been the only measure taken to tackle employment barriers on the side of employers, and the issue of improving the employability of older workers has often been addressed at too late a stage, i.e. when they are already long-term unemployed, to be very effective. LINK: http://dx.doi.org/10.1007/s10645-014-9240-x TREFWOORDEN: Arbeid - Werkgelegenheid Werkgelegenheidsbevordering Europa Nederland Ouderen CODE: 433.15 TITEL: Parental Involvement in Partner Choice: The Case of Turks and Moroccans in the Netherlands UIT: European Sociological Review, Vol. 30. No. 3, pp. 387-398, 2014 AUTEUR(S): Zandvliet, P.I. van Kalmijn, M. Verbakel, E. UITGAVE: 2014 SAMENVATTING: This study describes and explains parental involvement in partner choice among Turkish and Moroccan immigrants in the Netherlands. It thus contributes to previous research on third-party influence on partner choice. The study provides quantitative findings on the actual extent of parental involvement in partner choice among immigrant groups compared with the native population in the Netherlands. Analysis of the data, which are from the large-scale Netherlands Longitudinal Life-Course Study, shows that parental involvement is modest among Turkish and Moroccan immigrants, but relatively high when compared with the levels of parental involvement found among the native Dutch. Furthermore, analyses reveal variation in parental involvement within the Turkish and Moroccan groups. Parental involvement is greater among children with lower-educated parents. But this effect is counteracted by a child's higher educational attainment and a later age on formalizing the union. Potential implications of parental involvement for endogamous partner choice are discuss LINK: http://ellenverbakel.nl/attachments/File/Van_Zantvliet_Kalmijn_and_Verbakel_2014_ESR.pdf
TREFWOORDEN: Nederland Etnische minderheden Turken Marokkanen Huwelijk Jongeren CODE: 171/14 TITEL: Tolerance towards homosexuality in Europe: Population composition, economic affluence, religiosity, same-sex union legislation and HIV rates as explanations for country differences UIT: International Sociology, Vol. 39. No. 4, pp. 348-367, 2014 AUTEUR(S): Slenders, S. Sieben, I. Verbakel, E. UITGAVE: 2014 SAMENVATTING: This study aims to explain variation in the level of tolerance towards homosexuality between European countries. Results of multi-level regression analyses on 40 countries from the 2008 wave of the European Values Study show that countries' economic affluence and laws on same-sex unions are positively associated with individuals' tolerance towards homosexuality. An additional exercise suggests that the association between laws and attitudes may be the result of two-way causality; legislation seems to both shape and reflect levels of tolerance towards homosexuality. The study finds no independent association between tolerance and the level of religiosity in a country and refutes the hypothesis that high numbers of diagnosed HIV cases resulting from sex between men are negatively related to tolerance towards homosexuality in Europe. International Sociology 2014, Vol. 29(4) 348-367 © The Author(s) 2014 LINK: http://ellenverbakel.nl/attachments/File/Slenders_Sieben_and_Verbakel_2014_IS.pdf TREFWOORDEN: Homoseksualiteit Discriminatie Europa CODE: 005.14 TITEL: Do Values Matter? The Impact of Work Ethic and Traditional Gender Role Values on Female Labour Market Supply UIT: Social Indicators Research, Vol. 116, No. 2, pp. 596-6010, 2014 AUTEUR(S): Stam, K. Verbakel, E. Graaf, P.M. de UITGAVE: 2014 SAMENVATTING: This article aims to gain a better understanding of the explanatory value of work ethic and traditional gender role values with regard to variation in female labour market supply. Although women's labour market participation has increased dramatically over the past decades, it still lacks behind that of men . A high female participation rate is desirable for several reasons, for instance to cover rising costs due to the ageing of society. The existing literature has mostly focused on micro-economic and macro factors to explain differences between women in participation rate. However, more recently it has been argued that women's values may also play an important role in women's labour market decisions. Work ethic, expressing the moral duty to work in terms of paid employment, is argued to positively affect women's labour supply. However, it is argued that it can have negative implications too if women who hold more traditional gender role values interpret work and work ethic in terms
of housework or in terms of paid employment for men only. This exemplifies the need to study both values at the same time. This study used longitudinal Dutch data (LISS panel, 2007-2010) and estimated both cross-sectional and longitudinal models. Both types of models revealed a similar pattern: work ethic is positively associated with women's labour market participation, but only if we take into account women's gender role values, which negatively relate to women's labour market supply. LINK: http://ellenverbakel.nl/attachments/File/Stam_Verbakel_and_de_Graaf_2014_SIR.pdf TREFWOORDEN: Nederland Arbeid - Werkgelegenheid Sekseverschillen Vrouwen CODE: 432.14 TITEL: Assortative Mating Among Dutch Married and Cohabiting Same-Sex and Different-Sex Couples. UIT: Journal of Marriage and Family, Vol. 76, No. 1. pp. 1-12, 2014 AUTEUR(S): Verbakel, E. Kalmijn, M. UITGAVE: 2014 SAMENVATTING: Paper. The authors compared male and female samesex and different-sex couples in the Netherlands with respect to age and educational homogamy. Because many same -sex couples in the Netherlands are married, differences between married and cohabiting couples were analyzed for all 3 groups. Analyses of data from the Dutch Labor Force Surveys 2001-2007 (N = 184,999 couples) showed that male same -sex couples are less homogamous in terms of age and education than different -sex couples. Female same-sex couples are less homogamous in terms of age, but not in terms of education. No meaningful differences were found between married couples and cohabiting couples. Partnership status appeared less important than the sex composition of the couple. Given the relatively tolerant climate toward homosexuals in the Netherlands, the similarity of the results with those yielded by studies conducted in the United States may be considered striking LINK: http://ellenverbakel.nl/attachments/File/Verbakel_and_Kalmijn_2014_JMF.pdf TREFWOORDEN: Huwelijk Homoseksualiteit Nederland Tolerantie CODE: 171.14 TITEL: Occupational status of partnered gay men and lesbians in the Netherlands: How to explain the gap with men and women in heterosexual couples? UIT: Social Science Research, Vol. 42, No. 3. pp. 942-956, 2013 AUTEUR(S): Verbakel, E. UITGAVE: 2013 SAMENVATTING: This study describes and explains the gap in occupational status between partnered homosexual and heterosexual (wo)men in the Netherlands. Thirteen waves of the Dutch Labor Force Surveys, including 875 partnered gay men and 901 partnered lesbians, have been analyzed with the Oaxaca decomposition method. Bivariate results show significantly higher occupational statuses among partnered gay compared to straight men and among partnered lesbian compared to straight women. Theoretical explanations for these gaps are (1) differences in endowments (distinguishing field of education, educational level, partner's education, marital status, and parenthood) and (2) differences in the strength of the effects of these factors. When the above determinants are kept constant,
occupational status of (wo)men in same-sex couples does not significantly differ from that of (wo)men in different-sex couples. Different educational -next to other-endowments are the major explanation for the favorable occupational positions of partnered gay men and lesbians; in addition, less detrimental effects of parenthood for partnered lesbians partly explain their higher levels of occupational status. LINK: http://ellenverbakel.nl/attachments/File/Verbakel_2013_SSR.pdf TREFWOORDEN: Homoseksualiteit Vrouwen Mannen Arbeid - Werkgelegenheid CODE: 171.13 TITEL: The Division of Paid Labor in Same-Sex Couples in the Netherlands UIT: Sex Roles, Vol. 68, No. 5, pp. 335-348, 2013 AUTEUR(S): Jaspers, E. Verbakel, E. UITGAVE: 2013 SAMENVATTING: This study examines the division of paid labor among gay male and lesbian couples in the Netherlands. It hypothesize that same-sex couples have a more equal division of paid labor than different-sex couples, partly because of lower marriage and fertility rates, and partly because equity norms are more strongly embraced regardless of family stage. Furthermore, it was expected that traditional gender roles result in more hours of paid work by gay male couples than lesbian couples. Descriptive and OLS regression analyses are carried out on 13 waves of the Dutch Labor Force Surveys (1994-2007), which include 998 gay male couples and 1,033 lesbian couples. Results support all hypotheses: same -sex couples divide paid labor more equally than different-sex couples; lesbian couples specialize less after marriage or childbirth; and gay male couples work more hours than lesbian couple. LINK: http://ellenverbakel.nl/attachments/File/Jaspers_and_Verbakel_2013_Sex_Roles.pdf TREFWOORDEN: Huwelijk Homoseksualiteit Arbeid - Werkgelegenheid Nederland Vrouwen Mannen CODE: 171.13 TITEL: Health and happiness among homosexual couples in Europe UIT: International Psychiatry, Vol. 10, No. 2, pp. 31-33 AUTEUR(S): Akker, H. van den Blaauw, J. Lubbers, M. Ploeg, R. van der Scheepers, P.L.H. Verbakel, E. UITGAVE: 2013 SAMENVATTING: Paper. Data from five waves (2002-10) of the European Social Survey were examined to see the extent to which heterosexual and homosexual couples differ in their health and happiness. Homosexual people had lower levels of self/rated health and happiness in six European Countries: Belgium, Denmark, France, Germany, Ireland, Netherlands, Sweden, Switzerland, United Kingdom. This study corroborated the finding that homosexual people have lower levels of self-rated
health and happiness. Discrimination seems to be a partial explanation at most, considering the findings that those who felt themselves to be discriminated against reported worse health but higher levels of happiness than homosexual individuals who did not feel themselves to be discriminated against. The authors therefore postulate an alternative mechanism: the former tend to be more strongly integrated into a gay community; this may bring positive effects in terms of happiness, due to a sense of belonging , but may bring negative health effects because of the specific health risks associated with this particular community. LINK: http://www.rcpsych.ac.uk/pdf/PUB_IPv10n2.pdf TREFWOORDEN: Europa Nederland Discriminatie Geestelijke gezondheid Gezondheid Homoseksualiteit CODE: 005.13 TITEL: Diverse cities and good citizenship: how local governments in the Netherlands recast national integration discourse UIT: Ethnic and Racial Studies, Vol. 38, No. 10, 1798-1814, 2015 AUTEUR(S): Hoekstra, M. UITGAVE: 2015 SAMENVATTING: Paper. Western European national policies increasingly portray diversity as negative and migrants as 'others' who do not belong to the national community. This article examines how local governments articulate alternative discourses of belonging based on residents' shared membership in the civic life of the city. In a Dutch case study focusing on the cities of Amsterdam and the Hague, the ways in which local policymakers diverge from exclusionary national narratives are examined. It is argued that discourses about urban citizenship offer opportunities for the inclusion of migrants by drawing new boundaries between 'good' citizens and those who are unwilling to participate. LINK: http://dx.doi.org/10.1080/01419870.2015.1015585 TREFWOORDEN: Gemeentelijke overheid Minderhedenbeleid Inburgering Nederland Den Haag Amsterdam CODE: 327.15 TITEL: Eindmeting project : Eigen Kracht Resultaten 2014 AUTEUR(S): Buysse, W. Horst, A. van der Roorda, W. UITGAVE: Amsterdam : DSP-Groep, 2015 SAMENVATTING: Eindmeting van het emancipatieprojec "Eigen Kracht". In 2011 sloot het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap overeenkomsten met 22 gemeenten voor de uitvoering voor dit emancipatieproject. Doel was laag opgeleide vrouwen zonder werk of uitkering te activeren en een duwtje in de rug te geven naar een opleiding, een baan of een eigen onderneming. Bij de overeenkomst behoorde een budget dat de gemeenten konden inzetten om laag opgeleide vrouwen zonder werk of uitkering te activeren en een duwtje in de rug te geven naar een opleiding, een baan of een eigen onderneming. Het streven was dat met dit project
gemiddeld 20% van de deelnemende vrouwen ook daadwerkelijk doorstroomde naar werk of een opleiding Eind 2014 rondden de meeste gemeenten de activiteiten af. Dat is niet het einde van het project Eigen Kracht; met ingang van 2015 startte OCW een vervolg waaraan 24 gemeenten deelnemen. Het ministerie van OCW vroeg DSP-groep om metingen uit te voeren naar de voortgang van het project. Die vonden plaats over 2012, 2013 en 2014. Voor deze eindmeting zijn gegevens verzameld door middel van een enquête obder projectleiders , telefonische interviews met projectleiders in de gemeenten Amsterdam, Rotterdam en Utrecht, en een enquête onder deelneemsters van "Eigen Kracht". Uit de eindmeting blijkt onder meer dat tussen 2011 en eind 2014 in de geënquêteerde gemeenten bijna 6 .400 vrouwen deel hebben genomen aan Eigen Kracht. Dit is 103 procent van het totaal aantal vrouwen dat de gemeenten samen met het ministerie van OCW wilden bereiken. De uitstroom van deelnemers naar werk of opleiding tussen de 16 en 20% ligt. de oorspronkelijke doelgroep (laagopgeleide vrouwen zonder baan en zonder uitkering) beperkt bereikt is. Omdat ook middelbaar - en hoogopgeleide vrouwen of vrouwen met een uitkering belangstelling bleken te hebben en er voor hen ook sprake bleek te zijn van een grote afstand tot de arbeidsmarkt, is de doelgroep voor "Eigen Kracht" in de loop van 2013 verbreed. Vanwege de positieve tussenresultaten heeft het project Eigen Kracht inmiddels een vervolg gekregen. LINK: https://www.rijksoverheid.nl/binaries/rijksoverheid/documenten/rapporten/2015/07/15/eindmetingproject-eigen-kracht/eigen-kracht-2014.pdf TREFWOORDEN: Vrouwen Emancipatie Werkgelegenheidsbevordering Arbeid - Werkgelegenheid Gemeentelijke overheid CODE: 421.15 TITEL: Wet banenafspraak en quotum arbeidsbeperkten. Kennisdocument (versie Oktober 2015) UITGAVE: Den Haag : Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, 2015 SAMENVATTING: Kennisdocument bij de Wet banenafspraak en quotum arbeidsbeperkten. Deze wet wijzigt de Wet financiering sociale zekerheid en introduceert een quotumheffing waarmee werkgevers gestimuleerd worden om meer mensen met een arbeidsbeperking in dienst te nemen. Samen met de Participatiewet vormt dit wetsvoorstel de uitvoering van de afspraken in het Regeerakkoord van PvdA en VVD, in het Sociaal Akkoord 2013 en in de Begrotingsafspraken 2014 waarin is afgesproken extra banen te creëren voor mensen met een arbeidsbeperking. Kabinet en sociale partners maakten in het Sociaal Akkoord 2013 de afspraak om extra banen te creëren voor mensen met een arbeidsbeperking. In totaal gaat het om 125.000 banen die in 2026 gerealiseerd moeten zijn: 100.000 banen in de marktsector en 25.000 bij de overheid. Als blijkt dat het afgeproken aantal banen voor gedeeltelijk arbeidsongeschikten achterblijft bij de afspraken die daarover zijn gemaakt, dan kan de staatssecretaris van Sociale Zaken besluiten een wettelijk quotum in werking stellen. Werkgevers die dan nog niet voldoende banen hebben gecreëerd betalen een quotumheffing. Dit kennisdocument geeft antwoord op veel gestelde vragen over de banenafspraak en quotumregeling en gaat onder meer in op: de afspraken uit het sociaal akkoord, de doelgroep, om welke banen het gaat, het monitoren van de extra geplaatste mensen met een arbeidsbeperking, welke banen tellen mee en welke niet, ondersteuning aan werkgevers, het verschil tussen de banenafspraak en de quotumheffing, de quotumheffing.
