Diversiteit en complexiteit Inbedding in netwerken als kansrijke route naar integratie
Geert R. Teisman Erasmus Universiteit Rotterdam
Colofon Deze publicatie is mede mogelijk gemaakt door de Erasmus Universiteit Rotterdam en de Gemeente Rotterdam Tekst: Geert R. Teisman, Caty Bulte Wethouder Korrie Louwes (gemeente Rotterdam) Marijke Nijboer (eindredactie) Vormgeving: Rosalie Arendsen Druk: Mediacenter Rotterdam Oplage: 225 januari 2014
Diversiteit en complexiteit Inbedding in netwerken als kansrijke route naar integratie Geert R. Teisman Erasmus Universiteit Rotterdam Caty Bulte
2
Diversiteit en complexiteit
“ Het is naar mijn mening tijd om het integratiedebat af te sluiten. We zijn de integratie voorbij ”
3
Geert R. Teisman
Voorwoord Rotterdam is door de eeuwen heen altijd een smeltkroes van culturen geweest. Mensen uit allerlei delen van Nederland, Europa en de wereld kwamen naar Rotterdam om hier een bestaan op te bouwen. Vandaag de dag telt Rotterdam bijna 170 nationaliteiten. De stad is daarmee een van de meest veelzijdige steden van Nederland. ‘Wat moet Rotterdam met die veelheid aan bevolkingsgroepen?’ is de vraag die Geert Teisman en Caty Bulte zichzelf in het essay “Diversiteit en complexiteit” stellen. Lange tijd was ‘integreren’ daarop het voor de hand liggende antwoord. De nieuwkomer diende zich aan te passen aan het reeds aanwezige. De boodschap was: leer Nederlands, spreek Nederlands en doe Nederlands.
Rotterdam telt ook steeds meer zelfstandige ondernemers wiens wortels buiten Nederland liggen. Dit zijn lang niet meer alleen halal slagers en exotische groentenwinkels. Er zitten hele innovatieve concepten bij zoals het Maatschappelijk Ondersteunings Bureau van Ismail Meral en kledingzaak Misura Sartoria van Jimmy Karaaslan dat gevestigd is in de Hofbogen.
Volgens Teisman en Bulte heeft dit mantra zijn langste tijd gehad. De innovatiewetenschappen leren ons dat juist mensen die anders denken en doen van grote meerwaarde zijn. Diversiteit is zodoende een kans. In deze tijden van globalisering en mondiale netwerken is een divers samengestelde bevolking met kennis van veel verschillende culturen, talen, gewoontes en opvattingen van grote waarde.
Een mooie ontwikkeling is ook dat steeds meer culturele gemeenschappen hun feesten zichbaar in de stad vieren zodat ook andere Rotterdammers kunnen aansluiten en meedoen. Ik denk aan de jaarlijkse Holifeesten van de Hindoestaanse gemeenschap op het Stadspodium, de Joodse Chanoekaviering op het Schouwburgplein en het Pakistaanse EID-festival op het Afrikaanderplein.
Het is naar mijn mening tijd om het integratiedebat af te sluiten. We zijn de integratie voorbij. Natuurlijk zijn er problemen. Maar de oorzaak daarvan ligt aan de lage sociale status van mensen of een gebrek aan opleiding, niet aan etniciteit. Dat blijkt ook uit het rapport “De staat van integratie”, een onderzoek naar ontwikkelingen op het gebied van integratie in Amsterdam en Rotterdam door Han Entzinger en Paul Scheffer.
We zijn er nog niet, maar de vele ontwikkelingen laten zien dat het de goede kant op gaat. Rotterdam is een diverse stad, dat was het eeuwen geleden al en zal het altijd blijven. Laten we die diversiteit koesteren. Maar voorwaarde is wel dat iedereen participeert en zijn of haar steentje bijdraagt aan onze kleurrijke wereldstad.
Laten we daarom een punt zetten achter de integratiediscussie. In Rotterdam spreken we liever over participatie. Iedereen doet naar vermogen mee. Dat gaat door alle bevolkingsgroepen heen. Bi-culturele groepen tonen zich evengoed betrokken bij de stad. Kijk maar naar iniatieven als H.E.L.D.E.R.H.E.I.D. en Tien voor Taal in Rotterdam-Zuid.
Korrie Louwes Wethouder Arbeidsmarkt, Hoger Onderwijs, Innovatie en Participatie
4
Diversiteit en complexiteit
Diversiteit en complexiteit Geert R. Teisman1 en Caty Bulte2 Wil je een essay schrijven over de diversiteit in de stad Rotterdam, maar dan belicht vanuit jouw complexiteitbenadering? Deze verrassende vraag werd mij (Geert Teisman) gesteld; verrassend omdat mijn expertise meer ligt in de fysieke en bestuurlijke, dan in de sociale en sociologische aspecten van de stad. Bij navraag bleek de vraag gevoed door een lezing over de komst van de complexe netwerksamenleving en de gevolgen die deze komst heeft voor bestuur en beleid, die ik op de Haagse campus van de Universiteit Leiden had gehouden voor ambtenaren van zowel Rotterdam als Den Haag.
Hoe een lezing mij in het sociale domein liet tuimelen De lezing ging over de overgang die we de afgelopen decennia doormaken van samenlevingen met relatief zelfstandige staten en steden naar een netwerksamenleving waar verknoping de norm is en waar de ‘flow’ van gebeurtenissen en mensen van de ene plek (land, stad) naar de andere meer vertelt over sociaaleconomische ontwikkelkansen van plekken dan de eigen kwaliteiten op een specifieke plek. Wat een land of stad wordt, hangt steeds minder af van wat dat land of deze stad zelf doet. Doorslaggevender is hoe dat land of deze stad gezien wordt door de mensen in andere landen en steden. Gebeurtenissen elders bepalen sterk de ontwikkeling hier. De komst van arbeidsmigranten, asielzoekers en expats is niet een actieve daad van Rotterdam, maar een samenloop van omstandigheden in de economie, in de vertrekkende landen, intermediaire organisaties (zoals uitzendbureaus) en de huisvesting
en van beelden over waar kansen liggen en waar niet. Zo gaan veel Roemenen naar Spanje, zelfs gedurende de crisis daar. De samenloop van veronderstelde of ervaren culturele verwantschap en allerlei dynamiek in Spanje zelf en bestaande faciliteiten voor het stromen van Roemenen naar Spanje lijken hiervoor te zorgen. De netwerksamenleving is een complexe stromensamenleving. De ontwikkeling naar een behoorlijk fluïde en grillige netwerksamenleving stelt het openbaar bestuur voor grote uitdagingen. Het openbaar bestuur heeft immers een sterke focus op het eigen territorium (mijn plek, mijn gemeente) en moeite om buiten de eigen grenzen te kijken. Dat geldt ook voor Rotterdam. Er is dan wel de metropoolregio of de zuidvleugel, maar vooralsnog heb ik niet de indruk dat iedereen inziet dat hier belangrijke kansen liggen voor Rotterdam. De uitzondering is waarschijnlijk het Havenbedrijf. Hier heerst het bewustzijn dat de havenontwikkeling grotendeels wordt gedicteerd door beslissingen ver weg, in het bijzonder in Azië, en wordt veel meer geredeneerd vanuit de logica van de netwerkontwikkeling dan vanuit het eigen beleid.
1 Geert Teisman is hoogleraar bestuurskunde aan de Erasmus Universiteit en wetenschappelijk directeur van Platform 31, kenniscentrum voor stad en regio. 2 Caty Bulte, onderwijssocioloog, was tot voor kort directeur van Stichting de Meeuw en is nu sectordirecteur voorscholen bij een schoolbestuur in Den Haag en zelfstandig ondernemer.
