Normaal gesproken… Levensverhalen en de acculturatierichting van derde generatie Turken en Marokkanen in Nederland Universiteit van Tilburg Afstudeerscriptie Opleiding Algemene Cultuurwetenschappen Specialisatie Interculturele Communicatie Auteur: Elisabeth Bastemeijer Begeleider: Dr. Jan Jaap de Ruiter Tweede lezer: Drs. Juliette Schaafsma September 2007 Afbeelding voorkant: Pascall Venot
DANKWOORD De scriptie heb ik afgemaakt in de centrale bibliotheek van Den Haag. Een plek waar mensen met allemaal verschillende nationaliteiten, kleuren, en leeftijden vredig samen komen om de krant te lezen, boeken te lenen, niet alleen te zijn of net zoals ik rustig te werken. In de bibliotheek zijn er boeken, films, tijdschriften en kranten in alle talen. Mensen kunnen er leren over andere mensen en andere culturen en worden er tegelijkertijd in hun eigen individualiteit en afkomst gerespecteerd. Het lijkt wel een utopie van hetgeen een multiculturele samenleving zou kunnen zijn. De dreiging die cultuurverschil voor sommigen betekent, vormt hier duidelijk een rijkdom. De Zuid-Afrikaanse veiligheids man waarmee ik tijdens pauzes koffie heb gedronken en mij elke dag naar mijn vorderingen vroeg, de Algerijnse man die iedere dag naast mij achter een computer kwam zitten en vriendelijk naar mij glimlachte, de Nederlandse kantinemedewerker die mij een Surinaams saucijzenbroodje aanbeval en de Nederlandse vrouw die vervolgens wou weten of het lekker was, hebben mij via hun kleine gebaren laten zien hoe mooi, divers en rijk de wereld is. De bibliotheek is een kleine wereld, maar ook een voorbeeldwereld. Individualiteit en collectivisme, cultuurbehoud en culturele aanpassing, allochtoon en autochtoon: tegenpolen die elkaar aantrekken, woorden die elkaar niet uitsluiten, concepten die samen mooi worden. Snjezana Matijevic, mijn Kroatische stagebegeleidster die buitenlandse vrouwen helpt een plek te vinden in Nederland en mij mijn toekomst in heeft geholpen, mijn Franse moeder, Pascall Venot, die de voorkant van mijn scriptie heeft ontworpen en via haar kunst en haar vele reizen uitbeeldt wat ik in woorden wens te zeggen, mijn vriend, Ewen Le Borgne, uit Bretagne die de wereld rondreist om mensen bij elkaar te brengen, hebben dit goed begrepen. Al deze mensen hebben mij samen met Jan Jaap de Ruiter geholpen om mijn scriptie te beginnen, te bewerken en af te maken. Jan Jaap de Ruiter heeft me in het hele proces aangemoedigd en mij de discipline en structuur gegeven die ik nodig had. Mijn ouders, mijn vriend, Snjezana en mijn kennissen in de bibliotheek hebben mij ondersteund in de gedachte die ten grondslag aan de scriptie ligt. De gedachte, dat het belangrijk is om te vechten in het geen ik geloof. Hoewel deze scriptie de wereld niet zal veranderen, zegt hij toch iets over de realiteit. Ik hoop dat de lezer deze realiteit als een rijkdom beschouwt.
Den Haag, 12 september 2007 Elisabeth Bastemeijer
INHOUDSOPGAVE 1. INLEIDING ....................................................................................................................................................... 1 2. TURKEN EN MAROKKANEN IN NEDERLAND: FEITEN EN CIJFERS ............................................. 3 2.1. IMMIGRATIE EN INTEGRATIE IN NEDERLAND ................................................................................................ 3 2.2. MIGRATIEGESCHIEDENIS VAN TURKEN EN MAROKKANEN ........................................................................... 4 2.3. DE INTEGRATIE VAN TURKEN EN MAROKKANEN IN NEDERLAND. ............................................................... 5 2.3.1. Contacten tussen Nederlanders en Turken en Marokkanen ................................................................ 5 2.3.2. Concentratie en segregatie .................................................................................................................. 5 2.3.3. Onderwijs en taalvaardigheid ............................................................................................................. 6 2.3.4. Arbeidsmarktpositie van allochtonen .................................................................................................. 7 2.3.5. Generationele verschillen in integratie ............................................................................................... 8 2.3.6. Wederzijdse beeldvorming en culturele afstand .................................................................................. 9 2.4. DE INTEGRATIE VAN DE DERDE GENERATIE TURKEN EN MAROKKANEN ALS ACTUEEL THEMA EN ONDERZOEKSOBJECT..........................................................................................................................................10 3. AANPASSING EN CULTUURBEHOUD, THEORETISCH KADER.......................................................13 3.1. ACCULTURATIEMODELLEN..........................................................................................................................13 3.1.1. Dimensionaliteit: ................................................................................................................................13 3.1.2. Domeinspecificiteit .............................................................................................................................14 3.2. CULTURELE AANPASSING EN CULTUURBEHOUD IN IMPLICIETE THEORIEËN .................................................16 3.2.1. Acculturatie in impliciete theorieën: unidimensioneel en domeinspecifiek ........................................16 3.2.2. Het meten van culturele aanpassing en cultuurbehoud in impliciete theorieën .................................17 3.3. DE NEDERLANDSE EN DE TURKSE/MAROKKAANSE CULTUUR .....................................................................20 3.3.1. De theorie van Hofstede .....................................................................................................................20 3.3.2. De Turkse, de Marokkaanse en de Nederlandse cultuur ....................................................................21 3.3.2. Kantekeningen bij onderzoek Hofstede...............................................................................................23 3.4. LEVENSVERHALEN ALS ONDERZOEKSMATERIAAL .......................................................................................26 3.4.1. Wat zijn levensverhalen? ....................................................................................................................26 3.4.2. Waarom levensverhalen?....................................................................................................................26 4. ONDERZOEKSMATERIAAL.......................................................................................................................29 4.1. LEVENSVERHALEN ALS RESULTAAT STAGEOPDRACHT ................................................................................29 4.1.1. Het Centrum Buitenlandse Vrouwen Tilburg .....................................................................................29 4.1.2. De stageopdracht................................................................................................................................29 4.1.3. Het opstellen van de vragenlijsten......................................................................................................30 4.1.4. Het afnemen van de interviews en het schrijven van de verhalen.......................................................31 4.2. RESPONDENTEN ONDERZOEK ......................................................................................................................32 4.3. PROCEDURES VAN DE ANALYSE...................................................................................................................34 5. DE ANALYSE ..................................................................................................................................................35 5.1. RESPONDENT NUMMER 1.............................................................................................................................35 5.2. RESPONDENT NUMMER 2.............................................................................................................................54 5.3. RESPONDENT NUMMER 3.............................................................................................................................75 5.4. RESPONDENT NUMMER 4.............................................................................................................................90 5.5. RESPONDENT NUMMER 5...........................................................................................................................104 5.6. RESPONDENT NUMMER 6...........................................................................................................................116 6. DISCUSSIE EN CONCLUSIE .....................................................................................................................139 6.1. ACCULTURATIERICHTING VAN DE RESPONDENTEN ...................................................................................139 6.1.1. Acculturatierichtingen per respondent .............................................................................................139 6.1.2. Acculturatierichtingen van de respondenten in perspectief..............................................................140 6.1.3. Acculturatierichting van de respondenten en domeingewicht ..........................................................143 6.2. PRIVATE VERSUS PUBLIEKE DOMEINEN .....................................................................................................143 6.2.1. Acculturatierichting van de respondenten in private domeinen ......................................................144 6.2.2. Acculturatierichting van de respondenten in publieke domeinen ....................................................146 6.2.3. Acculturatierichting van de respondenten in neutrale domeinen .................................................... 147
6.3. CONCLUSIE ...............................................................................................................................................148 7. LITERATUURLIJST ....................................................................................................................................151 7.1. GERAADPLEEGDE LITERATUUR .................................................................................................................151 7.2. GERAADPLEEGDE INTERNETBRONNEN ......................................................................................................155 8. TABELLEN EN FIGUREN LIJST ..............................................................................................................157 8.1. TABELLEN .................................................................................................................................................157 8.2. FIGUREN ....................................................................................................................................................157 9. BIJLAGEN .....................................................................................................................................................159 9.1. VRAGENLIJST ............................................................................................................................................159 9.2. VERHALEN VAN RESPONDENTEN ...............................................................................................................166 9.2.1. Verhaal respondent 1........................................................................................................................166 9.2.2. Verhaal respondent 2........................................................................................................................169 9.2.3. Verhaal respondent 3........................................................................................................................172 9.2.4. Verhaal respondent 4........................................................................................................................175 9.2.5. Verhaal respondent 5........................................................................................................................178 9.2.6. Verhaal respondent 6........................................................................................................................181 9.3. TRANCRIPTIE VAN INTERVIEW MET RESPONDENT 2 ...................................................................................184
1. INLEIDING Dit onderzoek heeft als doel een antwoord te vinden op de vraag of Turkse en Marokkaanse allochtonen wel of niet aan de Nederlandse samenleving zijn aangepast. In hoofdstuk 2 wordt er ingegaan op de algemene situatie van Turken en Marokkanen in Nederland zodat de achtergrond waarop dit onderzoek zich afspeelt duidelijk naar voren komt. Hierbij wordt er eerst een algemeen beeld van Nederland als integratieland geschapen waarna er specifiek wordt ingegaan op de migratiegeschiedenis en integratie van Turken en Marokkanen naar en in Nederland. Ten slotte wordt er in hoofdstuk 2 uitgelegd waarom ‘de culturele aanpassing van derde generatie Turken en Marokkanen’ een maatschappelijk en wetenschappelijk relevant onderzoeksobject vormt. In hoofdstuk 3 wordt de onderzoeksvraag geoperationaliseerd door eerst te kijken naar verschillende acculturatiemodellen waarbij het begrip ‘acculturatie’ uitgebreid besproken wordt om daarna aan te geven hoe deze acculturatiemodellen in dit onderzoek gebruikt worden om de aanpassing van derde generatie Turken en Marokkanen aan de Nederlandse cultuur te meten. Vervolgens wordt er ingegaan op de verschillen die er tussen de Turkse, de Marokkaanse en de Nederlandse cultuur bestaan waarna er wordt aangegeven dat en waarom levensverhalen als onderzoeksmateriaal gebruikt worden en wat levensverhalenonderzoek precies inhoudt. In hoofdstuk 4 wordt het onderzoeksmateriaal uitgebreid besproken. Ten eerste wordt hierbij ingegaan op de manier waarop het onderzoeksmateriaal tot stand is gekomen en ten tweede wordt er ingegaan op de achtergronden van de respondenten van het onderzoek. Vervolgens presenteert hoofdstuk 5 de daadwerkelijke analyse van het onderzoeksmateriaal. De verhalen van de verschillende respondenten in dit onderzoek worden hierbij achtereenvolgens één voor één geanalyseerd. Ten slotte wordt er in hoofdstuk 6 ingegaan op de resultaten van dit onderzoek. Daarbij komt eerst de acculturatierichting van de respondenten aan de orde waarna de resultaten van dit onderzoek vergeleken worden met de resultaten van ander onderzoek. Maar om te beginnen komt in het volgende hoofdstuk de sociaal-economische positie van Turken en Marokkanen in Nederland aan de orde.
1
2
2. TURKEN EN MAROKKANEN IN NEDERLAND: FEITEN EN CIJFERS 2.1. Immigratie en integratie in Nederland Veel verschillende culturele groeperingen zijn in de loop van de tijd naar Nederland geëmigreerd. Tegenwoordig duidt men een vreemdeling in het Nederlandse taalgebruik aan met de term allochtoon. Officieel is een allochtoon iemand die zelf in het buitenland geboren is of iemand waarvan een van de ouders in het buitenland geboren is (Mendel, 2003). De term autochtoon is de semantische tegenpool van de term allochtoon. Een autochtoon is een persoon die in Nederland geboren is en beide ouders ook (Mendel, 2003). Het CBS (2007) telde in januari 2007 op een totale bevolking van ruim zestien miljoen mensen, een allochtone bevolking die uit ruim drie miljoen mensen bestond. Dit was ruim negentien procent van de totale bevolking. Het CBS maakte een onderscheid tussen personen die zelf in het buitenland zijn geboren, allochtonen van de eerste generatie, en personen waarvan de ouders in het buitenland zijn geboren en die zelf in Nederland geboren zijn, allochtonen van de tweede generatie. Tijdens het kabinet Balkenende met minister Verdonk als minister voor Vreemdelingenzaken (2002-2006) werden er strenge maatregelen ingesteld om de instroom van asielzoekers te beperken en werden de eisen die aan de al in Nederland verblijvende allochtonen werden gesteld, sterk aangescherpt. Deze regels en eisen zijn in het nieuwe kabinet Balkenende dat in 2007 van start ging nog steeds actueel maar wel duidelijk minder scherp van karakter. De laatste jaren is er op deze manier zowel in de politiek als in de media en in de Nederlandse maatschappij een steeds sterkere nadruk komen te liggen op de noodzaak voor allochtonen om te integreren (Ministerie van Justitie, 2005). De term “integratie” wordt in Nederland vaak gebruikt om te verwijzen naar de totale aanpassing van etnische minderheden aan de Nederlandse cultuur, normen en waarden. Maar de meest gebruikte definitie van integratie is: de aanpassing van een migrant aan een nieuwe cultuur met behoud van de eigen cultuur. Officieel kan integratie in twee dimensies worden onderverdeeld, namelijk de structurele en de zachtere dimensie. De structurele dimensie van integratie verwijst naar de positie die allochtonen in belangrijke instituties van de samenleving innemen zoals het onderwijs of de arbeidsmarkt. De mate waarin allochtonen deze posities innemen, bepaalt volgens deze dimensie de mate waarin zij in Nederland geïntegreerd zijn. De zachtere dimensie van integratie verwijst naar de sociale kant van integratie. Het gaat bij deze dimensie om de mate waarin etnische minderheden sociale contacten onderhouden met autochtone Nederlanders en dergelijke contacten wenselijk vinden (Dagevos en Odé, 2003). In dit hoofdstuk wordt er een beeld geschetst van de migratiegeschiedenis van Turken en Marokkanen naar Nederland en van de mate waarin zij in Nederland geïntegreerd zijn. Hierbij wordt er zowel gelet op de structurele dimensie als op de zachte dimensie van integratie.
3
2.2. Migratiegeschiedenis van Turken en Marokkanen Turken en Marokkanen behoren in Nederland tot de grootste migrantengroepen. Deze groepen hebben samen met Surinamers en Antillianen in vergelijking met andere groepen een relatief langdurige migratieband met Nederland. Op 1 januari 2007 woonden er in totaal ongeveer 329,634 Marokkanen en 368,718 Turken in Nederland (Centraal Bureau voor de Statistiek, 2007). Deze cijfers zijn gebaseerd op het geboorteland van de personen zelf en het geboorteland van de ouders van de betreffende personen. Veel van de in Nederland aanwezige eerste generatie Turken en Marokkanen zijn vanaf het begin van de jaren ’60 van de vorige eeuw als gastarbeider naar Nederland gekomen met de bedoeling na een tijdelijk verblijf in Nederland naar hun herkomstland terug te keren. Vanwege de ‘tijdelijkheid’ van hun verblijf in Nederland werd zowel door de Turkse en Marokkaanse mensen zelf als door de Nederlandse overheid aanvankelijk weinig geïnvesteerd in hun leefomstandigheden. In de jaren ’70 werd het echter duidelijk dat zij toch in Nederland zouden blijven en toen begon ook de familie van in Nederland levende Turken en Marokkanen naar Nederland toe te emigreren. (Böcker (2000) in Arends-Tóth, 2003). Marokkanen en Turken hebben vaak nog steeds een sterke band met hun vaderland. (Prins, 1996). Vaak verwijst men in Nederland ook met de term ‘etnische minderheid’ naar Turken en Marokkanen omdat deze twee groepen getalsmatig in de minderheid zijn ten aanzien van autochtone Nederlanders. Daarnaast duidt deze verwijzing volgens het Sociaal Cultureel Planbureau (1999) in het wetenschappelijke taalgebruik ook op een sociaal-economische achterstand van Turken en Marokkanen ten aanzien van Nederlanders, de etnische meerderheid. Deze achterstand kan grotendeels verklaard worden vanuit factoren die met migratie samenhangen (Veenman, 1996). Zo hebben veel eerste generatie Turken en Marokkanen in hun geboorteland weinig tot geen onderwijs genoten. Veenman stelt dat er daarom verondersteld kan worden dat de tweede generatie allochtonen een betere sociaaleconomische positie zal verwerven dan de eerste. Gijsberts en Dagevos (2005) geven op hun beurt aan dat de positie van Turken en Marokkanen in het onderwijs en op de arbeidsmarkt duidelijk is verbeterd. Volgens hen is deze sociaal-economische positieverbetering echter samengegaan met een sociaal-culturele achteruitgang. Zij bedoelen hiermee dat Turken en Marokkanen volgens wetenschappelijk onderzoek zich steeds meer op de eigen etnische groep oriënteren in plaats van op de Nederlandse cultuur. Met het stijgende aantal concentratiebuurten, het onbehaaglijke maatschappelijke klimaat, de voortdurende (huwelijks)migratie en de kwetsbare sociaal economische positie van minderheden verwachten Gijsberts en Dagevos dat de etnische minderheden zich ook de komende jaren steeds meer op de eigen groep gaan richten.
4
2.3. De integratie van Turken en Marokkanen in Nederland. 2.3.1. Contacten tussen Nederlanders en Turken en Marokkanen Onderzoek laat zien dat autochtonen en allochtonen doorgaans weinig contact met elkaar hebben. Volgens het Instituut voor Sociologisch-Economisch onderzoek (2002) zegt ruim tien procent van de Nederlanders dagelijks contact te hebben met Turken en Marokkanen. Een veel groter deel zegt echter nooit contact met Turken (46%) en Marokkanen (55%) te hebben. De contacten die wel voorkomen, vinden meestal plaats op school, op het werk en op straat en lijken voornamelijk van een vluchtige aard te zijn. Om meer inzicht te krijgen in de intensievere onderlinge contacten onderzocht het ISEO de vriendschapsrelaties van Rotterdamse jongeren. Iets meer dan de helft van de Turken en Marokkanen bleken zowel allochtone als autochtone vrienden te hebben. Van de Nederlandse jongeren had 48 procent voornamelijk Nederlandse vrienden. Van de Turkse en Marokkaanse jongeren had 56 procent voornamelijk allochtone vrienden. Ook Gijsberts en Dagevos (2005) deden onderzoek naar interetnische contacten van Nederlanders en etnische minderheden door te kijken naar de wederzijdse omgang in de vrije tijd. Gijsberts en Dagevos hadden bij hun onderzoek geen aanvullende informatie vergaard over de aard en de intensiteit van de contacten. Uit hun onderzoek bleek dat Turken van alle gemeten allochtone groeperingen het minst omgingen met autochtonen. Maar liefst 70 procent had in de vrije tijd vooral sociale contacten met leden van de eigen etnische groep. Marokkanen gingen in hun vrije tijd meer met leden van andere etnische groepen om, maar ook bij hen had een ruime meerderheid in de vrije tijd voornamelijk contacten met leden van de eigen groep. De andere allochtone groepen, zoals Surinamers, Antillianen en vluchtelingengroepen bleken beduidend meer contacten met Nederlanders te onderhouden. Vreemd genoeg verschilt de mate waarin autochtonen en allochtonen waarnemen dat zij onderling contact hebben. Uit het onderzoek van Prins (1996) kwam naar voren dat de meeste Turken en Marokkanen vonden dat zij zowel met de eigen groep als met autochtone Nederlanders contact zochten, terwijl autochtone Nederlanders juist vonden dat allochtonen vooral contact hadden met de eigen groep. Sociaal wenselijke antwoorden bij het onderzoek of het bestaan van wederzijdse vooroordelen zouden volgens Prins een rol kunnen hebben gespeeld bij deze verschillende waarnemingen. Niet alleen tussen maar ook binnen de etnische groepen zijn er aanmerkelijke verschillen wat betreft de (inter)etnische contacten waar te nemen. Sociale contacten van allochtonen variëren volgen Gijsberts en Dagevos (2005) tussen generaties, opleidingsniveaus, buurten en steden. In de volgende paragrafen komen achtereenvolgens de concentratie van etnische minderheden, de Nederlandse taalvaardigheid, de sociaaleconomische positie van allochtonen en de immigratiefactoren “generatie” en “migratietijdstip” aan de orde. Zij spelen een grote rol bij de structurele en sociale integratie van minderheden (Dagevos en Odé, 2003).
2.3.2. Concentratie en segregatie De Turkse en Marokkaanse immigranten die vanaf ongeveer 1970 naar Nederland zijn gekomen, vestigden zich vooral in een beperkt aantal wijken in de grote en middelgrote Nederlandse steden. Dit vestigingspatroon is sindsdien bijna niet veranderd (ISEO, 2004). In 2004 woonde ongeveer een derde van de Turken en Marokkanen in een wijk waarin minimaal de helft van de inwoners een niet-westerse afkomst hadden. 5
Een wijk waarin een groot aantal allochtonen woont, wordt omschreven als een concentratiewijk. Woonconcentratie gaat in Nederland veelal gepaard met woonsegregatie. Woonsegregatie verwijst naar de mate waarin twee of meer etnische groepen apart van elkaar leven in verschillende delen van de stad. Een van de dimensies van woonsegregatie is de ontmoetingskans, de zogenaamde “contact index”. In deze index wordt de potentiële interactie tussen allochtonen onderling en met autochtonen uitgedrukt. Deze kans ligt voor Turken en Marokkanen rond de 50 procent. De kans dat Turken en Marokkanen een allochtoon ontmoeten is dus even groot als de kans dat zij een autochtoon ontmoeten (ISEO,2004). Concentratie en segregatie kunnen een invloed hebben op de mate waarin Turken en Marokkanen contact hebben met Nederlanders en daarmee op het voorspoedige verloop van integratie. Wanneer er in de eigen woon- en leefomgeving voornamelijk allochtonen wonen, ligt het voor de hand dat mensen meer contact hebben met allochtonen dan met autochtonen. Het SCP heeft dit verband in onderzoek aangetoond (Gijsberts εt Dagevos, 2005). Hoewel het aandeel allochtonen in een wijk een positief effect blijkt te hebben op het aantal interetnische contacten (hoe meer niet-westerse allochtonen er in een wijk wonen, hoe meer interetnische contacten er plaatsvinden), blijkt dat in een buurt waar meer dan vijftig procent van de inwoners een niet-westerse afkomst heeft, de interetnische contacten juist afnemen.
2.3.3. Onderwijs en taalvaardigheid Gijsberts en Dagevos (2005) constateren in hun CSP rapport dat allochtonen een steeds betere sociaal-economische positie hebben weten te verwerven. Hun arbeidsmarkt positie is sinds 1995 beter geworden en het opleidingsniveau van etnische minderheden is sindsdien ook gestegen. Toch hebben Turken en Marokkanen ten aanzien van de autochtone bevolking te maken met behoorlijke achterstanden. Het opleidingsniveau van Turken en Marokkanen ligt gemiddeld lager dan dat van Surinamers en Antillanen. Veertien procent van de in Nederland levende mensen met een Turkse afkomst en 32 procent van de in Nederland levende mensen met een Marokkaanse afkomst hebben geen diploma. Bovendien zijn de twee bevolkingsgroepen op het HBO en het WO ten aanzien van Surinamers en Antillanen sterk ondervertegenwoordigt (ISEO, 2004). In 2003 zat 66 procent van de Turken en 73 procent van de Marokkanen op het VMBO. Van de autochtone bevolking zat daarentegen 56 procent op het VMBO (ISEO, 2004). Een opvallend groot deel van de Turken en Marokkanen in Nederland neemt deel aan praktijkonderwijs en leerwegondersteunend onderwijs. De schooluitval bij Turken en Marokkanen is veel hoger dan bij de autochtone bevolking. Bij de Turken en Marokkanen verlaat iedere vijfde scholier zijn of haar school zonder diploma. Bij de autochtone Nederlanders verlaat slechts een op de tien scholieren zijn of haar school zonder diploma (ISEO, 2004). Deze gegevens zijn zorgwekkend omdat de sociaal-economische positie van individuen in de Nederlandse samenleving in belangrijke mate wordt bepaald door het genoten onderwijs. (Veld, 2002 in Jaarrapport integratie, 2004).). Bovendien hebben verschillende onderzoeken het verband aangetoond tussen het opleidingsniveau en de contacten die immigranten met andere mensen onderhouden. Pels (1998) geeft bijvoorbeeld aan dat hoog opgeleide vrouwen vaker omgaan met vriendinnen buiten de eigen etnische kring dan vrouwen met een lager opleidingsniveau. Ook Gijsberts en Dagevos (2005) merken op dat de etnische samenstelling van de vrienden- en kennissenkring bij Marokkanen sterk varieert naar opleidingsniveau. De Marokkanen die na de afronding van de basisschool niet meer naar school zijn gegaan, hebben een vriendenkring die voor 77 procent bestaat uit mensen die tot de eigen etnische groep behoren. Voor de Marokkanen met een HBO of universiteitsdiploma geldt dit slechts voor 35 %. 6
De onderwijspositie van allochtonen hangt nauw samen met hun taalvaardigheid. Taalvaardigheid wordt als een belangrijke voorwaarde voor integratie in de Nederlandse samenleving gezien. Zowel de economische kansen van etnische minderheden als hun sociale en culturele integratie zijn ermee verbonden (Gijsberts en Dagevos, 2005). Een goede beheersing van de Nederlandse taal is van groot belang voor een succesvolle schoolcarrière. De taalvaardigheid van allochtone ouders oefent invloed uit op de taalontwikkeling van hun kinderen. Omdat veel allochtone ouders het Nederlands niet goed beheersen hebben veel allochtone kinderen al bij aanvang op de basisschool een tamelijk grote talige en cognitieve achterstand ten aanzien van hun autochtone klasgenoten. Hoewel deze achterstanden in de loop van de basisschoolcarrière grotendeels worden ingehaald, zorgen zij toch nog voor problemen bij het advies en de overstap naar het voortgezet onderwijs (ISEO, 2004). Voornamelijk het niveau op de schoolse taalvaardigheid blijft bij allochtone kinderen vaak achter bij het niveau van autochtone kinderen. Via de CITO toets kan dit niveau op objectieve wijze worden vastgesteld. In 2001 scoorden Turkse en Marokkaanse kinderen iets beter dan de kinderen uit Afrikaanse landen maar slechter dan andere allochtone leerlingen en de autochtone Nederlandse kinderen (ISEO, 2001). Onderzoek van het ISEO (2002 in Gijsberts en Dagevos, 2005) geeft aan dat slechts 38 procent van de Turken in Nederland het Nederlands goed zeggen te kunnen spreken. In vergelijking met andere in Nederland levende etnische minderheden scoren zij wat Nederlandse taalbeheersing betreft, het laagst. Van de ondervraagde Marokkanen zegt 56 procent goed Nederlands te kunnen spreken. Driekwart van de Turken en Marokkanen heeft in gesprekken met Nederlanders wel eens moeite met de taal. Het lezen van Nederlands is voor nog meer mensen een probleem. Slechts een op de tien Turken en Marokkanen geeft aan hiermee nooit een probleem te hebben (Gijsberts en Dagevos, 2005).
2.3.4. Arbeidsmarktpositie van allochtonen Een goede beheersing van de Nederlandse taal geldt ook als een belangrijke voorwaarde voor allochtonen om hun beroepskansen te verbeteren. Allochtonen die het Nederlands goed beheersen, hebben meestal een hogere beroepsstatus dan allochtonen die het Nederlands niet goed beheersen (ISEO, 2004). Cijfers van het CBS geven aan dat de werkeloosheid in 2005 onder de Turkse en Marokkaanse bevolking in Nederland respectievelijk 14 en 20 procent bedraagt terwijl dat onder de autochtone bevolking slechts vijf procent is. Het aantal niet westerse allochtonen met een stabiele arbeidmarktpositie is tussen 1994 en 2004 met 10 procentpunten gestegen van 31 procent naar 41 procent. Iemand met een stabiele arbeidsmarktpositie is iemand die in een vast dienstverband zit of iemand die een eigen onderneming heeft die langer dan een jaar bestaat. Hoewel het aantal niet-westerse allochtonen met een stabiele arbeidmarktpositie gestegen is, is het aandeel niet-westerse allochtonen met een stabiele arbeidmarktpositie niet gestegen. Dit aandeel blijft namelijk achterliggen op de autochtone beroepsbevolking waarvan 61 procent een stabiele arbeidsmarktpositie heeft (Dagevos en Gesthuizen, 2005). Een tijd lang was er sprake van een daling in de werkloosheidcijfers onder allochtonen (Dagevos 2005). Dagevos en Odé (2003) deden in 2003 de voorspelling dat deze daling in werkeloosheid toe te schrijven was aan de gunstige conjunctuur en dat de minderheden bij een economische recessie waarschijnlijk weer een slechtere arbeidsmarktpositie tegemoet zouden gaan. Deze voorspelling kwam uit. Sinds de economische recessie van 2002 is de werkeloosheid onder de allochtonen meer dan verdubbeld (Dagevos, 2005). Vooral de situatie 7
onder allochtone jongeren is zorgwekkend. Veertig procent van hen is werkeloos wat twee keer zoveel is als het percentage werkelozen onder autochtone jongeren (Dagevos en Odé, 2003). Veenman (1996) geeft aan dat de werkeloosheid onder allochtonen verklaard kan worden vanuit ongunstige onderwijskwalificaties die het hen onmogelijk maken om te concurreren met autochtone leeftijdsgenoten. Toch blijkt het grote werkeloosheidsverschil tussen allochtonen en autochtonen niet volledig te verklaren vanuit die ongunstige kwalificaties. Ook Dagevos (2005) concludeert dat zelfs wanneer er rekening wordt gehouden met de kwalificatieverschillen, allochtonen nog steeds meer kans hebben op werkeloosheid dan autochtonen. Veenman (1996) meent dat de achterstand van allochtone jongeren mede verklaarbaar is uit de kenmerken van hun hulpbronnen: het informatiekapitaal, het sociale kapitaal en het culturele kapitaal. Met het informatiekapitaal wordt onder andere gerefereerd naar de kennis van het Nederlandse onderwijssysteem en de kennis met betrekking tot het functioneren van de arbeidsmarkt. Om in deze systemen goed te functioneren en hun mogelijkheden voluit te benutten is deze kennis noodzakelijk. Het sociale kapitaal is de informatie die individuen via sociale netwerken ontvangen en de daadwerkelijke hulp en begeleiding vanuit deze netwerken bij het vinden van werk. Het culturele kapitaal is tot slot van belang bij de visie van iemand op werk. Volgens Veenman is de arbeidsoriëntatie van de tweede generatie allochtone jongeren vaak gestoeld op een extrinsieke arbeidsoriëntatie wat betekent dat zij vooral willen werken om geld te verdienen. Zij verlaten hierdoor vaak vroegtijdig school en komen niet verder op de arbeidsmarkt omdat de door hen gekozen banen bedoeld zijn voor laagopgeleide starters. Naast een achterblijvend taal- en opleidingsniveau zorgen dus ook de tekortschietende hulpbronnen voor de achterblijvende positie van allochtonen op de arbeidsmarkt. De werkeloosheid en de achterblijvende arbeidsmarktpositie van allochtonen zijn mede verantwoordelijk voor het feit dat allochtonen zich meer op de eigen groep gaan richten (Veenman, 1996). Allochtone werkelozen, werkzoekenden en arbeidsongeschikten gaan vaker om met leden van de eigen groep dan werkenden. Degenen die het huishouden als hoofdactiviteit hebben, zijn ook degenen die het minste contact met autochtonen hebben. Werkenden en allochtonen in hogere beroepen in het bijzonder hebben daarentegen vaak een gemengde of overwegend autochtone vrienden- en kennissenkring (Gijsberts en Dagevos, 2005).
2.3.5. Generationele verschillen in integratie De in de voorafgaande paragrafen beschreven factoren, segregatie/concentratie, scholing, taalbvaardigheid en werk oefenen allemaal een zekere invloed uit op de mate van integratie van allochtonen (Dagevos en Odé, 2003). Het is echter de vraag wat oorzaak en wat gevolg is wanneer er naar de samenhang tussen deze factoren wordt gekeken. Gijsberts en Dagevos (2005) merken op dat bij veel onderzoeken over deze onderwerpen de gegevens op één tijdstip zijn verzameld en dat er daarom alleen over samenhangen en niet over causaliteit of effecten gesproken kan worden. Er kan echter wel naar verschillen tussen generaties worden gekeken. Jongeren van de tweede generatie hebben over het algemeen meer contacten met autochtonen en zijn sociaal meer geïntegreerd dan de eerste generatie (ISEO, 2002). Toch houdt de voortschrijding van de tijd en generaties niet vanzelfsprekend een verbetering in integratie in. Hoewel de tijd voortschrijdt, blijven er steeds weer nieuwe (huwelijks)migranten naar Nederland komen. Huwelijksmigranten verkeren vooral in de eigen kring (Gijsberts en 8
Dagevos, 2005). Zij hebben het vaakst, ook wanneer er gecorrigeerd wordt op andere factoren, een vriendenkring die voornamelijk uit leden van de eigen groep bestaat (Dagevos en Odé, 2003). Op deze manier creëert de voortgaande immigratie vanuit Turkije en Marokko steeds weer nieuwe eerste generaties allochtonen die de integratie van Turken en Marokkanen onder druk zet. Zoals eerder is gesteld, werkt de slechte beheersing van de Nederlandse taal door de eerste generatie allochtonen namelijk door op de integratie van hun kinderen. Uit een van de weinige onderzoeken die longitudinaal is uitgevoerd blijkt bovendien dat er sinds 1991 bij de meeste minderheidsgroepen een gelijk aandeel of een toename is van het aantal contacten binnen de eigen kring (ISEO/SCP in Gijsberts en Dagevos, 2005). Gijsberts en Dagevos weerspreken daarom de veronderstelling dat minderheden in toenemende mate opschuiven richting de Nederlandse samenleving. Vooral bij de tweede generatie Turken is er sprake van een daling van het aandeel met een gemengde of overwegend autochtone vriendenkring (SCP, 2004; Gijsberts en Dagevos, 2005; RMO, 2005; Dagevos en Odé, 2003). Deze daling vindt opmerkelijk genoeg plaats ondanks het gestegen opleidingsniveau en het steeds grotere aandeel minderheden dat het Nederlands goed beheerst.
2.3.6. Wederzijdse beeldvorming en culturele afstand Naast onderwijsniveau, taalvaardigheid, arbeidsmarktpositie, generatie en migratie achtergrond, hebben ook de beeldvorming en culturele afstand een invloed op de integratie van etnische minderheden. Uit onderzoek van Gijsberts en Dagevos (2005) blijkt dat opvattingen van de verschillende bevolkingsgroepen in Nederland over elkaar en de aanwezigheid van allochtonen, sterk uiteenlopen. Veel autochtonen zijn bijvoorbeeld voorstander van een samenleving met meerdere culturen waarin iedereen evenveel recht heeft op sociale zekerheid. Tegelijkertijd bestaat er onder autochtonen ook een grote weerstand tegen de aanwezigheid van (veel) allochtonen in Nederland. Een deel van de allochtone bevolking deelt deze mening. Tot op zekere hoogte vinden ook zij dat er te veel allochtonen in Nederland zijn en dat een wijk er niet op vooruit gaat als er veel allochtonen in wonen. (Gijsberts en Dagevos, 2005). Hoewel de Nederlandse samenleving door allochtonen vaak wordt omschreven als een samenleving die openstaat voor andere culturen, hebben veel leden van minderheidsgroepen toch het gevoel slechts in beperkte mate in Nederland te worden geaccepteerd. Gijsberts geeft aan dat het aandeel Nederlanders dat positief oordeelt over allochtonen sinds 2001 behoorlijk kleiner is geworden, terwijl het aandeel Nederlanders met een negatief oordeel flink is toegenomen (Gijsberts en Dagevos, 2005). Ook hebben steeds meer autochtonen bezwaar tegen allochtone buren wat zijn weerslag heeft op de integratie van allochtonen en de mate van interetnische contacten. Prins (1996) geeft aan dat Turken en Marokkanen vaak gediscrimineerd worden. Zij verwacht dat Turkse en Marokkaanse jongeren zich hierdoor extra zullen inzetten om hun positie te verbeteren en meer hun best zullen doen om zich aan te passen aan de eisen van de Nederlandse maatschappij. Recenter onderzoek wijst echter het tegendeel uit. Vooral hoog opgeleide Turken en Marokkanen, degenen die hun best doen om hun eigen positie te verbeteren om aan de eisen van de Nederlandse maatschappij te voldoen, voelen zich in Nederland niet goed geaccepteerd. Mogelijk wordt dit veroorzaakt door het feit dat hoogopgeleide Turken en Marokkanen meer in contact komen met mensen buiten eigen kring en met negatieve berichtgeving in de media (Gijsberts en Dagevos, 2005).
9
In de psychologie, is de wens om vooral met mensen uit de eigen groep om te willen gaan, een bekend verschijnsel. Newcomb (1961 in Prins, 1996) stelt dat, hoe minder personen op een waarnemer lijken, hoe liever deze waarnemer contact met deze personen vermijdt en hoe meer deze waarnemer geneigd is om vooroordelen ten aanzien van deze personen te ontwikkelen. Andersom kan ook beweerd worden dat mensen liever omgaan met mensen die op hen lijken omdat er dan een grotere voorspelbaarheid van het contact is en er minder kans is om door de ander te worden afgewezen. Het similarity attraction paragdigm (Byrne, 1971 in Smith, Byrne en Fielding, 1995) gaat er vanuit dat de mate waarin iemand denkt dat hij overeenkomsten heeft met zijn gesprekspartners bepaalt hoe aardig hij diegene vindt. Dagevos en Odé (2003) schrijven hierover in relatie tot interetnische contacten: “Alleen omwille van het vertrouwde gaat – bij zowel allochtonen als autochtonen – de voorkeur uit naar leden van de eigen groep. Hier behoeft men minder uit te leggen en is het bijzondere in de ogen van anderen gewoon bij leden van de eigen groep”(p.27). De culturele afstand tussen verschillende groepen wordt daarnaast ook in stand gehouden doordat de omgang met leden van andere groepen ongewenst wordt gevonden, soms mede geïnspireerd door religieuze opvattingen. Er is dus zowel sprake van aantrekking tot de eigen groep als van afstoting van de andere groep, waardoor contacten met Nederlanders niet goed van de grond kunnen komen (Dagevos en Odé, 2003).
2.4. De integratie van de derde generatie Turken en Marokkanen als actueel thema en onderzoeksobject. Uit het voorgaande komt naar voren dat Turken en Marokkanen interessante groepen zijn om in relatie tot sociale en culturele integratie te bestuderen. Eerder onderzoek heeft zoals in de voorgaande paragrafen beschreven, laten zien dat Turken en Marokkanen in vergelijking met autochtone Nederlanders meer moeite hebben om in Nederland een goede sociaal economische positie te verwerven en slechts in beperkte mate contacten onderhouden met autochtone Nederlanders. Aangezien integratie hoog op de politieke agenda staat, is het belangrijk meer inzicht te krijgen in de manier waarop Turken en Marokkanen omgaan met hun leven in Nederland zodat hun sociale en structurele integratie in de Nederlandse maatschappij, verbeterd kan worden. In dit onderzoek is er voor gekozen om Turken en Marokkanen gezamenlijk te bestuderen omdat er naast de integratieproblemen meerdere overeenkomsten tussen beide groepen waar te nemen zijn. Ten eerste zijn beide groepen, de twee grootste migrantengroepen van Nederland. Ten tweede is er zowel tussen de Nederlandse en de Marokkaanse cultuur als tussen de Nederlandse en de Turkse cultuur een grote culturele en linguïstische afstand waar te nemen en ten derde leven Turken en Marokkanen in Nederland onder ongeveer dezelfde sociaal-economische omstandigheden. In dit onderzoek is er om meerdere redenen voor gekozen om de derde generatie Turkse en Marokkaanse allochtonen te onderzoeken. Allochtonen van de eerste generatie worden hierbij omschreven als diegenen die als eerste naar Nederland zijn geëmigreerd en nog in Nederland wonen. Allochtonen van de tweede generatie als de in Nederland levende kinderen van de allochtonen van de eerste generatie. Zij zijn in Nederland geboren of op jonge leeftijd samen met hun ouders naar Nederland geëmigreerd. De allochtonen van de derde generatie worden ten slotte omschreven als de in Nederland levende en geboren kinderen van de allochtonen van de tweede generatie. In de paragraaf over gênerationele verschillen is al naar voren gekomen dat allochtonen van de tweede generatie meer geïntegreerd zijn dan allochtonen van de eerste 10
generatie (ISEO, 2002). Tegelijkertijd bleek uit een van de weinige onderzoeken die longitudinaal uitgevoerd werd dat allochtonen van de tweede generatie zich in de afgelopen jaren in toenemende mate op de eigen cultuur en de eigen sociale groep zijn gaan richten. Toch stellen de klassieke integratietheorieën dat voortschrijding van tijd en generaties een positieve invloed heeft op de mate van integratie van sociaal-etnische minderheden hetgeen zou betekenen dat derde generatie Turken en Marokkanen beter geïntegreerd zouden zijn in Nederland dan eerste en tweede generatie Turken en Marokkanen (Dagevos en Odé, 2003). Er is mede omdat de derde generatie Turken en Marokkanen tot nu toe nog erg jong is, nog maar weinig onderzoek gedaan naar deze mensen. Omdat de derde generatie zo veel in het nieuws komt en omdat het niet duidelijk is of Turken en Marokkanen in de loop van generaties steeds beter in Nederland geïntegreerd zijn, is er in dit onderzoek voor gekozen om te kijken naar het leven van Turken en Marokkanen van de derde generatie in Nederland zodat er een beter beeld kan worden verkregen van derde generatie Turkse en Marokkaanse Nederlanders in relatie tot de integratieproblematiek. Met andere woorden probeert het onderzoek de volgende vraag te beantwoorden: ‘In welke mate zijn Turken en Marokkanen van de derde generatie aan Nederland aangepast?’ Om de bovenstaande vraag te beantwoorden wordt er in dit onderzoek gekeken naar de acculturatieattitudes van Turkse en Marokkaanse jongeren die tot de derde generatie allochtonen behoren. De termen ‘acculturatie’, ‘attitudes’ en ‘aanpassing’ worden in het volgende hoofdstuk uitgebreid besproken. Ook komt in het volgende hoofdstuk duidelijk naar voren dat de onderzoeksvraag aan de hand van een aantal levensverhalen van Turkse en Marokkaanse jongeren van de derde generatie geoperationaliseerd wordt. Hierbij wordt er bovendien ingegaan op de manier waarop deze operationalisering precies plaatsvindt.
11
12
3. AANPASSING EN CULTUURBEHOUD, THEORETISCH KADER 3.1. Acculturatiemodellen Acculturatie verwijst naar het proces van culturele verandering, dat ontstaat wanneer individuen of groepen van verschillende culturele achtergronden in contact met elkaar komen. (Berry, 1992 in Arends-Tóth en Van de Vijver , 2004). Een veel gebruikte definitie van acculturatie is afkomstig van Redfield et al. (1936, in Berry, 1997) en luidt als volgt: “Die fenomenen die ontstaan wanneer groepen of individuen met verschillende culturen in continuerend en direct contact met elkaar komen in de vorm van veranderingen van de oorspronkelijke culturele patronen van een of beide individuen of groepen.” Het acculturatieproces is verbonden met de vraag hoe een migrant omgaat met de cultuur uit zijn of haar herkomstland en met de cultuur van het land waarin de migrant zich gevestigd heeft. Het eerste aspect, cultuurbehoud, behelst het belang dat een individu of groep hecht aan het behouden van cruciale aspecten van de cultuur van het herkomstland. Het tweede aspect, culturele aanpassing, verwijst volgens Berry (1997) naar de mate waarin een immigrant contacten wenst te hebben met en te participeren in de maatschappij waarin hij zich vestigt. Onderzoek naar acculturatie richt zich doorgaans op drie verschillende elementen. Ten eerste op “acculturatie attitudes” of te wel de manier waarop immigranten hun eigen culturele identiteit wensen te behouden en de manier waarop immigranten zich relateren aan de ontvangende cultuur, ten tweede op acculturatiegedrag of te wel de werkelijke veranderingen in gedrag als gevolg van contact met de ontvangende cultuur en ten slotte op de stress die individuen meemaken als gevolg van de confrontatie met een nieuwe culturele context (Navas, et al., 2005). Er bestaan verschillende theoretische acculturatiemodellen. Deze kunnen volgens twee kenmerken worden gegroepeerd. Er wordt dan gesproken van dimensionaliteit en domein specificiteit. De volgende twee paragrafen gaan nader op deze aspecten in.
3.1.1. Dimensionaliteit: De relatie tussen cultuurbehoud en culturele aanpassing, namelijk de dimensionaliteit, kan op drie manieren beschreven worden. De eerste manier waarnaar met het unidimensionele model wordt verwezen ziet cultuurbehoud en culturele aanpassing als tegenpolen van elkaar. Dit model impliceert een proces van culturele verandering dat zich afspeelt op een enkele dimensie waarbij er een omwenteling plaatsvindt van cultuurbehoud tot volledige aanpassing aan de ontvangende cultuur. Hierbij is biculturalisme een middenstand op het continuüm. Bij biculturalisme is er zowel sprake van behoud van de eigen cultuur als van aanpassing aan de nieuwe cultuur. (Gordon, 1964 in Arends-Tóth en Van de Vijver, 2004). Volgens dit model verliezen immigranten de cultuur van hun herkomstland wanneer zij zich een nieuwe cultuur eigen maken hetgeen een negatieve relatie inhoudt tussen cultuurbehoud en culturele aanpassing (Cuéllar et al., 1980; Suinn et al., 1992, in Arends-Tóth en Van de Vijver, 2004). Het tweede model dat de relatie tussen cultuurbehoud en culturele aanpassing beschrijft is het bidimensionele model. Cultuurbehoud en culturele aanpassing worden hier als twee dimensies behandeld. Meerdere onderzoekers zien deze dimensies als onafhankelijk van elkaar. Volgens hen betekent een toename in aanpassing niet vanzelfsprekend een afname in 13
cultuurbehoud (Berry, 1997; Hutnik, 1986; Moghoddam, 1988; Sanchez en Fernandez, 1993 in Arends-Tóth en Van de Vijver, 2004). Het populairste bidimensionele model is afkomstig van Berry (1997). In zijn model worden de twee belangrijkste kenmerken van acculturatie met elkaar gecombineerd tot vier mogelijke acculturatiestrategieën, namelijk integratie, assimilatie, separatie en marginalisatie. De integratiestrategie reflecteert de wens om aspecten van de afkomstcultuur te behouden en tegelijkertijd elementen van de ontvangstcultuur over te nemen. Assimilatie verwijst naar het volledige verlies van de afkomstcultuur en complete aanpassing aan de ontvangstcultuur. De separatiestrategie reflecteert de wens om de afkomstcultuur te behouden en geen enkel aspect van de ontvangstcultuur over te nemen. De marginalisatiestrategie verwijst ten slotte naar de weigering om zowel aspecten van de ontvangstcultuur over te nemen als aspecten van de afkomstcultuur te behouden. Schematisch kan het model van Berry (1992) als volgt worden weergegeven:
Figuur 3.1: Acculturatiemodel van Berry (1997)
Recente auteurs hebben een derde acculturatiemodel voorgesteld waarin er op een andere manier met de dimensionaliteit wordt omgegaan. Volgens dit model dat ook wel een fusie model wordt genoemd gaat een individu dat bezig is met acculturatie de twee culturen met elkaar mixen tot een nieuwe “geïntegreerde cultuur” waarbij de beste eigenschappen van de twee culturen met elkaar worden gecombineerd. (Hermans & Kempen, 1998 in Arends-Tóth en Van de Vijver, 2004). Dit model is nog niet empirisch onderzocht.
3.1.2. Domeinspecificiteit Zoals eerder is gesteld, kunnen acculturatiemodellen volgens twee richtlijnen worden gerangschikt. Naast dimensionaliteit kunnen de modellen ook volgens domeinspecificiteit gerangschikt worden. Domeinspecifieke modellen vormen een uitbreiding op de standaard modellen die uitgaan van crosssituationele en crosstemporele consistentie. Terwijl er in de standaard modellen meestal geen rekening wordt gehouden met contexten waarin acculturatie plaatsvindt, onderzoeken domeinspecifieke modellen wel domeinverschillen in acculturatie. Deze modellen gaan ervan uit dat de voorkeur van een individu voor aanpassing of cultuurbehoud per levensdomein verschillen kan vertonen. Iemand kan bijvoorbeeld op zoek zijn naar linguïstische integratie of assimilatie op het werk en tegelijkertijd separatie prefereren als het gaat om familie en trouwen (Keefe & Padilla, 1987 en Kim et al., 2001 in Arends-Tóth en Van de Vijver , 2004). De domeinspecifieke modellen die in de wetenschappelijke literatuur naar voren zijn gebracht, verschillen in de mate van abstractie ten aanzien van de breedte van de domeinen. Volgens Rosch’ (1978, in Arends-Tóth en Van de Vijver , 2004) categorisatiemodel bestaan er drie verschillende niveaus van abstractie van domein specificiteit . Het eerste niveau, namelijk het ‘superordinate level’ bestaat uit twee hoofddomeinen: het publieke/functionele, domein en het private/sociaal-emotionele/waardegerelateerde domein. Onderzoek van Arends-Tóth en Van de Vijver (2003) heeft het bestaan van dit 14
onderscheid tussen private en publieke domeinen bevestigd. Turkse Nederlanders rapporteerden dat zij een grotere wens hadden om zich in het publieke dan in het private domein aan de Nederlandse cultuur te adapteren terwijl zij cultuurbehoud zowel in het publieke als in het private domein belangrijk vonden. Op eenzelfde wijze ondervonden Phalet, Lotringen en Entzinger (2000) dat jongere immigranten binnenshuis een voorkeur hebben voor cultuurbehoud en buitenshuis juist culturele aanpassing prefereren. Het tweede niveau, het ‘ordinate level’ verwijst naar specifieke levensdomeinen; de voorkeur van het individu voor aanpassing of cultuurbehoud kan naar gelang specifieke levensdomeinen zoals school, werk, familie en taal, variëren (Arends-Tóth en Van de Vijver, 2004) Het derde en laatste niveau dat Rosch onderscheidt, is het ‘subordinate level’. Dit niveau verwijst naar specifieke situaties zoals ‘een feest’ of ‘koken’. Ook naar gelang specifieke situaties kan de voorkeur van het individu voor aanpassing of cultuurbehoud variëren. (Clement en Noels, 1992; Negata, 1994; Taylor en Lambert, 1996; in Arends-Tóth en Van de Vijver, 2004). Schematisch kan de classificatie van acculturatie naar domeinspecificiteit en dimensionaliteit die Arends-Tóth en Van de Vijver (2004) op basis van eigen en onderzoek van anderen maken als volgt worden weergegeven: Domein specificiteit Domein aspecifieke modellen
Domeinspecifieke modellen Superordinate niveau (publieke en private domein) Ordinate niveau (meer specifieke levensdomeinen zoals opvoeding en nieuws) Subordinate level (specifieke situaties)
Dimensionaliteit Unidimensionele modellen Migrant adapteert aan hoofdcultuur
Snelheid van aanpassing varieert naar gelang domeinen/situaties
Bidimensionele modellen Migrant heeft twee attitudes: cultuurbehoud en aanpassing aan ontvangstcultuur Zoals hierboven, maar nu toegepast op levensdomeinen en situaties
Fusie modellen Er ontstaat een nieuwe cultuur
Een nieuwe cultuur ontstaat binnen een domein/situatie
Tabel 3.1: Classificatie van acculturatiemodellen volgens Arends-Tóth en Van de Vijver (2004)
15
3.2. Culturele aanpassing en cultuurbehoud in impliciete theorieën 3.2.1. Acculturatie domeinspecifiek
in
impliciete
theorieën:
unidimensioneel
en
Impliciete theorieën worden gedefinieerd als persoonlijke constructies in de geesten van individuen over bepaalde fenomenen (Sternberg et al., 1981). In dit onderzoek zullen de levensverhalen van individuen op impliciete theorieën van individuen ten aanzien van culturele aanpassing en cultuurbehoud geanalyseerd worden. Hoewel de bidimensionele en domeinspecifieke modellen die cultuurbehoud en culturele aanpassing als twee onafhankelijke variabelen zien, het beste overeenkomen met de acculturatiestrategieën van individuen en zich goed lenen om het acculturatiegedrag van individuen te onderzoeken (Navas et al., 2005), blijken unidimensionele en domeinspecifieke modellen het meeste overeen te komen met de impliciete theorieën van individuen ten aanzien van acculturatie (Arends-Tóth en Van de Vijver, 2004). Arends-Tóth en Van de Vijver (2004) hebben onderzoek verricht om er achter te komen welke acculturatiemodellen het beste overeenkomen met de impliciete theorieën van mensen met de Turkse en de Nederlandse nationaliteit. Hierbij hebben ze voornamelijk gelet op domeinspecificiteit en dimensionaliteit in de impliciete theorieën van de respondenten. De onderzoekers kwamen erachter dat domeinspecificiteit een erg belangrijke eigenschap van acculturatie is in de impliciete theorieën van de onderzochte personen. Voornamelijk het onderscheid tussen het publieke en het private domein bleek hierbij van belang te zijn. Ook andere onderzoeken wezen uit dat dit onderscheid van belang is in de impliciete theorieën van Turkse Nederlanders (Arends-Tóth en Van de Vijver, 2003; Phalet et al., 2000 in Arends-Tóth en Van de Vijver, 2004). Wat betreft de dimensionaliteit in de impliciete theorieën van de respondenten vonden Arends-Tóth en Van de Vijver (2004) de meeste ondersteuning voor het unidimensionele model. Zelfs wanneer de respondenten moesten uitleggen hoe zij de twee culturen combineerden, gaven de meesten aan dat zij afhankelijk van het levensdomein en afhankelijk van een meer private of publieke context, hun focus meer op de ene dan op de andere cultuur richtten. Zo prefereerden de respondenten in het publieke domein culturele aanpassing en in het private domein cultuurbehoud. Bovendien suggereert hun onderzoek dat integratie niet altijd de som is van twee onafhankelijke dimensies, cultuurbehoud en culturele aanpassing, zoals de bidimensionele modellen stellen. De relatie tussen cultuurbehoud en culturele aanpassing kan, zo blijkt uit hun onderzoek, variëren tussen complete onafhankelijkheid, zoals in de bidimensionele modellen, en complete afhankelijkheid, zoals in de unidimensionele modellen. De respondenten in het onderzoek bleken vaker vanuit een afhankelijkheidsmodel en dus een unidimensioneel model dan vanuit een onafhankelijkheidsmodel met acculturatie om te gaan. In dit onderzoek wordt er naar levensverhalen en dus naar de impliciete theorieën van Turkse en Marokkaanse jongens en meiden van de derde generatie gekeken om te achterhalen in welke mate zij zich aan de Nederlandse cultuur hebben aangepast. Om dit te achterhalen worden cultuurbehoud en culturele aanpassing als twee tegenpolen van elkaar gezien waarbij een toename in culturele aanpassing gezien wordt als een afname in cultuurbehoud. Bovendien wordt de mate van aanpassing binnen verschillende contexten apart gemeten omdat de mate van aanpassing per levensdomein grote verschillen kan vertonen.