LINK: https://www.rijksoverheid.nl/binaries/rijksoverheid/documenten/publicaties/2015/10/14/kennisdocument -banenafspraak/kennisdocument-wet-banenafspraak-en-quotumheffing-versie-oktober-2015.pdf TREFWOORDEN: Arbeid - Werkgelegenheid Gehandicapten Positieve actie Werkgelegenheidsbevordering CODE: 421.15 TITEL: Examining 'Postmulticultural' and Civic Turns in the Netherlands, Britain, Germany, and Denmark UIT: American Behavioral Scientist, Vol. 59, No. 6, pp. 702-726, 2015 AUTEUR(S): Meer, N. Mouritsen, P. Faas, D. Witte, N. de UITGAVE: 2015 SAMENVATTING: Paper. There is a widely shared view that the appeal of multiculturalism as a public policy has suffered considerable political damage. In many European states the turn to "civic" measures and discourses has been deemed more suitable for the objectives of minority integration and the promotion of preferred modes of social and political unity. It is therefore said that the first decade of the new century has been characterized by a reorientation in immigrant integration policies-from liberal culturalist to the "return of assimilation", on route to a broader "retreat from multiculturalism" . In this article, the authors argue that such portrayals mask a tendency that is more complicated in some cases and much less evident in others. To elaborate this, they offer a detailed account of the inception and then alleged movement away from positions in favor of multiculturalism in two countries that have adopted different versions of it, namely the United Kingdom and the Netherlands, and two countries that have historically rejected multiculturalism, namely Denmark and Germany. We argue that while there is undoubtedly a rhetorical separation between multiculturalism and civic integration, the latter is in some cases building on the former, and broadly needs to be understood as more than a retreat of multiculturalism. Taking seriously Banting and Kymlicka's argument that understanding the evolution of integration requires the "the mind-set of an archaeologist," the authors offer a policy genealogy that allows us to set the backlash against multiculturalism in context, in manner that explicates its provenance, permutations, and implications. LINK: http://dx.doi.org/10.1177/0002764214566496 TREFWOORDEN: Nederland Inburgering Minderhedenbeleid Europa Duitsland Groot-Brittannië Multiculturele samenleving Etnische minderheden CODE: 312.15
TITEL: Exclusionary Practices in Secondary Schools in the Netherlands: A Comparison Between Students Sent to Outof- School Facilities and Their Non-Referred Peers UIT: Youth & Society, Vol. 47, No. 5, pp. 615- 633, 2015 AUTEUR(S): Coskun, B. Geel, M. van Vedder, P.H. UITGAVE: 2015 SAMENVATTING: This study investigates differences between students sent to out-of-school facilities (N = 148), also called rebound facilities, and nonreferred students (N = 411), in junior vocational high schools in The Hague. The sample consisted of 104 boys (70.3%) and 44 girls (29.7%), and included 41 European- Dutch students (27.5%), 34 Turkish-Dutch (22.9%), 28 Moroccan- Dutch (18.8%), 18 Caribbean-Dutch (12.7%), and 28 immigrant adolescents with other backgrounds (18.1%) like Iraqi and Polish. The ages ranged from 12 to 16 years. Self -reports on externalizing and antisocial behaviors were used to compare the two samples. Referred students scored significantly higher on externalizing and antisocial behaviors than non-referred students. After controlling for age, gender, and socio-economic status (SES), an interaction effect between ethnicity and referral status was found, in which differences between referred and non-referred students on externalizing behavior were larger for national students than for immigrant students. No interaction effects were found for antisocial behaviors. In short, immigrant youths were more likely to be referred while reporting less externalizing behavior than their national peers. Practical implications in terms of possible intervention models are discussed. LINK: http://dx.doi.org/10.1177/0044118X14546317 TREFWOORDEN: Etnische minderheden Nederland VO - Voortgezet onderwijs Den Haag Pesten Schoolloopbaan CODE: 742.15 TITEL: Unemployment scarring by gender: Human capital depreciation or stigmatization? Longitudinal evidence from the Netherlands, 1980-2000 UIT: Social Science Research, Vol. 52, July 2015, pp. 642-658, 2014 AUTEUR(S): Mooi-Reci, I. Ganzeboom, H.B.G. UITGAVE: 2014 SAMENVATTING: Paper. Using longitudinal data from the Dutch Labor Force Supply Panel (OSA), this article examines how unemployment scarring (i.e., wage setbacks following unemployment) and its underlying mechanisms operate across gender in the Netherlands over the period 1985- 2000. A series of fixed effect panel models that correct for unobserved heterogeneity, reveal a notable disparity in unemployment scarring by gender. Interestingly, while unemployment scarring is short-lived and partly conditional upon human capital differences among women, it is strongly persistent among men and contingent upon old age, ethnicity, and tight economic conditions. The findings provide new evidence regarding unemployment scarring by gender while they support the hypothesis that among women the effects of unemployment scarring are predominantly driven by human capital depreciation, while among men stigma effects dominate. LINK: http://dx.doi.org/10.1016/j.ssresearch.2014.10.005 TREFWOORDEN: Arbeid - Werkgelegenheid Werkloosheid
Vrouwen Mannen Sekseverschillen CODE: 432.15 TITEL: Is een 'Yid' hetzelfde als een 'Superjood'? Een sociaalwetenschappelijke blik op het beleid aangaande voetbal gerelateerd antisemitisme in de hoogste profdivisies in Nederland en Engeland. AUTEUR(S): Verhoeven, J. UITGAVE: 2015 SAMENVATTING: Master scriptie, Multiculturalisme in vergelijkend perspectief, Universiteit Utrecht. Dit is een sociaalwetenschappelijke studie naar het voetbal gerelateerd antisemitisme in de Nederlandse en Engelse profcompetitie, dat zich voornamelijk centreert rondom de Amsterdamse voetbalclub Ajax en het Londense Tottenham Hotspur. Beide roemruchte voetbalclubs kennen sinds enkele decennia een joods imago. Dit heeft regelmatig geleid tot uitingen, gemaakt door rivaliserende supporters, die antisemitisch aandoen door toehoorders. De supportersscharen van beide voetbalclubs dragen dit imago als een geuzenaam, als een zogenoemde 'badge of honour.' De eerdergenoemde uitingen - en tot op een zekere hoogte ook de geuzenaam - vormen in beide landen een controversieel thema, onder andere doordat een consensus over de typering en aanpak van het fenomeen lijkt te ontbreken. In dit onderzoek zijn relevante experts uit zowel Nederland als Engeland gevraagd naar hun kijkwijze en ervaringen. Deze visies zijn in een sociaalwetenschappelijk kader geplaatst waarmee vorm is gegeven aan een vergelijking tussen de aanpak van het betreffende fenomeen in beide contexten. Er valt op basis van de interviews te concluderen dat antisemitisch geladen uitingen in de Nederlandse voetbalcontext milder worden benaderd en behandeld dan in Engeland het geval is. Met name de jarenlang durende onduidelijkheid over de toelaatbaarheid in Nederland en een - relatief gezien hoger acceptatie niveau binnen het Nederlandse voetbalbeleid lijken ten grondslag te liggen aan dit lichte verschil. LINK: http://dspace.library.uu.nl/bitstream/handle/1874/320328/Verhoeven%20Joram%20%20masterthesis%202015.pdf?sequence=2 TREFWOORDEN: Nederland Jodendom Sport Antisemitisme CODE: 551.15 TITEL: Valse start. Omgang met discriminatie in het middelbaar beroepsonderwijs AUTEUR(S): Scheepers, M. UITGAVE: eigen uitgave, 2015 SAMENVATTING: Master scriptie, Algemene Sociale Wetenschappen, Universiteit van Utrecht. Eerder onderzoek laat zien dat niet-westerse allochtone leerlingen in het middelbaar beroepsonderwijs (mbo) discriminatie ervaren in het sollicitatieproces naar een stageplaats. In deze kwalitatieve studie is onderzocht welke ervaring de mbo-opleidingen in de beroepsgroep financieel administratief en handel en ondernemen hebben met deze signalen van discriminatie. Middels dertien semigestructureerde diepte-interviews onder beroeps praktijk vorming (BPV) -coördinatoren werkzaam bij zeven ROC's, is getracht nuance en begrip te geven aan de cijfers uit bestaande onderzoeken. Uit de resultaten kwam naar voren dat de BPV-coördinatoren gevoelens van discriminatie onder leerlingen herkennen. Grote verschillen zaten in de verklaring van deze gevoelens. Dit valt onder te verdelen in drie categorieën.
De eerste categorie erkent van coördinatoren dat deze gevoelens van discriminatie bij de leerlingen leven en geven aan dat dit voortkomt uit feitelijke discriminatie. De tweede categorie BPV-coördinatoren erkent ook dat allochtone leerlingen discriminatie ervaren maar geven aan dat dit voortkomt uit de perceptie van de leerling. Leerwerkbedrijven kiezen voor de beste leerling ongeacht afkomst. De derde categorie gaf aan dat ze geen signalen van discriminatie ontvangen vanuit de leerlingen. Naast de perceptie van leerlingen is ook gevraagd of de BPV-coördinatoren verzoeken hebben gekregen van leerwerkbedrijven om leerlingen van een bepaalde etniciteit niet bij het desbetreffende bedrijf te plaatsen. Alle autochtone BPV-coördinatoren (10) gaven aan dat ze in meer of mindere te maken hebben gehad met dergelijk verzoeken. Deze antwoorden staan in contrast met visie dat de ervaring van discriminatie vooral de perceptie van leerlingen is. Mogelijk worden deze verzoeken niet altijd geïnterpreteerd als expliciete discriminatie. Als laatste is gevraagd of BPV-coördinatoren bekend waren met beleid inzake discriminatie bij het sollicitatieproces naar een stageplaats. Dit blijkt bij geen van de respondenten het geval. Ook blijkt er weinig draagvlak te zijn om hier nieuw beleid voor te ontwikkelen. Dit motivatie achter dit beperkte draagvlak is onder te verdelen in twee categorieën. De eerste categorie BPV-coördinatoren onderneemt zelf actie bij vermeende discriminatie en vindt dit afdoende waardoor ze het niet noodzakelijk vinden om hier beleid op te maken. De tweede groep vindt het probleem niet urgent en groot genoeg om hier beleidsmatig rekening mee te houden. LINK: http://dspace.library.uu.nl/bitstream/handle/1874/320327/Scheepers%20Melle%20%20%20masterthesis%202015.pdf?sequence=2 TREFWOORDEN: Etnische minderheden Studenten / stagiaires Arbeid - Werkgelegenheid Werving & selectie Beroepsonderwijs VO - Voortgezet onderwijs Discriminatie Leerlingen CODE: 745.15 TITEL: Werkend Re-integratiebeleid. Een onderzoek naar arbeidsparticipatie van specifieke groepen nieuwkomers in de gemeente Zwolle AUTEUR(S): Rijsman, S. UITGAVE: eigen uitgave, 2015 SAMENVATTING: Master scriptie, Algemene Sociale Wetenschappen, Universiteit van Utrecht. In dit onderzoek is gepoogd om te ontdekken hoe de arbeidsparticipatie van specifieke nieuwkomers in de gemeente Zwolle bevorderd kan worden. Dit onderzoek gaat met name na hoe specifieke groepen nieuwkomers succesvol kunnen deelnemen aan de reguliere reintegratietrajecten. Deze studie is voortgebouwd op de menselijke- en sociale kapitaaltheorie die een verklaring bieden voor arbeidsparticipatie. Tevens is er vanuit deze theorieën een koppeling gemaakt naar beleidsvoering en is er onderzocht welke ervaringen, meningen en verwachtingen nieuwkomers hebben van het re-integratiebeleid van de gemeente Zwolle. Allereerst is er door middel van interviews en een focusgroep kwalitatief onderzocht welke belemmeringen nieuwkomers tegenkomen bij het zoeken naar werk en wat zij verwachten in het re-integratiebeleid van de gemeente Zwolle. Ook is aan consulenten en professionals gevraagd waarom zij denken dat veel nieuwkomers moeite hebben met het vinden van een betaalde baan. Hierna is er door middel van een survey kwantitatief onderzocht welke factoren
een rol spelen bij het wel of niet succesvol integreren op de arbeidsmarkt. Factoren die onderzocht zijn, waren: opleiding, taalbeheersing, ervaren discriminatie, overbruggend netwerk en netwerk binnen de eigen groep. Tevens is er onderzocht wat de opinie van respondenten was omtrent het re -integratiebeleid van de gemeente Zwolle. Uit de resultaten bleek dat het niet bezitten van een (geschikt) diploma als een van de grootste obstakels werd ervaren bij het zoeken naar werk. Tevens bleek opleiding een belangrijk effect te hebben op de kans op werk. Hoogopgeleide vluchtelingen hebben vaak problemen met de erkenning van hun diploma uit hun thuisland en de geringe mogelijkheden voor bijscholing in Nederland. Daarnaast bleek dat het beheersen van de taal een belangrijk effect heeft op de kans op werk. Voor laagopgeleide vluchtelingen is het leren van de taal echter moeilijk, zij hebben aan een inburgeringscursus niet genoeg. Ook discriminatie door werkgevers ervaren veel nieuwkomers als een obstakel om aan het werk te komen. In tegenstelling tot resultaten uit bestaande onderzoeken, bleek het overbruggend netwerk geen effect te hebben op de kans op werk. Een netwerk binnen de eigen groep echter wel. Ook bleek uit de resultaten dat er een discrepantie bestaat tussen de verwachtingen van nieuwkomers en de verwachtingen van de gemeente omtrent het re-integratiebeleid. Nieuwkomers zijn van mening dat de gemeente een brug moet zijn naar werkgevers en voor hen een arbeidsplaats zou moeten regelen. Ook vinden zij dat ze geen baat zullen hebben bij het leren van werknemersvaardigheden binnen re-integratietrajecten. Concluderend kan gezegd worden dat de gemeente Zwolle zich vanuit een holistische aanpak in kan zetten voor het behalen van een startkwalificatie voor alle bijstandsgerechtigden, het aanbieden van (praktijkgericht) taalonderwijs, het aanpakken van discriminatie en hierin een voorbeeldfunctie innemen en zorgen dat netwerken tussen burgers worden uitgebreid en sterker worden. Tevens kan de gemeente de discrepantie die bestaat tussen de verwachtingen van nieuwkomers en de gemeente verkleinen. LINK: http://dspace.library.uu.nl/bitstream/handle/1874/320326/Rijsman%20Suzanne%20%20masterthesis%202015.pdf?sequence=2 TREFWOORDEN: Arbeid - Werkgelegenheid Werkgelegenheidsbevordering Etnische minderheden Vluchtelingen Overijssel Arbeidsbemiddeling CODE: 421.15 TITEL: Wie heeft jouw voorkeur? De invloed van expliciete en impliciete attitudes op discriminerend gedrag met betrekking tot de keuze voor een sollicitant AUTEUR(S): Berlo, C. van UITGAVE: eigen uitgave, 2015 SAMENVATTING: Master scriptie, Algemene Sociale Wetenschappen, Universiteit van Utrecht. Etnische minderheden hebben over het algemeen een slechtere positie op de Nederlandse arbeidsmarkt dan autochtonen. Verklaringen voor de achterstand van etnische minderheden op de Nederlandse arbeidsmarkt zijn het verschil in menselijk en sociaal kapitaal, zelfselectieprocessen, maar ook etnische discriminatie blijkt ten grondslag te liggen aan dit verschil. Discriminatie op de arbeidsmarkt heeft negatieve gevolgen voor de integratie en sociaal -economische positie van etnische minderheden. In deze thesis is daarom onderzoek gedaan in hoeverre etnische discriminatie op de arbeidsmarkt verklaard kan worden aan de hand van etnische voorkeuren, al dan niet onbewust, in het selectieproces. Er is gekeken naar de invloed van expliciete en impliciete attitudes over etnische minderheden op discriminerend gedrag met
betrekking tot de keuze voor een kandidaat en een vernieuwend element in het onderzoek is de invloed van de twee moderatoren ambigue informatie op het cv en individuele risicopreferenties op deze relatie. De resultaten weergeven dat expliciete en impliciete attitudes een verschillend construct omvatten. Alleen expliciete attitudes hebben een effect op discriminerend gedrag met betrekking tot de keuze voor een kandidaat, terwijl impliciete attitudes geen significante resultaten weergeven. Ambigue informatie op het cv blijkt van invloed te zijn op de relatie tussen expliciete attitudes en positieve discriminatie. Wanneer er ambigue informatie op het cv staat, hebben mensen met negatieve expliciete attitudes meer de kans om op een subtiele wijze onderscheid te maken, waardoor de kans op positieve discriminatie afneemt. Individuele risicopreferenties daarentegen oefenen invloed uit op de relatie tussen impliciete attitudes en discriminatie; wanneer een persoon minder bereidwillig is om risico te nemen, dan gaan negatieve impliciete attitudes sterker gepaard met discriminatie. Verder onderzoek zal moeten uitwijzen wat de precieze invloed is van de expliciete en impliciete attitudes op discriminerend gedrag met betrekking tot de keuze voor een kandidaat en de invloed van verschillende condities op deze relatie. LINK: http://dspace.library.uu.nl/bitstream/handle/1874/320213/Berlo%20Carlijn%20van%20%20masterthesis%202015.pdf?sequence=2 TREFWOORDEN: Etnische minderheden Discriminatie Arbeid - Werkgelegenheid Werving & selectie CODE: 411.15 TITEL: Jong en anders. Onderzoek naar de aandacht voor lesbische, homo, bi-jongeren, transgenderjongeren en jongeren met een intersekse conditie in de jeugdsector UIT: Journal of Social Intervention: Theory and Practice, Vol. 24, No. 3, pp. 21-41, 2015 AUTEUR(S): Emmen, M. Felten, H. Addink, A. Boote, M. Bakker, P.P. Keuzenkamp, S. UITGAVE: 2015 SAMENVATTING: Dit artikel doet verslag van een onderzoek naar de aandacht voor lesbische, homo , bi-jongeren, transgenderjongeren of LHBT-jongeren en jongeren met een intersekse-conditie in de jeugdsector Omdat LHBT-jongeren een slechtere psychische gezondheid hebben en vaker suïcidaal zijn ligt het voor de hand dat zij vaker in aanraking komen met professionals in de jeugdsector. In 2014 is voor het eerst in Nederland een onderzoek uitgevoerd naar de mate waarin en op welke manier er onder professionals die werken met jongeren aandacht is voor het bestaan, de specifieke risico's, behoeften en problemen van LHBT-jongeren en jongeren met een intersekse conditie. Het gaat om een beschrijvend vragenlijstonderzoek onder 421 professionals, aangevuld met kwalitatieve input uit een expertmeeting. Uit de resultaten blijkt dat aandacht van professionals voor seksuele voorkeur en genderidentiteit niet vanzelfsprekend is. Er is sprake van een gebrek aan kennis over deze jongeren: 41% weet niet hoe te signaleren dat een jongere worstelt met LHB-gevoelens en voor transgenderjongeren is dat 64%. Geen van de respondenten ontmoette ooit bewust een jongere met een intersekse conditie. Professionals brengen LHBT-gevoelens niet in verband met andere psychische en sociale problemen die deze jongeren hebben. Zij ervaren LHBT-gevoelens zelf niet als iets bijzonders en zien geen
rol voor zichzelf in het ondersteunen van de betreffende jongeren. De combinatie van een gebrek aan kennis van de moeilijkheden die LHBTijongeren ervaren en het bestaan van handelingsverlegenheid en een gebrek aan handelingsperspectief zorgt ervoor dat aandacht voor LHBTi-jongeren in de jeugdsector niet vanzelfsprekend is. LINK: https://www.journalsi.org/articles/10.18352/jsi.454/galley/375/download/ TREFWOORDEN: Nederland Homoseksualiteit Jongeren Geestelijke gezondheid Transseksualiteit Welzijnswerk Biseksualiteit CODE: 175.15 TITEL: Kinderen buiten beeld UIT: Journal of Social Intervention: Theory and Practice, Vol. 24, No. 1, pp. 3-24, 2015 AUTEUR(S): Doorn, L. van Kloppenburg, R. Kromhout, M. UITGAVE: 2015 SAMENVATTING: Artikel. Nederland Dit artikel werpt licht op de omstandigheden waaronder kinderen zonder verblijfsstatus (ongedocumenteerde kinderen) opgroeien in Nederland en niet in beeld zijn bij de overheid. Het betreft uitgeprocedeerde kinderen en kinderen die nooit een asielaanvraag hebben ingediend. In beide gevallen gaat het om kinderen die met hun ouders een bestaan in de illegaliteit opbouwen. De data zijn afkomstig uit een studie naar de woon- en leefsituatie van 29 illegale kinderen tussen 6 tot 19 jaar oud. De kinderen benoemen problemen die gedeeltelijk samenvallen met die van andere kinderen in Nederland , ook kinderen die in armoede opgroeien. De problemen van ongedocumenteerde kinderen werken echter zwaarder door. Ook staan zij onder grote psychische druk . Ze leven met het geheim van hun juridische status, zijn bang door de politie te worden opgepakt, weten niet wie ze kunnen vertrouwen en ervaren hun toekomst als ongewis. LINK: https://www.journalsi.org/articles/10.18352/jsi.433/galley/362/download/ TREFWOORDEN: Vreemdelingenbeleid Vreemdelingen Illegalen Nederland Opvoeding CODE: 163.15 TITEL: Bridging social capital through sports: an explorative study on (improving) inter-ethnic contact at two soccer clubs in the Netherlands UIT: Journal of Social Intervention: Theory and Practice, Vol. 23, No. 4, pp. 23-38, 2014 AUTEUR(S): Verhagen, S. Boonstra, N. UITGAVE: 2014 SAMENVATTING: Paper. In the Netherlands, the social integration of minorities has been the subject of much debate in recent years. Historical events such as the murders of politician Pim Fortuyn and writer Theo van Gogh, and more recently the emergence of organizations such as Islamic State (IS), have had a major impact on public debate in the Netherlands. Nevertheless, belief in the socially integrative role of sport has increased. Sport, especially formal participation
in sport, is expected to contribute positively to social cohesion and the social integration of minorities. Nonetheless, existing research shows that policymakers overestimate the impact of sport on social integration in society. Sport is no panacea. Sport can include people, but it can also exclude them by bringing together those who "look alike". In this article the authors explore whether (and how) sport, and in particular soccer, can lead to bridging social capital, despite the fact that people generally prefer to congregate with "equals". They base their results on questionnaires and a limited number of additional interviews at two soccer clubs in the city of Utrecht in the Netherlands. They conclude that although sport can reinforce segregation, formal participation in sport also has the ability to enhance social inclusion and inter-ethnic contacts. The research indicates that measures could be taken in order to promote understanding and respect. LINK: https://www.journalsi.org/articles/10.18352/jsi.423/galley/355/download/ TREFWOORDEN: Autochtonen Sport Relatieverbetering (groepen) Interetnische verhoudingen Etnische minderheden CODE: 551.14 TITEL: De rol van etniciteit, cultuur en religie in de pleegzorg. Een verkenning AUTEUR(S): Bellaart, H. Day, M. UITGAVE: Utrecht : Kennisplatform Integratie & Samenleving (KIS) / Movisie, 2015 SAMENVATTING: Onderzoek naar de rol van etniciteit, cultuur en religie in de pleegzorg. Centraal staat de volgende vraag: Welke rol speelt religie en ver h etnisch -culturele achtergrond bij het werven, voorbereiden en certificeren van pleegouders, de matching tussen pleegkind en pleegouders en de plaatsing in het pleeggezin? Gegevens zijn verzameld door middel van een bronnenonderzoek en deskresearch, een enquêteonder de pleegzorginstellingen, semigestructureerde interviews bij zes pleegzorginstellingen, en een conferentie over het onderwerp pleegzorg en diversiteit. Uit het onderzoek komt naar voren dat de helft van de pleegzorginstellingen een tekort aan pleegouders met een specifieke etnisch -culturele of religieuze achtergrond ervaart. Er is met name een tekort aan Islamitische pleeggezinnen, en binnen deze gemeenschap vooral pleegouders met een Turkse of Marokkaanse achtergrond. Ongeveer de helft hanteert geen gerichte werving. Toch hebben alle instellingen wel voorkeur voor plaatsing van het kind bij een gelijkgestemd gezin. Ook blijkt gerichte werving wel vruchten af te werpen. LINK: http://www.kis.nl/sites/default/files/bestanden/Publicaties/Rol-etniciteit-religie-bij-pleegzorg.pdf TREFWOORDEN: Etnische minderheden Pleegkinderen Opvoeding Islam CODE: 171.15 TITEL: Community support and participation among persons with disabilities. A study in three European countries UIT: Journal of Social Intervention: Theory and Practice, Vol. 23, No. 3, pp. 44-59, 2014 AUTEUR(S): Wilken, J.P. Medar, M. Bugarszki, S. Leenders, F.
