ONDERWIJS EN DIVERSITEIT Een trendanalyse op het vlak van diversiteit binnen het voortgezet onderwijs in West Brabant, gebaseerd op gesprekken op negen scholen.
COLOFON Uitgave Bureau Discriminatiezaken West Brabant D. Bekkering Januari 2005 Nwe Ginnekenstraat 38c 4811 NS Breda T 076-5309137 F 076-5309139 E
[email protected] www.discriminatiezaken-wb.nl De realisatie van deze trendanalyse werd mogelijk gemaakt door de medewerking van leiding en gespreksdeelnemers van negen scholen. Medewerking werd verleend op basis van anonimiteit.
Onderwijs en diversiteit
2
Inhoud §1 §2 §3 §4 §5 §6 §7 §8 §9 § 10 § 11 § 12 § 13 § 14 § 15 § 16
Inleiding Signalen uit de rest van het land Signalen uit West Brabant Signalen: aanleiding voor nader onderzoek Groepsvorming op etnische basis Groepsvorming en extremisme Discriminatie Religieuze diversiteit Culturele diversiteit Homoseksualiteit Geslachtsspecifieke problematiek Positieve aspecten van diversiteit Beleid gericht op de omgang met de problematische kanten van diversiteit Conclusies Aanbevelingen van het Bureau Discriminatiezaken Aanbod Bureau Discriminatiezaken West Brabant
Onderwijs en diversiteit
4 4 5 5 6 6 8 9 10 10 11 11 12 13 14 15
3
ONDERWIJS EN DIVERSITEIT
§1
Inleiding
Net als de samenleving als geheel is ook het onderwijs een plek waar verschillende culturen en subculturen, identiteiten en groepen samenkomen. De school is een wereld van verschil, met jongeren van verschillende culturele of religieuze achtergrond, jongeren met verschillende ideeën of muzikale voorkeuren, met jongens en meisjes, van hetero- of homoseksuele geaardheid, met of zonder handicap. Niet alleen het scholierenbestand is steeds diverser van aard, maar ook het lerarenbestand en de schoolleiding bestaan uit mensen met verschillende achtergronden en identiteiten. Er zijn nog wel witte scholen in plattelandsgemeenten, maar in de steden is er met name sprake van gemengde scholen of zwarte scholen. De toegenomen diversiteit weerspiegelt zich in een aantal positieve fenomenen. Autochtone leerlingen raken bekend met en gewend aan het samenleven met kinderen uit andere culturen. Ze leren van elkaar en met elkaar en dat gaat vaak met een vanzelfsprekendheid die de oudere generaties niet kennen en nooit zullen kennen. Anderzijds is de school meestal een weerspiegeling van de samenleving en net als in de rest van de samenleving verlopen de vele dagelijkse contacten op school niet zonder wrijving of problemen. Scholieren, leraren en leiding komen als gevolg van de toegenomen diversiteit voor situaties te staan waarin men zich niet meer zeker is hoe te reageren of hoe te handelen. Zo is daar bijvoorbeeld de vraag, wat men vindt van het dragen van hoofddoeken door islamitische meisjes of wat men aanmoet met het relatief nieuwe fenomeen van de ‘Lonsdale jongeren’ op school. Schoolleidingen reageren veelal verschillend op deze nieuwe situaties. §2
Signalen uit de rest van het land
Het Bureau Discriminatiezaken West Brabant (BD) heeft de laatste jaren uit de rest van het land signalen opgevangen dat de toename van de diversiteit op scholen niet probleemloos verloopt. Soms hebben groepen scholieren conflicten met elkaar, of scholieren en leraren, of scholieren en schoolleiding, maar ook leraren en schoolleiding. De hieronder genoemde signalen betreffen feitelijke situaties, maar er is geen onderzoek dat aangeeft waar en in welke mate deze situaties zich in Nederland voordoen. ‘Lonsdale jongeren’ staan steeds vaker tegenover groepen allochtone scholieren. De ‘Lonsdale jongeren’ staan veelal negatief tegenover ‘buitenlanders’ en hanteren geregeld de leus ‘White power’. Ook zijn allochtone groepen aan te treffen die zich op grond van kledingmerken als Wu Tang of Karl Kani onderscheiden en wordt soms ook de leus ‘Black power’ in het vaandel gevoerd. Dit soort groepsvorming mondt af en toe uit in gewelddadige confrontaties. De ‘Lonsdale jongeren’ staan overigens ook regelmatig tegenover ‘skaters’, ‘gothics’ of ‘hippies’. Ook hebben verschillende groepen allochtone jongeren wel eens problemen met elkaar. Er is sprake van allochtone leerlingen die melding maken van discriminatie door autochtone leerlingen of de schoolleiding. Islamitische meisjes bijvoorbeeld klagen over de schoolleiding omdat ze hun hoofddoeken niet mogen dragen. Er zijn autochtone leerlingen die stellen dat allochtone leerlingen door leerkrachten of schoolleiding worden voorgetrokken – ze mogen geen hoofdbedekking dragen of krijgen geen extra vrije dagen. Homoseksuele leerlingen klagen over de geringe mate van acceptatie. Homoseksuele leraren klagen over de houding van leerlingen, maar ook van de leiding ten aanzien van hun geaardheid. Er zijn autochtone scholieren die geen les willen van allochtone leraren, er zijn allochtone leerlingen die geen respect tonen voor vrouwelijke leerkrachten. Er zijn problemen met verzoeken om gebedsruimtes, extra vrije dagen voor specifieke feestdagen, problemen met weigeringen van leerlingen en hun ouders om aan schoolvieringen, schoolkampen en andere uitjes deel te nemen, of aan gym-, biologie- of godsdienstlessen. Er zijn problemen geconstateerd met onderwijs over antisemitisme en de jodenvervolging.