16
3.2.2. Het meten van culturele aanpassing en cultuurbehoud in impliciete theorieën De manier waarop immigranten en in dit geval Turken en Marokkanen hun eigen culturele identiteit wensen te behouden, wens tot cultuurbehoud, en de manier waarop immigranten zich relateren aan de ontvangende cultuur, wens tot culturele aanpassing, wordt met de term acculturatieattitudes beschreven. Acculturatieattitudes zijn een belangrijke indicatie van de mate waarin iemand aan een nieuwe cultuur aangepast is. Ouarasse en Van de Vijver (2005) ontdekten in hun onderzoek dat acculturatieattitudes een directe invloed hebben op de uitkomst van sociaal-culturele acculturatie. De wens tot cultuurbehoud heeft hierbij een negatief effect op culturele aanpassing en de wens tot culturele aanpassing een positief effect op culturele aanpassing. Zij maten de acculturatieattitudes van hun respondenten in hun onderzoek aan de hand van een uit 68 items bestaande 5-punt Lickert schaal die meet in welke mate de respondenten elementen uit hun eigen cultuur waarderen of juist niet waarderen en in welke mate de respondenten elementen uit de ontvangende cultuur waarderen of juist niet waarderen. De door hen gebruikte schaal bevat onderdelen die aangepast zijn aan twaalf verschillende levensdomeinen. In dit onderzoek wordt de acculturatierichting van de respondenten op een soortgelijke manier gemeten. De domeinen die in dit onderzoek worden onderscheiden zijn afkomstig van Arends-Tóth en Van de Vijver (2004). In hun domeinspecificatie maken zij een onderscheid tussen sociaal-emotionele en waardegerelateerde, private domeinen aan de ene kant en functionele, instrumentele en publieke domeinen aan de andere kant. In hun onderzoek bleek dat er in de private domeinen significant meer Turken waren die de aspecten van de Turkse cultuur positief waardeerden en aspecten van de Nederlandse cultuur negatief waardeerden dan Turken die de aspecten van de Turkse cultuur negatief waardeerden en aspecten van de Nederlandse cultuur positief waardeerden. Voor de publieke domeinen gold het tegenovergestelde. Slechts bij taal en kleding waren er geen significante verschillen waar te nemen wat betreft cultuurwaardering. Deze resultaten ondersteunen een unidimensioneel model van acculturatie waarbij ‘het positief waarderen van Turkse aspecten en het negatief waarderen van Nederlandse aspecten’ aan de negatieve, cultuurbehoud, pool van de schaal zitten en ‘het negatief waarderen van Turkse aspecten en het positief waarderen van Nederlandse aspecten’ aan de positieve, culturele aanpassing, pool van de schaal zitten. In tabel 3.2 wordt deze domeinspecificatie schematisch weergegeven.
17
Private domeinen: Cultuurbehoud • Positieve waardering Turkse aspecten • Negatieve waardering Nederlandse aspecten Familie en opvoeding Hoeveelheid en manieren van sociale contacten Culturele gewoontes en trots Huwelijk en seksualiteit Feestelijkheden en eten Vrijetijdsactiviteiten Fatsoen
Geen significante verschillen in waardering waar te nemen
Taal Kleding
Publieke domeinen: Culturele aanpassing • Negatieve waardering Turkse aspecten • Positieve waardering Nederlandse aspecten Maatschappij/maatschappelijke veiligheid Onderwijs Ruimdenkendheid, mentaliteit Vrijheid, onafhankelijkheid Communicatiestijl Geslachtsrol verschillen Vooroordelen en discriminatie
Tabel 3.2: Domeinspecificatie van Arends-Tóth en Van de Vijver (2004)
Voordat er verder wordt ingegaan op de manier waarop acculturatie in dit onderzoek wordt gemeten is het van belang om een kantekening bij het onderzoek van Arends-Tóth en Van de Vijver (2004) te plaatsen. In de domeinspecificatie die in hun onderzoek gebruikt wordt, maken zij geen onderscheid tussen het specifieke gewicht van verschillende domeinen. Zo bestaat de mogelijkheid dat bepaalde domeinen een veel grotere invloed hebben op de acculturatierichting van mensen dan andere domeinen. Daarnaast is het voorstelbaar dat het ‘familie en opvoeding’ domein bijvoorbeeld meer zegt over de algehele acculturatierichting van een persoon dan bijvoorbeeld het ‘feestelijkheden en eten’ domein. In hoofdstuk 6 wordt hierop verder ingegaan. Arends-Tóth en Van de Vijver (2004) hebben de acculturatieattitudes van hun respondenten aan de hand van open vragen onderzocht. De respondenten dienden te vertellen welke aspecten van de Turkse en Nederlandse cultuur en mensen zij positief dan wel negatief evalueerden. In dit onderzoek is het echter de onderzoeker die door middel van een analyse van de levensverhalen of te wel de impliciete theorieën van de respondenten de vraag probeert te beantwoorden welke aspecten van de Nederlandse cultuur aan de ene kant en welke aspecten van de Turkse/Marokkaanse cultuur aan de andere kant in de levens van de respondenten voorkomen of door de respondenten positief, neutraal of negatief worden geëvalueerd om zo een beeld te krijgen van de richting van hun acculturatie. Voor elk van de levensdomeinen van de domeinspecificatie van Arends-Tóth en Van de Vijver (2004) die behoren tot het ‘ordinate level’ van domeinspecificatie (zie tabel 3.2) beantwoordt de onderzoeker in hoofdstuk 5 bij elk levensverhaal de volgende drie vragen: 1) Wordt er in het levensverhaal verteld over zaken die te maken hebben met het betreffende domein? 2) Zo ja, wat wordt er verteld? 3) Wijst het geen er verteld wordt - op een grotere oriëntatie op de Turkse/Marokkaanse cultuur dan op de Nederlandse cultuur en daarmee op cultuurbehoud? - op een grotere oriëntatie op de Nederlandse cultuur dan op de Turkse/Marokkaanse cultuur en daarmee op culturele aanpassing?
18
-
op een even grote/kleine oriëntatie op de Turkse/Marokkaanse cultuur als op de Nederlandse cultuur en daarmee op biculturalisme? op de conclusie dat uit hetgeen er verteld wordt geen acculturatierichting kan worden bepaald en dat er dus geen sprake is van cultuurbehoud, culturele aanpassing of biculturalisme?
Nadat voor elk domein de acculturatierichting naar voren is gekomen, worden voor elke respondent de domeinen waarin de uitspraken op cultuurbehoud wijzen bij elkaar opgeteld, de domeinen waarin de uitspraken op culturele aanpassing wijzen bij elkaar opgeteld en de domeinen waarin de uitspraken op biculturalisme wijzen bij elkaar worden opgeteld. Zo komt er uiteindelijk een beeld te voorschijn van de richting waarin de acculturatie van de Nederlandse respondenten van de derde generatie met een Turkse of Marokkaanse afkomst gaat: -
-
-
Indien het aantal domeinen waarin een respondent georiënteerd is op de Turkse/Marokkaanse cultuur groter is dan het aantal domeinen waarin de respondent georiënteerd is op de Nederlandse cultuur, dan gaat de acculturatie van de respondent in de richting van cultuurbehoud. Indien het aantal domeinen waarin een respondent georiënteerd is op de Nederlandse cultuur groter is dan het aantal domeinen waarin de respondent georiënteerd is op de Turkse/Marokkaanse cultuur, dan gaat de acculturatie van de respondent in de richting van culturele aanpassing aan de Nederlandse cultuur. Indien het aantal domeinen waarin de respondent net zoveel georiënteerd is op de Turkse/Marokkaanse als op de Nederlandse cultuur groter is dan het aantal domeinen waarin de respondent georiënteerd is op de Turkse/Marokkaanse cultuur en groter is dan het aantal domeinen waarin de respondent georiënteerd is op de Nederlandse cultuur, of indien er net zoveel domeinen zijn waarin de respondent op de Turkse/Marokkaanse cultuur is georiënteerd als domeinen zijn waarin de respondent op de Nederlandse cultuur is georiënteerd, dan is er bij de betreffende respondent sprake van biculturalisme. Een tussenstand op het unidimensionele acculturatiemodel waarin cultuurbehoud aan de negatieve kant van de schaal zit en culturele aanpassing aan de positieve kant van de schaal zit.
Ook komt er uiteindelijk een beeld te voorschijn van de verschillen tussen domeinen wat betreft geprefereerde acculturatiestrategie. In hoofdstuk 6 wordt er gekeken of het huidige onderzoek hetzelfde onderscheid oplevert wat betreft cultuurbehoud en culturele aanpassing tussen private en publieke domeinen als in Arends-Tóth en Van de Vijver (2004). Recapitulerend heeft dit onderzoek als doel twee hoofdvragen te beantwoorden. Namelijk: 1) In welke richting gaat de acculturatie van de respondenten? 2) Komen de gevonden resultaten in acculturatierichtingen bij domeinen overeen met het onderscheid dat Arends-Tóth en Van de Vijver (2004) wat betreft acculturatierichtingen tussen publieke en private domeinen maken?
19
3.3. De Nederlandse en de Turkse/Marokkaanse cultuur 3.3.1. De theorie van Hofstede Om dit onderzoek te kunnen verwezenlijken, dienen de Marokkaanse en Turkse cultuur aan de ene kant en de Nederlandse cultuur aan de andere kant, beschreven te worden. Er dient namelijk vast te worden gesteld of de Turkse en Marokkaanse verhaalvertellers vasthouden aan hun eigen cultuur of zich juist aanpassen aan de Nederlandse cultuur. Zonder eerst te omschrijven wat die culturen precies inhouden is het onmogelijk om vast te stellen in welke richting de acculturatie van de respondenten gaat. Om de verschillen tussen de Marokkaanse/Turkse cultuur en de Nederlandse cultuur vast te stellen, wordt er gebruik gemaakt van de bevindingen van onderzoek van Hofstede (1980). Hofstede heeft onderzoek verricht naar de culturele waarden van mensen die werkzaam zijn of waren bij nationale vestigingen van IBM in meer dan vijftig landen en heeft in zijn onderzoek bewezen dat nationale culturen langs meerdere dimensies variëren. De culturele waarden, die in het onderzoek uitvoerig en systematisch werden uitgewerkt, hadden betrekking op een aantal terreinen zoals gezin, school, werk, politiek en ideeën. Het onderzoek wees uit dat alle onderzochte landen vergelijkbare problemen ervoeren op de terreinen van maatschappelijke ongelijkheid, verhoudingen tussen individu en groep, gewenste rolverdeling tussen mannen en vrouwen en ten slotte op de manier van omgaan met onzekerheid. Op grond hiervan heeft Hofstede laten zien dat nationale culturen langs vier dimensies variëren, namelijk machtsafstand, groepsgerichtheid, seksegerichtheid en mate van onzekerheidsvermijding. Wat machtsafstand betreft, stelt hij dat er sprake is van culturen met een grote machtsafstand versus culturen met een kleine machtsafstand. Machtsafstand heeft te maken met de visie die groepen hebben op afhankelijkheidsrelaties tussen mensen. Deze worden omschreven als de mate waarin de minder machtige leden van instituties en organisaties zoals scholen, bedrijven en gezinnen, in een samenleving verwachten en accepteren dat de macht ongelijk verdeeld is. In samenlevingen met een grote machtsafstand wordt bijvoorbeeld van kinderen verwacht dat ze gehoorzaam zijn en respect tonen aan hun ouders, grootouders en leraren. In zulke samenlevingen krijgt macht vaak voorrang boven recht en beschouwen de superieuren en ondergeschikten elkaar als principieel ongelijk. De emotionele band tussen hen is in dit geval vaak zwak (Shadid, 2003). Bij groepsgerichtheid onderscheidt Hofstede aan de ene kant culturen die gekenmerkt worden door individualisme en aan de andere kant culturen die gekenmerkt worden door collectivisme. In individualistische culturen wordt volgens hem het belang van het individu centraal gesteld, terwijl in de collectivistische culturen de nadruk meer op de belangen van de groep, traditie en het vermijden van gezichtsverlies ligt. Daarnaast geeft Hofstede aan dat sociale relaties in eerstgenoemde culturen tijdelijk, vrijwillig en individueel van aard zijn. Hij geeft aan dat een samenleving individualistisch is als de onderlinge banden tussen individuen los zijn. Iedereen wordt geacht uitsluitend voor zichzelf en voor zijn of haar naaste familie te zorgen. Een collectivistische samenleving is volgens Hofstede daarentegen een samenleving die individuen vanaf hun geboorte opneemt in sterke, hechte groepen, die hen levenslang bescherming bieden in ruil voor onvoorwaardelijke loyaliteit. Verder maakt Hofstede in zijn onderzoek bij seksegerichtheid een onderscheid tussen culturen die gekenmerkt worden door mannelijkheid en culturen die gekenmerkt worden door vrouwelijkheid. Volgens de auteur is een samenleving ‘mannelijk’ als sociale sekserollen 20
duidelijk gescheiden zijn: mannen horen assertief, hard en gericht op materieel succes te zijn en vrouwen horen bescheiden, teder en gericht op de kwaliteit van het bestaan te zijn. Een samenleving is ‘vrouwelijk’ als sociale sekserollen elkaar overlappen: zowel mannen en vrouwen horen in deze samenlevingen bescheiden, teder en gericht op de kwaliteit van het bestaan te zijn (Shadid, 2003). Ten slotte onderscheidt Hofstede wat betreft de manier van omgaan met onzekerheid culturen met een zwakke onzekerheidvermijding en culturen met een sterke onzekerheidsvermijding. Onzekerheidvermijding is de mate waarin de leden van een cultuur zich bedreigd voelen door onzekere of onbekende situaties met als mogelijke gevolgen spanning en behoefte aan voorspelbaarheid. Culturen met sterke onzekerheidsvermijding hebben veel formele regels, gedragscodes, en leggen grote nadruk op culturele waarden. Onzekerheidsvermijding heeft te maken met het verminderen van onduidelijkheid, hetgeen tot uitdrukking komt in het streven naar een duidelijke structuur in de organisaties, instituties en relaties. In samenlevingen met een zwakke onzekerheidsvermijding bestaat de wens tot het verminderen van onzekerheid en de daarmee gepaard gaande gedragsregels in veel kleinere mate( Shadid, 2003).
3.3.2. De Turkse, de Marokkaanse en de Nederlandse cultuur De manier waarop de Turken in vergelijking met Nederlanders hebben gescoord op de dimensies van Hofstede wordt in figuur 3.2 schematisch weergegeven. Voor figuur 3.2 t/m 3.4 gelden de volgende afkortingen: PDI: Power Distance Index; IDV: Individualism; MAS: Masculinity; UAI: Uncertainty Avoidance Index.
Figuur 3.2: Vergelijking scores Nederland en Turkije op dimensies Hofstede (www.geert-hofstede.com).
Zoals uit de grafiek naar voren komt, wordt de Turkse cultuur door een grotere machtsafstand gekenmerkt dan de Nederlandse cultuur. Dat wil dus zeggen dat de minder machtige leden van Turkse organisaties en instituties zoals familie, bedrijf en gezin in de Turkse samenleving in hogere mate verwachten en accepteren dat de macht ongelijk verdeeld is dan Nederlanders. Ook blijkt uit de grafiek dat de Nederlandse cultuur veel hoger scoort op individualisme dan de Turkse cultuur. Het belang van het individu is in Nederland dus veel groter dan in Turkije. Terwijl in Nederland van een individu verwacht wordt vooral voor zichzelf en zijn/haar naaste familie te zorgen, wordt in de meer collectivistische Turkse samenleving van individuen juist verwacht dat zij hun leven lang loyaal blijven ten op zichte van grotere, sterke en hechte sociale groepen. 21
Verder scoort Turkije veel hoger op de mannelijkheids dimensie dan Nederland. Dat betekent dat er in Turkije een duidelijk onderscheid wordt gemaakt tussen hetgeen van mannen wordt verwacht en het geen er van vrouwen wordt verwacht, terwijl de verwachtingen ten aanzien van mannen en vrouwen in Nederland in grotere mate met elkaar overlappen. Ten slotte scoort Turkije betrekkelijk hoger op de onzekerheidsvermijding dan Nederland. Dat wil zeggen dat de Turkse samenleving onzekerheid in grotere mate wil vermijden dan de Nederlandse samenleving door meer gedragsregels aan haar leden op te leggen. Als de Marokkaanse cultuur met de Nederlandse cultuur wordt vergeleken, komt er een soortgelijk beeld naar voren:
Figuur 3.3: Vergelijking scores Nederland en Marokko op dimensies Hofstede (www.geert-hofstede.com).
Marokkanen scoren net zoals Turken hoger op de machtsafstandsdimensie, lager op de individualismedimensie, hoger op de mannelijkheidsdimensie en hoger op de onzekerheidsvermijdingdimensie dan de Nederlanders dat doen.
22
Als de scores van de Turken en de Marokkanen op de dimensies van Hofstede naast elkaar worden gelegd komt dan ook duidelijk naar voren dat de verschillen tussen beide groepen wat scores betreft niet erg groot zijn. Overal scoren de Turken iets lager dan de Marokkanen behalve op onzekerheidsvermijding. Op die dimensie scoren de Turken iets hoger dan de Marokkanen:
Figuur 3.4: Vergelijking scores Turkije en Marokko op dimensies Hofstede (www.geert-hofstede.com).
3.3.2. Kantekeningen bij onderzoek Hofstede Hoewel het voor dit onderzoek van groot belang is het onderscheid tussen de Nederlandse cultuur aan de ene kant en de Turkse en Marokkaanse culturen aan de andere kant te omschrijven, dient er wel een aantal kantekeningen te worden geplaatst bij de culturele classificatie van Hofstede en het gebruik ervan voor onderzoek. Ten eerste dient er gesteld te worden dat het onderzoek van Hofstede dateert uit 1980 en dat er sindsdien culturele veranderingen in Marokko, Turkije, en Nederland hebben kunnen plaatsvinden. In de Atlas for European values van Halman, Luijks en Van Zundert die in 2005 verscheen, komen de culturele waarden van Turken en Nederlanders echter nog steeds in grote mate overeen met de eigenschappen die Hofstede aan beide culturen toeschreef. Hieronder wordt een aantal van deze gegevens uit de atlas die overeenkomen met de bevindingen van Hofstede (1980) besproken. In de atlas komt naar voren dat Turken familie, trouwen en het krijgen van kinderen veel belangrijker vinden dan Nederlanders. Ook komt naar voren dat de loyaliteit van kinderen naar hun ouders toe en van ouders naar hun kinderen toe en het bereid zijn dingen op te geven voor ouders en kinderen in Turkije van veel groter belang zijn dan in Nederland. In de atlas komt verder naar voren dat Nederlanders persoonlijke vrijheid belangrijker vinden dan gelijkheid tussen mensen terwijl Turken gelijkheid tussen mensen veel belangrijker vinden dan persoonlijke vrijheid. Solidariteit wordt door Turken bovendien als veel belangrijker beschouwd dan door Nederlanders. Deze gegevens geven zoals Hofstede al ondervond aan, dat Turkije wordt gekenmerkt door een meer collectivistische cultuur terwijl Nederland wordt gekenmerkt door een meer individualistische cultuur. In dezelfde atlas komt naar voren dat Turken het in grote mate eens zijn met de stellingen dat huisvrouw zijn net zo waardevol is als het werken om geld te verdienen en het in grote mate oneens zijn met de stelling dat een werkende moeder een even warme en veilige relatie met haar kinderen heeft als een niet-werkende moeder. Nederlanders zijn het met de
23
eerste stelling daarentegen oneens en met de tweede stelling eens. Deze gegevens wijzen op een groter verschil in rolverdeling tussen mannen en vrouwen in Turkije dan in Nederland. Dit komt overeen met het onderzoek van Hofstede (1980) waarin Nederland als een meer vrouwelijke cultuur en Turkije als een meer mannelijke cultuur wordt gekenmerkt. De Atlas for European values geeft bovendien aan dat tussen 35 en 39 procent van de Turken het belangrijk vinden om op het werk aan de superieuren gehoorzaam te zijn terwijl, 20% tot 24% van de Nederlanders dat ook vinden wat net zoals bij Hofstede wijst op een grotere machtsafstand in Turkije dan in Nederland. Ten slotte geeft de atlas aan dat Turken graag willen dat de staat autoritairder optreedt en meer verantwoordelijkheid neemt terwijl Nederlanders graag willen dat er meer individuele verantwoordelijkheid komt. Ook de rol van religie is in Turkije veel belangrijker en groter dan in Nederland. Deze gegevens wijzen zowel op een grotere machtsafstand in Turkije dan in Nederland als op een grotere onzekerheidsvermijding in Turkije dan in Nederland. Dit komt overeen met de bevindingen van Hofstede (1980). De cijfers en feiten uit de atlas die hierboven worden genoemd geven aan dat de gegevens die Hofstede ten aanzien van Turkije en Nederland verzameld heeft nog steeds actueel zijn. Hoewel er in Marokko de laatste 20 jaar veel sociale, economische en politieke veranderingen hebben plaatsgevonden, laat onderzoek uit 2001 (World Values Forum; www.worldvaluessurvey.org) naar de culturele waarden van Marokkanen toch zien dat de positie die Marokko in de culturele classificatie van Hofstede in 1980 had, nog steeds in grote mate geldig is. Zo komt in het onderzoek van het World Values Forum (2001) onder andere naar voren dat 83,4 procent van de onderzochte Marokkanen het belangrijk vindt om begrip te tonen voor de voorkeuren van anderen terwijl slecht 16,6 procent van de onderzochte Marokkanen het belangrijk vindt om de eigen voorkeuren te uiten. Ook komt in de studie naar voren dat slechts 34,4 procent van de onderzochte Marokkanen onafhankelijkheid een eigenschap vindt die thuis aan kinderen dient te worden doorgegeven. Deze gegevens zijn in het World Values onderzoek slechts een aantal van de gegevens die aanwijzen dat de cultuur van Marokkanen net zoals volgens de bevindingen van Hofstede nog steeds in grote mate meer door een collectivistische instelling dan door een individualistische instelling wordt gekenmerkt Ook de positie die Marokko op de machtsafstandschaal van Hofstede heeft, wordt door de recente bevindingen van het World Values Forum ondersteund. Zo vindt 97,4 procent van de onderzochte Marokkanen dat ouders altijd respectvol en liefdevol moeten worden behandeld terwijl slechts 2,6 procent van de onderzochte Marokkanen vindt dat ouders niet respectvol en liefdevol behandeld moeten worden als zij dat door middel van hun gedrag en attitudes niet hebben verdiend. Bovendien geeft meer dan de helft van de respondenten aan dat gehoorzaamheid een eigenschap is die aan kinderen moet worden doorgegeven. Daarnaast kan er ook gesteld worden dat er in Marokko nog steeds in grote mate sprake is van onzekerheidsvermijding. Slechts 23,5 procent van de respondenten uit het onderzoek van het WVF vindt bijvoorbeeld dat de meeste mensen te vertrouwen zijn terwijl 76,5 procent van de respondenten vindt dat er met grote zorgvuldigheid met mensen moet worden omgegaan wat het vertrouwen betreft. Deze cijfers vormen slechts een voorbeeld van cijfers uit het onderzoek van het WVF die wijzen op een betrekkelijk grote mate van onzekerheidsvermijding. Ten slotte wordt ook de positie die Marokko op de geslachtsrolverschillen-schaal van Hofstede heeft door de cijfers uit het WVF onderzoek ondersteund. Zo geeft 59,5 procent van de onderzochte mannen aan dat zij degenen zijn die het hoofd zijn wat betreft het huishoudinkomen terwijl dat slechts voor 14,3 procent van de vrouwen het geval is, en is
24
meer dan 80 procent van de bevolking het eens met de stelling dat mannen meer recht dan vrouwen op een baan hebben. De cijfers uit het WVF onderzoek ondersteunen dus de positie die Marokko in de culturele classificatie van Hofstede (1980) heeft. De Marokkaanse cultuur blijkt namelijk nog steeds in grote mate te worden gekenmerkt door een meer individualistische dan collectivistische instelling, door een vrij grote machtsafstand, door een vrij grote mate van onzekerheidvermijding en door een meer mannelijke dan vrouwelijke instelling. Behalve het feit dat het onderzoek van Hofstede gedateerd is, zijn er nog andere kantekeningen bij zijn categorisatie en het gebruik ervan in onderzoek te plaatsen. Zo geeft Hofstede duidelijk aan dat zijn theorie van culturele variabiliteit gaat om de mate waarin landen van elkaar kunnen verschillen met betrekking tot culturele waarden op een continuüm. Het zou daarom realistischer zijn wanneer de dimensies in zijn theorie niet slechts in twee, maar bijvoorbeeld in drie, vier of vijf categorieën zouden worden onderverdeeld. Daarnaast wordt de theorie van Hofstede bijvoorbeeld vaak op een onjuiste manier toegepast. De geconstateerde verschillen tussen samenlevingen worden vaak als basis gebruikt voor het verklaren van het gedrag van individuele leden uit die samenlevingen. Uitspraken over culturen zijn echter geen uitspraken over individuen en indien ze op individuen worden toegepast kan dat leiden tot stereotiepen. Zo worden er dikwijls kenmerken verbonden aan de in Nederland aanwezige etnische groepen in hun geheel. Culturele kenmerken zijn echter niet onvoorwaardelijk en op nationaliteit gebaseerd, maar eerder selectief en geconditioneerd. Verder dienen de eigenschappen van culturen niet als vaststaand en onveranderlijk te worden gezien maar juist als dynamisch en veranderbaar. De stelling dat immigranten hun oorspronkelijke culturele normen en praktijken ongewijzigd blijven toepassen in hun omgang met mensen in hun nieuwe land, is vanzelfsprekend discutabel. Ze is in strijd met de intrinsieke dynamiek van cultuur. In een nieuw land zijn de ervaringen van immigranten intensiever en diverser waardoor hun oorspronkelijke cultuur sterker aan verandering onderhevig is dan die van hun cultuurgenoten in hun land van herkomst. (Shadid, 2003). Toch kan de theorie van Hofstede in het huidige onderzoek goed gebruikt worden. Ten eerste gaat het in het huidige onderzoek niet om het bepalen of de vertellingen van een respondent bijvoorbeeld individualistisch of collectivistisch zijn maar gaat het in dit onderzoek om het vaststellen van de richting waarin de vertellingen van de respondent op zo een dimensie wijzen. Ten tweede worden de culturele eigenschappen van de respondenten niet van te voren vastgesteld maar tracht het onderzoek juist te weten te komen wat de culturele kenmerken van de respondenten zijn om te bepalen of zij meer in de richting van de Nederlandse cultuur in zijn geheel of in de richting van de Turkse/Marokkaanse cultuur in zijn geheel aan het accultureren zijn. Ten slotte gaat het huidige onderzoek er vanuit dat er culturele veranderingen plaatsvinden bij individuen als gevolg van contact met een nieuwe cultuur. Er wordt dus rekening gehouden met het dynamische karakter van de culturele eigenschappen van individuen. Concluderend kan er gesteld worden dat de theorie van Hofstede binnen het huidige onderzoek als volgt wordt gebruikt: -
Indien uit hetgeen de respondenten in dit onderzoek vertellen een grote machtsafstand, een kleine mate van individualisme, een duidelijk onderscheid tussen de rol van mannen en de rol van vrouwen of een grote onzekerheidsvermijding naar voren komt, dan kan er gesteld worden dat cultuurbehoud de richting is waarin de acculturatie van de betreffende respondenten gaat.
25
-
Indien uit hetgeen de respondenten in dit onderzoek vertellen een kleine machtsafstand, een grote mate van individualisme, geen of weinig onderscheid tussen de rol van mannen en vrouwen of een kleine onzekerheidvermijding naar voren komt, dan kan er gesteld worden dat culturele aanpassing de richting is waarin de acculturatie van de betreffende respondenten gaat.
3.4. Levensverhalen als onderzoeksmateriaal
3.4.1. Wat zijn levensverhalen? De mate waarin Turkse en Marokkaanse Nederlanders van de derde generatie aangepast zijn aan de Nederlandse samenleving wordt in dit onderzoek, zoals eerder gesteld is, aan de hand van levensverhalen onderzocht. Levensverhalen zijn volgens Richmond (2002) gedocumenteerde ervaringen van individuen die inzicht bieden in de manier waarop zij de wereld waarin zij leven, interpreteren, begrijpen en definiëren. Richmond (2002) geeft hierbij aan dat het via levensverhalen mogelijk is om tot de sociale en culturele identiteit van individuen toegang te krijgen. Peacock en Holland (1993) stellen op hun beurt dat een levensverhaal niets meer of minder is dan het verhaal van iemands leven. Zij geven aan dat er in onderzoek voornamelijk op twee manieren naar levensverhalen wordt gekeken. In de ene visie wordt het accent op het ‘leven’ van iemand gelegd en in de andere visie wordt het accent op het ‘verhaal’ gelegd. Bij de eerste visie op levensverhalen zijn de onderzoekers niet zozeer geïnteresseerd in het verhaal op zich maar eerder in een realiteit buiten het verhaal, die door het verhaal wordt weerspiegeld. Deze benadering die zich op de door het levensverhaal weerspiegelde realiteit concentreert kan onderverdeeld worden in twee benaderingen. De ene behandelt levensverhalen als een raamwerk dat historische en etnografische gebeurtenissen belicht. De andere behandelt de subjectieve ervaringen van de verteller (Peacock en Holland, 1993). In dit onderzoek worden de levensverhalen geanalyseerd als een representatie van de subjectieve ervaringen van de vertellers ten aanzien van het leven in Nederland. In deze subjectivistische benadering van levensverhalen worden levensverhalen gezien als een expressie of projectie van de psychologische en culturele disposities en dynamiek van de vertellende individuen (Peacock en Holland, 1993).
3.4.2. Waarom levensverhalen? In deze studie is er om meerdere redenen gekozen voor levensverhalen als onderzoeksmateriaal. Onderzoek wijst uit dat levensverhalen goed materiaal vormen om de sociaal culturele werkelijkheid van de vertellers van de verhalen te onderzoeken (Kleijer, 2002) wat in dit onderzoek naar de acculturatierichting binnen de impliciete theorieën van de vertellers het geval is. Bovendien wordt in levensverhalen het accent gelegd op het gezichtspunt van de verteller op zijn leven en door zijn leven. In levensverhalen staat hetgeen de verteller van belang acht in het begrijpen en het uitleggen van gebeurtenissen, patronen en vormen van gedrag, centraal. Hierbij wordt er veel meer belang gehecht aan de mening van de 26
onderzochte respondent dan bij een kwantitatief onderzoek. Feiten worden door middel van levensverhalen persoonlijk gemaakt. Hierdoor kan er in vergelijking met een kwantitatief onderzoek een ander en mogelijk groter inzicht in de acculturatie van de onderzochte jongeren verkregen worden. Omdat er in dit onderzoek wordt getracht om meer inzicht te krijgen in de acculturatie van Turkse en Marokkaanse Nederlanders van de derde generatie en dus in de manier waarop zij omgaan met de maatschappij waarin zij leven, en omdat er in dit onderzoek wordt getracht dit vanuit de invalshoek van de jongeren zelf en niet vanuit de invalshoek van anderen te achterhalen, bieden levensverhalen die een ander inzicht kunnen bieden dan gegevens uit kwantitatieve onderzoeken een goede basis voor dit onderzoek. Maar er dient wel een aantal kantekeningen bij levensverhalenonderzoek te worden geplaatst. Een nadeel van levensverhalen is het feit dat de generaliseerbaarheid van de bevindingen die uit levensverhalen worden gehaald, gelimiteerd is. Wat bijvoorbeeld voor de ene persoon die lid is van een bepaalde etnische groepering geldt, hoeft niet te gelden voor alle individuen die tot dezelfde groepering behoren. Daarnaast bestaat er geen één op één relatie tussen levensverhalen en de realiteit. Levensverhalen kunnen feitelijk zijn in de zin dat zij over echte levensgebeurtenissen gaan maar deze feitelijkheid reflecteert het standpunt van de verteller en niet de realiteit. Het gaat bij levensverhalen dus om de impliciete theorieën van individuen (Richmond, 2002). Toch verlenen levensverhalen zich goed voor het huidige onderzoek. Het probleem van de generaliseerbaarheid kan verholpen worden door de bevindingen met betrekking tot een bepaald onderwerp die er ten aanzien van de levensverhalen van individuen zijn gemaakt, te vergelijken met de bevindingen die er in de levensverhalen van individuen met vergelijkbare achtergrondvariabelen zijn gemaakt (Henk Kleijer, 2002). In dit onderzoek worden, zoals eerder gesteld, de verschillende verhaalvertellers wat betreft hun culturele oriëntatie met elkaar vergeleken. Zoals later blijkt, komen de achtergrondvariabelen van de verschillende verhaalvertellers bovendien in grote mate met elkaar overeen. Er worden echter slechts zes verhaalvertellers met elkaar vergeleken hetgeen de representativiteit negatief beïnvloedt. Maar indien de bevindingen grote overeenkomsten vertonen, kan er toch gesproken worden van een trend in de culturele oriëntatie van Turken en Marokkanen van de derde generatie met vergelijkbare achtergrondvariabelen. Ook het feit dat de relatie tussen hetgeen er in levensverhalen wordt verteld en de werkelijkheid niet één op één is, is in dit onderzoek geen problematische kwestie. Het gaat in dit onderzoek namelijk om de acculturatieattitudes en om de impliciete theorieën over de realiteit van de individuen en niet om de realiteit zelf. Nu duidelijk naar voren is gekomen hoe de acculturatierichting van de respondenten onderzocht wordt en wat voor soort onderzoeksmateriaal daarbij gebruikt wordt, wordt er in het volgende hoofdstuk ingegaan op de manier waarop het materiaal tot stand is gekomen en op de achtergrondkenmerken van de respondenten.
27
28
4. ONDERZOEKSMATERIAAL 4.1. Levensverhalen als resultaat stageopdracht 4.1.1. Het Centrum Buitenlandse Vrouwen Tilburg De levensverhalen die in dit onderzoek geanalyseerd worden, zijn het resultaat van de stageopdracht van de onderzoeker bij het Centrum Buitenlandse Vrouwen Tilburg (CBV). Het CBV richt zich op buitenlandse vrouwen in Nederland en biedt ondersteuning in het oriëntatie- en vestigingsproces van deze vrouwen in de samenleving. Het centrum werkt in opdracht van en in samenwerking met autochtone en allochtone stedelijke, provinciale en landelijke instellingen op het gebied van onderwijs, gezondheidszorg, arbeidsvoorziening en buurt- en wijkwerk. Binnen de vertrouwde sfeer van de eigen groep organiseert het CBV laagdrempelige activiteiten zoals koffie-uurtjes, naailessen, fiets- en verkeerlessen, aerobiclessen en praatlessen in de Nederlandse taal. Ook organiseert het CBV zelfhulpgroepen voor het verwerken van oorlog- en vluchtervaringen.Verder heeft het CBV een ruim aanbod aan cursussen en geeft het centrum voorlichting op het gebied van opvoedingsondersteuning en gezondheidszorg, onderwijsken beroepskeuze, loopbaanoriëntatie en conversatie in het Nederlands gericht op de werkvloer en sollicitaties. Naast de genoemde activiteiten en voorlichting biedt het CBV onder andere uitgebreidere opleidingen tot gezondheidsvoorlichter, functie- en loopbaanbegeleidster en intermediaire. Veel vrouwen die deze opleidingen afronden vinden binnen of buiten het CBV een geschrikte werkplek.
4.1.2. De stageopdracht In 1992 bracht het CBV een levensverhalenbundel uit waarin Turkse en Marokkaanse vrouwen van de tweede generatie aan het woord kwamen. De bundel ‘Als je het mij vraagt’ was het resultaat van onderzoek dat door Francine Hutschemaekers werd geleid naar de beleving en de wensen van deze vrouwen ten aanzien van het verleden, het heden en de toekomst. Ter ere van het 25-jarig jubileum van het CBV wenste het CBV een soortgelijk project te volbrengen. De onderzoeker van dit onderzoek daartoe als stagiaire aangenomen. Het idee was om een levensverhalenbundel te maken waarin Turkse en Marokkaanse vrouwen en mannen van de tweede en derde generatie aan het woord zouden komen. Het CBV wenste deze levensverhalenbundel uit te brengen om Turkse en Marokkaanse vrouwen en mannen tevens de kans te geven om zelf hun verhaal te vertellen. Daarnaast wenste het CBV door middel van de bundel een beter inzicht te krijgen in de leefstijl, de positie in het gezin, de positie in de maatschappelijke omgeving en de beleving en de wensen van de verhaalvertellers. Ten slotte wilde het CBV door middel van de levensverhalen ook een beter inzicht krijgen in de mogelijke verschillen die er tussen tweede en derde generatie vrouwen en mannen wat betreft de bovenstaande onderwerpen bestaan. De levensverhalenbundel is in eerste instantie voor de Turkse en Marokkaanse vrouwen en mannen zelf tot stand gebracht. De bundel geeft hen de kans na te denken over hun identiteit en leven. In tweede instantie is de bundel er voor uitvoerende instanties en burgers van Tilburg. Zo kan de bundel bijvoorbeeld gebruikt worden als basis voor discussies rondom de multiculturele samenleving. Ten slotte kan de bundel ook gelezen worden door 29
iedereen die meer wil weten over de levens en visies van Turkse en Marokkaanse vrouwen en mannen.
4.1.3. Het opstellen van de vragenlijsten De vragenlijsten die voor de levensverhaleninterviews zijn gebruikt, zijn samengesteld op basis van adviezen van Snjezana Matijevic (directrice van het CBV), van dr. Juliette Schaafsma (docente op de Universiteit van Tilburg), van de adviezen van de Turkse en Marokkaanse vrouwen zelf, van het onderzoek en de levensverhalen in de bundel ‘als je het mij vraagt’, van wetenschappelijke literatuur over acculturatie en de manier waarop acculturatie gemeten kan worden en van literatuur over interviewtechnieken. Zoals hiervoor al is aangeduid, dienden de vragenlijsten aan de ene kant inzicht te verwerven in de mogelijke verschillen tussen tweede en derde generatie vrouwen en in de leefstijl, de positie in het gezin, de positie in de maatschappelijke omgeving en de beleving en wensen van de verhaalvertellers ten aanzien van het verleden, het heden en de toekomst. Aan de andere kant dienden de vragenlijsten er voor te zorgen dat de respondenten hun levens zodanig gingen vertellen dat er een lopend verhaal van gemaakt kon worden. De vragenlijst is als gevolg hiervan in verschillende thema’s onderverdeeld die zowel een beeld geven van het leven van de respondenten als van de mate waarin zij in Nederland geëmancipeerd en geïntegreerd zijn. De vragen gingen in op het verleden, het heden en de toekomst van de respondenten ten aanzien van school, werk, vrije tijd, wonen, familie en vrienden. Daarnaast werden er ook onderwerpen rondom acculturatie zoals culturele identiteit, taalgebruik, en de band van de verhaalvertellers met Nederland op een verhulde manier bevraagd. Om zoveel mogelijk informatie over de respondenten te verkrijgen is er gekozen voor een semi-gestructureerde vragenlijst. Eerst is er elke keer een ‘ja/nee’ vraag en vervolgens een ‘waarom’ vraag over hetzelfde onderwerp. De vragen uit de vragenlijst dienden tijdens de interviews in ieder geval gesteld te worden. Verder was afgesproken dat ruimte behouden diende te worden om tijdens de interviews door te vragen of andere vragen te stellen die interessant bleken te zijn voor het leven van de betreffende personen. Wat de volgorde van de behandelde thema’s in de gebruikte vragenlijsten betreft, is ervoor gekozen om te beginnen met de minst persoonlijke vragen en te eindigen met de meest persoonlijke vragen. Om te beginnen krijgen de respondenten meer algemene vragen voorgeschoteld om achtergrondinformatie over de respondenten te achterhalen. In dit gedeelte worden er slechts gesloten vragen gesteld. Nadat achtergrondinformatie van de respondenten is achterhaald wordt er in de vragenlijst eerst ingegaan op school en werk. Daarna gaat de vragenlijst in op de vrije tijd van de respondenten en de wensen en belevingen van de verhaalvertellers ten aanzien van wonen. Bij wonen wordt er ook nader ingegaan op de culturele identiteit van de respondenten. Verder wordt er bij alle hoofdonderwerpen ook ingegaan op vriendschap en familie. Uiteindelijk ontstond er één vragenlijst die naar gelang de afkomst de sekse en de generationele kenmerken van de te interviewen respondenten werd aangepast. Bij de totstandkoming van de vragenlijst heeft Juliette Schaafsma een grote rol gespeeld. Zij heeft als wetenschapster van de Universiteit van Tilburg (UVT) geholpen om de juiste vorm en inhoud aan de vragenlijst te geven. Zo was het woordgebruik van de eerste opgestelde vragenlijsten te ingewikkeld en niet eenduidig genoeg. Door middel van haar adviezen is er uiteindelijk toch een eenduidige vragenlijst ontstaan waarvan de woorden allemaal verstaanbaar waren.
30
Ten slotte werd de vragenlijst naar aanleiding van een door Francine Hutschemaekers geleid proefinterview, enigszins korter gemaakt. Een aantal vragen over vrije tijd bleek het interview onnodig lang te maken en is als gevolg hiervan met de goedkeuring van iedereen uit de vragenlijsten weggehaald. Nadat de vragenlijsten meerdere malen waren voorgelegd aan Snjezana Matijevic, Juliette Schaafsma en de vrouwen van het CBV en op basis van hun adviezen meerdere malen werden veranderd, ontstond er uiteindelijk een vragenlijst waarin iedereen toestemde. Een voorbeeld vragenlijst is in de eerste paragraaf van hoofdstuk 9 raad te plegen.
4.1.4. Het afnemen van de interviews en het schrijven van de verhalen Nadat de vragenlijsten af waren diende er op zoek te worden gegaan naar drie Turkse en drie Marokkaanse vrouwen en drie Turkse en/of Marokkaanse mannen van de derde generatie die aan de verhalenbundel mee wilden doen. Al snel waren er via de kenniskring van het CBV en via Snjezana Matijevic drie Turkse vrouwen van de derde generatie gevonden. Het vinden van drie Marokkaanse vrouwen van de derde generatie was daarentegen moeilijker dan verwacht. De meeste Marokkaanse meiden tussen de zeventien en tweeëntwintig jaar oud in Tilburg bleken van de tweede generatie te zijn. Uiteindelijk is er tijdens de stage dan ook voor gekozen om in plaats van een Marokkaanse meid van de derde generatie, een Marokkaanse meid van de tweede generatie van ongeveer dezelfde leeftijd als de andere meiden van de derde generatie te interviewen. In verband met tijdgebrek en het feit dat het moeilijk was om Marokkaanse jongens van de derde generatie te vinden komen er in het boek uiteindelijk alleen maar twee Turkse jongens van de derde generatie voor. Voor elke respondent werd eerst een afspraak gemaakt op een locatie naar wens van de betreffende respondent. Vervolgens werd bij de respondent met behulp van de hierboven beschreven vragenlijst een twee uur durend interview afgenomen dat met een cassetterecorder werd opgenomen. De eerste respondente was afkomstig van het CBV, en wilde graag meewerken aan de bundel. Na telefonisch een afspraak te hebben gemaakt, is zij in het kantoor met een neutrale sfeer in het huis van Snjezana Matijevic geïnterviewd. Het interview verliep erg goed doordat de respondent erg enthousiast haar verhaal vertelde en veel informatie over haar leven gaf. De tweede geïnterviewde vrouw was net zoals de eerste respondente van de derde generatie en van Turkse afkomst. Zij behoorde tot de kennissenkring van Snjezana Matijevic. Dit interview vond plaats op de kamer van de respondent in Breda. Ook dit interview verliep goed. Het derde interview was met een Turkse vrouw van de tweede generatie van ongeveer dezelfde leeftijd als de twee andere geïnterviewde Turkse vrouwen. De betreffende respondent was afkomstig van het CBV en het interview vond plaats in het kantoor bij Snjezana thuis. Dit interview verliep moeizamer omdat de respondent het interview te lang vond. Toch heeft de interviewer ook bij deze respondent de benodigde informatie weten te achterhalen. De vierde geïnterviewde vrouw had een Marokkaanse afkomst en behoorde tot de derde generatie. Zij was afkomstig uit de kennissenkring van het CBV. Het interview vond plaats in een aparte kamer op het CBV en verliep goed. De vijfde geïnterviewde vrouw was net zoals de vorige respondent een Marokkaanse vrouw van de derde generatie waarmee reeds op het CBV kennis was gemaakt. Het interview vond plaats bij de respondente thuis in Tilburg. De betreffende respondent vertelde vol vertrouwen uitgebreid over haar leven. De zesde geïnterviewde vrouw was een Marokkaanse van de tweede generatie van ongeveer dezelfde leeftijd als de twee andere geïnterviewde vrouwen waarmee op het CBV kennis was gemaakt. Ook dit interview verliep goed. Ten slotte zijn er ook twee Turkse jongens van de
31
derde generatie geïnterviewd. Beide jongens zijn bij hen thuis geïnterviewd en beide interviews verliepen goed. Voordat er een afspraak werd gemaakt met een respondent, werd er eerst altijd voor gezorgd dat het verhaal van de laatst geïnterviewde respondent al door de onderzoeker op papier was gezet en klaar was om naar de redactie te gaan zodat de verhalen van de verschillende respondenten zich in het hoofd van de interviewer en tevens onderzoeker niet met elkaar gingen mengen. De verhalen werden geschreven terwijl het verhaal en de verteller nog vers in het geheugen van de interviewer zaten. Nadat de op cassetterecorders opgenomen interviews waren getranscribeerd, werden er door de interviewer op basis van de transcripties verhalen gemaakt met een lengte van twee A4-tjes. Bij het schrijven is geprobeerd zich in de stemmen en persoonlijkheden van de verhaalvertellers te verplaatsen zodat de unieke vertelstijlen van de vertellers ook op papier herkend konden worden en zodat de geschreven levensverhalen ook wat betreft de inhoud van de verhalen waarheidsgetrouw zouden zijn en overeen zouden komen met de antwoorden uit de interviews. Omdat de verhalen niet langer dan twee A4-tjes dienden te zijn, komen niet alle getranscribeerde interviewuitingen in de uiteindelijke levensverhalen voor. Wanneer respondenten tijdens interviews meerdere malen in andere woorden hetzelfde vertelden, heeft de schrijver ervoor gekozen om slechts één van die uitingen op papier te zetten. Ook heeft de schrijver in een aantal gevallen uitingen van verhaalvertellers samengevat. Verder heeft de schrijver uitingen die niet tot de kern maar tot de details van het leven van de respondenten behoorden en stilistisch en inhoudelijk volgens de onderzoeker niets aan de verhalen toevoegden in de uiteindelijke levensverhalen achterwege gelaten. Ten slotte heeft de schrijver indien nodig uitingen van spreekstijl naar schrijfstijl omgezet en syntactisch incorrecte uitingen gecorrigeerd. In de derde paragraaf van hoofdstuk 9 is een voorbeeldtranscriptie van respondent 2 raad te plegen. Het verhaal van deze respondent staat in hoofdstuk 9.2.2. en wordt in de tweede paragraaf van hoofdstuk 5 geanalyseerd. Nadat de verhalen op papier stonden werden ze door de schrijver nog eenmaal aan de betreffende verhaalverteller getoond. In een aantal gevallen zijn op basis van de wensen van de verhaalvertellers een paar uitingen aan de verhalen toegevoegd of geschrapt. De goedkeuring van de verhalen door de verhaalvertellers was voor alle medewerkers van het verhalenbundelproject van essentieel belang. Nadat alle verhalen door de verhaalvertellers en medewerkers van het verhalenbundelproject waren goedgekeurd, werden zij naar de door Snjezana Matijevic aangestelde eindredacteur Jan Willem Westerlink gestuurd, die de verhalen door middel van een laatste spellingcorrectie klaar heeft gemaakt voor publicatie.
4.2. Respondenten onderzoek In dit onderzoek worden er zes van de tijdens de stage acht verzamelde levensverhalen voor het onderzoek gebruikt. Namelijk de zes verhalen waarin de respondenten tot de derde generatie allochtonen behoren. Er worden dus twee verhalen van Marokkaanse vrouwen, twee verhalen van Turkse vrouwen en twee verhalen van Turkse mannen geanalyseerd. De respondenten die aan dit onderzoek hebben meegewerkt, zijn allemaal woonachtig of geboren in en rondom Tilburg en zijn zoals eerder gesteld, bijna allen afkomstig van het CBV of de kennissenkring van het CBV. Omdat er slechts zes respondenten geanalyseerd worden, zijn uitspraken die over hun acculturatierichting gemaakt worden niet vanzelfsprekend generaliseerbaar naar de rest van de Turkse en Marokkaanse allochtonen van de derde generatie in Tilburg of heel Nederland. Wel kan hetgeen zij vertellen mogelijk nieuwe inzichten in de acculturatie van derde generatie jongeren bieden. 32
Schematisch kunnen de respondenten en hun achtergrondvariabelen als volgt worden weergegeven: Respondent 1 Vrouw
Respondent 2 Vrouw
Respondent 3 Vrouw
Respondent 4 Vrouw
Respondent 5 Man
Respondent 6 Man
Marokko
Marokko
Turkije
Turkije
Turkije
Turkije
4 Havo
4 Havo
2 HBO
1 MBO
1 MBO
HBO
Geboortejaar
1988
1989
1982
1989
1981
1978
Geboortestad
Tilburg
Tilburg
Tilburg
Tilburg
Tilburg
Tilburg
Soort studie
Economie en maatschappij
Economie en maatschappij
Communicatie en multimediadesign
Verpleegkundige
Boekhouding
Maatschappelijkwerk en dienstverlening
Woonplaats
Bij ouders, in Tilburg
Bij ouders, in Tilburg
Op kamers, in Breda
Bij ouders, in Tilburg
Bij ouders, in Tilburg
Eigen woning, in Tilburg
Huwelijkse staat
Ongehuwd
Ongehuwd
Ongehuwd
Ongehuwd
Ongehuwd
Gehuwd
Hoofdbezigheid vader
Medewerker Phillips
Chef op productiebedrijf
Onbekend
Leraar
Afdelingschef in fabriek
Werkloos
Hoofdbezigheid moeder
Voorlichtster bij thuiszorg
Crècheleidster
Onbekend
Huisvrouw
Kinderoppasser
Huisvrouw
2
2
1
2
1
2
Islam
Islam
Islam
Islam
Islam
Islam
Net zoveel Nederlands als Arabisch
Nederlands
Turks
Turks
Net zoveel Nederlands als Turks
Turks
Net zoveel Nederlands als Arabisch
Nederlands
Nederlands
Net zoveel Nederlands als Turks
Net zoveel Nederlands als Turks
Net zoveel Nederlands als Turks
Nederlands
Nederlands
Nederlands
Net zoveel Nederlands als Turks
Net zoveel Nederlands als Turks
Net zoveel Nederlands als Turks
Sekse Land van herkomst familie Onderwijsniveau
Aantal broer(s)/ zus(sen) Geloof Gesproken taal/talen met ouders Gesproken taal/talen met broer(s)/ zus(sen) Gesproken taal/talen met vrienden
Tabel 4.1: Achtergrondvariabelen van de respondenten
33
4.3. Procedures van de analyse Het aantal respondenten die aan dit onderzoek heeft meegewerkt is te klein om de acculturatierichting van de respondenten op een kwantitatieve wijze te analyseren. Net zoals in het onderzoek van Arends-Tóth en Van de Vijver (2004) waarin 147 respondenten onderzocht werden, is er in dit onderzoek daarom gekozen voor een kwalitatieve benadering van het te analyseren materiaal. In hoofdstuk 5 worden achtereenvolgens de zes levensverhalen van de zes respondenten die aan dit onderzoek hebben meegewerkt wat betreft hun acculturatierichting binnen hun impliciete theorieën geanalyseerd. Hierbij wordt er gekeken naar de zestien domeinen uit de domeinspecificatie van Arends-Tóth en Van de Vijver (zie tabel 3.2). Binnen deze domeinspecificatie komen de volgende domeinen aan de orde: (1) Familie en opvoeding, (2) Hoeveelheid en manieren van sociale contacten, (3) Culturele gewoontes en trots, (4) Huwelijk en seksualiteit, (5) Feestelijkheden en eten, (6) Vrijetijdsactiviteiten, (7) Fatsoen, (8) Taal, (9) Kleding, (10) Maatschappij/maatschappelijke veiligheid, (11) Onderwijs, (12) Ruimdenkendheid, mentaliteit, (13) Vrijheid, onafhankelijkheid, (14) Communicatiestijl, (15) Geslachtsrol verschillen en (16) Vooroordelen en discriminatie. Aan deze domeinen wordt in dit onderzoek net zoals in het onderzoek van Arends-Tóth en Van de Vijver (2004) geen specifieke zwaarte toegekend. In hoofdstuk 6 wordt hier nader op ingegaan. Bij elk levensverhaal wordt per domein eerst gekeken of het betreffende domein in het verhaal voorkomt. Vervolgens worden de uitingen die met het betreffende domein te maken hebben weergegeven. Ten slotte wordt op basis van deze uitingen volgens de in hoofdstuk 3.2.2. beschreven procedure per aanwezig domein een acculturatierichting vastgesteld. Aan het einde van de analyse van het levensverhaal van een respondent wordt in een tabel elke keer nog eens overzichtelijk weergegeven van welke acculturatierichting er bij die respondent per domein sprake is. Zo komt er een beeld te voorschijn van de algehele acculturatierichting van de betreffende respondent. In hoofdstuk vijf wordt deze analyse procedure ten eerste op het verhaal van respondent 1, ten tweede op het verhaal van respondent 2, ten derde op het verhaal van respondent 3, ten vierde op het verhaal van respondent 4, ten vijfde op het verhaal van respondent 5 en tenslotte op het verhaal van respondent 6 toegepast.