UITGAVE: 2014 SAMENVATTING: This article describes a European project which was aimed at improving the situation of persons with psychiatric or learning disabilities with regard to social participation and citizenship. The project took place in three countries (Estonia, Hungary and the Netherlands) and four cities (Tallinn, Budapest, Amersfoort and Maastricht). The project included research and actions at the policy level, the organizational level and the practice level. At the policy level, the framework of the United Nations Convention on the Rights of Persons with Disabilities (United Nations, 2006) and the European Disability Strategy (European Commission, 2010) were used to look at national and local policies, at the reality of the lives of those with disabilities and at the support that professional services offer with regard to participation and inclusion. The project generated a number of insights, recommendations and methods by which to improve the quality of services and increase the number of opportunities for community engagement. In this article, it presents some of the lessons learned from the meta-analysis. Although the circumstances in each country are quite different with regard to policy, culture and service systems, it is remarkable that people with disabilities face many of the same problems. LINK: https://www.journalsi.org/articles/10.18352/jsi.410/galley/346/download/ TREFWOORDEN: Participatie Gehandicapten Oost-Europa Burgerschap CODE: 145.15 TITEL: Criminaliteit en rechtshandhaving 2014 : Ontwikkelingen en samenhangen REDACTIE: Kalidien, S.N. Heer de-Lange, N.E. de UITGAVE: Den Haag : Min. van Justitie - WODC / Centraal Bureau voor de Statistiek / Boom Lemma Uitgevers / Raad voor de Rechtspraak, 2015 SAMENVATTING: Editie 2014 van 'Criminaliteit en rechtshandhaving' dat een beeld geeft van de cijfermatige ontwikkelingen in de criminaliteit, opsporing, vervolging, berechting en tenuitvoerlegging van opgelegde straffen in Nederland. De opgenomen informatie is ontleend aan databases, onderzoeksrapporten en jaarverslagen. Er worden cijfers gegeven over criminaliteit uitgesplitst naar type misdrijf of delictgoep: een van die delictgroepen is discriminatie (art. 137c t/m 137g). Daar worden cijfers over gegeven: geregistreerde gevallen, aantallen schuldigverklaringen, opgehelderde zaken, verhoorde verdachten, minderjarigheid, door het OM afgedane zaken, uitspraken van rechters, opgelegde straffen. Deze publicatie verschaft informatie over langere tijd en richt zich met name op de periode 2007-2014. Bijna één op de vijf Nederlanders van 15 jaar en ouder was in 2014 slachtoffer van veelvoorkomende criminaliteit zoals gewelds-, vermogens- of vandalismedelicten. Dit is iets minder dan in 2013. Over de periode 2005-2014 is het slachtofferschap met bijna een derde gedaald. Verder registreerde de politie in 2014 net iets meer dan 1 miljoen misdrijven, 7% minder dan in 2013. Het afgelopen decennium is de geregistreerde criminaliteit met een kwart afgenomen. Het totale aantal verdachten is sinds 2007 met ruim een derde gedaald. Het Openbaar Ministerie handelde in 2014 bijna 222.000 zaken af, ruim een vijfde minder dan in 2007. Deze editie bevat: . N.E.de Heer-de Lange en S.N. Kalidien: Inleiding ; . M.M.P. Akkermans en R.J.Kessels: Criminaliteit en slachtofferschap; . R.J. Kessels en C.M.P. Verkleij:Misdrijven en opsporing ; . M.M. van Rosmalen en R.F. Meijer: Vervolging ; .M.M. van Rosmalen en R.F. Meijer: Vervolging;
. C.M.P.Verkleij en R.F. Meijer :Berechting ; S.N. Kalidien: Tenuitvoerlegging van sancties; . F.P. van Tulder,R.F. Meijer, S.N. Kalidien en C.M.P.Verkleij: De strafrechtsketen in samenhang ; . F.P. van Tulder, D.E.G. Moolenaar en C.M.P.Verkleij: Overtredingen ; . D.E.G. Moolenaar, M.Vlemmings, F.P. van Tulder en J. de Winter: Kosten van criminaliteit ; . P.R. Smit en H. Goudriaan : Nederland in internationaal perspectief LINK: http://www.cbs.nl/NR/rdonlyres/00F932E8-EEF7-4FD9-8BA4D2B125C3FE8D/0/Criminaliteitenrechtshandhaving2014.pdf TREFWOORDEN: Strafrecht Openbaar Ministerie Criminaliteit Discriminatie Nederland CODE: 363.15 TITEL: Evaluatie Politiewet 2012 in de Eenheid Oost-Nederland en landelijke thema's : Eindrapportage AUTEUR(S): Jacobs, G. Bayerl, P.S. Brein, E. Flory, M. Bunt, H. van de Haas, N. Prins, R. UITGAVE: Rotterdam : Erasmus University Rotterdam - Rotterdam School of Management (RSM) , 2015 SAMENVATTING: Evaluatieonderzoek naar de gevolgen van de invoering van de nationale politie bij de Eenheid Oost-Nederland. De hoofdvraag die aan het onderzoek ten grondslag ligt is: "Wat is de stand van zaken omtrent de invoering van de nationale politie in Oost-Nederland?" Het antwoord op deze vraag moet uitwijzen of het nieuwe politiebestel lijkt te werken voor alle betrokken partijen zoals de wetgever het heeft beoogd. Er zijn 8 onderdelen waar het onderzoek zich op richt: (1) De constructie van de nationale politie als aparte rechtspersoon; (2 ) De positie van de korpschef; (3) Het gebruik van de aanwijzingsbevoegdheid; (4 ) De rol van de regioburgemeester; (5) De klachtbehandeling; (6) De ervaringen van burgers; (7) De samenwerking met ketenpartners en externe stakeholders in de Eenheid Oost-Nederland; (8) De aanpak van polarisatie, radicalisering en High Impact Crime in de Eenheid Oost-Nederland. Eén hoofdstuk omvate een case study naar de invloed van de invoering van de nationale politie ten aanzien van (de aanpak van) polarisatie en radicalisering en HIC-delicten.De resultaten van de evaluatie laten het onderstaande beeld zien. Het merendeel van de respondenten is het eens met de algemene noodzaak voor een nationale politie. Niemand betwist dat het integrale, gecentraliseerde beheer grote voordelen heeft. Dat neemt echter niet weg dat de nationale politie een enorme reorganisatie ondergaat waarbij naar veler oordeel (te) veel verwacht wordt in een (te) korte tijd met (te) beperkte middelen. Ook is onderschat hoe ingewikkeld de reorganisatie en hoe groot de impact op politiemedewerkers zouden zijn, terwijl het politiewerk gewoon moest doorgaan. De operationele slagkracht is volgens de respondenten verbeterd, het is gemakkelijker geworden om experts bij elkaar te brengen, er kan sneller op nieuwe criminaliteitsontwikkelingen (zoals radicalisering) gereageerd worden en op- en afschalen gaat soepeler (zie bijvoorbeeld het Zwarte Cross festival). Ook op het gebied van High Impact Crime (HIC) is een breder scala aan interventies
beschikbaar doordat het vanzelfsprekender is geworden om over de eenheidsgrenzen heen te communiceren en best practices uit te wisselen. LINK: https://www.wodc.nl/images/2497-volledige-tekst_tcm44-607133.pdf TREFWOORDEN: Politie-dienst Politie-optreden Radicalisering Geweldpreventie CODE: 361.15 TITEL: Terugkeer van vertrekplichtige vreemdelingen : Een verkenning van interventies om zelfstandige terugkeer te stimuleren AUTEUR(S): Klaver, J. Telli, S. Witvliet, M. UITGAVE: Amsterdam : Regioplan Beleidsonderzoek, 2015 SAMENVATTING: Verkennend onderzoek naar de mogelijkheden om inzichten over gedragsbeïnvloeding toe te passen in de begeleiding van vertrekplichtige vreemdelingen bij zelfstandige terugkeer. Deze studie richt zich vooral vertrekplichtige vreemdelingen: personen die wel kunnen, maar niet willen vertrekken. In dit onderzoek zijn de belangrijkste belemmeringen voor terugkeer geïnventariseerd, zijn zes gedragsinterventies uit andere beleidsterreinen dan de vreemdelingenketen nader bestudeerd en is de mogelijke bruikbaarheid van nudging voor het stimuleren van terugkeer in kaart gebracht. Gegevens zijn verzmaled door middel van een literatuurstudie, interviews met begeleiders uit het veld over de ervaren belemmeringen van vertrekplichtige vreemdelingen, een groepsgesprek met uitvoerders die betrokken zijn bij het terugkeerproces. Deze studie laat zien dat er in andere sociale domeinen waarbij ook sprake is van een dwingende sturing vanuit de overheid, interventies zijn die mogelijk toepasbaar zijn in de begeleiding naar terugkeer. Voor de doelgroep waarop dit onderzoek zich richt, vertrekplichtige vreemdelingen die wel kunnen maar niet willen vertrekken, lijkt voor de partners die betrokken zijn in het terugkeerproces veel winst te behalen in methodieken die zich 9 richten op het motiveren van mensen voor begeleiding als een eerste stap om het gesprek over terugkeer aan te gaan. Belangrijke aandachtspunten daarbij zijn de houding van de professionals (de werkalliantie en responsiviteit) en de ingezette technieken en instrumenten gericht op motiveren en coaching. LINK: https://www.wodc.nl/images/2492-volledige-tekst_tcm44-601154.pdf TREFWOORDEN: Vreemdelingenbeleid Vreemdelingen Uitzetting Remigratie CODE: 321.15 TITEL: Psychische diversiteit op het werk en de rol van de werkgever: Een literatuuronderzoek AUTEUR(S): Smit, A. UITGAVE: Amersfoort : Samen Sterk Zonder Stigma, 2014 SAMENVATTING: Literatuuronderzoek naar psychische diversiteit op het werk en de rol van de werkgever. Centraal staan drie vragen: (1) Wat is de houding en het gedrag van werkgevers ten opzichte van werknemers met een psychische aandoening?; (2) Wat is het gewenste gedrag van werkgevers ten opzichte van werknemers met een psychische aandoening?; (3) Wat zijn strategieën om de houding en het gedrag van werkgevers ten opzichte van werknemers met een psychische aandoening in positieve zin te beïnvloeden? Alle relevante (wetenschappelijke) Nederlandse en
Engelstalige literatuur van de afgelopen tien jaar is tegen het licht gehouden en gelokaliseerd. De belangrijkste conclusie van het onderzoek: er is nog relatief weinig aandacht voor werknemers met psychische aandoeningen op de werkvloer. Kennis over wat nodig is om deze werknemers optimaal te laten functioneren ontbreekt nog. Het grootste deel van de mensen met een psychische aandoening is aan het werk, maar moet vaak wel een strijd leveren om dat werk te behouden. Veel mensen durven niet open te zijn over hun aandoening vanwege angst voor negatieve reacties van anderen en voor discriminatie. Daardoor werken veel werknemers door terwijl ze ziek zijn. Wanneer de werknemer ziek aan het werk blijft, leidt dat tot onderpresteren, productiviteitsverlies en uiteindelijk tot toename van de verzuimduur. Uit de studie komt naar voren dat werkgevers, leidinggevenden en collega's hierdoor worden bevestigd in hun vooroordelen. Deze vooroordelen leven in de gehele samenleving, maar specifiek voor de werkcontext is dat een psychische aandoening niet als legitiem ziek zijn, wordt erkend. Gevolgen van deze vooroordelen zijn minder kans op promotie , toeschrijven van fouten aan de aandoening en minder kans op behoud van werk. LINK: http://www.samensterkzonderstigma.nl/nieuws/onderzoek-psychische-diversiteit-op-het-werk-ende-rol-van-de-werkgever-toont-verbeterpunten/ TREFWOORDEN: Werkvloer Gehandicapten Diversiteitsbeleid Geestelijke gezondheid Arbeid - Werkgelegenheid CODE: 413.14 TITEL: NOS Prinsjesdagonderzoek 2015 : Rapport UITGAVE: Amsterdam : Ipsos, 2015 SAMENVATTING: Rapport van een onderzoek over hoe Nederlanders denken over actuele zaken dat is verricht onder een steekproef van 1147 stemgerechtigde Nederlanders. De gegevens zijn verzameld van dinsdagmiddag 8 september 2015 tot en met donderdag 10 september 2015. Het veldwerk vond daarmee plaats voor het vluchtelingendebat in de Tweede Kamer van donderdag 10 september. Onderwerp dat onder meer aan bod komt zijn de de komst van vluchtelingen. Van de ondervraagden is 28 procent het eens met de stelling dat het kabinet de grenzen moet sluiten voor elke vorm van immigratie, ook voor arbeidsmigranten uit andere Europese landen. 52 procent vindt dat de grenzen niet dicht moeten. De rest heeft geen mening. Alleen van de PVV-kiezers is een meerderheid voor het sluiten van de grenzen: 78 procent van de mensen die in 2012 op de PVV stemden, is het met de stelling eens. Van de VVD-kiezers vindt 28 procent dat de grenzen dicht moeten: net zo veel als het landelijk gemiddelde. De toestroom van vluchtelingen maakt bijna de helft van de Nederlanders pessimistisch over de toekomst van Nederland. 44 procent van de ondervraagden onderschrijft dat de toestroom hen somber maakt over de toekomst van Nederland. 29 procent zegt er niet somber door te worden. Bijna de helft (47 procent) denkt dat de vluchtelingenstroom negatieve gevolgen krijgt voor de economie; 22 procent denkt dat niet. 43 procent verwacht dat de veiligheid van Nederland erdoor zal afnemen; 23 procent verwacht dat juist niet . De grote aantallen vluchtelingen maken ook behoorlijk veel Nederlanders angstig. 35 procent van de ondervraagden antwoordt bevestigend op de stelling 'de toestroom van vluchtelingen naar Europa maakt me bang'. Ongeveer een net zo grote groep antwoordt met 'nee'. LINK: http://download.omroep.nl/nos/docs/150915_ipsos.pdf TREFWOORDEN: Nederland Vluchtelingenbeleid Vluchtelingen
Xenofobie Publieke opinie CODE: 141.15 TITEL: Inclusie, (on)gewoon doen! Eindrapportage onderzoek professionals en inclusie AUTEUR(S): Knevel, J. Wilke, J.P. UITGAVE: Utrecht : Kenniscentrum Sociale Innovatie - Hogeschool Utrecht, 2015 SAMENVATTING: Eindrapportage van een onderzoek dat docenten en studenten van Hogeschool Utrecht deden naar de proeftuinen van "Expeditie Inclusie". Deze zeven proeftuinen zijn opgezet door de zorgorganisaties Arduin, De Lichtenvoorde, Dichterbij, Esdégé-Reigersdaal, Middin, Pameijer en Syndion om zo ervaring op te doen bij de maatschappelijke inclusie van mensen met een beperking. Vragen die centraal stond bij deze proeftuinen waren: Werken aan meer inclusie en participatie van mensen met beperkingen blijkt in de praktijk weerbarstig. Wat is er nodig om aan inclusie te werken? Welke kennis en competenties hebben professionals nodig? Wat wordt van mensen met beperking zelf en hun netwerk gevraagd? Welke werkwijzen en activiteiten dragen bij aan meer inclusie? De kennis die werd opgedaan binnen de organisatie werd gedeeld in landelijke bijeenkomsten. De meeste proeftuinen namen een aanloop in het najaar van 2013 en werden operationeel begin 2014. In 2015 liep nog een aantal proeftuinen door . Elke proeftuin is gestart met een inclusie-scan (een soort nulmeting) en vervolgens is overal een plan van aanpak opgesteld voor de proeftuin. LINK: http://www.inclusionlab.nl/wp-content/uploads/2015/09/Inclusie-ongewoon-doen-2015.pdf TREFWOORDEN: Geestelijke gezondheid Gehandicapten Participatie Hulpverlening Psychiatrische zorg CODE: 564.15 TITEL: Partner choice among children of immigrants AUTEUR(S): Zantvliet, P. van UITGAVE: Enschede : Gilde, 2015 SAMENVATTING: Dissertation University of Tilburg. The research presented in dissertation seeks to advance knowledge on immigrants' partner choices from three perspectives. First, from a life-course perspective, it investigates the partner choices made by immigrants early in life (i.e., spanning adolescence through the mid-20s). Second, from a social perspective, it conducts an in-depth examination of the impact of the social environment on partner choice. Third, from a European perspective, it extends research on early partner choice from the United States to the European context. This dissertation made use of three datasets: Children of Immigrants Longitudinal Study or CILS (United States); Children of Immigrants Longitudinal Survey in Four European Countries or CILS4EU (Netherlands, Sweden, England, and Germany) and the Netherlands Longitudinal Life course Survey or NELLS (Netherlands). The focus in this dissertation on early partner choices provides tentative support for the idea that the process of union formation changes over the life course . The results from this study suggest that structural factors (i.e., opportunities) are at least as important as cultural factors (i.e., preferences and third parties) in explaining early partner choices. All of the analyses in this research consistently demonstrated an effect of structural factors such as the school. In addition, the effect sizes of the structural factors were generally larger than those of the cultural factors (with the exception of having intermarried parents). The