Geert R. Teisman
foto: Angelique van woerkom
“ De erkenning van wederzijdse afhankelijkheid is een cruciale eerste voorwaarde voor effectieve interactie in netwerken ”
5
In de bestuurskunde wordt dat getypeerd als een verschuiving van vastgesteld beleid naar adaptief beleid. Een overheid richt zich niet meer primair op het uitvoeren wat het met zichzelf (raad en bestuur in de stad) heeft afgesproken, maar op ‘te doen wat nodig is, gezien de dynamiek van externe gebeurtenissen’. Het beleid past zich dan aan de soms snel veranderende omstandigheden aan. We kennen dit in de dagelijkse praktijk ook wel als het leveren van maatwerk. De uitvoerder werkt wel binnen een gelijk speelveld voor het hele land of de hele stad, maar krijgt de ruimte om te doen wat het beste werkt, ook als dat van tevoren in het stadhuis niet zo was voorzien. Dit plaatst het primaat van bestuur en politiek, als dé plek waar het beleid wordt bedacht en vastgesteld, natuurlijk wel in een nieuw licht. En daar durven we nog maar mondjesmaat over te denken, laat staan over te praten. En toch blijft de transitie gaande van een overheid als autonome organisatie, verantwoordelijk voor de eigen plek (staat of stad), naar een samenstel van overheden, semi-overheden, private partijen en particulier initiatief. De bestuurskunde benoemt dat als transitie van government (overheidsorganisatie als focus van besturing) naar governance (samenspel van actoren die in onderlinge interactie resultaten boeken als besturingsnetwerk). Bij government ligt de nadruk op eigen besluiten, eigen taken en bevoegdheden en het eigen primaat van de politiek. Veel overheden kennen officieel deze nadruk. De werkelijkheid is echter al een stuk veelvormiger. Er worden allerlei hulpconstructies gehanteerd (gebiedscommissies, projectorganisaties, programmabureaus zoals het Nationaal Programma Rotterdam-Zuid, de Metropoolregio RotterdamDen Haag, de Zuidvleugel, het G4-overleg, enzovoort). Feitelijk vindt daar een groot deel van beleid, uitvoering en besluitvorming plaats, of we dat nu willen of niet. In de governance-benadering wordt deze nieuwe situatie gezien als een fact of life. Het gaat er in deze nieuwe feitelijkheid om overheidsketens en netwerken te vormen die zich slim, effectief, maar ook legitiem en begrijpbaar verhouden tot en inspelen op de netwerk-samenleving.
6
Diversiteit en complexiteit
Integrale wijkontwikkeling en sectorale aansturing: een mooi vervolg Die lezing is niet zonder resultaat gebleven. Velen hebben op enigerlei wijze aangegeven dat zij worden geraakt en geïnspireerd door de nieuwe inzichten uit de bestuurskunde. Op donderdag 31 oktober jongstleden mocht ik een lezing houden op de werkconferentie Gebiedsgericht werken. Ook daar speelt het fenomeen volop van netwerken en netwerkvorming als antwoord op de hedendaagse uitdagingen. De gebiedsmanagers worden geacht integraal te werken voor ‘hun’ wijk. De gebiedsaccounthouders van de diensten/clusters worden geacht om dat ook te doen, maar meer vanuit de kennis, kunde en het belang van het eigen cluster. De bestuursdienst moet zorgen voor de aansturing vanuit het beleid van de gemeente. Een mooie spanningsvolle driehoek waar vaak de strijd woedt over taken en bevoegdheden en primaat. Rotterdammergericht werken, is dat werken vanuit de Rotterdammer en dan vragen van het bestuur om zich daarin faciliterend op te stellen, of is dat werken vanuit het bestaande beleid en dan kijken welke ruimte er is voor Rotterdammergericht werken? Een mooie spagaat, waar we niet gemakkelijk uit zullen komen. De kansrijke oplossing om tot effectieve interactie te komen tussen de verschillende actoren bij dit netwerken, is samenwerken. Maar dan op een specifieke manier, met nadruk op elkaars verschillende verantwoordelijkheden, bevoegdheden en competenties. In bedrijfsmatige ketensamenwerking werken partijen samen omdat ze alleen samen een product kunnen maken dat de klant bevredigt en de concurrentie aankan op de markt. Ze houden niet van elkaar en ze zijn zeer scherp op hun eigenbelang. Ze weten alleen dat ze het op eigen kracht niet redden. Dit overkomt nu ook overheden, maar zij willen daar nog niet zo aan.
De erkenning van wederzijdse afhankelijkheid is een cruciale eerste voorwaarde voor effectieve interactie in netwerken. De volgende voorwaarde is dat partijen juist verschillend moeten zijn. Alleen als iemand iets anders kan dan ik, vult hij mij aan en groeit de kans op langdurige vruchtbare ketensamenwerking. In de bedrijfskunde noemen ze dat meerwaardecreatie. Iedereen voegt iets toe aan de keten en daarmee aan de kwaliteit van het eindproduct zoals zich dat aan de klant3 voordoet. Een werkbare spelregel in ketens en netwerken is dan ook: ‘je voegt iets toe of doet (even) niet meer mee’. Dat is natuurlijk wel even een andere regel dan het in overheidsland meer bekende motto ‘je gaat erover of niet’. Deze regel blijkt in ketens en netwerken het spel niet meer te kunnen ordenen. Het gaat erom de interacties hoogwaardig te organiseren en in te zien dat hierin een onverwijderbare spanning blijft bestaan tussen het belang van elk der partijen en een gemeenschappelijk belang. Zonder dat partijen hun eigen belangen zien geborgd en bevredigd gaan ze niet over tot een blijvende interactie. Eén van de zelforganisaties benoemt dat als dé spagaat van zelforganisatie. Als partijen geen gemeenschappelijk belang ontwikkelen en bereiken, ontstaat er geen meerwaarde in de ketens en netwerken. Netwerken kunnen gemakkelijk parasiteren op de gemeenschap, ook dat weten we.
Complexiteit als kansrijke omstandigheid Tot zover een mooie spin-off van een lezing: actie leidt tot nieuwe interactie. Maar los daarvan bereikte mij ook het verzoek om iets over diversiteit te zeggen in relatie tot een ander kernelement in mijn lezing. Het ging om mijn constatering dat de complexiteit van onze samenleving sterk is toegenomen en dat complexiteit het besturen een stuk moeilijker maakt, maar ook een belangrijke kwaliteit is van onze samenleving. Een samenleving bloeit dankzij toegenomen specialisatie. En specialisatie is dat u in iets anders goed bent dan ik en dat we elk daardoor tegen lagere kosten het product of de dienst waarin
3 De overheid produceert niet alleen voor klanten (bijvoorbeeld een paspoort), maar ook voor burgers (veilig, heel en schoon; onderwijs). De burger is weliswaar een veel breder concept dan een klant, maar tegelijkertijd is het verschil met het bedrijfsleven minder groot geworden. Ook bedrijven moeten rekening houden met een complex geheel.