Onderwijs en diversiteit
4
§3
Signalen uit West Brabant
Ook vanuit onze eigen regio West Brabant kwamen berichten binnen over soortgelijke problemen. In 2004 kwamen bij het Bureau Discriminatiezaken voor het eerst meldingen terecht over het uitschelden of pesten van allochtone scholieren door andere scholieren. In november werd melding gemaakt van grof discriminatoire rijmpjes over Marokkanen die op een school circuleren via MSN naar aanleiding van de moord op Theo van Gogh. Een tweetal andere scholen in de regio meldden problemen met Lonsdale jongeren en het gebruik van rechts-extremistische symboliek op school. Tevens zijn er signalen dat islamitische meisjes moeite hebben met het vinden van een stageplek vanwege hun hoofddoek en dat scholen hen in deze niet voldoende ondersteunen. In 2004 kreeg ook de politie in ons werkgebied meldingen binnen over soortgelijke problemen. De meldingen betreffen extreemrechtse graffiti of andere uitingen van rechts-extremisme op scholen, discriminatoire belediging van scholieren door andere scholieren en problemen met Lonsdale jeugd. In april werd bij de politie bijvoorbeeld gemeld dat op een school in Raamsdonkveer een allochtoon meisje regelmatig discriminatoir werd beledigd. Eén van de hoofddaders is een Lonsdale jongere. In oktober dreigde in Breda een confrontatie van leerlingen van een school voor voortgezet onderwijs met leerlingen van een ander college. Het betrof de escalatie van een conflict tussen allochtone leerlingen van het ene college met onder andere een zgn. ‘Lonsdale’ groep van het andere college. De politie moest er aan te pas komen om deze confrontatie te voorkomen. Ook de omgang met homoseksualiteit is in West Brabant niet altijd een gemakkelijke zaak: een school in West Brabant kwam in oktober in de publiciteit vanwege het terugsturen van de publicatie van Expreszo, die bedoeld was om homoseksualiteit bespreekbaar te maken. Op sommige scholen in West Brabant is homoseksualiteit vanwege de religieuze achtergrond van deze scholen een erg moeilijk thema. §4
Signalen: aanleiding voor nader onderzoek
Op basis van de signalen vanuit de rest van Nederland, maar ook de meldingen en signalen vanuit West Brabant, besloot het Bureau Discriminatiezaken te gaan praten met vertegenwoordigers van scholen in West Brabant om te inventariseren in hoeverre de gesignaleerde problematiek zich ook in haar eigen werkgebied voordoet. De gesprekken betroffen thema’s als groepsvorming op etnische basis (§ 5), groepsvorming en extremisme (§ 6), discriminatie (§ 7), religieuze en culturele diversiteit (§ 8 en § 9), homoseksualiteit (§ 10) en geslachtsspecifieke problematiek (§ 11). Tevens werd de gespreksdeelnemers gevraagd de positieve aspecten van de nieuwe diversiteit op hun scholen te belichten (§ 12) en werd gevraagd naar het beleid op scholen om eventuele negatieve fenomenen tegen te gaan (§ 13). Het Bureau Discriminatiezaken heeft scholen voor voortgezet onderwijs bezocht in Bergen op Zoom (1), Breda (3), Raamsdonkveer (1), Oosterhout (1), Roosendaal (1), Wijk en Aalburg (1) en Zevenbergen (1). Het betreft drie scholen met vmbo, havo en vwo en zes vmbo scholen. Van de bezochte scholen waren er drie katholiek, drie openbaar, twee interconfessioneel (katholiek/protestants) en één protestants christelijk (gereformeerd). De gesprekken werden hoofdzakelijk gevoerd in de maanden mei en juni 2004. De gesprekken werden gehouden met twee tot zes gespreksdeelnemers. De gespreksdeelnemers waren divers qua functie: leerkrachten, decanen, zorgcoördinatoren, conciërges, vertrouwenspersonen, conrectoren en directeuren. Op grond van de aanwijzingen van het BD kozen de scholen zelf wie ze het gesprek lieten voeren. Op vier van de negen scholen waren ook allochtone gespreksdeelnemers vertegenwoordigd, in alle gevallen leerkrachten. Op twee van deze vier scholen betrof het onder andere leerkrachten van islamitische afkomst en wel op de twee gemengde scholen. Van de negen bezochte scholen zijn er vier geheel ‘wit’ te noemen, met tussen de één en drie procent allochtone leerlingen. Drie scholen hebben een aandeel allochtone leerlingen van tussen de vijf en tien procent, ook deze scholen noemen we ‘wit’. Zeven van de negen bezochte scholen zijn aldus ‘wit’ te noemen. Twee van de negen scholen zijn ‘gemengd’ te noemen, met respectievelijk 15-20 en 30-35 procent allochtone leerlingen. De allochtone leerlingen op de negen scholen zijn van diverse afkomst maar toch meestal met een islamitische achtergrond – met name Turken of Marokkanen, maar ook
Onderwijs en diversiteit
5
Iraans, Iraaks, Somalisch, Afghaans of Bosnische moslims. Surinaamse, Antilliaanse Indonesische en Molukse leerlingen vormen een relatief klein deel van de allochtone leerlingen. Er zijn weinig allochtone leraren. Op zeven scholen zijn er tussen de één en drie allochtone leraren, waarvan een deel van westers allochtone of Indonesische afkomst. Twee scholen hadden vier (nietwesterse) allochtone leerkrachten in dienst - allen, op één na, met een islamitische achtergrond. Er zijn weinig openlijk homoseksuele leraren of leerlingen. Op een aantal scholen is binnen het lerarenkorps bekend dat één of twee leerkrachten homoseksueel zijn, maar dat is in principe niet bekend voor de leerlingen. Op een aantal scholen is van één of twee leerlingen bekend dat ze homoseksueel zijn. Op scholen waar dit niet het geval is, is vaak wel een ex-leerling bekend die openlijk homoseksueel was. Homoseksualiteit lijkt op deze scholen geen duidelijk zichtbaar fenomeen te zijn. §5
Groepsvorming op etnische basis