34
5. DE ANALYSE 5.1. Respondent nummer 1 1) Familie en opvoeding a) Wat: “Samen met mijn nicht Mariam hebben we vele mooie momenten beleefd. Zij was, is en zal voor altijd mijn beste vriendin en mijn vertrouwenspersoon zijn. We hebben elkaar altijd in alles gesteund.” (regel 7 t/m 8). Duiding: Respondent 1 geeft in dit deel van haar verhaal aan dat haar nicht haar beste vriendin is. Haar beste vriendin heeft dus dezelfde culturele achtergrond als zijzelf en behoort tot haar ‘eigen groep’. De betreffende uitspraak van respondent 1 wijst erop dat zij in dit geval meer georiënteerd is op de Marokkaanse dan op de Nederlandse cultuur en wijst dus in de richting van cultuurbehoud. b) Wat: “Ook van mijn ouders heb ik altijd veel steun gekregen. Als ik maar mijn best op school deed en dat heb ik altijd gedaan.” (regel 9 t/m 10). Duiding: Respondent 1 geeft hier aan dat ze van haar ouders veel steun krijgt als zij haar best op school doet. Zoals eerder is aangegeven bestaat er een band tussen schoolsucces en een succesvolle integratie in de Nederlandse samenleving. Door respondent 1 te motiveren om goed haar best te doen op school, motiveren de ouders hun dochter ook om zich goed in de Nederlandse maatschappij te vestigen. De betreffende uitspraak van respondent 1 wijst dus in de richting van culturele aanpassing. c) Wat: “Mijn moeder is net mijn beste vriendin. Ik vertel haar letterlijk alles. We zijn heel open met elkaar. Zij is in Nederland opgegroeid en weet daarom hoe ik denk en wat ik zie in de wereld. Als ze van de eerste generatie was geweest dan zou ze de denkbeelden van Marokko hebben gehad. Dan was de kloof tussen mijn moeder en ik groter geweest.” (regel 30 t/m 33). Duiding: Hier geeft respondent 1 aan dat ze een heel sterke band met haar moeder heeft. Dit wijst om dezelfde reden als bij a) op oriëntatie op de Marokkaanse cultuur en op cultuurbehoud. Tegelijkertijd geeft respondent 1 aan dat haar moeder haar goed begrijpt omdat ze ook in Nederland is opgegroeid en niet de denkbeelden van Marokko heeft, zoals de eerste generatie vrouwen dat volgens de respondent hebben. Op deze manier geeft de verteller dus aan dat zowel zijzelf als haar moeder denkbeelden hebben die beïnvloedt zijn door het leven in de Nederlandse maatschappij. In zijn geheel wijst dit stukje levensverhaal dus zowel op oriëntatie op de Nederlandse cultuur als op oriëntatie op de Marokkaanse cultuur en wordt de acculturatierichting van de respondent hier dus gekenmerkt door biculturalisme. d) Wat: “Mijn zusje en mijn kinderen zal ik waarschijnlijk nog beter begrijpen dan mijn moeder mij begrijpt. Ik heb namelijk dingen meegemaakt die mijn moeder weer niet heeft meegemaakt. Wanneer mijn zusje later in de pubertijd zit, zal zij altijd bij mij terecht kunnen.” (regel 33 t/m 36). Duiding: In dit stukje tekst geeft respondent 1 aan dat zij dingen meegemaakt heeft die haar moeder niet heeft meegemaakt en dat zij haar zusje daarom nog beter begrijpt. Dit geeft aan dat er over de generaties heen veranderingen plaatsvinden. 35
Veranderingen die ervoor zorgen dat er een afstand ontstaat tussen de denkbeelden van Marokkaanse vrouwen van de eerste generatie die nog grotendeels de cultuur van Marokko met zich meedragen en de derde generatie Marokkaanse vrouwen die in hun denkbeelden in grote mate beïnvloedt zijn door de Nederlandse samenleving. Dit stukje verhaal wijst dus in de richting van culturele aanpassing. e) Wat: “Het was een moeilijk jaar. Mijn neefje is toen overleden. Hij was negen jaar oud. Het kwam hard bij mij aan. Zij zusje is nu ook ziek. Elke dag wens ik dat ze beter wordt. Dat ze geen operaties meer hoeft te ondergaan. In hetzelfde jaar hebben zowel mijn oom als mijn vader in het ziekenhuis gelegen. Gelukkig is dat goed afgelopen. Ik ging elke dag dat ze er lagen bij ze langs. Ik denk dat mijn familie en ik samen een reden vormden om te vechten om in leven te blijven.” (regel 44 t/m 49). Duiding: In dit stukje waarin respondent 1 over de gezondheid van familieleden vertelt, komt duidelijk naar voren dat zij een heel sterke band met haar familieleden heeft, wat om dezelfde redenen als bij a) op cultuurbehoud wijst. f) Wat: “Trouwen is mijn grootste droom. Het is ook de droom van mijn moeder voor mij.”(regel 56). Duiding: Ook dit stukje tekst wijst op een sterke band met familieleden en op oriëntatie op de Marokkaanse cultuur. Daarnaast komt in dit stukje tekst naar voren dat wat de grootste droom voor de moeder is, ook de grootste droom voor respondent nummer 1 is, wat zou kunnen betekenen dat er traditionele machtsverhoudingen tussen de respondent en haar moeder gelden, wat zou kunnen wijzen op oriëntatie op de Marokkaanse cultuur en dus op cultuurbehoud. g) Wat: “Ik kijk ook heel erg vooruit naar het krijgen van kinderen. Kinderen zijn zo mooi. Het is iets van jou en de persoon waarvan je houdt. Het is het symbool van de liefde tussen twee mensen. Ik ben echt romantisch en bij het horen van het woord kinderen begin ik al meteen te dromen. Ik zal mijn moeder en mijn schoonmoeder er ook blij mee maken want zij zullen oma worden en dat geweldig vinden.” (regel 62 t/m 66). Duiding: In dit stukje tekst wijst respondent 1 op het feit dat zij heel graag kinderen wil krijgen. Meteen daarna vertelt zij dat ze haar moeder en schoonmoeder er blij mee zal maken. Zij geeft hiermee aan dat ze een verbinding voelt tussen drie verschillende generaties vrouwen en dat haar moeder en schoonmoeder voor haar verbonden zijn met het idee van kinderen krijgen. Dit stukje tekst geeft aan dat respondent 1 wat het krijgen van kinderen betreft georiënteerd is op haar eigen moeder en dus op haar eigen cultuur en wijst als gevolg hiervan in de richting van cultuurbehoud. h) Wat: “Ik wil ook dat zijn familie heel open is en dat zijn familie en mijn familie goed met elkaar kunnen opschieten. Ze zullen mij moeten accepteren zoals ik ben. (regel 74 t/m 76). Duiding: Respondent 1 spreekt hier haar wens uit om geaccepteerd toe worden zoals ze is door de familie van haar toekomstige man. Tegelijkertijd komt ook hier weer duidelijk naar voren dat respondent 1 veel belang hecht aan familie. Hoewel respondent nummer 1 familie erg belangrijk vind, spreekt ze ook haar zorg uit om te worden geaccepteerd zoals ze is en daarmee de angst dat, dat niet gebeurd en dat er grote verschillen bestaan tussen de familie van haar toekomstige man en zijzelf. Later wordt het hierop volgende stuk verhaal behandeld, en komt naar voren dat de angst van respondent 1 om geaccepteerd te worden door de familie van haar vriend, alles te
36
maken heeft met het feit zij in haar leven de vrijheden wenst te hebben die bij de huidige tijd horen en dat de Marokkaanse vrouwen van vorige generaties minder vrijheden kenden. De vrijheden waar respondent 1 het over heeft, zijn vrijheden die ze wenst te hebben als gevolg van het feit dat ze in Nederland is opgegroeid. Dit stuk wijst dus aan de ene kant op cultuurbehoud door het belang dat de respondent aan familie hecht en aan de andere kant ook op culturele aanpassing door het belang dat de respondent aan haar eigen individuele vrijheid hecht. Er is hier dus sprake van biculturalisme. i) Wat: ”Net als mijn moeder die hier heel bekend is. Aicha dat is een voorbeeld. Als zakenvrouw, als moeder en als vrouw.” (regel 96 t/m 97). Duiding: In dit laatste stukje tekst waarin de respondent het over familie heeft, brengt ze weer naar voren hoe belangrijk haar moeder is. Dit stukje tekst wijst dus op cultuurbehoud. Binnen het domein familie van respondent 1 is cultuurbehoud de richting van de acculturatie waarin respondent 1 gaat. Vijf stukken van haar verhaal waarin ze over familie praat, wijzen namelijk in de richting van cultuurbehoud terwijl er maar twee stukken verhaal op culturele aanpassing en twee stukken verhaal op biculturalisme wijzen. De stukken die wijzen op cultuurbehoud zijn allemaal stukken waarin cultuurbehoud het indirecte gevolg is van de sterke band van de respondent met haar familie die een Marokkaanse achtergrond heeft. Veel contacten met mensen binnen de eigen groep en de wens tot veel contacten met mensen binnen de eigen groep wijzen op collectivisme en cultuurbehoud. Tegelijkertijd hoeft het hebben van een sterke band met de familie die dezelfde culturele achtergrond heeft als de respondent niet vanzelfsprekend culturele aanpassing tegen te gaan. De 2 stukken tekst waarin culturele aanpassing als acculturatierichtingen naar voren komen, geven aan dat de respondent ook als het met haar familie te maken heeft, waarneemt dat er over de generaties heen veranderingen plaatsvinden in denkbeelden die alles te maken hebben met het leven in Nederland en het verloop van de tijd. Maar omdat er meer stukken tekst op cultuurbehoud dan op aanpassing aan de Nederlandse cultuur of op biculturalisme wijzen, kan er gesteld worden dat ‘cultuurbehoud’ binnen het domein familie de acculturatierichting is van respondent 1.
2) Hoeveelheid en manieren van sociale contacten a) Wat: “Samen met mijn nicht Mariam hebben we vele mooie momenten beleefd. Zij was, is en zal voor altijd mijn beste vriendin en mijn vertrouwenspersoon zijn. We hebben elkaar altijd in alles gesteund. Ook van mijn ouders heb ik altijd veel steun gekregen.” (regel 7 t/m 10) Duiding: Dit stukje tekst is al onder het domein ‘familie’ besproken. De hechte vriendschapsrelatie van respondent 1 met haar nicht wijst op cultuurbehoud. De beste vriendin van de respondent is namelijk iemand uit haar eigen familie met dezelfde cultuur als zijzelf en zoals eerder is aangegeven wijzen veel contacten met mensen uit de eigen groep op cultuurbehoud. b) Wat: “Ik kan goed met mensen opschieten. Zowel met Marokkanen als met Turken en Nederlanders. Ook met mijn leraren heb ik een goede band. Op school kent bijna iedereen me.” (regel 14 t/m 16)
37
Duiding: Respondent 1 geeft hier aan dat ze veel contacten en goede contacten heeft met mensen uit haar eigen groep, met mensen uit Nederland en met mensen uit Turkije. Het feit dat zij niet alleen maar met mensen met een Marokkaanse afkomst omgaat, wijst op culturele aanpassing. Tegelijkertijd komt in het stukje tekst naar voren dat de respondent eerder collectivistisch dan individualistisch is ingesteld wat wijst op cultuurbehoud. De respondent geeft ook aan dat zij een goede band met haar leraren heeft. In de traditionele Marokkaanse cultuur waarin de machtsafstand tussen mensen hoger is dan in Nederland zou een goede band met leraren moeilijker te bewerkstelligen zijn. Dat de respondent een goede band met haar leraren heeft, geeft aan dat de machtsafstand tussen haar en haar leraren klein is wat wijst op aanpassing aan de Nederlandse cultuur die door kleine machtsafstanden gekenmerkt wordt. In zijn geheel wijst dit stukje tekst dus eerder op culturele aanpassing dan op cultuurbehoud. c) Wat: “Mijn moeder is net mijn beste vriendin.” (regel 30) Duiding: Zoals eerder is aangegeven wijst deze zin op het eerste gezicht in de richting van cultuurbehoud omdat de respondent haar moeder en dus iemand uit haar eigen groep als beste vriendin beschouwt en contacten met mensen uit de eigen groep op cultuurbehoud wijzen. Tegelijkertijd hoeft de vriendschapsrelatie tussen de respondent en haar moeder niets te betekenen. Nederlandse meisjes kunnen ook een goede band met hun moeder hebben en het is zowel in een meer collectivistische als in een meer individualistische cultuur normaal om een hechte band te hebben met de naaste familie. Bovendien geeft de vriendschapsband aan dat de respondent en haar moeder zich wat macht betreft eerder als gelijken dan als ongelijken beschouwen wat op een kleine machtsafstand wijst en dus in de richting gaat van culturele aanpassing. In zijn geheel wijst dit stukje tekst dus zowel op cultuurbehoud als op culturele aanpassing en is er dus sprake van biculturalisme. d) Wat: “Wanneer mijn zusje later in de pubertijd zit, zal zij altijd bij mij terecht kunnen. Zo ben ik namelijk. Als er iemand pijn heeft of hulp nodig heeft dan vergeet ik alles waarmee ik op dat moment bezig ben, want dan moet ik er eerst voor die persoon zijn. Als het daarna beter met die personen gaat, dan word ik daar zo gelukkig van. Soms moet ik wel oppassen dat ik mezelf niet vergeet. Dan is het zoveel. Teveel.” (regel 35 t/m 40) Duiding: Het bovenstaande deel uit het verhaal van de respondent wijst op collectivisme. De respondent geeft aan dat zij zichzelf opzij legt om anderen te kunnen helpen, dat zij het belangrijker vind om er voor anderen te zijn dan om er voor zichzelf te zijn. Hier staat dus niet het belang van het eigen individu maar het belang van de groep centraal. Zoals eerder vermeld, is het belang van de groep in de Marokkaanse cultuur groter dan in de Nederlandse cultuur. Het bovenstaande stukje verhaal wijst dus in de richting van cultuurbehoud. e) Wat: “Een neefje van mij is toen overleden. Hij was negen jaar oud. Het kwam hard bij mij aan. Zijn zusje is nu ook ziek. Elke dag wens ik dat ze beter wordt. Dat ze geen operaties meer hoeft te ondergaan. In hetzelfde jaar hebben zowel mijn oom als mijn vader in het ziekenhuis gelegen. Gelukkig is dat goed afgelopen. Ik ging elke dag dat ze er lagen bij ze langs. Ik denk dat mijn familie en ik samen een reden vormden voor ze om te vechten om in leven te blijven. Ik weet nu, na alles wat er gebeurd is, hoe belangrijk het is om de juiste keuzes te maken.” (regel 44 t/m 50)
38
Duiding: Ook hier geeft de respondent door middel van het geen ze vertelt aan dat loyaliteit aan de groep voor haar erg belangrijk is. Ze geeft aan dat familie een reden vormden voor haar oom en haar vader om te vechten om te overleven wat wijst op behoud van de eigen meer collectivistische cultuur bij de respondent. In collectivistische culturen worden mensen volgens Hofstede (1980) vanaf hun geboorte opgenomen in sterke, hechte groepen, die hen levenslang bescherming bieden in ruil voor onvoorwaardelijke loyaliteit. Om dezelfde redenen als bij d) wijst dit stukje tekst dus op cultuurbehoud. f) Wat: “Een aantal van mijn vroegere Marokkaanse vriendinnen hadden andere gedachtes en doelen in het dagelijkse leven. Ik wilde ze eigenlijk niet verliezen maar ik heb toch besloten mijn eigen weg te volgen.” (regel 51 t/m 53) Duiding: Uit dit stukje tekst valt er niet echt een acculturatierichting te bepalen. De respondent geeft hier slechts aan dat ze ooit Marokkaanse vriendinnen had, die ze nu niet meer heeft omdat zij besloten heeft een andere weg te volgen. Dat betekent niet dat ze nu helemaal geen Marokkaanse vriendinnen meer heeft of alleen nog maar Nederlandse vriendinnen heeft. Het stukje tekst wijst dus niet in de richting van culturele aanpassing en ook niet in de richting van cultuurbehoud. Als gevolg hiervan kan de richting van de acculturatie van de respondent in dit stukje tekst niet worden vastgesteld. g) Wat: “Ik zou heel graag een voorbeeld willen zijn voor de Marokkanen in Nederland. Net als mijn moeder die hier heel bekend is.” (regel 95 t/m 96) Duiding: Hier geeft de respondent aan dat zij in de toekomst een voorbeeld zou willen zijn voor andere mensen met een Marokkaanse afkomst in Nederland. Dit betekent dat zij niet individualistisch is ingesteld. Het idee om als voorbeeld te dienen voor de Marokkaanse groepering geeft aan dat zij belang hecht aan de groep en dan voornamelijk haar eigen groep wat weer op oriëntatie op de eigen cultuur wijst. Bovendien verbindt de respondent het idee om als voorbeeld te dienen met haat moeder, een lid van haar eigen groep. Dit stukje tekst wijst in zijn geheel genomen dus op cultuurbehoud bij de respondent. h) Wat: “Ons niet laten beïnvloeden door anderen en tegelijkertijd onze ouders niet teleurstellen.” (regel 90 t/m 91) Duiding: Deze zin wijst zowel op cultuurbehoud als op culturele aanpassing. Het eerste deel waarin de respondent zegt dat het niet goed is om zich door anderen te laten beïnvloeden wijst erop dat de respondent het belangrijk vind om een eigen mening te hebben. Een idee dat meer individualistisch en dus Nederlands van aard is dan collectivistisch en Marokkaans van aard. In het tweede deel van de zin stelt de respondent echter dat de ouders tegelijkertijd niet teleurgesteld dienen te worden. Dit wijst op gehoorzaamheid aan de ouders en op het letten op de mening van de groep bij het maken van levenskeuzes en dus op collectivisme en een grote machtsafstand. Bovendien geeft ze zo aan dat ze door rekening te houden met haar ouders, rekening houdt met de mensen van de tweede generatie die meer de denkbeelden van Marokko hebben dan de mensen van de derde generatie. Dit stukje tekst wijst dus zowel op cultuurbehoud als op culturele aanpassing en er is hier dus sprake van biculturalisme. In totaal zijn er binnen het domein ‘hoeveelheden en manieren van sociale contacten’ vier stukjes tekst die op cultuurbehoud wijzen, is er een stukje tekst dat
39
op culturele aanpassing wijst en zijn er twee stukken tekst die op biculturalisme wijzen. Hoewel de respondent veel vrienden van veel verschillende nationaliteiten heeft en ook met leraren goed kan opschieten, vind ze haar familie en de mening van haar familie ten aanzien van haar eigen leven erg belangrijk. In dit domein is er dus zowel sprake van aanpassing aan de Nederlandse cultuur als van behoud van de eigen cultuur. Maar de hoeveelheid en intensiteit van de contacten die de respondent met haar familie onderhoudt lijkt groter te zijn dan de intensiteit en hoeveelheid van contacten die de respondent met mensen buiten haar eigen groep onderhoudt. In totaal zijn er binnen het domein ‘hoeveelheid en manieren van sociale contacten’ meer uitspraken die wijzen op oriëntatie op de Turkse/Marokkaanse cultuur dan op oriëntatie op de Nederlandse cultuur of op biculturalisme en gaat de acculturatie van de respondent binnen het domein ‘hoeveelheid en manieren van sociale contacten’ dus in de richting van cultuurbehoud.
3) Culturele gewoontes en trots Er wordt in het verhaal van respondent 1 niet gesproken over culturele gewoontes en trots. Er valt binnen dit domein dus geen acculturatierichting te bepalen.
4) Huwelijk en seksualiteit a) Wat: “ Trouwen is mijn grootste droom. Het is ook de droom van mijn moeder voor mij. Ik ben de oudste van haar kinderen en zal dus als eerste trouwen. We zien het al helemaal voor ons. Een groot trouwfeest waarvoor iedereen zal worden uitgenodigd. Ik zal de prinses en het hoogtepunt van de dag zijn. Alles zal voor mij worden geregeld. Ik wil het zo graag meemaken. Ik kan niet wachten!” (regel 56 t/m 60) Duiding: Net zoals binnen het familie domein bij (f) wijst de eerste zin van dit stukje tekst eerder in de richting van cultuurbehoud dan in de richting van culturele aanpassing. Ook de tweede zin wijst op cultuurbehoud omdat deze aangeeft dat de respondent eerder collectivistisch dan individualistisch is ingesteld. Ze zegt namelijk ”We zien het al helemaal voor ons.” en niet “Ik zie het al helemaal voor me.”. De rest van dit stukje tekst dat over trouwen gaat kan net zo goed geldig zijn voor een meisje met een Nederlandse afkomst als voor een meisje met een Marokkaanse afkomst. Het romantische beeld dat de respondent hier van een bruiloft geeft is niet cultuurgebonden en geeft niet aan of de respondent haar cultuur wat trouwen betreft behoudt of zich wat trouwen betreft aan de Nederlandse cultuur aanpast. Het tweede deel van dit stukje tekst wijst dus niet in de richting van cultuurbehoud en ook niet in de richting van culturele aanpassing en als gevolg hiervan kan er voor dit stukje geen acculturatierichting bepaald worden. Dit deel van het verhaal wijst in zijn geheel genomen dus in de richting van cultuurbehoud. b) Wat: “Ik kijk ook heel erg vooruit naar het krijgen van kinderen. Kinderen zijn zo mooi. Het is iets van jou en de persoon waarvan je houdt. Het is het symbool van de liefde tussen twee mensen. Ik ben echt romantisch en bij het horen van het woord kinderen begin ik al meteen te dromen. Ik zal mijn moeder en mijn schoonmoeder er ook blij meemaken want zij zullen oma worden en dat geweldig vinden. Als er over Dounia gesproken wordt dan spreekt men al snel over ‘huisje, boompje, beestje’. Later heb ik samen met mijn man een knus huisje waarin boven alles de liefde zal
40
heersen. Ik kijk ernaar uit en droom ervan. Ik weet natuurlijk nog niet hoe het zal zijn en met welke man ik zal trouwen. Het is zo spannend en wazig allemaal.” (regel 62 t/m 69) Duiding: In het eerste deel van deze tekst waarin de respondent spreekt over het krijgen van kinderen als het symbool van de liefde tussen twee mensen is het niet mogelijk om te spreken van cultuurbehoud of culturele aanpassing. Niet alleen Marokkaanse of Nederlandse meisjes krijgen deze beelden voor zich als ze denken aan het krijgen van kinderen. De acculturatierichting van het eerst deel van de tekst kan dus niet bepaald worden. Daarna volgt er een zin waarin de respondent aangeeft dat ze haar moeder en schoonmoeder ook blij zal maken met kinderen. Zij geeft hiermee aan dat ze een verbinding voelt tussen drie verschillende generaties vrouwen en dat haar moeder en schoonmoeder voor haar verbonden zijn met het idee van kinderen krijgen. Deze zin geeft aan dat respondent 1 wat het krijgen van kinderen betreft georiënteerd is op haar eigen moeder, op haar eigen familie en dus op haar eigen cultuur en wijst als gevolg hiervan in de richting van cultuurbehoud. In het stukje dat op deze zin volgt, komt er net zoals in het eerste stukje van deze tekst geen acculturatierichting naar voren. c) Wat: “Ik heb wel heel veel eisen ten aanzien van de man waarmee ik ga trouwen. Hij moet betrouwbaar, eerlijk, Moslim en gelovig zijn. We moeten samen kunnen lachen, het moet gezellig zijn. Ik wens een man waarmee ik alles kan delen zodat ik me nergens voor hoef te schamen en me veilig en beschermd bij hem kan voelen. Ik wil ook dat zijn familie heel open is en dat zijn familie en mijn familie goed met elkaar kunnen opschieten. Ze zullen mij moeten accepteren zoals ik ben.” (regel 71 t/m 76) Duiding: De eerste zin van deze tekst wijst op cultuurbehoud. Het feit dat de respondent aangeeft dat zij met een Moslim wil trouwen, een geloof dat wordt verbonden met de Marokkaanse cultuur en niet met de Nederlandse cultuur, geeft aan dat de respondent wat trouwen betreft haar eigen geloof en daarmee haar eigen cultuur wenst te behouden en zich niet wenst aan te passen aan het geloof en de cultuur van Nederland. Behalve dat hij gelovig is, wenst de respondent van haar man ook dat hij eerlijk en betrouwbaar is. Een man waarmee ze alles kan delen, waarvoor ze zich niet hoeft te schamen en waarmee het gezellig is. Dat de respondent deze eigenschappen van haar toekomstige man wenst, geeft aan dat zij zich aan de Nederlandse cultuur wenst te adapteren en dus op culturele aanpassing. Zij wenst haar toekomstige echtgenoot namelijk eigenschappen toe die wijzen op de wens tot een gelijke machtsverdeling tussen haar en haar man en tussen mannen en vrouwen. Een eigenschap die meer tot de meer vrouwelijke Nederlandse cultuur behoort dan tot de meer mannelijke Marokkaanse cultuur. In het stukje tekst dat volgt, geeft de respondent aan dat ze wenst dat haar familie en de familie van haar toekomstige man goed met elkaar kunnen opschieten en dat zij door de familie wenst geaccepteerd te worden zoals ze is. Het feit dat ze wenst dat de families goed met elkaar kunnen opschieten wijst op collectivisme en dus op cultuurbehoud. Tegelijkertijd geeft de respondent door te melden dat zij door de familie van haar toekomstige man wenst te worden geaccepteerd zoals ze is aan, dat zij binnen de familie, los van de groep om haar heen, haar eigen individuele identiteit wenst te behouden wat op een meer individualistische instelling en dus op culturele aanpassing wijst. Dit deel van het verhaal wijst in zijn geheel genomen dus net zoveel op culturele aanpassing als op cultuurbehoud waardoor kan worden gesteld dat biculturalisme hier de acculturatierichting van de respondent is.
41
d) Wat: “We leven nu in 2006. Vroeger werden Marokkaanse mensen vaak uitgehuwelijkt. Nu trouwen de meeste Marokkaanse stelletjes pas als ze elkaar beter hebben leren kennen. Wel zijn er nog altijd veel roddels. Ik denk daarom goed na bij wat ik doe. Als ik een jongen leer kennen dan denk ik altijd eerst “Zou ik een toekomst met hem kunnen hebben?”. En pas als het antwoord op deze vraag positief is, zou ik het er misschien op wagen. Als ik verliefd ben op iemand waarvan ik weet dat een gedeelde toekomst onmogelijk is, dan wacht ik af. De verliefdheid gaat dan vanzelf over. Maar soms wil ik me niets aantrekken van roddels. Het is mijn leven en het zijn mijn keuzes. Het is tussen mij en God. Als een jongen mij leuk vindt en echt voor me gaat dan luistert hij niet naar roddels. We leven in de tijd van nu. In de tijd van nu hoort een jongen uit zichzelf naar je toe te komen en je te willen kennen. In de tijd van nu ken je elkaar al voor een lange tijd voordat je trouwt en is trouwen een gezamenlijke beslissing.” (regel 78 t/m 88) Duiding: Ook in dit deel van het verhaal komt naar voren dat de respondent aan de ene kant haar individuele vrijheid wenst te hebben en vrij wenst te zijn in haar keuzes en aan de andere kant rekening houdt met de mening van haar eigen groep. Zij wil graag haar eigen weg volgen en wat trouwen en vriendjes betreft haar eigen keuzes kunnen maken maar geeft tegelijkertijd aan dat ze door de druk van de Marokkaanse gemeenschap om haar heen toch goed moet nadenken bij wat ze doet om roddels te voorkomen. Zij geeft aan dat de Marokkaanse cultuur veranderd is en dat mensen niet meer worden uitgehuwelijkt, maar dat er nog altijd veel sociale controle is. Hier komt dus een innerlijke tweestrijd naar voren bij de verteller tussen individualisme en collectivisme, tussen cultuurbehoud en culturele aanpassing. Beide acculturatierichtingen lijken hier net zoveel aanwezig te zijn en als gevolg hiervan komt uit dit deel van het verhaal van de respondent biculturalisme als acculturatierichting naar voren. Binnen het domein huwelijk en seksualiteit zijn er twee stukken tekst die op biculturalisme wijzen en twee stukken tekst die op cultuur behoud wijzen. Bij biculturalisme is er zowel sprake van aanpassing aan de Nederlandse cultuur als van behoud van de Marokkaanse cultuur. In andere woorden kan er ook worden gesteld dat er vier stukken tekst op cultuurbehoud wijzen (twee stukken die direct op cultuurbehoud wijzen, plus twee stukken die binnen de stukken die wijzen op biculturalisme op cultuurbehoud wijzen) en twee stukken tekst op culturele aanpassing wijzen (binnen de stukken die wijzen op biculturalisme). Hoewel de respondent haar individuele vrijheid belangrijk vindt, houdt ze in haar wensen met betrekking tot het huwelijk toch rekening met de mening van de Marokkaanse groep die haar omringt. In totaal zijn er binnen het ‘huwelijk en seksualiteit’ domein meer uitspraken die aangeven dat de respondent op de Marokkaanse cultuur georiënteerd is dan uitspraken die aangeven dat de respondent op de Nederlandse cultuur georiënteerd is. Dit betekent dat de acculturatie van de respondent binnen dit domein in de richting van cultuurbehoud gaat.
5) Feestelijkheden en eten a) Wat: “Trouwen is mijn grootste droom. Het is ook de droom van mijn moeder voor mij. Ik ben de oudste van haar kinderen en zal dus als eerste trouwen. We zien het al helemaal voor ons. Een groot trouwfeest waarvoor iedereen zal worden uitgenodigd.
42
Ik zal de prinses en het hoogtepunt van de dag zijn. Alles zal voor mij worden geregeld. Ik wil het zo graag meemaken. Ik kan niet wachten!” (regel 56 t/m 60) Duiding: Uit dit stukje tekst valt er geen acculturatierichting te bepalen voor het domein eten en feestelijkheden. Binnen het huwelijk en seksualiteit domein is deze tekst al besproken en kwam er naar voren dat de relatie die er gelegd wordt tussen de eigen droom om te trouwen en de droom van de moeder over haar dochters huwelijk op cultuurbehoud wees. Maar wat voor het huwelijksdomein geldt, geld niet voor het feestelijkheden en eten domein. Er wordt in de bovenstaande tekst niet gesproken over de manier waarop het feest dient plaats te vinden of over wat er bij het feest gegeten wordt. Het is dus niet mogelijk vast te stellen of er typisch Marokkaans eten zal worden gegeten of Marokkaanse muziek zal worden gedraaid of juist typisch Nederlands eten zal worden gegeten of Nederlandse muziek zal worden gedraaid. Het enige wat in de richting van cultuurbehoud zou kunnen wijzen is het feit dat de respondent wenst dat iedereen op haar huwelijk wordt uitgenodigd. Dat ‘iedereen’ zou op collectivisme kunnen wijzen. Maar ook Nederlandse meisjes willen vaak dat er veel mensen naar hun huwelijk komen. Dit stuk van het verhaal geeft dus geen duidelijke acculturatierichting aan voor het ‘feestelijkheden en eten’ domein. Zoals hierboven duidelijk naar voren is gekomen valt er geen acculturatierichting vast te stellen voor het domein ‘feestelijkheden en eten’.
6) Vrijetijdsactiviteiten a) Wat: “Op zulke momenten ga ik vaak schoenen kopen. Elke keer als ik een schoenenwinkel binnenloop dan moet ik er gewoon nog een paar aanschaffen. Mijn kast puilt ervan uit.” (regel 42 t/m 43) Duiding: Ook hier is het moeilijk een acculturatierichting te bepalen. Het houden van schoenen en het in grote mate kopen ervan is niet cultuur gebonden. Zowel Marokkaanse als Nederlandse meisjes kunnen van schoenen houden en het leuk vinden schoenenwinkels te bezoeken en er schoenen te kopen. Tegelijkertijd kan het feit dat de respondent veel schoenen koopt wijzen op een goede sociaal/ economische situatie bij de familie van de respondent wat, zoals eerder is besproken een positieve invloed heeft op aanpassing aan de Nederlandse maatschappij. Bovendien kan de wens om schoenen voor zichzelf aan te schaffen wijzen op een individualistische instelling omdat het hier gaat om het bevredigen van de wensen van het eigen individu en niet om het bevredigen van de wensen van de omringende groep. Ten slotte geeft het feit dat de respondent in haar vrije tijd vaak schoenen koopt aan, dat zij haar vrije tijd veel buitenshuis doorbrengt temidden van de Nederlandse maatschappij. Zij mag haar vrije tijd naar eigen wens doorbrengen en is in haar vrije tijd niet alleen maar binnenshuis, samen met haar eigen familie. Het veel buitenshuis zijn kan leiden tot meer contacten met mensen buiten de eigen groep en binnen de Nederlandse maatschappij en daarmee op een grotere oriëntatie op de Nederlandse cultuur. Concluderend kan er dus gesteld worden dat de bovenstaande tekst binnen het domein ‘vrijetijdsactiviteiten’ eerder op culturele aanpassing dan op cultuurbehoud wijst. Hoewel er slechts een stuk tekst in het verhaal van de respondent is gevonden dat over het domein ‘vrijetijdsactiviteiten’ ging en dit niet representatief hoeft te zijn voor de rest van de manieren waarop de respondent haar vrije tijd doorbrengt, stelt
43
de onderzoeker hier toch vast dat er eerder sprake is van culturele aanpassing dan van cultuurbehoud. De uitspraken over vrijetijdsactiviteiten die er zijn, wijzen namelijk op oriëntatie op de Nederlandse cultuur. Volgens de analyse methode kan er dus gesteld worden dat er binnen het domein ‘vrijetijdsactiviteiten’ sprake is van culturele aanpassing.
7) Fatsoen a) Wat: “We leven nu in 2006. Vroeger werden Marokkaanse mensen vaak uitgehuwelijkt. Nu trouwen de meeste Marokkaanse stelletjes pas als ze elkaar beter hebben leren kennen. Wel zijn er nog altijd veel roddels. Ik denk daarom goed na bij wat ik doe. Als ik een jongen leer kennen dan denk ik altijd eerst “Zou ik een toekomst met hem kunnen hebben?”. En pas als het antwoord op deze vraag positief is, zou ik het er misschien op wagen. Als ik verliefd ben op iemand waarvan ik weet dat een gedeelde toekomst onmogelijk is, dan wacht ik af. De verliefdheid gaat dan vanzelf over. Maar soms wil ik me niets aantrekken van roddels. Het is mijn leven en het zijn mijn keuzes. Het is tussen mij en God. Als een jongen mij leuk vindt en echt voor me gaat dan luistert hij niet naar roddels. We leven in de tijd van nu. In de tijd van nu hoort een jongen uit zichzelf naar je toe te komen en je te willen kennen. In de tijd van nu ken je elkaar al voor een lange tijd voordat je trouwt en is trouwen een gezamenlijke beslissing.” (regel 78 t/m 88) Duiding: Het bovenstaande stukje tekst gaat over het geen de respondent als fatsoenlijk gedrag beschouwt. Ze geeft aan dat de tijden zijn verandert en dat het tegenwoordig niet onfatsoenlijk is om een jongen beter te leren kennen voordat er een huwelijk plaatsvindt terwijl er vroeger nog veel Marokkaanse mensen werden uitgehuwelijkt. Tegelijkertijd stelt ze dat er nog altijd sprake is van veel roddels en sociale controle en dat zij daar rekening mee houdt, hoewel ze vindt dat ze eigenlijk zelf zou moeten kunnen bepalen wat wel of niet fatsoenlijk is. Net zoals bij d) binnen het domein ‘huwelijk en seksualiteit’ komt hier een innerlijke tweestrijd naar voren bij de verteller tussen individualisme en collectivisme en tussen cultuurbehoud en culturele aanpassing. Beide acculturatierichtingen lijken hier net zoveel aanwezig te zijn en als gevolg hiervan komt uit dit deel van het verhaal van de respondent biculturalisme als acculturatierichting naar voren. Binnen het verhaal van respondent nummer 1 komt biculturalisme als acculturatierichting voor het domein ‘fatsoen’ naar voren.
8) Taal Binnen het verhaal van respondent één wordt er niet gesproken over de Nederlandse of de Marokkaanse taal. Toch heeft de onderzoeker tijdens het interview kunnen waarnemen dat de respondent vloeiend Nederlands sprak en dat de respondent ook wanneer haar moeder haar in het Arabisch toesprak, in het Nederlands antwoordde. Zowel het feit dat de respondent goed Nederlands sprak als het feit dat de respondent tegen haar moeder in het Nederlands antwoordde wijst op culturele aanpassing. Zoals in hoofdstuk twee aan de orde is gekomen, is een goede beheersing van de Nederlandse taal een factor die de integratie bevordert omdat er meer en intensievere contacten kunnen plaatsvinden met Nederlanders, omdat een goede taalbeheersing
44
een goed onderwijs niveau stimuleert en omdat de sociaal economische positie van een ‘allochtoon’ door middel van een goede beheersing van de Nederlandse taal verbeterd kan worden. Binnen het domein ‘taal’ gaat de acculturatie van de respondent dus in de richting van culturele aanpassing.
9) Kleding a) Wat: “Elke keer als ik een schoenenwinkel binnenloop dan moet ik er gewoon nog een paar aanschaffen. Mijn kast puilt ervan uit. Vorig jaar heb ik veel schoenen gekocht.” (regel 42 t/m 43) Duiding: Dit deel van het verhaal van de respondent is al binnen het domein ‘vrijetijdsactiviteiten’ behandeld en wijst binnen het domein ‘kleding’ om dezelfde redenen als bij ‘vrijetijdsactiviteiten’ eerder op culturele aanpassing dan op cultuurbehoud. Behalve als gevolg van de bovenstaande zin uit het verhaal van de respondent, heeft de onderzoeker ook andere redenen om aan te nemen dat de respondent wat kleding betreft eerder in de richting van culturele aanpassing dan in de richting van cultuurbehoud op de acculturatieschaal zit. De onderzoeker heeft tijdens het afnemen van het levensverhaalinterview bij de respondent kunnen waarnemen dat de respondent geen hoofddoek droeg wat eerder bij de Nederlandse Christelijke cultuur hoort dan bij de Marokkaanse Islamitische cultuur. Binnen het domein kleding is er bij de respondent dus sprake van culturele aanpassing.
10) Maatschappij/maatschappelijke veiligheid In het verhaal van respondent nummer 1 wordt er niet gesproken over zaken die met maatschappelijke veiligheid te maken hebben. Wel wordt er gesproken over zaken die betrekking hebben op de Marokkaanse maatschappij in Nederland. a) Wat: “We leven nu in 2006. Vroeger werden Marokkaanse mensen vaak uitgehuwelijkt. Nu trouwen de meeste Marokkaanse stelletjes pas als ze elkaar beter hebben leren kennen. Wel zijn er nog altijd veel roddels Maar soms wil ik me niets aantrekken van roddels. Het is mijn leven en het zijn mijn keuzes. Het is tussen mij en God. Als een jongen mij leuk vindt en echt voor me gaat dan luistert hij niet naar roddels. We leven in de tijd van nu. In de tijd van nu hoort een jongen uit zichzelf naar je toe te komen en je te willen kennen. In de tijd van nu ken je elkaar al voor een lange tijd voordat je trouwt en is trouwen een gezamenlijke beslissing.” (regel 78 t/m 88) Duiding: Dit stukje tekst is al behandeld binnen het domein ‘fatsoen’ en binnen het domein ‘huwelijk en seksualiteit’ en wijst op biculturalisme. b) Wat: “We moeten ons eigen leven kunnen leiden. Ons niet laten beïnvloeden door anderen en tegelijkertijd onze ouders niet teleurstellen. (regel 90 t/m regel 91) Duiding: Dit deel van het verhaal van de respondent wijst zowel op cultuurbehoud als op culturele aanpassing. Het eerste deel waarin de respondent zegt dat het niet
45
goed is om zich door anderen te laten beïnvloeden wijst erop dat de respondent het belangrijk vind om een eigen mening te hebben. Een idee dat meer individualistisch en dus Nederlands van aard is dan collectivistisch en Marokkaans van aard. Daarna stelt de respondent echter dat de ouders tegelijkertijd niet teleurgesteld dienen te worden. Dit wijst op gehoorzaamheid aan de ouders en op het letten op de mening van de groep bij het maken van levenskeuzes en dus op collectivisme en een grote machtsafstand. Bovendien geeft de respondent door rekening te houden met haar ouders, aan dat zij rekening houdt met de mensen van de tweede generatie die meer de denkbeelden van Marokko hebben dan de mensen van de derde generatie. Dit deel van het verhaal van de respondent wijst dus zowel op cultuurbehoud als op culturele aanpassing en er is hier dus sprake van biculturalisme. c) Wat: “We moeten niet alleen om onszelf geven. Als we proberen te bereiken wat we willen bereiken zal God het ons geven. Ieder mens dat lief heeft, zal geliefd zijn bij de mensen. God beloont ons daarvoor.” (regel 91 t/m93) Duiding: Nadat de respondent het over haar ouders heeft gehad, spreekt ze over God en stelt ze dat Hij helpt bij het bereiken van het geen mensen wensen te bereiken als zij daar hun best voor doen. Zij geeft aan dat God mensen beloont die andere mensen lief hebben. Met deze uitspraken geeft de respondent aan dat zij in God gelooft en dat het in haar ogen belangrijk is om, om andere mensen behalve de zelf te geven. Hier komt dus een meer collectivistische dan individualistische instelling naar voren. Bovendien wordt er hierboven ook aangegeven dat de respondent in God gelooft. Hoewel er in het verhaal niet staat om welke God het gaat, heeft de respondent tijdens het interview laten weten dat zij in Allah gelooft. Een geloof die eerder tot de Marokkaanse dan tot de Nederlandse cultuur behoort. Dit deel van het verhaal van de respondent wijst dus in de richting van cultuurbehoud. d) Wat: “Mijn levensmotto is dan ook bereiken wat ik wil bereiken. Mijn opleiding afronden, trouwen en iets van mezelf aan de samenleving meegeven. Ik zou heel graag een voorbeeld willen zijn voor de Marokkanen in Nederland. Net als mijn moeder die hier heel bekend is. Aicha dat is een voorbeeld. Als zakenvrouw, als moeder en als vrouw.” (regel 93 t/m 97) Duiding: In het bovenstaande deel van het verhaal geeft de respondent weer aan dat het voor haar niet alleen belangrijk is om de eigen levenswensen te vervullen wat op individualisme en culturele aanpassing wijst maar dat het voor haar ook belangrijk is om iets aan de samenleving mee te geven wat op collectivisme en cultuurbehoud wijst. De respondent betrekt hierbij weer haar moeder die zij als voorbeeld ziet. De bovenstaande uitspraken wijzen dus zowel op cultuurbehoud als op culturele aanpassing en er kan als gevolg hiervan gesteld worden dat biculturalisme in de bovenstaande zinnen de acculturatierichting is van de respondent. Binnen het domein ‘maatschappij en maatschappelijke veiligheid’ komt biculturalisme drie keer en cultuurbehoud een keer als acculturatierichting naar voren. Als gevolg hiervan kan er gesteld worden dat biculturalisme de richting is van de acculturatie van de respondent binnen dit domein.
46
11) Ruimdenkendheid, mentaliteit a) Wat: “ We leven nu in 2006. Vroeger werden Marokkaanse mensen vaak uitgehuwelijkt. Nu trouwen de meeste Marokkaanse stelletjes pas als ze elkaar beter hebben leren kennen. Wel zijn er nog altijd veel roddels. Ik denk daarom goed na bij wat ik doe. Als ik een jongen leer kennen dan denk ik altijd eerst “Zou ik een toekomst met hem kunnen hebben?”. En pas als het antwoord op deze vraag positief is, zou ik het er misschien op wagen. Als ik verliefd ben op iemand waarvan ik weet dat een gedeelde toekomst onmogelijk is, dan wacht ik af. De verliefdheid gaat dan vanzelf over. Maar soms wil ik me niets aantrekken van roddels. Het is mijn leven en het zijn mijn keuzes. Het is tussen mij en God. Als een jongen mij leuk vindt en echt voor me gaat dan luistert hij niet naar roddels. We leven in de tijd van nu. In de tijd van nu hoort een jongen uit zichzelf naar je toe te komen en je te willen kennen. In de tijd van nu ken je elkaar al voor een lange tijd voordat je trouwt en is trouwen een gezamenlijke beslissing.” (regel 78 t/m 88) Duiding: Dit deel van het verhaal van de respondent is al eerder besproken en wijst op biculturalisme. Binnen het domein ‘ruimdenkendheid en mentaliteit’ is biculturalisme de acculturatierichting van respondent 1.
12) Onderwijs: a) Wat: “Ook van mijn ouders heb ik altijd veel steun gekregen. Als ik maar mijn best op school deed en dat heb ik altijd gedaan.” (regel 9 t/m 10) Duiding: Zoals eerder is aangegeven bestaat er een positieve relatie tussen een hoog onderwijsniveau en een succesvolle integratie in de Nederlandse maatschappij. Door respondent 1 te motiveren om goed haar best te doen op school, motiveren de ouders hun dochter ook om zich goed in de Nederlandse maatschappij te vestigen. De betreffende uitspraak van respondent 1 wijst dus in de richting van culturele aanpassing. b) Wat: “Op de basisschool waren mijn leraren zeer enthousiast over mij. Ze vonden me een leuke en spontane meid.” (regel 12 t/m 13) Duiding: Ook in deze zin komt culturele aanpassing als acculturatierichting naar voren. Het feit dat de leraren van de respondent enthousiast over haar waren op de basisschool en dat deze leraren haar een leuke en spontane meid vonden, geeft aan de ene kant aan dat de respondent goed op school functioneerde omdat de leraren anders niet enthousiast over haar zouden zijn geweest en geeft aan de andere kant aan dat de respondent die door haar leraren als een leuke en spontane meid werd gezien, op de basisschool een open houding aannam ten aanzien van haar omgeving (anders hadden de leraren haar geen spontane meid gevonden). Zowel het goed functioneren op school als het zich openstellen ten aanzien van de omgeving stimuleert de aanpassing aan de Nederlandse cultuur. De invloed van schoolsucces op een succesvolle integratie is al besproken en het feit dat de respondent open was, stimuleert culturele aanpassing doordat de kans dat de respondent behalve door haar eigen cultuur ook door andere culturen, waaronder
47
de Nederlandse beïnvloed wordt, door de betreffende karaktereigenschap vergoot wordt. c) Wat: “Na de basisschool ben ik havo gaan doen op het Willem II College.” (regel 13) Duiding: In deze zin wordt aangegeven dat respondent 1 op de middelbare school havo is gaan doen. Een betrekkelijk hoog onderwijsniveau. Deze zin wijst dus op culturele aanpassing. d) Wat: “Het is daar heel gezellig. Ik kan goed met mensen opschieten. Zowel met Marokkanen als met Turken en Nederlanders. Ook met mijn leraren heb ik een goede band. Op school kent bijna iedereen me.” (regel 13 t/m 16) Duiding: Hiervoor is reeds aangegeven dat de respondent op de basisschool door haar leraren als spontaan werd gezien. In dit deel van het verhaal komt naar voren dat de respondent ook op de middelbare school open en spontaan is. Respondent 1 geeft hier aan dat ze veel contacten en goede contacten heeft met mensen uit haar eigen groep, met mensen uit Nederland en met mensen uit Turkije. Het feit dat zij niet alleen maar met mensen met een Marokkaanse afkomst omgaat, wijst op culturele aanpassing. Tegelijkertijd komt in het stukje tekst naar voren dat de respondent eerder collectivistisch dan individualistisch is ingesteld wat op cultuurbehoud wijst. De respondent geeft ook aan dat zij een goede band met haar leraren heeft. In de traditionele Marokkaanse cultuur waarin de machtsafstand tussen mensen hoger is dan in Nederland zou een goede band met leraren moeilijker te bewerkstelligen zijn. Dat de respondent een goede band met haar leraren heeft, geeft aan dat de machtsafstand tussen haar en haar leraren klein is wat wijst op aanpassing aan de Nederlandse cultuur die door kleine machtsafstanden gekenmerkt wordt. In zijn geheel wijst dit stukje tekst dus eerder op culturele aanpassing dan op cultuurbehoud. e) Wat: “Ik heb daar veel geleerd. Ik heb geleerd over de verschillende groepen die er op school zijn en de relatie die deze tot elkaar hebben. Ik heb geleerd om aan mijn toekomst te denken, om verantwoordelijkheid te nemen voor mezelf en om mijn eigen keuzes te maken.” (regel 16 t/m 18) Duiding: De respondent vertelt in dit deel van haar verhaal over een aantal zaken die zij op school geleerd heeft. Uit het eerste deel van dit stukje tekst komt geen duidelijke acculturatierichting naar voren. Het leren over relaties tussen verschillende groepen is niet cultuurgebonden. Wel komt er in de het eerste deel naar voren dat de respondent veel let op verschillende groepen mensen om haar heen en niet alleen maar op haar eigen groep. Dit zou ervoor kunnen zorgen dat zij in haar gedachtes, gevoelens en visies ook door andere groepen wordt beïnvloed en niet alleen maar door mensen met dezelfde culturele achtergrond als zijzelf waardoor de kans dat zij door de Nederlandse cultuur beïnvloedt wordt, ook vergoot wordt. Het tweede deel van dit stukje tekst wijst duidelijker op culturele aanpassing. Het feit dat de respondent heeft geleerd om aan haar toekomst te denken en heeft geleerd om voor zichzelf verantwoordelijkheid te nemen en haar eigen keuzes te maken, wijst op een meer individualistische dan collectivistische instelling. De respondent wil zich niet door anderen laten beïnvloeden in haar keuzes over haar eigen leven, wat in een meer collectivistische cultuur wel het geval zou zijn. Ook in dit stukje tekst binnen het domein ‘onderwijs’ komt culturele aanpassing dus als acculturatierichting naar voren.
48
f)
Wat: “Nu ben ik zeventien en zit ik in vier havo. Volgend jaar zal ik mijn eindexamen halen. Als ik klaar ben met de havo ga ik een HBO studie volgen. Ik kan niet wachten om daar mijn diploma voor te behalen.” (regel 20 t/m 22) Duiding: Hier geeft de respondent aan dat zij nadat zij haar eindexamen voor de havo heeft gehaald, een HBO opleiding wenst te volgen en af te ronden. Een hoog onderwijsniveau stimuleert een succesvolle integratie en ook deze zin wijst dus op culturele aanpassing.
g) Wat: “Voor de toekomst is het denk ik heel erg belangrijk om naar school te gaan. Mijn moeder heeft me geleerd om goed na te denken bij elke stap die ik neem en ik ben van plan om alles in te zetten om school op de juiste manier af te sluiten. Ik doe daar heel erg mijn best voor. Ik leer me vaak kapot voor een vijfje of een zesje. Ik krijg wat school betreft gelukkig veel steun van mijn moeder die veel ervaring heeft met het Nederlandse schoolsysteem.” (regel 23 t/m 28) Duiding: In dit stukje tekst wordt aangegeven dat de respondent het belangrijk vindt om naar school te gaan, dat de respondent haar best doet op school en dat haar moeder haar daarin stimuleert. Daarnaast wordt er aangegeven dat de respondent wat school betreft veel steun krijgt van haar moeder die het Nederlandse schoolsysteem goed kent. De motivatie om school goed af te sluiten, stimuleert een goede kennis van de Nederlandse taal en staat zoals eerder is aangegeven in positief verband met een succesvolle integratie in de Nederlandse samenleving. Ook het feit dat de moeder goed op de hoogte is van het Nederlandse schoolsysteem bevordert culturele aanpassing doordat de moeder van de respondent haar dochter op de juiste manier kan adviseren wat school betreft. Ook in dit laatste stukje tekst binnen het domein ‘onderwijs’ is culturele aanpassing dus de richting waarin de acculturatie van de respondent gaat. Binnen het domein onderwijs wijzen alle uitingen meer in de richting van culturele aanpassing dan in de richting van cultuurbehoud en als gevolg hiervan kan er gesteld worden dat culturele aanpassing de acculturatierichting is van de respondent binnen dit domein.
13) Vrijheid, onafhankelijkheid a) Wat: “We leven maar een keer en het leven kan elk moment afgelopen zijn. Een aantal van mijn vroegere Marokkaanse vriendinnen hadden andere gedachtes en doelen in het dagelijkse leven. Ik wilde ze eigenlijk niet verliezen maar ik heb toch besloten mijn eigen weg te volgen. Ik ben nu blij dat ik dat gedaan heb. Ik volg mijn eigen dromen.” (regel 50 t/m 54) Duiding: In het bovenstaande deel van het verhaal geeft de respondent aan dat zij haar eigen dromen en weg volgt en dat zij zich daarin onafhankelijk opstelt ten aanzien van haar vriendinnen die andere gedachtes en doelen in het leven hebben. De bovenstaande zinnen wijzen op een meer individualistische dan collectivistische instelling en wijzen dus eerder in de richting van culturele aanpassing dan in de richting van cultuurbehoud. b) Wat: “Ik heb wel heel veel eisen ten aanzien van de man waarmee ik ga trouwen. Hij moet betrouwbaar, eerlijk, Moslim en gelovig zijn. We moeten samen kunnen
49
lachen, het moet gezellig zijn. Ik wens een man waarmee ik alles kan delen zodat ik me nergens voor hoef te schamen en me veilig en beschermd bij hem kan voelen. Ik wil ook dat zijn familie heel open is en dat zijn familie en mijn familie goed met elkaar kunnen opschieten. Ze zullen mij moeten accepteren zoals ik ben.” (regel 71 t/m 76) Duiding: Uit de bovenstaande zinnen komt naar voren dat de respondent belang hecht aan haar vrijheid en onafhankelijkheid. Ze geeft aan dat zij wenst dat haar toekomstige man haar accepteert zoals ze is en dat zij zich ten aanzien van hem helemaal open kan stellen. Dit komt naar voren in de zin waarin ze stelt dat ze een man wenst waarbij ze zich nergens voor hoeft te schamen en waarmee ze alles kan delen. Ook geeft de respondent aan dat zij wenst dat de familie van haar toekomstige echtgenoot open is en dat de familie van haar toekomstige echtgenoot haar accepteert zoals ze is. Ook dit wijst op het feit dat de respondent belang hecht aan haar vrijheid en onafhankelijkheid. De wens naar vrijheid en onafhankelijkheid wijst op een meer individualistische instelling. Bovendien gaat de wens naar vrijheid gepaard met een kleine mate van onzekerheidsvermijding. Het opleggen van gedragsregels waarvan sprake is in culturen met een sterke onzekerheidvermijding gaat in tegen het idee van de wens naar een grote individuele vrijheid. Regels zijn tegenstrijdig met het vrijheidsidee. De respondent neigt in de bovenstaande tekst binnen het domein ‘vrijheid en onafhankelijkheid’ dus eerder in de richting van de meer individualistische Nederlandse cultuur met een betrekkelijk zwakke mate van onzekerheidsvermijding dan in de richting van de meer collectivistische Marokkaanse cultuur met een betrekkelijk hoge mate van onzekerheidsvermijding en er is hier dus sprake van oriëntatie op de Nederlandse cultuur en van culturele aanpassing. c) Wat: “We leven nu in 2006. Vroeger werden Marokkaanse mensen vaak uitgehuwelijkt. Nu trouwen de meeste Marokkaanse stelletjes pas als ze elkaar beter hebben leren kennen. Wel zijn er nog altijd veel roddels. Ik denk daarom goed na bij wat ik doe. Als ik een jongen leer kennen dan denk ik altijd eerst “Zou ik een toekomst met hem kunnen hebben?”. En pas als het antwoord op deze vraag positief is, zou ik het er misschien op wagen. Als ik verliefd ben op iemand waarvan ik weet dat een gedeelde toekomst onmogelijk is, dan wacht ik af. De verliefdheid gaat dan vanzelf over. Maar soms wil ik me niets aantrekken van roddels. Het is mijn leven en het zijn mijn keuzes. Het is tussen mij en God. Als een jongen mij leuk vindt en echt voor me gaat dan luistert hij niet naar roddels. We leven in de tijd van nu. In de tijd van nu hoort een jongen uit zichzelf naar je toe te komen en je te willen kennen. In de tijd van nu ken je elkaar al voor een lange tijd voordat je trouwt en is trouwen een gezamenlijke beslissing.” (regel 78 t/m 88) Duiding: In de bovenstaande uitspraken die al eerder besproken zijn, komt een innerlijke strijd naar voren tussen vrijheid en onafhankelijkheid aan de ene kant en sociale controle, gedragsregels en afhankelijkheid van de sociale omgeving aan de andere kant. Aan de ene kant is er dus sprake van een individualistische instelling en de wens tot een kleine mate van onzekerheidsvermijding en aan de andere kant van een collectivistische instelling en een grote mate van onzekerheids vermijding. In de bovenstaande zinnen binnen het domein ‘vrijheid en onafhankelijkheid’ is er als gevolg hiervan zowel sprake van cultuurbehoud als van culturele aanpassing en kan er gesteld worden dat er hier sprake is van biculturalisme.