influence of the school was found to be of particular importance in early partner choices. Adolescents spend large amounts of their time at school. It is therefore unsurprising that, in this phase in which they start to experiment with romantic relationships, the school functions as a foremost playground. A second conclusion is that the influence of third parties is strong early in life. Parental influence diminishes over the life course. Since our results suggest that parental involvement is an important factor in explaining partner choice, future studies might collect information about parental involvement at the time it occurs (i.e., adolescence and early adulthood), and include it as an explanatory factor for intermarriage later in life. While most studies give peers' role in partner choice less prominence, this research explicitly acknowledges that the influence of peers in adolescence is not limited to adolescence but also continues into early adulthood. Peers' influence appears to lie mainly in providing opportunities for meeting potential partners and affecting partner preferences. LINK: https://pure.uvt.nl/portal/files/8318110/Van_Zantvliet_Partner_25_09_2015.pdf TREFWOORDEN: Europa Etnische minderheden Jongeren Huwelijk Interetnische relaties Nederland Gezin CODE: 171.15 TITEL: Ontmoeten als keuze : Succesfactoren voor gemengd wonen AUTEUR(S): Blom, S. Soomeren, P. van UITGAVE: Amsterdam : DSP-Groep, 2015 SAMENVATTING: Literatuurstudie uit naar de succesfactoren van een gemengde wijk. Bij die menging gaat het om de sociaal economische status (SES) van de bewoners. De nadruk lag op concrete voorbeelden en aanwijzingen voor de programmering en het stedenbouwkundig ontwerp. Vier externe onderzoekers becommentarieerden de literatuurstudie: Arnold Reijndorp, Jan Willem Duyvendak, Kees Leijdelmeijer en Lex Veldboer. De studie heeft zowel nuances aangebracht in het debat rond gemengde wijken, als werkzame oplossingen aangedragen die concrete do's en don'ts bieden voor ontwikkelaars. Geconcludeerd wordt onder meer dat de samenstelling van de buurt een rol speelt bij (ervaren) leefbaarheid. Een schone, hele en veilige buurt is hierbij de basis. Mensen hebben graag mensen uit de eigen groep om zich heen om zich - uit de veiligheid van een groep met 'ons soort mensen' - te verhouden met buitenstaanders. Dat betekent een grofmazige menging. Uit veel onderzoeken blijkt dat ontmoeten en meer sociaal contact niet per se positief van aard zijn. Mensen met verschillende leefstijlen komen moeizaam in contact met elkaar. Ook gebeurt regelmatig het tegendeel; er ontstaan irritaties en conflicten. LINK: http://www.dsp-groep.nl/getFile.cfm?file=/14SMYstudie_Eindrapport_Ontmoeten_als_keuze_DSPgroep_2015.pdf&dir=rapport TREFWOORDEN: Buurtbeheer - soc. vernieuwing Etnische minderheden Huisvesting Segregatie Interetnische verhoudingen CODE: 532.15
TITEL: Collectieve solidariteit: samen voor ons eigen UIT: Tijdschrift voor de Volkshuisvesting, Jaargang 2015, Nr. 3, pp. 15-19, 2015 AUTEUR(S): Soomeren, P. van Steinmetz, C. UITGAVE: 2015 SAMENVATTING: Dit artikel schetst vier stevige uitdagingen voor het huisvestingsbeleid in Nederland: van meer verstedelijking en superdiversiteit tot een toenemende vergrijzing, armoede en ongelijkheid. Wat zijn daarvan de gevolgen voor wijk en buurt en voor de (volks)huisvesting? Uitgebreid wordt ingegaan op mogelijke oplossingen die vooral in de sfeer liggen van een betere informele zorg voor kwetsbare mensen: nabuurschap 2.0, de grootfamilie, het thuishuis en de zorgzame buurt. LINK: http://www.dspgroep.nl/getFile.cfm?file=/PvS%20en%20CarlS_Collectieve%20solidariteit%20samen%20voor%20ons%20eig en.pdf&dir=rapport TREFWOORDEN: Huisvesting Armoede Etnische minderheden Huisvestingsbeleid CODE: 521.15 TITEL: Arbeidsparticipatie jongeren met licht verstandelijke beperkingen Aangrijpingspunten voor sociale innovatie op basis van literatuurscan en oriënterende interviews AUTEUR(S): Bakker, H. Pickles, A. Wit, J. de Borghouts-van de Pas, I.W.C.M. Peters, M. UITGAVE: Rotterdam : Ecorys, 2014 SAMENVATTING: Onderzoek naar de belemmerende en bevorderende factoren ten aanzien van de arbeidsparticipatie van jongeren met een licht verstandelijke beperking (LVB). De volgende onderzoeksvragen zijn beantwoord: (1) Wat zijn de belangrijkste bevorderende en belemmerende factoren voor arbeidsparticipatie van jongeren met LVB?; (2) Welke werkzame interventies zijn gericht op het beïnvloeden van die factoren?; (3) Wat zijn daaruit de best practices of werkzame bestanddelen / ingrediënten? Deze onderzoeksvragen zijn beantwoord door middel van een literatuurstudie en semi-gestructureerde interviews met relevante deskundigen en met een aantal jongeren met een LVB. Geconcludeerd wordt onder meer dat er twee grote valkuilen die vaak aan de orde zijn bij jongeren met een LVB. Enerzijds zijn het jongeren die veel lijken te kunnen, maar die eigenlijk heel erg kwetsbaar zijn (vraagstuk van zelfoverschatting en irreëel toekomstbeeld) en anderzijds jongeren met faalangst en weinig zelfvertrouwen (vaak beschadigd) , waar veel meer in zit dan misschien op het eerste oog het geval lijkt te zijn. Uit de literatuur is een overzicht van 40 succesfactoren gedestilleerd. Dit overstijgt het niveau van werkzame bestanddelen van interventies: interventies die worden ingezet met inachtneming van de succesfactoren hebben een grote kans succesvol te zijn. De succesfactoren zijn, met andere woorden, essentieel om rekening mee te houden bij het verbeteren van de arbeidsmarktkansen van jongeren met LVB. In algemene zin is de essentie van de 40 succesfactoren: vroegtijdige signalering en (arbeidsmarkt)diagnose; in begeleiding eigen kracht / talenten / empowerment jongere centraal; benut de kracht van het informeel netwerk, in het bijzonder: betrek en mobiliseer ouders; niet schools, theoretisch en zorggericht, maar zoveel mogelijk praktijk, doen en ervaren /
werkend leren; werkgevers als zodanig benaderen en goed informeren, ontzorgen, focus op kansen. De succesfactoren gelden voor alle stakeholders, dus alle 'ketenpartners': de sociale omgeving, het onderwijs, de zorg- en welzijnsinstellingen, UWV, MEE, reclassering/justitie en werkgevers/branches. LINK: http://www.uwv.nl/overuwv/Images/Arbeidsparticipatie%20jongeren%20met%20licht%20verstandelijke% 20beperkingen.pdf TREFWOORDEN: Arbeidsbemiddeling Werkgelegenheidsbevordering Jongeren Gehandicapten Arbeid - Werkgelegenheid CODE: 421.14 TITEL: Prevalence of Non-Volitional Sex Types and Associated Factors: A National Sample of Young People UIT: PlosOne, Vol. 10, No. 7 ; e0132847 ; doi:10.1371/journal.pone.0132847, 2015 AUTEUR(S): Dukers-Muijrers, N. Somers, C. Graaf, H. de Meijer, S. Hoebe, C. UITGAVE: 2015 SAMENVATTING: Paper. Non-volitional sex (NVS) in young people continues to be a major public health problem with long-term negative health outcomes. For the first time, the prevalence of different types of NVS and associated factors are compared between young people with same-sex sexual activities and those who have not. Date were obtained data from 10,401 young women and men (aged 12 to 25 years) who participated in a population study on sexual health, the Netherlands. The authors calculated and compared the prevalence of six types of NVS between women who had sex with men (yWSM) or women (yWSW), and men who had sex with women (yMSW) or men (yMSM). In sexually experienced participants (n = 5986) logistic regression analyses were applied to assess associations with NVS by assault or penetration. Analyses were weighted to represent the Dutch population. Data were obtained data from 10,401 young women and men (aged 12 to 25 years) who participated in a population study on sexual health, the Netherlands. The authors calculated and compared the prevalence of six types of NVS between women who had sex with men (yWSM) or women (yWSW), and men who had sex with women (yMSW) or men (yMSM). In sexually experienced participants (n = 5986) logistic regression analyses were applied to assess associations with NVS by assault or penetration. Analyses were weighted to represent the Dutch population. The prevalence of NVS ranged from 1 percent to 61 percent depending on type. Prevalence was higher for young women (any: 40.6%) than men (any: 20 .4%), and highest for yMSM and yWSW. Prevalence of NVS by assault or penetration was related to a range of socio-demographic, behavioral and social factors, which were largely similar regardless of sex or same-sexexperiences. The NVS perpetrators were in over 70% of cases known to the victim; 1 in 4 cases of NVS by penetration were accompanied by violence. Conclusion: A substantial proportion of young people in the Netherlands have experienced NVS. Medical professionals, educators and caregivers should integrate services to continue to address NVS by targeting young people's multifaceted risk profiles and evidenced based interventions for doing so are needed.
LINK: http://www.plosone.org/article/fetchObject.action?uri=info:doi/10.1371/journal.pone.0132847&represent ation=PDF TREFWOORDEN: Intimidatie Seksualiteit Jongeren Kinderen Criminaliteit CODE: 173.15 TITEL: Guardianship systems for children deprived of parental care in the European Union : With a particular focus on their role in responding to child trafficking UITGAVE: Luxembourg : Publications Office of the European Union, 2015 SAMENVATTING: This study of the European Union Agency for Fundamental Rights (FRA) maps the guardianship systems which the 28 EU Member States have put in place to cater for the needs of all children in need of protection, including child victims and those at risk of becoming victims of trafficking in human beings or of other forms of exploitation. The research covers four specific areas, namely: the type of guardianship systems in place; the profile of appointed guardians; the appointment procedures; and the tasks of the guardians. The study looks at how existing systems respond to the particular needs and vulnerabilities of presumed or identified child victims, or children at risk of trafficking and exploitation, such as unaccompanied children. This comparative report helps to understand better the strengths and weaknesses of national guardianship systems and may also assist decision makers to take measures to promote the effective protection of all children. Guardians are a key element of a protection system for children who are temporarily or permanently deprived of their family environment and cannot have their interests represented by their parents. This study shows that there are great disparities between the types of guardianship provided to children in and within European Union (EU) Member States. LINK: http://fra.europa.eu/sites/default/files/fra_uploads/fra-2015-guardianship-systems-in-the-eu_en.pdf TREFWOORDEN: Illegale arbeid Kinderen AMA's Vrouwenhandel CODE: 174.15 TITEL: Antisemitism : Overview of data available in the European Union 2004-2014 UITGAVE: Wien : European Union Agency for Fundamental Rights (FRA), 2015 SAMENVATTING: The report gives an overview of manifestations of antisemitism for each Member State of the European Union covering the period 1 January 2004- 31 December 2014, where data are available. No official data on reported antisemitic incidents were available for seven Member States at the time this report was compiled: Bulgaria, Estonia, Hungary, Italy, Lithuania, Malta and Portugal. Antisemitism can be expressed in the form of verbal and physical attacks, threats, harassment, property damage, graffiti or other forms of text, including on the internet. This report relates to manifestations of antisemitism as they are recorded by official and unofficial sources in the 28 European Union (EU) Member States. This report presents figures for each country seperately. This report shows that the phenomenon of antisemitism remains a concern that needs to be tackled through concerted efforts by government and civil society at all levels. For example, as noted in the FRA report Antisemitism - Summary overview of the situation in the EU 2001-2011,
the higher number of incidents recorded in 2009 tends to correspond with Israel's Cast Lead military operation, which took place in the winter of 2008 -2009. This update shows that in 2014, the highest number of antisemitic incidents in several Member States was recorded between July and September, corresponding with the Israel's Protective Edge military operation in Gaza. LINK: http://fra.europa.eu/sites/default/files/fra_uploads/fra-2015-antisemitism-update_en.pdf TREFWOORDEN: Geweld EU - Europese Unie Europa Antisemitisme CODE: 021.15 TITEL: Hun verleden is niet hun toekomst : Actieplan Aanpak meisjesslachtoffers van loverboys / mensenhandel in de zorg voor jeugd AUTEUR(S): Berger, M. Abrahamse , S. UITGAVE: Utrecht : Nederlands Jeugdinstituut, 2014 SAMENVATTING: Actieplan van de Commissie Aanpak meisjesslachtoffers loverboys/mensenhandel in de zorg voor jeugd (Commissie Azough) die in mei 2014 is gestart om een bijdrage te leveren aan een beter hulpaanbod aan (vermoedelijke en potentiële) minderjarige meisjesslachtoffers. In mei 2014 namen jeugdzorgorganisaties aangesloten bij Jeugdzorg Nederland het initiatief om deze Commissie in te stellen. Dat deden ze uit bezorgdheid over de bestaande aanpak van loverboy- en mensenhandelproblematiek en het groeiend aantal slachtoffers. De Commissie onder onafhankelijk voorzitterschap van Naïma Azough kreeg de opdracht met een actieplan te komen om de effectiviteit van de bestaande aanpak te verbeteren. Kern van dit actieplan is: De jeugdzorg gaat onder andere werken aan betere signalering en een registratieprocedure voor minderjarige slachtoffers ontwikkelen. Ook is afgesproken deze meiden voortaan in een groep specifiek voor meisjes op te vangen, tenzij er zwaarwegende argumenten zijn dit niet te doen. De samenwerking met politie en justitie wordt verder uitgewerkt en er komt een overzicht van beschikbare effectieve behandelingen. LINK: http://www.nji.nl/nl/Actieplan-Hun-verleden-is-niet-hun-toekomst.pdf TREFWOORDEN: Vrouwenhandel Vrouwen Meisjes Prostitutie CODE: 175.14 TITEL: Kabinetsreactie Sociaal en Cultureel Rapport en Gescheiden Werelden? UITGAVE: Den Haag : Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid / Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, 2015 SAMENVATTING: Brief (d.d 5 oktober 20015) van de ministers van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap aan de Tweede Kamer met de kabinetsreactie op het "Verschil in Nederland : Sociaal en Cultureel Rapport 2014" van het Sociaal en Cultureel Planbureau en het rapprt "Gescheiden werelden?" van het Sociaal en Cultureel Planbureau (SCP) en de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid (WRR. Deze kabinetsreactie vat de bevindingen van beide rapporten, alvorens bij wijze van reactie de visie van het kabinet uiteen te zetten op twee kernthema's: beleid gericht op sociale cohesie en het verzachten van maatschappelijke tegenstellingen; en beleid gericht op verdeling van hulpbronnen voor maatschappelijk succes. De inzet van dit beleid is wat betreft de maatschappelijke tegenstellingen het borgen van het functioneren van een vrije, open en betrokken samenleving; wat betreft de
verdeling van hulpbronnen richt het beleid zich vooral op die groepen waar tekorten aan hulpbronnen cumuleren. De brief sluit als volgt af: "Het kabinet vindt het onwenselijk dat mensen in onze samenleving vanwege hun afkomst of hun herkomst ongelijke kansen op maatschappelijk succes zouden hebben. Uiteraard zijn er verschillen. Dat is op zich niet erg. Van belang is dat iedereen - jong en oud, man en vrouw, hoog en laag opgeleid, qua achtergrond migrant en autochtoon - een volwaardige plaats in de samenleving kan innemen. Dit vraagt aandacht van professionals op alle niveaus. Het kabinet heeft oog voor de middengroepen op de arbeidsmarkt en biedt beleid om de werk- en bestaanszekerheid op peil te houden. Bovenal kiest het kabinet richting door het functioneren van de vrije, open en betrokken samenleving als doel te stellen. Maatschappelijke insluiting en respectvolle omgang met anderen zijn daarbij belangrijke waarden en houden continue aandacht van dit kabinet." LINK: https://www.rijksoverheid.nl/binaries/rijksoverheid/documenten/kamerstukken/2015/10/05/kamerbriefkabinetsreactie-sociaal-en-cultureel-rapport-en-gescheiden-werelden/kamerbrief-kabinetsreactie-sociaalen-cultureel-rapport-en-gescheiden-werelden.pdf TREFWOORDEN: Antidiscriminatiebeleid Multiculturele samenleving Segregatie Minderhedenbeleid Etnische minderheden Interetnische verhoudingen CODE: 322.15 TITEL: Van plagen tot pesten : Handreiking voor het inzetten van een preventie- en zorgarrangement AUTEUR(S): Bokhoven, I. van Wienke, D. UITGAVE: Utrecht : Nederlands Jeugdinstituut (NJi) , 2015 SAMENVATTING: Brochure over pesten in het onderwijs en hoe het aan te pakken. Brochure is bestemd voor gemeenten. Brochure ondersteunt gemeenten bij het inrichten van een preventie- en zorgaanbod . In deze brochure wordt ingegaan op het begrip en verschijnsel pesten en welke interventies ingezet kunnen worden om . Bij de interventies gaat het om: werkwijzen hoe pesten te voorkomen en aan te pakken ; prreventieve programma's voor pesten in en om school; en curatieve programma's bij pesten in en om school. LINK: http://www.nji.nl/nl/Van-plagen-tot-pesten.pdf TREFWOORDEN: Basisonderwijs (Primair-) VO - Voortgezet onderwijs Gemeentelijke overheid Pesten Geweldpreventie CODE: 745.15 TITEL: Wegwijs in de wetten van het jeugdstelsel AUTEUR(S): Schouten, R. UITGAVE: Utrecht : Nederlands Jeugdinstituut (NJi), 2015 SAMENVATTING: Deze factsheet geeft inzicht in wetten die ten gondslag liggen aan het jeugdstelsel zoals dat vanaf 1 januari 2015 vigeert. Het gaat om : de Jeugdwet, de Wet Passend Onderwijs, de Participatiewet, de Wet Langdurige Zorg, de Wet Maatschappelijke Ondersteuning en de Zorgverzekeringswet. Deze factsheet beschrijft kort de kern van de zes wetten, de doelgroep, de financiering en wie waarvoor verantwoordelijk is. Deze factsheet is bedoeld voor professionals die