7
Geert R. Teisman
we gespecialiseerd zijn kunnen leveren. Dat is ooit begonnen met drie autarkische boeren, van wie de een slager werd en zo meer tijd kon besteden aan efficiënt slachten, terwijl de tweede bakker werd en veel meer en betere broden leerde bakken. De derde bleef boer, maar kon zich meer richten op verbouwen en oogsten. Alle drie werden ze productiever en samen sterker en rijker. Maar vanaf dat moment werden ze wel afhankelijk van elkaar. Als de een wegviel, hadden de andere twee een probleem. In feite heeft dit proces zich al eeuwen doorgezet. We zijn afhankelijk van elkaar geworden op een mondiaal schaalniveau. Als er een bank omvalt in Amerika, kan onze minister van Financiën wel op de televisie verklaren dat deze crisis Nederland voorbij gaat, maar dan nog worden we hard geraakt. Als er oorlog in Syrië ontstaat, kunnen we denken dat het een vervanmijnbedshow is, maar de stromen van de nieuwe netwerksamenleving komen snel op gang. Enkele jonge Nederlandse jihadstrijders trekken naar Syrië en komen misschien op enig moment weer terug, zonder dat we weten wat dat voor Nederland gaat betekenen. En een gestage vluchtelingenstroom is op gang gekomen. Libanon kreunt al lange tijd onder de enorme toestroom en langzaam begint de trek naar Europa op gang te komen. De mens heeft altijd getrokken. Europa is ontstaan uit grote volksverhuizingen. En nog steeds is het stromen, misschien wel meer dan ooit, de norm. In mijn lezing ging het er echter om de waarde van complexiteit te benadrukken. Complexiteit is bedreigend, zoals in bovenstaande twee voorbeelden, maar ook een geweldige kans die overheden moeten omarmen en benutten. Ik kom daar zo op terug.
De kans van een ongedachte cross-over De volgende spin-off van de lezing voor Haagse en Rotterdamse ambtenaren deed zich voor toen ik gevraagd werd om een essay te schrijven over de complexiteit die voortvloeit uit de diversiteit aan bevolkingsgroepen in Rotterdam. Wat moet Rotterdam met de veelheid aan bevolkingsgroepen? Een mooie uitdagende vraag, te meer daar ik vooral een geschiedenis heb in onderzoek naar en praktijkervaring met de hardere sector van infrastructuur. Van huis uit ben ik verkeerskundig ingenieur, in het watermanagement. Ik was wetenschappelijk directeur van een groot innovatieprogramma, Leven met Water. Ook was ik actief binnen de gebiedsontwikkeling, als co-directeur van NederlandBovenWater, een samenwerkingsverband van veertig partijen die de gebiedsontwikkeling opnieuw hebben willen uitvinden na de kredietcrisis. De harde sector heeft zijn eigen kenmerken en uitdagingen, is een stuk planmatiger en op de lange termijn gericht en vereist voldoende kennis van het technische en fysieke systeem om interventies te kunnen plegen die werken. Nu werd mij gevraagd om deze inzichten toe te passen in een domein dat tot nu toe afwijkt en ook relatief zijn eigen manieren heeft en zijn eigen gang gaat: sociaalmaatschappelijke ontwikkeling. Ik heb deze uitdaging graag aangepakt mede omdat ik momenteel ook wetenschappelijk directeur ben van Platform31, een kenniscentrum voor steden en regio’s. Ik ben daar verantwoordelijk voor het programma Kennis voor Krachtige Steden en zie dat er veel kennis is over de fysieke voorwaarden die kracht geven aan steden (zoals een schone en hele openbare ruimte); over de sociale
8
Diversiteit en complexiteit
“ Partijen gaan pas over tot een blijvende interactie wanneer ze hun eigen belangen zien geborgd en bevredigd ” voorwaarden van zelforganisatie en zorg; en, zij het in mindere mate, over de economische vereisten. Wat dat laatste punt betreft: we leren vooral dat veel overheids-interventie om de economie vooruit te helpen niet werkt en zoeken nog naar wat wel werkt; recente studies naar economische netwerken geven een kansrijke richting aan. Wat opvalt is dat bijna alle onderzoeken zich richten op een van deze domeinen en vaak worden uitgevoerd door wetenschappers die tot zo’n domein behoren. Op zich is dat buitengewoon logisch. Maar ik krijg ook sterk de indruk dat dit niet meer voldoende is. Er treedt een soort dubbele verkokering op: sociale wetenschappers in het sociale domein, economische wetenschappers in het economische domein en ruimtelijke wetenschappers in het ruimtelijke domein. De innovatiewetenschap leert ons evenwel dat de belangrijkste vernieuwingen in een hoogontwikkelde samenleving als de onze waarschijnlijk ontstaan door zogenaamde cross-overs: mensen, ideeën en inzichten die van het ene naar het andere domein oversteken en zo tot een nieuwe combinatie leiden (Schumpeter noemde dat al in 1934 ‘neue Kombinationen’). Platform 31 wil zich daarom richten op het zoeken van nieuwe cross-overs, nieuwe combinaties van bestaande elementen die innovaties opleveren. Om de cross-over mogelijk te maken ben ik wel direct een alliantie aangegaan met iemand die jarenlange ervaring heeft in het Rotterdamse zorg- en onderwijsdomein. Ik vond die persoon in Caty Bulte, tot voor kort directeur van Stichting de Meeuw, een van de Rotterdamse organisaties die in de huidige bezuinigingsdrift is gesneuveld. De samenwerking met Caty levert de prachtige kans om haar expertise in een nieuwe combinatie te benutten. Dit essay is onze eerste co-productie.
Diversiteit: het verlangen naar integratie duikt weer op en segregatie ligt op de loer Wat moet Rotterdam met de veelheid aan bevolkingsgroepen? Deze aan mij gestelde vraag is ongetwijfeld regelmatig gesteld en van antwoorden voorzien. In elk nieuw tijdsgewricht wordt deze vraag opnieuw gesteld en zoekt men naar een antwoord. Ook nu. Wat daarbij extra compliceert is de transitie van de overheid zelf van een ‘rijke’ suikeroom die voormenig probleem geld beschikbaar had en beleid maakte, naar een overheid die het niet meer allemaal zelf kan en anderen nodig heeft om de stad kracht en ontwikkeling te geven. Het zijn deze nieuwe omstandigheden die vragen om nieuwe antwoorden en misschien wel om aanscherping van de gestelde vraag. We kunnen ons afvragen of de vraag wel voldoende ruimte biedt voor kansrijke antwoorden. Zo lijkt het woord ‘moeten’ onschuldig en logisch, maar het is ook richtinggevend voor het antwoord. Moeten impliceert noodzaak en dwang. Moeten impliceert met andere woorden dat de veelheid aan groepen een probleem is. Dus gaan we op zoek naar problemen – die zijn er in overvloed, daarover bestaat weinig twijfel. Vervolgens gaan we ons richten op het oplossen van de geconstateerde problemen. Integratie is dan de oplossing voor het probleem van de (toenemende?) segregatie. Deze gedachte biedt ruimte voor reflectie. Ik kom zelf uit de gebiedsontwikkeling, waar integrale plannen ook als oplossing worden gezien voor gefragmenteerde, conflicterende en eenzijdige ontwikkeling. We wilden in de gebiedsontwikkeling niet langer saaie slaapsteden, waar overdag alleen ‘groene weduwen’ verbleven, en niet langer doodse winkelgebieden waar na zessen niemand meer te vinden was. Ook wilden we niet langer lelijke hoge dijken aanleggen voor waterveiligheid, maar multifunctionele overloopgebieden creëren waarin natuur, water en ruimte werden gecombineerd. Rond stations wilden we multifunctionele knooppunten plannen, waarin de combinatie van functies tot wederzijdse meerwaarde zou leiden en langs de rivieren wilden we hoogwaardige ‘river fronts’ creëren zoals op de Kop van Zuid. Vanuit deze eigen ervaringen met integratie en segregatie kijk ik naar het segregatie- en integratiedebat in het sociale domein.