Is er sprake van groepsvorming op scholen en, wordt dat als problematisch ervaren? Op de vier ‘witte’ scholen met een zeer klein aantal allochtone leerlingen is geen sprake van groepsvorming op basis van etnische afkomst. Op deze scholen met wordt geconstateerd dat de integratie van het kleine en vaak ook diverse groepje allochtone leerlingen prima, hoewel niet altijd zonder incidenten, verloopt. Op de twee gemengde scholen en drie van de witte scholen is vaak wel sprake van groepsvorming. In pauzes, bij buitenschoolse activiteiten of schoolfeestjes staan bijvoorbeeld Turkse of Marokkaanse jongens bij elkaar, of Turkse en Marokkaanse meisjes. De groepsvorming is zichtbaar in de kantine, op feestjes. De groepsvorming overstijgt ook regelmatig de klassen waartoe de scholieren behoren. In de klas van één (gemengde) school zaten allochtone leerlingen aan één kant en de autochtone leerlingen aan de andere kant van het klaslokaal. Dit was aan het begin van het schooljaar zo ontstaan en daar was door de leraar verder niet op gereageerd. Op één (witte) school (8% allochtone leerlingen) wordt groepsvorming geconstateerd bij Marokkaanse jongens rondom bepaalde actuele thema’s. Groepsvorming door allochtone scholieren impliceert natuurlijk dat ook autochtone scholieren vaak in aanwezigheid van de eigen groep aan te treffen zijn. Op de scholen waar dergelijke groepsvorming voorkomt wordt het meestal niet als problematisch gezien. Met name ook omdat het niet leidt tot regelmatige groepsconflicten. Op een (witte) school is het wel eens voorgekomen dat een groep Turken een conflict kreeg met een groep autochtone scholieren, maar dat bleef beperkt tot één incident. Op een andere (gemengde) school ontstond een conflict tussen Marokkaanse en Antilliaanse scholieren, in verband met het dealen van softdrugs op deze school. De gespreksdeelnemers constateren wel dat groepen scholieren elkaar via mobieltjes snel weten te mobiliseren en dat het incidenteel voorkomt dat op die wijze groepen leerlingen tegenover elkaar komen te staan, ook groepen scholieren van de ene school tegenover een andere school. Op één (witte) school (10% allochtone scholieren) is men ongerust en vindt men het zorgelijk dat allochtone en autochtone groepen scholieren te weinig met elkaar optrekken; de gespreksdeelnemers stellen dat het niet echt mengt en zien daarin een teken van segregatie in de maatschappij. Ze willen daar in de toekomst aandacht aan gaan besteden. Een zeer specifieke vorm van groepsvorming betreft die van de zogenaamde ‘Lonsdale jongeren’. Over dit thema meer in de volgende paragraaf. Groepsvorming onder allochtone jongeren gekenmerkt door het dragen van bepaalde kledingmerken is op de bezochte scholen niet geconstateerd. §6
Groepsvorming en extremisme
Op twee scholen na (één witte en één gemengde school), heeft elke school last van een relatief klein groepje scholieren, meestal jongens, die rechts-extremistische opvattingen huldigen of zich expliciet tegen ‘buitenlanders’ keren. Een aantal van deze scholieren zijn te herkennen aan bepaalde kleding kenmerken, zoals Lonsdale kleding, bomberjacks, soldatenkistjes of een kaal hoofd – maar deze scholieren zijn niet allemaal als zodanig te herkennen; op de meeste scholen kleden zij zich in het algemeen vrij ‘low-profile’. Deze jongeren komen veelal in de publiciteit als ‘Lonsdale jongeren’. Deze
Onderwijs en diversiteit
6
groepjes variëren per school in aantal tussen drie, vier scholieren en 25-30 scholieren. Ook op scholen waar slechts weinig allochtonen zijn kan er toch sprake zijn van een groep ‘Lonsdale jongeren’. De school waar een groep van 25 tot 30 ‘Lonsdale jongeren’ zich manifesteert is een witte school (3% allochtone scholieren) in een kleine gemeente. Er is meestal sprake van een harde kern, waaromheen een aantal meelopers figureren. De reeds genoemde school met de grootste groep ‘Lonsdale jongeren’ kent een club van 10 echte ‘diehards’, jongeren die alle uiterlijke (en kleding-) kenmerken van een extreemrechtse jongere vertonen. Een jongeman uit de regio die de landelijke kranten gehaald heeft vanwege zijn rechts-extremistische uitlatingen in het landelijk weekblad ‘Nieuwe Revu’ (en het op de voorpagina van dat blad brengen van de Hitler groet) was scholier op één van de bezochte scholen. De twee scholen zonder Lonsdale groepje hebben beide een zeer klein aantal losse individuen die Lonsdale dragen en negatief staan tegenover ‘buitenlanders’. Op één school wordt geconstateerd dat een aantal van hun ‘Lonsdale’ scholieren betrokken waren bij een buitenschools gewelddadig incident tussen een groepje Lonsdale jongeren en allochtone jongeren. Ook wordt op twee scholen geconstateerd dat, hoewel enkele rechts-extremistische leerlingen zich op school als losse individuen manifesteren, er wel signalen zijn opgevangen dat ze buiten school in hechte rechts-extremistische vriendenclubs zitten. Op géén van de bezochte scholen is sprake van regelmatige conflicten tussen rechts-extremistische jongeren en allochtone leerlingen. Op de (witte) school met de relatief grote groep ‘Lonsdale jongeren’ zijn wel eens klachten binnengekomen van allochtone scholieren over intimidatie en over discriminatoire opmerkingen. Op deze school is het ook tot één keer tot een conflict gekomen. Op deze school komt het ook wel eens tot pesterijen van andere groepen leerlingen zoals ‘gothics’ of ‘skaters’. Ook op een (gemengde) school zorgen ‘Lonsdale jongeren’ incidenteel voor problemen met andere scholieren, allochtoon of autochtoon. De aanwezigheid van een groepje Lonsdale jongeren wordt op de zeven scholen enerzijds gezien als problematisch. De schoolleiding weet vaak niet precies wat men aan moet met deze groepen jongeren. Eén school heeft last van een jongen die zeer assertief en expliciet is in zijn rechtsextremistische meningen en deze meningen uit onder de noemer van ‘vrijheid van meningsuiting’. Gesprekken met hem leveren niet veel op en zijn ouders hebben ook weinig problemen met zijn mening. Anderzijds wordt de aanwezigheid van ‘Lonsdale jongeren’ ook gerelativeerd. Gesprekspartners stellen dat het allemaal vrij onschuldig is, dat de betreffende leerlingen niet beseffen wat ze doen of zeggen en dat het maar meelopers betreft. Ze stellen ook dat deze ‘Lonsdale jongeren’ niet meteen weggezet kunnen worden als echte rechts-extremisten, ook al hebben ze een sterk negatief gevoel tegenover ‘buitenlanders’ gemeen met de echte rechts-extremisten. Tevens stellen de gesprekspartners dat er bij deze ‘Lonsdale scholieren’ nauwelijks sprake schijnt te zijn van georganiseerd rechts-extremisme of aansluiting daarbij. Er zijn nauwelijks tekenen dat deze scholieren lid zijn van rechts-extremistische clubs of met pamfletten of ander materiaal van deze clubs op school rondlopen. Op één school is een jongen betrapt op bezit van White Power stickers. In het algemeen betreft het betreft veeleer uitingen van ‘buitenlanderhaat’ en het dwepen met foute symboliek. De vraag of er andere (fysieke) uitingsvormen van rechts-extremisme te constateren zijn binnen de schoolmuren wordt in eerste instantie door de individuele gespreksdeelnemers veelal beantwoord met de stelling dat er sporadisch sprake is van hakenkruisen, SS tekens, White Power tekens op schoolbanken en schooltassen, in agenda’s en schoolschriften. Ook hebben gespreksdeelnemers af en toe voorbeelden van dergelijke verschijningsvormen en weten ze dat er bijvoorbeeld screensavers met het portret van Hitler voor mobieltjes uitgewisseld worden. De Hitlergroet is wel eens gedaan op een enkele school. Het is op een enkele school geconstateerd dat leerlingen elkaar teksten van extremistische sites toe mailen. Tegelijk zien we dat de gespreksdeelnemers veelal niet op de hoogte waren van elkaars voorbeelden. Iedereen denkt individueel dat het wel mee valt, maar als dan de voorbeelden van de andere gespreksdeelnemers op tafel komen, is er sprake van verbazing. Een leraar van een witte school stelt