50
d) Wat: “We moeten ons eigen leven kunnen leiden. Ons niet laten beïnvloeden door anderen en tegelijkertijd onze ouders niet teleurstellen.” (regel 90 t/m 92) Duiding: Deze zin wijst zowel op cultuurbehoud als op culturele aanpassing. Het eerste deel waarin de respondent zegt dat het niet goed is om zich door anderen te laten beïnvloeden wijst erop dat de respondent het belangrijk vind om een eigen mening te hebben. Een idee dat meer individualistisch en dus Nederlands van aard is dan collectivistisch en Marokkaans van aard. In het tweede deel van de zin stelt de respondent echter dat de ouders tegelijkertijd niet teleurgesteld dienen te worden. Dit wijst op gehoorzaamheid aan de ouders en op het letten op de mening van de groep bij het maken van levenskeuzes en dus op collectivisme en een grote machtsafstand. Bovendien geeft ze zo aan dat ze door rekening te houden met haar ouders, rekening houdt met de mensen van de tweede generatie die meer de denkbeelden van Marokko hebben dan de mensen van de derde generatie. Dit stukje tekst wijst dus zowel op cultuurbehoud als op culturele aanpassing en er is hier dus sprake van biculturalisme. Binnen het domein ‘vrijheid en onafhankelijkheid’ wijzen er twee stukken verhaal op culturele aanpassing en twee stukken verhaal op biculturalisme. Omdat er bij biculturalisme zowel sprake is van culturele aanpassing als van cultuurbehoud kan er ook gesteld worden dat er vier keer sprake is van culturele aanpassing en twee keer sprake is van cultuurbehoud. De acculturatie van respondent nummer 1 binnen dit domein gaat dus in de richting van culturele aanpassing. 14) Communicatiestijl Er wordt binnen het verhaal van respondent nummer 1 niet gesproken over communicatiestijlen. Voor dit domein kan er dus geen acculturatierichting worden vastgesteld. 15) Geslachtsrol verschillen a) Wat: “Mijn moeder is net mijn beste vriendin. Ik vertel haar letterlijk alles.” (regel 30) Duiding: Uit de bovenstaande zin komt naar voren dat de rol van de moeder van de respondent zou kunnen verschillen van de rol van de vader van de respondent. De respondent geeft aan dat zij haar moeder als haar beste vriendin beschouwt terwijl zij in haar verhaal niet over haar vader spreekt. Dat zou kunnen wijzen op een grotere sociale afstand tussen de respondent en haar vader dan tussen de respondent en haar moeder wat zou kunnen aangeven dat de moeder binnen de familie van de verhaalverteller een grotere aanwezigheid heeft dan de vader. Een rolverschil tussen vaders en moeder en tussen mannen en vrouwen is meer eigen aan de meer mannelijke Marokkaanse cultuur dan aan de meer vrouwelijke Nederlandse cultuur en als gevolg hiervan kan er gesteld worden dat de bovenstaande uitspraken eerder in de richting van cultuurbehoud dan in de richting van culturele aanpassing wijzen. b) Wat: “Trouwen is mijn grootste droom. Het is ook de droom van mijn moeder voor mij. Ik ben de oudste van haar kinderen en zal dus als eerste trouwen. We zien het al helemaal voor ons. Een groot trouwfeest waarvoor iedereen zal worden uitgenodigd. Ik zal de prinses en het hoogtepunt van de dag zijn. Alles zal voor mij
51
worden geregeld. Ik wil het zo graag meemaken. Ik kan niet wachten! Ik kijk ook heel erg vooruit naar het krijgen van kinderen. Kinderen zijn zo mooi. Het is iets van jou en de persoon waarvan je houdt. Het is het symbool van de liefde tussen twee mensen. Ik ben echt romantisch en bij het horen van het woord kinderen begin ik al meteen te dromen. Ik zal mijn moeder en mijn schoonmoeder er ook blij meemaken want zij zullen oma worden en dat geweldig vinden.” (regel 56 t/m 66) Duiding: Het is in het bovenstaande deel van het verhaal van de respondent opvallend dat zij aangeeft dat haar moeder en schoonmoeder blij zullen zijn als zij kinderen krijgt maar dat zij niet aangeeft dat ook haar vader en schoonvader er blij mee zouden kunnen zijn. Het geeft aan dat de respondent een verschil ziet tussen vrouwen aan de ene kant en mannen aan de andere kant en wijst erop dat zij de rol van vrouwen als anders ziet dan de rol van mannen. Ook hier is er dus eerder sprake van een oriëntatie op de Marokkaanse meer mannelijke cultuur dan op een oriëntatie op de Nederlandse meer vrouwelijke cultuur. In de Marokkaanse cultuur zijn er namelijk grotere rolverschillen tussen mannen en vrouwen dan in de Nederlandse cultuur. Het bovenstaande deel van het verhaal wijst binnen het ‘geslachtsrol verschillen’ domein dus in de richting van cultuurbehoud. c) Wat: “Ik heb wel heel veel eisen ten aanzien van de man waarmee ik ga trouwen. Hij moet betrouwbaar, eerlijk, Moslim en gelovig zijn. We moeten samen kunnen lachen, het moet gezellig zijn. Ik wens een man waarmee ik alles kan delen zodat ik me nergens voor hoef te schamen en me veilig en beschermd bij hem kan voelen.” (regel 71 t/m 74) Duiding: In dit deel van het verhaal komt naar voren dat de respondent wenst dat er een gelijke rolverdeling is tussen haarzelf en de man waarmee ze in de toekomst mee wenst te trouwen. Ze geeft aan dat zij wenst dat zij alles met hem kan delen en dat zij zich ten aanzien van hem nergens voor hoeft te schamen. Dat de respondent dit van haar toekomstige man wenst, geeft aan dat zij zich aan de Nederlandse cultuur wenst te adapteren en dus op culturele aanpassing. Zij wenst haar toekomstige echtgenoot eigenschappen toe die wijzen op de wens tot een gelijke machtsverdeling tussen haar en haar man en tussen mannen en vrouwen. Een eigenschap die meer tot de meer vrouwelijke Nederlandse cultuur behoort dan tot de meer mannelijke Marokkaanse cultuur. d) Wat: “We leven in de tijd van nu. In de tijd van nu hoort een jongen uit zichzelf naar je toe te komen en je te willen kennen. In de tijd van nu ken je elkaar al voor een lange tijd voordat je trouwt en is trouwen een gezamenlijke beslissing.” (regel 86 t/m 88) Duiding: Ook hier komt naar voren dat de respondent een gelijke rolverdeling tussen mannen en vrouwen wenst en kan er dus gesteld worden dat dit stukje tekst gekenmerkt wordt door culturele aanpassing. e) Wat: “Ik zou heel graag een voorbeeld willen zijn voor de Marokkanen in Nederland. Net als mijn moeder die hier heel bekend is. Aicha dat is een voorbeeld. Als zakenvrouw, als moeder en als vrouw.” (regel 95 t/m 97) Duiding: In dit stukje tekst geeft de respondent aan dat zij net zoals haar moeder als vrouw, als moeder en als zakenvrouw een voorbeeld wil zijn voor de
52
Marokkanen in Nederland. Het feit dat zij aangeeft dat haar moeder een zakenvrouw is en dat zij dat zelf ook graag zou willen zijn geeft aan dat het in haar familie normaal is dat niet alleen maar mannen maar ook vrouwen werken. Ook dit stukje tekst wijst op een gelijke rolverdeling tussen mannen en vrouwen. Er kan dus gesteld worden dat er hier sprake is van culturele aanpassing. Binnen het domein geslachtsrol verschillen komt aanpassing aan de Nederlandse cultuur drie keer als acculturatierichting naar voren en behoud van de Marokkaanse cultuur twee keer als acculturatierichting naar voren. De acculturatierichting van respondent 1 binnen het ‘geslachtsrol verschillen’ domein is dus culturele aanpassing. 16) Vooroordelen en discriminatie Er wordt in het levensverhaal van respondent nummer 1 niet gesproken over zaken die met het domein ‘vooroordelen en discriminatie’ te maken hebben. Er kan voor dit domein dus geen acculturatierichting worden vastgesteld. De acculturatierichting is nu voor alle zestien domeinen uit de domeinspecificatie van Arends-Tóth en Van de Vijver (2004) voor respondent 1 vastgesteld. Deze kan schematisch als volgt worden weergegeven: Cultuurbehoud Biculturalisme
Culturele aanpassing
Maatschappij/maatschappelijke Taal veiligheid
Geen acculturatierichting Culturele gewoontes en trots Feestelijkheden en eten
Familie en opvoeding Hoeveelheden en manieren van sociale contacten Huwelijk en seksualiteit
Vrijetijdsactiviteiten
Ruimdenkendheid/mentaliteit
Kleding
Communicatiestijl
Onderwijs
Vooroordelen en discriminatie
Fatsoen
Vrijheid/onafhankelijkheid Geslachtsrol verschillen Tabel 5.1: Acculturatierichting van respondent 1 per levensdomein
Uit tabel 5.1 komt duidelijk naar voren dat culturele aanpassing de richting is van de acculturatie binnen de impliciete theorieën van respondent 1. Binnen het levensverhaal van de respondent zijn er namelijk meer domeinen, zes, waarin er sprake is van culturele aanpassing dan domeinen waarin er sprake is van cultuurbehoud, drie, of biculturalisme, drie.
53
5.2. Respondent nummer 2 1) Familie en opvoeding a) Wat: “Ik ben vrij opgevoed en in de discussies die we thuis hebben heeft iedereen zijn eigen mening.” (regel 15 t/m 16) Duiding: De bovenstaande zin wijst in de richting van culturele aanpassing. Het feit dat de respondent vrij is opgevoed en het feit dat iedereen in de discussies bij haar thuis een eigen mening heeft, geeft aan dat er binnen de familie van de respondent sprake is van een kleine onzekerheidsvermijding en een kleine machtsafstand tussen de verschillende familieleden. Bij een grote mate van onzekerheidsvermijding, zou de respondent niet vrij zijn opgevoed en zouden er juist veel gedragsregels door de ouders bij de respondent zijn opgelegd. Een kleine mate van onzekerheidsvermijding is meer eigen aan de Nederlandse cultuur dan aan de Marokkaanse cultuur en dit aspect van de opvoeding van de respondent wijst dus in de richting van culturele aanpassing. Ook het feit dat er binnen de familie van de respondent sprake is van een kleine machtsafstand tussen de leden, wijst in de richting van culturele aanpassing omdat een kleine machtsafstand meer eigen is aan de Nederlandse cultuur dan aan de Marokkaanse cultuur. Uit het geen de respondent vertelt, komt naar voren dat iedereen in haar familie net zoveel recht heeft om in discussies een mening te geven. Indien er een grote machtsafstand was geweest, dan hadden respect en gehoorzaamheid ten aanzien van de ouders voorrang gekregen op het recht van het individu om zich binnen de familie vrij uit te spreken. De bovenstaande zin wijst dus duidelijk in de richting van culturele aanpassing. b) Wat: “Voor mijn ouders is het heel belangrijk dat ik ver kom in mijn studies. Ze willen graag dat ik waarmaak wat voor hen onmogelijk was. Maar ik ben wel vrij om te kiezen wat ik wil studeren. Bij veel Marokkaanse gezinnen zeggen ouders tegen hun kinderen: “Je moet dokter worden!”. In onze familie is het vooral van belang dat we een goede opleiding volgen en dat we als gevolg daarvan een goede baan krijgen, als basis in het leven.” (regel 22 t/m 27) Duiding: Net zoals bij respondent nummer 1 wijst het feit dat de ouders van respondent 2 het belangrijk vinden dat zij ver komt in haar studies in de richting van culturele aanpassing. De ouders motiveren hun dochter op deze manier namelijk om een goede sociaal - economische positie te verwerven wat een positief effect heeft op een voorspoedige integratie in de Nederlandse samenleving. Ook het feit dat de respondent zelf mag kiezen wat ze wil studeren wijst in de richting van culturele aanpassing. De vrije keuze van het individu staat hier namelijk voorop, wat wijst op een kleine machtsafstand tussen de respondent en haar ouders, een kleine mate van onzekerheidsvermijding binnen de familie van de respondent. Bij een grote machtsafstand en een grote mate van onzekerheidsvermijding hadden de ouders meer invloed willen hebben op de studiekeuze van hun dochter. Het bovenstaande deel ven het verhaal van respondent 2 wijst dus in de richting van culturele aanpassing.
54
c) Wat: “Ik heb een tante, het zusje van mijn moeder die een universitaire studie rechten heeft gedaan. Vroeger wou ik ook advocaat worden. Zij was en is nog steeds mijn grote voorbeeld. Ik heb een heel goede band met haar. Ik kan alles tegen haar zeggen en als ik ergens mee zit dan fiets ik vaak eventjes naar haar toe om erover te praten.” (regel 29 t/m 32) Duiding: Uit de bovenstaande tekst komt naar voren dat de tante van de respondent een erg belangrijke rol speelt in het leven van de respondent. Het feit dat een familielid die dezelfde culturele achtergrond heeft als de respondent zelf zo belangrijk is, geeft aan dat de respondent in dit geval meer georiënteerd is op de Marokkaanse cultuur dan op de Nederlandse cultuur en wijst dus in de richting van cultuurbehoud. Tegelijkertijd komt uit dezelfde tekst naar voren dat de tante die een voorbeeldfunctie voor de respondent speelt, een universitaire studie heeft gedaan en op sociaal-economisch gebied ver is gekomen. Dit motiveert de respondent om zelf ook een hoog sociaaleconomisch niveau te verwerven en is dus bevorderlijk voor haar integratie in de Nederlanderse maatschappij. Bovendien geeft de respondent aan dat zij alles met haar tante kan bespreken wat wijst op een kleine mate van onzekerheidsvermijding en een kleine machtsafstand in de relatie die zij met haar tante onderhoudt. De bovenstaande tekst wijst dus zowel in de richting van cultuurbehoud als in de richting van culturele aanpassing en als gevolg hiervan kan er gesteld worden dat de acculturatie van de respondent hier in de richting van biculturalisme wijst. d) Wat: “Ik hoop dat het voor mijn broertje en mijn zusje net zo goed zal gaan als het voor mij is gegaan wat vriendschap en school betreft. De geboorte van mijn broertje en zusje kan ik me nog erg goed herinneren. Ik vond het zo mooi om mee te maken, dat nieuwe leven.” (regel 40 t/m 42) Duiding: Hier komt naar voren dat de respondent veel belang hecht aan haar broertje en zusje en dat zij het belangrijk vindt dat zij in de toekomst een goed leven leiden. De wens dat het goed gaat met familieleden en het belangrijk vinden van familieleden is niet specifiek aan de Marokkaanse of aan de Nederlandse cultuur. Uit de bovenstaande zinnen valt er dus geen acculturatierichting te bepalen. e) Wat: “Ik probeer mijn broertje en mijn zusje zoveel mogelijk bij te brengen en te behoeden voor de gevaren van het leven. Mijn broertje gaat straks naar de middelbare school en ik wil niet dat hij in de criminaliteit terecht komt. Ik zeg vaak tegen hem dat hij zijn vrienden goed moet uitkiezen, dat niet iedereen te vertrouwen is.” (regel 43 t/m 46) Duiding: De respondent geeft hier aan dat zij zich zorgen maakt om haar broertje en zusje en dat zij haar broertje probeert te waarschuwen voor criminaliteit. De grote zorg om familieleden wijst op een meer collectivistische dan individualistische instelling en dus in de richting van cultuurbehoud. Tegelijkertijd komt er niet naar voren dat de respondent de groep belangrijker vindt dan het individu en is het bovendien niet typisch Nederlands of typisch Marokkaans om als oudere zus zorgzaam te zijn. Uit de collectivistische instelling die hier naar voren komt kan dus geen conclusie getrokken worden met betrekking tot een acculturatierichting. Wat in de bovenstaande tekst wel opvallend is, is het feit dat de respondent bang is dat haar broertje in de criminaliteit beland en die zorg niet uitspreekt
55
ten aanzien van haar zus. Dit zou erop kunnen wijzen dat de respondent een verschil ziet tussen de rol van mannen en de rol van vrouwen, dat zij vindt dat criminaliteit niet iets voor meisjes maar wel voor jongens is. Maar het feit dat de respondent haar zorg wel ten aanzien van haar broertje maar niet ten aanzien van haar zusje uitspreekt, kan ook het gevolg zijn van het fait dat haar zusje nog niet en haar broertje wel binnenkort naar de middelbare school gaat. Als het haar zusje was geweest die naar de middelbare school zou gaan, dan had zij haar zorg misschien alleen maar ten aanzien van haar zusje uitgesproken. Al met al kan er naar aanleiding van de bovenstaande tekst dus geen acculturatierichting worden vastgesteld. f) Wat: “Ik hoop ook dat ik door te studeren een voorbeeld voor hen zal zijn. Mijn tante was mijn voorbeeld. Omdat ik zag dat zij het kon, dacht ik: “Dat wil ik ook!”. Misschien kan ik voor mijn broertje en mijn zusje hetzelfde betekenen als wat mijn tante voor mij betekend heeft.” (regel 47 t/m 49) Duiding: De respondent geeft hier aan dat zij hoopt dat zij als voorbeeld gaat dienen voor haar broertje en haar zusje en dat zij in de toekomst ook gaan studeren. Zij geeft zo dus aan dat zij hoopt dat zij in de toekomst een goede sociaal-economische positie verwerven, wat in positief verband staat met de aanpassing van haar broertje en zusje aan de Nederlandse maatschappij. De bovenstaande zinnen zeggen dus eerder iets over de acculturatierichting van de broer en zus van de respondent dan over de respondent zelf. Toch geeft de tekst aan dat de respondent het belangrijk vind om te studeren en kan er als gevolg hiervan gesteld worden dat de tekst in de richting van culturele aanpassing wijst. g) Wat: “Ik heb veel vrienden van veel verschillende nationaliteiten en voel me in Nederland thuis. Als ik in Marokko ben dan mis ik heel Nederland. Ik houd er van om mijn familie daar te bezoeken en geniet van de zon, de zee en het strand, maar ik mis dan wel veel. Ik ben daar eigenlijk niet meer of minder dan een toerist op vakantie die een nieuwe wereld instapt. Ik weet niet of ik ooit in Marokko zou willen wonen. Ik vraag me dan altijd af wat ik daar zou moeten gaan doen. Mijn taalbeheersing van het Marokkaans is voldoende maar ik denk niet dat ik het daar in mijn eentje zou volhouden. Ik heb er veel familie, maar ik mis mijn oma in Nederland bijvoorbeeld sneller dan mijn oma in Marokko. Mijn oma in Nederland ken ik goed en zie ik vaak waardoor we een sterke band hebben ontwikkeld. Mijn familie in Marokko zie ik daarentegen bijna nooit waardoor ik niet kan zeggen dat ik ze echt mis. Dan zou ik liegen.” (regel 63 t/m 71) Duiding: De respondent geeft aan dat zij het fijn vind om haar familie in Marokko te bezoeken en om naar Marokko te gaan voor vakantie, maar dat zij zich daar voelt als een toerist die een nieuwe wereld instapt. Bovendien stelt zij dat zij, als zij daar is haar in Nederland levende familie en Nederland mist, terwijl zij wanneer zij in Nederland is haar oma in Marokko niet mist. Naar aanleiding van het bovenstaande kan er gesteld worden dat de band die de respondent met Nederland en haar familie in Nederland heeft veel sterker is dan de band die zij met Marokko en haar familie daar heeft. Het feit dat de respondent aangeeft dat zij zich absoluut niet thuis voelt in Marokko geeft aan dat zij zich in grote mate aan de Nederlandse cultuur heeft aangepast en dat zij de traditionele Marokkaanse cultuur in grote mate verloren heeft. Het hebben
56
van een sterke band met mensen in het land van herkomst (in dit geval Marokko) werkt culturele aanpassing tegen en is bevorderlijk voor cultuurbehoud. Het hebben van een zwakke band met mensen uit het land van herkomst en het hebben van een sterke band met mensen in het ‘nieuwe’ land wat bij de respondent het geval is, is daarentegen juist bevorderlijk voor culturele aanpassing aan de cultuur van het nieuwe land. De bovenstaande tekst wijst dus eerder in de richting van culturele aanpassing aan de Nederlandse cultuur dan aan het behoud van de Marokkaanse cultuur. h) Wat: “Ik hoop dat het voor mijn kinderen beter zal zijn. Maar ben bang van niet. Het zal waarschijnlijk altijd zo blijven. Er zullen altijd botsingen voorkomen die duidelijk zullen maken dat we geen autochtonen zijn.” (regel 80 t/m 82) Duiding: Respondent 2 geeft hier aan dat er botsingen zijn die duidelijk maken dat zij geen autochtoon is en dat zij bang is en zelfs verwacht dat hier ook sprake van zal zijn bij haar kinderen. Zij verwacht dus dat ook Nederlanders met een Turkse of Marokkaanse achtergrond van de vierde generatie als anders zullen worden gezien of zelf anders zijn dan autochtone Nederlanders. Dit betekent dat de respondent verschillen waarneemt tussen autochtone Nederlanders en Nederlanders met een Turkse en Marokkaanse achtergrond, verschillen die voor botsingen zorgen en volgens haar voor botsingen zullen zorgen. Deze verschillen wijzen erop dat er bij de respondent zelf en volgens haar ook bij haar kinderen sprake is/zal zijn van cultuurbehoud. Indien er namelijk helemaal geen sprake zou zijn van cultuurbehoud dan zouden er ook geen verschillen zijn die voor botsingen met autochtone Nederlanders zorgen. i) Wat: “Ik denk dat mijn moeder daar een grote rol in heeft gespeeld. Ze heeft de twee culturen en ons geloof goed samen kunnen brengen in haar opvoeding.” (regel 85 t/m 86) Duiding: Dit stukje tekst volgt op een ander stukje tekst waarin de respondent aangeeft dat zij met de botsingen tussen haarzelf als Nederlander met een Marokkaanse achtergrond en autochtone Nederlanders, heeft leren leven. In de bovenstaande zinnen wordt gesteld dat haar moeder hier een belangrijke rol in heeft gespeeld. De respondent geeft aan dat zij opgevoed is om haar geloof en haar cultuur te kunnen combineren met de Nederlandse cultuur. Dankzij haar opvoeding heeft ze dus zowel de Nederlandse als de Marokkaanse cultuur in zich en kan er als gevolg hiervan gesteld worden dat er bij (i) zowel sprake is van cultuurbehoud als van culturele aanpassing. Biculturalisme is dus de acculturatierichting van respondent 2 in dit deel van haar verhaal binnen het domein ‘familie’. Binnen het domein ‘familie’ zijn er in het verhaal van respondent 2 vier stukken tekst waarin culturele aanpassing de acculturatierichting is, een stuk tekst waarin cultuurbehoud de acculturatierichting is en twee stukken tekst waarin biculturalisme de acculturatierichting is. Er zijn dus meer stukken tekst waarin de acculturatie van de respondent in de richting van culturele aanpassing wijst dan stukken tekst die in de richting van cultuurbehoud of biculturalisme wijzen. Als gevolg hiervan kan er gesteld worden dat de acculturatie van de respondent binnen het domein ‘familie’ in de richting van culturele aanpassing wijst.
57
2) Hoeveelheid en manieren van sociale contacten a) Wat: “Op dit moment zit ik op de havo en werk ik bij een mailorder bedrijf. Het is een baan die niet bij mij past. Ik vind het moeilijk om te accepteren dat er mensen boven me staan die mij bevelen geven. Ik ben vrij opgevoed en in de discussies die we thuis hebben heeft iedereen zijn eigen mening. Ik ben groot gebekt en als ik het ergens niet mee eens ben heb ik de neiging om dat te zeggen. Ik heb nu geleerd om mezelf op het werk en op school in te houden. Ik heb me leren beheersen. Later zal ik ook voor een baas moeten werken en het is goed dat ik nu weet hoe dat gaat.” (regel 13 t/m 19) Duiding: In de bovenstaande tekst komt naar voren dat de respondent het moeilijk vind om te accepteren dat er mensen boven haar staan die haar bevelen geven. Dit wijst erop dat de respondent als een van de minder machtige leden van het mailorderbedrijf het moeilijk vind om te accepteren dat de macht ongelijk verdeeld is. De respondent geeft aan dat er ook bij haar thuis sprake is van een kleine machtsafstand tussen haarzelf en haar ouders. In vergelijking met Marokko wordt Nederland gekenmerkt door een kleinere machtsafstand wat aangeeft dat de respondent in haar manier van omgaan met mensen om haar heen eerder Nederlands dan Marokkaans is, wat wijst op culturele aanpassing. b) Wat: “Voor mijn ouders is het heel belangrijk dat ik ver kom in mijn studies. Ze willen graag dat ik waarmaak wat voor hen onmogelijk was. Maar ik ben wel vrij om te kiezen wat ik wil studeren. Bij veel Marokkaanse gezinnen zeggen ouders tegen hun kinderen: “Je moet dokter worden!”. In onze familie is het vooral van belang dat we een goede opleiding volgen en dat we als gevolg daarvan een goede baan krijgen, als basis in het leven.” (regel 22 t/m 27) Duiding: Ook in het bovenstaande deel van het verhaal van de respondent komt naar voren dat de relatie tussen de respondent en haar omgeving gekenmerkt wordt door een kleine machtsafstand. Zij geeft aan dat zij vrij is om zelf te kiezen wat zij gaat studeren waarna ze zelf laat weten dat, dat in veel Marokkaanse gezinnen niet het geval is. In families waar een grote machtsafstand heerst, geven de ouders bevelen aan hun kinderen die de kinderen dan zonder tegenspraak dienen te volbrengen. Ook de bovenstaande uitspraken wijzen dus in de richting van culturele aanpassing. c) Wat: “Ik heb een tante, het zusje van mijn moeder die een universitaire studie rechten heeft gedaan. Vroeger wou ik ook advocaat worden. Zij was en is nog steeds mijn grote voorbeeld. Ik heb een heel goede band met haar. Ik kan alles tegen haar zeggen en als ik ergens mee zit dan fiets ik vaak eventjes naar haar toe om erover te praten.” (regel 29 t/m 32) Duiding: De respondent vertelt hier over de relatie die zij met haar tante onderhoudt. Ze onderhoudt met haar tante die een voorbeeldfunctie voor haar heeft een open relatie waarin alles besproken kan worden. De respondent geeft aan dat zij een sterke band met haar tante heeft. Hoewel haar tante een voorbeeldfunctie voor de respondent heeft, ouder dan de respondent is, en op sociaal-economisch niveau hoger in de maatschappij staat dan de respondent
58
zelf, kan de relatie tussen de respondent en haar tante toch als egaal verdeeld wat macht betreft beschouwd worden. De open relatie waarin alles gezegd kan worden en waarin er sprake is van een sterke band wijst op een kleine mate van onzekerheidsvermijding en een kleine machtsafstand tussen de respondent en haar sociale omgeving (de tante) en dus op culturele aanpassing. Tegelijkertijd wijst het feit dat de tante van de respondent zo belangrijk voor de respondent is ook op cultuurbehoud. De tante van de respondent heeft namelijk dezelfde culturele achtergrond als de respondent zelf en behoort tot de groep van de respondent. Het hebben van veel en/of belangrijke contacten met mensen uit de eigen groep wijst zoals eerder is vermeld op cultuurbehoud. De bovenstaande tekst wijst dus zowel op cultuurbehoud als op culturele aanpassing en als gevolg hiervan is biculturalisme de acculturatierichting die uit de bovenstaande tekst naar voren komt. d) Wat: “Ik heb nu, nadat ik twee jaar lang studiebeurzen heb bezocht, besloten om sociaal juridische dienstverlening te doen. Ik wil met rechten bezig zijn maar ook met mensen. Ik wil iets goeds doen. Iets waar mensen wat aan hebben. Ik ben iemand die graag en makkelijk met mensen in contact komt. Mijn vriendinnen zijn dan ook mijn grootste hobby.” (regel 34 t/m 38) Duiding: De bovenstaande uitspraken geven aan dat de respondent veel belang hecht aan de mensen om haar heen en dat zij het belangrijk vind om iets goeds te doen voor de samenleving. Dit wijst eerder op een collectivistische dan op een individualistische instelling en dus op cultuurbehoud. e) Wat: “Ik ben altijd erg zorgzaam geweest als oudere zus. Ik probeer mijn broertje en mijn zusje zoveel mogelijk bij te brengen en te behoeden voor de gevaren van het leven. Mijn broertje gaat straks naar de middelbare school en ik wil niet dat hij in de criminaliteit terecht komt. Ik zeg vaak tegen hem dat hij zijn vrienden goed moet uitkiezen, dat niet iedereen te vertrouwen is. Ik hoop ook dat ik door te studeren een voorbeeld voor hen zal zijn. Mijn tante was mijn voorbeeld. Omdat ik zag dat zij het kon, dacht ik: “Dat wil ik ook!”. Misschien kan ik voor mijn broertje en mijn zusje hetzelfde betekenen als wat mijn tante voor mij betekend heeft.” (regel 42 t/m 49) Duiding: Hier komt naar voren dat de respondent veel belang hecht aan haar broertje en zusje en dat zij het belangrijk vindt dat zij in de toekomst een goed leven leiden. De wens dat het goed gaat met familieleden en het belangrijk vinden van familieleden is niet specifiek aan de Marokkaanse of aan de Nederlandse cultuur. Verder geeft de respondent aan dat zij zich zorgen maakt om haar broertje en zusje en dat zij haar broertje probeert te waarschuwen voor criminaliteit. De grote zorg om familieleden wijst op een meer collectivistische dan individualistische instelling en dus in de richting van cultuurbehoud. Tegelijkertijd komt er niet naar voren dat de respondent de groep belangrijker vind dan het individu en is het bovendien niet typisch Nederlands of typisch Marokkaans om als oudere zus zorgzaam te zijn. Uit de collectivistische instelling die hier naar voren komt kan dus geen conclusie getrokken worden met betrekking tot een acculturatierichting. Wat in de bovenstaande tekst wel opvallend is, is het feit dat de respondent bang is dat haar broertje in de criminaliteit beland en die zorg niet uitspreekt ten aanzien van haar zus. Dit zou erop kunnen wijzen dat de respondent een verschil ziet tussen de rol van mannen en de rol van vrouwen, dat ze vind dat criminaliteit niet iets voor
59
meisjes is maar wel voor jongens. Maar het feit dat de respondent haar zorg wel ten aanzien van haar broertje maar niet ten aanzien van haar zusje uitspreekt, kan ook het gevolg zijn van het fait dat haar zusje nog niet en haar broertje wel binnenkort naar de middelbare school gaat. Als het haar zusje was geweest die naar de middelbare school zou gaan, dan had zij haar zorg misschien alleen maar ten aanzien van haar zusje uitgesproken. Al met al kan er naar aanleiding van de bovenstaande tekst dus geen acculturatierichting worden vastgesteld. f) Wat: “Naast mijn tante heeft ook mijn beste vriendin een belangrijke rol in mijn leven gespeeld. Zij is half Duits, half Nederlands. Ik ken haar al veertien jaar. Ik ben opgegroeid in een buurt in Tilburg Noord die nu een getto aan het worden is. Toen ik daar woonde was dat nog niet het geval. Mijn vriendin woonde twee flats naast de onze. Voor haar flat was er een speeltuin en daar heb ik haar al spelend leren kennen. Toen we naar de basisschool gingen, kwamen we in dezelfde klas terecht. Sindsdien is het altijd dik aangeweest tussen ons. We gingen zo erg in elkaar op dat we zelfs concurrenten van elkaar werden. We gingen teveel op elkaar letten, wouden beter presteren dan de ander en speelden alleen nog met zijn tweetjes. De rest van de wereld bestond niet meer. Ze hebben toen geprobeerd om ons in verschillende klassen te plaatsen, maar zagen al snel dat wij zonder elkaar niet goed functioneerden. Uiteindelijk zijn we dus weer in dezelfde klas terecht gekomen met de bedoeling nooit meer uit elkaar te gaan.” (regel 50 t/m 61) Duiding: De respondent vertelt hierboven dat haar beste vriendin half Duits, half Nederlands is wat aangeeft dat zij intensieve contacten onderhoud met iemand buiten haar eigen groep die deels Nederlands is. Het onderhouden van intensieve contacten met mensen buiten de eigen groep wijst op culturele aanpassing. Bovendien komt uit de uitspraken van de respondent naar voren dat de band die zij met haar vriendin heeft zo sterk is dat de rest van de wereld op een gegeven moment niet meer bestond en dat de twee vriendinnen zonder elkaar niet goed konden functioneren op school. De vriendschapsband heeft dus een positief effect op het goed functioneren op school en dus op het onderwijsniveau van de respondent en op de integratie van de respondent in de Nederlandse maatschappij. Dit deel van het verhaal van de respondent binnen het domein ‘hoeveelheid en manieren van sociale contacten’ wijst dus op culturele aanpassing. g) Wat: ” Ik heb veel vrienden van veel verschillende nationaliteiten en voel me in Nederland thuis. Als ik in Marokko ben dan mis ik heel Nederland. Ik hou er van om mijn familie daar te bezoeken en geniet van de zon, de zee en het strand, maar ik mis dan wel veel. Ik ben daar eigenlijk niet meer of minder dan een toerist op vakantie die een nieuwe wereld instapt. Ik weet niet of ik ooit in Marokko zou willen wonen. Ik vraag me dan altijd af wat ik daar zou moeten gaan doen. Mijn taalbeheersing van het Marokkaans is voldoende maar ik denk niet dat ik het daar in mijn eentje zou volhouden. Ik heb er veel familie, maar ik mis mijn oma in Nederland bijvoorbeeld sneller dan mijn oma in Marokko. Mijn oma in Nederland ken ik goed en zie ik vaak waardoor we een sterke band hebben ontwikkeld. Mijn familie in Marokko zie ik daarentegen bijna nooit waardoor ik niet kan zeggen dat ik ze echt mis. Dan zou ik liegen.” (regel 62 t/m 71)
60
Duiding: De respondent geeft aan dat zij het fijn vind om haar familie in Marokko te bezoeken en om naar Marokko te gaan voor vakantie, maar dat zij zich daar voelt als een toerist die een nieuwe wereld instapt. Bovendien stelt zij dat zij, als zij daar is, haar in Nederland levende familie en Nederland mist, terwijl zij wanneer zij in Nederland is haar oma in Marokko niet mist. Naar aanleiding van het bovenstaande kan er gesteld worden dat de band die de respondent met Nederland en haar familie in Nederland heeft, veel sterker is dan de band die zij met Marokko en haar familie daar heeft. Het feit dat de respondent aangeeft dat zij zich absoluut niet thuis voelt in Marokko geeft aan dat zij zich in grote mate aan de Nederlandse cultuur heeft aangepast en dat zij de traditionele Marokkaanse cultuur in grote mate verloren heeft. Het hebben van een sterke band met mensen in het land van herkomst (in dit geval Marokko) werkt culturele aanpassing tegen en is bevorderlijk voor cultuurbehoud. Het hebben van een zwakke band met mensen uit het land van herkomst en het hebben van een sterke band met mensen in het ‘nieuwe’ land wat bij de respondent het geval is, is daarentegen juist bevorderlijk voor culturele aanpassing aan de cultuur van het nieuwe land. De bovenstaande tekst wijst dus eerder in de richting van culturele aanpassing aan de Nederlandse cultuur dan aan het behoud van de Marokkaanse cultuur. h) Wat: “Als ik zie hoe belangrijk een aantal mensen in mijn leven en in de keuzes die ik heb gemaakt zijn geweest, besef ik dat het belangrijk is om zoveel mogelijk tijd door te brengen met de mensen die ons lief zijn. Het leven is vergankelijk en we moeten dus van elkaar en van onze omgeving genieten zolang het kan. Laten we van elkaar leren en onszelf niet afzonderen van andere mensen, van andere culturen, van andere groepen. Laten we open staan voor anderen, dan zullen zij ook open staan voor ons. En laten we respect hebben voor anderen, zij zullen dat respect dan zeker teruggeven.” Duiding: In de bovenstaande uitspraken geeft de respondent aan dat zij het belangrijk vindt om tijd door te brengen met de mensen die haar lief zijn. Ze stelt verder dat het volgens haar belangrijk is om open te staan voor andere mensen, culturen en groepen en anderen met respect te behandelen. Het feit dat de respondent open staat ten aanzien van andere culturen betekent dat zij zich niet afsluit voor culturele invloeden van buitenaf waardoor de kans dat de Nederlandse cultuur tot haar binnendringt en haar beïnvloedt wordt vergoot wat op zijn beurt de kans vergoot dat de respondent zich aan de Nederlandse cultuur aanpast. De bovenstaande uitspraken wijzen dus eerder in de richting van culturele aanpassing dan in de richting van cultuurbehoud.(regel 88 t/m 94) Binnen het domein ‘Hoeveelheid en manieren van sociale contacten’ wijzen er vijf stukken tekst op culturele aanpassing, wijst er een stuk tekst op cultuurbehoud en wijst er een stuk tekst op biculturalisme. In dit domein wijzen er dus meer stukken tekst op culturele aanpassing dan op cultuurbehoud of biculturalisme. Concluderend kan er dus gesteld worden dat culturele aanpassing de richting is van de acculturatie van de respondent binnen het domein ‘hoeveelheid en manieren van sociale contacten.’
61
3) Huwelijk en seksualiteit Er wordt binnen het verhaal van respondent 2 niet gesproken over zaken die met het huwelijk of met seksualiteit te maken hebben en als gevolg hiervan kan er voor dit domein geen acculturatierichting worden vastgesteld.
4) Fatsoen a) Wat: “Op dit moment zit ik op de havo en werk ik bij een mailorder bedrijf. Het is een baan die niet bij mij past. Ik vind het moeilijk om te accepteren dat er mensen boven me staan die mij bevelen geven. Ik ben vrij opgevoed en in de discussies die we thuis hebben heeft iedereen zijn eigen mening. Ik ben groot gebekt en als ik het ergens niet mee eens ben heb ik de neiging om dat te zeggen. Ik heb nu geleerd om mezelf op het werk en op school in te houden. Ik heb me leren beheersen. Later zal ik ook voor een baas moeten werken en het is goed dat ik nu weet hoe dat gaat.” (regel 13 t/m 19) Duiding: In het bovenstaande stukje tekst geeft de respondent aan dat het volgens haar onfatsoenlijk is om in te gaan tegen de bevelen van de mensen die op haar werk boven haar staan. Tegelijkertijd geeft ze aan dat het voor haar onnatuurlijk is om dat niet te doen: ze heeft geleerd om zichzelf in te houden. In culturen waar er sprake is van een betrekkelijk grote machtsafstand zoals in de oorspronkelijke Marokkaanse cultuur is het ook onfatsoenlijk om in te gaan tegen de bevelen van mensen die hoger op de machtsladder zitten. Het feit dat het voor de respondent moeilijk is om zomaar bevelen op te volgen, is iets wat eerder tot de Nederlandse cultuur behoort waarin in vergelijking met de Marokkaanse cultuur sprake is van een kleinere machtsafstand. De bovenstaande tekst wijst dus op culturele aanpassing. Binnen het domein ‘fatsoen’ wijst de acculturatie van respondent 2 als gevolg van de uitspraken in haar verhaal die met het domein ‘fatsoen’ te maken hebben in de richting van culturele aanpassing.
5) Maatschappij/ maatschappelijke veiligheid a) Wat: “Ik wil met rechten bezig zijn maar ook met mensen. Ik wil iets goeds doen. Iets waar mensen wat aan hebben.” (regel 35 t/m 36) Duiding: De respondent vertelt hier dat zij later wat haar werk betreft iets wil doen waar mensen wat aan hebben. In andere woorden kan er ook gesteld worden dat zij iets wil betekenen voor de maatschappij. De wens om iets te willen betekenen voor de maatschappij geeft aan dat de respondent eerder collectivistisch dan individualistisch is ingesteld. Een eigenschap die eerder tot de Marokkaanse dan de Nederlandse cultuur behoort wat aangeeft dat er hier eerder sprake is van cultuurbehoud dan van culturele aanpassing.
62
b) Wat: “Ik probeer mijn broertje en mijn zusje zoveel mogelijk bij te brengen en te behoeden voor de gevaren van het leven. Mijn broertje gaat straks naar de middelbare school en ik wil niet dat hij in de criminaliteit terecht komt. Ik zeg vaak tegen hem dat hij zijn vrienden goed moet uitkiezen, dat niet iedereen te vertrouwen is.” (regel 43 t/m 46) Duiding: Respondent 2 geeft hier aan dat zij bang is dat haar broertje in de criminaliteit belandt en dat zij probeert hem daarvoor te behoeden. Dit geeft aan dat zij waarneemt dat de mogelijkheid bestaat dat haar broertje in de criminaliteit belandt wanneer hij naar de middelbare school zal gaan. Zij geeft zo dus aan dat maatschappelijke onveiligheid in Nederland bestaat en dat er via verschillende middelen voor gezorgd moet worden dat mensen daar niet in terecht te komen. De respondent vergelijkt de maatschappelijke veiligheid in Nederland echter niet met de maatschappelijke veiligheid in Marokko en vergelijkt de kans dat iemand met een Marokkaanse achtergrond in de criminaliteit belandt niet met de kans dat een autochtone Nederlander in de criminaliteit belandt. Al met al kan er uit het bovenstaande deel van het verhaal van de respondent dus geen conclusie worden getrokken ten aanzien van de acculturatierichting van de respondent. Er kan niet gesproken worden over het behoud van de Marokkaanse cultuur of over aanpassing aan de Nederlandse cultuur. c) Wat: “Ik ben opgegroeid in een buurt in Tilburg Noord die nu een getto aan het worden is. Toen ik daar woonde was dat nog niet het geval.” (regel 51 t/m 53) Duiding: De respondent geeft hier aan dat de buurt waarin zij is opgegroeid een getto aan het worden is en dat er dus in die buurt sprake is van een toenemende maatschappelijke onveiligheid. Maar ook hier kan er om dezelfde redenen als bij (b) geen acculturatierichting worden vastgesteld. d) Wat: “Ik heb veel vrienden van veel verschillende nationaliteiten en voel me in Nederland thuis. Als ik in Marokko ben dan mis ik heel Nederland. Ik hou er van om mijn familie daar te bezoeken en geniet van de zon, de zee en het strand, maar ik mis dan wel veel. Ik ben daar eigenlijk niet meer of minder dan een toerist op vakantie die een nieuwe wereld instapt. Ik weet niet of ik ooit in Marokko zou willen wonen. Ik vraag me dan altijd af wat ik daar zou moeten gaan doen. Mijn taalbeheersing van het Marokkaans is voldoende maar ik denk niet dat ik het daar in mijn eentje zou volhouden. Ik heb er veel familie, maar ik mis mijn oma in Nederland bijvoorbeeld sneller dan mijn oma in Marokko. Mijn oma in Nederland ken ik goed en zie ik vaak waardoor we een sterke band hebben ontwikkeld. Mijn familie in Marokko zie ik daarentegen bijna nooit waardoor ik niet kan zeggen dat ik ze echt mis. Dan zou ik liegen.” (regel 62 t/m 71) Duiding: De bovenstaande tekst kan gezien worden als een vergelijking door de respondent van de Nederlandse en de Marokkaanse maatschappij. Zij geeft aan dat zij niet in Marokko zou willen wonen, dat zij zich daar als een toerist voelt en dat zij denkt dat zij het daar niet in haar eentje zou kunnen volhouden terwijl zij zich in Nederland thuis voelt en heel Nederland mist wanneer zij in Marokko is. De band die de respondent met de Nederlandse maatschappij heeft, is dus sterker dan de band die de respondent met de Marokkaanse
63
maatschappij heeft, wat aangeeft dat er hier eerder sprake is van aanpassing aan de Nederlandse cultuur dan van behoud van de Marokkaanse cultuur. e) Wat: “In Marokko ben ik de toerist, de Europeaan, de buitenlander en in Nederland de allochtoon, de Marokkaan. Ik leef dus tussen twee werelden in en dat vind ik het moeilijkste van mijn leven in Nederland. Ik spreek goed Nederlands, ik ben in Tilburg geboren en ben dus zoals elke Tilburger eigenlijk een echte ‘kruikenzeiker’ zoals ze Tilburgers noemen, maar toch word ik niet zo gezien.” (regel 73 t/m 77) Duiding: Uit de bovenstaande zinnen komt zowel een negatief oordeel ten aanzien van de Marokkaanse maatschappij naar voren als een negatief oordeel ten aanzien van de Nederlandse maatschappij naar voren. Het geen de respondent negatief beoordeelt is het feit dat zij zowel in Nederland als in Marokko als een buitenlander wordt gezien. De respondent geeft vervolgens wel aan dat zij zichzelf als een echte Tilburger beschouwt wat wijst op aanpassing aan de Nederlandse maatschappij. In zijn geheel genomen wijst het bovenstaande deel van het verhaal van de respondent aan dat er bij haar eerder sprake is van culturele aanpassing aan Nederland dan van behoud van de Marokkaanse cultuur. Hoewel er namelijk eerst zowel over Marokko als over Nederland negatief geoordeeld wordt, wordt er vervolgens gesteld dat de respondent zich Nederlands voelt en wordt er niet gesteld dat de respondent zich Marokkaans voelt. Binnen het domein ‘maatschappij/maatschappelijke veiligheid is er een stuk tekst dat wijst op cultuurbehoud en zijn er twee stukken tekst die op culturele aanpassing wijzen. De acculturatie van respondent twee binnen het domein ‘maatschappij/maatschappelijke veiligheid gaat dus in de richting van culturele aanpassing.
6) Ruimdenkendheid/ mentaliteit a) Wat: “Op dit moment zit ik op de havo en werk ik bij een mailorder bedrijf. Het is een baan die niet bij mij past. Ik vind het moeilijk om te accepteren dat er mensen boven me staan die mij bevelen geven. Ik ben vrij opgevoed en in de discussies die we thuis hebben heeft iedereen zijn eigen mening. Ik ben groot gebekt en als ik het ergens niet mee eens ben heb ik de neiging om dat te zeggen. Ik heb nu geleerd om mezelf op het werk en op school in te houden. Ik heb me leren beheersen. Later zal ik ook voor een baas moeten werken en het is goed dat ik nu weet hoe dat gaat.” (regel 13 t/m 19) Duiding: Het bovenstaande deel van het verhaal van de respondent wijst op culturele aanpassing. Uit de bovenstaande tekst komt namelijk naar voren dat de familie van de respondent ruimdenkend is in de zin dat iedereen er het recht heeft om zich vrij uit te spreken en ook de kinderen het recht hebben om in te gaan tegen de mening van de ouders. Bovendien geeft de respondent aan dat zij het moeilijk vind om te accepteren dat er mensen boven haar staan die haar bevelen geven. In andere woorden is er bij de familie van de respondent en in de manier waarop de respondent met haar omgeving omgaat sprake van een kleine mate van onzekerheidsvermijding en van kleine machtsafstanden wat wijst op culturele aanpassing.
64
b) Wat: “Maar ik ben wel vrij om te kiezen wat ik wil studeren.” (regel 24) Duiding: Ook de bovenstaande uitspraak geeft aan dat de ouders van de respondent ruimdenkend zijn in de zin dat er sprake is van een kleine machtsafstand tussen de respondent en haar ouders aangezien het niet de ouders zijn die besluiten wat hun dochter gaat studeren maar het de dochter zelf is die mag kiezen welke studie ze in de toekomst gaat volgen. Ook dit deel van het verhaal wijst dus op culturele aanpassing. c) Wat: “Ik hoop dat het voor mijn kinderen beter zal zijn. Maar ben bang van niet. Het zal waarschijnlijk altijd zo blijven. Er zullen altijd botsingen voorkomen die duidelijk zullen maken dat we geen autochtonen zijn. Ik accepteer dat nu en heb er mee leren leven. Mensen kunnen mij zien als Marokkaans of als Nederlands, de keuze is aan hun. Maar ik heb mijn eigen identiteit, mijn eigen mening, los van mijn nationaliteit en van de mening van anderen. Het gaat er uiteindelijk om dat ik in staat ben om in mijn leven te bereiken wat ik wil.” (regel 79 t/m 86) Duiding: Uit de bovenstaande uitspraken komt naar voren dat de respondent een individualistische mentaliteit heeft. Ze geeft aan dat zij haar eigen mening en identiteit heeft die los staat van haar nationaliteit en de mening van anderen en dat het er voor haar uiteindelijk om gaat dat ze in haar leven het geen bereikt wat zij zelf wil bereiken. Ze houdt dus geen rekening met de mening van anderen over haar leven en over wie ze is wat ze wel zou doen wanneer ze een meer collectivistische mentaliteit zou hebben gehad. Aangezien de Nederlandse cultuur meer individualistisch is en de Marokkaanse cultuur meer collectivistisch is, kan er gesteld worden dat mentaliteit van de respondent eerder Nederlands van aard dan Marokkaans van aard is. Als gevolg hiervan kan er geconcludeerd worden dat er hier sprake is van culturele aanpassing. d) Wat: “Als ik zie hoe belangrijk een aantal mensen in mijn leven en in de keuzes die ik heb gemaakt zijn geweest, besef ik dat het belangrijk is om zoveel mogelijk tijd door te brengen met de mensen die ons lief zijn. Het leven is vergankelijk en we moeten dus van elkaar en van onze omgeving genieten zolang het kan. Laten we van elkaar leren en onszelf niet afzonderen van andere mensen, van andere culturen, van andere groepen. Laten we open staan voor anderen, dan zullen zij ook open staan voor ons. En laten we respect hebben voor anderen, zij zullen dat respect dan zeker teruggeven.” (regel 88 t/m 94) Duiding: De respondent vertelt hierboven dat zij het belangrijk vindt om open te staan voor andere culturen en stelt dat verschillende groepen mensen van elkaar zouden moeten leren wat aangeeft dat zij ruimdenkend is. De respondent staat open om van andere culturen te leren en daarmee om door die culturen beïnvloed te worden. Indien de respondent niet ruimdenkend was geweest dan was de kans groot geweest dat zij zich aan haar eigen groep en cultuur was gaan vastklampen en dat zij meer moeite had gehad met het open staan ten aanzien van andere culturen en het tonen van respect voor deze culturen. Het bovenstaande deel van het verhaal van respondent 2 wijst dus op culturele aanpassing.
65
De vier stukken tekst binnen het verhaal van respondent 2 die betrekking hebben op het domein ‘ruimdenkendheid/mentaliteit’ wijzen allemaal op culturele aanpassing. Culturele aanpassing is dus de richting van de acculturatie van respondent 2 binnen dit domein.
7) Vrijetijdsactiviteiten a) Wat: “Mijn vriendinnen zijn dan ook mijn grootste hobby.” (regel 37 t/m 38) Duiding: De respondent vertelt hier dat haar vriendinnen haar grootste hobby zijn. Deze zin wordt hier behandeld omdat hobby’s dingen zijn waar mensen zich in de vrije tijd mee bezig houden. Het feit dat het bezig zijn met andere mensen de grootste hobby is van de respondent geeft aan dat zij een meer collectivistische dan individualistische instelling heeft. Deze zin wijst dus eerder op cultuurbehoud dan op culturele aanpassing. b) Wat: “Mijn vriendin woonde twee flats naast de onze. Voor haar flat was er een speeltuin en daar heb ik haar al spelend leren kennen.” (regel 53 t/m 54) Duiding: Respondent 2 vertelt hierboven dat zij haar beste vriendin heeft leren kennen toen zij aan het spelen was in een speeltuin voor de flat van de vriendin. Het feit dat de respondent in een speeltuin speelde geeft aan dat de zij haar vrije tijd voor een deel buitenshuis doorbracht. Het doorbrengen van vrije tijd buitenshuis maakt de kans dat een persoon door andere culturen dan de eigen cultuur en door andere personen dan personen uit de eigen groep beïnvloedt wordt, groter dan wanneer een persoon alleen maar binnenshuis vrije tijd doorbrengt. De kans dat de respondent door de Nederlandse cultuur beïnvloedt wordt is hiermee ook groter en als gevolg hiervan wordt de kans dat de respondent zich aan de Nederlandse cultuur aanpast ook vergoot. De bovenstaande zinnen wijzen dus eer der op culturele aanpassing dan op cultuurbehoud. c) Wat: “Ik hou er van om mijn familie daar te bezoeken en geniet van de zon, de zee en het strand, maar ik mis dan wel veel. Ik ben daar eigenlijk niet meer of minder dan een toerist op vakantie die een nieuwe wereld instapt.” Duiding: De bovenstaande uitspraken geven aan dat de respondent in haar vrije tijd, namelijk tijdens vakanties, wel eens naar Marokko gaat. Hoewel zij aangeeft dat zij zich daar als een toerist op vakantie voelt, betekent het feit dat de respondent wel eens in Marokko haar vakanties doorbrengt toch dat ze contacten blijft onderhouden met haar land van herkomst, met de cultuur van haar land van herkomst en met de mensen van haar land van herkomst wat cultuurbehoud stimuleert. Het bovenstaande deel van het verhaal van de respondent wijst dus op cultuurbehoud. Binnen het domein ‘vrijetijdsactiviteiten’ wijzen er twee stukken tekst op cultuurbehoud en wijst er slechts een stuk tekst op culturele aanpassing. De acculturatie van respondent 2 binnen het domein ‘vrijetijdsactiviteiten’ wijst dus in de richting van cultuurbehoud.
66
8) Taal a) Wat: “Mijn taalbeheersing van het Marokkaans is voldoende maar ik denk niet dat ik het daar in mijn eentje zou volhouden.” (regel 67 t/m 68) Duiding: De respondent stelt dat zij voldoende Marokkaans spreekt om in Marokko te kunnen overleven maar dat zij het daar in haar eentje niet zou volhouden. Het feit dat zij voldoende Marokkaans spreekt, geeft aan dat zij een belangrijk aspect van de Marokkaanse cultuur, namelijk de taal, behouden heeft. De bovenstaande tekst wijst dus in de richting van cultuurbehoud. b) Wat: “Ik spreek goed Nederlands.” (regel 75) Duiding: De respondent geeft hier aan dat zij goed Nederlands spreekt wat betekent dat zij de taal van Nederland heeft overgenomen. Dit stukje tekst wijst dus op culturele aanpassing. Binnen het domein ‘taal’ gaat de acculturatie van respondent twee in een stuk tekst in de richting van cultuurbehoud en in een stuk tekst in de richting van culturele aanpassing. Op het eerste gezicht lijkt biculturalisme hier de acculturatierichting van de respondent te zijn. Echter, in het stukje tekst dat op cultuurbehoud wijst, geeft de respondent aan dat zij ‘voldoende’ Marokkaans’ spreekt terwijl zij in het stukje tekst dat op culturele aanpassing wijst, aangeeft dat zij ‘goed’ Nederlands spreekt. ‘Goed’ ligt qua niveau hoger dan ‘voldoende’ waardoor er gesteld kan worden dat de respondent wat betreft haar taalvaardigheid eerder aan de Nederlandse kant van de acculturatieschaal ligt dan aan de Marokkaanse kant. Concluderend kan er gesteld worden dat de acculturatie van respondent twee binnen het domein ‘taal’ eerder in de richting van culturele aanpassing dan in de richting van cultuurbehoud gaat.
9) Kleding Hoewel er in het verhaal van respondent 2 niet over kleding gesproken wordt, heeft de onderzoeker toch redenen om aan te nemen dat de richting van de respondent binnen dit domein eerder in de richting van culturele aanpassing dan in de richting van cultuurbehoud op de acculturatieschaal zit. De onderzoeker heeft tijdens het afnemen van het levensverhaalinterview bij de respondent namelijk kunnen waarnemen dat de respondent geen hoofddoek droeg wat eerder bij de Nederlandse Christelijke cultuur hoort dan bij de Marokkaanse Islamiltische cultuur.
10) Onderwijs a) Wat: “Op dit moment zit ik op de havo en werk ik bij een mailorder bedrijf.” (regel 13) Duiding: In deze zin komt naar voren dat respondent twee op de middelbare school op de havo zit. Een betrekkelijk hoog onderwijsniveau. Deze zin wijst dus op culturele aanpassing.
67
b) Wat: “Wanneer ik klaar ben met de havo wil ik naar het HBO gaan en mocht het zo zijn dat ik de mogelijkheid krijg om nog verder te studeren dan wil ik dat zeker doen.” (regel 21 t/m 22) Duiding: Hier geeft de respondent aan dat zij nadat zij haar eindexamen voor de havo heeft gehaald, een HBO opleiding wenst te gaan volgen en dat zij daarna als zij daar de kans toe krijgt nog verder wil gaan studeren. Een hoog onderwijsniveau stimuleert een succesvolle integratie en ook deze zin wijst dus op culturele aanpassing. c) Wat: “Voor mijn ouders is het heel belangrijk dat ik ver kom in mijn studies. Ze willen graag dat ik waarmaak wat voor hen onmogelijk was. Maar ik ben wel vrij om te kiezen wat ik wil studeren.” (regel 22 t/m 24) Duiding: Door het feit dat de ouders van de respondent het belangrijk vinden dat de respondent ver komt in haar studies, wordt de respondent gestimuleerd om daadwerkelijk een hoog onderwijsniveau te behalen. Bovendien geeft de respondent aan dat het voor haar ouders onmogelijk was om een hoog onderwijsniveau te bereiken en dat het voor de respondent wel mogelijk is. Dit impliceert een vooruitgang over de generaties heen in de mogelijkheid om door te studeren en daarmee in de mogelijkheid om succesvol in de Nederlandse maatschappij te integreren. Verder stelt de respondent dat zij zelf mag kiezen wat ze gaat studeren wat aangeeft dat er in de familie van de respondent sprake is van een kleine mate van onzekerheidsvermijding en een kleine machtsafstand. Als gevolg hiervan kan er dus gesteld worden dat ook de bovenstaande tekst op culturele aanpassing wijst. d) Wat: “Ik heb een tante, het zusje van mijn moeder die een universitaire studie rechten heeft gedaan. Vroeger wou ik ook advocaat worden. Zij was en is nog steeds mijn grote voorbeeld.” (regel 29 t/m 30) Duiding: Ook dit deel van het verhaal van de respondent wijst op culturele aanpassing. De persoon die de respondent namelijk als voorbeeld beschouwt, heeft een universitaire studie rechten gedaan. De respondent wordt door middel van dat voorbeeld ook gestimuleerd om een hoog onderwijsniveau te behalen waarmee de kans dat zij zich succesvol in de Nederlandse maatschappij integreert, wordt verhoogd. e) Wat: Maar naar mate ik ouder werd begreep ik dat advocaat worden makkelijker was gezegd dan gedaan. Bovendien merkte ik dat advocaat niet echt een baan was die bij mij zou passen. Ik heb nu, nadat ik twee jaar lang studiebeurzen heb bezocht, besloten om sociaal juridische dienstverlening te doen. Ik wil met rechten bezig zijn maar ook met mensen. Ik wil iets goeds doen. Iets waar mensen wat aan hebben. Duiding: De respondent geeft hierboven aan dat zij besloten heeft om sociaal juridische dienstverlening te gaan doen. Een keuze die zij zelf heeft gemaakt naar aanleiding van het geen zij later mee bezig wil zijn. Bij deze keuze heeft zij dus niet de mening van anderen betrokken wat wijst op een meer individualistische instelling. Tegelijkertijd geeft de respondent aan dat zij later iets goeds wil doen voor mensen wat op een meer collectivistische instelling wijst. Er is in de bovenstaande tekst dus zowel sprake van een meer individualistische instelling wat op culturele aanpassing wijst als van een meer
68
collectivistische instelling wat op cultuurbehoud wijst. Concluderend kan er gesteld worden dat hier sprake is van biculturalisme. f) Wat: “Ik hoop ook dat ik door te studeren een voorbeeld voor hen zal zijn. Mijn tante was mijn voorbeeld. Omdat ik zag dat zij het kon, dacht ik: “Dat wil ik ook!”. Misschien kan ik voor mijn broertje en mijn zusje hetzelfde betekenen als wat mijn tante voor mij betekend heeft.” (regel 47 t/m 49) Duiding: De respondent vertelt in de bovenstaande uitspraken dat zij hoopt dat haar broertje en zusje haar als een voorbeeld beschouwen en hierdoor ook gaan studeren. Dit geeft aan dat de respondent het volgen van een studie belangrijk vind. Omdat de respondent het belangrijk vindt om te studeren is de kans hoger dat zij daadwerkelijk gaat studeren en een hoog onderwijs niveau behaalt en dat zij zich daarmee succesvol in de Nederlandse samenleving integreert. De bovenstaande tekst wijst dus op culturele aanpassing. g) Wat: “Toen we naar de basisschool gingen, kwamen we in dezelfde klas terecht. Sindsdien is het altijd dik aangeweest tussen ons. We gingen zo erg in elkaar op dat we zelfs concurrenten van elkaar werden. We gingen teveel op elkaar letten, wouden beter presteren dan de ander en speelden alleen nog met zijn tweetjes. De rest van de wereld bestond niet meer. Ze hebben toen geprobeerd om ons in verschillende klassen te plaatsen, maar zagen al snel dat wij zonder elkaar niet goed functioneerden. Uiteindelijk zijn we dus weer in dezelfde klas terecht gekomen met de bedoeling nooit meer uit elkaar te gaan.” (regel 54 t/m 61) Duiding: Zoals eerder gesteld, wijst de bovenstaande tekst op culturele aanpassing. Ten eerste omdat de beste vriendin van de respondent half Duits, half Nederlands is en ten tweede omdat de vriendschap voor de respondent een stimulatie vormt om goed op school te functioneren en te presteren. Binnen het domein onderwijs komen er zes stukken tekst voor waaruit culturele aanpassing als acculturatierichting naar voren komt en komt er een stuk tekst voor waaruit biculturalisme als acculturatierichting naar voren komt. Culturele aanpassing is dus de acculturatierichting van de respondent binnen dit domein.