9
Geert R. Teisman
De vraag verschuift dan naar wat Rotterdam KAN met de enorme resource aan nationaliteiten. De stad kan zich op dat punt meten met andere wereldsteden. Door gebruik te maken van deze resource kan Rotterdam misschien haar ‘verbale’ ambitie om wereldstad te zijn wel echt waarmaken.
De samenleving, meer onbegrepen en ongrijpbaar? Het vraagstuk van diversiteit moeten we steeds opnieuw plaatsen in de tijd waarin we leven. Is segregatie nu een probleem of een oplossing? Het is zinvol te kijken naar ons recente verleden. Nederland is altijd een land geweest met subculturen. We hoeven maar te kijken naar de jaren vijftig van de vorige eeuw. Deze samenleving was divers en tamelijk gesegregeerd: katholieken hoorden bij de katholieken, gingen op school met katholieken, naar de katholieke kerk en kochten bij de katholieke bakker. Voor ‘de openbaren’ en ‘de protestanten’ gold ongeveer hetzelfde. Binnen deze groepen bestonden weer de nodige controversen. De liberalen en de socialisten waren weliswaar openbaar, maar ook weer anders openbaar. De protestanten kenden en kennen een veelheid aan eigen kerken. Het was zelfs zo in mijn geboortedorp dat de kerkdiensten verschillende aanvangstijden hadden, zodat de kerkgangers elkaar niet hoefden tegen te komen. Erg veel contact was er niet. Dat werd overgelaten aan de top van de zuilen. Pacificatie noemden we dat: het recht om verschillend te zijn, dat in eigen kring te beleven en elkaar daar niet al te sterk mee lastig te vallen. In dat opzicht is er anno 2013 niet zoveel veranderd. Wél in de klassieke zuilen: de zuil van de katholieken en protestanten brokkelt af, de socialistenzuil heeft een gematigde PvdA en een meer uitgesproken SP subzuil en op rechts heeft de gematigde VVD-vleugel concurrentie gekregen van de PVV. De zuilen zijn minder zichtbaar. Ze worden niet meer zo duidelijk aangevoerd door erkende leiders. Daarvoor in de plaats zijn andere scheidslijnen gekomen, voor een deel naar religie en voor een deel naar afkomst. Hoewel alles tegenwoordig redelijk door elkaar heen woont in de stad, zijn er veel onzichtbare scheidslijnen. Veel netwerken zijn homogeen. Het prachtige fotoboek over de Zuiderlingen en de Noorderlingen in Rotterdam toont
ze in hun kracht. En toch zien we weer een angst ontstaan: hoe houden we een samenleving draaiende met zoveel diversiteit en segregatie? Is er niet een nieuwe slag nodig in integratiebeleid? Deze discussie is binnen de ruimtelijke ordening gevoerd onder de term multifunctionaliteit. Hoewel een heel ander domein en een ander onderwerp, zijn er prachtige parallellen. Veel van de multifunctionele ambities zijn net als multiculturele ambities nooit gerealiseerd. Veel prachtig klinkende integrale plannen bleken integraal onuitvoerbaar. Ze zijn gesneuveld of teruggebracht tot tamelijk monofunctionele deelprojecten.
Integratiebeleid: zorgen voor samenhang in samenleven De roep om integratie start vaak bij de idee dat er een probleem is. Dat probleem is dan logischerwijs onvoldoende integratie, of anders geformuleerd segregatie. Er komen nieuwe mensen met andere gewoonten, waarden en opvattingen en die ‘gaan daar maar gewoon mee door’. Ze zijn niet zoals ons soort mensen en ze doen niet zoals ons soort mensen. Dat is irritant. Het kan toch niet zo zijn dat wij ons aan moeten passen aan deze nieuwkomers? Wie voelt dat niet als ‘autochtoon’? Eerlijk gezegd ken ik dat soort gevoelens ook. Als mensen hier over straat lopen en Turks of Pools spreken, voelt dat unheimisch. Dan klinkt al gauw de roep om integratie. Leer Nederlands, spreek Nederlands, doe Nederlands. Een logisch verlangen, maar ook lichtelijk problematisch, want hoe doe je Nederlands? Is dat protestants, katholiek of openbaar en als dat openbaar is, is het dan links of rechts, of is het iets anders? Wat is eigenlijk nog de norm der dingen, wat is typisch Nederlands? Toen Máxima tijdens een van haar eerste spreekbeurten in het openbaar zei dat de Nederlander niet bestaat, kreeg ze de nodige hoon over zich heen. Dat mocht ze niet nogmaals zeggen. En waarom niet? Omdat ze ongelijk had? Of misschien juist wel omdat ze gelijk had? Nederland heeft door de eeuwen heen verschillende groepen zien komen en soms weer gaan en daarvoor een redelijke tolerantie ontwikkeld. Zeker wanneer groepen bijdragen aan de samenleving, ieder vanuit wat ze kennen en kunnen. Als tolerantie en ‘leven en laten leven’ typisch Nederlandse fenomenen zijn, hebben we voor de nabije toekomst een mooie nieuwe uitdaging voor de boeg: de nieuwe integratie in de nieuwe netwerksamenleving en een nieuwe meer bescheiden overheid. Deze drie-eenheid vraagt om nieuwe antwoorden.