Onderwijs en diversiteit
7
dat er volgens hem sprake is van een toenemend aantal manifestaties van extreemrechtse symboliek. Op een andere witte school (10% allochtone leerlingen) vertelde een allochtone jonge leraar over activiteiten op het internet van een aantal scholieren van deze school. Het betrof zeer extreme uitlatingen gericht op het fysiek aanvallen van allochtonen. Alle andere zes aanwezige gespreksdeelnemers waren zeer verbaasd over deze feiten. Deze leraar deelt ook zijn ervaringen in een jeugdhonk in een dorpje in de buurt. De extreemrechtse symboliek spatte er van muren en banken en de jongeren gaven expliciet aan dat ze ‘buitenlanders’ haten. Men geeft ook regelmatig aan dat men niet voldoende zicht heeft op alles wat er zich op dat vlak afspeelt: men weet niet wat scholieren op internet uitspoken, men herkent niet alle tekens en symbolen. In de vorige paragraaf werd geconstateerd dat groepsvorming bij allochtone jongeren middels kleding niet geconstateerd werd op de bezochte scholen. Ook werden er geen allochtone groepen jongeren met extremistisch gedachtegoed gemeld. §7
Discriminatie
Met de vraag of er sprake is van discriminatie op de bezochte scholen kan een zelfde fenomeen geconstateerd worden als bij de vraag naar verschijningsvormen van rechts-extremisme. De conclusie blijft vooralsnog dat discriminatie op deze scholen incidenteel is en niet structureel. Maar toch verbazen gesprekspartners zich over voorbeelden die door andere deelnemers naar voren gebracht worden. Het komt toch altijd weer iets vaker voor dan men als individu denkt. Het betreft dan veelal voorbeelden van verbale discriminatie. Scholieren worden wel eens vanwege hun afkomst uitgescholden, de termen ‘kut-Turk’, ‘domme Turk’, ‘kut-Marokkaan’, ‘zwarte’, ‘homo’ of ‘kaaskop’ worden wel eens gebruikt. ‘Zwarte roetmop’ en ‘ga naar je eigen land, ga bananen plukken’, was op een school uit de mond van een scholiere opgetekend. Gesteld wordt dat het schelden veelal gebeurt in het kader van conflicten tussen leerlingen die heel ergens anders over gaan. Het betreft bijna nooit alleen doelbewuste verbale discriminatie om het discrimineren. Op twee scholen werd aangegeven dat dergelijke verbale discriminatie ook wel gebeurt in de vorm van een grapje. Leerlingen zitten dan even later weer gemoedelijk bij elkaar. Op één school wordt gesteld dat er sinds 11 september 2001 toch wel meer sprake is van meer botsingen en beledigingen tussen autochtone en allochtone scholieren. Op een drietal scholen wordt gesproken van een tendens tot verharding en verruwing van omgangsvormen. Er wordt geconstateerd dat áls er een conflict is tussen een allochtone en een autochtone leerling, er tegenwoordig steeds vaker gescholden wordt op etnische basis. Op één van de gemengde scholen wordt door een gespreksdeelnemer aangegeven dat hij zich steeds meer verbaast over het feit dat het op zijn school juist allemaal erg harmonisch verloopt. Ook bij deze thematiek geven de gespreksdeelnemers aan niet altijd te weten wat er zich afspeelt op school. Men weet niet precies wat er zich allemaal in de pauzes afspeelt, wat er op het internet gebeurt, in MSN chat-sessies of wat er via sms-jes wordt uitgewisseld. Wel hebben gespreksdeelnemers af en toe voorbeelden van dergelijke verschijningsvormen en weten ze dat er bijvoorbeeld screensavers met het portret van Hitler voor mobieltjes uitgewisseld worden, of dat de ene leerling de andere beledigd via sms-jes of in MSN chat sessies. Gespreksdeelnemers constateren dat er in de klas wel eens generaliserende of negatieve opmerkingen gemaakt over ‘buitenlanders’. Een leraar was in de klas geconfronteerd met de stelling ‘alle buitenlanders moeten oprotten’. Op één (witte) school wordt gesteld dat wel 60% van de leerlingen negatieve opvattingen heeft over ‘buitenlanders’ en zich regelmatig lomp uiten over ‘buitenlanders’. Deze opvattingen zijn ook bij de leerlingen thuis gemeengoed. Een leraar van een school stelt dat er volgens hem sprake is van latent racisme onder groepen leerlingen. Op één (witte) school wordt gesteld dat ze van autochtone ouders van potentiële leerlingen wel eens de vraag kregen hoeveel allochtone leerlingen de school heeft – de betreffende ouders waren op zoek naar een school met weinig allochtone leerlingen. Op geen van de bezochte scholen werd geconstateerd dat er sprake zou zijn van uitsluitingsmechanismen onder leerlingen op etnische of andere basis. Op één school was het wel eens voorgekomen dat autochtone leerlingen geen les wilden van een allochtone leraar. Op dezelfde
Onderwijs en diversiteit
8
school constateerde een Turkse lerares dat ze zelf nog nooit problemen had gehad. Op één school vond een incident met een discriminatoire component plaats tussen een autochtone leerling en een allochtone leraar. Ook gebeurde het op één school dat ouders belden met de vraag hoe het kon zijn dat een Antilliaanse Nederlandse les gaf. §8
Religieuze diversiteit