11) Vrijheid/ onafhankelijkheid a) Wat: “Op dit moment zit ik op de havo en werk ik bij een mailorder bedrijf. Het is een baan die niet bij mij past. Ik vind het moeilijk om te accepteren dat er mensen boven me staan die mij bevelen geven. Ik ben vrij opgevoed en in de discussies die we thuis hebben heeft iedereen zijn eigen mening. Ik ben groot gebekt en als ik het ergens niet mee eens ben heb ik de neiging om dat te zeggen. Ik heb nu geleerd om mezelf op het werk en op school in te houden. Ik heb me leren beheersen. Later zal ik ook voor een baas moeten werken en het is goed dat ik nu weet hoe dat gaat.” (regel 13 t/m 19) Duiding: De bovenstaande tekst is al besproken en wijst op culturele aanpassing. De respondent stelt dat ze vrij is opgevoed wat op vrijheid en een kleine mate van onzekerheidsvermijding wijst. Zij geeft verder aan dat
69
iedereen bij haar thuis een eigen mening heeft, wat op onafhankelijkheid en een meer individualistische instelling wijst. b) Wat: Maar ik ben wel vrij om te kiezen wat ik wil studeren. Bij veel Marokkaanse gezinnen zeggen ouders tegen hun kinderen: “Je moet dokter worden!”. In onze familie is het vooral van belang dat we een goede opleiding volgen en dat we als gevolg daarvan een goede baan krijgen, als basis in het leven. Duiding: Ook hier komt naar voren dat er binnen de familie van de respondent sprake is van een kleine mate van onzekerheidsvermijding en dat er in de familie sprake is van een meer individualistische instelling. De respondent heeft de vrijheid om zelf, onafhankelijk van de mening van haar ouders te kiezen wat voor opleiding zij volgt. Indien er sprake was geweest van een meer collectivistische instelling, dan had de respondent wel rekening met de mening van haar ouders moeten houden en indien er sprake was geweest van een grote mate van onzekerheidsvermijding, dan zouden de ouders al van te voren hebben vastgesteld wat hun dochter zou gaan studeren. De bovenstaande uitspraken wijzen dus op culturele aanpassing. c) Wat: Mensen kunnen mij zien als Marokkaans of als Nederlands, de keuze is aan hun. Maar ik heb mijn eigen identiteit, mijn eigen mening, los van mijn nationaliteit en van de mening van anderen. Het gaat er uiteindelijk om dat ik in staat ben om in mijn leven te bereiken wat ik wil. Duiding: In de bovenstaande tekst komt naar voren dat de respondent haar eigen mening en identiteit heeft die los staat van de mening van anderen. Dit wijst op een meer individualistische instelling en dus op culturele aanpassing. Alle stukken van het verhaal van respondent 2 die te maken hebben met het domein ‘vrijheid/onafhankelijkheid’ wijzen op culturele aanpassing en er kan dus gesteld worden dat de acculturatierichting van de respondent hier culturele aanpassing is.
12) Geslachtsrol verschillen a) Wat: “Ik heb een tante, het zusje van mijn moeder die een universitaire studie rechten heeft gedaan. Vroeger wou ik ook advocaat worden. Zij was en is nog steeds mijn grote voorbeeld.” (regel 29 t/m 30) Duiding: In de bovenstaande uitspraken komt naar voren dat de tante van de respondent een hoog onderwijsniveau heeft weten te bereiken en dat zij advocaat is. Dit wijst op een gelijke rolverdeling tussen mannen en vrouwen binnen de familie van de respondent. In meer mannelijke culturen zoals de Marokkaanse, zijn de mannen vaak degenen die het geld naar huis brengen door buitenshuis te werken en zijn de vrouwen vaak degenen die voor het huishouden zorgen. Het feit dat de tante van de respondent als advocaat werkzaam is, geeft aan dat zij niet gekenmerkt wordt door een typisch mannelijke cultuur, maar eerder door een meer vrouwelijke cultuur zoals de Nederlandse. Daarnaast geeft de respondent aan dat zij later graag net zoiets wil gaan doen als haar tante die namelijk haar grote voorbeeld is wat aangeeft dat er bij ook bij de respondent eerder sprake is van een vrouwelijke cultuur
70
dan van een mannelijke cultuur. De bovenstaande tekst geeft dus aan dat de acculturatie van de respondent hier in de richting van culturele aanpassing wijst. b) Wat: Mijn broertje gaat straks naar de middelbare school en ik wil niet dat hij in de criminaliteit terecht komt. Ik zeg vaak tegen hem dat hij zijn vrienden goed moet uitkiezen, dat niet iedereen te vertrouwen is. Duiding: Net zoals al bij 2(e) is aangegeven, is het hier opvallend dat de respondent bang is dat haar broertje in de criminaliteit beland en die zorg niet uitspreekt ten aanzien van haar zus. Dit zou erop kunnen wijzen dat de respondent een verschil ziet tussen de rol van mannen en de rol van vrouwen, dat zij vindt dat criminaliteit niet iets voor meisjes is maar wel voor jongens. Maar het feit dat de respondent haar zorg wel ten aanzien van haar broertje maar niet ten aanzien van haar zusje uitspreekt, kan ook het gevolg zijn van het fait dat haar zusje nog niet en haar broertje wel binnenkort naar de middelbare school gaat. Als het haar zusje was geweest die naar de middelbare school zou gaan, dan had zij haar zorg misschien alleen maar ten aanzien van haar zusje uitgesproken. Al met al kan er naar aanleiding van de bovenstaande tekst dus geen acculturatierichting worden vastgesteld. c) Wat: Het gaat er uiteindelijk om dat ik in staat ben om in mijn leven te bereiken wat ik wil. En volgens mij gaat dat lukken. Ik denk dat mijn moeder daar een grote rol in heeft gespeeld. Ze heeft de twee culturen en ons geloof goed samen kunnen brengen in haar opvoeding. Duiding: Het feit dat de respondent hier spreekt over de opvoeding die haar moeder haar gegeven heeft en niet spreekt over haar vader of over haar ouders tezamen geeft aan dat er binnen de familie van de respondent een verschil bestaat tussen de rol van de moeder en de rol van de vader. Blijkbaar heeft de moeder namelijk een belangrijkere rol in de opvoeding van de respondent gespeeld dan de vader aangezien de moeder wel, en de vader niet vermeld wordt. De bovenstaande tekst wijst op een rolverschil tussen mannen en vrouwen en dus op cultuurbehoud. Binnen het domein ‘geslachtsrol verschillen’ is er een stuk verhaal dat op cultuurbehoud wijst en een stuk verhaal dat op culturele aanpassing wijst. Er is binnen het domein ‘geslachtsrol verschillen’ dus sprake van biculturalisme.
13) Culturele gewoontes en trots a) Wat: “Bij veel Marokkaanse gezinnen zeggen ouders tegen hun kinderen: “Je moet dokter worden!”. In onze familie is het vooral van belang dat we een goede opleiding volgen en dat we als gevolg daarvan een goede baan krijgen, als basis in het leven.” (regel 24 t/m 27) Duiding: De respondent geeft hier aan dat veel Marokkaanse ouders bepalen wat hun kinderen gaan studeren. Wanneer iets in een cultuur vaak voorkomt, kan er ook gesproken worden over een culturele gewoonte. De respondent geeft daarna aan dat zij van haar ouders zelf mag bepalen wat ze gaat studeren. Haar familie distantieert zich op deze wijze van de Marokkaanse cultuur waarin de kinderen hun studie vaak niet vrij kunnen kiezen. In de Nederlandse
71
cultuur, die gekenmerkt wordt door kleine machtsafstanden, kiezen kinderen daarentegen wel vaak zelf wat ze gaan studeren. Er kan dus gesteld worden dat de respondent zich hier eerder aan de Nederlandse cultuur aanpast dan dat zij de Marokkaanse cultuur behoudt en als gevolg hiervan kan er geconcludeerd worden dat er hier sprake is van culturele aanpassing. b) Wat: “Ik spreek goed Nederlands, ik ben in Tilburg geboren en ben dus zoals elke Tilburger eigenlijk een echte ‘kruikenzeiker’ zoals ze Tilburgers noemen, maar toch word ik niet zo gezien.” (regel 75 t/m 77) Duiding: In de bovenstaande zinnen vertelt de respondent dat zij zichzelf als een echte ‘kruikenzeiker’ ziet, zoals Tilburgers volgens haar genoemd worden. Het gebruik van het woord ‘kruikenzeiker’ is een culturele gewoonte uit Tilburg. Zij geeft op deze manier aan dat zij zichzelf niet alleen maar als een Tilburger ziet maar dat zij daar ook trots op is. Het feit dat de respondent zich Nederlands voelt en er trots op is, geeft aan dat er bij de respondent in dit geval is van culturele aanpassing. Beide stukken van het verhaal van de respondent die binnen het domein ‘culturele gewoontes en trots’ geplaatst kunnen worden, wijzen wat betreft de acculturatie eerder in de richting van culturele aanpassing dan in de richting van cultuurbehoud. Culturele aanpassing is dus de richting van de acculturatie van de respondent binnen dit domein.
14) Feestelijkheden en eten Er wordt in het verhaal van respondent 2 niet gesproken over zaken die te maken hebben met ‘feestelijkheden en eten’ en er kan voor dit domein dus geen acculturatierichting worden vastgesteld.
15) Communicatiestijl a) Wat: “Ik ben vrij opgevoed en in de discussies die we thuis hebben heeft iedereen zijn eigen mening. Ik ben groot gebekt en als ik het ergens niet mee eens ben heb ik de neiging om dat te zeggen.” (regel 15 t/16) Duiding: Respondent 2 geeft hier aan dat zij vrij is opgevoed en dat iedereen bij haar thuis een eigen mening heeft. Bovendien stelt zij dat zij grof gebekt is wat betekent dat zij zich vrij voelt om te zeggen wat zij wil zeggen. In andere woorden kan er gesteld worden dat de communicatiestijl van de respondent wordt gekenmerkt door een meer individualistische instelling (de respondent vindt het belangrijker om te zeggen wat ze zelf wil zeggen dan om te zeggen wat anderen graag willen dat zij zegt) en dat zij wat haar communicatiestijl betreft niet wordt beperkt door machtsafstanden tussen haarzelf en haar omgeving. Bovendien wijst de communicatiestijl van de respondent erop dat zij ook niet beperkt wordt door gedragsregels waarvan in meer onzekerheidsvermijdende culturen zoals de Marokkaanse cultuur sprake is. De acculturatie van respondent nummer 2 wijst hier dus eerder in de richting van culturele aanpassing dan in de richting van cultuurbehoud.
72
b) Wat: “Ik kan alles tegen haar zeggen en als ik ergens mee zit dan fiets ik vaak eventjes naar haar toe om erover te praten.” (regel 31 t/m 32) Duiding: Ook hier komt naar voren dat de respondent een open en vrije communicatiestijl onderhoudt met haar omgeving. In dit geval met haar tante die ouder is en een hogere sociaal-economische positie heeft dan de respondent. De bovenstaande uitspraken wijzen dus op culturele aanpassing. Beide stukken tekst binnen het domein ‘communicatiestijl’ wijzen eerder op culturele aanpassing dan op cultuurbehoud. Culturele aanpassing is dus de richting waarin de acculturatie van de respondent binnen dit domein gaat.
16) Vooroordelen en discriminatie a) Wat: “In Marokko ben ik de toerist, de Europeaan, de buitenlander en in Nederland de allochtoon, de Marokkaan. Ik leef dus tussen twee werelden in en dat vind ik het moeilijkste van mijn leven in Nederland. Ik spreek goed Nederlands, ik ben in Tilburg geboren en ben dus zoals elke Tilburger eigenlijk een echte ‘kruikenzeiker’ zoals ze Tilburgers noemen, maar toch word ik niet zo gezien. Ik hoop dat het voor mijn kinderen beter zal zijn. Maar ben bang van niet. Het zal waarschijnlijk altijd zo blijven. Er zullen altijd botsingen voorkomen die duidelijk zullen maken dat we geen autochtonen zijn. Ik accepteer dat nu en heb er mee leren leven. Mensen kunnen mij zien als Marokkaans of als Nederlands, de keuze is aan hen. Maar ik heb mijn eigen identiteit, mijn eigen mening, los van mijn nationaliteit en van de mening van anderen.” (regel 73 t/m 83) Duiding: Respondent nummer 2 geeft hierboven aan dat zij zowel in Marokko als in Nederland als een buitenlander wordt gezien, terwijl zij zichzelf als een echte Tilburger beschouwt. Bovendien stelt zij dat zij denkt dat het in de toekomst zo blijft maar dat het voor haar uiteindelijk gaat om de manier waarop zij zichzelf beschouwt. Het feit dat mensen in Nederland haar als een Marokkaan of allochtoon zien, geeft aan dat Nederlanders haar niet als aangepast aan de Nederlandse maatschappij zien. Het feit dat mensen in Marokko haar als een buitenlander zien, geeft aan dat Marokkanen haar wel als aangepast aan de Nederlandse maatschappij zien. De respondent wordt dus zowel door Nederlanders als door Marokkanen in het hokje ‘buitenlander’ geplaatst. Het feit dat Marokkanen in Marokko de respondent als anders zien, geeft aan dat de respondent in ieder geval in zekere mate aan de Nederlandse cultuur is aangepast omdat de Marokkanen in Marokko haar anders niet als anders zouden beschouwen. Het feit dat Nederlanders de respondent als ‘allochtoon’ zien, hoeft daarentegen niet vanzelfsprekend te betekenen dat zij zich niet aan de Nederlandse maatschappij heeft aangepast. De duiding die Nederlanders aan de respondent geven kan bijvoorbeeld ook het gevolg zijn van de fysieke kenmerken van de respondent en de gevolgtrekkingen die mensen daaruit kunnen maken. Maar in dit onderzoek gaat het uiteindelijk vooral over de manier waarop de respondenten zichzelf beschouwen en over het geen hun levensverhaal zegt over de mate waarin de respondenten aan de Nederlandse maatschappij aangepast zijn. De respondent beschouwt zichzelf als Tilburger en in de meeste domeinen binnen het levensverhaal van de respondent komt culturele aanpassing als acculturatierichting naar voren. Als
73
gevolg hiervan kan er gesteld worden dat culturele aanpassing hier de richting is waarin de acculturatie van de respondent gaat. b) Wat: “Laten we van elkaar leren en onszelf niet afzonderen van andere mensen, van andere culturen, van andere groepen. Laten we open staan voor anderen, dan zullen zij ook open staan voor ons. En laten we respect hebben voor anderen, zij zullen dat respect dan zeker teruggeven.” (regel 91 t/m 94) Duiding: De bovenstaande uitspraken vormen een soort pleidooi tegen discriminatie en vooroordelen. De respondent stelt dat mensen van elkaar zouden moeten leren en open zouden moeten staan voor andere culturen en andere groepen en dat het belangrijk is om ‘anderen’ met respect te behandelen. Door het feit dat de respondent het belangrijk vindt om voor andere culturen open te staan, wordt de kans vergoot dat zij daadwerkelijk openstaat voor andere culturen en dat zij daarmee door de andere culturen, waaronder de Nederlandse, beïnvloedt wordt. De bovenstaande uitspraken wijzen dus eerder in de richting van culturele aanpassing dan van cultuurbehoud. Beide delen van het verhaal van de respondent binnen het domein vooroordelen en discriminatie wijzen in de richting van culturele aanpassing en als gevolg hiervan kan er geconcludeerd worden dat de acculturatie van de respondent binnen dit domein in de richting van culturele aanpassing gaat. Voor alle domeinen van Arends-Tóth en Van de Vijver (2004) die binnen het verhaal van respondent 2 voorkomen, is de acculturatierichting vastgesteld. In de onderstaande tabel wordt deze overzichtelijk weergegeven. Cultuurbehoud
Biculturalisme
Vrijetijdsactiviteiten Geslachtsrol verschillen
Culturele aanpassing Familie en opvoeding Hoeveelheid en manieren van sociale contacten Fatsoen Maatschappij/ maatschappelijke veiligheid Ruimdenkendheid/ mentaliteit Taal Kleding Onderwijs Vrijheid/onafhankelijkheid Culturele gewoontes en trots Communicatiestijl Vooroordelen en discriminatie
Geen acculturatierichting Huwelijk en seksualiteit Feestelijkheden en eten
Tabel 5.2: Acculturatierichting van respondent 2 per levensdomein
74
Uit de bovenstaande tabel komt duidelijk naar voren dat de acculturatie van respondent 2 overtuigend in de richting van culturele aanpassing wijst. Er is namelijk in twaalf van de zestien domeinen sprake van culturele aanpassing, terwijl er slechts één domein in de richting van cultuurbehoud wijst en er slechts bij één domein sprake is van biculturalisme.
5.3. Respondent nummer 3 1) Familie en opvoeding a) Wat: “In groep 2 en 3 van de basisschool, had ik alleen maar Turkse vriendinnen. Mijn ouders hebben mij daar toen expres weggehaald omdat ik geen Nederlands sprak. Op de school waar ik toen terecht kwam, was ik de enige buitenlander.” (regel 9 t/m 11) Duiding: In de bovenstaande zinnen vertelt de respondent dat zij toen zij klein was door haar ouders op een andere basisschool werd gezet omdat zij op de eerste basisschool alleen maar Turkse vriendinnen had en daardoor geen Nederlands sprak. Vervolgens stelt zij dat zij op de nieuwe school de enige buitenlander was. Het feit dat de ouders, de respondent van basisschool veranderden omdat de respondent geen Nederlands sprak, geeft aan dat de ouders van de respondent het belangrijk vonden dat hun dochter de Nederlandse taal goed beheerste en een goede beheersing van de Nederlandse taal heeft een positief effect op een succesvolle integratie in de Nederlandse samenleving. Ook het feit dat de respondent op haar nieuwe school alleen maar door autochtone Nederlanders omringd werd, wijst op culturele aanpassing. Door op school alleen maar contact te hebben met Nederlandse klasgenoten, wordt de kans dat de respondent de Nederlandse cultuur overneemt namelijk sterk verhoogd. De acculturatie van de respondent wijst in de bovenstaande uitspraken dus in de richting van culturele aanpassing. b) Wat: “Bij andere Turkse gezinnen zie je meestal meteen dat het een Turks gezin is. Soms alleen maar door naar de gordijnen te kijken. Bij mijn familie kun je dat niet zien. Misschien omdat mijn ouders allebei werken en de taal goed beheersen.” (regel 16 t/m 18) Duiding: Ook dit deel van het verhaal van respondent 3 wijst op culturele aanpassing. De respondent geeft aan dat haar gezin anders is dan veel andere gezinnen met een Turkse afkomst in Nederland. Ze stelt dat, in tegenstelling tot bij andere Turkse gezinnen, de Turkse afkomst bij haar gezin niet af te lezen is en denkt dat, dat te maken zou kunnen hebben met het feit dat haar ouders allebei werken en de Nederlandse taal goed beheersen. Het feit dat de ouders allebei werken en de Nederlandse taal goed beheersen wijst op eensuccesvolle integratie in de Nederlandse maatschappij en op weinig tot geen verschil tussen de rol van de vader en de rol van de moeder van de respondent wat wijst op culturele aanpassing. Kleine verschillen in geslachtsrollen zijn namelijk meer eigen aan de Nederlandse dan aan de Turkse cultuur. Ook het feit dat de respondent een verschil ziet tussen haar familie en andere Turkse families, wijst op culturele aanpassing. De respondent onderscheidt zich van andere Turkse families en stelt zo dus dat haar familie niet typisch Turks is, wat 75
aangeeft dat er in de ogen van de respondent tussen haar gezin en andere Turkse gezinnen een culturele afstand bestaat. c) Wat: “De band met mijn familie daar is de laatste paar jaren hechter geworden en ik merk dat ik het belangrijk vind om met ze in contact te blijven.” (regel 30 t/m 32) Duiding: De respondent vertelt in de bovenstaande uitspraak dat de band die zij met haar familie in Turkije heeft de laatste paar jaren hechter is geworden en dat zij het belangrijk vindt om contact met haar familie in Turkije te onderhouden. Intensieve en frequente contacten met mensen uit de eigen groep wijzen op cultuurbehoud. Wanneer deze contacten worden onderhouden met mensen die in het afkomstland wonen, wordt cultuurbehoud bovendien extra gestimuleerd omdat de mensen in het afkomst land de Turkse cultuur veel sterker in zich hebben dan mensen met een Turkse afkomst die in een ander land wonen en door de cultuur van het nieuwe land beïnvloedt zijn. d) Wat: “Thuis zitten en niet werken lijkt me niks. Als je thuis blijft en voor je kinderen zorgt, raak je, denk ik, een deel van jezelf kwijt. We hebben de kans om iets te doen met ons leven en daar moeten we gebruik van maken. Mijn ouders willen ook graag dat ik later werk. Ze willen niet dat ik afhankelijk wordt van een man. Mijn vader wil wel graag dat ik later met een Turkse jongen trouw. Maar ik vind dat Turkse jongens vaak te traditioneel zijn ingesteld.” (regel 50 t/m 54) Duiding: De respondent geeft hierboven aan dat zij later graag buitenshuis wil gaan werken en dat ze niet alleen maar thuis wil blijven om voor haar kinderen te zorgen. Het buitenshuis werken maakt de kans groter dat iemand in contact komt met mensen buiten de eigen groep en stimuleert zo culturele aanpassing. Bovendien gaat het buitenshuis werken in tegen de meer traditionele geslachtsrolpatronen die meer eigen zijn aan de meer mannelijke Turkse cultuur dan aan de meer vrouwelijke Nederlandse cultuur, waarbij de moeder thuis blijft om voor de kinderen te zorgen terwijl de vader werkt om de familie te kunnen onderhouden. De respondent zegt verder dat het belangrijk is om te werken om niet een deel van haar eigen persoon kwijt te raken. Dit geeft aan dat zij een meer individualistische dan collectivistische instelling heeft wat meer eigen is aan de Nederlandse cultuur dan aan de Turkse cultuur. In collectivistische culturen vinden mensen de groep belangrijker dan de zelf en de respondent stelt juist dat zij de zelf niet voor de groep (haar kinderen) wil opgeven. De ouders van de respondent willen ook graag dat hun dochter in de toekomst gaat werken en niet afhankelijk wordt van een man. Zij stimuleren haar zo om succesvol in de Nederlandse, meer individualistische en meer vrouwelijke maatschappij te integreren. Tegelijkertijd geeft de respondent aan dat haar vader wil dat zij met een Turkse man trouwt wat op cultuurbehoud wijst. Maar de respondent stelt dat zij dat niet wil omdat zij Turkse mannen vaak te traditioneel vindt, wat op culturele aanpassing wijst. (d) wijst in zijn geheel genomen dus eerder op culturele aanpassing dan op cultuurbehoud. e) Wat: “Ik ben gehecht aan mijn vrijheid en mijn man zal dat moeten accepteren. Hij zal mij moeten nemen zoals ik ben. Waar hij vandaan komt maakt me niks uit. Als hij en ik maar op dezelfde golflengte zitten. Uiteindelijk
76
zullen mijn ouders mijn keuze denk ik wel accepteren. Ten slotte willen ze alleen maar dat ik gelukkig ben.” (regel 56 t/m 59) Duiding: In de bovenstaande uitingen stelt de respondent dat zij met een man wil trouwen die haar wens om vrijheid accepteert. Ze stelt vervolgens dat haar ouders haar keuze uiteindelijk zullen accepteren omdat zij hun dochter vooral geluk toewensen. Hieruit komt naar voren dat, hoewel de ouders graag willen dat de respondent met een Turkse jongen trouwt, de respondent toch haar eigen keuzes maakt wat wijst op een meer individualistische instelling. De wens van het individu is hier namelijk belangrijker dan de wens van de groep. Het feit dat de ouders de keuze van hun dochter uiteindelijk zullen accepteren geeft bovendien aan dat er een kleine machtsafstand bestaat tussen de respondent en haar ouders. Zij gaat namelijk in tegen de wens van haar ouders. Dus hoewel de ouders wensen dat hun dochter met een Turkse jongen trouwt wat op cultuurbehoud wijst, gaat de dochter uiteindelijk toch trouwen met degene met wie ze wenst te trouwen wat op culturele aanpassing wijst. Omdat het in dit onderzoek gaat om de mate van aanpassing van de respondenten zelf kan er gesteld worden dat er hier eerder sprake is van culturele aanpassing dan van cultuurbehoud. f) Wat: “Maar voorlopig denk ik nog niet aan trouwen. Ik ben te druk bezig met het leiden van mijn eigen leven. Zes maanden geleden ben ik op kamers gaan wonen in Breda. Ik kon er niet meer tegen om thuis te wonen. Alles was altijd al voor me voorgekauwd en ik kreeg het daardoor benauwd. Mijn vader vond het niet leuk dat ik weg wou. In de Turkse cultuur hoort een meisje niet op kamers te gaan wonen. We hebben dus veel ruzie gehad. Gelukkig is hij nu niet boos meer. Hij begrijpt het nu en mijn ouders zijn blij voor me.” (regel 61 t/m 66) Duiding: Ook de bovenstaande tekst wijst op culturele aanpassing. De respondent woont op kamers waardoor de mate en intensiteit van het contact met mensen uit haar eigen groep (haar familie) verkleind wordt en de kans dat zij in contact komt met mensen buiten haar eigen groep vergoot wordt. Daarnaast komt in de bovenstaande tekst duidelijk naar voren dat het feit dat de respondent op kamers is gaan wonen, ingaat tegen de Turkse cultuur waarin meisjes niet op kamers horen te wonen en ingaat tegen de wens van haar vader. Het is opvallend dat de vader degene is waarmee de respondent ruzie heeft moeten maken om uiteindelijk haar zin te krijgen. Dit wijst op een rolverschil tussen de moeder en de vader van de respondent, waarbij de vader degene is die in de familie van de respondent de meeste autoriteit heeft. Tegelijkertijd wijst het feit dat de respondent zich heeft verzet ten aanzien van de wens van haar vader die de wens van zijn dochter om op kamers te gaan wonen uiteindelijk heeft geaccepteerd, op culturele aanpassing doordat er hier sprake is van een kleine machtsafstand tussen de respondent en haar vader en van een meer individualistische instelling bij de respondent. Ook hier gaat het eerder om de acculturatierichting van de respondent dan om de acculturatierichting van de ouders van de respondent en kan er dus geconcludeerd worden dat er hier sprake is van culturele aanpassing. g) Wat: “Ik denk dat ik heel veel geluk heb gehad met zulke ouders. Ik heb veel van ze geleerd en ze hebben mij een leven vol mogelijkheden gegeven. Dankzij hen kan ik nu mijn eigen leven leiden.” (regel 68 t/m 70)
77
Duiding: De respondent geeft hier aan dat zij geluk heeft gehad met haar ouders en dat zij dankzij hen de kans heeft gekregen om haar eigen leven te leiden. Ook dit wijst op culturele aanpassing. De ouders van de respondent hebben namelijk geaccepteerd dat hun dochter haar eigen keuzes maakt, wat wijst op een kleine machtsafstand en een meer individualistische instelling in de familie van de respondent. Binnen het domein ‘familie en opvoeding’ wijzen er zes stukken tekst in de richting van culturele aanpassing en wijst er een stuk tekst in de richting van cultuurbehoud. De acculturatie van respondent 3 wijst binnen het domein ‘familie en opvoeding’ dus in de richting van culturele aanpassing.
2) Hoeveelheid en manieren van sociale contacten a) Wat: “In groep 2 en 3 van de basisschool, had ik alleen maar Turkse vriendinnen. Mijn ouders hebben mij daar toen expres weggehaald omdat ik geen Nederlands sprak. Op de school waar ik toen terecht kwam, was ik de enige buitenlander. Ik heb daardoor weinig Turkse vrienden en voel me vaak meer Nederlands dan Turks. Ik vind het leuk om mensen met een andere achtergrond te kennen. Om te weten hoe zij in het leven staan en over dingen denken. Het is voor mij belangrijk om niet alleen te blijven vasthouden aan de eigen cultuur.” (regel 9 t/m 14) Duiding: Het bovenstaande deel van het verhaal van respondent 3 wijst op culturele aanpassing binnen het domein ‘hoeveelheid en manieren van sociale contacten’. De respondent stelt namelijk dat zij weinig Turkse vrienden heeft wat betekent dat zij buiten haar familie om weinig contact heeft met mensen uit haar eigen groep die dezelfde culturele achtergrond als haarzelf hebben wat wijst op een kleine mate van cultuurbehoud en de kans tot een grote mate van culturele aanpassing. Bovendien geeft de respondent aan dat zij zich vaak meer Nederlands dan Turks voelt wat duidelijk op aanpassing aan de Nederlandse cultuur wijst. Ten slotte stelt de respondent dat zij het leuk vindt om mensen met een andere achtergrond te kennen om te weten hoe zij in het leven staan en over dingen denken. Doordat de respondent het leuk vind om mensen met een andere achtergrond te kennen, is de kans groot dat zij met mensen met een andere achtergrond in contact komt en cultureel door mensen buiten haar eigen groep beïnvloed wordt. De kans dat de respondent door de Nederlandse cultuur wordt beïnvloed, wordt hiermee ook groter en de bovenstaande tekst wijst dus op culturele aanpassing. b) Wat: “Toch voel ik af en toe de behoefte om vriendinnen te hebben die ook uit Turkije komen. Ik heb beide culturen in me en sommige gevoelens en meningen kan ik niet echt goed uiten bij mijn Nederlandse vrienden. Ik vind het dan fijn dat ik terug kan vallen op mijn beste vriendin. Die is Turks. Ik weet wat ik aan haar heb.” (regel 18 t/m 22) Duiding: Dit deel van het verhaal van de respondent wijst op cultuurbehoud. Zij stelt namelijk dat zij behoefte heeft aan contacten met mensen die ook een Turkse achtergrond hebben omdat de respondent gevoelens en meningen heeft die Nederlanders niet, en Turkse Nederlanders wel kunnen begrijpen. Dit betekent dat de respondent de Turkse cultuur nog in zich heeft omdat er anders
78
geen sprake zou zijn geweest van het onbegrip tussen de respondent en haar Nederlandse vrienden en geeft dus aan dat er bij de respondent in ieder geval in zekere mate sprake is van cultuurbehoud. Bovendien stelt de respondent dat haar beste vriendin ook een Turkse achtergrond heeft en zoals eerder is vermeld, wijzen intensieve en frequente contacten met mensen uit de eigen groep op cultuurbehoud. c) Wat: “De band met mijn familie daar is de laatste paar jaren hechter geworden en ik merk dat ik het belangrijk vind om met ze in contact te blijven.” (regel 30 t/m 32) Duiding: Net zoals bij 1(c) kan er gesteld worden dat de bovenstaande uitingen wijzen op intensieve en frequente contacten met mensen uit de eigen groep wat op cultuurbehoud wijst. Wanneer deze contacten worden onderhouden met mensen die in het afkomstland wonen, wordt cultuurbehoud bovendien extra gestimuleerd omdat de mensen in het afkomstland de Turkse cultuur veel sterker in zich hebben dan mensen met een Turkse afkomst die in een ander land wonen en door de cultuur van het nieuwe land beïnvloed zijn. d) Wat: “Ik kon er niet meer tegen om thuis te wonen. Alles was altijd al voor me voorgekauwd en ik kreeg het daardoor benauwd. Mijn vader vond het niet leuk dat ik weg wou. In de Turkse cultuur hoort een meisje niet op kamers te gaan wonen. We hebben dus veel ruzie gehad. Gelukkig is hij nu niet boos meer. Hij begrijpt het nu en mijn ouders zijn blij voor me.” (regel 62 t/m 66) Duiding: In de bovenstaande tekst komt naar voren dat de respondent met haar vader een relatie onderhoudt die wordt gekenmerkt door een kleine machtsafstand. Hoewel de vader zijn dochter thuis wil houden, heeft hij na veel ruzie uiteindelijk toch geaccepteerd dat zijn dochter op kamers ging wonen. De respondent heeft zich dus verzet ten aanzien van de mening van haar vader wat in culturen waarin er sprake is van een grote machtsafstand niet gebeurd zou zijn omdat de dochter dan zou hebben geaccepteerd dat haar vader thuis de regels uitmaakt. De respondent zou in dat geval dus niet tegen de wens van haar vader zijn ingegaan. In haar relatie met haar vader wordt de respondent dus eerder gekenmerkt door de Nederlandse cultuur waarin sprake is van een kleine machtsafstand dan door de Turkse cultuur waarin sprake is van een grotere machtsafstand. Bovendien betekent het feit dat de respondent haar eigen weg en niet de wensen van haar vader volgt dat de respondent de mening van haar eigen individu belangrijker vindt dan de mening van belangrijke anderen om haar heen wat wijst op een meer individualistische dan collectivistische instelling. Het bovenstaande deel van het verhaal wijst binnen het domein ‘hoeveelheid en manieren van sociale contacten’ dus eerder in de richting van culturele aanpassing dan van cultuurbehoud. Binnen het domein ‘hoeveelheid en manieren van sociale contacten’ zij er twee stukken tekst waarin cultuurbehoud als acculturatierichting naar voren komt en twee stukken tekst waarin culturele aanpassing als acculturatierichting naar voren komt. Er zij dus evenveel delen verhaal die op cultuurbehoud wijzen als delen verhaal die op culturele aanpassing wijzen. Als gevolg hiervan kan er geconcludeerd worden dat de acculturatie van respondent 3 binnen het domein ‘hoeveelheid en manieren van sociale contacten’ in de richting van biculturalisme wijst.
79
3) Huwelijk en seksualiteit a) Wat: “Mijn ouders willen ook graag dat ik later werk. Ze willen niet dat ik afhankelijk wordt van een man. Mijn vader wil wel graag dat ik later met een Turkse jongen trouw. Maar ik vind dat Turkse jongens vaak te traditioneel zijn ingesteld.” (regel 52 t/m 54) Duiding: In de bovenstaande regels komt naar voren dat de respondent niet met een Turkse jongen wil trouwen omdat zij Turkse jongens vaak te traditioneel vindt ingesteld. Hierbij gaat ze in tegen de wens van haar vader die wel graag wil dat zijn dochter in de toekomst met een Turkse jongen trouwt. Het feit dat de respondent niet met een Turkse jongen wil trouwen geeft aan dat zij niet met iemand uit haar eigen culturele groep wil trouwen en verkleint zo de kans op cultuurbehoud. Ze gaat hierbij in tegen de wens van haar vader wat wijst op een individualistische instelling en een kleine machtsafstand. Bovendien geeft de respondent aan dat zij later niet afhankelijk wil zijn van haar man en dat ook haar ouders dat voor hun dochter wensen. Deze wens is meer eigen aan de meer vrouwelijke Nederlandse cultuur dan aan de meer mannelijke Turkse cultuur. Concluderend kan er gesteld worden dat de acculturatie van respondent 3 hier in de richting van culturele aanpassing wijst. b) Wat: “Ik ben gehecht aan mijn vrijheid en mijn man zal dat moeten accepteren. Hij zal mij moeten nemen zoals ik ben. Waar hij vandaan komt maakt me niks uit. Als hij en ik maar op dezelfde golflengte zitten.” (regel 56 t/m 58) Duiding: In de bovenstaande uitingen komt naar voren dat de respondent een gelijke rolverdeling wenst tussen haarzelf en haar toekomstige man wat meer eigen is aan de vrouwelijke Nederlandse cultuur dan aan de mannelijke Turkse cultuur, en dus op culturele aanpassing wijst. Ze wenst een man die accepteert dat zij aan haar vrijheid gehecht is en die haar neemt zoals ze is. De culturele afkomst van de toekomstige man is voor de respondent niet belangrijk. Het is voor haar vooral belangrijk dat hij op dezelfde golflengte als haarzelf zit. Ook het feit dat de afkomst van de toekomstige man niet belangrijk voor de respondent is, wijst op culturele aanpassing in de zin dat de kans dat zij niet met een Turkse man trouwt, hierdoor vergoot wordt en de kans dat zij haar eigen cultuur behoudt, hierdoor verkleind wordt. Culturele aanpassing is hier dus de acculturatierichting van respondent 3. c) Wat: “Maar voorlopig denk ik nog niet aan trouwen. Ik ben te druk bezig met het leiden van mijn eigen leven.” (regel 61 t/m 62) Duiding: Uit de bovenstaande zin komt geen acculturatierichting naar voren. Het wel of niet willen trouwen heeft namelijk niets te maken met iemand zijn culturele afkomst. Beide delen van het verhaal van respondent 3 waaruit een acculturatierichting vastgesteld kan worden die te maken hebben met het domein ‘huwelijk en seksualiteit’ wijzen op culturele aanpassing. Culturele aanpassing is dus de richting van de acculturatie van de respondent binnen dit domein.
80
4) Fatsoen a) Wat: “Zes maanden geleden ben ik op kamers gaan wonen in Breda. Ik kon er niet meer tegen om thuis te wonen. Alles was altijd al voor me voorgekauwd en ik kreeg het daardoor benauwd. Mijn vader vond het niet leuk dat ik weg wou. In de Turkse cultuur hoort een meisje niet op kamers te gaan wonen.” (regel 62 t/m 65) Duiding: In de bovenstaande regels komt naar voren dat het in de Turkse cultuur onfatsoenlijk is om als meisje op kamers te gaan wonen. De respondent is echter toch op kamers gaan wonen en verwijdert zich op deze wijze van de gedragsregels die eigen zijn aan de Turkse cultuur. De bovenstaande regels geven dus aan dat er binnen het domein ‘fatsoen’ bij de respondent eerder sprake is van culturele aanpassing dan van cultuurbehoud. De enige tekst in het verhaal van respondent 3 die te maken heeft met het domein ‘fatsoen’ wijst op culturele aanpassing. Culturele aanpassing is dus de acculturatierichting van de respondent binnen dit domein.
5) Maatschappij/maatschappelijke veiligheid a) Wat: “Ik vind het soms ook jammer dat ik niet in Turkije geboren ben. Ik denk dan: “Zodra ik klaar ben met mijn studie ga ik wonen en werken in Turkije.” Het lijkt me veel fijner om daar te wonen dan in het saaie en koude Nederland. Ik mis hier de warmte van de Turkse cultuur en het levendige van Turkije.” (regel 24 t/m 27) Duiding: In de bovenstaande zinnen worden negatieve eigenschappen aan de Nederlandse maatschappij verbonden en positieve eigenschappen aan de Turkse maatschappij verbonden. De respondent stelt namelijk dat zij eraan denkt om in de toekomst in Turkije te gaan wonen omdat het haar in de warme en levendige Turkse cultuur fijner lijkt dan in het saaie en koude Nederland. Het feit dat de respondent negatieve eigenschappen aan Nederland verbindt en positieve eigenschappen aan Turkije verbindt, wijst op een negatieve acculturatie attitude ten aanzien van Nederland en een positieve acculturatieattitude ten aanzien van Turkije. De bovenstaande uitingen wijzen dus eerder op cultuurbehoud dan op culturele aanpassing. b) Wat: “Zes maanden geleden ben ik op kamers gaan wonen in Breda. Ik kon er niet meer tegen om thuis te wonen. Alles was altijd al voor me voorgekauwd en ik kreeg het daardoor benauwd. Mijn vader vond het niet leuk dat ik weg wou. In de Turkse cultuur hoort een meisje niet op kamers te gaan wonen. We hebben dus veel ruzie gehad.” (regel 62 t/m 65) Duiding: De respondent geeft hier aan dat zij, hoewel het in de Turkse maatschappij niet hoort om als meisje op kamers te gaan wonen, zij dat toch gedaan heeft. Zij onderscheidt zich dus van het geen volgens haar in de Turkse maatschappij normaal is en distantieert zich daarmee van de Turkse cultuur. De bovenstaande uitingen wijzen dus op culturele aanpassing.
81
Binnen het domein ‘maatschappij/maatschappelijke veiligheid’ wijst er een stuk tekst in de richting van cultuurbehoud en wijst er een stuk tekst in de richting van culturele aanpassing. Er is hier wat betreft de acculturatierichting van de respondent dus sprake van biculturalisme.
6) Ruimdenkendheid/mentaliteit a) Wat: “Ik vind het leuk om mensen met een andere achtergrond te kennen. Om te weten hoe zij in het leven staan en over dingen denken. Het is voor mij belangrijk om niet alleen te blijven vasthouden aan de eigen cultuur.” (regel 12 t/m 14) Duiding: Uit de bovenstaande uitingen komt naar voren dat de respondent ruimdenkend is. Zij staat namelijk open om mensen met een andere achtergrond te kennen en stelt dat zij het belangrijk vindt om niet alleen maar aan haar eigen cultuur te blijven vasthouden. Door open te staan voor andere culturen wordt de kans vergoot dat de respondent door andere culturen waaronder de Nederlandse beïnvloed wordt. De respondent is ruimdenkend omdat zij niet alleen maar in haar eigen cultuur gelooft en alleen maar op haar eigen cultuur georiënteerd is. Dit deel van het verhaal van de respondent wijst dus op culturele aanpassing. b) Wat: “Ik zit echt tussen de twee culturen in. Ik ben altijd een buitenbeentje geweest en het is moeilijk om mij in een hokje te plaatsen. Ik zou willen dat mensen meer open zouden zijn en beter zouden luisteren en geen etiket op iemand zouden plakken. Mensen stoppen zaken al heel snel in hokjes, heb ik gemerkt. Het zou mooi zijn als we wat langer zouden wachten voordat we een oordeel vellen.” (regel 34 t/m 38) Duiding: Hierboven stelt de respondent dat zij het gevoel heeft tussen de Nederlandse en de Turkse cultuur in te zitten, dat zij niet in een hokje te plaatsen is en dat zij altijd een buitenbeentje is geweest wat eerder op biculturalisme dan op cultuurbehoud of culturele aanpassing wijst. Zij geeft ook aan dat mensen minder snel een oordeel over andere mensen zouden moeten vellen. Ze spreekt hier over de mensen in hun algemeenheid en niet specifiek over Turken of Marokkanen en als gevolg hiervan kan er in dit tweede deel van (b) niet worden vastgesteld wat de acculturatierichting is van de respondent. Biculturalisme is dus de acculturatierichting van de respondent in het bovenstaande deel van haar verhaal. c) Wat: “Ik vind het soms ook jammer dat ik niet in Turkije geboren ben. Ik denk dan: “Zodra ik klaar ben met mijn studie ga ik wonen en werken in Turkije.” Het lijkt me veel fijner om daar te wonen dan in het saaie en koude Nederland. Ik mis hier de warmte van de Turkse cultuur en het levendige van Turkije.” (regel 24 t/m 27) Duiding: Hierboven komt naar voren dat de respondent de mentaliteit van Turkije prefereert op de mentaliteit van Nederland. Zij verbindt negatieve eigenschappen aan de Nederlandse maatschappij en positieve eigenschappen aan de Turkse maatschappij. De respondent stelt namelijk dat zij eraan denkt om in de toekomst in Turkije te gaan wonen omdat het haar in de warme en levendige Turkse cultuur fijner lijkt dan in het saaie en koude Nederland. Het
82
feit dat de respondent negatieve eigenschappen aan Nederlandse verbindt en positieve eigenschappen aan Turkije verbindt wijst op een negatieve acculturatieattitude ten aanzien van de Nederland mentaliteit en een positieve acculturatieattitude ten aanzien van de Turkse mentaliteit. De bovenstaande uitingen wijzen naar dus eerder op cultuurbehoud dan op culturele aanpassing. Binnen het domein ‘ruimdenkendheid/mentaliteit’ komen biculturalisme, cultuurbehoud en culturele aanpassing ieder één keer als acculturatierichting naar voren. Omdat er bij biculturalisme zowel sprake is van cultuurbehoud als van culturele aanpassing kan er ook gesteld worden dat er twee keer sprake is van cultuurbehoud en twee keer sprake is van biculturalisme. Indien er net zoveel keer sprake is van cultuurbehoud als van culturele aanpassing kan er gesproken worden van biculturalisme. Er kan dus gesteld worden dat de acculturatie van respondent 3 binnen het domein ‘ruimdenkendheid/mentaliteit’ in de richting van biculturalisme wijst.
7) Vrijetijdsactiviteiten a) Wat: “Voorlopig houd ik het dus maar bij vakantie.” (regel 30) Duiding: In de tekst om de bovenstaande zin heen in het verhaal van de respondent komt naar voren dat het hier om vakantie in Turkije gaat. Door vakanties door te brengen in Turkije, houdt de respondent contact met haar land van herkomst, met mensen in haar land van herkomst en met de cultuur in haar land van herkomst. Dit contact heeft een positieve invloed op cultuurbehoud en als gevolg hiervan kan er gesteld worden dat er hier eerder sprake is van cultuurbehoud dan van culturele aanpassing. b) Wat: “De meeste mensen zappen weg van reclame, ik zap er juist naartoe. Ik ben altijd creatief geweest en vind het leuk om concepten te bedenken en films en folders te maken.” (regel 43 t/m 45) Duiding: In de bovenstaande uitingen stelt de respondent dat zij het leuk vindt om naar reclame te kijken en om concepten voor folders en films te maken. Het leuk vinden om naar reclame te kijken en het houden van creatief bezig zijn, is niet cultuurgebonden en als gevolg hiervan kan er voor de bovenstaande tekst geen acculturatierichting worden vastgesteld. Binnen het domein ‘vrijetijdsactiviteiten’ komt er een stuk tekst voor dat op cultuurbehoud wijst en een stuk tekst voor waaruit geen acculturatierichting bepaald kan worden. Als gevolg hiervan kan er geconcludeerd worden dat de acculturatie van de respondent binnen dit domein in de richting van cultuurbehoud gaat.
8) Taal a) Wat: “In groep 2 en 3 van de basisschool, had ik alleen maar Turkse vriendinnen. Mijn ouders hebben mij daar toen expres weggehaald omdat ik geen Nederlands sprak. Op de school waar ik toen terecht kwam, was ik de enige buitenlander.” (regel 9 t/m 11)
83
Duiding: In de bovenstaande regels komt naar voren dat de respondent in groep twee en drie van de basisschool geen Nederlands sprak doordat zij alleen maar Turkse vriendinnen had. Hieruit kan geconcludeerd worden dat de respondent toen alleen maar Turks sprak wat op cultuurbehoud wijst. Vervolgens geeft de respondent aan dat haar ouders haar van school haalden omdat de respondent de Nederlandse taal niet sprak en dat zij toen op een school terecht kwam waar zij de enige buitenlander of te wel de enige niet autochtone Nederlander was. Het feit dat de ouders van de respondent hun dochter van school haalden omdat zij geen Nederlands sprak, betekent dat zij het belangrijk vonden om hun dochter te stimuleren dat wel te doen. Door op een nieuwe school als enige buitenlander terecht te komen moest de respondent wel Nederlands spreken om met haar klasgenoten te kunnen communiceren. Het gestimuleerd worden om Nederlands te spreken wijst op culturele aanpassing. Aangezien er in de bovenstaande tekst een keer sprake is van cultuurbehoud en een keer sprake is van culturele aanpassing, kan er gesteld worden dat er hier sprake is van biculturalisme. b) Wat: “Bij andere Turkse gezinnen zie je meestal meteen dat het een Turks gezin is. Soms alleen maar door naar de gordijnen te kijken. Bij mijn familie kun je dat niet zien. Misschien omdat mijn ouders allebei werken en de taal goed beheersen.” (regel 16 t/m 18) Duiding: Hierboven komt naar voren dat de ouders van de respondent de Nederlandse taal goed beheersen. Een goede beheersing van de Nederlandse taal door de ouders van een individu, stimuleert een goede beheersing van de Nederlandse taal door het individu zelf en een goede beheersing van de Nederlandse taal wijst op culturele aanpassing. c) Wat: “Maar af en toe denk ik: “Nee, ik studeer hier en ken de taal goed. Ik weet hoe het hier werkt en blijf hier.”” (regel 27 t/m 28) Duiding: Wanneer de respondent het over ‘hier’ heeft, bedoelt ze Nederland. Zij geeft aan dat ze de Nederlandse taal goed kent wat op culturele aanpassing wijst. Binnen het domein ‘taal’ komt culturele aanpassing twee keer als acculturatierichting naar voren en is er een keer sprake van biculturalisme. Culturele aanpassing is dus de acculturatierichting van respondent 3 binnen het domein ‘taal’.
9) Kleding Hoewel er in het verhaal van respondent 2 niet over kleding gesproken wordt, heeft de onderzoeker toch redenen om aan te nemen dat de acculturatie van de respondent binnen dit domein eerder in de richting van culturele aanpassing dan in de richting van cultuurbehoud wijst. De onderzoeker heeft tijdens het afnemen van het levensverhaalinterview bij de respondent namelijk kunnen waarnemen dat de respondent geen hoofddoek droeg, wat eerder bij de Nederlandse Christelijke cultuur hoort dan bij de Marokkaanse Islamitische cultuur.
84
10) Onderwijs a) Wat: “In groep 2 en 3 van de basisschool, had ik alleen maar Turkse vriendinnen. Mijn ouders hebben mij daar toen expres weggehaald omdat ik geen Nederlands sprak. Op de school waar ik toen terecht kwam, was ik de enige buitenlander.” (regel 9 t/m 11) Duiding: De bovenstaande tekst is al binnen het domein ‘taal’ besproken en wijst op biculturalisme. In groep twee en drie van de basisschool zat de respondent namelijk op een school waar zij alleen maar Turkse vriendinnen had en geen Nederlands sprak wat een negatief effect heeft op een succesvolle integratie in de Nederlandse maatschappij en een positief effect heeft op cultuurbehoud. De respondent is door haar ouders vervolgens op een school gezet waar zij de enige buitenlander was en werd zo gestimuleerd om de Nederlandse taal goed te leren beheersen en vriendschappen met Nederlandse klasgenoten aan te gaan wat een positief effect heeft op een succesvolle integratie in de Nederlandse maatschappij en daarmee op culturele aanpassing. b) Wat: “Nadat ik de basisschool had afgerond, ben ik de mavo en daarna de havo gaan doen. Toen ik dat had afgerond ben ik communicatie en multimedia design gaan studeren. Ik zit nu al in mijn tweede jaar. Ik doe deze studie om in de reclamewereld terecht te komen. Dat wil ik al sinds ik klein ben. De meeste mensen zappen weg van reclame, ik zap er juist naartoe. Ik ben altijd creatief geweest en vind het leuk om concepten te bedenken en films en folders te maken.” (regel 40 t/m 45) Duiding: Uit de bovenstaande regels komt naar voren dat de respondent op een betrekkelijk hoog onderwijsniveau, namelijk het HBO zit. De respondent is, nadat zij haar mavo heeft afgerond havo gaan studeren en heeft vervolgens besloten om door te studeren. Dit geeft aan dat zij het belangrijk vindt om een zo hoog mogelijk onderwijsniveau te behalen. Het behalen van een hoog onderwijsniveau heeft een positief effect op de sociaal-economische positie van een individu en daarmee op een succesvolle integratie in de Nederlandse maatschappij en wijst dus op culturele aanpassing. c) Wat: “Als ik klaar ben met deze studie wil ik nog een master doen. Ik stel me zo voor dat ik over tien jaar mijn studie heb afgerond, werk in de reclame, een eigen huis heb en genoeg geld verdien om fijn te kunnen leven.” (regel 47 t/m 49) Duiding: Ook hier komt naar voren dat de respondent zo hoog mogelijk wil komen in haar studies. Bovendien geeft de respondent aan dat zij later een eigen huis wil hebben en genoeg geld wil verdienen om fijn te kunnen leven wat betekent dat zij een betrekkelijk hoge sociaal-economische positie wil verwerven. Om dezelfde redenen als bij (b) wijst de bovenstaande tekst dus op culturele aanpassing. Binnen het domein ‘onderwijs’ is er een keer sprake van biculturalisme en twee keer sprake van culturele aanpassing. Er kan dus gesteld worden dat culturele aanpassing de acculturatierichting is van respondent 3 binnen het domein ‘onderwijs’.
85
11) Vrijheid/onafhankelijkheid a) Wat: “Thuis zitten en niet werken lijkt me niks. Als je thuisblijft en voor je kinderen zorgt, raak je, denk ik, een deel van jezelf kwijt. We hebben de kans om iets te doen met ons leven en daar moeten we gebruik van maken.” (regel 50 t/m 52) Duiding: In de bovenstaande uitingen komt naar voren dat de respondent belang hecht aan haar onafhankelijkheid. Ze wil later niet thuisblijven om voor haar kinderen te zorgen maar werken en gebruik maken van de kans die ze heeft om iets met haar leven te doen. Ze vindt het belangrijk om haar eigen persoon te ontwikkelen en voor zich zelf te kunnen zorgen door haar eigen geld te verdienen en niet te leven op de kosten van haar familie of haar toekomstige man. Dit wijst zowel op een individualistische instelling als op de aanwezigheid van een meer vrouwelijke cultuur in de respondent. Een individualistische instelling omdat de respondent belang hecht aan de ontwikkeling van haar eigen individu en dat belangrijker vindt dan thuis blijven om voor de groep (haar toekomstige kinderen) te zorgen. De aanwezigheid van een meer vrouwelijke cultuur omdat het meer eigen is aan vrouwelijke culturen om als vrouw buitenshuis te werken en niet zoals in meer traditionele mannelijke culturen als vrouw binnenshuis te blijven om voor de kinderen te zorgen terwijl de man het geld naar binnen haalt waardoor de vrouw qua geld afhankelijk wordt van de man. De respondent is qua onafhankelijkheid dus meer georiënteerd op de meer vrouwelijke en meer individualistische Nederlandse cultuur dan op de meer collectivistische en meer mannelijke Turkse cultuur. Er kan als gevolg hiervan gesteld worden dat er hier eerder sprake is van culturele aanpassing dan van cultuurbehoud. b) Wat: “Ik ben gehecht aan mijn vrijheid en mijn man zal dat moeten accepteren. Hij zal mij moeten nemen zoals ik ben.” (regel 56 t/m 57) Duiding: Ook hier komt culturele aanpassing als acculturatierichting naar voren. De respondent stelt dat zij belang hecht aan haar vrijheid en dat haar man dat zal moeten accepteren en haar zal moeten nemen zoals zij is. De wens naar vrijheid van het individu wijst op een meer individualistische instelling. De respondent wil namelijk niet veranderen als gevolg van de wens van iemand anders. Ook wijst de wens naar vrijheid op een kleine mate van onzekerheidvermijding. Het idee van vrijheid is namelijk tegenstrijdig met het idee van gedragsregels die wat vrijheid betreft juist beperkend zijn. Een kleine mate van onzekerheidsvermijding en een individualistische instelling zijn meer eigen aan de Nederlandse cultuur dan aan de Turkse cultuur waardoor er gesteld kan worden dat er hier inderdaad sprake is van culturele aanpassing. c) Wat: “Ik kon er niet meer tegen om thuis te wonen. Alles was altijd al voor me voorgekauwd en ik kreeg het daardoor benauwd.” (regel 62 t/m 64) Duiding: Ook hier komt naar voren dat de respondent belang hecht aan haar vrijheid en onafhankelijkheid. Zij wil zelf bepalen hoe zij leeft en kan er niet tegen wanneer anderen van te voren voor haar bepalen hoe haar leven eruit ziet. Dit wijst op een individualistische instelling, op een kleine machtsafstand tussen de respondent en haar ouders (de respondent wil zelf bepalen hoe haar leven eruit ziet en dat niet door haar ouders laten bepalen) en op een kleine
86
mate van onzekerheidsvermijding. Er is hier dus sprake van culturele aanpassing. d) Wat: “Ik geniet van mijn studie en ben blij dat ik de touwtjes van mijn leven zelf in handen heb.” (regel 70 t/m 71) Duiding: Net zoals bij (c) en om de zelfde redenen als bij (c) wijst de bovenstaande uiting op culturele aanpassing.