10
Integratie in de complexe samenleving De complexe netwerksamenleving plaatst het vraagstuk van integratie in een ander daglicht. Deze netwerksamenleving functioneert vooral in netwerken, economische netwerken van bedrijven die samen producten maken in productieketens over de grenzen van bedrijven heen, maar ook over de grens heen van Rotterdam, de Metropoolregio, de Zuidvleugel, de Randstad en Nederland. Economische netwerken houden zich niet aan grenzen. En binnen deze grenzen is er een voortdurende zoektocht naar meer variëteit, naar het inbrengen van nieuwe afwijkende medeproducenten waardoor het eindproduct van een hogere kwaliteit wordt. Zelfs grote multinationals als Philips geven aan dat niet hun hoofdkantoor bepalend is, maar de kwaliteit van het netwerk en de ketens waarin ze participeren. Daarop richt zich ook hun sturing en hun strijd om te overleven. En natuurlijk overkomt het ondernemingen ook steeds weer dat ze zichzelf als ‘center of the universe’ gaan zien, als de beste die alle concurrentie aankan. Maar even vaak is dat onjuisten wordt de zelfoverschatting genadeloos afgestraft. Denk maar aan Nokia, het wonder van Finland en markleider, in enkele jaren verschrompeld tot een kleine speler die hoopt gered te worden door Microsoft. Nog dramatischer is het verhaal van Blackberry, nog maar kort geleden het summum van vernuft en nu een tragische loser. In netwerken kan het dus snel gaan, in termen van succes (Facebook, Twitter?) en in termen van vergankelijkheid (Hyves). In de netwerksamenleving waar het gebeurt in de ‘spaces of flow’ en minder op de vaste klassieke plekken, is succes mogelijk, maar van tijdelijke aard als een partij denkt het succes binnen te hebben. Het organiseren en managen van de spaces of flow is een bedrijfskundig vraagstuk van groot belang geworden. Bedrijven weten dat hun eigen R&Dafdeling niet alléén kan zorgen voor succes. Ze weten dat ze tot ongedachte combinaties moeten komen en ze weten dat ze daarvoor veel variëteit aan kennis en kunde aan zich moeten binden, zonder dat ze er greep op hebben. Dat doen ze door ongedachte interactie actief mogelijk te maken in de hoop dat ze hierdoor kunnen blijven innoveren. In Brainport Eindhoven is het centrale gebouw niet het gesloten en geheime R&D-lab van Philips zoals dat tot in de jaren tachtig bestond, maar een open en relatief
Diversiteit en complexiteit
ongeorganiseerde ontmoetingsplaats. Daar worden ontmoetingen mogelijk gemaakt van een zo groot mogelijke diversiteit aan mensen. De idee is dat uit deze ongedachte ontmoetingen vernieuwing voortkomt. Dit wordt mogelijk gemaakt door de ontmoetingsruimte, maar de echte integratie van delen tot een nieuw idee of nieuw product komt tot stand door de kracht van zelforganisatie van mensen. Integratie krijgt daarmee in de complexe netwerksamenleving een interessante nieuwe kleur. Daar waar integratie veelal is gezien als aanpassing van nieuwkomers aan de reeds aanwezigen, vanuit de idee dat die laatste groep de norm stelt, wordt integratie in de netwerksamenleving meer gedreven door het zelforganiserend vermogen van partijen die verschillend zijn. Dat is de kracht van diversiteit. Het verschillend zijn maakt combinaties over de grenzen van die partijen heen potentieel net zo vruchtbaar als in het bedrijfsleven. De integratiekansen nemen toe als we het verschillend zijn van mensen en groepen benadrukken en van daaruit bezien wat we wederzijds voor elkaar kunnen betekenen. Natuurlijk is er daarbij ook een overkoepelend principe en verbindend verhaal nodig over wie wij als Rotterdammers zijn. Maar minstens zo belangrijk is de benutting van het verschillend zijn. Rotterdam profileert zich als internationale stad en maakt dat waar als het gaat om de haven en het aantal nationaliteiten, maar nog niet als het gaat om haar krachtige positie in niet-havengerelateerde internationale sociaaleconomische en culturele netwerken. Ik zou dan ook willen stellen dat een stad als Rotterdam het best zal overleven, ontwikkelen en concurreren door zichzelf zo sterk mogelijk in te (laten) weven in mondiale netwerken, die er in de toekomst toe gaan doen. De toekomst is aan mensen, steden en landen die ‘embedded’ zijn, ingebed in vitale ketens en netwerken. In dit perspectief is de komst van mensen van over de hele wereld een pluspunt; een kans op overleving en ontwikkeling. We moeten onze ogen niet sluiten voor de problemen en mogen in dat licht best een
11
Geert R. Teisman
Foto: Gemeente Rotterdam
‘Polentop’ organiseren of nadenken over een mogelijke ‘tsunami van Roemenen’. Maar het is dom om de ogen te sluiten voor de kansen die nieuwkomers bieden. Het valt mij op hoe vaak dat gebeurt. Als je nieuwkomers alleen ziet als probleem, richt alle aandacht zich op dat probleem en wordt het probleem in de perceptie ook groter, ook wanneer dit door cijfers wordt genuanceerd (zie essay Engbersen). En wee degene die zegt dat het wel meevalt. Als we de aandacht juist richten op de kansen, zouden we dan misschien ook kansen gaan zien die veel groter blijken dan we dachten toen we ons primair op problemen richtten?
in Brainport Eindhoven. Wanneer mensen uit diverse groepen zich gaan begeven in meer heterogene netwerken, waar zij anderen tegenkomen die anders denken en doen en die daardoor in combinatie meer kunnen dan de som der delen: dán is Rotterdam op de goede weg naar verdere ontwikkeling en innovatie en maakt het zijn ambitie van internationale stad nog waar ook.
Integratie als overheidsbeleid heeft zijn langste tijd gehad; de overheid in transitie
Integratie in de door mij voorgestane kansenbenadering is het vermogen van overheden om de waarde van diversiteit te erkennen als basis voorwaarde. Mensen hebben de neiging om zich te nestelen inhun eigen homogene netwerk, waar ze zich thuis voelen. De aansluiting bij ‘ons soort mensen’ lijkt een basisbehoefte; zelfs mensen die zichzelf zien als wereldburgers verblijven graag met medewereldburgers. Het zou dus wel eens heel interessant kunnen zijn voor Rotterdam om nieuwkomers aan te moedigen, in plaats van te ontmoedigen, om relaties met mensen in het land van herkomst te onderhouden. Zo versterken zich vele internationale netwerken in Rotterdam en raakt Rotterdam meer ‘embedded’.
De vraag is vervolgens wat de overheid kan doen om deze netwerkvorming te faciliteren en te (laten) benutten. Overheden lijken voor een transitie te staan die veel verder strekt dan alleen het klassieke integratiebeleid. De resultaten van nogal wat beleid gericht op het veranderen van bedrijven of burgers vallen tegen, net als die van het klassieke integratiebeleid. Dat de effecten van beleid tegenvallen komt niet omdat de intenties van het beleid fout zijn, maar omdat overheden handelen vanuit deze intenties en onvoldoende vanuit effectieve kennis van het object dat ze willen sturen. Ze willen bedrijven en burgers iets opleggen of afdwingen. Bij ongewenst gedrag moet dat ook, maar bij het ontwikkelen van gewenst positief gedrag gaat dat nu juist weer niet. Er is dan adaptatie nodig van de overheid aan de logica van de zelforganiserende private of particuliere partijen en netwerken in de samenleving.
De ontwikkeling van Rotterdam wordt echter aangejaagd door cross-overs tussen groepen. De kunst is dus om gunstige voorwaarden te creëren voor de informele ontmoetingsruimten zoals ook gebeurt
Daar lijkt nog een verschil te bestaan tussen bedrijven en overheden. Bedrijven kunnen iets willen, maar als de markt niet wil dan is het vaak afgelopen. En dat weten ze ook. Natuurlijk kunnen ze tegen de klanten
12
zeggen dat zij het niet goed zien en eigenlijk wél behoefte hebben aan een nieuw product of dienst; dat noemen we marketing. Maar als het ook dan niet lukt is het einde verhaal. Bedrijven die dat niet accepteren, gaan failliet. Overheden gaan niet zo gauw failliet en kunnen langer door met niet-werkend beleid. Met het oog op ongewenst gedrag is dit begrijpelijk, maar bekeken vanuit de ontwikkelingskansen van de stad vaak een ineffectieve verspilling van belastinggeld. Binnen de internationaal steeds meer aan kracht winnende governancebenadering van het openbaar bestuur wordt erkend dat resultaten geboekt worden in netwerken die zich uitstrekken over de grenzen van lagen (multilevel governance); over de kokers (Engbersen spreekt van mainstreaming van het integratiebeleid); en over de grenzen van publiek, privaat en particulier. De complexiteitbenadering voegt hier nog aan toe dat niet overheidssturing, maar zelforganisatie de primaire driving force van maatschappelijke ontwikkeling is. Misschien dat de aankondiging van de ‘participatiesamenleving’ een indicatie is van de herontdekking van het belang van deze zelforganiserende positieve krachten in de samenleving. Deze term mag deels bezuinigingen legitimeren, zoals critici niet geheel onterecht stellen, maar grotendeels gaat het om iets wat zich los daarvan al aandiende en door de bezuinigingen sneller een plek krijgt. Sturing is nog steeds van belang, maar vooral voor het creëren van een eerlijk speelveld (level playing field) en het creëren van randvoorwaarden waarin gedrag beloond wordt dat bijdraagt aan het algemene belang, en ongewenst gedrag afgestraft wordt. Behoorlijk nieuw in het repertoire van bestuurders is het vermogen om vitale netwerken ketenvorming op gang te helpen en het zorgen voor een zekere mate van transparantie en vertrouwen in deze netwerken. Natuurlijk zijn sommige mensen beter in netwerken dan anderen. Zij hebben juist daardoor betere kansen op werk, inkomen, onderwijs en zo verder. Dit gegeven wordt wel gebruikt als kritiek op netwerken en netwerkvorming, maar is eerder een reden om de waarde van netwerkvorming bij iedereen op het netvlies te krijgen en aan te jagen. Met vele handen maken we licht werk in de stad en dat is nu meer dan ooit nodig.