Van de bezochte scholen waren er drie katholiek, drie openbaar, twee interconfessioneel (katholiek/protestants) en één protestants christelijk (gereformeerd). Religieuze minderheden die zich voordoen op de scholen zijn met name islamitisch en gereformeerd, maar er is ook sprake van een klein aantal Jehova’s getuigen. Op één van de scholen zijn gereformeerde leerlingen in de meerderheid en vormen katholieke en islamitische leerlingen de minderheid. Grote problemen als gevolg van het religieus diverse leerlingenbestand deden zich niet voor op de bezochte scholen. Er werden geen expliciet religieus geïnspireerde conflicten gemeld. Op het vlak van de wensen van religieuze minderheden werden ook weinig problemen geconstateerd. Over het algemeen krijgen leerlingen van andere religies volgens de gespreksdeelnemers voldoende ruimte voor hun specifieke wensen. Zo kregen bijvoorbeeld op alle scholen leerlingen de mogelijkheid vrij te nemen op de voor hun speciale feestdagen. Op scholen waar de ruimte voor wensen van leerlingen van andere religieuze achtergrond niet volledig aanwezig was - bijvoorbeeld m.b.t. het dragen van hoofddoeken - leverde dat volgens de gespreksdeelnemers geen conflicten op. Op de gereformeerde school was men gewend aan specifieke religieuze eisen van leerlingen en ouders en heeft men veel begrip voor de wensen van de kleine minderheid aan scholieren van andere gezindten. De wensen op het vlak van het uiten van de eigen religie blijken in West Brabant (nog) niet zo ver te gaan als in andere delen van Nederland (Randstad), noch is er sprake van grote aantallen leerlingen of ouders van leerlingen die verdergaande wensen uiten – zoals bijvoorbeeld uitgesproken kledingswensen die verder gaan dan de gewone hoofddoek, de vraag naar speciale gebedsruimtes, de vraag naar gescheiden gymlessen of eisen m.b.t. de inhoud van godsdienst of biologie lessen. Desalniettemin gaan scholen verschillend om met kleding van islamitische meisjes. Zeven van de negen scholen staan islamitische meisjes toe een hoofddoek te dragen. Op twee witte katholieke scholen (beide circa 3% allochtone leerlingen) worden geen hoofddoeken gedragen en wordt gesteld dat de islamitische meisjes geen hoofddoeken willen dragen. Het dragen van hoofddoeken zou op deze scholen niet toegestaan worden. Op de derde witte katholieke school (10% allochtone leerlingen) hadden leraren bij de komst van de eerste hoofddoeken geopperd dat het dragen ervan verboden zou moeten worden. De directie vond dat bij nader inzien geen goed idee. Wel vraagt de school aan de islamitische meisjes waarom ze een hoofddoek dragen en geeft men aan dat men eigenlijk liever niet heeft dat de hoofddoek gedragen wordt. De twee witte interconfessionele scholen vinden het dragen van hoofddoeken geen probleem. Eén van deze scholen zou dit schooljaar voor het eerst een meisje met hoofddoek krijgen. Ook op beide openbare scholen vormt de hoofddoek geen probleem. Op de gereformeerd christelijke school wordt het dragen van een hoofddoek eveneens toegestaan, ook al betreft het momenteel maar één islamitisch meisje dat hier gebruik van maakt (en kan maken). Op deze school had het betreffende meisje problemen gehad met leerlingen die vervelend tegen haar deden. Tweemaal was haar hoofddoek van haar hoofd getrokken en werd zij uitgescholden. De school heeft daarop adequaat gereageerd door de leerlingen erop aan te spreken en klassikaal het betreffende meisje te ondersteunen in haar recht de hoofddoek te dragen. Het is later niet meer voorgekomen. Twee scholen (openbare en gereformeerd) laten islamitische meisjes tijdens de gymles een (sport)hoofddoek kleding dragen. De openbare school staat ook het dragen van lange kleding door meisjes toe. De andere scholen staan het dragen van (sport)hoofddoeken tijdens de gymles niet toe. Op één van beide interconfessionele scholen is de hoofddoek bij de gymles niet toegestaan, maar lange kleding wel. De andere interconfessionele school krijgt dit jaar voor het eerst te maken met een scholiere met hoofddoek. De drie (katholieke) scholen houden vast aan hetzelfde sporttenue voor alle leerlingen en staan geen hoofddoekjes of lange kleding toe tijdens de gymles. Dit is volgens de gespreksdeelnemers op deze
Onderwijs en diversiteit
9
scholen geen probleem. De sporthoofddoek is bij sommige gespreksdeelnemers niet bekend. Op de gereformeerd christelijke school was een islamitisch meisje dat met sporthoofddoek mocht sporten en haar werd op een gegeven moment ook toegestaan niet-gemengd te sporten. Toen ze ook geen les wilde krijgen van een mannelijke leraar en er geen vrouwelijke leraar beschikbaar was op dat moment (i.v.m. zwangerschapsverlof), stopte het meisje met de gymlessen. Twee openbare scholen (wit en gemengd) werden geconfronteerd met een groeiend aantal islamitische meisjes dat niet meedoet aan schoolkampen, andere schooluitjes of schoolfeesten. Dit wordt als problematisch gezien. Ook op andere scholen had men met een enkeling te maken die aan dergelijke activiteiten geen deel wenst te nemen vanwege de religieuze (en of culturele) achtergrond. Scholen kunnen en willen deelname niet verplichten maar de gespreksdeelnemers vinden het niet goed aangezien dergelijke activiteiten met de algemene vorming van de kinderen te maken heeft. Het is bovendien vervelend voor de meisjes zelf die niet mee mogen doen, maar ook een praktisch probleem aangezien er in principe een vervangend programma in elkaar gezet dient te worden voor achterblijvers van bijvoorbeeld een schoolkamp. Scholen hadden geen verzoeken om speciale gebedsruimtes gekregen. Eén (katholieke) school kon zich voorstellen een stilteruimte voor alle leerlingen in te richten. Er werden nauwelijks problemen geconstateerd met betrekking tot de inhoud van specifieke lessen als biologielessen, godsdienstlessen of geschiedenis. Op één openbare school vond er wel eens discussie plaats tijdens de biologielessen over de evolutietheorie met moslims en Jehova’s getuigen. Eén gespreksdeelnemer stelt dat in het recente verleden ouders van andersgelovigen nog wel eens bezorgd vroegen wat er in de godsdienstlessen precies gebeurde, maar constateerde dat deze vraag steeds minder voorkomt. In geschiedenislessen of lessen maatschappijleer komt het wel eens tot discussies over de achtergronden van wereldoorlog II en het antisemitisme, waarbij islamitische leerlingen wel eens andere accenten leggen, maar van conflicten is nergens sprake. Eén leraar geeft aan dat zijn indruk is dat leraren genuanceerder zijn gaan denken over het conflict tussen joden en Palestijnen. §9
Culturele diversiteit