12) Geslachtsrol verschillen Er wordt binnen het verhaal van respondent 3 niet gesproken over zaken die te maken hebben met geslachtsrol verschillen. Als gevolg hiervan kan er voor dit domein geen acculturatierichting vastgesteld worden.
13) Culturele gewoontes en trots a) Wat: “Bij andere Turkse gezinnen zie je meestal meteen dat het een Turks gezin is. Soms alleen maar door naar de gordijnen te kijken. Bij mijn familie kun je dat niet zien. Misschien omdat mijn ouders allebei werken en de taal goed beheersen.” (regel 16 t/m 18) Duiding: In de bovenstaande tekst komt naar voren dat het in Turkse gezinnen een gewoonte is om gordijnen op te hangen waaraan af te lezen is dat het om een Turks gezin gaat. Dit zou kunnen aangeven dat Turkse Nederlanders trots zijn op hun afkomst en dat daarom aan anderen willen laten zien. De respondent stelt verder dat het van haar gezin niet af te lezen is dat het om een Turks gezin gaat. Dit zou erop kunnen wijzen dat haar gezin niet bepaald trots is op de Turkse afkomst en dat haar gezin dat daarom niet vanzelfsprekend hoeft te laten zien. Haar gezin onderscheidt zich van andere gezinnen met een Turkse afkomst en laat geen kenmerken zien die volgens de respondent typisch Turks zijn wat aangeeft dat haar familie in ieder geval een deel van de Turkse cultuur achter zich heeft gelaten. Er is hier dus eerder sprake van culturele aanpassing dan van cultuurbehoud. b) Wat: “Het lijkt me veel fijner om daar te wonen dan in het saaie en koude Nederland. Ik mis hier de warmte van de Turkse cultuur en het levendige van Turkije. Als je ouder wordt ga je daarnaar verlangen.” (regel 25 t/m 27) Duiding: De respondent geeft hierboven aan dat zij de warmte van de Turkse cultuur en het levendige van Turkije in het koude en saaie Nederland mist. In andere woorden zou er gesteld kunnen worden dat de respondent trots is op de Turkse cultuur waarin het volgens haar een culturele gewoonte is om warm en levendig te zijn en dat zij echter een negatief oordeel heeft op de Nederlandse cultuur waarin het volgens haar een culturele gewoonte is om koud en saai te zijn. De respondent verbindt negatieve eigenschappen met Nederland en positieve eigenschappen met Turkije wat wijst op een positieve attitude ten aanzien van Turkije en een negatieve attitude ten aanzien van Nederland. De kans dat de respondent haar eigen cultuur behoudt en zich niet aanpast aan de Nederlandse cultuur wordt hierdoor vergoot en er kan dus gesteld worden dat er hier eerder sprake is van cultuurbehoud dan van culturele aanpassing.
87
c) Wat: “Mijn vader wil wel graag dat ik later met een Turkse jongen trouw. Maar ik vind dat Turkse jongens vaak te traditioneel zijn ingesteld.” (regel 53 t/m 54) Duiding: Uit de bovenstaande uiting komt naar voren dat het een culturele gewoonte zou kunnen zijn dat iemand met een Turkse afkomst met iemand trouwt die ook een Turkse afkomst heeft. De vader van de respondent wil namelijk dat zijn dochter trouwt met een Turkse jongen. De respondent wil echter graag breken met die gewoonte door niet met een Turkse jongen te trouwen omdat zij Turkse jongens vaak te traditioneel vindt ingesteld. De bovenstaande uiting wijst dus eerder in de richting van culturele aanpassing dan in de richting van cultuurbehoud. d) Wat: “Mijn vader vond het niet leuk dat ik weg wou. In de Turkse cultuur hoort een meisje niet op kamers te gaan wonen. We hebben dus veel ruzie gehad.” (regel 64 t/m 65) Duiding: Ook hier komt naar voren dat de respondent met een Turkse gewoonte breekt. Zij geeft namelijk aan dat een Turks meisje in de Turkse cultuur niet op kamers hoort te gaan wonen, maar dat zij dat toch heeft gedaan. Ook hier is er dus eerder sprake van culturele aanpassing dan van cultuurbehoud. Binnen het domein ‘culturele gewoontes en trots’ komt er een stuk verhaal voor dat in de richting van cultuurbehoud wijst en komen er drie stukken verhaal voor die in de richting van culturele aanpassing wijzen. De acculturatie van respondent nummer 3 binnen dit domein gaat dus in de richting van culturele aanpassing.
14) Feestelijkheden en eten Er wordt binnen het verhaal van respondent 3 niet gesproken over zaken die te maken hebben met ‘feestelijkheden en eten’ en als gevolg hiervan kan er voor dit domein geen acculturatierichting worden vastgesteld.
15) Communicatiestijl In het verhaal van respondent 3 kan er ook niks worden gevonden dat te maken heeft met het domein ‘communicatiestijl’ en kan er als gevolg hiervan ook hier geen acculturatierichting worden vastgesteld.
16) Vooroordelen en discriminatie a) Wat: “Ik vind het leuk om mensen met een andere achtergrond te kennen. Om te weten hoe zij in het leven staan en over dingen denken. Het is voor mij belangrijk om niet alleen te blijven vasthouden aan de eigen cultuur.” (regel 12 t/m 14)
88
Duiding: Deze tekst is al besproken binnen het domein ‘ruimdenkendheid/mentaliteit’ en wijst op culturele aanpassing. De respondent staat namelijk open om mensen met een andere achtergrond te kennen en stelt dat zij het belangrijk vindt om niet alleen maar aan haar eigen cultuur te blijven vasthouden. Door open te staan voor andere culturen en niet alleen maar aan de eigen cultuur te blijven vasthouden, wordt de kans dat de respondent door andere culturen waaronder de Nederlandse beïnvloed wordt, vergoot wat de kans op aanpassing aan de Nederlandse cultuur ook vergoot. b) Wat: “Ik zit echt tussen de twee culturen in. Ik ben altijd een buitenbeentje geweest en het is moeilijk om mij in een hokje te plaatsen. Ik zou willen dat mensen meer open zouden zijn en beter zouden luisteren en geen etiket op iemand zouden plakken. Mensen stoppen zaken al heel snel in hokjes, heb ik gemerkt. Het zou mooi zijn als we wat langer zouden wachten voordat we een oordeel vellen.” (regel 34 t/m 38) Duiding: De respondent geeft hier aan dat zij tussen de Nederlandse en de Turkse cultuur in zit wat aangeeft dat er bij de respondent sprake is van biculturalisme. Ze kan niet in het hokje van de Nederlandse cultuur worden geplaatst en ook niet in het hokje van de Turkse cultuur worden geplaatst. Verder geeft de respondent aan dat zij vindt dat mensen te snel een etiket op iemand plakken en dat zij dat jammer vindt. Zij zou willen dat mensen wat langer zouden wachten voordat zij een oordeel vellen en spreekt zo haar negatieve oordeel ten aanzien van vooroordelen uit. Zelf is zij namelijk een buitenbeentje. Een buitenbeentje dat niet helemaal Turks is en ook niet helemaal Nederlands is. Binnen het domein ‘vooroordelen en discriminatie’ is er een keer sprake van biculturalisme en een keer sprake van culturele aanpassing. Omdat er bij biculturalisme zowel sprake is van cultuurbehoud als van culturele aanpassing, kan er ook gesteld worden dat er twee keer sprake is van culturele aanpassing en een keer sprake is van cultuurbehoud. Culturele aanpassing is dus de acculturatierichting van respondent 3 binnen het domein ‘vooroordelen en discriminatie’.
89
Voor alle zestien domeinen uit de domeinspecificatie van Arends-Tóth en Van de Vijver (2004) is de acculturatierichting binnen het levensverhaal of te wel de impliciete theorieën van respondent 3 vastgesteld. Deze kan schematisch als volgt worden weergegeven: Cultuurbehoud
Biculturalisme
Culturele aanpassing
Geen acculturatierichting Geslachtsrol verschillen Feestelijkheden en eten
Vrijetijdsactiviteiten Hoeveelheid en manieren van Familie en opvoeding sociale contacten Maatschappij/maatschappelijke Huwelijk en seksualiteit veiligheid Ruimdenkendheid/mentaliteit Fatsoen Communicatiestijl Taal Kleding Onderwijs Vrijheid/onafhankelijkheid Culturele gewoontes en trots Vooroordelen en discriminatie Tabel 5.3: Acculturatierichting van respondent 3 per levensdomein
De acculturatie van respondent 3 wijst in de richting van culturele aanpassing. Binnen het verhaal van deze respondent zijn de domeinen waarin culturele aanpassing als acculturatierichting naar voren komt namelijk in de meerderheid. Negen van de zestien domeinen wijzen in de richting van culturele aanpassing, drie van de zestien domeinen in de richting van biculturalisme en slechts bij één domein is er sprake van cultuurbehoud.
5.4. Respondent nummer 4 1) Familie en opvoeding a) Wat: “Mijn ouders hadden graag gewild dat ik leraar zou worden, zoals mijn vader vroeger was. Maar toch vinden ze verpleegkundige een mooi beroep omdat het overal toepasbaar en nodig is. Het is voor hen heel erg belangrijk dat ik een diploma haal. En ze willen niet dat ik nu al aan trouwen denk zoals vaak wel het geval is in mijn cultuur.” (regel 14 t/m 17) Duiding: Respondent 4 stelt in de bovenstaande uitingen dat het voor haar ouders heel erg belangrijk is dat zij een diploma haalt. De respondent wordt zo gestimuleerd om af te studeren waardoor de kans dat zij een goede sociaaleconomische positie verwerft, wordt vergoot. Een goede sociaal-economische positie heeft een positief effect op de integratie van een individu in de Nederlandse samenleving en daarmee op culturele aanpassing. Verder geeft de respondent aan dat haar vader graag had gewild dat zijn dochter lerares zou worden maar dat haar ouders toch accepteren dat hun dochter verpleegkundige wordt wat betekent dat er een kleine machtsafstand tussen de respondent en haar ouders bestaat aangezien zij zelf mag beslissen welke studie ze volgt. 90
Deze kleine machtsafstand wijst ook op culturele aanpassing. Ten slotte komt in de bovenstaande uitingen naar voren dat de ouders van de respondent voorlopig niet willen dat hun dochter aan trouwen denkt wat volgens de respondent in de Turkse cultuur vaak wel het geval is. De ouders distantiëren zich hiermee dus van iets wat in de Turkse cultuur frequent gebeurt, en er kan gesteld worden dat er hier sprake is van verlies van de Turkse cultuur. Er is in de bovenstaande uitingen dus eerder sprake van culturele aanpassing dan van cultuurbehoud. b) Wat: “Als mijn moeder iets lekkers maakt breng ik ook altijd wat naar de buren. We delen altijd.” (62) Duiding: De respondent vertelt in de bovenstaande uitingen dat zij, wanneer haar moeder iets lekkers te eten voorbereidt, een deel daarvan aan de buren geeft. Ze geeft met de uiting “We delen altijd.” aan dat het in haar familie normaal is om met anderen te delen. Dit wijst op een meer collectivistische dan individualistische instelling en daarmee meer op cultuurbehoud dan op culturele aanpassing. c) Wat: “Ik mis mijn familie daar ook heel erg. We hebben een sterke band en zij begrijpen me. Ik praat vaak met ze aan de telefoon. Ik heb daar een tante waar ik heel veel om geef. Toen we een keer afscheid van haar moesten nemen omdat we weer terug naar Nederland gingen dacht ik steeds “Ik ga niet huilen! Ik ga echt niet huilen!” Maar op het moment dat ze mij omhelsde barste ik in tranen uit. Dat is een van mijn mooiste herinneringen. Omdat ik op dat moment besefte hoeveel ik van haar hield.” (regel 67 t/m 72) Duiding: Uit de bovenstaande tekst komt naar voren dat de respondent frequente en intensieve contacten onderhoudt met haar familie in Turkije. Voornamelijk met haar tante blijkt de respondent een zeer sterke band te hebben. Frequente en intensieve contacten met mensen uit de eigen groep hebben een positief effect op cultuurbehoud en een negatief effect op culturele aanpassing. Des te meer wanneer er sprake is van contact met mensen uit de eigen groep die nog in het land van herkomst leven. De acculturatie van respondent 4 wijst hier dus in de richting van cultuurbehoud. Binnen het domein ‘familie en opvoeding’ is er twee keer sprake van cultuurbehoud en een keer sprake van culturele aanpassing. Als gevolg hiervan kan er geconcludeerd worden dat de acculturatie van respondent 4 binnen het domein ‘familie en opvoeding’ in de richting van cultuurbehoud wijst.
2) Hoeveelheid en manieren van sociale contacten a) Wat: “Ik houd ervan om te helpen en ik kan me goed inleven en aanpassen aan mensen.” (regel 30 t/m 31) Duiding: De bovenstaande uiting zou kunnen aangeven dat de respondent eerder collectivistisch dan individualistisch is ingesteld. Het feit dat de respondent ervan houdt om andere mensen te helpen geeft aan dat zij belang hecht aan het welzijn van mensen wat eerder een trek is van collectivistische culturen dan van individualistische culturen. Er is hier dus eerder sprake van cultuurbehoud dan van culturele aanpassing.
91
b) Wat: “Omdat ik nergens aangenomen werd, ben ik als bijbaantje in een Turks winkeltje als verkoopster gaan werken. Daar ben ik echt met mijn eigen cultuur bezig. Mijn eigen mensen. Ik voel me daar bijna alsof ik in Turkije ben en het is daar heel erg gezellig. Ik kan dan ook mijn eigen cultuur aan Nederlanders laten zien. Zo komen er Nederlandse studenten die vragen of Turks brood lekker is. Ik zeg dan “Probeer het maar!”. Het is leuk. Zo kun je alles delen met elkaar.” (regel 39 t/m 44) Duiding: In de bovenstaande regels komt naar voren dat de respondent werkt in een Turks winkeltje wat betekent dat zij veel in contact komt met mensen die ook een Turkse achtergrond hebben. Contacten met mensen uit de eigen groep stimuleren cultuurbehoud. Verder komt er in de bovenstaande regels naar voren dat de respondent in het Turkse winkeltje ook in contact komt met Nederlandse studenten. Het onderhouden van contacten met Nederlanders stimuleert aanpassing aan de Nederlandse cultuur. Tegelijkertijd komt naar voren dat de aard van de contacten die de respondent in haar winkeltje met Nederlanders onderhoudt waarschijnlijk geen positief effect heeft op culturele aanpassing. De contacten vinden namelijk in een Turkse context plaats. In de contacten die de respondent met Nederlanders in het winkeltje onderhoudt, laat de respondent de cultuur van haar afkomstland aan Nederlanders zien zonder dat Nederlanders hun cultuur aan de respondent laten zien. Er is hier dus sprake van eenrichtingsverkeer waarbij er een overdracht plaatsvindt van de Turkse cultuur naar Nederlandse mensen maar geen overdracht plaatsvindt van de Nederlandse cultuur naar de respondent. Er kan dus gesteld worden dat het bovenstaande deel van het verhaal van de respondent in de richting van cultuurbehoud wijst. c) Wat: “De Turkse mensen hier begrijpen mij wel beter dan in Turkije.” (regel 52) Duiding: De bovenstaande uiting wijst op culturele aanpassing. Het feit dat Turkse mensen in Nederland de respondent beter begrijpen dan Turkse mensen in Turkije geeft aan dat de respondent net zoals andere Turkse Nederlanders al in zekere mate aan de Nederlandse cultuur is aangepast en de oorspronkelijke Turkse cultuur uit Turkije al in zekere mate verloren heeft. Het feit dat de respondent beter door Turkse mensen in Nederland wordt begrepen dan door Turkse mensen in Turkije wijst erop dat zij ten aanzien van de Turkse mensen in Turkije anders is. Een verschil dat waarschijnlijk toe te schijven is aan de invloed van het leven in Nederland en de Nederlandse cultuur op de respondent. d) Wat: “Als mijn moeder iets lekkers maakt, breng ik ook altijd wat naar de buren. We delen altijd.” (regel 62) Duiding: Deze zinnen zijn al binnen het domein ‘familie en opvoeding’ besproken en wijzen om dezelfde redenen als bij 1(b) op cultuurbehoud. e) Wat: “Ik mis mijn familie daar ook heel erg. We hebben een sterke band en zij begrijpen me. Ik praat vaak met ze aan de telefoon. Ik heb daar een tante waar ik heel veel om geef. Toen we een keer afscheid van haar moesten nemen omdat we weer terug naar Nederland gingen dacht ik steeds “Ik ga niet huilen! Ik ga echt niet huilen!” Maar op het moment dat ze mij omhelsde barste ik in
92
tranen uit. Dat is een van mijn mooiste herinneringen. Omdat ik op dat moment besefte hoeveel ik van haar hield.” (regel 67 t/m 72) Duiding: Ook de bovenstaande tekst is al besproken en wijst om dezelfde redenen als bij 1(c) op cultuurbehoud. f) Wat: “Ik houd ervan om van mensen te houden. Ik ben iemand die altijd een deel wil uitmaken van de mensen om wie ik geef. Ik ben altijd bezig met anderen, niet met mezelf. Ik wil niets missen en moet er altijd bij zijn. Altijd horen en altijd weten. Van anderen word ik gelukkig en ik houd er niet van om alleen te zijn.” (regel 74 t/m 77) Duiding: In de bovenstaande uitingen komt duidelijk naar voren dat de respondent in haar contacten met anderen eerder collectivistisch dan individualistisch is ingesteld. Zij geeft aan dat zij altijd met anderen en niet met zichzelf bezig is wat betekent dat zij anderen aan haar eigen individu vooropstelt. De respondent houdt er niet van om alleen te zijn en wordt van anderen gelukkig. Zij wil een deel zijn van de mensen om wie ze geeft. In individualistische culturen staat het belang van het individu voorop, zijn de onderlinge banden tussen individuen los en wordt van iedereen verwacht uitsluitend voor zichzelf en voor zijn naaste familie te zorgen. Hier is duidelijk sprake van het tegenovergestelde en als gevolg hiervan kan er gesteld worden dat de bovenstaande tekst wijst op het behoud van de Turkse meer collectivistische cultuur en niet op de aanpassing aan de Nederlandse meer individualistische cultuur. Cultuurbehoud is hier dus de acculturatierichting van respondent 4. g) Wat: “Ik heb heel veel vriendinnen van allemaal verschillende nationaliteiten. Toen ik klein was ging ik niet zoveel met Turkse meisjes om omdat ik niet in een zwarte wijk woonde. Nu besef ik wel dat het belangrijk voor me is om Turkse vriendinnen te hebben omdat we dezelfde taal praten. Een mengsel tussen Turks en Nederlands. Zij zijn ook Turks in Nederland. We begrijpen elkaar.” (regel 77 t/m 81) Duiding: De bovenstaande uitingen wijzen op biculturalisme. De eerste twee zinnen wijzen op culturele aanpassing en de laatste vier zinnen wijzen op cultuurbehoud. In de eerste zin stelt de respondent dat zij toen zij klein was, niet veel met Turkse meisjes omging omdat zij niet in een zwarte wijk woonde. Hieruit kan afgeleid worden dat zij veel met autochtone Nederlanders en met blanke allochtone Nederlanders omging. Veel contacten met mensen buiten de eigen groep hebben een positief effect op culturele aanpassing. Daarnaast komt in de tweede zin naar voren dat de respondent veel vriendinnen van veel verschillende nationaliteiten heeft wat de kans dat zij door andere culturen (waaronder de Nederlandse) beïnvloed wordt, vergoot en daarmee ook de kans tot aanpassing aan de Nederlandse cultuur vergoot. Tegelijkertijd geven de laatste vier zinnen aan dat de respondent contacten onderhoudt en het belangrijk vindt om contacten te onderhouden met mensen die ook een Turkse afkomst hebben omdat deze mensen haar goed kunnen begrijpen. Hieruit kan afgeleid worden dat er bij de respondent sprake is van cultuurbehoud omdat slechts degenen die ook een Turkse afkomst en de Turkse cultuur in zich hebben haar kunnen begrijpen en degenen die de Turkse cultuur niet in zich hebben dat in veel minder grote mate kunnen. Indien de respondent de Turkse cultuur niet meer in zich zou hebben dan zouden mensen zonder Turkse
93
afkomst haar minstens net zo goed kunnen begrijpen als mensen met een Turkse afkomst. Door contacten met mensen uit de eigen groep wordt cultuurbehoud bovendien gestimuleerd. Wanneer er zowel sprake is van cultuurbehoud als van culturele aanpassing is er sprake van biculturalisme. Biculturalisme is hier dus de acculturatierichting van de respondent. Binnen het domein ‘hoeveelheid en manieren van sociale contacten’ is er vijf keer sprake van cultuurbehoud, een keer sprake van culturele aanpassing en een keer sprake van biculturalisme. Cultuurbehoud is hier dus de acculturatierichting van respondent 4.
3) Huwelijk en seksualiteit a) Wat: “En ze willen niet dat ik nu al aan trouwen denk zoals vaak wel het geval is in mijn cultuur.” (regel 16 t/m 17) Duiding: In de bovenstaande uiting komt naar voren dat de ouders van de respondent voorlopig niet willen dat hun dochter aan trouwen denkt wat volgens de respondent in de Turkse cultuur vaak wel het geval is. De ouders distantiëren zich hiermee dus van iets wat in de Turkse cultuur volgens de respondent frequent gebeurd, en er kan als gevolg hiervan gesteld worden dat er hier sprake is van verlies van de Turkse cultuur. De acculturatierichting van respondent 4 wijst in de bovenstaande uiting dus eerder in de richting van culturele aanpassing aan Nederland dan in de richting van het behoud van de Turkse cultuur. b) Wat: “Trouwen wil ik voorlopig zelf ook nog niet. Over tien jaar denk ik wel dat ik getrouwd ben. De man waarmee ik zal trouwen moet dan niet op mij lijken. Ik ben heel erg eigenwijs dus dan zouden we altijd ruzie hebben. Ik praat veel dus hij moet goed kunnen luisteren. Hij moet aardig zijn en mij aan het lachen brengen. Ik houd van lachen. Ik ben iemand die om alles lacht. Ik stel me voor dat ik veel met mijn man zal doen. We zullen veel uit eten gaan, naar de bioscoop gaan en romantisch door de straat wandelen.” (regel 19 t/m 24) Duiding: Net zoals bij (a) distantieert de respondent zich door pas over tien jaar te willen trouwen van de Turkse cultuur waarin het volgens haar gebruikelijk is om als jong meisje snel te trouwen en is er als gevolg hiervan in de bovenstaande tekst sprake van culturele aanpassing. Uit de rest van de tekst waarin de respondent de eigenschappen benoemt die zij haar toekomstige man toewenst, valt er geen acculturatierichting te bepalen. De eigenschappen die de respondent haar toekomstige man toewenst zijn namelijk niet cultuurgebonden en wijzen bijvoorbeeld niet op de aanwezigheid van een meer vrouwelijke of mannelijke cultuur bij de respondent. In beide delen van het verhaal waarin er gesproken wordt over zaken die te maken hebben met het domein ‘huwelijk en seksualiteit’ is er sprake van culturele aanpassing. De acculturatie van respondent 4 wijst in het domein ‘huwelijk en seksualiteit’ dus in de richting van culturele aanpassing.
94
4) Fatsoen a) Wat: “Maar er zijn ook aspecten van de Turkse cultuur die ik hier in Nederland mis. De relatie tussen buren is daar bijvoorbeeld heel anders. In de Turkse cultuur ben je daar altijd welkom. Als mijn moeder iets lekkers maakt breng ik ook altijd wat naar de buren. We delen altijd. Bij Nederlanders kun je niet zomaar aan kloppen. Zij vragen dan “Hebben we een afspraak?” . Het is alsof ze een muurtje om hun heen hebben gebouwd waar je niet overheen mag stappen. Turken zijn meer open en vrij.” (regel 60 t/m 65) Duiding: In de bovenstaande uitingen komt naar voren dat het volgens de respondent voor Nederlanders onfatsoenlijk is om zomaar bij Nederlanders aan te kloppen zonder van te voren een afspraak te maken. Daar tegenover stelt de respondent dat het in de Turkse cultuur wel fatsoenlijk is om zomaar bij iemand langs te gaan. De respondent vertelt daarbij dat zij vaak een deel van het eten dat haar moeder klaarmaakt bij de buren langs brengt, waar ze altijd welkom is wat op een meer collectivistische instelling wijst. De respondent vertoont dus eerder fatsoenlijk gedrag met betrekking tot de Turkse cultuur dan fatsoenlijk gedrag met betrekking tot de Nederlandse cultuur en als gevolg hiervan kan er gesteld worden dat er hier eerder sprake is van cultuurbehoud dan van culturele aanpassing. De uitingen in het verhaal van respondent 4 die met het domein ‘fatsoen’ te maken hebben, wijzen in de richting van cultuurbehoud. Cultuurbehoud is in dit domein dus de richting waarin de acculturatie van de respondent gaat.
5) Maatschappij/maatschappelijke veiligheid a) Wat: “Soms denk ik dat wij de zwarte schapen van de samenleving zijn. Omdat een paar Turkse mensen verkeerde dingen hebben gezegd krijgen wij allemaal nu overal de schuld van.” (regel 46 t/m 47) Duiding: De respondent stelt in de bovenstaande zinnen dat zij denkt dat Turken in Nederland door de Nederlandse samenleving of te wel de Nederlandse maatschappij als de zwarte schapen van de samenleving worden gezien. Zij geeft hierbij aan dat zij dit oordeel over mensen met een Turkse achtergrond onterecht vindt omdat het niet om alle Turkse Nederlanders gaat maar slechts over een aantal van hen die verkeerde dingen hebben gezegd. Op deze manier spreekt zij een negatief oordeel uit over de manier waarop Nederlanders naar Turkse Nederlanders kijken wat zou kunnen wijzen op een negatieve attitude ten aanzien van Nederlanders en daarmee op cultuurbehoud. b) Wat: “Hier in Nederland voel ik mij Turks, en daar in Turkije voel ik mij Nederlands . Ik ben nergens thuis maar vind dat niet erg. Ik weet niet anders en mis het daarom ook niet. Ik ben echt in twee culturen opgegroeid.” (regel 50 t/m 52) Duiding: In de bovenstaande zinnen komt biculturalisme als acculturatierichting naar voren. In Nederland voelt de respondent zich Turks en in Turkije voelt de respondent zich Nederlands. De respondent voelt zich dus afhankelijk van de maatschappelijke context en de samenleving waarin zij zich
95
bevindt of Turks of Nederlands wat betekent dat beide culturen in haar aanwezig zijn. Binnen het domein ‘maatschappij/maatschappelijke veiligheid’ komen zowel cultuurbehoud als biculturalisme allebei een keer als acculturatierichting naar voren. Aangezien er bij biculturalisme zowel sprake is van cultuurbehoud als van culturele aanpassing kan er ook gesteld worden dat er binnen dit domein twee keer sprake is van cultuurbehoud en een keer sprake is van culturele aanpassing. Cultuurbehoud vormt binnen het domein ‘maatschappij/maatschappelijke veiligheid’ dus de acculturatierichting van respondent 4.
6) Ruimdenkendheid/mentaliteit a) Wat: “Bij Nederlanders kun je niet zomaar aan kloppen. Zij vragen dan “Hebben we een afspraak?” . Het is alsof ze een muurtje om hun heen hebben gebouwd waar je niet overheen mag stappen. Turken zijn meer open en vrij.” (regel 62 t/m 65) Duiding: Uit de bovenstaande uitingen komt naar voren dat de respondent vindt dat Nederlanders geen open mentaliteit hebben en Turken wel. Op een semantische differentiaal schaal staan Nederlanders hier in de ogen van de respondent aan de negatieve kant van de schaal (geen open mentaliteit) en Turken aan de positieve kant van de schaal (wel een open mentaliteit). Hieruit kan afgeleid worden dat de attitude die de respondent ten aanzien van de Turkse cultuur en mentaliteit heeft in dit geval positiever is dan de attitude die de respondent ten aanzien van de Nederlandse cultuur en mentaliteit heeft. Een positieve attitude ten aanzien van de eigen cultuur stimuleert cultuurbehoud en als gevolg hiervan kan er gesteld worden dat de acculturatie van respondent 4 in dit geval in de richting van cultuurbehoud gaat. Binnen het domein ‘ruimdenkendheid/mentaliteit’ is er een keer sprake van cultuurbehoud. Cultuurbehoud is hier dus de acculturatierichting van respondent 4.
7) Vrijetijdsactiviteiten a) Wat: “Ik mis mijn familie daar ook heel erg. We hebben een sterke band en zij begrijpen me. Ik praat vaak met ze aan de telefoon.” (regel 67 t/m 68) Duiding: In de bovenstaande uitingen stelt de respondent dat zij vaak met haar familie in Turkije via de telefoon praat wat betekent dat zij in haar vrije tijd veel contact heeft met haar familie in Turkije. Het hebben van veel contacten met mensen uit de eigen groep wijst op cultuurbehoud. Binnen het domein ‘vrijetijdsactiviteiten’ is er een keer sprake van cultuurbehoud. Cultuurbehoud is hier dus de acculturatierichting van respondent 4.
96
8) Taal a) Wat: “Omdat ik op een Nederlandse basisschool had gezeten was mijn Nederlands veel beter dan het Nederlands van de andere kinderen op de islamitische school. Daarbij had ik dus wel een groot voordeel.” (regel 10 t/m 12) Duiding: De respondent stelt hierboven dat zij op een Nederlandse basisschool heeft gezeten en dat haar Nederlands daardoor beter was dan de andere kinderen op de islamitische school. Er kan hieruit afgeleid worden dat respondent 4 een betrekkelijk goed niveau heeft in de Nederlandse taal wat op culturele aanpassing wijst. b) Wat: “Nu besef ik wel dat het belangrijk voor me is om Turkse vriendinnen te hebben omdat we dezelfde taal praten. Een mengsel tussen Turks en Nederlands. Zij zijn ook Turks in Nederland. We begrijpen elkaar.” (regel 79 t/m 81) Duiding: De bovenstaande uitingen wijzen op biculturalisme. De respondent stelt namelijk dat zij met haar Turkse vriendinnen in Nederland een taal spreekt waarin zowel Nederlands als Turks aanwezig is. Het gebruik van Turks wijst op cultuurbehoud en het gebruik van Nederlands wijst op culturele aanpassing en wanneer er zowel van cultuurbehoud als van culturele aanpassing sprake is, dan gaat de acculturatie van een individu in de richting van biculturalisme. Binnen het domein ‘taal’ is er een keer sprake van culturele aanpassing en een keer sprake van biculturalisme. Bij biculturalisme is er zowel sprake van cultuurbehoud als van culturele aanpassing en er kan dus ook gesteld worden dat er binnen het domein ‘taal’ twee keer sprake is van culturele aanpassing en een keer sprake is van cultuurbehoud. Culturele aanpassing is hier dus de acculturatierichting van respondent 4.
9) Kleding a) Wat: “Ik hoop wel dat het met mijn diploma mogelijk zal zijn om een baan te vinden. Ik heb al geprobeerd om op een Nederlandse plek een bijbaantje te krijgen, maar ik werd steeds geweigerd omdat ik een hoofddoek draag. Dat vind ik belachelijk. Want of ik nou wel of niet een hoofddoek draag, ik blijf dezelfde persoon. Mijn hoofddoek is alleen een kledingstuk dat ik draag voor mijn geloof.” (regel 33 t/m 37) Duiding: De respondent stelt hierboven dat zij een hoofddoek draagt voor haar geloof. Het dragen van een hoofddoek is iets wat eerder bij de Islamitische Turkse cultuur hoort dan bij de christelijke Nederlandse cultuur. Wat betreft de kleding die de respondent draagt, kan er dus gesteld worden dat er eerder sprake is van cultuurbehoud dan van aanpassing aan de Nederlandse cultuur waarin er eerder een negatief dan positief oordeel geldt ten aanzien van het dragen van een hoofddoek geldt, zoals geconcludeerd kan worden uit het feit dat de respondent niet op een Nederlandse plek een baan kreeg omdat zij een hoofddoek droeg.
97
Binnen het domein ‘kleding’ gaat de acculturatierichting van respondent 4 in de richting van cultuurbehoud. De enige tekst die in haar verhaal over kleding gaat wijst qua acculturatie namelijk in deze richting.
10) Onderwijs a) Wat: “Ik heb mijn mavo afgerond en ben dit jaar begonnen met een opleiding om verpleegkundige te worden. Ik heb geluk dat ik het zo ver heb kunnen schoppen. Toen ik klein was, zat ik tot en met groep drie op een gewone Nederlandse school. Toen er in Tilburg een islamitische school kwam ben ik daarnaar overgestapt. Omdat ik op een Nederlandse basisschool had gezeten was mijn Nederlands veel beter dan het Nederlands van de andere kinderen op de islamitische school. Daarbij had ik dus wel een groot voordeel.” (regel 7 t/m 12) Duiding: De respondent heeft haar mavo eindexamen gehaald wat een betrekkelijk laag onderwijsniveau is. Een laag onderwijs niveau heeft een negatief effect op de integratie in de Nederlandse samenleving en daarmee op culturele aanpassing. Tegelijkertijd wijst het feit dat respondent 4 heeft besloten om na het halen van haar eindexamen door te studeren, op culturele aanpassing omdat de kans dat de respondent een goede baan en daarmee een goede sociaal-economische positie behaalt hierdoor wordt vergoot wat een positief effect heeft op de integratie in de Nederlandse samenleving van de respondent. Ook het feit dat de respondent tot en met groep drie op een gewone Nederlandse school zat, wijst op culturele aanpassing omdat de kans groot is dat de respondent op de Nederlandse school in contact kwam met Nederlanders en zich als gevolg hiervan aan de Nederlandse cultuur heeft aangepast en de Nederlandse taal goed heeft leren beheersen. Echter, het feit dat de respondent vanaf groep vier op een islamitische school terecht kwam, wijst in de richting van cultuurbehoud. Omdat het islamitische geloof niet tot de Nederlandse cultuur behoort, is de kans groot dat er op de islamitische school waarop de respondent zat, weinig Nederlandse kinderen waren waardoor de respondent weinig in contact kon komen met Nederlandse kinderen. Bovendien is de kans groot dat er op de Islamitische school veel Turkse kinderen zaten omdat de Islam een geloof is dat onder andere in de Turkse cultuur aanwezig is. Wanneer er veel contacten zijn met mensen uit de eigen groep en weinig contacten zijn met Nederlanders dan is er eerder sprake van cultuurbehoud dan van culturele aanpassing. In de bovenstaande tekst is er dus zowel sprake van cultuurbehoud als van culturele aanpassing en als gevolg hiervan kan er gesteld worden dat biculturalisme hier de acculturatierichting is van respondent 4. b) Wat: “Mijn ouders hadden graag gewild dat ik leraar zou worden, zoals mijn vader vroeger was. Maar toch vinden ze verpleegkundige een mooi beroep omdat het overal toepasbaar en nodig is. Het is voor hen heel erg belangrijk dat ik een diploma haal. En ze willen niet dat ik nu al aan trouwen denk zoals vaak wel het geval is in mijn cultuur.” (regel 14 t/m 17) Duiding: In de bovenstaande zinnen komt naar voren dat de ouders van de respondent het belangrijk vinden dat hun dochter een diploma haalt en dat zij niet willen dat zij aan trouwen denkt wat aangeeft dat de respondent door haar ouders wordt gemotiveerd om door te studeren en zich op haar studie te
98
concentreren. De respondent wordt zo gemotiveerd later te werken en een goede sociaal economische positie te behalen wat op culturele aanpassing wijst. Bovendien komt naar voren dat de ouders van de respondent graag hadden gewild dat hun dochter lerares zou worden maar ook blij zijn met de keuze van hun dochter om verpleegkundige te worden wat wijst op een kleine machtsafstand tussen de respondent en haar ouders en daarmee op culturele aanpassing. Tegelijkertijd wijst het feit dat de respondent verpleegkundige wil worden op een meer collectivistische dan individualistische instelling aangezien het bij het verpleegkundige beroep hoort om voor anderen te zorgen wat weer op cultuurbehoud wijst. Maar er zijn ook veel Nederlandse meisjes die verpleegkundige willen worden en er kan dus geen conclusie getrokken wat betreft de acculturatierichting van de respondent naar aanleiding van het werk dat zij later wil doen. De bovenstaande tekst wijst dus eerder in de richting van culturele aanpassing dan in de richting van cultuurbehoud. c) Wat: “Maar eerst wil ik graag mijn studie afmaken en een paar jaartjes werken. Ik wil zo hoog mogelijk komen wat betreft werk en goed verdienen. Het liefst word ik ambulance verpleegkundige. Ik houd er niet van als de dagen op elkaar lijken en ben altijd op zoek naar iets nieuws. Als ambulance verpleegkundige is iedere dag weer anders en vol avontuur. Bovendien denk ik dat ik er goed in ben. Ik houd ervan om te helpen en ik kan me goed inleven en aanpassen aan mensen.” (regel 26 t/m 31) Duiding: Ook hier komt naar voren dat de respondent ambitieus is qua werk, studie en geld wat op culturele aanpassing wijst. Ook stelt de respondent dat zij er niet van houdt als de dagen op elkaar lijken en dat zij altijd op zoek is naar iets nieuws wat aangeeft dat er bij de respondent sprake is van een kleine mate van onzekerheidsvermijding. Een kleine mate van onzekerheidvermijding is eerder eigen aan de Nederlandse dan aan de Turkse cultuur en er is hier dus eerder sprake van culturele aanpassing dan van cultuurbehoud. De laatste twee zinnen van de bovenstaande tekst wijzen op een meer collectivistische instelling bij de respondent omdat zij aangeeft dat zij ervan houdt om anderen te helpen en zich goed kan aanpassen en inleven in mensen. Maar net zoals bij 10 (b) is het zeer waarschijnlijk dat iemand die verpleegkundige wil worden eerder collectivistisch dan individualistisch is ingesteld en is de wens om verpleegkundige te worden niet cultuurgebonden. De bovenstaande tekst wijst dus eerder in de richting van culturele aanpassing dan in de richting van cultuurbehoud. d) Wat: “Ik hoop wel dat het met mijn diploma mogelijk zal zijn om een baan te vinden. Ik heb al geprobeerd om op een Nederlandse plek een bijbaantje te krijgen, maar ik werd steeds geweigerd omdat ik een hoofddoek draag.” (regel 33 t/m 35) Duiding: De respondent geeft hierboven aan dat zij bang is dat zij geen baan vindt omdat zij een hoofddoek draagt. Zij geeft dus aan dat zij als gevolg van het feit dat zij een hoofddoek draagt een kleinere kans denkt te hebben om een baan te vinden dan degenen die geen hoofddoek dragen. Indien de respondent inderdaad minder makkelijk wordt aangenomen voor een baan dan niet hoofddoek dragende mensen dan is het voor haar ook minder makkelijk om een goede sociaal economische positie te verwerven wat een negatief effect heeft
99
op culturele aanpassing. Er is in de bovenstaande uitingen dus eerder sprake van cultuurbehoud dan van culturele aanpassing. Binnen het domein ‘onderwijs’ is er een keer sprake van biculturalisme, een keer sprake van cultuurbehoud en twee keer sprake van culturele aanpassing. Culturele aanpassing is dus de acculturatierichting van respondent 4 binnen het ‘onderwijs’ domein.
11) Vrijheid/onafhankelijkheid a) Wat: “Mijn ouders hadden graag gewild dat ik leraar zou worden, zoals mijn vader vroeger was. Maar toch vinden ze verpleegkundige een mooi beroep omdat het overal toepasbaar en nodig is.” (regel 14 t/m 16) Duiding: De bovenstaande regels zijn al besproken en wijzen op culturele aanpassing. De respondent geeft namelijk aan dat haar ouders haar de vrijheid geven om zelf te kiezen wat zij gaat studeren wat wijst op een kleine machtsafstand tussen de respondent en haar ouders en dus op culturele aanpassing. b) Wat: “Trouwen wil ik voorlopig zelf ook nog niet.” (regel 19) Duiding: Door te stellen dat zij voorlopig nog niet wil trouwen geeft de respondent aan dat zij voorlopig haar vrijheid en onafhankelijkheid wenst te behouden. Vrijheid en onafhankelijkheid zijn eerder eigenschappen van culturen waarin er een kleine mate van onzekerheidsvermijding aanwezig is, zoals Nederland dan van culturen waarin er een sterkere mate van onzekerheidsvermijding is, zoals Turkije. De bovenstaande uiting wijst dus eerder op culturele aanpassing dan op cultuurbehoud. c) Wat: “Het liefst word ik ambulance verpleegkundige. Ik houd er niet van als de dagen op elkaar lijken en ben altijd op zoek naar iets nieuws. Als ambulance verpleegkundige is iedere dag weer anders en vol avontuur.” (regel 27 t/m 30) Duiding: Ook de bovenstaande uitingen wijzen op een kleine mate van onzekerheidvermijding en dus op culturele aanpassing. De respondent geeft namelijk aan dat zij er van houdt als de dagen niet op elkaar lijken wat aangeeft dat zij ervan houdt om niet van te voren zeker te weten wat de dag van morgen brengt. Zij houdt er van om onzeker te zijn ten aanzien van het geen er komen gaat en zoekt door middel van haar baankeuze naar die onzekerheid. Er is hier dus geen sprake van onzekerheidsvermijding. d) Wat: “Soms denk ik dat wij de zwarte schapen van de samenleving zijn. Omdat een paar Turkse mensen verkeerde dingen hebben gezegd krijgen wij allemaal nu overal de schuld van. Daarom houd ik ervan om verschillend te zijn. Want als je verschillend bent dan weet je echt hoe de mensen kunnen zijn. Ik heb mijn eigen mening en ben geen volgzaam schaap.” (regel 46 t/m 49) Duiding: In de bovenstaande regels stelt de respondent dat zij ervan houdt om verschillend te zijn, dat zij haar eigen mening heeft en dat zij geen volgzaam schaap is wat aangeeft dat zij een onafhankelijke houding ten aanzien van de samenleving aanneemt. Deze onafhankelijke houding wijst op een individualistische instelling en daarmee op culturele aanpassing. De respondent
100
geeft namelijk aan dat zij eerst en vooral een individu is met haar eigen mening en niet eerst en vooral een lid van een groep mensen is met een Turkse achtergrond in Nederland. e) Wat: “Van anderen word ik gelukkig en ik houd er niet van om alleen te zijn.” (regel 76 t/m 77) Duiding: Uit de bovenstaande uiting komt daarentegen naar voren dat de respondent afhankelijk is van anderen. Ze geeft namelijk aan dat zij er niet van houdt om alleen te zijn en dat zij van anderen gelukkig wordt. Dit wijst op een collectivistische instelling en daarmee op cultuurbehoud. Binnen het domein ‘vrijheid en onafhankelijkheid’ is er vier keer sprake van culturele aanpassing en een keer sprake van cultuurbehoud. Culturele aanpassing is hier dus de richting waarin de acculturatie van respondent 4 gaat.
12) Geslachtsrol verschillen Binnen het verhaal van respondent 4 wordt er niet gesproken over geslachtsrol verschillen. Als gevolg hiervan kan er voor dit domein geen acculturatierichting worden vastgesteld.
13) Culturele gewoontes en trots a) Wat: “Omdat ik nergens aangenomen werd, ben ik als bijbaantje in een Turks winkeltje als verkoopster gaan werken. Daar ben ik echt met mijn eigen cultuur bezig. Mijn eigen mensen. Ik voel me daar bijna alsof ik in Turkije ben en het is daar heel erg gezellig. Ik kan dan ook mijn eigen cultuur aan Nederlanders laten zien. Zo komen er Nederlandse studenten die vragen of Turks brood lekker is. Ik zeg dan “Probeer het maar!”. Het is leuk. Zo kun je alles delen met elkaar.” (regel 39 t/m 44) Duiding: In het bovenstaande deel van het verhaal van respondent 4 komt naar voren dat zij trots is op de Turkse cultuur en dat zij het fijn vind om door Turkse mensen en door Turkse zaken die in het Turkse winkeltje verkocht worden, omringd te worden. Ze geeft aan dat de Turkse cultuur haar cultuur is en dat ze blij is dat zij die cultuur aan Nederlanders kan laten zien. Hieruit kan afgeleid worden dat er bij de respondent in de bovenstaande regels sprake is van cultuurbehoud. b) Wat: “Als ik in Turkije zou wonen zou ik patat missen. En ik zou missen dat alles stipt op tijd gebeurt. Met Turken is het zo van “Kom maar om negen uur” en dan komt iedereen om 10 uur. En dat vindt iedereen normaal. Ook vind ik het fijn dat alles in Nederland gewoon netjes op papier en met regels gaat.” (regel 55 t/m 58) Duiding: Uit de bovenstaande regels komt naar voren dat de respondent een positieve attitude heeft ten aanzien van een aantal zaken die volgens haar Nederlandse culturele gewoontes zijn die zij in de Turkse cultuur mist. Een positieve attitude ten aanzien van de Nederlandse cultuur heeft een positief
101
effect op aanpassing aan de Nederlandse cultuur en als gevolg hiervan kan er geconcludeerd worden dat culturele aanpassing hier de acculturatierichting is van respondent 4. c) Wat: “Maar er zijn ook aspecten van de Turkse cultuur die ik hier in Nederland mis. De relatie tussen buren is daar bijvoorbeeld heel anders. In de Turkse cultuur ben je daar altijd welkom. Als mijn moeder iets lekkers maakt breng ik ook altijd wat naar de buren. We delen altijd. Bij Nederlanders kun je niet zomaar aan kloppen. Zij vragen dan “Hebben we een afspraak?” . Het is alsof ze een muurtje om hun heen hebben gebouwd waar je niet overheen mag stappen. Turken zijn meer open en vrij.” (regel 60 t/m 65) Duiding: In dit deel van het verhaal van respondent 4 komt naar voren dat de respondent een positieve attitude heeft ten aanzien van een aantal zaken die volgens haar Turkse culturele gewoontes zijn die zij in de Nederlandse cultuur mist. Een positieve attitude ten aanzien van de Turkse cultuur heeft een positief effect op het behoud van de Turkse cultuur en als gevolg hiervan kan er gesteld worden dat er in de bovenstaande regels sprake is van cultuurbehoud. Binnen het domein ‘culturele gewoontes en trots’ is er één keer sprake van culturele aanpassing en twee keer sprake van cultuurbehoud. De acculturatie van respondent 4 gaat hier dus in de richting van cultuurbehoud.
14) Feestelijkheden en eten a) Wat: “Zo komen er Nederlandse studenten die vragen of Turks brood lekker is. Ik zeg dan “Probeer het maar!”. Het is leuk. Zo kun je alles delen met elkaar.” (regel 42 t/m 44) Duiding: Uit de bovenstaande regels komt naar voren dat de respondent een positieve attitude ten aanzien van een bepaald soort Turks voedsel, namelijk Turks brood heeft. Een positieve attitude ten aanzien van een cultureel aspect heeft een positief aspect op het behoud van de cultuur waarvan dat aspect deel uitmaakt en er is hier dus sprake van behoud van de Turkse cultuur. b) Wat: “Als ik in Turkije zou wonen zou ik patat missen.” (regel 55) Duiding: Hier komt er een positieve attitude ten aanzien van een bepaald soort Nederlands voedsel, namelijk patat naar voren en kan er als gevolg hiervan gesteld worden dat er hier sprake is van culturele aanpassing aan Nederland. c) Wat: “Als mijn moeder iets lekkers maakt breng ik ook altijd wat naar de buren. We delen altijd.” (regel 62) Duiding: Deze uitingen zijn reeds besproken. Het delen van voedsel met de buren wijst op een meer collectivistische instelling en daarmee op cultuurbehoud. Binnen het domein ‘feestelijkheden en eten’ is er twee keer sprake van cultuurbehoud en een keer sprake van culturele aanpassing. De acculturatie van respondent 4 gaat hier dus in de richting van cultuurbehoud.
102
15) Communicatiestijl Binnen het verhaal van respondent 4 wordt er niet gesproken over zaken die met het domein ‘communicatiestijl’ te maken hebben en als gevolg hiervan kan er voor dit domein geen acculturatierichting worden vastgesteld.
16) Vooroordelen en discriminatie a) Wat: “Ik hoop wel dat het met mijn diploma mogelijk zal zijn om een baan te vinden. Ik heb al geprobeerd om op een Nederlandse plek een bijbaantje te krijgen, maar ik werd steeds geweigerd omdat ik een hoofddoek draag. Dat vind ik belachelijk. Want of ik nou wel of niet een hoofddoek draag, ik blijf dezelfde persoon. Mijn hoofddoek is alleen een kledingstuk dat ik draag voor mijn geloof.” (regel 33 t/m 38) Duiding: Uit de bovenstaande regels komt naar voren dat de respondent op basis van het feit dat zij een hoofddoek draagt, wordt gediscrimineerd en dat de respondent die discriminatie onterecht vindt. Doordat de respondent niet op Nederlandse werkplekken werd geaccepteerd is zij in een Turks winkeltje gaan werken. Het feit dat de respondent door Nederlanders discriminerend behandeld wordt, vindt de respondent onterecht wat kan leiden tot een negatieve attitude van de respondent ten aanzien van Nederlanders en daarmee op een kleinere mate van culturele aanpassing en een grotere mate van cultuurbehoud. Bovendien is de respondent als gevolg van het feit dat zij gediscrimineerd werd in een Turks winkeltje gaan werken wat, zoals eerder besproken, culturele aanpassing tegenwerkt en cultuurbehoud stimuleert. Cultuurbehoud is hier dus de richting waarin de acculturatie van respondent 4 gaat. b) Wat: “Soms denk ik dat wij de zwarte schapen van de samenleving zijn. Omdat een paar Turkse mensen verkeerde dingen hebben gezegd krijgen wij allemaal nu overal de schuld van. Daarom houd ik ervan om verschillend te zijn. Want als je verschillend bent dan weet je echt hoe de mensen kunnen zijn. Ik heb mijn eigen mening en ben geen volgzaam schaap.” (regel 46 t/m 49) Duiding: Hier komt naar voren dat de respondent vindt dat de Nederlandse samenleving vooroordelen heeft ten aanzien van mensen met een Turkse achtergrond in Nederland. De Nederlandse samenleving geeft de Turkse gemeenschap volgens de respondent overal de schuld van omdat er een paar Turkse mensen verkeerde dingen hebben gezegd. Dit kan leiden tot een negatieve attitude bij de respondent ten aanzien van de Nederlandse samenleving en daarmee tot cultuurbehoud. Tegelijkertijd geeft de respondent aan dat zij verschillend is, haar eigen mening heeft en geen volgzaam schaap is wat op een meer individualistische instelling en daarmee op cultuurbehoud wijst. Er is in de bovenstaande regels dus zowel sprake van cultuurbehoud als van culturele aanpassing en er kan dus gesteld worden dat er bij de respondent in de bovenstaande regels sprake is van biculturalisme. Binnen het domein ‘vooroordelen en discriminatie’ is er in het verhaal van respondent 4 één keer sprake van cultuurbehoud en één keer sprake van biculturalisme. Omdat er bij biculturalisme zowel sprake is van cultuurbehoud
103
als van culturele aanpassing kan er ook gesteld worden dat er twee keer sprake is van cultuurbehoud en een keer sprake is van culturele aanpassing. Cultuurbehoud is dus de richting waarin de acculturatie van respondent 4 binnen het domein ‘vooroordelen en discriminatie’ gaat. Voor alle zestien domeinen uit de domeinspecificatie van Arends-Tóth en Van de Vijver (2004) is de acculturatierichting van respondent 4 vastgesteld. In de onderstaande tabel wordt deze overzichtelijk weergegeven: Cultuurbehoud
Biculturalisme
Culturele aanpassing
Familie en opvoeding
Huwelijk en seksualiteit
Hoeveelheid en manieren van sociale contacten Fatsoen
Taal
Maatschappij/maatschappelijke veiligheid Ruimdenkendheid/mentaliteit Vrijetijdsactiviteiten Kleding Culturele gewoontes en trots Feestelijkheden en eten
Vrijheid/onafhankelijkheid
Geen acculturatierichting Geslachtsrol verschillen Communicatiestijl
Onderwijs
Vooroordelen en discriminatie Tabel 5.4: Acculturatierichting van respondent 4 per levensdomein
De acculturatie van respondent 4 wijst in de richting van cultuurbehoud. Bij tien van de zestien domeinen is er sprake van cultuurbehoud terwijl er slechts bij vier van de zestien domeinen sprake is van culturele aanpassing
5.5. Respondent nummer 5 1) Familie en opvoeding a) Wat: “Ik woon nu sinds mijn dertiende samen met mijn ouders en mijn broer in deze buurt, dicht bij het centrum van Tilburg.” (regel 8 t/m 10) Duiding: In de bovenstaande uitingen geeft de respondent aan dat hij samen met zijn ouders en zijn broer woont. De respondent is zestien jaar oud en het is op die leeftijd zowel in de Nederlandse cultuur als in de Turkse cultuur heel gewoon om bij de ouders te wonen. De bovenstaande zin is dus niet cultuurgebonden en als gevolg hiervan kan er voor de bovenstaande uiting geen acculturatierichting worden vastgesteld.