bij de inhoudelijke vernieuwing van het jeugd- en onderwijsstelsel zijn betrokken en de verbinding tussen de wetten zoeken1. Kinderen en jongeren met behoefte aan extra ondersteuning in het onderwijs doen vaak ook een beroep op de Jeugdwet. Jongeren met een arbeidsbeperking hebben te maken met de Participatiewet. Schoolverlaters zonder kwalificatie en een geringe redzaamheid zijn meer op ondersteuning uit de Wet maatschappelijke ondersteuning aangewezen dan leeftijdsgenoten. Iedere wet heeft een eigen opdracht, de kracht ligt in het verbinden van de mogelijkheden. LINK: http://www.nji.nl/nl/(318682)-Wegwijs-in-de-wetten-van-het-jeugdstelsel.pdf TREFWOORDEN: Wet- en regelgeving Jongeren Passend onderwijs Hulpverlening Kinderbescherming Kinderen CODE: 174.15 TITEL: Gemeentelijke aandacht voor verdringing door bijstandsgerechtigden UITGAVE: Den Haag : Inspectie SZW - Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, 2015 SAMENVATTING: Onderzoeksrapport van de Inspectie SZW naar de inzet van re-integratie -instrumenten waarbij bijstandsgerechtigden werken combineren met een WWB -uitkering. Centraal staat de volgende vraag: In hoeverre worden instrumenten waarbij sprake is van 'werken met behoud van de uitkering' in het kader van de participatie en re-integratie van WWB'ers, ingezet in lijn met de doelen en de (wettelijke) kaders van het stelsel voor Werk en Inkomen? Voor het beantwoorden van deze vraag heeft de Inspectie onderzoek gedaan naar het beleid en de uitvoering daarvan bij tien gemeenten Uit een inventarisatie door de Inspectie komt naar voren dat er sprake is van een grote variëteit aan vormen en namen. Zij zijn daarom door de Inspectie gegroepeerd op basis van hun inhoud. Op grond van het onderzoek de Inspectie dat gemeenten instrumenten waarin werken wordt gecombineerd met een uitkering, inzetten om bijstandsgerechtigden zo snel mogelijk aan het werk te helpen of in ieder geval hun kansen op de arbeidsmarkt te verbeteren. De Inspectie oordeelt positief over het feit dat bijna alle gemeenten in hun reintegratiebeleid voor elk van de doelgroepen die zij daarin onderscheiden ten minste één instrument hebben dat valt onder 'werken met behoud van uitkering'. Naast het benoemen van de instrumenten zouden gemeenten in hun beleid ook moeten aangeven aan welke voorwaarden de toepassing van een instrument behoort te voldoen, om te zorgen dat er sprake is van additionele activiteiten. De Inspectie is van oordeel dat dit nu niet of in onvoldoende mate het geval is. Hierdoor is het voor klantmanagers onduidelijk hoe zij om moeten gaan met de verschillende belangen waarmee zij worden geconfronteerd bij het kiezen van een instrument. Dit vergroot de kans op ongelijke behandeling binnen een gemeente. Met betrekking tot het dilemma van additionele versus productieve arbeid leidt het ontbreken van uitgewerkt beleid bovendien tot een grotere kans op verdringing LINK: http://www.inspectieszw.nl/Images/Gemeentelijke-aandacht-voor-verdringing-doorbijstandsgerechtigden-2015_tcm335-366622.pdf TREFWOORDEN: Arbeid - Werkgelegenheid Werkgelegenheidsbevordering Gemeentelijke overheid Arbeidsbemiddeling Gehandicapten CODE: 421.15
TITEL: Ouders over het stedelijk toelatingsbeleid PO : Resultaten eerste plaatsingsronde AUTEUR(S): Wouden, M. van der Jakobs, E. Cohen, L. UITGAVE: Amsterdam : Gemeente Amsterdam - Onderzoek, Informatie en Statistiek, 2015 SAMENVATTING: Onderzoek naar hoe ouders in Amsterdam denken over over het nieuwe toelatingsbeleid in het primair onderwijs of basisonderwijs in de gemeente Amsterdam. De besturen van de Amsterdamse basisscholen gaan met ingang van schooljaar 2015/'16 bijna allemaal over op eenzelfde toelatingsbeleid. OJZ heeft OIS gevraagd om de mening van ouders over dit nieuwe beleid te peilen. De eerste groep ouders die is uitgenodigd om mee te doen aan deze evaluatie zijn de ouders die hun kind voor 31 maart 2015 moesten aanmelden. Deze kinderen gaan in augustus 2015 naar de basisschool. In totaal zijn 4.720 ouders uitgenodigd en hebben 716 ouders meegedaan aan het onderzoek (online of schriftelijk), dit geeft een totale respons van 15%. Bijna de helft van de, grotendeels hoog opgeleide, ouders is positief over het nieuwe toelatingsbeleid in het basisonderwijs, een kwart van hen is negatief. Het nieuwe toelatingsbeleid is een initiatief van bijna alle Amsterdamse schoolbesturen in het primair onderwijs. Er is een vast inschrijfmoment voor alle kinderen, kinderen krijgen voorrang op 8 scholen die het dichtst bij het woonhuis liggen en ouders worden aangemoedigd meerdere scholen op hun voorkeurslijst te zetten zodat als er geloot wordt, leerlingen naar een andere school in de top 5 kunnen gaan. De mening van de ouders over het nieuwe beleid hangt sterk samen met de plaatsing van hun kind: ouders van een kind dat op de school van eerste voorkeur is geplaatst zijn vaker positief over het nieuwe toelatingsbeleid dan ouders van een kind dat op de tweede of andere keuze is geplaatst (zie figuur). Ook zijn er duidelijke verschillen tussen stadsdelen: ouders in stadsdelen waar meer wordt geloot zijn minder vaak tevreden. Belangrijke positieve punten aan het nieuwe beleid zijn volgens de ouders dat het eerlijk en transparant is, dat er niet meerdere wachtlijsten zijn, dat het goed is dat kinderen voorrang hebben in de buurt en dat de communicatie rondom het nieuwe beleid duidelijk en het nieuwe systeem overzichtelijk is. Aangedragen verbeterpunten van ouders hebben vooral te maken met onduidelijkheid: onduidelijkheid over hoe de plaatsing precies te werk gaat en onduidelijkheid over waarom en welke elf scholen er niet meedoen met het huidige beleid. Daarnaast heeft een deel van de ouders het gevoel dat er met het huidige systeem geen vrijheid van schoolkeuze is, men heeft het idee geen 'controle' te hebben over de schoolkeuze van hun kind. LINK: http://www.ois.amsterdam.nl/nieuws/download/1461/2015_toelatingsbeleid%20po.pdf TREFWOORDEN: Amsterdam Basisonderwijs (Primair-) Gemeentelijke overheid Ouderparticipatie Gemeentelijke overheid CODE: 744.15 TITEL: Hoe signaleer je slachtoffers? Stappenplan voor professionals AUTEUR(S): Holdorp , J. Janssens, K. Schakenraad, W. Kooijman, K. UITGAVE: Utrecht : Nederlands Jeugdinstituut, 2015
SAMENVATTING: Deze handreiking is voor hulpverleners in de zorg voor jeugd die te maken hebben met (vermoedelijke of potentiële) slachtoffers van loverboys/mensenhandel. Bevat een stappenplan met tips voor signalering en screening van slachtoffers. Deze handreiking en stappenplan helpen bij het verzamelen, beoordelen en bespreekbaar maken van signalen en bij het beslissen over vervolgstappen. Onderdeel van het stappenplan is de inzet van het Risicotaxatieinstrument Seksueel grensoverschrijdend gedrag (RiS-L). Dit instrument helpt bij de signalering en screening van (vermoedelijke en potentiële) meisjesslachtoffers van loverboys/mensenhandel in de zorg voor jeugd. Het stappenplan is bestemd voor gebruik bij meisjes (12 tot 23 jaar) die verblijven in verschillende sectoren van de zorg voor jeugd (pleegzorg, residentiele zorg, LVB-sector, jeugdgevangenis) en waarbij een vermoeden van slachtofferschap van loverboys bestaat. Het stappenplan is ook te gebruiken wanneer de jeugdige nog thuis woont en bijvoorbeeld onder toezicht staat en ambulante zorg ontvangt. LINK: https://vng.nl/files/vng/publicaties/2015/20151016_handreiking-en-stappenplan-signalering.pdf TREFWOORDEN: Prostitutie Vrouwen Vrouwenhandel Meisjes Hulpverlening CODE: 175.15 TITEL: Resultaten eerste tussentijdse meting banenafspraak UITGAVE: Den Haag : Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, 2015 SAMENVATTING: Brief (d.d. 3 augustus 2015) waarin de staatssecretaris voor Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid de Tweede Kamer informeert de Tweede Kamer over de resultaten van de eerste tussentijdse meting banenafspraak in het kader Wet banenafspraak en quotum arbeidsbeperkten. Deze tussenmeting is verricht in december 2014. Deze wet Wet banenafspraak en quotum arbeidsbeperkten heeft de Wet financiering sociale zekerheid gewijzigd en introduceert een quotumheffing waarmee werkgevers gestimuleerd worden om meer mensen met een arbeidsbeperking in dienst te nemen. Samen met de Participatiewet vormt dit wetsvoorstel de uitvoering van de afspraken in het Regeerakkoord van PvdA en VVD, in het Sociaal Akkoord 2013 en in de Begrotingsafspraken 2014 waarin is afgesproken extra banen te creëren voor mensen met een arbeidsbeperking. Kabinet en sociale partners maakten in het Sociaal Akkoord 2013 de afspraak om extra banen te creëren voor mensen met een arbeidsbeperking. In totaal gaat het om 125.000 banen die in 2026 gerealiseerd moeten zijn: 100.000 banen in de marktsector en 25.000 bij de overheid. Voor elk jaar tot 2016 zijn er streefgetallen aangegeven. De cijfers van de eerste tussenmeting laten zien dat men op de goede weg is. Uit de tussenmeting blijkt dat er op 1 januari 2015 10.732 banen voor mensen uit de doelgroep zijn bijgekomen ten opzichte van de nulmeting (deecmebr 2012). De overheid, die eind 2015 3.000 extra banen moet hebben gerealiseerd, is met 1.508 extra gerealiseerde baan halverwege de taakstelling. De markt moet eind 2015 6.000 extra banen hebben gerealiseerd en loopt met 9 .224 extra gerealiseerde banen voor op schema. LINK: https://www.rijksoverheid.nl/binaries/rijksoverheid/documenten/kamerstukken/2015/07/04/kamerbriefmeting-banenafspraak/brief.pdf TREFWOORDEN: Arbeid - Werkgelegenheid Gehandicapten Werkgelegenheidsbevordering Positieve actie CODE: 421.15
TITEL: Wanneer zijn werknemers te oud? Managers aan het woord UIT: Demos, bulletin over bevolking en samenleving, Jaargang 31, Nr. 2, pp. 1-3, 2015 AUTEUR(S): Oude Mulders, J. UITGAVE: Den Haag : Nederlands Interdisciplinair Demografisch Instituut (NiDi) , 2015 SAMENVATTING: Dit artikel presenteert de resultaten van een onderzoek naar hoe managers denken over leeftijd bij het wereven en aannemen van personeel. Om inzicht te krijgen in de percepties van managers ondervroeg het NIDI in maart 2013 856 managers uit het LISSpanel van de Universiteit van Tilburg. Het LISS-panel bevat een representatieve steekproef van de Nederlandse samenleving. Dit onderzoek toont aan dat managers vinden dat ouderen nog veel waarde hebben en gelijkwaardig moeten worden behandeld op de arbeidsmarkt. Tegelijkertijd zijn managers echter sterk verdeeld over wanneer werknemers te oud zijn om mee te draaien LINK: http://www.nidi.nl/shared/content/demos/2015/demos-31-02-oudemulders.pdf TREFWOORDEN: Arbeid - Werkgelegenheid Werving & selectie Ouderen Discriminatie Beeldvorming CODE: 411.15 TITEL: Doorstuderen biedt bescherming op de arbeidsmarkt : Een terugblik op de carrière van oudere werknemers UIT: Demos, bulletin over bevolking en samenleving, Jaargang 31, Nr. 5, pp. 5-8, 2015 AUTEUR(S): Visser, M. Gesthuizen, M. Kraaykamp, G. Wolbers, M. UITGAVE: Den Haag : Nederlands Interdisciplinair Demografisch Instituut (NiDi) , 2015 SAMENVATTING: Dit artikel gaat in op de beroepsloopbanen van mannen met postacademisch onderwijs als hoogst behaalde opleidingsniveau. Onze aandacht gaat vooral uit naar de latere arbeidscarrière. Voor dit artikel is gebruik gemaakt van vier metingen (1998, 2000, 2003 en 2009) van de Familie-enquête Nederlandse Bevolking (FNB). Geconcludeerd wordt dat mannen van 45 jaar en ouder met een afgeronde postacademische opleiding een vrij beschermde beroepsloopbaan kennen die gekenmerkt wordt door fulltime banen met een hoge beroepsstatus. Hun menselijk kapitaal lijkt hen te beschermen tegen gedwongen pensionering. Het zijn vooral de laagst opgeleiden in Nederland die in hun latere beroepsloopbaan terechtkomen in arbeidsongeschiktheid en werkloosheid en dus een kwetsbare positie op de arbeidsmarkt innemen. Tevens gaan zij vaker met vervroegd pensioen dan hoger opgeleiden. Wellicht prefereren mensen met een hoger opleidingsniveau het langer door te werken, omdat zij meer intrinsieke motivatie halen uit hun werk. Bovendien betreedt deze groep de arbeidsmarkt over het algemeen op latere leeftijd. Zowel bij arbeidsmarktintrede als -uittrede speelt de gevolgde opleiding een belangrijke rol. Postacademici komen in hun beroepsloopbaan nauwelijks in aanraking met arbeidsongeschiktheid en werkloosheid en zijn kennelijk aantrekkelijk voor werkgevers LINK: http://www.nidi.nl/shared/content/demos/2015/demos-31-02-oudemulders.pdf TREFWOORDEN: Arbeid - Werkgelegenheid Werving & selectie Ouderen CODE: 433.15
TITEL: Haagse Oost-Europeanen blijvers of niet? UIT: Demos, bulletin over bevolking en samenleving, Jaargang 31, Nr. 7, pp. 1-4, 2015 AUTEUR(S): Pronk, S. UITGAVE: Den Haag : Nederlands Interdisciplinair Demografisch Instituut (NiDi) , 2015 SAMENVATTING: Dit artikel presenteert de gegevens van een onderzoek naar de aanwas en en de integratie van migranten afkomstig uit Midden- en Oost-Europa Centraal staan de volgende vragen: wie zijn deze migranten, waar wonen ze, hoe wonen ze en blijven ze permanent in Den Haag? Kortom, hoe ziet de ontwikkeling van deze bevolkingsgroep er in Den Haag uit? Uit het onderzoek blijk dat in grote lijnen kunnen twee groepen Oost-Europeaanse migranten worden onderscheiden: de blijvers en de vertrekkers. De helft van de nieuwkomers uit deze regio is na vijf jaar weer uit Den Haag vertrokken en blijven dus relatief kort in Nederland. Van de helft die dan nog aanwezig is, is de vertrekkans na vijf jaar heel beperkt. Het lijkt er op dat de meerderheid van deze groep blijvers zich permanent vestigt in Den Haag. Naarmate ze langer in Den Haag blijven onderscheiden ze zich in demografisch opzicht steeds minder van de gemiddelde Hagenaar. Bij binnenkomst wordt vaak huisvesting gevonden in de particuliere huursector. Naarmate men hier langer woont wordt er steeds meer huisvesting gevonden in de sociale huursector en in koopwoningen. De verhuismobiliteit van de Oost-Europeanen binnen Den Haag is de eerste jaren na binnenkomst aanzienlijk hoger dan het Haags gemiddelde. Na zes à zeven jaar is de verhuismobiliteit echter lager en stabiel op het Haagse niveau. Na ongeveer zes jaar in Den Haag te hebben gewoond blijken Haagse Oost-Europeanen zich te settelen en zich qua huishoudens- en woonsituatie en verhuisgedrag te gedragen als de gemiddelde Hagenaar. Deze bijdrage is gebaseerd op het onderzoeksrapport : Pronk, S. (2015), Demografisch profiel van Oost-Europeanen in Den Haag. Gemeente Den Haag, DSO/PSO. LINK: http://www.nidi.nl/shared/content/demos/2015/demos-31-07-pronk.pdf TREFWOORDEN: Demografische gegevens Inburgering Oost-Europeanen Den Haag Huisvesting CODE: 121.15 TITEL: Signalering Studiebegeleiding en loopbaanoriëntatie voor een kleurrijke generatie UITGAVE: Den Haag : Sociaal-Economische Raad (SER) , 2015 SAMENVATTING: In deze signalering vraagt de Sociaal-Economische Raad (SER) aandacht voor de dringende noodzaak om studiebegeleiding en loopbaanoriëntatie te verbeteren voor jongeren in het algemeen en meer in het bijzonder voor jongeren met een niet-westerse achtergrond. Slimme en tijdige inzet van deze instrumenten draagt er in hoge mate aan bij dat deze jongeren keuzes maken die beter passen bij hun persoonlijke mogelijkheden en ambities en bij de maatschappelijke behoefte. De afnemende mogelijkheden om te 'stapelen' in het onderwijs en de hoge percentages uitval en studiewisseling verhogen de noodzaak van goede loopbaanoriëntatie. Dit zal bijdragen aan het terugdringen van de onevenredig hoge werkloosheid binnen deze grote groep. LINK: https://www.ser.nl/~/media/files/internet/publicaties/overige/2010_2019/2015/kleurrijkegeneratie.ashx TREFWOORDEN: Arbeid - Werkgelegenheid Etnische minderheden Schoolkeuze - Beroepskeuze Jongeren
CODE: 744.15 TITEL: Niet voor spek en bonen : Gemeenten & werk voor mensen met een arbeidsbeperking AUTEUR(S): Engelen, M. van Houten, M. van Kuiper, F. Xanten, H. van UITGAVE: Utrecht : Movisie, 2015 SAMENVATTING: Deze brochure geeft aan hoe gemeentes kunnen aan de arbeidsparticptaie van mensen met een lichamelijke, verstandelijke of psychische beperking. Met de invoering van de Participatiewet en de Wmo 2015 zijn gemeenten verantwoordelijk voor de participatie van mensen met een lichamelijke, verstandelijke of psychische beperking. Dat is een lastige maar ook kansrijke opgave: het onoverzichtelijke en verkokerde veld van beschermd werk en arbeidsmatige dagbesteding kan tot een goed functionerend geheel worden gesmeed. In deze publicatie gaan we op zoek naar hoe dat het beste georganiseerd kan worden. Hoe kunnen gemeenten in overleg met werkgevers, zorginstellingen, SW-bedrijven en andere betrokken partijen samen ervoor zorgen dat deze mensen écht mee kunnen doen als het gaat om wer LINK: https://www.movisie.nl/sites/default/files/alfresco_files/Niet-voor-spek-en-bonen%20[MOV7882974-1.1].pdf TREFWOORDEN: Arbeid - Werkgelegenheid Werkgelegenheidsbevordering Gehandicapten Gemeentelijke overheid CODE: 401.15 TITEL: Eenzaamheid onder LHBT's: Feiten, cijfers en aanpak. Handreiking LHBT -emancipatie AUTEUR(S): Felten, H. Meijsen, E. UITGAVE: Utrechht : Movisie, 2015 SAMENVATTING: Deze factsheet zet aantal feiten op een rij over eenzaamheid onder Lesbische vrouwen, Homoseksuele mannes, Biseksuelen en Transgenders (LHBT's). Als je lesbisch, homo, bi of transgender (LHBT) bent, ben je 'anders' dan de meeste mensen. Je kunt je eenzaam voelen als je te maken krijgt met negatieve reacties , bang bent voor die reacties en weinig mensen kent die net als jij zijn. Cijfers laten zien dat lesbische vrouwen, homo's, biseksuelen en transgenders gemiddeld een groter risico lopen om zich eenzaam te voelen dan hetero's. Er zijn tegelijkertijd grote verschillen binnen de LHBT-groep: onder meer jongeren , ouderen en vluchtelingen lopen meer risico op eenzaamheid. Deze factsheet gaat in op wat eenzaamheid is, de prevalentie van eenzaamheid en de gevolgen van eenzaamheid. Bevat voorts een beschrijving de vijf werkzame elementen van aanpak van eenzaamheid onder LHBT's. Bevat voorts tips om eenzaamheid aan te pakken. Het gaat om tips voor LHBT-belangenorganisaties en zelforganisaties, tips voor gemeente bij het verminderen van eenzaamheid onder LHBT's en tips voor de sociale professional of zorgverlener. LINK: https://www.movisie.nl/sites/default/files/alfresco_files/Handreiking-LHBT-eenzaamheid%20[MOV7732879-1.0].pdf TREFWOORDEN: Homoseksualiteit Biseksualiteit Maatschappelijke positie Hulpverlening CODE: 145.15