Diversiteit en complexiteit
Zelforganisatie als aangrijpingspunt voor sturing In het governancemodel dat zich verhoudt tot de netwerksamenleving staat zelforganisatie (opnieuw) centraal. Zelforganisatie is participatie in de zelf verkozen delen van de samenleving zonder dat de overheid deze oplegt. Dat is een belangrijk verschil met de participatie en zelforganisatie die de Rotterdamse overheid al kent. Daar is conformiteit aan gemeentelijk overheidsbeleid vaak wel afgedwongen, op zijn minst in woord en geschift. Een governance-aanpak die zich verhoudt tot de netwerksamenleving ziet dat de ontwikkeling van Rotterdam afhangt van de kracht van zelforganisatie; het handelen van mensen en (etnische) groepen. Goed bestuur uit zich dan in het vermogen om deze bewegingen te laten evolueren tot netwerken die lokaal zijn ingebed en internationale vertakkingen hebben. Een dubbele ‘embeddedness’ is cruciaal. De verschillende kaders in dit essay bevatten mooie voorbeelden van pogingen van de overheid om de zelforganisaties te ondersteunen en de valkuilen die daarbij optreden. Daarvan is te leren. Een belangrijk devies luidt: niet doodknuffelen, maar ruimte geven. Een andere aanrader: niet ophemelen, maar serieus nemen. De overheid zou niet moeten controleren of een zelf-organiserend voorstel (een initiatief uit de samenleving) past in het beleid, maar moeten bevragen welke meerwaarde het voorstel kan hebben voor de ontwikkeling van Rotterdam. Niet kijken of ‘ze’ de door de overheid bedachte oplossingen uitvoeren, maar aanmoedigen om het beter te doen dan wat de overheid zelf kan bedenken. Nog een devies: besef dat je het vaak niet echt snapt en altijd weer gevangen raakt door je eigen beelden. De volgende stap in het opbouwen van een deugdelijke governance-aanpak is het scheppen van gunstige voorwaarden voor cross-overs. Als zelforganisaties – autochtonen en allochtonen, hoogopgeleiden en laagopgeleiden – elkaar ontmoeten en co-evolueren tot een mooie combinatie, groeit volgens de in het bedrijfsleven breed omarmde en toegepaste theorie van Schumpeter, de kans op vooruitgang.
13
Geert R. Teisman
Het interessante is dat dit niet zo maar zal gebeuren. Ook hiervoor is sturing nodig. Geen sturing echter die het primaat van de zelforganisatie overneemt of negeert, maar een die deze probeert aan te jagen en te combineren. Wederkerigheid uitlokken, ontdekken en benutten is hier de kerncompetentie. Het nieuwe integratiebeleid, dat in lijn met het essay van Engbersen mainstream wordt en maatwerk levert, ziet diversiteit als kwaliteit van een complexe samenleving. Diversiteit in eigen huis (lees Rotterdam) biedt potentiële verbinding met andere plekken op de wereld en geeft invulling aan de internationale stad. Al die andere plekken kunnen een potentiële partner, markt of co-creator worden, zonder dat de overheid vooraf weet waar de grootste kansen liggen. Door diversiteit in netwerken aan te moedigen neemt de kans op cross-overs naar meer heterogene netwerken toe en daarmee de kans op groei en overleving. Dit is een meer evolutionaire kijk op stedelijke ontwikkeling en governance. Diversiteit genereert regelmatig problemen en wrijving. Maar tegelijkertijd biedt het oplossingen en kansen. Als de overheid zich fixeert op problemen, mist ze de kansen van diversiteit. Soms is de meerwaarde evident. Het is mede dankzij Polen en ander MOE-landers dat de economie in het Westland, de haven en de maakindustrie overleeft. Soms duurt het even voor we het zien. Als we er naar willen speuren, zullen we het sneller zien, om Cruijff te parafraseren.
Literatuur Engbersen G. (2013), Van zijstroom tot hoofdstroom van beleid; integratie als permanente opgave voor de stad Rotterdam (essay) Kickert W. E.-H. Klijn, J. Koppenjan (eds). (1997), Managing Complex Networks: Strategies for the public sector, London: Sage Schumpeter, J. (1934), The Theory of Economic Development (Cambridge, Mass: Harvard University Press) Teisman G.R. (2012), Proceskunst, NLBW Teisman G.R. (2005), Publiek management op de grens van chaos en orde, (Dordrecht, Academic Publishers)
De overheid die de kansen van zelforganisatie grijpt en daarnaast de problemen dempt Is de overheid goed in het aanjagen van zelforganisatie en het benutten van de kansen die daaruit voortvloeien? Nee, nog niet. De interne gerichtheid en verknochtheid aan eigen beleid maken overheden minder effectief in netwerksamenlevingen. Maar kenteringen zijn op vele plekken zichtbaar en dat is noodzakelijk en hoopvol. Gemeenten kunnen hun eigen stad een grote dienst bewijzen door snel de idee terzijde te schuiven dat ze ‘er zelf over gaan’ en anderen zich te voegen hebben, en toe te gaan naar een governancemodel. Daarin geldt voor anderen, maar ook voor de overheid primair de vraag ‘wat voeg ik toe aan de bestaande actoren in ketens en netwerken?’ Op basis daarvan komen de partijen samen tot meerwaardecreatie. Met minder middelen is meer resultaat te boeken. Dat moet Rotterdammers aanspreken.
14
Diversiteit en complexiteit
Uit de praktijk: de zelforganisatie wordt doodgeknuffeld Er was eens… een organisatie bedoeld om allochtone kinderen van verschillende komaf te begeleiden in hun schoolloopbaan. Met overheidssubsidie vonden tien medewerkers een baan, aangevoerd door een vooruitstrevend ondernemer. Afgevaardigden van besturen van tien zelforganisaties uit de buurt namen zitting in het bestuur. Wat wil je nog meer: een multicultureel gezelschap met een multiculturele doelgroep, talentontwikkeling als voornaamste streven en een bestuur dat vrijwel alle georganiseerde burgers van de deelgemeente vertegenwoordigt. Politiek – bestuurlijk en ambtelijk – alom steun. De organisatie bleef niet onopgemerkt: in de deelgemeente en de stedelijke politiek was ze een graag geziene gast. Bij symposia, werkconferenties, ronde tafels en werkbezoeken vertelde men er vol trots over. Er werden mooie beleidsplannen, subsidie-aanvragen en jaarverslagen geschreven, volledig volgens de letters der overheidskunst. Men verkende de grenzen buiten Rotterdam, zocht en vond samenwerking met een landelijk begeleidingsinstituut. En steeds was men verrukt over het mooie verhaal, de goede presentatie. Maar… men was verliefd op de buitenkant. Door liefde verblind vergaten velen te kijken naar wat er werkelijk gebeurde binnen de organisatie. Als snel was de leiding van de organisatie zo druk met representatieve taken, politieke contacten en nieuwe plannen, aanvragen en verantwoordingen, dat de aansturing van de werkvloer te wensen overliet. Er groeide een kloof tussen buitenen binnenkant, tussen papier en praktijk. Welwillende en goedbedoelende medewerkers waren min of meer aan hun lot overgelaten en konden alle beloftes niet waarmaken. De organisatie werd een luchtballon waar op enig moment dan ook doorheen is geprikt. In de kast vond men tientallen ‘lijken’.