104
b) Wat: “Wat ik niet aan mijn familie kwijt kan, kan ik altijd aan mijn vrienden kwijt. Vrienden kies je zelf. Bij familie is dat anders.” (regel 17 t/m 18) Duiding: De respondent geeft in de bovenstaande uitingen aan dat het geen hij niet aan zijn familie kwijt kan, wel aan zijn vrienden kan vertellen. Dit betekent dat de respondent niet alles aan zijn familie vertelt en kan vertellen maar wel alles aan zijn vrienden vertelt en kan vertellen. Aan de ene kant wijst dit op culturele aanpassing omdat de respondent zich in veel gevallen naar zijn vrienden toe richt wat aangeeft dat de respondent in veel gevallen een hechtere band heeft met zijn vrienden dan met zijn familie. De kans dat de respondent hierbij intens contact heeft met mensen buiten zijn eigen groep wordt hierdoor vergoot. Aan de andere kant wijzen de bovenstaande uitingen op cultuurbehoud. Het feit dat de respondent niet alles aan zijn familie kan vertellen geeft namelijk aan dat er in zijn familie sprake is van een betrekkelijk grote machtsafstand. Omdat er in de bovenstaande uitingen zowel sprake is van culturele aanpassing als van cultuurbehoud kan er gesteld worden dat er hier sprake is van biculturalisme. c) Wat: “De passie voor films heb ik van mijn vader gekregen.” (regel 22) Duiding: De respondent geeft hier aan dat hij zijn passie voor films van zijn vader heeft gekregen. Het hebben van passie voor films is niet cultuurgebonden en als gevolg hiervan kan er voor de bovenstaande uiting geen acculturatierichting worden vastgesteld. d) Wat: “Bij blijdschap denk ik aan de kleine dingen in het leven. Zoals vorig jaar op vakantie in Turkije. Er was daar een nicht van mij die net zo oud is als ik en die ik eigenlijk al kende. Dit jaar klikte het heel goed. Samen met haar en mijn neefje uit Nederland waren we altijd samen. Het was een mooie tijd. Het was genieten. Het maakte niet uit wat we deden. Als we maar samen waren, dan waren we gelukkig. Ik mis haar nu echt. Het liefst zou ik nu meteen in een vliegtuig stappen en naar haar toe gaan in Kirsehir.” (regel 35 t/m 40) Duiding: Uit de bovenstaande uitingen komt naar voren dat respondent 5 op vakantie is gegaan naar Turkije en dat hij een hechte band heeft met een nicht die daar woont en met een neefje dat in Nederland woont. Zowel het feit dat de respondent op vakantie gaat naar Turkije als het feit dat de respondent met een familielid daar en een familielid uit Nederland een hechte band heeft, wijst op cultuurbehoud. Het onderhouden van contacten met familieleden en mensen met een Turkse afkomst heeft namelijk een positief effect op het behoud van de Turkse cultuur. Des te meer wanneer het om contact gaat met mensen die nog in Turkije wonen omdat zij in veel mindere mate zijn beïnvloed door de Nederlandse cultuur dan mensen die in Nederland wonen. e) Wat: “Ik wil later met mijn vrouw in Nederland blijven wonen. Als ik het dan heb zoals mijn vader het heeft, dan ben ik tevreden. Het gaat goed met ons gezin hier in Nederland. Mijn ouders praten er zelf wel vaak over om terug te keren naar Turkije. Wie weet? Misschien gaan we toch een keer terug. Er zal voor mij wel een heel goede reden moeten zijn om weg te gaan. Ik heb hier tot nu toe een mooi leven kunnen leiden.” (regel 72 t/m 76) Duiding: Respondent 5 geeft hierboven aan dat hij later met zijn vrouw in Nederland wil blijven wonen. Hij stelt dat het goed gaat met zijn gezin in Nederland en dat hij zolang hij in Nederland gelukkig is, geen reden ziet om
105
terug te keren naar Turkije. Het feit dat de respondent en zijn gezin in Nederland tevreden zijn en het feit dat de respondent in Nederland wil blijven wonen, wijst op culturele aanpassing. Wanneer de respondent en zijn gezin namelijk helemaal niet aan Nederlandse cultuur zouden zijn aangepast dan waren ze waarschijnlijk niet zo gelukkig geweest in Nederland en was de wens om te vertrekken groter geweest. Toch geeft de respondent aan dat zijn ouders het er wel eens over hebben om terug te keren naar Turkije. Maar dit onderzoek gaat over de acculturatierichting van de respondenten en niet over de acculturatierichting van de familie van de respondenten. Er kan dus gesteld worden dat er in de bovenstaande uitingen sprake is van culturele aanpassing. Binnen het domein ‘familie en opvoeding’ wijst de acculturatie van respondent vijf een keer in de richting van cultuurbehoud, een keer in de richting van culturele aanpassing en een keer in de richting van biculturalisme. Wanneer er net zoveel keer sprake is van cultuurbehoud als van culturele aanpassing dan is er sprake van biculturalisme. Er kan dus ook gesteld worden dat er binnen het domein ‘familie en opvoeding’ twee keer sprake is van biculturalisme. Biculturalisme vormt dus de acculturatierichting van respondent vijf binnen dit domein.
2) Hoeveelheid en manieren van sociale contacten a) Wat: “Vroeger woonden we in Noord. Het was daar veel gezelliger. Het was daar heel druk, en daar houd ik van. Hier is er veel minder leven op straat. Onze buren hebben weinig contact met elkaar. Ik had het fijner gevonden als we elkaar op straat wat meer zouden groeten. Het is jammer om geen woord te spreken met mensen die je regelmatig tegenkomt en waar je zo dicht bij woont.” (regel 10 t/m 14) Duiding: Uit de bovenstaande uitingen komt naar voren dat de respondent eerder individualistisch dan collectivistisch is ingesteld wat op cultuurbehoud wijst. Hij geeft namelijk aan dat hij het jammer vindt wanneer mensen die elkaar regelmatig tegenkomen en in dezelfde buurt wonen geen woord met elkaar spreken. Indien de respondent individualistisch was ingesteld dan had hij dat waarschijnlijk niet jammer gevonden omdat hij dan behalve aan zichzelf en zijn eigen gezin weinig aandacht geschonken. Cultuurbehoud is hier dus de acculturatierichting van respondent 5. b) Wat: “Ik vind het belangrijk om goede contacten te hebben met de mensen om mij heen. Vriendschap heeft voor mij altijd een grote rol gespeeld. Wat ik niet aan mijn familie kwijt kan, kan ik altijd aan mijn vrienden kwijt. Vrienden kies je zelf. Bij familie is dat anders. Ik heb vier vrienden waarvan ik zeker weet dat ik altijd bij ze terecht kan.” (regel 16 t/m 19) Duiding: Het feit dat de respondent het belangrijk vind om goede contacten te hebben met mensen om zich heen wijst om dezelfde redenen als bij 2(a) op cultuurbehoud. Het feit dat de respondent aangeeft dat vriendschap een belangrijke rol voor hem speelt omdat hij zijn vrienden zelf kan kiezen en hij in tegenstelling tot bij zijn familie bij zijn vrienden alles kwijt kan, wijst daarentegen op culturele aanpassing. De respondent keert zich namelijk in grotere mate tot zijn vrienden dan tot zijn familie om zich te uiten wat betekent
106
dat hij eigenschappen in zich heeft die zijn familie niet kunnen begrijpen en zijn vrienden wel kunnen begrijpen. Hij distantieert zich hiermee van zijn eigen gezin en groep en richt zich tot mensen buiten zijn eigen gezin wat een negatief effect op cultuurbehoud en een positief effect op culturele aanpassing heeft. Omdat er in de bovenstaande tekst een keer sprake is van cultuurbehoud en een keer sprake is van culturele aanpassing, kan er gesteld worden dat er in de bovenstaande tekst sprake is van biculturalisme. c) Wat: “Mijn vrienden en ik gaan in de zomer vaak samen voetballen. In de winter zit ik meer thuis en kijk ik naar films. De passie voor films heb ik van mijn vader gekregen. Toch zie ik mijn vrienden het hele jaar door.” (regel 21 t/m 23) Duiding: Het feit dat de respondent in de zomer vaak met zijn vrienden buiten gaat voetballen, wijst op culturele aanpassing omdat de kans dat de respondent in contact komt met mensen buiten zijn eigen groep door buitenshuis te zijn, wordt vergoot. Echter, het feit dat de respondent in de winter vaak thuis zit om naar films te kijken wijst op cultuurbehoud omdat de kans dat de respondent binnenshuis veel in contact komt met mensen uit zijn eigen groep wordt vergoot. Omdat er hier zowel sprake is van cultuurbehoud als van culturele aanpassing, wijst de acculturatie van respondent vijf in de bovenstaande uitspraken in de richting van biculturalisme. d) Wat: “In de moskee is er altijd wel een vriend van mij te vinden. Ik ga er vaak heen. Soms elke dag, soms maar een keer in de week. De moskee is niet alleen maar een plek om te bidden. Je kunt er ook naar voetbalwedstrijden kijken en voor de oudere mensen is er een theehuisje. De moskee is eigenlijk een soort ontmoetingsplek. Je kunt er altijd heen, het is er altijd leuk, en iedereen is er welkom.” (regel 23 t/m 27) Duiding: De bovenstaande tekst wijst op cultuurbehoud. De respondent stelt namelijk dat hij vaak naar de moskee gaat om daar vrienden te ontmoeten. De moskee is de Heilige plek van het Islamitische geloof en het Islamitische geloof behoort eerder tot de Turkse cultuur dan tot de Nederlandse Christelijke cultuur. De kans dat de mensen die naar de Moskee gaan, die de respondent in de moskee ontmoet, geen Nederlandse afkomst hebben is hierdoor groot en de contacten die de respondent met deze mensen onderhoudt hebben dus niet tot gevolg dat de respondent zich aan de Nederlandse cultuur aanpast maar eerder tot gevolg dat de respondent zijn eigen Turkse en Islamitische cultuur behoudt. Bovendien komt uit de bovenstaande tekst naar voren dat de respondent eerder collectivistisch dan individualistisch is ingesteld wat ook op cultuurbehoud wijst. e) Wat: “Zoals vorig jaar op vakantie in Turkije. Er was daar een nicht van mij die net zo oud is als ik en die ik eigenlijk al kende. Dit jaar klikte het heel goed. Samen met haar en mijn neefje uit Nederland waren we altijd samen. Het was een mooie tijd. Het was genieten. Het maakte niet uit wat we deden. Als we maar samen waren, dan waren we gelukkig. Ik mis haar nu echt. Het liefst zou ik nu meteen in een vliegtuig stappen en naar haar toe gaan in Kirsehir. (regel 35 t/m 40) Duiding: Deze tekst is al binnen het domein ‘familie en opvoeding besproken en wijst om dezelfde redenen als bij 1(d) op cultuurbehoud.
107
f) Wat: “Als er iemand iets aardigs probeerde te zeggen dan schopte ik daar tegenin. Ik kon er niet tegen. Ik deed rare dingen en had mezelf niet onder controle. Gelukkig is het overgegaan. Ik kreeg veel steun van een vriend van mij op school. Daar praatte ik veel mee. Hij was de enige die ik toeliet. Samen met hem ben ik eruit gekomen.” (regel 46 t/m 50) Duiding: Uit de bovenstaande uitingen komt naar voren dat de respondent een periode heeft gehad waarin hij tegen mensen in ging die iets aardigs aan hem probeerde te zeggen. Dit wijst op een individualistische instelling en indien de respondent ook tegen zijn ouders in schopte op een kleine machtsafstand tussen de respondent en zijn ouders. Verder geeft de respondent aan dat de enige persoon die hij in die periode toeliet een vriend van school was. Hij liet dus niet iemand uit zijn eigen gezin maar iemand buiten zijn eigen gezin toe. De respondent nam afstand van zijn eigen groep waardoor de kans tot culturele aanpassing werd vergoot en de kans tot cultuurbehoud werd verkleind. De bovenstaande uitingen wijzen dus eerder in de richting van culturele aanpassing dan in de richting van cultuurbehoud. Binnen het domein ‘hoeveelheid en manieren van sociale contacten’ is er drie keer sprake van cultuurbehoud, twee keer sprake van biculturalisme en een keer sprake van culturele aanpassing. De acculturatie van respondent 5 gaat binnen het domein ‘hoeveelheid en manieren van sociale contacten’ dus in der richting van cultuurbehoud.
3) Huwelijk en seksualiteit a) Wat: “Carrière hoeft voor mij niet. Het is voor mij veel belangrijker dat ik later een gezin heb waarmee ik gelukkig ben. Als ik klaar met mijn opleiding wil ik trouwen. Als ik trouw dan moet ik in staat zijn om voor mijn vrouw te kunnen zorgen. Dan wil ik een mooi huisje hebben.” (regel 62 t/m 65) Duiding: De respondent stelt in de bovenstaande zinnen dat hij het hebben van een gelukkig gezin belangrijker vindt dan het maken van een carrière. De kans dat de respondent in de toekomst een goede sociaal-economische positie verwerft, wordt hierdoor verkleind wat een negatief effect heeft op een succesvolle integratie van de respondent in de Nederlandse samenleving en daarmee een negatief effect heeft op culturele aanpassing. Tegelijkertijd komt in de bovenstaande uitingen naar voren dat de respondent genoeg geld wil verdienen om een mooi huisje te kunnen hebben en goed voor zijn toekomstige vrouw te kunnen zorgen. Dit geeft aan dat de respondent wel degelijk een goede sociaal-economische wenst te hebben wat een positief effect heeft op integratie in de Nederlandse samenleving en daarmee op culturele aanpassing. Er kan dus gesteld worden dat er in de bovenstaande uitspraken eerder sprake is van culturele aanpassing dan van cultuurbehoud. b) Wat: “Ik zou geen vrouw willen hebben die alleen maar schoonmaakt en kookt en verder helemaal niks doet. Vrouwen hebben gevochten voor gelijkheid met mannen en die gelijkheid is in Nederland volgens mij aanwezig. Die gelijkheid wil ik ook in mijn huwelijk zien. Het moet iemand zijn die ik snap en die mij snapt. We moeten goed met elkaar kunnen opschieten. Voor
108
een huwelijk is dat heel belangrijk. We moeten samen en alle twee gelukkig zijn.” (regel 65 t/m 70) Duiding: Uit de bovenstaande uitingen komt naar voren dat de respondent wenst dat er geen rolverschillen zijn tussen hemzelf en zijn toekomstige vrouw. Hij stelt namelijk dat hij in zijn huwelijk gelijkheid tussen zijn vrouw en hemzelf wil zien en dat hij niet wenst dat zijn vrouw alleen maar kookt en schoonmaakt. Kleine rolverschillen tussen mannen en vrouwen zijn meer eigen aan de Nederlandse meer vrouwelijke cultuur dan aan de meer mannelijke Turkse cultuur. Er is hier dus eerder sprake van culturele aanpassing dan van cultuurbehoud. c) Wat: “Ik wil later met mijn vrouw in Nederland blijven wonen. Als ik het dan heb zoals mijn vader het heeft, dan ben ik tevreden.” (regel 72 t/m 73) Duiding: Hier geeft de respondent aan dat hij samen met zijn vrouw in de toekomst in Nederland wil blijven wonen. Het feit dat de respondent later in Nederland wil blijven wonen, geeft aan dat hij gelukkig is in Nederland en in ieder geval in zekere mate aan de Nederlandse cultuur is aangepast. Indien de respondent namelijk helemaal niet aan de Nederlandse cultuur zou zijn aangepast dan was hij in Nederland een stuk minder gelukkig geweest en dan was zijn wens om in de toekomst in Turkije te gaan wonen groter geweest. De bovenstaande uitingen wijzen dus op culturele aanpassing. De drie stukken tekst die met het domein ‘huwelijk en seksualiteit’ te maken hebben wijzen alle drie op culturele aanpassing. Als gevolg hiervan kan er gesteld worden dat de acculturatie van respondent nummer 5 binnen dit domein in de richting van culturele aanpassing wijst.
4) Fatsoen Er wordt binnen het verhaal van respondent 5 niet gesproken over zaken die met het domein ‘fatsoen’ te maken hebben. Als gevolg hiervan kan er voor dit domein geen acculturatierichting worden vastgesteld.
5) Maatschappij/maatschappelijke veiligheid a) Wat: “Ik woon nu sinds mijn dertiende samen met mijn ouders en mijn broer in deze buurt, dicht bij het centrum van Tilburg. Vroeger woonden we in Noord. Het was daar veel gezelliger. Het was daar heel druk, en daar houd ik van. Hier is er veel minder leven op straat. Onze buren hebben weinig contact met elkaar. Ik had het fijner gevonden als we elkaar op straat wat meer zouden groeten. Het is jammer om geen woord te spreken met mensen die je regelmatig tegenkomt en waar je zo dicht bij woont.” (regel 8 t/m 14) Duiding: De respondent geeft hierboven aan dat hij het gezelliger vond om in Tilburg Noord te wonen dan om bij het centrum van Tilburg te wonen. De reden die hij hiervoor geeft is het feit dat het op straat in Tilburg Noord volgens hem levendiger, drukker en gezelliger is dan bij het centrum van Tilburg. Hij geeft bovendien aan dat hij het jammer vindt wanneer mensen die dicht bij elkaar wonen geen contact met elkaar hebben. De respondent spreekt
109
hier dus een positieve attitude uit ten aan zien van een meer collectivistische manier van samenleven en een negatieve attitude uit ten aanzien van een meer individualistische manier van samenleven wat betekent dat de respondent eerder collectivistisch dan individualistisch is ingesteld. Omdat collectivisme meer eigen is aan de Turkse cultuur dan aan de Nederlandse cultuur kan er gesteld worden dat er hier sprake is van cultuurbehoud. b) Wat: “Vrouwen hebben gevochten voor gelijkheid met mannen en die gelijkheid is in Nederland volgens mij aanwezig. Die gelijkheid wil ik ook in mijn huwelijk zien.” (regel 66 t/m 67) Duiding: De respondent geeft hier aan dat er in de Nederlandse maatschappij sprake is van gelijkheid tussen mannen en vrouwen en dat hij wenst dat er in zijn huwelijk ook van die gelijkheid sprake is. De respondent wil zich in de relatie die hij met zijn toekomstige vrouw heeft, dus aanpassen aan de Nederlandse vrouwelijke maatschappij wat aangeeft dat de acculturatie van respondent 5 hier in de richting van culturele aanpassing wijst. Binnen het domein ‘maatschappij/maatschappelijke veiligheid’ wijst er een deel van het verhaal van respondent 5 in de richting van culturele aanpassing en een deel in de richting van cultuurbehoud. De acculturatie van respondent 5 wordt in dit domein dus gekenmerkt door biculturalisme.
6) Ruimdenkendheid/mentaliteit a) Wat: “Wat ik niet aan mijn familie kwijt kan, kan ik altijd aan mijn vrienden kwijt. Vrienden kies je zelf. Bij familie is dat anders.” (regel 17 t/m 18) Duiding: Het feit dat de respondent niet alles aan zijn familie kwijt kan, geeft aan dat de leden van de familie van de respondent waarschijnlijk niet zo ruimdenkend zijn als de vrienden van de respondent en de respondent zelf. De ruimdenkendheid waarvan hier bij de respondent sprake is, is eerder eigen aan de Nederlandse cultuur waarin er sprake is van een kleine mate onzekerheidsvermijding dan aan de Turkse cultuur waarin de mate van onzekerheidsvermijding groter is. Bij een grote mate van onzekerheidsvermijding bestaan er namelijk gedragsregels die ruimdenkendheid in de weg kunnen staan. De bovenstaande tekst wijst dus eerder in de richting van culturele aanpassing dan in de richting van cultuurbehoud. De enige tekst die in het verhaal van respondent 5 met het domein ‘ruimdenkend/mentaliteit’ te maken heeft, wijst in de richting van culturele aanpassing. Als gevolg hiervan kan er gesteld worden dat de acculturatie van respondent vijf binnen dit domein in de richting van culturele aanpassing wijst.
7) Vrijetijdsactiviteiten a) Wat: “Mijn vrienden en ik gaan in de zomer vaak samen voetballen.” (regel 21)
110
Duiding: In de bovenstaande uiting komt naar voren dat de respondent in de vrije tijd die hij in de zomer heeft vaak met zijn vrienden gaat voetballen. Door vaak tijd buitenshuis door te brengen wordt de kans vergoot dat de respondent in contact komt met mensen buiten zijn eigen groep wat een positief effect heeft op culturele aanpassing. Culturele aanpassing is hier dus de richting waarin de acculturatie van de respondent gaat. b) Wat: “In de winter zit ik meer thuis en kijk ik naar films. De passie voor films heb ik van mijn vader gekregen.” (regel 21 t/m 22) Duiding: In de bovenstaande uitingen komt naar voren dat de respondent ’s winters in zijn vrije tijd vaak thuis blijft om naar films te kijken. Het thuis doorbrengen van vrije tijd verhoogt de kans tot contacten met mensen uit de eigen groep en verlaagt de kans tot contacten met mensen buiten de eigen groep. De bovenstaande uitingen wijzen dus in de richting van cultuurbehoud. c) Wat: “Toch zie ik mijn vrienden het hele jaar door. In de moskee is er altijd wel een vriend van mij te vinden. Ik ga er vaak heen. Soms elke dag, soms maar een keer in de week. De moskee is niet alleen maar een plek om te bidden. Je kunt er ook naar voetbalwedstrijden kijken en voor de oudere mensen is er een theehuisje. De moskee is eigenlijk een soort ontmoetingsplek. Je kunt er altijd heen, het is er altijd leuk, en iedereen is er welkom.” (regel 22 t/m 27) Duiding: De respondent geeft hierboven aan dat hij in zijn vrije tijd vaak naar de moskee gaat. De moskee is de heilige plek van het Islamitische geloof en aangezien het Islamitische geloof eerder tot de Turkse dan tot de Nederlandse meer Christelijke cultuur behoort, kan er gesteld worden dat er hier sprake is van cultuurbehoud. d) Wat: “Bij blijdschap denk ik aan de kleine dingen in het leven. Zoals vorig jaar op vakantie in Turkije. Er was daar een nicht van mij die net zo oud is als ik en die ik eigenlijk al kende. Dit jaar klikte het heel goed. Samen met haar en mijn neefje uit Nederland waren we altijd samen. Het was een mooie tijd. Het was genieten. Het maakte niet uit wat we deden. Als we maar samen waren, dan waren we gelukkig. Ik mis haar nu echt. Het liefst zou ik nu meteen in een vliegtuig stappen en naar haar toe gaan in Kirsehir.” Duiding: Uit de bovenstaande tekst komt naar voren dat de respondent zijn vrije tijd wel eens in Turkije doorbrengt wat net zoals het feit dat hij in zijn vrije tijd in Turkije met zijn nichtje en neefje veel tijd heeft doorgebracht wijst op cultuurbehoud. Binnen het domein ‘vrijetijdsactiviteiten’ komt cultuurbehoud drie keer als acculturatierichting naar voren en komt culturele aanpassing een keer als acculturatierichting naar voren. Cultuurbehoud is dus de richting waarin de acculturatie van respondent vijf binnen dit domein gaat.
8) Taal In het verhaal van respondent 5 wordt er niet gesproken over zaken die met ‘taal’ te maken hebben. Toch heeft de onderzoeker tijdens het interview met
111
deze respondent kunnen vaststellen dat hij goed Nederlands spreekt wat op culturele aanpassing wijst. De acculturatie van respondent 5 wijst als gevolg van het feit dat de respondent goed Nederlands spreekt in de richting van culturele aanpassing.
9) Kleding Er wordt in het verhaal van respondent nummer 5 niet over kleding gesproken en de kleding die de respondent tijdens het interview droeg werd niet gekenmerkt door Nederlandse of Turkse eigenschappen. Als gevolg hiervan kan er voor het domein ‘kleding’ geen acculturatierichting worden vastgesteld.
10) Onderwijs a) Wat: “Het is hiervoor niet altijd even goed geweest. De tijd waarin ik zakte van havo/vwo naar de mavo was een moeilijke tijd voor mij. Dat was in het tweede en derde jaar van de middelbare school. Ik had toen echt een rare periode. (regel 43 t/m 45) Duiding: Uit de bovenstaande regels komt naar voren dat de respondent van het havo/vwo niveau naar het mavo niveau is gezakt. Mavo is een betrekkelijk laag onderwijsniveau en een laag onderwijs niveau heeft een negatief effect op een succesvolle integratie in de Nederlandse samenleving. Als gevolg hiervan kan er gesteld worden dat de acculturatie van respondent vijf hier eerder in de richting van cultuurbehoud dan in de richting van culturele aanpassing wijst. b) Wat: “Wat dat betreft vind ik het wel jammer dat ik aanvankelijk een verkeerde studiekeuze heb gemaakt door voor de opleiding boekhouding te kiezen. Ik heb daarmee tijd verloren. Ik was het gaan doen omdat ik weet dat ik het kan en omdat je er een goede baan mee kan krijgen. Jammer genoeg is het heel saai. Je doet er de hele tijd hetzelfde. Getallen, getallen en nog is getallen.” (regel 55 t/m 59) Duiding: Hierboven stelt de respondent dat hij aanvankelijk een verkeerde studiekeuze had gemaakt. Hij had die studiekeuze gemaakt omdat hij wist dat hij er goed in was en omdat hij er een goede baan mee kon krijgen. Hieruit kan afgeleid worden dat de respondent belang hecht aan het hebben van een goede baan wat de kans dat de respondent later een goede baan en daarmee een goede sociaal-economische positie krijgt, verhoogt. Omdat een goede sociaaleconomische positie een positief effect heeft op een succesvolle integratie kan er gesteld worden dat er hier sprake is van culturele aanpassing. c) Wat: “Ik ga daarom stoppen met de opleiding en binnenkort beginnen met een opleiding in de handel. De handel is veel socialer. Misschien ga ik later een eigen zaak opzetten.” (regel 59 t/m 60) Duiding: De respondent geeft hier aan dat hij met de boekhouding opleiding is gestopt en dat hij nu een opleiding in de handel gaat volgen. De reden dat hij heeft besloten om in de handel te gaan is het feit dat de handel volgens hem veel socialer is dan de boekhouding. Het feit dat de respondent een sociale
112
opleiding kiest geeft aan dat hij eerder collectivistisch dan individualistisch is ingesteld wat op cultuurbehoud wijst. Tegelijkertijd komt hier opnieuw naar voren dat de respondent wel degelijk een goede sociale economische positie wenst te verwerven. Hij wil later namelijk misschien een eigen zaak opzetten. Dit wijst op culturele aanpassing. Aangezien er in de bovenstaande uitingen zowel sprake is van cultuurbehoud als van culturele aanpassing, kan er gesteld worden dat er hier sprake is van biculturalisme. d) Wat: “Carrière hoeft voor mij niet. Het is voor mij veel belangrijker dat ik later een gezin heb waarmee ik gelukkig ben. Als ik klaar met mijn opleiding wil ik trouwen.” (regel 62 t/m 63) Duiding: In de bovenstaande uiting komt naar voren dat de respondent familie aan carrière vooropstelt wat de kans dat de respondent een hoog sociaaleconomisch niveau verwerft, verkleint en daarmee de kans dat de respondent succesvol in de Nederlandse maatschappij integreert ook verkleint. Er is hier dus eerder sprake van cultuurbehoud dan van culturele aanpassing. Binnen het domein ‘onderwijs’ is er een keer sprake van culturele aanpassing, een keer sprake van biculturalisme en twee keer sprake van cultuurbehoud. De acculturatie van respondent 5 wijst binnen het domein ‘onderwijs’ dus in de richting van cultuurbehoud.
11) Vrijheid/onafhankelijkheid a) Wat: “Ik vind het belangrijk om goede contacten te hebben met de mensen om mij heen. Vriendschap heeft voor mij altijd een grote rol gespeeld. Wat ik niet aan mijn familie kwijt kan, kan ik altijd aan mijn vrienden kwijt. Vrienden kies je zelf. Bij familie is dat anders.” (regel 16 t/m 18) Duiding: In de bovenstaande uitingen komt naar voren dat de respondent veel belang hecht aan vriendschap omdat hij zijn vrienden zelf uit kan kiezen en omdat hij bij zijn vrienden de vrijheid heeft om dingen te zeggen die hij niet aan zijn familie kan zeggen. Hieruit kan afgeleid worden dat de respondent belang hecht aan zijn vrijheid en onafhankelijkheid. Vrijheid en onafhankelijkheid zijn eigenschappen die eerder tot de Nederlandse cultuur behoren waarin er een kleine mate van onzekerheidsvermijding aanwezig is dan tot de Turkse cultuur behoren waarin er veel gedragsregels aanwezig zijn om onzekerheid te vermijden. Er kan dus gesteld worden dat culturele aanpassing hier de richting is waarin de acculturatie van respondent 5 gaat. b) Wat: “Als ik trouw dan moet ik in staat zijn om voor mijn vrouw te kunnen zorgen. Dan wil ik een mooi huisje hebben. Ik zou geen vrouw willen hebben die alleen maar schoonmaakt en kookt en verder helemaal niks doet. Vrouwen hebben gevochten voor gelijkheid met mannen en die gelijkheid is in Nederland volgens mij aanwezig. Die gelijkheid wil ik ook in mijn huwelijk zien. Het moet iemand zijn die ik snap en die mij snapt. We moeten goed met elkaar kunnen opschieten. Voor een huwelijk is dat heel belangrijk. We moeten samen en alle twee gelukkig zijn.” (regel 63 t/m 70)s Duiding: De zin ‘We moeten samen en alle twee gelukkig zijn.’ in de bovenstaande tekst geeft opnieuw aan dat de respondent belang hecht aan zijn
113
eigen onafhankelijkheid en in dit geval ook aan de onafhankelijkheid van zijn vrouw ten aanzien van hem. Het belang dat de respondent aan onafhankelijkheid hecht wijst net zoals bij 11(a) op culturele aanpassing. Binnen het domein ‘vrijheid/onafhankelijkheid’ is er twee keer sprake van culturele aanpassing. Culturele aanpassing is binnen dit domein dus de richting waarin de acculturatie van respondent 5 gaat.
12) Geslachtsrol verschillen a) Wat: “Als ik klaar met mijn opleiding wil ik trouwen. Als ik trouw dan moet ik in staat zijn om voor mijn vrouw te kunnen zorgen. Dan wil ik een mooi huisje hebben. Ik zou geen vrouw willen hebben die alleen maar schoonmaakt en kookt en verder helemaal niks doet. Vrouwen hebben gevochten voor gelijkheid met mannen en die gelijkheid is in Nederland volgens mij aanwezig. Die gelijkheid wil ik ook in mijn huwelijk zien.” (regel 65 t/m 69) Duiding: De bovenstaande tekst is reeds binnen het domein ‘huwelijk en seksualiteit’ besproken en wijst om dezelfde redenen als bij 3(b) op culturele aanpassing. De uitspraken in het verhaal van respondent 5 die met het domein ‘geslachtsrol verschillen’ te maken hebben, wijzen in de richting van culturele aanpassing. Culturele aanpassing is dus de richting waarin de acculturatie van respondent 5 binnen dit domein gaat.
13) Culturele gewoontes en trots a) Wat: “Toch zie ik mijn vrienden het hele jaar door. In de moskee is er altijd wel een vriend van mij te vinden. Ik ga er vaak heen. Soms elke dag, soms maar een keer in de week. De moskee is niet alleen maar een plek om te bidden. Je kunt er ook naar voetbalwedstrijden kijken en voor de oudere mensen is er een theehuisje. De moskee is eigenlijk een soort ontmoetingsplek. Je kunt er altijd heen, het is er altijd leuk, en iedereen is er welkom.” (regel 22 t/m 27) Duiding: Het bezoeken van een moskee kan gezien worden als een van de culturele gewoontes van mensen die het Islamitische geloof aanhangen. De respondent geeft aan dat hij vaak naar de moskee gaat, dat iedereen er welkom is en dat het er altijd leuk is. Bovendien geeft hij aan dat het in de moskee niet alleen maar een gewoonte is om te bidden maar dat er daar ook naar voetbalwedstrijden kan worden gekeken, dat er een theehuisje is en dat de moskee een ontmoetingsplek vormt. De respondent heeft dus de Islamitische culturele gewoonte om de moskee te bezoeken en uit zijn woorden komt een positieve attitude ten aanzien van de culturele gewoontes van de moskee naar voren. Aangezien het Islamitische geloof eerder tot de Turkse dan tot de Nederlandse cultuur behoort en aangezien de respondent een positieve attitude ten aanzien van de moskee en de culturele gewoontes die daarbij horen, heeft, kan er gesteld worden dat er bij de respondent in dit geval eerder sprake is van cultuurbehoud dan van culturele aanpassing.
114
b) Wat: “Maar in de eerste plaats blijft de moskee een plek om te bidden. Als ik iets nodig heb wat ik aan niemand kan vragen, dan vraag ik dat altijd aan Mohammed. Ook als ik iets moois meemaak.” (regel 29 t/m 31) Duiding: Ook het bidden en het spreken tot Mohammed kan gezien worden als een culturele gewoonte die Islamitisch van aard is en daarmee eerder Turks dan Nederlands van aard is. Cultuurbehoud is hier dus de richting waarin de acculturatie van respondent 5 gaat. Beide delen van het verhaal van respondent 5 die te maken hebben met het domein ‘culturele gewoontes en trots’ wijzen op cultuurbehoud. Cultuurbehoud is binnen dit domein dus de richting waarin de acculturatie van de respondent gaat.
14) Feestelijkheden en eten Er wordt binnen het verhaal van respondent 5 niet gesproken over ’feestelijkheden en eten’. Als gevolg hiervan kan er voor dit domein geen acculturatierichting worden vastgesteld.
15) Communicatiestijl a) Wat: “Onze buren hebben weinig contact met elkaar. Ik had het fijner gevonden als we elkaar op straat wat meer zouden groeten. Het is jammer om geen woord te spreken met mensen die je regelmatig tegenkomt en waar je zo dicht bij woont.” (regel 11 t/m 14) Duiding: Uit de bovenstaande regels komt naar voren dat de respondent het belangrijk vindt dat mensen die dicht bij elkaar wonen met elkaar communiceren en dat de respondent het jammer vindt wanneer dat niet gebeurt. Hieruit kan afgeleid worden dat de respondent eerder collectivistisch dan individualistisch is ingesteld wat op cultuurbehoud wijst. De enige tekst die in het verhaal van respondent nummer 5 met het domein ‘communicatiestijl’ te maken heeft, wijst in de richting van cultuurbehoud. Cultuurbehoud is dus de richting waarin de acculturatie van de respondent binnen dit domein wijst.
16) Vooroordelen en discriminatie Er wordt in het verhaal van respondent 5 niet gesproken over zaken die met vooroordelen en discriminatie te maken hebben. Als gevolg hiervan kan er voor dit domein geen acculturatierichting worden vastgesteld. Hierboven is per domein uit de domeinspecificatie van Arends-Tóth en Van de Vijver (2004) bepaald in welke richting de acculturatie van respondent 5 gaat. De acculturatie binnen de impliciete theorieën van deze respondent wordt in de onderstaande tabel schematisch weergegeven.
115
Cultuurbehoud
Biculturalisme
Culturele aanpassing
Geen acculturatierichting Fatsoen
Hoeveelheid en Familie en opvoeding Huwelijk en seksualiteit manieren van sociale contacten Vrijetijdsactiviteiten Maatschappij/maatschappelijke Ruimdenkendheid/mentaliteit Kleding veiligheid Onderwijs Taal Feestelijkheden en eten Culturele Vrijheid/onafhankelijkheid Vooroordelen en gewoontes en trots discriminatie Communicatiestijl Geslachtsrol verschillen Tabel 5.5: Acculturatierichting van respondent 5 per levensdomein
Uit tabel 5.5 kan worden afgeleid dat er binnen het verhaal van respondent 5, vijf keer sprake is van cultuurbehoud en vijf keer sprake is van culturele aanpassing. Naar aanleiding van het feit dat er net zoveel domeinen zijn waarin de acculturatie in de richting van cultuurbehoud wijst als domeinen waarin de acculturatie in de richting van culturele aanpassing wijst, zou er gesteld kunnen worden dat de acculturatie van respondent 5 door biculturalisme gekenmerkt wordt. Het is echter de vraag of dat daadwerkelijk het geval is. De mogelijkheid bestaat bijvoorbeeld dat de domeinen waarin er sprake is van cultuurbehoud een belangrijkere plek in het leven van de respondent innemen dan de domeinen waarin er sprake is van culturele aanpassing. Bovendien kon er in het verhaal voor vier domeinen geen acculturatierichtingen worden vastgesteld. Indien er voor deze domeinen wel acculturatierichtingen naar voren waren gekomen, dan was de acculturatie van de respondent mogelijk wel in de richting van cultuurbehoud of culturele aanpassing gaan wijzen. In hoofdstuk 6 wordt de acculturatierichting van respondent 5 na vergelijking met de acculturatierichtingen van de andere vijf respondenten nader vastgesteld.
5.6. Respondent nummer 6 1) Familie en opvoeding a) Wat: “Zo is mijn zusje jurist en veel slimmer dan ik. Ze kan opkomen voor zichzelf, is bewust bezig en verantwoordelijk. Ze is nu 25 en is letterlijk niet meer mijn kleine zusje hoewel ze dat gevoelsmatig misschien nog wel is. En als zij voor zichzelf een afweging maakt dan respecteer ik dat. Als ik het ergens niet mee eens ben, zal ik dat zeker tegen haar zeggen maar uiteindelijk moet zij haar eigen keuze maken. Het is haar eigen verantwoordelijkheid.” (regel 15 t/m 20) Duiding: Uit de bovenstaande regels komt naar voren dat er tussen de mannelijke respondent en zijn zusje geen sprake is van geslachtsrol verschillen en dat er tussen hen ook geen sprake is van een machtsafstand. Het zusje van de respondent is namelijk net zoals de respondent zelf hoog opgeleid en krijgt van haar oudere broer de vrijheid om haar eigen keuzes te maken. Kleine verschillen in geslachtsrollen en een kleine machtsafstand zijn meer eigen aan 116
de Nederlandse dan aan de Turkse cultuur. Er kan dus gesteld worden dat er in de bovenstaande regels sprake is van culturele aanpassing. b) Wat: “Pas later wil ik kinderen. Ik zal proberen de Turkse taal, mijn geloof en de waarde die ik hecht aan familiebanden aan hen mee te geven. Ik denk dat het mijn ouderlijke taak is om mijn kinderen zo op te voeden als ik denk dat goed voor ze is. Als zij daar later niet mee eens zijn, dan kan ik daar niks meer aan doen. Als ouders kun je veel maar niet alles.” (regel 32 t/m 35) Duiding: De bovenstaande regels gaan over de manier waarop de respondent zijn kinderen wenst op te voeden. Hij stelt dat hij de Turkse taal, zijn geloof en de waarde die hij aan familiebanden hecht, aan zijn kinderen wenst door te geven. Het feit dat de respondent de Turkse taal aan zijn kinderen wil doorgeven, geeft aan dat hij belang hecht aan de Turkse taal en een positieve attitude heeft ten aanzien van de Turkse taal. Een positieve attitude ten aanzien van een aspect van een cultuur stimuleert de aanpassing of het behoud van die cultuur. Aangezien het hier om een aspect van de Turkse cultuur gaat, kan er gesteld worden dat er hier sprake is van cultuurbehoud. Ook het feit dat de respondent zijn eigen geloof aan zijn kinderen wil doorgeven, wijst op cultuurbehoud. De onderzoeker heeft tijdens het interview namelijk kunnen waarnemen dat het om het Islamitische geloof gaat. Een geloof dat eerder tot de Turkse cultuur dan tot de Nederlandse cultuur behoort. Ten slotte wijst ook het feit dat de respondent de waarde die hij aan familiebanden hecht, aan zijn kinderen wil doorgeven op cultuurbehoud. Het feit dat de respondent waarde aan familiebanden hecht geeft namelijk aan dat hij eerder collectivistisch dan individualistisch is ingesteld. Concluderend kan er dus gesteld worden dat de acculturatie van respondent 6 in de bovenstaande regels in de richting van cultuurbehoud wijst. c) Wat: “Ik weet dat er door Turkse ouders vaak veel aan kinderen opgelegd wordt, maar ik vind dat het veranderd en ik vind het per definitie ook niet negatief hoe het in mijn cultuur gaat. Volgens mij is de intentie heel erg belangrijk. Als mijn moeder tegen mij zegt dat ze het ergens niet mee eens is, denk ik na over waarom ze dat zegt. Ik weet namelijk voor honderd procent zeker dat mijn moeder nooit iets zou zeggen wat mij zou schaden.” (regel 37 t/m 41) Duiding: De respondent geeft in de bovenstaande regels aan dat Turkse ouders vaak veel aan hun kinderen opleggen en geeft daarbij aan dat hij daar geen negatief oordeel over heeft. In andere woorden kan er gesteld worden dat de respondent vindt dat er in Turkse families sprake is van een betrekkelijk grote machtsafstand tussen kinderen en hun ouders en dat de respondent eerder een positieve dan een negatieve attitude ten aanzien van deze machtsafstand heeft. Grote machtsafstanden tussen kinderen en hun ouders zijn eerder eigen aan de Turkse cultuur dan aan de Nederlandse cultuur en er kan dus gesteld woorden dat er hier sprake is van cultuurbehoud. d) Wat: “Ik heb van mijn ouders en mijn familie altijd veel liefde en aandacht gekregen. Ze zijn ook heel trots op me en dat geeft me veel voldoening. Wij leven in een ’wij’-cultuur en ik kan bij al mijn familieleden naar binnen rollen, op de bank slapen en de ijskast open trekken zonder dat ze gek opkijken. Ik
117
vind dat heerlijk. Gelukkig heb ik meer dan een huis. Ieder mens heeft andere mensen nodig die je onvoorwaardelijk kan vertrouwen.” (regel 43 t/m 47) Duiding: De respondent geeft in de bovenstaande regels aan dat hij een hechte band met zijn ouders en zijn familie heeft, en dat het hem veel voldoening geeft dat zijn familie trots op hem is. Hij stelt verder dat er in zijn omgeving sprake is van een ‘wij cultuur’ en dat hij dat fijn vindt. Hieruit kan afgeleid worden dat de respondent een hechte band heeft met mensen uit zijn eigen groep en dat zijn familie eerder collectivistisch dan individualistisch is ingesteld. Verder kan er afgeleid worden dat de respondent een positieve attitude ten aanzien van de collectivistische omgeving heeft waarin hij zich bevindt. Als gevolg hiervan kan er gesteld worden dat er in de bovenstaande regels eerder sprake is van cultuurbehoud dan van culturele aanpassing. e) Wat: “Ik heb van mijn ouders altijd veel steun gehad, maar ze hadden niet de capaciteiten om mij wat betreft de inhoud van mijn studie te steunen. Dat is iets wat ik heb gemist en ik probeer die steun nu wel te geven aan allochtone jongeren.” (regel 60 t/m 62) Duiding: Uit de bovenstaande regels komt naar voren dat de respondent door zijn ouders werd gemotiveerd om te studeren wat op culturele aanpassing wijst maar dat zijn ouders niet de capaciteiten hadden om de respondent wat betreft zijn studie inhoudelijk te steunen wat op cultuurbehoud wijst. Aangezien er hier zowel sprake is van cultuurbehoud als van culturele aanpassing kan er gesteld worden dat er in de bovenstaande regels sprake is van biculturalisme. Binnen het domein ‘familie en opvoeding’ is er drie keer sprake van cultuurbehoud, een keer sprake van culturele aanpassing en een keer sprake van biculturalisme. Cultuurbehoud is dus de richting waarin de acculturatie van respondent 6 binnen dit domein gaat.
2) Hoeveelheid en manieren van sociale contacten a) Wat: “Ik ben iemand die zich makkelijk aanpast en snel contacten maakt en heb zelf dus een groot sociaal netwerk opgebouwd. Naast mijn familie heb ik ook veel zowel Nederlandse als Turkse vrienden om me heen. Omdat we een andere achtergrond hebben begrijpen mijn Nederlandse vrienden en ik elkaar niet altijd even goed. Maar die verschillen vind ik juist mooi. Het houdt mij een spiegelbeeld voor. Moslims staan tegenwoordig heel negatief in de aandacht. Omdat ze zich aangevallen voelen doen ze iets terug en als je slechts met moslims optrekt dan ga je daarin mee. Door ook het verhaal van andere mensen te horen, leer je er begrip voor te hebben.” (regel 57 t/m 63) Duiding: De respondent geeft hierboven aan dat hij zich makkelijk aanpast aan mensen, snel met mensen contact maakt en een groot sociaal netwerk heeft. De kans dat hij in contact komt met mensen buiten zijn eigen groep wordt hierdoor vergoot en er is hier dus eerder sprake van culturele aanpassing dan van cultuurbehoud. Vervolgens stelt de respondent dat hij zowel Turkse als Nederlandse vrienden heeft, wat op biculturalisme wijst. Daarna geeft de respondent aan dat zijn Nederlandse vrienden hem niet altijd goed begrijpen, wat betekent dat de respondent culturele eigenschappen in zich heeft die verschillen van de culturele eigenschappen van zijn Nederlandse vrienden. De
118
respondent heeft dus Turkse culturele eigenschappen in zich, wat aangeeft dat hij de Turkse cultuur in zekere mate heeft behouden. Ten slotte komt in de bovenstaande regels naar voren dat de respondent het, ondanks de verschillen belangrijk vindt om met Nederlanders contact te hebben. De respondent heeft dus een positieve attitude ten aanzien van het contact hebben met Nederlanders wat indirect culturele aanpassing tot gevolg heeft. In de bovenstaande tekst is er twee keer sprake van culturele aanpassing, een keer sprake van biculturalisme en een keer sprake van cultuurbehoud. Culturele aanpassing is hier dus de richting waarin de acculturatie van respondent 6 gaat. b) Wat: “Maar mijn allerbeste vrienden zijn mijn drie Turkse maten die ik al zo een 20 jaar ken. We zijn uiteindelijk ook alle drie op de universiteit terecht gekomen. Het is geen toeval dat juist die kleine groep vrienden van 20 jaar geleden zo hoog is opgeklommen. We hebben elkaar onbewust gesteund en beïnvloed. Met die vrienden hebben wij ook een stichting opgezet. Ons doel is om vooral allochtone jongeren maar ook andere jongeren te helpen hoger op te komen met hun studie.”(regel 65 t/m 70) Duiding: De respondent geeft in de bovenstaande uitingen aan dat zijn drie beste vrienden ook een Turkse afkomst hebben. De respondent heeft dus een hecht contact met mensen die tot zijn eigen culturele groep behoren wat op cultuurbehoud wijst. Tegelijkertijd komt naar voren dat de vrienden elkaar onderling hebben gesteund en gemotiveerd om door te studeren wat een goede sociaal-economische positie en een succesvolle integratie tot gevolg heeft en dus op culturele aanpassing wijst. In de bovenstaande uitingen is er zowel sprake van cultuurbehoud als van culturele aanpassing en er kan dus gesteld worden dat de bovenstaande regels door biculturalisme gekenmerkt worden. c) Wat: “Ik ben op sociaal en politiek gebied erg betrokken en actief en soms lijkt het wel een vloek. Mijn taak in het leven is om als voorbeeld te dienen voor de mensen die een vooroordeel hebben over een bepaalde gemeenschap.” (regel 74 t/m 76) Duiding: Uit de bovenstaande regels komt naar voren dat de respondent voor veel mensen een voorbeeld functie heeft en dat hij op sociaal en politiek gebied erg actief is wat voor de respondent soms op een vloek lijkt. Het feit dat de respondent op sociaal en economisch gebied erg actief is, geeft aan dat hij eerder collectivistisch dan individualistisch is ingesteld wat op cultuurbehoud wijst. Tegelijkertijd komt naar voren dat de respondent het niet altijd leuk vindt om op sociaal en economisch gebied actief te zijn en als voorbeeld te dienen. De respondent heeft dus wel eens een negatieve attitude ten aanzien van zijn collectivistische functies. Het hebben van een negatieve attitude ten aanzien van een aspect van een cultuur (in dit geval het collectivisme wat eerder tot de Turkse dan tot de Nederlandse cultuur behoort) heeft een negatief effect op het behoud van die cultuur en er is hier dus eerder sprake van aanpassing aan de Nederlandse cultuur dan van behoud van de Turkse cultuur. Aangezien er in de bovenstaande tekst zowel sprake is van cultuurbehoud als van culturele aanpassing, kan er gesteld worden de acculturatie van de respondent in dit deel van zijn verhaal door biculturalisme gekenmerkt wordt. d) Wat: “Maar toch haal ik er veel voldoening uit. Ik heb veel mensen leren kennen” (regel 80)
119
Duiding: Deze uitspraken hebben betrekking op het feit dat de respondent op sociaal en politiek gebied actief is en dat hij een voorbeeldfunctie heeft in de Nederlandse samenleving. De respondent geeft aan dat hij hierdoor veel mensen heeft leren kennen. Doordat de respondent veel mensen kent wordt de kans dat hij in contact komt met mensen met een andere culturele achtergrond waaronder Nederlanders vergoot wat de kans dat de respondent zich aan de Nederlandse cultuur aanpast ook vergoot. Het feit dat de respondent veel voldoening haalt uit het kennen van veel mensen wijst daarentegen op een collectivistische instelling en dus op cultuurbehoud. Er is in de bovenstaande uitingen dus zowel sprake van cultuurbehoud als van culturele aanpassing en er kan dus geconcludeerd worden dat er hier sprake is van biculturalisme. e) Wat: “We zullen samen met mijn vrienden nooit al onze idealen kunnen waarmaken. We zijn realistischer geworden en we weten dat we de wereld niet kunnen redden maar we zien wel dat er dankzij ons toch een paar jongeren hoger op komen. Dat gevoel is echt fantastisch en geeft ons de kracht en de wil om door te gaan. Het is een wereld van ons allemaal en we moeten elkaar helpen” (regel 83 t/m 88) Duiding: Ook hier komt de collectivistische instelling van de respondent naar voren. De respondent geeft namelijk aan dat hij het belangrijk vindt om andere mensen te helpen en dat de wereld van iedereen is. Er kan dus gesteld worden dat er in de bovenstaande regels sprake is van cultuurbehoud. Binnen het domein ‘hoeveelheid en manieren van sociale contacten’ is er een keer sprake van cultuurbehoud, een keer sprake van culturele aanpassing en drie keer sprake van biculturalisme. Biculturalisme vormt dus de acculturatierichting van respondent 6 binnen dit domein.
3) Huwelijk en seksualiteit a) Wat: “Ik ben op papier al getrouwd en vind het ook belangrijk dat wanneer mijn vrouw straks na het echte bruiloftsfeest, komende zomer in Ankara, naar Nederland komt, een baan vindt, de Nederlandse taal leert en niet afhankelijk van mij hoeft te zijn.” (regel 22 t/m 24) Duiding: Uit de bovenstaande regels kan afgeleid worden dat de respondent is getrouwd met een vrouw die in Turkije woont en de Turkse nationaliteit heeft wat op cultuurbehoud wijst. Ook het feit dat het bruiloftsfeest in Turkije plaatsvindt, wijst op cultuurbehoud. De regels die daarop volgen wijzen daarentegen op culturele aanpassing. De respondent geeft namelijk aan dat hij wenst dat zijn vrouw de Nederlandse taal leert en zich dus aan de Nederlandse cultuur aanpast. Bovendien stelt de respondent dat hij wenst dat zijn vrouw in Nederland gaat werken wat indien de vrouw van de respondent daadwerkelijk gaat werken een positieve invloed heeft op de sociaal-economische positie van zijn vrouw en daarmee op haar integratie in de Nederlandse samenleving. Ten slotte stelt de respondent dat hij wenst dat zijn vrouw onafhankelijk van hem is wat wijst op het feit dat de respondent weinig tot geen verschillen in geslachtsrol tussen hemzelf en zijn vrouw wenst wat eerder een wens is die hoort bij de meer vrouwelijke Nederlandse cultuur dan bij de meer mannelijke Turkse cultuur. In het bovenstaande deel van het verhaal van respondent 6 is
120
er dus zowel sprake van cultuurbehoud als van culturele aanpassing. Als gevolg hiervan kan er gesteld worden dat er hier sprake is van biculturalisme. b) Wat: “Zij is voor mij de mooiste vrouw van de wereld. Ik wilde altijd al een vrouw die slim zou zijn en een bepaald niveau had. Zij heeft de universiteit in Turkije afgerond. Daarnaast wilde ik dat ze zelfstandig was en ze heeft vier jaar op kamers gewoond. Ik wilde dat ze gelovig zou zijn en dat is ze. We hebben heel veel gepraat en zijn er bovendien achter gekomen dat we dezelfde normen en waarden delen. Ze is voor mij dus perfect.” (regel 24 t/m 29) Duiding: Uit de bovenstaande regels komt naar voren de respondent een zelfstandige en gelovige vrouw wenste met een universitair niveau en dat hij uiteindelijk met zo een vrouw is getrouwd. Het feit dat de respondent een zelfstandige en hoog opgeleide vrouw wenste en heeft, geeft aan dat de respondent belang hecht aan een gelijke rolverdeling tussen mannen en vrouwen wat op culturele aanpassing wijst. Het feit dat de respondent een gelovige vrouw wenste en heeft en het feit dat zijn vrouw de zelfde normen en waarden heeft als de respondent zelf, wijst daarentegen op cultuurbehoud. Het gaat hier namelijk om het islamitische geloof dat eerder tot de Turkse cultuur dan tot de Nederlandse cultuur behoort. Aangezien de vrouw waarmee de respondent is getrouwd nog in Turkije woont, is het bovendien zeer waarschijnlijk dat zij de waarden en normen van Turkije heeft wat aangeeft dat de respondent die stelt dat hij zijn waarden en normen met zijn vrouw deelt ook in zekere mate de waarden en normen van de Turkse cultuur in zich heeft. Het veel in contact komen met iemand uit de eigen groep waarvan bij een huwelijk sprake is stimuleert bovendien het behoud van de eigen cultuur. In de bovenstaande tekst is er dus zowel sprake van cultuurbehoud als van culturele aanpassing en er kan dus gesteld worden dat de acculturatie van respondent 6 hier door biculturalisme wordt gekenmerkt. c) Wat: “Ze zal in Nederland eerst nog wel moeten wennen. Het plaatje van kinderen past daar voorlopig niet in. Pas later wil ik kinderen.” (regel 31 t/m 32) Duiding: De respondent geeft in de bovenstaande regels aan dat hij nog geen kinderen wil en dat zijn vrouw eerst aan Nederland moet wennen. Hieruit kan afgeleid worden dat de respondent het belangrijk vindt dat zijn vrouw aan Nederland went en dat hij haar daar de tijd voor wil geven. Het wennen aan Nederland gaat gepaard met aanpassing aan de Nederlandse cultuur en als gevolg hiervan kan er gesteld worden dat er in de bovenstaande uitingen sprake is van culturele aanpassing. Binnen het domein ‘huwelijk en seksualiteit’ is er een keer sprake van culturele aanpassing en twee keer sprake van biculturalisme. Aangezien er bij biculturalisme zowel sprake is van culturele aanpassing als van cultuurbehoud kan er gesteld worden dat er drie keer sprake is van culturele aanpassing en twee keer sprake is van cultuurbehoud. Culturele aanpassing is dus de richting waarin de acculturatie van respondent 6 binnen het domein ‘huwelijk en seksualiteit’ gaat.
121
Fatsoen a) Wat: “Ooit vroegen ze aan mij op mijn HBO opleiding: “Orkun wat vind jij van de emancipatie van vrouwen als allochtoon en moslim zijnde?”. Toen zei ik heel verkeerd: “Ik vind emancipatie onzin.”, maar ik bedoelde daarmee “overbodig”. Iedereen denkt dan: “ Daar is weer een allochtoon met een conservatieve gedachte.”, maar wat ik wilde zeggen was: ”Als ik recht heb op iets als mens zijnde, heeft een vrouw als mens zijnde het recht op hetzelfde.”” (regel 8 t/m 12) Duiding: In de bovenstaande regels komt naar voren dat de respondent zich volgens zijn klasgenoten op het HBO onfatsoenlijk gedroeg door te stellen dat hij de emancipatie van vrouwen onzin vond. De respondent geeft aan dat zijn klasgenoten volgens hem waarschijnlijk dachten dat zijn stelling een typische stelling voor een conservatieve allochtoon was. Het vinden dat emancipatie onzin is, zou namelijk kunnen betekenen dat de respondent geen gelijke rolverdeling tussen mannen en vrouwen wenst wat wijst op een meer mannelijke culturele instelling en daarmee op cultuurbehoud. Vervolgens komt in de bovenstaande regels echter naar voren dat het geen de respondent met zijn stelling bedoelde wel degelijk als fatsoenlijk zou zijn beschouwd door de Nederlandse samenleving. De respondent stelt namelijk dat hij vindt dat mannen en vrouwen als mens recht hebben op hetzelfde. Deze gedachte is eerder eigen aan de vrouwelijke Nederlandse cultuur dan aan de mannelijke Turkse cultuur en concluderend kan er gesteld worden dat de bovenstaande regels eerder op culturele aanpassing dan op cultuurbehoud wijzen. b) Wat: “Ik weet dat er door Turkse ouders vaak veel aan kinderen opgelegd wordt, maar ik vind dat het veranderd en ik vind het per definitie ook niet negatief hoe het in mijn cultuur gaat. Volgens mij is de intentie heel erg belangrijk.” (regel 37 t/m 39) Duiding: Hier komt naar voren dat de respondent het idee heeft dat de manier waarop Turkse ouders hun kinderen opvoeden door veel mensen als onfatsoenlijk wordt beschouwd. De respondent distantieert zich van deze mensen door te stellen dat hij het niet verkeerd vind dat Turkse ouders veel aan hun kinderen opleggen. De respondent spreekt dus een positieve attitude uit ten aanzien van de manier waarop Turken volgens hem hun kinderen opvoeden en als gevolg hiervan kan er gesteld worden dat er hier eerder sprake is van cultuurbehoud dan van culturele aanpassing. c) Wat: “Wij leven in een ’wij’-cultuur en ik kan bij al mijn familieleden naar binnen rollen, op de bank slapen en de ijskast open trekken zonder dat ze gek opkijken. Ik vind dat heerlijk. Gelukkig heb ik meer dan een huis.” (regel 44 t/m 46) Duiding: In de bovenstaande regels komt naar voren dat de respondent bij al zijn familieleden zomaar langs kan gaan en zich daar mag gedragen alsof hij thuis is zonder onfatsoenlijk over te komen. Hieruit kan afgeleid worden dat zijn familie collectivistisch is ingesteld wat op cultuurbehoud wijst. Binnen het domein ‘fatsoen’ is er twee keer sprake van cultuurbehoud en een keer sprake van culturele aanpassing. Cultuurbehoud is binnen dit domein dus de richting waarin de acculturatie van respondent 6 gaat.