TITEL: A Resource Pathway to Action Against Discrimination: How Burnout and Work-Family Balance Form Obstacles to Action UIT: Journal of Community & Applied Social Psychology, Article first published online: 11 March 2015 AUTEUR(S): Stroebe, K. Missler, M. UITGAVE: 2015 SAMENVATTING: Paper. Why is it difficult for targets to act out against individual experiences of discrimination? Whereas prior research focuses on normative concerns or failure to perceive discrimination as determinants of (lack of) action, we hypothesize that perceiving frequent discrimination at work undermines the potential to act out against discrimination because it depletes one's resources . This study uses a sample that is underrepresented in research on discrimination, yet forms a large percentage of the working population: parents experiencing disadvantage in a working context. It measured self-reported disadvantage because of parenthood, action against disadvantage, levels of burnout and work-home self-efficacy. Results reveal that perceptions of discrimination are related to lower levels of action. Importantly, lack of resources could explain this effect: the authors found simultaneous (and separate) mediation of the exhaustion (but not distancing) burnout subscale as well as separate mediation of work-home self efficacy. The implications of these results and the importance of studying potential resources in relation to action against discrimination are discussed. LINK: http://dx.doi.org/ 10.1002/casp.2230 TREFWOORDEN: Discriminatie Discriminatiebestrijding Arbeid - Werkgelegenheid CODE: 001.15 TITEL: Naming and Framing of Intersectionality in Hijab Cases-Does It Matter? An Analysis of Discrimination Cases in Scandinavia and the Netherlands UIT: Gender, Work and Organization AUTEUR(S): Halrynjo, S. Jonker, M. UITGAVE: 2015 SAMENVATTING: This article examines how intersectionality is recognized in hijab discrimination cases brought before the Norwegian, Swedish, Danish and Dutch equality bodies. Hijab cases are regarded as a perfect example of intersectionality, as religion and gender are interwoven in the use of the Muslim veil. The theoretical shift towards intersectionality has influenced substantial revisions of equality policies, bodies and laws. Recognizing intersectionality has become synonymous with quality in the equality architecture. The authors question this and argue that quality must be scrutinized empirically, including the practice of the equality bodies. The results of this study show that most complainants do not present their cases as intersectional discrimination, and that only the Norwegian equality body applies an intersectional approach. However, an intersectional approach seems not to be crucial to protect against discrimination in these cases. Thus, the the authors argue that the quality of the equality architecture should be scrutinized more on the process, judgement and actual ability to promote equality, than on the naming and framing of intersectionality. LINK: http://dx.doi.org/10.1111/gwao.12089 TREFWOORDEN: Vrouwen Islam
Hoofddoekjes Discriminatie Discriminatiebestrijding Gelijke behandeling Levensbeschouwingen Rechtspraak CODE: 353.15 TITEL: Double Jeopardy Upon Resumé Screening: When Achmed Is Less Employable Than Aïsha UIT: Personnel Psychology, Vol. 68, No. 3, pp. 659-696, 2015 AUTEUR(S): Derous, E. Ryan, A.M. Serlie, A.W. UITGAVE: 2015 SAMENVATTING: Paper. Applicants belong to multiple categories (e.g., male, ethnic minority) and a complex set of factors affects category activation and inhibition when making hiring decisions. Two field experiments with Dutch recruiters who regularly engage in resumé screening showed that the role of multiple categories (applicants' ethnicity and sex) in discrimination depended on job type and prejudice. Specifically, in both low- and high-demand (i.e., complex) jobs, Arab women were rated more favorably than Arab men, particularly when considering levels of client contact. Across both studies, recruiters high in explicit ethnic prejudice were discriminatory only when applicants' job qualifications fit the job position less, lending support for the attributional -ambiguity effect. Implicit attitudes did not play a strong role. This study findings point to the complex nature of multiple categorization effects in the hiring process. Implications are considered as to how to avert hiring discrimination during resumé screening. LINK: http://dx.doi.org/10.1111/peps.12078 TREFWOORDEN: Arbeid - Werkgelegenheid Werving & selectie Marokkanen Etnische minderheden Discriminatie CODE: 411.15 TITEL: Identity Conflict or Compatibility: A Comparison of Muslim Minorities in Five European Cities UIT: Political Psychology, Article first published online: 16 June 2015 AUTEUR(S): Fleischmann, F. Phalet, K. UITGAVE: 2015 SAMENVATTING: Drawing on large-scale comparative surveys across nine sociopolitical contexts, this study addresses the question when and why ethno-religious and city or national identities of European-born Muslims are in conflict. It argues that the sociopolitical context makes the difference between identity compatibility or conflict and that conflict arises from perceived discrimination and related negative feelings towards the national majority. Using multigroup structural equation modelling, it examine how Turkish and Moroccan Muslims in five European cities (Amsterdam, Rotterdam, Antwerp, Brussels,Stockholm) combine their civic membership of the city and country of residence-as common identities shared with the national majority-with distinct ethnic and religious identities. In all sociopolitical contexts, participants combined significant city and national identities with strong ethnic and religious identifications.
Yet, identification patterns varied between contexts from conflict (negatively correlated minority and civic identities) over compartmentalization (zero correlations) to compatibility (positive correlations). Muslims who perceived more personal discrimination were more committed to their ethnic and religious identities while simultaneously disidentifying from their country and city. Across cities, discrimination experiences and negative majority-group evaluations explained away identity conflict. LINK: http://dx.doi.org/10.1111/pops.12278 TREFWOORDEN: Marokkanen Turken Burgerschap Etnische minderheden Rotterdam Nederland Discriminatie België CODE: 041.15 TITEL: Adolescent immigrants' host country identification increases interethnic friendships UIT: Social Networks, Vol. 44, January 2016, 179-189 AUTEUR(S): Leszczensky, L. Stark, T.H. Flache, A. Munniksma, A. UITGAVE: 2016 SAMENVATTING: Paper. Immigrants who strongly identify with the host country have more native friends than immigrants with weaker host country identification. However, the mechanisms underlying this correlation are not well understood. Immigrants with strong host country identification might have stronger preferences for native friends, or they might be more often chosen as friends by natives. In turn, having native friends or friends with strong host country identification might increase immigrants' host country identification. Using longitudinal network data of 18 Dutch school classes, this study tests these hypotheses with stochastic actor-oriented models. It was found that immigrants' host country identification affects friendship selections of natives but not of immigrants. Natives prefer to befriend immigrants with strong host country identification .Immigrants with stronger national identification do not befriend natives more often.School friends do not influence adolescent immigrants' host country identification. LINK: http://dx.doi.org/10.1016/j.socnet.2015.08.001 TREFWOORDEN: Etnische identiteit Interetnische verhoudingen VO - Voortgezet onderwijs Etnocentrisme Jongeren Autochtonen Etnische minderheden CODE: 042.15
TITEL: Training opportunities for older workers in the Netherlands: A Vignette Study UIT: Research in Social Stratification and Mobility, Vol. 41, September 2015, pp. 105-114, 2015 AUTEUR(S): Karpinska, K. Henkens, K. Schippers, J. Wang, M. UITGAVE: 2015 SAMENVATTING: Training opportunities for older workers in the Netherlands: A Vignette Study Kasia Karpinskaa, Kène Henkensb, c, d, , , Joop Schipperse, Mo Wangf Show more Research in Social Stratification and Mobility Volume 41, September 2015, Pages 105-114 Paper. Demographic changes and labor market challenges highlight the importance of lifelong learning and development for all employees. This study analyzes the factors that may influence managers' propensity to offer older workers different kinds of training (specific or general). To investigate this question, a vignette study among 153 managers in Dutch organizations was conducted. Managers were randomly assigned into one of the four experimental conditions that involve a decision regarding specific or general training (aimed at internal or external mobility). The results suggest that managers perceive training incidences as a tool to increase productivity of older workers who perform well and are highly motivated, and far less as a tool to increase productivity of workers who need updating their human capital. The implication of these results is discussed. LINK: http://dx.doi.org/10.1016/j.rssm.2015.03.002 TREFWOORDEN: Arbeid - Werkgelegenheid Ouderen Beeldvorming Discriminatie Omscholing CODE: 411.15 TITEL: Integration of immigrants, bridging social capital, ethnicity, and locality UIT: Journal of Regional Science, Vol. 55, No. 3, pp. 416-441, 2015 AUTEUR(S): Tselios, V. Noback, I. Dijk, J. van McCann, P. UITGAVE: 2015 SAMENVATTING: This paper analyses a uniquely detailed data set of social integration characteristics of immigrants belonging to four non-native ethnic groups (i.e., Turks, Moroccans, Surinamese, and Antilleans) living in Dutch neighborhoods. It is well known that an individual's level of social integration is related to the ethnic composition and economic development of an immigrant's residential locality, as well as the generation of the immigrant. Yet, what is not known is whether the social and economic characteristics of adjacent or neighboring localities also influence an individual's level of social integration. Using a multilevel hierarchical analysis with spatial interaction effects, this study examines the extent to which four social integration aspects of the bridging social capital of these immigrant groups are related to their ethnicity, their generation, their immediate locality, and the effects of the neighboring localities. The findings regarding the effects of the ethnic concentration and economic development of the immediate locality along with the immigrant's generation broadly concur with existing studies. At the same time, however, we also find that the features of neighboring localities exert an additional influence on an individual's social integration over and above those related to
the immigrant's generation and immediate locality. These additional spatial spillover effects are broadly in line with those associated with the immediate locality, but they are also sensitive to particular proxies for social integration which are employed. These spatial spillover effects on social capital and social integration have not been observed before. LINK: http://dx.doi.org/10.1111/jors.12160 TREFWOORDEN: Inburgering Maatschappelijke positie Nederland Etnische minderheden Segregatie CODE: 145.15 TITEL: A Life Course Approach to High-skilled Migration: Lived Experiences of Indians in the Netherlands UIT: Journal of Ethnic and Migration Studies, Vol. 41, No. 10, 1644-1663, 2015 AUTEUR(S): Kou, A. Wissen, L. van Dijk, J. van Bailey, A. UITGAVE: 2015 SAMENVATTING: This article presents a framework which applies life course approach to high -skilled migration. By using the lens of the life course, migration behaviour is viewed not only in response to labour market triggers, but also in relation to other life domains such as education, employment and household. The data presented in this article are drawn from 22 in-depth interviews and visualisations of parallel careers. The results illustrate how highly skilled Indian migrants in the Netherlands shape their life course and highlight the parallel careers that structure their migration trajectories. Parents, spouse and social networks inform the life course decisions of these migrants through the linked lives mechanism to a large extent. The findings challenge the notion of 'trailing wives' and suggest that, despite of gender differences in the life course patterns, the joining spouses play an active role in the family migration decisions of the highly skilled. Life course approach enables us to understand the migration process through the lives of the highly skilled and reveals how-the often culturally conditioned-life course interdependencies frame their migration decision. LINK: http://dx.doi.org/10.1080/1369183X.2015.1019843 TREFWOORDEN: Etnische minderheden Maatschappelijke positie Aziaten Immigratie Arbeidsmigratie CODE: 143.15 TITEL: Bridging and Bonding Ethnic Ties in Voluntary Organisations: A Multilevel 'Schools of Democracy' Model UIT: Journal of Ethnic and Migration Studies, Vol. 41, No. 14, 2291-2313, 2015 AUTEUR(S): Achbari, W. UITGAVE: 2015 SAMENVATTING: Paper. Scholars of political disaffection have recently argued that ethnically bridging and bonding non-profit associations may have diverging effects on members' likelihood of political engagement. However, both theoretical and empirical assessments of such effects remain inconclusive by predicting
different scenarios. This paper contributes to this literature by relying on a novel design, which does not focus on individuals (as in previous research), but instead samples ethnically homogeneous and heterogeneous organisations and their participants. To assess whether political engagement is affected by the ethnic composition of voluntary organisations, it draws on data collected in 2009 and 2010 in Amsterdam by visiting non-profit organisations or circulating questionnaires via their board. This allows partitioning variance in political engagement at these two levels of analysis, and admits a more direct test of the link between ethnic composition of an organisation and political engagement . This sampling strategy also allows controlling for the effects of previously ignored organisational characteristics, which may enhance political engagement. A multilevel analysis suggests existing studies tend to overestimate the importance of an ethnically heterogeneous organisational context. Findings suggest that both types of voluntary organisations attract politically engaged individuals (self-selection). Moreover, other organisational characteristics -such as providing political information or receiving (local) government grants -have a stronger effect on members' political engagement than an organisation's ethnic composition. LINK: http://dx.doi.org/10.1080/1369183X.2015.1053851 TREFWOORDEN: Etnische minderheden Politiek Nederland Amsterdam Migrantenorganisaties Participatie Burgerschap CODE: 181.15 TITEL: Reasonable accommodation beyond disability in Europe? AUTEUR(S): Bribosia, E. Rorive, I. UITGAVE: Luxembourg : Office for Official Punlications of the European Union, 2013 SAMENVATTING: This study provides an extensive analysis of the concept of reasonable accommodation, which implies that an accommodation of the physical, social or normative environment is sometimes necessary to allow individuals with certain personal characteristics to access opportunities, goods and services on an equal footing with those who do not possess the specific characteristic. Under EU law the duty to provide such accommodation is currently limited to the ground of disability, and this study examines to what extent it can be and has been extended to other grounds of discrimination. The report demonstrates how the concept was developed in the United States and in Canada before analysing the case-law of the European Court of Human Rights as well as EU law. Finally, it examines how some EU Member States already impose a duty to accommodate other grounds than disability, such as race/ethnic origin and religion or belief. Based on extensive analysis of the duty as it has been conceptualised in North American and European law, this study authors provide an analysis of how reasonable accommodation can be successful beyond the ground of disability. LINK: http://ec.europa.eu/justice/discrimination/files/reasonable_accommodation_beyond_disability_in_europe _en.pdf TREFWOORDEN: Gehandicapten Wet- en regelgeving Discriminatiebestrijding Rechtspraak