Het is niet zo eenvoudig onderscheid te maken tussen religieuze en culturele achtergrond. Een aantal zaken die onder ‘religieuze diversiteit’ genoemd staan zouden ook onder het kopje ‘culturele diversiteit’ kunnen vallen. Zoals bijvoorbeeld het niet deel willen of mogen nemen aan buitenschoolse activiteiten door islamitische meisjes. De volgende fenomenen werden door de gespreksdeelnemers expliciet toegeschreven aan de culturele achtergrond van scholieren. Op een drietal scholen wordt geconstateerd dat er wel eens problemen zijn met allochtone (meestal Marokkaanse) jongens die het gezag van vrouwelijke leerkrachten niet erkennen en dat deze leerkrachten niet voldoende respect krijgen. Op één school werd daaraan toegevoegd dat het weliswaar islamitische jongens zijn die dit gedrag vertonen, maar dat het ook altijd een minderheid van de islamitische jongens is die dit gedrag vertoont. Op twee scholen werd gewag gemaakt van islamitische jongens die zich op feesten niet gedragen ten opzichte van autochtone meisjes. Volgens sommige gespreksdeelnemers hebben allochtone ouders eerder moeite met het terugzetten van hun kinderen naar een lager onderwijsniveau. Een gespreksdeelnemer vertelt over een allochtone familie die naar school kwam om te ‘onderhandelen’ over het schoolniveau van hun kind en waarbij sprake van een zekere intimidatie. Volgens een leraar hebben allochtone ouders minder moeite met disciplinaire maatregelen tegen hun kind dan autochtone ouders. Gebrekkige ouderparticipatie van allochtone ouders wordt op sommige scholen als probleem ervaren. § 10
Homoseksualiteit
De bezoeken aan de scholen konden weinig licht schijnen op de vraag of homoseksuele leerlingen gediscrimineerd worden vanwege hun geaardheid. Op de bezochte scholen zijn slechts weinig openlijke homoseksuelen bekend. Hier of daar een enkele homoseksuele leerling, en ook wel eens een leraar, maar dat laatste is doorgaans slechts bekend bij de leraren. Een open sfeer met betrekking tot (het thema) homoseksualiteit heerst op de scholen echter niet. Door de
Onderwijs en diversiteit
10
gespreksdeelnemers wordt veelal geconstateerd dat het een taboe thema betreft. Homoseksualiteit vormt geen thema dat op de bezochte scholen veel zichtbare problemen of conflicten oproept. De thematiek komt op de scholen niet echt aan de oppervlakte. Wel valt te constateren dat scholieren zich gemakkelijk negatief over homoseksualiteit uitlaten. Het woord ‘homo’ is een standaard scheldwoord geworden onder jongeren en dus ook op vele scholen. Door de gespreksdeelnemers werd geconstateerd dat de meeste eventueel homoseksuele leerlingen er waarschijnlijk niet voor uit durven te komen en dat de sfeer m.b.t. homoseksualiteit op school niet erg uitnodigend is om dat te doen. Gespreksdeelnemers geven ook vaak aan dat homoseksuele leraren wordt aangeraden de homoseksuele geaardheid niet aan de leerlingen kenbaar te maken vanwege de vooroordelen die zouden heersen en de problemen die de betreffende leraar als gevolg daarvan zouden kunnen hebben. Er werd gesteld dat leraren er om deze reden ook zelf voor kiezen hun homoseksualiteit niet kenbaar te maken. Op één school had een openlijk homoseksuele leerling enkele jaren geleden erg veel problemen met zijn geaardheid vanwege pesterijen en het feit dat hij niet voldoende geaccepteerd werd. Anderzijds had een school een aantal jaren geleden een openlijk homoseksuele leerling die tegelijk ook een soort van leidersfiguur was op die school. In die tijd kwam het vaker voor dat andere leerlingen zich ‘outen’ als homoseksueel. Sinds het doorstromen van die leerling naar het hoger onderwijs is deze sfeer niet meer aanwezig. Momenteel is op twee scholen van één leerling de homoseksuele geaardheid openlijk bekend, en op één school van twee leerlingen. Het levert volgens de gespreksdeelnemers van deze scholen geen openlijke problemen op. Wel werd aangegeven dat homoseksuele leerlingen met innerlijke problemen kampten (bijvoorbeeld acceptatie van de eigen geaardheid en de manier waarop ze er in de buitenwereld mee om moeten gaan) - dat was bij een vertrouwenspersoon bekend. Eén (interconfessionele) school heeft het COC ingeschakeld voor gastlessen en in dat kader werd een enquête onder de scholieren gehouden. Het resultaat was dat er onder de scholieren minder vooroordelen bleken te leven dan aanvankelijk werd aangenomen. Op twee scholen werd gesteld dat het bij allochtone en met name islamitische leerlingen een iets groter taboe thema lijkt te zijn. Een leraar stelt dat islamitische leerlingen in lessen maatschappijleer maatschappelijk wenselijke antwoorden lijken te geven en dat deze leerlingen in een spagaat zitten tussen wat ze thuis horen en wat ze op school schijnbaar geacht worden te zeggen of te denken. Maar de gespreksdeelnemers zien zowel autochtone als allochtone scholieren die zich negatief over homoseksuelen uitlaten. § 11
Geslachtsspecifieke problematiek
Op deze scholen is de verdeling in jongens en meisjes gemiddeld fiftyfifty, variërend van 40%-60% tot 60%-40%. Noemenswaardige structurele problemen tussen jongens en meisjes worden niet geconstateerd. Een reeds genoemd probleem op sommige scholen is het feit dat een (klein) deel van de islamitische jongens soms het gezag van een lerares niet accepteert – dat werd op drie scholen geconstateerd. Op één school wordt gesteld dat dit bij de jongere generatie scholieren al minder is. Een aantal gespreksdeelnemers constateert dat het thema emancipatie van de vrouw een wat moeilijker thema is onder islamitische leerlingen dan onder autochtone leerlingen. Op een andere school daarentegen werd gesteld dat Marokkaanse meisjes eerder protesteren dan de autochtone meisjes als de leraar een provocerende opmerking maakt over de noodzaak van een traditionele rol voor vrouwen. Op een klein aantal scholen werd aangegeven dat machogedrag van jongens van islamitische afkomst ten opzichte van meisjes voorkomt. Over machogedrag van autochtone jongens werd niet geklaagd. In het geval van gemengde relaties betreft het overwegend relaties tussen autochtone meisjes en allochtone jongens. § 12
Positieve aspecten van diversiteit
Sommige gespreksdeelnemers noemden geen positieve aspecten maar de meeste deelnemers noemden het feit dat scholieren van verschillende afkomst elkaar leren kennen als positief aspect van diversiteit. Scholieren kunnen zo van elkaar leren en kunnen elkaars cultuur leren waarderen.