“ De overheid moet zelforganisaties niet doodknuffelen, maar ruimte geven; niet ophemelen, maar serieus nemen ”
Geert R. Teisman
Uit de praktijk: de overheid is op zoek naar grip en oogst onbegrip Er waren eens… Twintig zelforganisaties die zich presenteerden op vier Iftarbijeenkomsten in Delfshaven, Charlois, Feijenoord en Kralingen-Crooswijk. Steeds zat de zaal vol met deelgemeentebestuurders, professionele organisaties en vertegenwoordigers van de achterban van de zelforganisaties. Het waren mooie presentaties, en wat opviel: ze pasten in het Rotterdamse beleid. Alle organisaties werkten aan talentontwikkeling, integratie, participatie, emancipatie en sociale cohesie. Een perfecte match tussen sturing en zelforganisatie? Of toch niet? De deelgemeenten bleken een hoop eisen stellen aan subsidie-aanvragen. De belangrijkste: het doel van de aanvraag moest passen bij de speerpunten van het beleid van de deelgemeente. Daarnaast wilde de overheid weten wat er met de subsidie werd gedaan en dus schreven de indieners op welke concrete activiteiten ze gingen organiseren en hoeveel mensen daar gebruik van gingen maken. Niet dat ze dat wisten, maar ze wisten wel dat ze bij meer structurele activiteiten deze ‘feiten’ moesten indienen voor juni van het voorafgaande jaar en bij eenmalige activiteiten twaalf weken voorafgaand aan de activiteiten. Niet te kwantificeren werkzaamheden waren niet subsidiabel. Een mooi werkbaar kader? Of toch niet? De presentaties bleken niet bepaald een juiste weergave van wat zich in de zelforganisaties afspeelde en ging afspelen. Op het subsidietoneel speelden zij het daar vereiste spel, op de tonelen thuis werd een heel ander spel gespeeld. Zelforganisaties werken vooral voor hun achterban, mensen die elkaar herkennen in een gedeelde culturele achtergrond en die elkaar ontmoeten, ondersteunen en elkaar sterker maken. Maar ze doen dat wel op een eigen manier, die groeit uit de mogelijkheden en kansen die zich voordoen. Dat wordt niet gepland en zeker geen jaar vooruit. De deelgemeente zoekt echter naar grip. Ieder voegt zich binnen beleids- en subsidiekaders, maar oogst onbegrip. Een voorbeeld. De deelgemeente vraagt de Stichting Vernieuwing en Participatie, een Marokkaanse zelforganisatie, wat zij voor de gemeenschap wil doen. De stichting gaat behoeften inventariseren van de achterban en komt met een prioriteit: gezamenlijke zwemles voor de moeders en kinderen. Het schoolzwemmen is afgeschaft en er is veel water in de buurt. Maar helaas krijgt men nul op het rekest: ‘Dit behoort niet tot de beleidsprioriteiten van de deelgemeente. Dat zijn overlastgevende jongeren; daarin gaan we investeren.’
15
16
Diversiteit en complexiteit
Uit de praktijk: de overheid fixeert zich op eigen oplossingen voor problemen en mist zo de kansen Wist u dat … In Rotterdam veel kinderen wekelijks zes uur extra naar de basisschool gaan? De gemeente subsidieert scholen om die extra leertijd aan te bieden en verplicht scholen om in die uren aantoonbaar te werken aan taal- en rekenontwikkeling. Veel van die kinderen gaan ‘s avonds en in het weekend naar lessen bij zelforganisaties of de moskeevereniging. Bij veertien van deze organisaties in Delfshaven, Noord, Feijenoord en Kralingen-Crooswijk volgen 5000 basisschoolleerlingen in het weekend les in eigen taal en cultuur en krijgen zij huiswerkbegeleiding en Koranles. Dit wordt soms afgewisseld met meer recreatieve activiteiten. Deze lessen worden op eigen kracht gegeven, vaak door vrijwilligers uit de eigen gemeenschap. Kinderen verkeren in twee werelden: op en rond de school en bij de moskee of zelforganisatie. In beide werelden werkt men aan hun ontwikkeling en opvoeding. Misschien zou het efficiënter zijn om beide systemen op elkaar aan te laten sluiten. Ook inhoudelijk kan een lans worden gebroken voor afstemming en wederzijdse ondersteuning. Alle goede bedoelingen ten spijt valt er nog een hoop winst te behalen in de pedagogisch-didactische aanpak, in het lesmateriaal, in de ruimte waarin de lessen worden aangeboden. Leerkrachten van de basisschool zouden hun vrijwillige weekendcollega’s pedagogisch-didactische vaardigheden kunnen bijbrengen en kunnen adviseren over de leerstof. Andersom kunnen de vrijwilligers leerkrachten wegwijs maken in de culturele achtergronden van leerlingen en scholen helpen om de ouders beter te bereiken. In 2009 verschijnt een terreinverkenning, door SPIOR en Stichting de Meeuw. De wethouder van participatie blijkt geïnteresseerd en spoort schooldirecteuren en zelforganisaties aan om in vier deelgemeenten met elkaar om de tafel te gaan. Alras blijken er nauwelijks contacten over en weer. Scholen hebben geen idee van de weekendactiviteiten van hun leerlingen en weten ook niet dat zelforganisaties naast eigen taal en cultuur ook huiswerkbegeleiding willen geven opdat hun kinderen hogere Cito-scores behalen. De intentie tot samenwerking wordt uitgesproken. Maar door cultuurverschillen ontstaan gemakkelijk misinterpretaties en teleurstelling, met name over het tempo waarin een en ander gerealiseerd kan worden. De overheid mist het geduld om het proces langduriger te (laten) begeleiden. De waarde van dergelijke ontmoetingen wordt onvoldoende herkend. Er moet gewerkt worden. Maar mist de gemeente zo geen joekels van kansen? Zou het kunnen dat het geven van een kwaliteitsimpuls aan het weekendonderwijs veel meer oplevert voor de ontwikkeling van kinderen? Herkennen overheden wel de waarde van extra informele leertijd die met een goedkope ondersteuning veel kan opleveren? Het verbinden van zelforganisaties met professionals in een keten biedt kansen.