Gelijke behandeling Discriminatie CODE: 352.13 TITEL: Criminal Victimization at Individual and International Level Results from the International Crime Victims Surveys AUTEUR(S): Kesteren, J. van UITGAVE: eigen uitgave, 2015 SAMENVATTING: Dissertation University of Tilburg. This dissertation is based on five publications presenting analyses of the International Crime Victim Surveys (ICVS). The datasets of the ICVS allow analyses of data on victimization at both the individual and collective level. The International Crime Victims Survey (ICVS) has been carried out six times over the period 1989 to 2010. Th The studies presented in this dossertation provide multilevel analyses carried out on three different dependent variables (punitivity, gun-related violence victimization and hate crime victimization). Chpater 6 contains an article presenting results of multivariate and multi-level analyses of data on hate crime victimization from fourteen Western European nations. Although the ethnic composition of immigrant communities shows considerable variation across the fourteen countries, in all countries self-defined immigrants are disproportionately exposed to hate crimes. The level of hate crime prevalence is positively correlated with the size of the immigrant communities. The results of a loglinear analysis of individual risks to be victimized by hate crime show that young age and migrant status are the most important independent risk factors of hate crime victimization at the individual level. Other important risk factors are residence in a capital or other large city, low income and an outgoing lifestyle. These risk factors resemble those of victimization by common contact crimes. This result suggest that, although the motivations of offenders are different, the distribution of hate crime victimization at the individual level can to some extent be interpreted with general victimological theories such as lifestyle exposure theory. These analyses were replicated with a multi-level analysis including data at the macro level on characteristics of 229 European NUTS2 regions. In this analysis, known criminogenic factors of contact crimes at the macro level such as the proportion of young males, and low employment are included in the models, besides the proportion of migrants among the inhabitants of the region. The results confirm the salience of the previously identified independent risk factors at the individual level. At the macro level the relative size of migrant communities per region stands out as the most important factor explaining variance in hate crime prevalence. No independent relationships were found between the socio-economic or demographic characteristics of European regions and the extent of hate crime victimization. The latter results confirm findings of similar analyses of data from the USA . They suggest that in Western Europe hate crimes are driven by cultural tensions between traditional inhabitants and immigrants (community defense hypothesis), rather than by the strain experienced by the perpetrators (economic threat hypothesis). The unexpected finding that levels of Under review (revised and re-submitted) educational attainment of European regions are associated with higher levels of hate crime victimization cannot be easily interpreted with either of the two hypotheses about the causes of hate crime victimization. It is tentatively interpreted as a measurement artefact resulting from heightened sensitivity to various types of hate crime victimization among better educated minority groups. LINK: https://pure.uvt.nl/portal/files/8407046/Van_Kesteren_Criminal_02_10_2015.pdf TREFWOORDEN: Geweld
Criminaliteit Europa Racisme Etnische minderheden Autochtonen CODE: 361.15 TITEL: Bullying Contextualized: Changing the Group Process by Changing Outsiders Involvement AUTEUR(S): Pronk, J. UITGAVE: eigen uitgave, 2015 SAMENVATTING: Dissertation Vrije Universiteit Amsterdam. The main objective of the research presented in this dissertations was to advance the theoretical and practical knowledge regarding how bullying in schools could be addressed more effectively . Specifically, this disseration focused on the outsiders and their defender potential based on the following premises: (a) peers' presence and success in stopping victimization and its negative consequences, despite a relatively low frequency of actually doing so ; (b) outsiders' and defenders' shared antibullying attitude, despite a low frequency of acting accordingly for outsiders; (c) the large volume of classroom students who are outsiders, and, therefore, their potential in changing the group process; and (d) the persuasiveness of the majority and the fact that outsiders and defenders combined could become the classroom majority. The research suggests that outsiders are quite similar to defenders and that outsiders could become defenders by working on their social and emotional competence, and on within -classroom friendship connectivity Nevertheless, more research is clearly needed to strengthen the theoretical framework regarding outsiders and their defender potential and to increase the effectiveness of antibullying programmes. LINK: http://dare.ubvu.vu.nl/handle/1871/52583 TREFWOORDEN: Pesten VO - Voortgezet onderwijs Basisonderwijs (Primair-) Geweldpreventie CODE: 745.15 TITEL: Welke factoren zijn van invloed op duurzaam beweeggedrag bij vrouwen van niet -westerse herkomst? UIT: Tijdschrift voor Gezondheidswetenschappen (tsg), Jaargang 93, Nr. 3, pp. 93-101, 2015 AUTEUR(S): Herens, M. Wagemakers, A. Besten, H. den Bernaards, C.M. UITGAVE: 2015 SAMENVATTING: Onderzoek naar buurtgerichte beweegprogramma's die zich richten op vrouwen van niet-westerse herkomst, omdat zij relatief minder bewegen. Factoren van invloed op gedragsinitiatie zijn breed onderzocht. Minder is bekend over factoren die van invloed zijn op duurzaam beweeggedrag. Meer kennis van deze factoren kan de effectiviteit van programma's verhogen. Doel van dit onderzoek was om inzicht te krijgen in factoren die duurzaam beweeggedrag bei¨nvloeden bij vrouwen van niet-westerse herkomst. Op basis van literatuur zijn factoren in kaart gebracht op niveau van individu, groep, beweegprogramma en sociale en fysieke omgeving. Vier semigestructureerde interviews zijn gehouden met groeps- en beweegbegeleiders (n=6) en drie focusgroepgesprekken met vrouwen (n=25) van beweeggroepen, die tenminste een jaar actief zijn en minimaal eens per week
bewegen. Factoren die duurzaam beweeggedrag op individueel niveau bei¨nvloeden zijn: ervaren (gezondheids-) voordelen, zelfregulatie en leeropbrengsten wat betreft bewegen en maatschappelijke participatie. Op groepsniveau zijn onderlinge steun, veiligheid, gedeelde verhalen en vertrouwen van belang. Op programmaniveau zijn kwaliteit van het beweegprogramma, responsieve begeleiding , continui¨teit en laagdrempeligheid van belang. Conclusie: individueel ervaren voordelen en factoren op groeps- en programmaniveau, gericht op het in stand houden van een passende mix van beweeg- en sociale activiteiten, dragen in belangrijke mate bij aan duurzaam beweeggedrag van vrouwen van niet-westerse herkomst. LINK: http://www.kennisbanksportenbewegen.nl/?file=4305&m=1430464258&action=file.download TREFWOORDEN: Sport Vrouwen Etnische minderheden Recreatie CODE: 551.15 TITEL: Vraag naar doelgroepgerichte discriminatiemeldpunten AUTEUR(S): Ouamar, K. UITGAVE: Alkmaar : Art.1 Bureau discriminatiezaken Noord-Holland Noord, 2011 SAMENVATTING: Scriptie, opleiding Management, Economie en Recht geschreven in opdracht van Art .1 Bureau discriminatiezaken Noord-Holland Noord. Onderzoek naar de discriminatie-ervaringen onder mensen van Marokkaanse en Turkse afkomst in Noord-Holland-Noord en de behoefte onder deze groep naar een Turks of Marokkaans meldpunt in Noord-Holland Noord. Gegevens ziij verzameld door middel van een enquête . Aan het onderzoek hebben voornamelijk jongeren tussen de 12 en 25 jaar meegedaan, dit komt mede omdat het een digitale enquête was en jongeren hier sneller op reageren. Uit het onderzoek blijkt dat 82 procent van de respondenten weleens ervaring heeft gehad met discriminatie (66% op straat, 60% op school, 35 % tijdens solliciteren, 30% op het werk). Uit de enquête van dit onderzoek blijkt dat Marokkaanse en Turkse mensen veel discriminatie ervaren maar dit bijna niet melden. Uit de meeste onderzoeken komt naar voren dat mensen vinden dat melden niet helpt en veel mensen zijn niet bekend met de instanties waar discriminatie kan worden gemeld. Uit het enquêteonderzoek komt naar voren dat er wel degelijk vraag is naar een Turks of Marokkaans meldpunt, de voornaamste reden hiervoor is dat men vindt dat daar hun problemen beter zouden worden begrepen. Veel respondenten hebben ook geen vertrouwen in de bestaande instanties, dit kan mede de oorzaak zijn van de vraag naar een Marokkaans of Turks meldpunt. De huidige politieke en maatschappelijke sfeer zou ook een oorzaak kunnen zijn van de vraag. Uit het enquêteonderzoek komt ool naar voren dat mensen met een Turkse en Marokkaanse achtergrond de behoefte hebben om melding te maken van discriminatie bij iemand met dezelfde etnische achtergrond, deze mogelijkheid is er niet bij Art.1 NHN. LINK: http://wordpress.art1nhn.nl/wp-content/uploads/2013/07/Rapportage-doelgroepgerichtenmeldpunten.pdf TREFWOORDEN: Discriminatie Etnische minderheden Klachtbehandeling Turken Marokkanen Meldpunten Noord-Holland CODE: 222.11
TITEL: Mensenhandel UITGAVE: S.L. : Platform Stop Moderne Slavernij, 2015 SAMENVATTING: Digitaal magazine over mensenhandel met feiten, cijfers, interviews en persoonlijke verhalen. Hiermee willen zij een groter bewustzijn creëren rondom het onderwerp moderne slavernij. Dit magazine is gemaakt door organisaties die lid zijn van het platform Stop Moderne Slavernij. Hiermee willen zij een groter bewustzijn creëren rondom het onderwerp mensenhandel. Onder mensenhandel wordt verstaan uitbuiting onder een bepaalde vorm van dwang of misleiding, zowel de seksindustrie als in andere bedrijfstakken, waaronder de horeca, landen tuinbouw. Ook illegale handel in organen valt onder mensenhandel. Uitbuiting in de seksindustrie komt voor in onder andere de (raam)prostitutie, de escortbranche, en (kinder)porno-industrie. LINK: https://www.stopmoderneslavernij.nl/magazine/assets/magazine-printversie.pdf TREFWOORDEN: Illegale arbeid Prostitutie Vrouwenhandel Vrouwenhandel CODE: 014.15 TITEL: Triggerfactoren in het radicaliseringsproces AUTEUR(S): Feddes, A.R. Nickolson, L. Doosje, B. UITGAVE: Amsterdam : Expertise-unit Sociale Stabiliteit - Universiteit van Amsterdam, 2015 SAMENVATTING: Onderzoek naar de rol van triggerfactoren in het radicaliseringsproces. Dit zijn gebeurtenissen die aanwijsbaar een verdere (de-)radicalisering in gang zetten. Er bestaan twee categorieën triggerfactoren: keerpunten en katalysatoren. 'Keerpunten' zijn gebeurtenissen die er toe leiden dat mensen open komen te staan voor een nieuwe ideologie of een nieuw wereldbeeld. Onder 'katalysatoren' vallen gebeurtenissen die het radicaliseringsproces versterken of verzwakken. Het onderzoek bestaat uit een systematische studie van de wetenschappelijke literatuur, aangevuld met een expertmeeting met praktijkdeskundigen. Uit de literatuurstudie blijkt dat de resultaten over triggerfactoren die voortkomen uit de radicaliseringsliteratuur voornamelijk zijn gebaseerd op beschrijvend onderzoek of kwalitatieve data. Sterk empirisch bewijs ontbreekt over het algemeen. Met de interpretatie van de resultaten is daarom vaak terughoudendheid geboden. Dit staat in tegenstelling tot de criminologische literatuur - die ook is meegenomen in dit onderzoek - waar meer empirische data beschikbaar is aangaande triggerfactoren. Aan de hand van de literatuurstudie biedt het onderzoek een overzicht van triggerfactoren onderverdeeld in de bovengenoemde niveaus. Zo spelen op microniveau (het niveau van de persoon) de volgende triggerfactoren een rol: de confrontatie met de dood, problemen thuis, verlies van werk/schooluitval, directe ervaringen met discriminatie, racisme en uitsluiting, aanvaringen met autoriteiten, en detentie. Op meso-niveau (het niveau van de groep) kwamen naar voren: het verbreken van sociale bindingen, het ontmoeten van een radicaal persoon, de toetreding tot een radicale groep, het sluiten van een huwelijk, deelname aan een training, en de confrontatie met propaganda. Ten slotte kwamen op macro-niveau (het maatschappelijke, (inter )nationale niveau) naar voren: het oproepen tot actie, waargenomen aanvallen op de eigen groep, en overheidsbeleid gericht op de eigen groep of radicalisering. Deze lijst is niet uitputtend en kan naar aanleiding van specifieke ontwikkelingen en verdere studie uiteraard verder aangevuld worden. Wat bepaalt de invloed van triggerfactoren? Allereerst de eigenschappen van die
gebeurtenissen zelf; in lijn met de zogenaamde general strain theory is het aannemelijk dat de duur, frequentie, en kracht van triggerfactoren hun invloed bepalen. Daarnaast onderscheidt het onderzoek een aantal moderatoren of persoonlijke eigenschappen die kunnen bepalen of iemand meer of minder gevoelig is voor de bovengenoemde triggerfactoren. Zo lijkt het type (radicaliserende) individu een rol te spelen, waarbij een onderscheid wordt gemaakt tussen identiteitszoekers, rechtvaardigheidszoekers, zingevingszoekers, en sensatiezoekers. Daarnaast zijn ook de leeftijd, het geslacht, de opleiding en mogelijke gedragsproblematiek in verschillende maten van invloed op het effect van triggerfactoren. Tijdens een aanvullende expertmeeting is tenslotte naar voren gekomen dat het overzicht van de triggerfactoren en moderatoren inzicht en structuur kunnen bieden aan betrokkenen bij het lokale preventieve anti -radicaliseringsbeleid. LINK: https://www.rijksoverheid.nl/binaries/rijksoverheid/documenten/rapporten/2015/10/12/triggerfactorenin-het-radicaliseringsproces/triggerfactoren-in-het-radicaliseringsproces.pdf TREFWOORDEN: Geweld Geweldpreventie Radicalisering Islam Terrorisme Criminaliteit CODE: 043.15 TITEL: Quickscan Radicalisering en Maatschappelijke Spanningen Een verkennend onderzoek onder gemeenten naar lokale problematiek, beleid en behoeften UITGAVE: Amsterdam : Expertise-unit Sociale Stabiliteit - Universiteit van Amsterdam, 2015 SAMENVATTING: Een verkennend onderzoek onder 49 gemeenten naar het staande lokale beleid en de aanwezige kennis en expertise bij gemeenten en eerstelijns professionals ten aanzien van de preventie van radicalisering. De verkenning is uitgevoerd door de Expertise-unit Sociale Stabiliteit in samenwerking met de NCTV. De quickscan geeft het beeld dat de gemeenten de regie voor het lokale antiradicaliseringbeleid op zich nemen. Ze zijn volop bezig met het vormgeven en uitvoeren daarvan en vaak is al werk gemaakt van de kennisopbouw. Tegelijkertijd bestaat er nog behoefte aan verdere versterking van de expertise , met name onder docenten, maar ook onder andere professionals en ambtenaren. Een aantal gemeenten geeft aan dat de vrijgemaakte capaciteit momenteel niet voldoende is, waarbij een deel van hen aangeeft dat ze aan een uitbreiding van die capaciteit werken. Daarnaast is de samenwerking in de integrale aanpak tussen verschillende beleidsterreinen een aandachtspunt. LINK: https://www.rijksoverheid.nl/binaries/rijksoverheid/documenten/rapporten/2015/10/12/quickscanradicalisering-en-maatschappelijke-spanningen/quickscan-radicalisering-en-maatschappelijkespanningen.pdf TREFWOORDEN: Radicalisering Geweldpreventie Gemeentelijke overheid Overheidsbeleid CODE: 329.15
TITEL: Veiligheid en openbare ordebeheersing rondom het Nederlands betaald voetbal. Jaaroverzicht seizoen 2014/2015. UITGAVE: Utrecht : Centraal Informatiepunt Voetbalvandalisme - Nationale Politie, 2015 SAMENVATTING: Dit jaaroverzicht geeft landelijk beeld van wat er in het seizoen 2013/2014 is gebeurd op het gebied van openbare orde en veiligheid, gerelateerd aan het voetbal. Ook wordt een aantal seizoenen terug gekeken om zo cijfermatige trends en ontwikkelingen weer te kunnen geven. Het eerste deel van het jaaroverzicht bevat de cijfers, met korte toelichting, van het voetbalseizoen 2013/2014. Deze cijfers worden grotendeels gegenereerd uit het Voetbal Volg Systeem (VVS). In het tweede deel wordt beschrijvend ingegaan op een aantal opvallende voetbalgerelateerde gebeurtenissen in het afgelopen seizoen. Hiermee laten we de cijfers uit het eerste deel meer tot leven komen. In het derde deel van het jaaroverzicht wordt kort een aantal actuele ontwikkelingen aangehaald die zowel direct als indirect van invloed (zullen) zijn op het domein van Voetbal & Veiligheid. Tenslotte wordt het jaaroverzicht afgerond met de belangrijkste constateringen in de conclusie en de accenten voor komend seizoen(en) in de aanbevelingen. Geconcludeerd wordt onder meer dat in voetbalseizoen 2013/2014 de politie 296.537 manuren heeft ingezet rondom wedstrijden in het Nederlands betaald voetbal. Een lichte stijging (0,7%) ten opzichte van het seizoen 2012/2013, terwijl het aantal gespeelde wedstrijden toenam (96), vooral vanwege de uitbreiding van de Eerste divisie naar twintig clubs De politie heeft 704 verdachten aangehouden of staandegehouden voor voetbalgerelateerde, strafbare feiten. Een lichte stijging (4%) ten opzichte van het seizoen 2012/2013. Hiervan werden 626 verdachten aangehouden, de overige personen werden staandegehouden en kregen direct een proces-verbaal. In het seizoen 2012/2013 werden 642 verdachten aangehouden en uit het verschil in aanhoudingen tussen beide seizoenen, kunnen geen conclusies getrokken worden. In diverse gevallen blijkt een aanhouding niet nodig en kan de politie het strafbare feit direct afdoen met een proces-verbaal. Er werden 84 scheldkoren geregistreerd. In hoeverre er discriminerend gedrag plaatsvond rond de voetbalvelden maakt dit rapport niet duidelijk. LINK: https://www.civ-voetbal.com/sites/default/files//tmp/Jaaroverzicht-CIV-2014-2015.pdf TREFWOORDEN: Sport Vandalisme Politie-optreden Verbaal geweld CODE: 551.15 TITEL: Bereidheid van werkgevers te investeren in opleidingen voor oudere werknemers : Een vignetstudie UIT: Tijdschrift voor Arbeidsvraagstukken, Jaargang 31, No. 3, pp. 273-291, 2015 AUTEUR(S): Fleischmann, M. Broek, T. van den Koster, F. UITGAVE: 2015 SAMENVATTING: Dit onderzoek gaat door middel van een kosten-batenanalyse in op de bereidheid van werkgevers om te investeren in opleidingen voor oudere werknemers. In aanvulling hierop gaan wordt ook nagageaan in hoeverre werkgevers deze investeringsbeslissing mede laten afhangen van het gedrag van twee andere actoren: de overheid en de werknemer. Daarnaast wordt verwacht dat de leeftijd van werknemers in mindere mate een rol speelt als opleidingsinvesteringen plaatsvinden in bedrijven waarin het personeelsbestand hoger is opgeleid. Voor dit onderzoek is gebruik gemaakt van een vignetstudie (N = 914), die in 2012 is verzameld onder 457 Nederlandse bedrijven (respons = 12%). De data zijn