Onderwijs en diversiteit
11
Scholieren kunnen zo hun horizon verbreden en verdraagzaamheid leren. Ook wordt opgemerkt dat het goed is voor de leraren, ook zij leren er van. De gespreksdeelnemers noemden geen positieve aspecten van de diversiteit voor de school zelf. Op een (witte) school buiten de stad wordt aangegeven dat hun school geen goede voorbereiding vormt op het MBO in de stad waar het onderwijs veel diverser is qua leerlingenbestand. § 13
Beleid gericht op de omgang met de problematische kanten van diversiteit
Op geen van de scholen is sprake van een specifiek en uitgewerkt beleid voor de omgang met de problematische kanten van diversiteit op school. De meeste scholen hebben standaard procedures voor het oplossen van problemen die leerlingen kunnen ervaren. Scholieren met problemen kunnen dan terecht bij een leraar, een leerlingbegeleider, een leerlingcoördinator, een mentor of ook bij de directeur. Sommige scholen hebben vertrouwenspersonen voor ongewenste intimiteiten of schoolmaatschappelijk werkers dan wel zorgcoördinatoren waar leerlingen terechtkunnen. Een aantal scholen had een klachtenregeling met stappenplan. Een aantal scholen heeft een gedragscode m.b.t. ongewenst gedrag. Eén school omschrijft in het leerlingenstatuut hoe ongewenst gedrag aangepakt wordt. Sommige scholen hanteren pestprotocollen voor de aanpak van pestgedrag en/of geven lessen waarin het thema pesten uitgewerkt wordt. Op een aantal scholen wordt gedaan aan sociale vaardigheidstraining. Op sommige scholen is in de mentorlessen wel eens aandacht voor de omgang met elkaar.
Onderwijs en diversiteit
12
§ 14
Conclusies
De fenomenen die het Bureau Discriminatiezaken signaleert in andere delen van het land doen zich vooralsnog slechts in beperkte mate en in beperkte hevigheid in West Brabant voor. Met deze constatering kunnen de fenomenen die hier vanuit de bezochte scholen zijn gerapporteerd geenszins worden gebagatelliseerd. Het feit dat het aantal gerelateerde meldingen bij zowel het Bureau Discriminatiezaken als de politie in 2004 groter is dan voorgaande jaren is een indicatie van de toename van dergelijke problemen. Tijdens het onderzoek zijn problemen en negatieve fenomenen geconstateerd op het vlak van groepsvorming, discriminatie, extreemrechts, culturele & religieuze achtergrond, maar op basis van de gevoerde gesprekken lijken deze geen structureel karakter te hebben. Groepsvorming op scholen op grond van afkomst is weliswaar op een deel van de bezochte scholen aanwezig maar wordt niet gezien als probleem en leidt niet tot grote of stelselmatige conflicten. Rechts-extremistische sympathieën of buitenlanderhaat is aanwezig bij kleine groepjes scholieren maar is over het algemeen geen gemeengoed, noch georganiseerd. Religieuze en culturele diversiteit veroorzaken hier en daar situaties die men ad hoc op de juiste manier probeert op te lossen, maar die niet altijd bij alle partijen op dezelfde mate van tevredenheid stuiten. Het verbieden van het dragen van hoofddoeken door scholen kan volgens de Algemene Wet Gelijke Behandeling onder ‘direct onderscheid op grond van religie’ vallen, maar dat zou per geval onderzocht dienen te worden. Verbale discriminatie op grond van afkomst of religie komt incidenteel voor, niet stelselmatig. Er is geen sprake van stelselmatige discriminatie in de vorm van uitsluiting van bepaalde individuen of groepen scholieren. Met betrekking tot het thema homoseksualiteit kan geconstateerd worden dat het een thema betreft waarover volledige informatie moeilijk verkrijgbaar is, aangezien de problematiek in een taboesfeer lijkt te verkeren. Voor dit thema is specifieker onderzoek nodig. Ook voor de thema’s gender en handicap is een aparte en meer gerichte analyse vereist dan in het kader van deze trendanalyse verricht is. De fenomenen die we als Bureau Discriminatiezaken signaleren in andere delen van het land doen zich dus vooralsnog slechts in beperkte mate en in beperkte hevigheid in West Brabant voor. Deels kunnen deze fenomenen als ‘grootstedelijke problematiek’ gekarakteriseerd worden. Anderzijds is het van belang te realiseren dat deze fenomenen geenszins aan West Brabant voorbij hoeven te gaan. Sommige van de genoemde fenomenen en problemen doen zich in West Brabant sowieso al voor. Het is zelfs zo dat sommige problemen zich eerder in dorpen of kleine steden voordoen, zoals het probleem van de ‘Lonsdale jongeren’ en rechts-extreme sympathieën bijvoorbeeld. Het fenomeen is op alle bezochte scholen in meer of mindere mate waarneembaar en neemt ook op een enkele school serieuze vormen aan. Het is aannemelijk dat bepaalde fenomenen en problemen die zich nu op andere scholen in Nederland voordoen zich ook in West Brabant zullen gaan voordoen. Dat is een logisch gevolg van de stijgende diversiteit op scholen. Naarmate minderheden groter worden en hun wensen assertiever formuleren zal de meerderheid daar op verschillende wijzen op reageren. Dit betreft een onomkeerbaar proces. Leerlingen, leerkrachten en de schoolleiding zullen voor nieuwe situaties gesteld worden en gepaste reacties en antwoorden zullen nodig zijn. In paragraaf 13 wordt aangegeven dat er op de scholen nauwelijks specifiek beleid is ontwikkeld of wordt geïmplementeerd. Het Bureau Discriminatiezaken is van mening dat de leiding van alle bezochte scholen beter toegerust dienen te zijn, zowel om de bestaande als de toekomstige problematiek van diversiteit op scholen beter bij de horens te vatten. In paragraaf 15 doen wij hiertoe een aantal aanbevelingen. U heeft hier een trendanalyse onder ogen. Dit is geen uitgebreid onderzoek, maar een analyse op basis van gesprekken waarin door een klein aantal gespreksdeelnemers per school hun beeld van de situatie op hun school werd beschreven. Indien een school geïnteresseerd is in een uitgebreid onderzoek naar de onderhavige thematiek kan het Bureau Discriminatiezaken dit onderzoek verrichten.