17
Geert R. Teisman
Uit de praktijk: de fabel over eilandenrijken en bruggenbouwers Er was eens… Een groot eilandrijk van zelforganisaties. Zelforganisaties blijken een welhaast natuurlijke impuls te hebben om uitsluitend aandacht te besteden aan hun interne culturele verbondenheid. Dat is wat hen bindt. Leden zoeken elkaar op vanwege dezelfde achtergrond, en de organisatie wil voor de eigen achterban belangen behartigen en behoeften verwezenlijken. Ze zijn naar binnen gericht. Dat is grappig, want daarmee wijken ze niet af van de overheid zelf, waar vergelijkbare eilandenrijken bestaan. Meerdere deelgemeenten trachten dit te doorbreken, uiteraard weer op overheidswijze: ze nemen in hun subsidievoorwaarden simpelweg de verplichting op tot onderlinge samenwerking. En natuurlijk schrijven de indieners dat trouwhartig op. Maar ook hier blijkt een dergelijke aanpak niet te werken. Samenwerken lukt wanneer partijen een gemeenschappelijk doel hebben en wederzijds profijt van een gezamenlijke aanpak. Maar om dat te ontdekken is er wel contact nodig en we zien dat de meeste zelforganisaties slechts beperkt onderling contact hebben. Professionele organisaties proberen daar wel iets aan te doen, maar schieten vaak tekort. Ze zien het contact instrumenteel: ze hebben een project bedacht, daarvoor subsidie gekregen en willen vervolgens de zelforganisatie gebruiken om hun doelgroep te bereiken. Zelforganisaties klagen dan al snel, en terecht, dat zij aan de ‘achterkant van het beleid’ in beeld komen, zonder invloed op dat beleid. Dat motiveert niet. Net als alle partijen, willen ze graag aan de voorkant betrokken zijn. Gelukkig zijn er signalen dat de jongeren uit de tweede en derde generatie de rol van bruggenbouwer naar collega-organisaties en naar het reguliere Nederlandse veld beter gaan vervullen. In Feijenoord vindt een kentering plaats. De zelforganisaties en de professionele welzijnsorganisatie zoeken naar onderlinge samenwerking en spreken over hoe ze elkaar kunnen aanvullen. Wederkerigheid en ervaren gelijkwaardigheid zijn cruciaal voor vitale netwerken en het aanjagen van combinaties van zelforganiserende kracht in de stad. Ze werken als vliegwiel. Dit is een proces van eb en vloed. De welzijnsorganisatie gaat failliet. Enkele buurthuizen gaan in de verkoop. Een Turkse organisatie koopt een centrum en een tweede organisatie is bezig met een ander pand. De panden worden voor de eigen achterban, en daar gaan we weer… Dat geeft ook niet; het overkomt ons allemaal, steeds opnieuw. Laten we echter steeds wat sneller leren dat je alleen in eerste instantie sneller gaat, maar samen verder komt.
“ Zelforganisatie is de primaire driving force van maatschappelijke ontwikkeling ”
18
Diversiteit en complexiteit
Uit de praktijk: effectieve relaties tussen overheid en zelforganisatie De Stichting Digitaal Trapveld wordt opgericht in 2005 en komt voort uit de werkgroep Digitaal trapveld. Deze is in 2001 gestart als internetcafé in Delfshaven. Op het ‘trapveldje’ staan computers waar wijkbewoners van Marokkaanse afkomst terecht kunnen voor computergebruik en -cursussen. De stichting wil Marokkanen stimuleren deel te nemen aan activiteiten van wijkwelzijnsinstellingen en van bewonersgroepen die streven naar verbetering van de woonomgeving en kennis van de Nederlandse taal en cultuur. Voor dat doel biedt de stichting activiteiten aan. Die moeten tevens de jeugd van de straat houden en een goede kans bieden om deel te nemen aan leuke en vooral leerzame activiteiten. Een aantal van deze activiteiten zijn: •
Huiswerkbegeleiding. Deze is er op gericht dat degenen die meedoen, op den duur zelfstandig huiswerk kunnen maken;
•
Digitaal trapveld. Dit is vier dagen per week open van 10.00 tot 22.00 uur. Wekelijks volgen 150 kinderen hier computercursussen;
•
Activiteit voor werkloze jongeren. Jongeren zonder werk en opleiding worden in contact gebracht met organisaties die hen begeleiden naar scholing en werk;
•
Nederlandse les. Een gedeelte van de achterban van stichting Digitaal Trapveld behoort tot de groep oudkomers. Veel mensen hebben moeite met de Nederlandse taal. Om hun participatie in de wijk te vergroten biedt de stichting in samenwerking met Kaleos inburgeringstrajecten aan;
•
Discussieavonden. Tijdens deze avonden gaat de stichting in dialoog met de Marokkaanse jeugd over het hoe en wat in de Nederlandse samenleving.
Bovenstaande tekst komt van de website van de stichting Digitaal Trapveld. Deze slaagt erin de relatie met de deelgemeente goed te houden en ‘zichzelf’ te blijven. Ze hebben ideeën en schromen niet om steun te vragen opdat ze een kwaliteitsslag kunnen maken. Deelgemeente Delfshaven geeft ruimte om te leren en biedt via het opbouwwerk de nodige ondersteuning. Voor veel zelforganisaties is het lastig om aan te geven dat ze ergens moeite mee hebben. Men is bang om een kijkje in eigen keuken te geven. Als zou blijken dat zij goed enige hulp kunnen gebruiken, zouden ze subsidie mis kunnen lopen. In de subsidie-aanvragen moet je immers beloven dat je prestaties en resultaten zult laten zien, en een betrouwbare en deskundige opdrachtnemer bent…
19
Geert R. Teisman
Conclusie Steden zoeken een nieuwe verhouding tussen sturing en zelforganisatie, waarbij dat laatste begrip belangrijker wordt. Sturing gaat minder over het zelf vaststellen van beleid en meer over het ruimte geven voor en aanjagen van zelforganiserende krachten. De steden worden ontvankelijker voor kansen die níet door ‘het stadhuis’ zijn bedacht. Nieuwkomers in de Rotterdamse samenleving bieden via hun eigen cultuur, wensen en belangen nieuwe impulsen aan de zelforganisatie. De vele zelforganisaties in de stad tonen aan dat het zelforganiserend vermogen is toegenomen en de participatiegraad aanzienlijk is. Dat biedt de potentie om bruggen te slaan. Trefwoorden die daarbij helpen, zijn wederzijds belang, wederkerigheid, complementariteit en (h)erkenning. Zelforganisatie kan zich verrassend en verrijkend verbinden met meer algemene en omliggende belangen. Dat laat de geschiedenis van Nederland zien. Integratie gaat over het ontwikkelen van combinaties die werken en elkaar versterken.
De behoefte aan samenwerking met elkaar en met professionele instanties is aanwezig, maar behoeft wel enige ondersteuning. Door de contacten met de aanwezige netwerken kan Rotterdam zich steeds krachtiger positioneren als internationale stad. De combinatie van zelforganisatie en sturing op meerwaarde voor stad en omgeving benut de variëteit in de stad en draagt bij aan de zo noodzakelijke veerkracht. Juist in de complexiteit van de Rotterdamse samenleving liggen de kansen voor het oprapen. Gemeente, open je ogen, denk na op welke manier je deze kansen kunt verzilveren en geniet van het resultaat!
Een ontvankelijke overheid neemt zelforganisaties niet over, maar bevraagt ze kritisch over hun bijdrage aan stad en buurt, en beloont ze hiervoor. Deze uitdagende vorm van sturen krijgt ruimte naast de traditionele sturing op het bestrijden van parasitaire vormen van zelforganisatie (criminaliteit, overlast, uitbuiting) en het ondersteunen van groepen die moeite hebben met zelforganisatie. De overheid moet op dit punt geen (statisch) beleid creëren, maar een level playing field. Dit biedt ruimte voor communicatie met zelforganisaties. Als de overheid handelt met meer kennis van zaken over de aanwezige zelforganisaties, vergroot dat de kans om te komen tot gezamenlijke doelen. Die kunnen zich richten op het versterken van de stad en van de onderlinge verbindingen. Daarbij hoeven niet alle resultaten van te voren te worden vastgelegd. Innovaties en nieuwe kracht krijgen meer kans als partijen bereid zijn zich te laten verrassen door de dynamiek van het onverwachte.
Foto: Claire Droppert