aangevuld met achtergrondkenmerken van het bedrijf. De resultaten laten zien dat werkgevers op basis van opleidingskosten en de leeftijd van de werknemer een rationele investeringskeuze maken. De leeftijd van werknemers speelt in twee opzichten een rol: werkgevers zijn minder bereid te investeren in oudere werknemers, maar opleidingsinvesteringen nemen met toenemende leeftijd van de werknemer minder sterk af in bedrijven waarin het personeel hoger opgeleid is. De motivatie van de werknemer correleert positief met de opleidingsbeslissing van werkgevers. Er wordt geen ondersteuning gevonden voor de stelling dat overheidssubsidies de beslissing beïnvloeden. De resultaten van dit onderzoek ondersteunen de gedachte dat werkgevers principieel rationele keuzes maken, maar bieden ook aangrijpingspunten voor interventies van werknemers zelf. LINK: http://www.boomlemmatijdschriften.nl/tijdschrift/TvA/2015/3/TvA_0169-2216_2015_031_003_005 TREFWOORDEN: Arbeid - Werkgelegenheid Ouderen Personeelsbeleid Omscholing CODE: 414.15 TITEL: Oudere werknemers in het MKB : Mens sana in corpore sano UIT: Tijdschrift voor Arbeidsvraagstukken, Jaargang 31, No. 3, pp. 333-353, 2015 AUTEUR(S): Lange, W. de Dartel, N. van UITGAVE: 2015 SAMENVATTING: In dit artikel staat de vraag centraal welk beleid in het Midden en Kleinbedrijf (MKB) wordt gevoerd c.q. kan worden gevoerd ten aanzien van de duurzame inzetbaarheid van de oudere medewerker. Daarbij wordt de duurzaam inzetbare medewerker omschreven als iemand die competent, betrokken, tevreden en vitaal is, en daardoor waardevol is en blijft voor zijn werkgever. Dit artikel bestaat uit twee delen: een empirisch en een conceptueel deel. In het empirisch deel wordt op basis van onderzoek van TNO en het SCP beschreven welke maatregelen bedrijven nemen ter bevordering van duurzame inzetbaarheid. Vervolgens worden de resultaten weergegeven van een praktijkgericht verkennend onderzoek naar duurzame inzetbaarheid in het MKB, dat in 2014 uitgevoerd is door studenten van Avans Hogeschool. Geconstateerd wordt dat hoe kleiner de organisatie is, des te minder er gebeurt op dit terrein. Bij MKB-bedrijven is niet of nauwelijks sprake van beleid ten aanzien van duurzame inzetbaarheid. Dit gaat niet ten koste van de betrokkenheid en tevredenheid van de medewerkers, maar er is maar weinig aandacht voor ontwikkeling en vitaliteit. Vanuit een model voor adaptatiebeleid wordt vervolgens aangegeven welke maatregelen en voorzieningen MKB-bedrijven kunnen treffen om duurzame inzetbaarheid te bevorderen. Gepleit wordt voor een mix van ontzie- en ontwikkelmaatregelen, waarmee maatwerk op individueel niveau kan worden verwezenlijkt. Wat mogelijk is in grote organisaties is, zo concluderen de auteurs, ook te realiseren in het MKB. LINK: http://www.boomlemmatijdschriften.nl/tijdschrift/TvA/2015/3/TvA_0169-2216_2015_031_003_009 TREFWOORDEN: Ouderen Arbeid - Werkgelegenheid Bedrijfsleven Personeelsbeleid CODE: 414.15
TITEL: Beïnvloeden ontziemaatregelen de houding van werkgevers ten opzichte van ouderen? UIT: Tijdschrift voor Arbeidsvraagstukken, Jaargang 31, No. 3, pp. 314-328, 2015 AUTEUR(S): Josten, E. Vlasblom, J.D. UITGAVE: 2015 SAMENVATTING: Artikel. De overheid wil dat het aantal zogeheten ontziemaatregelen voor ouderen daalt: regelingen die werken minder zwaar voor ouderen moeten maken (bijv. extra vrije dagen). Zij maakt zich er zorgen over dat zulke regelingen ouderen te duur maken voor werkgevers, en dat werkgevers daardoor minder geneigd zijn ouderen aan te nemen of lang in dienst te houden. Analyses op gegevens uit een onderzoek onder werkgevers, het Arbeidsvraagpanel, laat zien dat het gemiddelde aantal ontziemaatregelen per werkgever tussen 2005 en 2013 daalde. Werkgevers die het aantal ontzieregelingen terugbrachten, kregen een positiever oordeel over de loonkosten van ouderen. Hun mening over het functioneren van ouderen en de wenselijkheid van langer doorwerken veranderde niet. Het percentage werkgevers dat een oudere in dienst nam en het percentage oudere werknemers dat vervroegd uitstroomt, werd er evenmin door beïnvloed. LINK: http://arbeidsconferentie.nl/uploads/submission/document_1/139/paper_NAD_2015_-_ouderen.pdf TREFWOORDEN: Ouderen Arbeid - Werkgelegenheid Personeelsbeleid Doorstroming CODE: 414.15 TITEL: Hoe bereid zijn werkgevers om ouderen aan te nemen? UIT: Tijdschrift voor Arbeidsvraagstukken, Jaargang 31, No. 3, pp. 256-268, 2015 AUTEUR(S): Fouarge, D. Montizaan, R. UITGAVE: 2015 SAMENVATTING: In dit artikel wordt gebruik gemaakt van een vignetstudie onder werkgevers in de publieke sector om de impact van de leeftijd van de sollicitant en het oordeel van de werkgever over productiviteit en loon van oudere werknemers te onderzoeken op de kans om aangenomen te worden. Gevonden wordt dat de kans om aangenomen te worden significant daalt met de leeftijd van de sollicitant. Een sollicitant die 60 jaar is, heeft een 41 procent lagere kans om aangenomen te worden dan iemand die 35 jaar is. Werkgevers zijn van oordeel dat de productiviteit van 55-64-jarigen lager is en de loonkosten hoger zijn dan die van jongere werknemers. Echter, een negatief oordeel over de loonkosten van oudere werknemers heeft geen significante impact op de kans dat oudere sollicitanten worden aangenomen. Een negatief oordeel van de werkgever over de relatieve productiviteit van oudere werknemers leidt daarentegen wel tot een substantiële lagere kans voor oudere sollicitanten om te worden aangenomen. LINK: http://www.boomlemmatijdschriften.nl/tijdschrift/TvA/2015/3/TvA_0169-2216_2015_031_003_003 TREFWOORDEN: Arbeid - Werkgelegenheid Ouderen Werving & selectie Personeelsbeleid Discriminatie CODE: 411.15
TITEL: Goede inzetbaarheid oudere medewerkers vereist beter HR-beleid AUTEUR(S): Grip, A. de Fouarge, D. Montizaan, R. UITGAVE: Tilburg : Netspar, 2015 SAMENVATTING: Dit artikel laat zien hoe het huidige HR-beleid moet veranderen voor het productief en met plezier langer doorwerken. Door de hervorming van het pensioenstelsel ontkomen werknemers én werkgevers niet aan langer doorwerken. Kansen op de arbeidsmarkt voor oudere werknemers zijn echter klein. Het huidige HR-instrumentarium van werkgevers is echter nog onvoldoende om het met plezier en productief langer doorwerken te faciliteren. Zorgwekkend is dat ontziemaatregelen nog steeds dominant blijven, terwijl er bezuinigd wordt op de HR-instrumenten die het meest motiverend werken: het aanbieden van opleidingsen trainingsmogelijkheden die werknemers in staat stellen hun competenties up -to-date te houden. De belangrijkste conclusies: (1) De hervormingen van het pensioenstelsel verhogen de arbeidsparticipatie van oudere werknemers, maar dit is onvoldoende om hun pensioen op peil te houden.; (2) De noodzaak om langer door te werken vormt een bedreiging voor de arbeidsvreugde en motivatie van werknemers.; (3) Veel werkgevers vinden het voor hun organisatie niet belangrijk dat hun medewerkers langer doorwerken en geven aan dat de relatieve productiviteit van hun oudere werknemers gemiddeld genomen achter blijft bij hun loonkosten. LINK: http://www.netspar.nl/research_database_netspar_brief_netspar_brief_4.htm TREFWOORDEN: Arbeid - Werkgelegenheid Personeelsbeleid Werkgelegenheidsbevordering Ouderen CODE: 414.15 TITEL: 'Onze kinderen zijn geen terroristen' : Families van Belgische en Nederlandse Syriëgangers over het vertrek van hun geliefden UIT: Tijdschrift voor Criminologie, Jaargang 57, No. 3, pp. 300-311, 2015 AUTEUR(S): San, M. van UITGAVE: 2015 SAMENVATTING: Artikel. Sinds maart 2013 is bekend dat er zich vanuit België en Nederland een groot aantal jongeren heeft aangesloten bij de gewapende strijd in Syrië. In België gaat het volgens de meest recente schatting om 438 mensen, in Nederland om rond de 160. Over wie deze jongeren zijn en wat hen drijft om naar het oorlogsgebied te vertrekken is nog maar weinig bekend. Ook over de families waaruit zij afkomstig zijn, is nauwelijks iets geweten. In het onderzoek waarop dit artikel is gebaseerd, zijn gesprekken gevoerd met twintig families waaruit minstens één jongere vertrokken is naar Syrië. Daarnaast komen oud-leraren van de jongeren die vertrokken zijn aan het woord. De vraag die centraal staat, is hoe de families staan tegenover het feit dat de jongeren zich hebben aangesloten bij de gewapende strijd, of er tekenen van radicalisering waren bij de jongeren voorafgaand aan hun vertrek en of er daarnaast aanwijzingen kunnen worden gevonden dat bij sommigen geen zichtbaar proces van radicalisering heeft plaatsgevonden. In het onderzoek waarop dit artikel is gebaseerd, is geen enkele aanwijzing gevonden dat ouders de deelname van hun kinderen aan de gewapende strijd hebben ondersteund. In de meeste gevallen hadden zij zelfs niet eens door dat hun kinderen zouden vertrekken, hoewel er soms wel aanwijzingen voor waren. De resultaten ondersteunen geenszins de hypothese dat jongeren die deelnemen aan de gewapende strijd normatieve steun hebben ontvangen van hun familie, wat eerder uit het onderzoek van King e.a. naar
voren kwam. LINK: http://www.boomlemmatijdschriften.nl/tijdschrift/tijdschriftcriminologie/2015/3/TvC_0165182X_2015_057_003_002 TREFWOORDEN: Radicalisering Gezin Jongeren Terrorisme Etnische minderheden Nederland CODE: 043.15 TITEL: Achter de feiten aan leren : Helpt scholing oudere werknemers te herstellen van kennistekorten? UIT: Tijdschrift voor Arbeidsvraagstukken, Jaargang 31, No. 3, pp. 314-328, 2015 AUTEUR(S): Sanders, J. Blonk, R. Geuskens, G. Grip, A. de UITGAVE: 2015 SAMENVATTING: Artikel. Organisatorische en technologische veranderingen volgen elkaar steeds sneller op. Werknemers zien zichzelf daardoor in toenemende mate geconfronteerd met tekorten aan kennis. Niet alleen de inzetbaarheid van werknemers, maar ook de concurrentiekracht en innovativiteit van bedrijven en instellingen staan daarmee onder druk. Het herstellen of zelfs voorkomen van kennistekorten is daarom een belangrijke uitdaging voor zowel werkgever als werknemer, zeker in zeer instabiele organisaties. Dat geldt mogelijk in versterkte mate voor de kwetsbare groep van laagopgeleide oudere werknemers. Dit artikel laat aan de hand van data, afkomstig van ruim 7.000 oudere werknemers (45-64 jaar) die deelnamen aan het longitudinale STREAM-onderzoek, zien dat alléén deelname aan substantiële leeractiviteiten bijdraagt aan het herstel van een kennistekort. Instructies op de werkplek en korte trainingen doen dat niet. Dat geldt voor zowel laagopgeleide oudere werknemers als voor middelbaar en hoger opgeleide oudere werknemers en dat geldt voor zowel oudere werknemers in stabiele organisaties als voor oudere werknemers in instabiele organisaties. LINK: http://www.boomlemmatijdschriften.nl/tijdschrift/TvA/2015/3/TvA_0169-2216_2015_031_003_006 TREFWOORDEN: Ouderen Arbeid - Werkgelegenheid Personeelsbeleid Omscholing CODE: 414.15 TITEL: Arbeidskosten en productiviteit van oudere werknemers : De visie van Nederlandse werkgevers in Europees perspectief UIT: Tijdschrift voor Arbeidsvraagstukken, Jaargang 31, No. 3, 2015 AUTEUR(S): Conen, W. Henkens, K. Schippers, J. UITGAVE: 2015 SAMENVATTING: Artikel. Beelden over arbeidskosten en productiviteit spelen een belangrijke rol voor de wijze waarop werkgevers met werknemers omgaan. In dit paper wordt onderzocht welke consequenties een vergrijzend werknemersbestand volgens werkgevers zal hebben op arbeidskosten en productiviteit, en welke maatregelen werkgevers toepassen om arbeidskosten te verlagen, dan wel de arbeidsproductiviteit te verhogen. Analyses worden gedaan aan de hand van
verzamelde surveygegevens; dit survey is in 2009 is gehouden onder 5.822 werkgevers in Denemarken, Duitsland, Frankrijk, Italië, Nederland, Polen, het Verenigd Koninkrijk en Zweden. Uit de resultaten blijkt dat een aanzienlijk deel van de werkgevers - hoewel in verschillende mate in verschillende Europese landen - een ouder wordend personeelsbestand associeert met een groter wordend gat tussen arbeidskosten en productiviteit; dit is vooral een issue in Nederland. Werkgevers die een groter gat tussen kosten en productiviteit verwachten, blijken niet vaker maatregelen te nemen om dit gat 'te dichten' zoals opleiding voor oudere werknemers en demotie - maar blijken wél vaker vervroegd pensioen of accommoderende maatregelen toe te passen. Geconcludeerd wordt dat Nederlandse werkgevers weinig maatregelen lijken te nemen om één van de grootste verwachtte negatieve consequenties van een vergrijzend personeelsbestand - een groter wordend gat tussen arbeidskosten en productiviteit - het hoofd te bieden. LINK: http://archive.arbeidsconferentie.nl/uploaded_files/contributions/ArbeidskostenenproductiviteitNAD2011.doc TREFWOORDEN: Personeelsbeleid Nederland Ouderen Arbeid - Werkgelegenheid CODE: 411.15 TITEL: Hoe prikkelbaar zijn gemeenten? Lessen uit tien jaar Wet werk en bijstand UIT: Tijdschrift voor Arbeidsvraagstukken, Jaargang 31, Nr. 2, 2015 AUTEUR(S): Koning, P. UITGAVE: 2015 SAMENVATTING: Artikel. Sinds de invoering van de Wet werk en bijstand (WWB) beschikken Nederlandse gemeenten over een sterke financiële prikkel tot reductie van het aantal bijstandsuitkeringen. Ondanks brede consensus dat de WWB tot de beoogde effecten heeft geleid, zijn er aanwijzingen dat de werkingskracht van de prikkel desondanks niet tot volle wasdom is gekomen. Dit artikel bespreekt drie mogelijke achterliggende redenen hiervoor: (1) verwatering van de financiële prikkel in organisaties of organisatielagen; (2) vertaling van de prikkels naar prestatie-indicatoren die verkeerd uitwerken op het management of klantmanagers ; en (3) prikkels die strijdig zijn met de intrinsieke motivatie van klantmanagers en daarom contraproductief werken. Vooral op de eerste twee schakels blijken belangrijke verbeteringen mogelijk. Daarbij kunnen juist ook andere sturingsmethoden dan prikkels behulpzaam zijn, zoals het faciliteren en cofinancieren van het innovatief onderzoek en het transparant maken van de relatieve prestaties van gemeenten. LINK: http://www.boomlemmatijdschriften.nl/tijdschrift/TvA/2015/2/TvA_0169-2216_2015_031_002_007 TREFWOORDEN: Gemeentelijke overheid Arbeid - Werkgelegenheid Werkgelegenheidsbevordering CODE: 401.15 TITEL: Daling in geregistreerde jeugdcriminaliteit : Enkele mogelijke verklaringen UIT: Tijdschrift voor Criminologie, Jaargang 57, Nr. 2. pp. 203-228 AUTEUR(S): Laan, A. van der Weijters, G.G.M. UITGAVE: 2015 SAMENVATTING: Onderzoeksartikel. De geregistreerde jeugdcriminaliteit onder 12- tot 25-jarigen laat vanaf 2007 een daling zien na een stijging sinds het begin van deze eeuw Dit onderzoek brengt mogelijke verklaringen van de daling in geregistreerde
jeugdcriminaliteit in kaart. Hiervoor is in de eerste plaats in de literatuur op zoek gegaan naar factoren die een verklaring kunnen geven voor veranderingen in jeugdcriminaliteit. Vervolgens is met cijfers over de geregistreerde jeugdcriminaliteit van verdachten in de leeftijd 12 tot 25 jaar in de periode 2005 tot 2012 uit de gemeente Amsterdam de samenhang nagegaan van de veelbelovende verklaringen met de veranderingen in de geregistreerde jeugdcriminaliteit. De resultaten van dit onderzoek wijzen erop dat bij de daling in de geregistreerde jeugdcriminaliteit in Amsterdam waarschijnlijk meerdere ontwikkelingen een rol hebben gespeeld. Ten dele gaat het om factoren waarop het beleid zich in de afgelopen jaren heeft gericht (zoals voortijdig schoolverlaten en gerichtere rechtshandhaving), maar deels gaat het ook om min of meer toevallig optredende sociaal-demografische ontwikkelingen. LINK: http://www.boomlemmatijdschriften.nl/tijdschrift/tijdschriftcriminologie/2015/2/TvC_0165182X_2015_057_002_003 TREFWOORDEN: Criminaliteit Nederland Amsterdam Jongeren CODE: 363.15