Onderwijs en diversiteit
13
§ 15
Aanbevelingen van het Bureau Discriminatiezaken
1. Het is voor iedere school van belang een inventarisatie en analyse te maken van hetgeen er zich op het vlak van de diversiteit (in al zijn facetten) afspeelt. Participatie van zoveel mogelijk soorten deelnemers - leiding, leraren, leerlingen en ouders - is hierbij van belang. Communicatie met zoveel mogelijk mensen is van belang omdat de gespreksdeelnemers veelal niet op de hoogte blijken van voorbeelden van andere gespreksdeelnemers. 2. Scholen dienen zich te realiseren dat de problemen die in andere delen van het land reeds zichtbaar zijn, zich ook op de eigen school zouden kunnen gaan manifesteren. Scholen dienen te i anticiperen op toekomstige ontwikkelingen. Een uitvoerig afstudeeronderzoek van een drietal HBO studenten zoals verricht in Oost Brabant geeft al een beeld van een wat heftiger problematiek. Het is belangrijk de problematiek niet te bagatelliseren, ook als het maar losse incidenten lijken - de incidenten op de eigen school kunnen deel uitmaken van een nationaal of regionaal fenomeen. 3. Specifiek beleid is nodig om te reageren op de verschillende facetten van deze diversiteits problematiek. Het is goed voor scholen zich te bezinnen op het beleid dat ze willen voeren als bepaalde kwesties zich gaan aandienen. Onderdelen van een dergelijk beleid kunnen zijn: • • • •
• • • •
•
•
•
Het instellen van relevante gedragscodes en klachtenregelingen; Het in schoolgidsen, leerlingstatuten, leerlingcontracten vastleggen van omgangsvormen; Het in lessen bespreken van omgangsvormen; Het opstellen van duidelijke stroomschema’s van verantwoordelijkheden van schoolpersoneel: het is van belang een duidelijke rol- en taakverdeling bij de behandeling van dit soort zaken in kaart te brengen; Het trainen van docenten. Scholen veranderen als gevolg van de samenstelling van het leerlingenbestand. Veranderen docenten mee? Het implementeren van relevante projecten zoals ‘De Vrolijke school’, ‘De Wereldschool’, ‘De Veilige school’ en/of ‘Waar sta je?’; Het organiseren van schooldebatten over thema’s gerelateerd aan omgangsvormen op school; Deskundigheidsbevordering bij schoolleiding omtrent relevante wetgeving zoals bijvoorbeeld de gelijkebehandelingswetgeving. De wetgeving staat bijvoorbeeld niet toe zomaar het dragen van hoofddoeken of Lonsdale kleding te verbieden. Deskundigheidsbevordering bij onderwijzend en ander personeel omtrent verschijningsvormen van extremisme. Het herkennen van bijvoorbeeld rechts-extremistische symbolen, leuzen en kledingssymboliek bleek onder de gesprekspartners een probleem. Men is niet goed bekend met rechts-extreme organisaties of bewegingen, noch met de wereld van extreemrechts op het internet. Inzet van educatief materiaal gericht op het bespreekbaar maken van de thematiek van diversiteit. Er is veel educatief materiaal beschikbaar dat ingaat op thema’s als tolerantie, vooroordelen, pesten, multiculturele samenleving, homoseksualiteit, handicap en verwante thema’s. Inzet van projecten en educatief materiaal om het thema homoseksualiteit uit de taboesfeer te halen. Dat is mogelijk middels het uitvoeren van bestaande projecten (bijvoorbeeld ‘De vrolijke School’) en het gebruik van educatief materiaal.
Onderwijs en diversiteit
14
§ 16
Aanbod Bureau Discriminatiezaken West Brabant
Bij het Bureau Discriminatiezaken West Brabant kunnen scholen terecht voor:
•
Beleidsadvies voor de aanpak van problemen rondom diversiteit.
•
Informatie over gedragscodes en klachtenregelingen.
•
Informatie over de verschillende relevante landelijke projecten rondom diversiteit.
•
Educatief materiaal om deze thematiek met leerlingen bespreekbaar te maken.
•
Uitvoering van het eigen educatieve project ‘Waar sta je?’
•
Informatie over vormen van extremisme en hoe deze te herkennen.
•
Deskundigheidsbevordering op het gebied van de relevante wetgeving.
i Onderzoeksrapport ‘De verharding op scholen’. ‘Hoe speelt de verharding op scholen voor voortgezet onderwijs in de regio Brabant Zuidoost en hoe wordt deze zichtbaar’. Afstudeeronderzoek in opdracht van Bureau Halt Eindhoven en Politie Brabant Zuidoost door studenten Fontys Hogeschool Eindhoven (D. Peeters, F. Dreessen, S. Wijnands). Eindhoven, april 2004.
Onderwijs en diversiteit
15