122
4) Maatschappij/maatschappelijke veiligheid a) Wat: “Wij leven in een ’wij’-cultuur en ik kan bij al mijn familieleden naar binnen rollen, op de bank slapen en de ijskast open trekken zonder dat ze gek opkijken. Ik vind dat heerlijk. Gelukkig heb ik meer dan een huis. Ieder mens heeft andere mensen nodig die je onvoorwaardelijk kan vertrouwen. Nederlanders kunnen echt veel leren van onze gastvrijheid. Het zijn leuke aardige en lieve mensen maar ze zijn niet warm. In onze Turkse cultuur is er veel sociale controle en een gebrek aan privacy, dat is waar. Maar ook veel samenhorigheid en weinig individualisme. Met veel privacy kun je op een gegeven moment geïsoleerd raken. Isolatie en eenzaamheid zijn veel voorkomende problemen in Nederland. Dat zie ik ook bij mijn fulltime baan als maatschappelijk werker waar ik mensen help die meestal om psychische redenen steun nodig hebben. Vaak hebben zij geen familie en sociaal netwerk om zich heen dat als vangnet kan dienen.” (regel 44 t/m 55) Duiding: In de bovenstaande tekst komt naar voren dat de respondent een positievere attitude heeft ten aanzien van de Turkse, volgens hem collectivistische manier van samenleven dan ten aanzien van de Nederlandse, meer individualistische manier van samenleven. Hij geeft aan dat veel privacy en individualisme tot veel isolatie en eenzaamheid leidt in de Nederlandse maatschappij. Naar aanleiding van zijn attitude is het waarschijnlijker dat de respondent zijn eigen collectivistische cultuur en manier van samenleven behoudt dan dat hij zich in zijn manier van leven aanpast aan de meer individualistische Nederlandse cultuur. Cultuurbehoud is hier dus de richting waarin de acculturatie van respondent 6 gaat. b) Wat: “Omdat we een andere achtergrond hebben begrijpen mijn Nederlandse vrienden en ik elkaar niet altijd even goed. Maar die verschillen vind ik juist mooi. Het houdt mij een spiegelbeeld voor. Moslims staan tegenwoordig heel negatief in de aandacht. Omdat ze zich aangevallen voelen doen ze iets terug en als je slechts met moslims optrekt dan ga je daarin mee. Door ook het verhaal van andere mensen te horen leer je er begrip voor te hebben.” (regel 59 t/m 63) Duiding: In de bovenstaande regels komt naar voren dat Moslims volgens de respondent in de Nederlandse maatschappij negatief in de aandacht staan en dat Moslims daarom een soort wraak willen nemen op diezelfde maatschappij. Zelf wenst de respondent om te voorkomen om door andere Moslims in die wraak te worden meegesleurd met Nederlanders te communiceren om ook hun kant van het verhaal te begrijpen. Er is in de bovenstaande uitingen aangezien de respondent zich niet bij de Moslims wenst aan te sluiten maar juist de Nederlandse kant van het verhaal wenst te begrijpen dus eerder sprake van culturele aanpassing dan van cultuurbehoud. c) Wat: “Ons doel is om vooral allochtone jongeren maar ook andere jongeren te helpen hoger op te komen met hun studie. Ik heb van mijn ouders altijd veel steun gehad, maar ze hadden niet de capaciteiten om mij wat betreft de inhoud van mijn studie te steunen. Dat is iets wat ik heb gemist en ik probeer die steun nu wel te geven aan allochtone jongeren.” (regel 68 t/m 72)
123
Duiding: In de bovenstaande regels komt naar voren dat de respondent iets voor de maatschappij en dan vooral voor jongeren wenst te betekenen. Hij wenst jongeren namelijk te helpen hogerop te komen in hun studie. Aan de ene kant geeft dat aan dat de respondent eerder collectivistisch dan individualistisch is ingesteld en aan de andere kant geeft dat aan dat de respondent het belangrijk vindt dat mensen een hoog onderwijs niveau bereiken. Het feit dat de respondent collectivistisch is ingesteld wijst op cultuurbehoud. Het feit dat de respondent het belangrijk vindt dat mensen een hoog onderwijsniveau bereiken, geeft daarentegen aan dat de respondent het belangrijk vindt dat mensen een goede sociaal-economische positie bereiken en zich daarmee succesvol in de Nederlandse samenleving integreren. Het hechten van belang aan het bereiken van een hoog onderwijs niveau wijst op culturele aanpassing. Aangezien er in de bovenstaande regels zowel sprake is van cultuurbehoud als van culturele aanpassing, kan er geconcludeerd worden dat de acculturatie van respondent 6 hier door biculturalisme gekenmerkt wordt. d) Wat: “Ik ben op sociaal en politiek gebied erg betrokken en actief en soms lijkt het wel een vloek. Mijn taak in het leven is om als voorbeeld te dienen voor de mensen die een vooroordeel hebben over een bepaalde gemeenschap. Ook voor jongeren ben ik een voorbeeld. Zo van: “Kijk, je kunt het wel, als je maar genoeg inzet toont.” Het vervelende eraan is dat mijn voorbeeldtaak niet helemaal vrijwillig is en dat het helaas wel nodig is.” (regel 74 t/m 78) Duiding: In de bovenstaande regels komt naar voren dat de respondent erg betrokken en actief is op sociaal en politiek gebied wat aan geeft dat hij zich veel bezig houdt met zaken die te maken hebben met de Nederlandse maatschappij. Hij functioneert hierbij als voorbeeld voor jongeren en voor mensen die een vooroordeel hebben over een bepaalde maatschappij. Hij stelt echter dat zijn voorbeeldtaak niet helemaal vrijwillig is en geeft aan dat hij zijn betrokkenheid soms als een vloek ziet. Hieruit kan afgeleid worden dat de respondent eerder collectivistisch dan individualistisch is ingesteld. Hoewel hij zelf namelijk niet altijd even graag als voorbeeld wil functioneren en niet altijd even graag actief wil zijn op sociaal en politiek gebied, functioneert hij toch als voorbeeld en is hij toch actief. Hij stelt dus de wensen van de maatschappij voorop aan de wensen van zijn eigen individu. De bovenstaande uitingen wijzen als gevolg hiervan in de richting van cultuurbehoud. e) Wat: “Het is een wereld van ons allemaal en we moeten elkaar helpen. Ik probeer altijd eerlijk te zijn. En denk vaak: “Wat heb ik, wat wil ik en wat kan ik?”. Ik ben van mening dat iedereen op zijn niveau iets kan betekenen ten eerste voor zichzelf en ten tweede voor zijn medemens. Je hoeft dus geen miljonair te zijn om armen te helpen of de universiteit gedaan te hebben om iemand anders iets bij te kunnen brengen. Als iedereen zijn bijdrage schenkt, komt het denk ik allemaal goed. We leven niet alleen in deze wereld en we moeten voor elkaar klaar staan.” (regel 88 t/m 93) Duiding: Ook hier komt naar voren dat de respondent eerder collectivistisch dan individualistisch is ingesteld wat op cultuurbehoud wijst. De respondent geeft aan dat het belangrijk is om iets te betekenen voor anderen en anderen te helpen. In andere woorden vindt de respondent het belangrijk om iets te betekenen voor de maatschappij. Tegelijkertijd geeft de respondent ook aan dat het ten eerste van belang is om iets te betekenen voor de eigen persoon en
124
pas ten tweede van belang is om iets te betekenen voor anderen. Dit wijst op een meer individualistische instelling en daarmee op culturele aanpassing. Aangezien er in de bovenstaande regels zowel sprake is van cultuurbehoud als van culturele aanpassing kan er geconcludeerd worden dat de acculturatie van respondent 6 hier door biculturalisme wordt gekenmerkt. Binnen het domein ‘maatschappij/maatschappelijke veiligheid’ is er twee keer sprake van biculturalisme, twee keer sprake van cultuurbehoud en een keer sprake van culturele aanpassing. De acculturatie van respondent 6 gaat binnen dit domein dus in de richting van cultuurbehoud.
5) Ruimdenkendheid/mentaliteit a) Wat: “Ik weet dat er door Turkse ouders vaak veel aan kinderen opgelegd wordt, maar ik vind dat het veranderd en ik vind het per definitie ook niet negatief hoe het in mijn cultuur gaat.” (regel 37 t/m 38) Duiding: In de bovenstaande regels stelt de respondent dat Turkse ouders vaak veel aan hun kinderen opleggen en dat hij dat niet per definitie slecht vindt. Het opleggen van dingen aan andere mensen gaat in tegen het idee van ruimdenkendheid en wijst op een betrekkelijk grote mate van onzekerheidsvermijding en een betrekkelijk grote machtsafstand wat eerder eigenschappen zijn van de Turkse cultuur dan van de Nederlandse cultuur. Het feit dat de respondent het niet slecht vindt dat er door Turkse ouders veel aan kinderen wordt opgeld wijst bij de respondent op een positieve attitude ten aanzien van een betrekkelijk grote machtsafstand tussen kinderen en hun ouders en een betrekkelijk grote mate van onzekerheidsvermijding en wijst daarmee op cultuurbehoud. b) Wat: “Nederlanders kunnen echt veel leren van onze gastvrijheid. Het zijn leuke aardige en lieve mensen maar ze zijn niet warm. In onze Turkse cultuur is er veel sociale controle en een gebrek aan privacy, dat is waar. Maar ook veel samenhorigheid en weinig individualisme. Met veel privacy kun je op een gegeven moment geïsoleerd raken. Isolatie en eenzaamheid zijn veel voorkomende problemen in Nederland.” (regel 49 t/m 53) Duiding: In de bovenstaande regels komt naar voren dat de respondent een positieve attitude heeft ten aanzien van de collectivistische mentaliteit waardoor de Turkse cultuur volgens hem gekenmerkt wordt. Sociale controle en een gebrek aan privacy zijn typische eigenschappen van een collectivistische cultuur waarin er sprake is van een hoge mate van onzekerheidsvermijding en de respondent geeft aan dat hij dat beter vindt dan de Nederlandse cultuur waarin er een individualistische mentaliteit heerst. De reden die hij voor zijn negatieve attitude ten aanzien van de individualistische mentaliteit geeft, is het feit dat individualisme volgens hem tot veel eenzaamheid en isolatie leidt. Uit de bovenstaande regels kan dus afgeleid worden dat de respondent een positieve attitude heeft ten aanzien van de Turkse meer collectivistische mentaliteit en een negatieve attitude heeft ten aanzien van de Nederlandse meer individualistische mentaliteit. Er kan als gevolg hiervan gesteld worden dat er in dit deel van het verhaal van respondent zes sprake is van cultuurbehoud.
125
c) Wat: “Ik ben iemand die zich makkelijk aanpast en snel contacten maakt en heb zelf dus een groot sociaal netwerk opgebouwd.” (regel 57 t/m 58) Duiding: De respondent stelt hierboven dat hij zich makkelijk aan mensen aanpast en snel contacten met mensen maakt. Het feit dat de respondent zich makkelijk aan mensen aanpast geeft aan dat hij ruimdenkend is. Indien hij niet ruimdenkend zou zijn, dan zou het voor hem namelijk een stuk moeilijker zijn om in te schatten wie andere mensen zijn om zich daar vervolgens aan, aan te passen. Om zich aan mensen aan te passen dient de respondent zich in andere mensen in te leven en daarvoor is het noodzakelijk om zich in de gedachtes van een ander te kunnen verplaatsen. Ruimdenkendheid gaat gepaard met een kleine mate van onzekerheidsvermijding wat eerder eigen is aan de Nederlandse cultuur dan aan de Turkse cultuur. De bovenstaande uitingen wijzen dus in de richting van culturele aanpassing. d) Wat: “Omdat we een andere achtergrond hebben begrijpen mijn Nederlandse vrienden en ik elkaar niet altijd even goed. Maar die verschillen vind ik juist mooi. Het houdt mij een spiegelbeeld voor. Moslims staan tegenwoordig heel negatief in de aandacht. Omdat ze zich aangevallen voelen doen ze iets terug en als je slechts met moslims optrekt dan ga je daarin mee. Door ook het verhaal van andere mensen te horen leer je er begrip voor te hebben.” (regel 59 t/m 63) Duiding: Ook hier komt naar voren dat de respondent ruimdenkend is. Hij waardeert en accepteert het feit dat er verschillen bestaan tussen hemzelf en zijn Nederlandse vrienden en geeft aan dat hij het belangrijk vindt om met deze verschillen geconfronteerd te worden. Een niet ruimdenkend persoon had waarschijnlijk veel meer moeite gehad om deze verschillen te accepteren en te waarderen. Aangezien ruimdenkendheid gepaard gaat met een kleine mate van onzekerheidsvermijding kan er gesteld worden dat er hier eerder sprake is van culturele aanpassing dan van cultuurbehoud. Binnen het domein ‘ruimdenkendheid/ mentaliteit’ is er twee keer sprake van cultuurbehoud en twee keer sprake van culturele aanpassing. Er kan dus geconcludeerd worden dat de acculturatie van respondent 6 binnen dit domein door biculturalisme gekenmerkt wordt.
6) Vrijetijdsactiviteiten a) Wat: “Ik ben op papier al getrouwd en vind het ook belangrijk dat wanneer mijn vrouw straks na het echte bruiloftsfeest, komende zomer in Ankara, naar Nederland komt, een baan vindt, de Nederlandse taal leert en niet afhankelijk van mij hoeft te zijn.” (regel 22 t/m 24) Duiding: In de bovenstaande regels stelt de respondent dat hij in Ankara zal trouwen wat betekent dat de respondent in ieder geval een deel van zijn vrije tijd in Turkije doorbrengt. Het doorbrengen van tijd in het afkomst land heeft een positief effect op het behoud van de cultuur van dat land. Er kan dus gesteld worden dat er hier voor het domein ‘vrijetijdsactiviteiten’ sprake is van cultuurbehoud.
126
b) Wat: “Wij leven in een ’wij’-cultuur en ik kan bij al mijn familieleden naar binnen rollen, op de bank slapen en de ijskast open trekken zonder dat ze gek opkijken. Ik vind dat heerlijk.” (regel 44 t/m 46) Duiding: Uit de bovenstaande regels kan afgeleid worden dat de respondent een deel van zijn vrije tijd bij zijn familieleden doorbrengt. Het in contact zijn en het doorbrengen van tijd met mensen uit de eigen groep heeft een positief effect op het behoud van de cultuur van die groep en aangezien het hier om familieleden met een Turkse afkomst gaat kan er gesteld worden dat er hier sprak is van behoud van de Turkse cultuur. c) Wat: “Met die vrienden hebben wij ook een stichting opgezet. Ons doel is om vooral allochtone jongeren maar ook andere jongeren te helpen hoger op te komen met hun studie.” (regel 68 t/m 70) Duiding: De vrienden waar de respondent het in de bovenstaande regels over heeft, hebben een Turkse afkomst. “die” heeft namelijk betrekking op “mijn drie Turkse maten” (regel 65). Het opzetten van een stichting om samen met zijn vrienden allochtone en niet-allochtone jongeren te helpen hogerop te komen met hun studie behoort, tot een van de vrijetijdsactiviteiten van de respondent. Daarnaast heeft de respondent namelijk een voltijd baan als maatschappelijk werker (zie regel 53 t/m 54). In zijn vrije tijd is de respondent ten eerste dus veel samen met zijn vrienden die tot zijn eigen culturele groep behoren en ten tweede bezig met het helpen van jongeren hogerop te komen in hun studie. Het feit dat de respondent tijd doorbrengt met mensen uit zijn eigen groep wijst op cultuurbehoud. Het feit dat de respondent in zijn vrije tijd mensen helpt, wijst op een collectivistische instelling en daarmee ook op cultuurbehoud. Echter, het feit dat de respondent jongeren helpt hogerop te komen in zijn studie, geeft aan dat de respondent belang hecht aan het volgen van een studie en het behalen van een hoog onderwijsniveau wat op culturele aanpassing wijst. Er is in de bovenstaande regels twee keer sprake van cultuurbehoud en een keer sprake van culturele aanpassing. Er kan dus gesteld worden dat de acculturatie van respondent 6 in de bovenstaande regels in de richting van cultuurbehoud wijst. Binnen het domein ‘vrijetijdsactiviteiten’ is er drie keer sprake van cultuurbehoud. Cultuurbehoud is in dit domein dus de richting waarin de acculturatie van respondent 6 gaat.
7) Taal a) Wat: “Ik ben op papier al getrouwd en vind het ook belangrijk dat wanneer mijn vrouw straks na het echte bruiloftsfeest, komende zomer in Ankara, naar Nederland komt, een baan vindt, de Nederlandse taal leert en niet afhankelijk van mij hoeft te zijn.” (regel 22 t/m 24) Duiding: De respondent geeft hierboven aan dat hij het belangrijk vindt dat zijn vrouw wanneer ze in Nederland is, de Nederlandse taal leert. Dit geeft aan dat de respondent het belangrijk vindt dat mensen die in Nederland wonen de Nederlandse taal beheersen en dat de respondent een positieve attitude ten aanzien van de Nederlandse taal heeft. De bovenstaande regels wijzen dus
127
eerder in de richting van culturele aanpassing dan in de richting van cultuurbehoud. b) Wat: “Pas later wil ik kinderen. Ik zal proberen de Turkse taal, mijn geloof en de waarde die ik hecht aan familiebanden aan hen mee te geven.” (regel 32 t/m 33) Duiding: In deze regels stelt de respondent dat hij zal proberen de Turkse taal aan zijn kinderen door te geven. Dit betekent ten eerste dat de respondent de Turkse taal beheerst en dat hij dat aspect van de Turkse cultuur behouden heeft en betekent ten tweede dat de respondent belang hecht aan het behoud en het doorgeven van de Turkse taal over de generaties van in Nederland levende mensen met een Turkse afkomst heen. Er kan dus gesteld worden dat er hier eerder sprake is van cultuurbehoud dan van culturele aanpassing. Voordat er voor het domein ‘taal’ een acculturatierichting wordt vastgesteld, dient er vermeld te worden dat de onderzoeker tijdens het interview heeft kunnen waarnemen dat de respondent de Nederlandse taal op universitair niveau beheerst. Een goede beheersing van de Nederlandse taal wijst op aanpassing aan de Nederlandse cultuur en hoewel dit niet in het verhaal van de respondent vermeld wordt, kan er worden gesteld dat er binnen het domein ‘taal’ niet een keer maar twee keer sprake is van culturele aanpassing en een keer sprake is van cultuurbehoud. Culturele aanpassing is in dit domein dus de richting waarin de acculturatie van respondent 6 gaat.
8) Kleding Er wordt binnen het verhaal van respondent 6 niet gesproken over kleding. Als gevolg hiervan kan er voor dit domein geen acculturatierichting worden vastgesteld.
9) Onderwijs a) Wat: “Ooit vroegen ze aan mij op mijn HBO opleiding: “Orkun wat vind jij van de emancipatie van vrouwen als allochtoon en moslim zijnde?””(regel 8 t/m 9) Duiding: Uit de bovenstaande regels kan afgeleid worden dat de respondent op een HBO opleiding heeft gezeten wat een betrekkelijk hoog onderwijsniveau is. De kans dat de respondent een goede sociaal-economische positie verwerft en daarmee succesvol in de Nederlandse samenleving integreert wordt hierdoor vergoot en de bovenstaande regels wijzen dus op culturele aanpassing. b) Wat: “Ik wilde altijd al een vrouw die slim zou zijn en een bepaald niveau had. Zij heeft de universiteit in Turkije afgerond.” (regel 25 t/m 26) Duiding: Ook hier komt culturele aanpassing als acculturatierichting naar voren. De respondent stelt namelijk dat hij een slimme vrouw wou met een goed onderwijsniveau wat aangeeft dat hij belang hecht aan het behalen van een goed onderwijs niveau wat een positief effect heeft op het daadwerkelijk
128
behalen van een hoog onderwijsniveau wat de kans tot een succesvolle integratie in de Nederlandse samenleving verhoogt. c) Wat: “Maar mijn allerbeste vrienden zijn mijn drie Turkse maten die ik al zo een 20 jaar ken. We zijn uiteindelijk ook alle drie op de universiteit terecht gekomen. Het is geen toeval dat juist die kleine groep vrienden van 20 jaar geleden zo hoog is opgeklommen. We hebben elkaar onbewust gesteund en beïnvloed.” (regel 65 t/m 68) Duiding: Uit de bovenstaande regels kan afgeleid worden dat de respondent op een universiteit heeft gezeten en dat hij en zijn vrienden elkaar hebben geholpen om dat onderwijsniveau te bereiken. Om dezelfde redenen als bij 10(a) wijzen de bovenstaande uitingen op culturele aanpassing. d) Wat: “Met die vrienden hebben wij ook een stichting opgezet. Ons doel is om vooral allochtone jongeren maar ook andere jongeren te helpen hoger op te komen met hun studie. Ik heb van mijn ouders altijd veel steun gehad, maar ze hadden niet de capaciteiten om mij wat betreft de inhoud van mijn studie te steunen. Dat is iets wat ik heb gemist en ik probeer die steun nu wel te geven aan allochtone jongeren.” (regel 68 t/m 72) Duiding: Ook hier komt naar voren dat de respondent belang hecht aan het volgen van een goede studie aangezien hij jongeren helpt een goed onderwijsniveau te bereiken wat op culturele aanpassing wijst. Tegelijkertijd komt naar voren dat de respondent inhoudelijk niet door zijn ouders gesteund kon worden doordat zijn ouders de capaciteiten daar niet voor hadden wat op cultuurbehoud wijst. Toch is er in de bovenstaande uitspraken eerder sprake van culturele aanpassing dan van cultuurbehoud omdat de respondent hoewel niet inhoudelijk, wel degelijk door zijn ouders gesteund werd in zijn studie en omdat de respondent zoals reeds is aangegeven veel belang aan het volgen van een studie hecht. Alle drie de delen van het verhaal van respondent 6 die te maken hebben met het domein ‘onderwijs’ wijzen in de richting van culturele aanpassing. Culturele aanpassing is dus de richting waarin de acculturatie van de respondent binnen dit domein gaat.
10) Vrijheid/onafhankelijkheid a) Wat: “Ze is nu 25 en is letterlijk niet meer mijn kleine zusje hoewel ze dat gevoelsmatig misschien nog wel is. En als zij voor zichzelf een afweging maakt dan respecteer ik dat. Als ik het ergens niet mee eens ben, zal ik dat zeker tegen haar zeggen maar uiteindelijk moet zij haar eigen keuzes maken. Het is haar eigen verantwoordelijkheid.” (regel 16 t/m 20) Duiding: De respondent stelt in de bovenstaande zinnen dat hij de afwegingen die zijn zus maakt, respecteert en dat de keuzes die zijn zus maakt haar eigen verantwoordelijkheid zijn. Hieruit kan afgeleid worden dat de respondent zijn zus de vrijheid geeft om haar eigen keuzes te maken en dat zijn zus wat haar levenskeuzes betreft onafhankelijk is van haar broer. Het feit dat de respondent zijn zus vrijheid en onafhankelijkheid gunt, geeft aan dat er bij de respondent sprake is van een kleine mate van onzekerheidsvermijding. Hij probeert het 129
leven van zijn zus als onzekerheidsvermijding strategie namelijk niet te controleren. Er kan als gevolg hiervan gesteld worden dat de bovenstaande uitingen op culturele aanpassing wijzen. b) Wat: “Ik ben op papier al getrouwd en vind het ook belangrijk dat wanneer mijn vrouw straks na het echte bruiloftsfeest, komende zomer in Ankara, naar Nederland komt, een baan vindt, de Nederlandse taal leert en niet afhankelijk van mij hoeft te zijn.” (regel 22 t/m 24) Duiding: In de bovenstaande uitingen komt naar voren dat de respondent belang hecht aan de onafhankelijkheid van zijn vrouw ten aanzien van hem. Dit wijst aan de ene kant op een kleine mate van onzekerheidsvermijding en aan de andere kant op het feit dat de respondent geen grote verschillen in geslachtsrol tussen hemzelf en zijn vrouw wenst. Het feit dat de respondent wenst dat zijn vrouw onafhankelijk van hem is geeft namelijk aan dat hij haar gedrag niet wenst te controleren wat bij een grote mate van onzekerheidsvermijding wel het geval zou zijn. En het feit dat de respondent wenst dat zijn vrouw onafhankelijk van hem is, betekent dat hij wenst dat zijn vrouw ook financieel onafhankelijk van hem is en dat zij zal moeten werken. In culturen waarin er grote verschillen in geslachtsrollen zijn blijven vrouwen meestal thuis om voor de kinderen en het huishouden te zorgen. Hier is er sprake van het tegenovergestelde wat op kleine verschillen in geslachtsrollen wijst. Aangezien de Nederlandse cultuur vrouwelijker is dan de Turkse cultuur en aangezien er in de Nederlandse cultuur sprake is van een minder grote mate van onzekerheidsvermijding dan in de Turkse cultuur kan er gesteld worden dat de richting waarin de acculturatie van respondent 6 hier gaat, culturele aanpassing is. c) Wat: “Daarnaast wilde ik dat ze zelfstandig was en ze heeft vier jaar op kamers gewoond.” (regel 26 t/m 27)s Duiding: Ook hier komt naar voren dat de respondent van zijn vrouw wenst dat zij onafhankelijk van hem is. De bovenstaande uiting wijst dan ook om dezelfde redenen als bij 11(b) op culturele aanpassing. d) Wat: Ik denk dat het mijn ouderlijke taak is om mijn kinderen zo op te voeden als ik denk dat goed voor ze is. Als zij daar later niet mee eens zijn, dan kan ik daar niks meer aan doen. Als ouders kun je veel maar niet alles.” (regel 33 t/m 35) Duiding: De respondent geeft hierboven aan dat hij zijn kinderen zo wenst op te voeden als hij denkt dat goed voor hen is. Vervolgens stelt hij dat wanneer zijn kinderen in de toekomst ouder zijn en het misschien niet eens worden met de opvoedingspraktijken van de respondent hij daar niet tegenin zal gaan. De respondent gaat wanneer zijn kinderen ouder zijn dus de vrijheid en onafhankelijkheid van zijn kinderen respecteren wat op een kleine mate van onzekerheidsvermijding en een kleine machtsafstand tussen de respondent en zijn toekomstige kinderen wijst wat betekent dat er hier sprake is van culturele aanpassing. Tegelijkertijd kan er uit de uitingen van de respondent afgeleid worden dat de respondent wanneer zijn kinderen nog jong zijn, inspraak wenst te hebben op het gedrag van zijn kinderen en dat zijn kinderen daar dan naar dienen te luisteren zonder de keuzes van de respondent in twijfel te stellen. Dit wijst op een betrekkelijk grote mate van onzekerheidsvermijding en op een
130
betrekkelijk grote gewenste machtsafstand tussen de respondent en zijn kinderen wat aangeeft dat er in de bovenstaande uitingen ook sprake is van cultuurbehoud. Aangezien er bij (d) zowel sprake is van cultuurbehoud als van culturele aanpassing kan er geconcludeerd worden dat de acculturatie van de respondent hier door biculturalisme gekenmerkt wordt. e) Wat: “Ik weet dat er door Turkse ouders vaak veel aan kinderen opgelegd wordt, maar ik vind dat het veranderd en ik vind het per definitie ook niet negatief hoe het in mijn cultuur gaat. Volgens mij is de intentie heel erg belangrijk.” (regel 37 t/m 39) Duiding: De respondent stelt in de bovenstaande regels dat er door Turkse ouders veel aan kinderen wordt opgelegd en dat hij daar niet negatief over denkt. Hieruit kan afgeleid worden dat de respondent een positieve attitude heeft ten aanzien van de manier waarop Turkse ouders volgens hem hun kinderen opvoeden. De respondent ondersteunt op deze manier het idee om kinderen weinig vrijheid en onafhankelijkheid te geven en geeft daarmee aan dat hij een positieve attitude heeft ten aanzien van een relatie tussen ouders en hun kinderen waarin er sprake is van een grote machtsafstand en een grote mate van onzekerheidsvermijding. Er is in de bovenstaande uitingen dus eerder sprake van cultuurbehoud dan van culturele aanpassing. f) Wat: “In onze Turkse cultuur is er veel sociale controle en een gebrek aan privacy, dat is waar. Maar ook veel samenhorigheid en weinig individualisme. Met veel privacy kun je op een gegeven moment geïsoleerd raken. Isolatie en eenzaamheid zijn veel voorkomende problemen in Nederland.” (regel 50 t/m 53) Duiding: De respondent geeft in de bovenstaande uitingen aan dat er in de Turkse cultuur sprake is van veel sociale controle en een gebrek aan privacy. Hieruit kan worden afgeleid dat (volgens de respondent) de Turkse cultuur gekenmerkt wordt door een collectivistische instelling en dat er in de Turkse cultuur weinig individuele vrijheid en onafhankelijkheid ten aanzien van anderen heerst. Vervolgens maakt de respondent duidelijk dat hij een positieve attitude ten aanzien van deze eigenschappen die de Turkse cultuur volgens hem bevat, heeft. Hij stelt namelijk dat indien er weinig samenhorigheid en veel individualisme aanwezig is, mensen geïsoleerd raken en geeft aan dat, dat volgens hem een probleem is. Er kan dus gesteld worden dat er in de bovenstaande uitingen sprake is van cultuurbehoud. g) Wat: “Ik ben op sociaal en politiek gebied erg betrokken en actief en soms lijkt het wel een vloek. Mijn taak in het leven is om als voorbeeld te dienen voor de mensen die een vooroordeel hebben over een bepaalde gemeenschap. Ook voor jongeren ben ik een voorbeeld. Zo van: “Kijk, je kunt het wel, als je maar genoeg inzet toont.” Het vervelende eraan is dat mijn voorbeeldtaak niet helemaal vrijwillig is en dat het helaas wel nodig is.” (regel 74 t/m 78) Duiding: Uit de bovenstaande uitingen komt naar voren dat de respondent voor veel mensen in de Nederlandse samenleving een voorbeeldfunctie heeft en dat het vervullen van die voorbeeldfunctie geen vrijwillige keuze van de respondent is. De respondent heeft dus het gevoel niet vrij te zijn in zijn keuzes en stelt door als voorbeeld te functioneren de wensen van anderen en niet zijn eigen wensen voorop. Hieruit kan afgeleid worden dat er bij de respondent
131
sprake is van een collectivistische instelling en kan er als gevolg hiervan geconcludeerd worden dat de bovenstaande regels in de richting van cultuurbehoud wijzen. Binnen het domein ‘vrijheid/onafhankelijkheid’ is er drie keer sprake van culturele aanpassing, een keer sprake van biculturalisme en drie keer sprake van cultuurbehoud. Wanneer er binnen een domein net zoveel uitspraken zijn die op cultuurbehoud wijzen als uitspraken zijn die op culturele aanpassing wijzen, dan is er sprake van biculturalisme. Binnen het domein ‘vrijheid/onafhankelijkheid’ wordt de acculturatie van respondent 6 dus door biculturalisme gekenmerkt.
11) Geslachtsrol verschillen a) Wat: “Ooit vroegen ze aan mij op mijn HBO opleiding: “Orkun wat vind jij van de emancipatie van vrouwen als allochtoon en moslim zijnde?”. Toen zei ik heel verkeerd: “Ik vind emancipatie onzin.”, maar ik bedoelde daarmee “overbodig”. Iedereen denkt dan: “ Daar is weer een allochtoon met een conservatieve gedachte.”, maar wat ik wilde zeggen was: ”Als ik recht heb op iets als mens zijnde, heeft een vrouw als mens zijnde het recht op hetzelfde.”” (regel 8 t/m 12) Duiding: Uit de bovenstaande uitingen kan afgeleid worden dat de respondent vindt dat vrouwen en mannen gelijke rechten dienen te hebben wat eerder een instelling is die bij meer vrouwelijke culturen zoals Nederland past dan bij meer mannelijker culturen zoals Turkije. Er is hier dus eerder sprake van culturele aanpassing dan van cultuurbehoud. b) Wat: “Vrouwen hebben in de afgelopen honderd jaar veel bereikt en ik vind het goed dat vrouwen opkomen voor hun rechten. Zo is mijn zusje jurist en veel slimmer dan ik. Ze kan opkomen voor zichzelf, is bewust bezig en verantwoordelijk. Ze is nu 25 en is letterlijk niet meer mijn kleine zusje hoewel ze dat gevoelsmatig misschien nog wel is. En als zij voor zichzelf een afweging maakt dan respecteer ik dat. Als ik het ergens niet mee eens ben, zal ik dat zeker tegen haar zeggen maar uiteindelijk moet zij haar eigen keuze maken. Het is haar eigen verantwoordelijkheid.” (regel 14 t/m 20) Duiding: Ook hier komt naar voren dat de respondent vindt dat vrouwen en mannen gelijke rechten dienen te hebben. Om dezelfde redenen als bij 12(a) is er hier dus sprake van culturele aanpassing. c) Wat: “Ik ben op papier al getrouwd en vind het ook belangrijk dat wanneer mijn vrouw straks na het echte bruiloftsfeest, komende zomer in Ankara, naar Nederland komt, een baan vindt, de Nederlandse taal leert en niet afhankelijk van mij hoeft te zijn. Zij is voor mij de mooiste vrouw van de wereld. Ik wilde altijd al een vrouw die slim zou zijn en een bepaald niveau had. Zij heeft de universiteit in Turkije afgerond. Daarnaast wilde ik dat ze zelfstandig was en ze heeft vier jaar op kamers gewoond. Ik wilde dat ze gelovig zou zijn en dat is ze. We hebben heel veel gepraat en zijn er bovendien achter gekomen dat we dezelfde normen en waarden delen. Ze is voor mij dus perfect.” (regel 22 t/m 29)
132
Duiding: Uit de bovenstaande uitspraken kan worden afgeleid dat de respondent vindt dat er geen verschillen in geslachtsrollen tussen hemzelf en zijn vrouw moeten zijn. Geen of weinig verschillen in geslachtsrollen zijn eerder eigen aan meer vrouwelijke culturen zoals Nederland dan aan meer mannelijke culturen zoals Turkije. Er is hier dus ook sprake van culturele aanpassing. Alle drie de delen van het verhaal van respondent 6 die te maken hebben met het domein ‘geslachtsrol verschillen’ wijzen op culturele aanpassing. Binnen het domein ‘geslachtsrol verschillen’ gaat de acculturatie van respondent 6 dus in de richting van culturele aanpassing.
12) Culturele gewoontes en trots a) Wat: “Ik weet dat er door Turkse ouders vaak veel aan kinderen opgelegd wordt, maar ik vind dat het veranderd en ik vind het per definitie ook niet negatief hoe het in mijn cultuur gaat. Volgens mij is de intentie heel erg belangrijk. Als mijn moeder tegen mij zegt dat ze het ergens niet mee eens is, denk ik na over waarom ze dat zegt. Ik weet namelijk voor honderd procent zeker dat mijn moeder nooit iets zou zeggen wat mij zou schaden.” (regel 37 t/m 41) Duiding: De respondent geeft aan dat Turkse ouders veel aan kinderen opleggen. Volgens de respondent is het veel opleggen aan kinderen dus een Turkse culturele gewoonte. Vervolgens komt naar voren dat de respondent een positieve attitude heeft ten aanzien van de bovengenoemde culturele gewoonte. Het hebben van een positieve attitude ten aanzien van een aspect van een cultuur heeft een positieve invloed op het behoud van of de aanpassing aan die cultuur. Aangezien het hier gaat om een positieve attitude ten aanzien van een aspect van de Turkse cultuur kan er in het kader van dit onderzoek geconcludeerd worden dat er hier sprake is van cultuurbehoud. b) Wat: “Wij leven in een ’wij’-cultuur en ik kan bij al mijn familieleden naar binnen rollen, op de bank slapen en de ijskast open trekken zonder dat ze gek opkijken. Ik vind dat heerlijk. Gelukkig heb ik meer dan een huis. Ieder mens heeft andere mensen nodig die je onvoorwaardelijk kan vertrouwen.” (regel 44 t/m 47) Duiding: Ook hier komt een positieve attitude ten aanzien van wat volgens de respondent een Turkse culturele gewoonte is, naar voren. Het bij familieleden naar binnenrollen, op de bank slapen en de ijskast open trekken zonder dat iemand dat raar vind is hierbij de culturele gewoonte en de positieve attitude die de respondent ten aanzien van deze culturele gewoonte heeft, komt naar voren in het feit dat hij het heerlijk vind dat hij de laatstgenoemde culturele gewoontes kan beoefenen. De bovenstaande uitingen wijzen dus net zoals bij 13(a) op cultuurbehoud. c) Wat: “Nederlanders kunnen echt veel leren van onze gastvrijheid. Het zijn leuke aardige en lieve mensen maar ze zijn niet warm. In onze Turkse cultuur is er veel sociale controle en een gebrek aan privacy, dat is waar. Maar ook veel samenhorigheid en weinig individualisme. Met veel privacy kun je op een
133
gegeven moment geïsoleerd raken. Isolatie en eenzaamheid zijn veel voorkomende problemen in Nederland.” (regel 49 t/m 53) Duiding: De respondent uit in de bovenstaande regels een positieve attitude ten aanzien van de gastvrijheid, de warmte en samenhorigheid waarvan in de Turkse cultuur volgens hem sprake is en een negatieve attitude ten aanzien van de kilte en het individualisme waarvan volgens hem in de Nederlandse cultuur sprake is. De bovenstaande uitingen wijzen dus in de richting van cultuurbehoud. Alle drie de delen van het verhaal van respondent 6 die te maken hebben met het domein ‘culturele gewoontes en trots’ wijzen in de richting van cultuurbehoud. Er kan dus gesteld worden dat de acculturatie van respondent 6 binnen dit domein in de richting van cultuurbehoud wijst.
13) Feestelijkheden en eten a) Wat: “Ik ben op papier al getrouwd en vind het ook belangrijk dat wanneer mijn vrouw straks na het echte bruiloftsfeest, komende zomer in Ankara, naar Nederland komt, een baan vindt, de Nederlandse taal leert en niet afhankelijk van mij hoeft te zijn.” (regel 22 t/m 24) Duiding: De respondent heeft het in de bovenstaande tekst over zijn bruiloftsfeest dat in Ankara zal plaatsvinden. Het feit dat het bruiloftsfeest niet in Nederland maar in Turkije plaatsvindt, geeft aan dat er hier eerder sprake is van cultuurbehoud dan van culturele aanpassing. Hoewel er maar een uiting is gevonden die binnen het domein ‘feestelijkheden en eten’ past kan er, omdat deze uitspraak in de richting van cultuurbehoud wijst, gesteld worden dat de acculturatie van respondent 6 binnen dit domein in de richting van cultuurbehoud wijst.
14) Communicatiestijl a) Wat: “Als ik het ergens niet mee eens ben, dan zal ik dat zeker tegen haar zeggen maar uiteindelijk moet zij haar eigen keuze maken. Het is haar eigen verantwoordelijkheid.” (regel 18 t/m 20) Duiding: Uit de bovenstaande regels kan worden afgeleid dat de respondent samen met zijn zus op een open manier communiceert. Als hij het ergens niet mee eens is, dan zegt hij dat tegen haar maar zij hoeft zijn mening dan niet als een bevel te zien. In de communicatie die de respondent met zijn zus heeft is er dus sprake van een kleine machtsafstand en een kleine mate van onzekerheidsvermijding en als gevolg hiervan kan er gesteld worden dat er hier eerder sprake is van culturele aanpassing dan van cultuurbehoud. b) Wat: “Ik weet dat er door Turkse ouders vaak veel aan kinderen opgelegd wordt, maar ik vind dat het veranderd en ik vind het per definitie ook niet negatief hoe het in mijn cultuur gaat. Volgens mij is de intentie heel erg belangrijk. Als mijn moeder tegen mij zegt dat ze het ergens niet mee eens is, denk ik na over waarom ze dat zegt. Ik weet namelijk voor honderd procent 134
zeker dat mijn moeder nooit iets zou zeggen wat mij zou schaden.” (regel 37 t/m 41) Duiding: De respondent stelt in de bovenstaande regels dat Turkse ouders vaak veel aan kinderen opleggen. Hieruit kan afgeleid worden dat er in de communicatie tussen Turkse ouders en hun kinderen sprake is van een grote machtsafstand. Aangezien de respondent een positieve attitude uit ten aanzien van de manier waarop Turkse ouders volgens hem met hun kinderen omgaan, kan er geconcludeerd worden dat er hier sprake is van cultuurbehoud. c) Wat: “Ik ben iemand die zich makkelijk aanpast en snel contacten maakt en heb zelf dus een groot sociaal netwerk opgebouwd. Naast mijn familie heb ik ook veel zowel Nederlandse als Turkse vrienden om me heen. Omdat we een andere achtergrond hebben begrijpen mijn Nederlandse vrienden en ik elkaar niet altijd even goed. Maar die verschillen vind ik juist mooi. Het houdt mij een spiegelbeeld voor. Moslims staan tegenwoordig heel negatief in de aandacht. Omdat ze zich aangevallen voelen doen ze iets terug en als je slechts met moslims optrekt dan ga je daarin mee. Door ook het verhaal van andere mensen te horen leer je er begrip voor te hebben.” (regel 57 t/m 63) Duiding: Het feit dat de respondent zich makkelijk aanpast, snel contacten maakt en een groot sociaal netwerk heeft opgebouwd geeft aan dat de respondent waarschijnlijk niet verlegen is en een open communicatiestijl hanteert. Dit wijst mede omdat de kans dat de respondent hierdoor met mensen buiten zijn eigen groep in contact komt hierdoor vergoot wordt, op culturele aanpassing. Vervolgens komt naar voren dat wanneer de respondent met zijn Nederlandse vrienden communiceert er af en toe sprake is van onbegrip wat zou kunnen betekenen dat de respondent en zijn Nederlandse vrienden verschillende communicatiestijlen hebben en dat de respondent in ieder geval in bepaalde mate zijn Turkse cultuur heeft behouden. Er is in de bovenstaande uitingen dus zowel sprake van cultuurbehoud als van culturele aanpassing en er kan dus gesteld worden dat de acculturatie van respondent 6 hier door biculturalisme gekenmerkt wordt. Binnen het domein ‘communicatiestijl’ is er een keer sprake van cultuurbehoud, een keer sprake van culturele aanpassing en een keer sprake van biculturalisme. De acculturatie van respondent 6 wordt binnen dit domein dus door biculturalisme gekenmerkt.
15) Vooroordelen en discriminatie a) Wat: “Ooit vroegen ze aan mij op mijn HBO opleiding: “Orkun wat vind jij van de emancipatie van vrouwen als allochtoon en moslim zijnde?”. Toen zei ik heel verkeerd: “Ik vind emancipatie onzin.”, maar ik bedoelde daarmee “overbodig”. Iedereen denkt dan: “ Daar is weer een allochtoon met een conservatieve gedachte.”, maar wat ik wilde zeggen was: ”Als ik recht heb op iets als mens zijnde, heeft een vrouw als mens zijnde het recht op hetzelfde.”” (regel 8 t/m 12) Duiding: Uit de bovenstaande regels komt naar voren dat veel mensen in Nederland volgens de respondent het vooroordeel hebben dat allochtonen conservatief zijn wanneer het gaat om de emancipatie en de rechten van
135
vrouwen. Veel mensen zouden denken dat allochtonen vinden dat vrouwen niet dezelfde rechten als mannen zouden moeten hebben. Ook komt in de bovenstaande regels naar voren dat het vooroordeel dat mensen volgens de respondent hebben in zijn geval ongegrond is. Hij vindt het namelijk belangrijk dat vrouwen en mannen dezelfde rechten hebben. Het feit dat mensen een ongegrond vooroordeel hebben over de respondent kan tot gevolg hebben dat de respondent een negatieve attitude ten aanzien van die mensen waaronder autochtone Nederlanders krijgt wat een negatief effect zou hebben culturele aanpassing. Echter, in de bovenstaande tekst komt niet duidelijk naar voren of de respondent wel of niet een negatieve attitude ten aanzien van Nederlanders heeft en als gevolg hiervan kan er voor de bovenstaande uitingen geen acculturatierichting worden vastgesteld b) Wat: “Nederlanders kunnen echt veel leren van onze gastvrijheid. Het zijn leuke aardige en lieve mensen maar ze zijn niet warm. In onze Turkse cultuur is er veel sociale controle en een gebrek aan privacy, dat is waar. Maar ook veel samenhorigheid en weinig individualisme.” (regel 49 t/m 51) Duiding: In de bovenstaande regels geeft de respondent aan dat Nederlanders aardige en lieve mensen zijn maar dat zij niet warm zijn en dat er veel individualisme in de Nederlandse cultuur aanwezig is. Alle vier de eigenschappen die de respondent aan Nederlanders verbindt zouden vooroordelen kunnen zijn. Met de termen ‘aardige’ en ‘lieve’ spreekt de respondent een positieve attitude ten aanzien van Nederlanders uit en met de duidingen ‘niet warm’ en ‘veel individualisme’ een negatieve attitude. Een negatieve attitude heeft cultuurbehoud tot gevolg en een positieve attitude heeft culturele aanpassing tot gevolg. In de zinnen waarin de respondent het hierboven over Nederlanders heeft komt dus biculturalisme als acculturatierichting naar voren. De kenmerken die de respondent met Nederland verbindt stelt hij tegenover de kenmerken die hij met de Turkse cultuur verbindt. Met de Turkse cultuur verbindt de respondent de eigenschappen ‘veel sociale controle’, ‘een gebrek aan privacy’, ‘veel samenhorigheid’ en ‘weinig individualisme’. Uit de eerste twee eigenschappen die volgens de respondent tot de Turkse cultuur behoren en die vooroordelen van de respondent ten aanzien van de Turkse cultuur zouden kunnen zijn, komt een negatieve attitude ten aanzien van de Turkse cultuur naar voren en uit de laatste twee eigenschappen komt een positieve attitude ten aanzien van de Turkse cultuur naar voren. Ook wanneer de respondent het in de bovenstaande tekst over de Turkse cultuur heeft is er dus sprake van biculturalisme. Echter als de tekst in zijn geheel wordt bekeken dan komt naar voren dat de attitude die de respondent ten aanzien van de genoemde eigenschappen van de Turkse cultuur heeft positiever is dan de attitude die de respondent ten aanzien van de genoemde eigenschappen van de Nederlandse cultuur heeft. Concluderend kan er dus gesteld worden dat de acculturatie van respondent 6 hier eerder in de richting van cultuurbehoud dan in de richting van culturele aanpassing wijst. c) Wat: “Omdat we een andere achtergrond hebben begrijpen mijn Nederlandse vrienden en ik elkaar niet altijd even goed. Maar die verschillen vind ik juist mooi. Het houdt mij een spiegelbeeld voor. Moslims staan tegenwoordig heel negatief in de aandacht. Omdat ze zich aangevallen voelen doen ze iets terug en als je slechts met moslims optrekt dan ga je daarin mee. Door ook het
136
verhaal van andere mensen te horen, leer je er begrip voor te hebben.” (regel 59 t/m 63) Duiding: De respondent stelt in de bovenstaande regels dat Moslims in Nederland heel negatief in de aandacht worden gezet. Dit geeft aan dat er in Nederland ten aanzien van Moslims waarschijnlijk veel vooroordelen bestaan. De respondent stelt vervolgens dat Moslims omdat ze zich aangevallen voelen een negatieve attitude ten aanzien van Nederlanders krijgen. De respondent vindt het belangrijk om ook met Nederlanders te spreken om begrip te krijgen in hun visies en daardoor niet mee te gaan in de reacties van Moslims op de negatieve berichtgeving ten aanzien van Moslims. Door met Nederlanders te spreken weerhoudt de respondent zichzelf dus van een negatieve attitude en vooroordelen ten aanzien van Nederlanders. Hij leert door met Nederlanders te spreken hen beter te begrijpen wat niet kan gebeuren zonder enigszins aangepast te zijn. Er is in de bovenstaande uitingen dus eerder sprake van culturele aanpassing dan van cultuurbehoud. d) Wat: “Ik ben op sociaal en politiek gebied erg betrokken en actief en soms lijkt het wel een vloek. Mijn taak in het leven is om als voorbeeld te dienen voor de mensen die een vooroordeel hebben over een bepaalde gemeenschap. Ook voor jongeren ben ik een voorbeeld. Zo van: “Kijk, je kunt het wel, als je maar genoeg inzet toont.” Het vervelende eraan is dat mijn voorbeeldtaak niet helemaal vrijwillig is en dat het helaas wel nodig is.” (regel 74 t/m 78) Duiding: De respondent stelt hierboven dat het zijn levenstaak is om als voorbeeld te dienen voor mensen die een vooroordeel hebben over een bepaalde gemeenschap en dat zijn voorbeeldtaak niet vrijwillig is maar wel nodig is. Hoewel er in de bovenstaande regels over vooroordelen wordt gesproken, komt er in de bovenstaande regels geen negatieve of positieve attitude ten aanzien van de Turkse of Nederlandse cultuur naar voren en als gevolg hiervan kan er hier geen acculturatierichting worden vastgesteld. Binnen het domein vooroordelen en discriminatie komt cultuurbehoud een keer en culturele aanpassing ook een keer als acculturatierichting naar voren. Aangezien cultuurbehoud en culturele aanpassing in dit domein net zoveel keer voorkomen, kan er gesteld worden dat de acculturatie van respondent 6 in dit domein door biculturalisme wordt gekenmerkt. Hierboven is voor de domeinen uit domeinspecificatie van Arends-Tóth en Van de Vijver (2004) de acculturatierichting van respondent 6 vastgesteld. De acculturatie binnen de impliciete theorieën van deze respondent wordt in tabel 5.6 overzichtelijk weergegeven.
137
Cultuurbehoud
Biculturalisme
Culturele aanpassing
Familie en opvoeding
Hoeveelheid en manieren van sociale contacten Fatsoen Ruimdenkendheid/mentaliteit Maatschappij/maatschappelijke Vrijheid/onafhankelijkheid veiligheid Vrijetijdsactiviteiten Communicatiestijl Culturele gewoontes en trots
Vooroordelen discriminatie
Huwelijk seksualiteit Taal Onderwijs
Geen acculturatierichting en Kleding
Geslachtsrol verschillen
en
Feestelijkheden en eten Tabel 5.6: Acculturatierichting van respondent 6 per levensdomein
Uit de bovenstaande tabel kan worden afgeleid dat er binnen het verhaal van respondent 6, zes keer sprake is van cultuurbehoud, vijf keer van biculturalisme en vier keer van culturele aanpassing. Aangezien cultuurbehoud in de meeste domeinen als acculturatierichting naar voren komt, kan er gesteld worden dat de acculturatie van respondent 6 in de richting van cultuurbehoud wijst.
138
6. Discussie en conclusie Dit onderzoek heeft als doel twee vragen te beantwoorden: 1) In welke richting gaat de acculturatie van de respondenten? 2) Komen de gevonden resultaten in acculturatierichtingen bij domeinen overeen met het onderscheid dat Arends-Tóth en Van de Vijver (2004) wat betreft acculturatierichtingen tussen publieke en private domeinen maken?
6.1. Acculturatierichting van de respondenten 6.1.1. Acculturatierichtingen per respondent De eerste vraag die beantwoord dient te worden is de vraag “In welke richting gaat de acculturatie van de respondenten?” In de onderstaande tabel wordt schematisch weergegeven wat op het eerste gezicht de acculturatierichtingen binnen de impliciete theorieën van de respondenten in dit onderzoek zijn. RESPONDENT Respondent 1 Respondent 2 Respondent 3 Respondent 4 Respondent 5 Respondent 6
ACCULTURATIERICHTING Culturele aanpassing Culturele aanpassing Culturele aanpassing Cultuurbehoud Biculturalisme Cultuurbehoud
Tabel 6.1: Overzicht van de acculturatierichtingen van de respondenten
Uit tabel 6.1 kan worden afgeleid dat de acculturatie van drie respondenten in de richting van culturele aanpassing wijst, dat er bij twee respondenten sprake is van cultuurbehoud en dat de acculturatie van één respondent gekenmerkt wordt door biculturalisme. Er kan dus gesteld worden dat het merendeel van de onderzochte respondenten aan de Nederlandse cultuur aangepast is. Zoals reeds in hoofdstuk 5 naar voren is gekomen, is het echter moeilijk om met zekerheid te stellen dat de acculturatierichting van respondent 5 daadwerkelijk door biculturalisme gekenmerkt wordt. Hoewel er bij deze respondent net zo vaak sprake is van cultuurbehoud als van culturele aanpassing, is er bij deze respondent slechts twee keer sprake van biculturalisme terwijl er bij respondent 6 bijvoorbeeld vijf keer sprake van biculturalisme is. In hoofdstuk 5 wordt aangegeven dat de acculturatierichting van respondent 5 als gevolg hiervan in hoofdstuk 6 in relatie met de acculturatierichtingen van de andere respondenten geanalyseerd wordt. Dit wordt in de volgende paragraaf gedaan.
139
6.1.2. Acculturatierichtingen van de respondenten in perspectief In de onderstaande grafiek staat voor elke respondent in hoeveel domeinen er sprake is van cultuurbehoud, biculturalisme en culturele aanpassing. 4
5
2
5
Respondent 5
5
6
Respondent 6
4
10
12
9 12
2
4 Cultuurbehoud
6
0
3
3
Respondent 1
1
1
Respondent 2
3
1
Respondent 3
0
10
Respondent 4
6
8 Biculturalisme
14
16
Culturele aanpassing
Figuur 6.1: Aantal domeinen waarin er per respondent sprake is van cultuurbehoud, biculturalisme en culturele aanpassing.
Om een duidelijker beeld te krijgen van de mate waarin de respondenten in vergelijking met elkaar aan de Nederlandse cultuur zijn aangepast, wordt de mate van aanpassing als volgt weergegeven: - Een respondent die aan de Nederlandse cultuur is aangepast, wordt als + aangepast weergegeven. - Een respondent die in sterke mate aan de Nederlandse cultuur is aangepast, wordt als + + aangepast weergegeven. - Een respondent waarbij er sprake is van biculturalisme wordt als + – aangepast weergegeven. - Een respondent die de Turkse/Marokkaanse cultuur behoudt, wordt als – aangepast weergegeven. - Een respondent die in sterke mate de Turkse/Marokkaanse cultuur behoudt wordt als – – aangepast weergegeven. Uit grafiek 6.1 komt naar voren dat er bij respondent 5 minder domeinen zijn waarin er sprake is van biculturalisme dan bij de respondenten 6, 3 en 1 en dat er bij respondent 5 in meer domeinen sprake is van biculturalisme dan bij de respondenten 2 en 4. Verder komt naar voren dat er bij respondent 5 in minder domeinen sprake is van cultuurbehoud dan bij de respondenten 4 en 6 en dat er bij respondent 5 in meer domeinen sprake is van cultuurbehoud dan bij de respondenten 1, 2 en 3. Als er ten slotte wordt gekeken naar het aantal domeinen waarin er bij respondent 5 sprake is van culturele aanpassing dan komt naar voren dat er bij respondent 5 minder vaak sprake is van culturele aanpassing dan bij de respondenten 2, 1 en 3 en vaker sprake is van culturele aanpassing dan bij de respondenten 4 en 6. Bij cultuurbehoud scoort respondent 5 dus hoger dan drie andere respondenten terwijl respondent 5 bij culturele aanpassing en biculturalisme slechts hoger dan twee andere respondenten scoort. Naar aanleiding hiervan kan er worden geconcludeerd dat de acculturatie van respondent 5 in vergelijking met de acculturatie van de andere respondenten eerder in de richting van 140
cultuurbehoud dan in de richting van culturele aanpassing wijst. In andere woorden kan er gesteld worden dat respondent 5 – aangepast is. Als er in grafiek 6.1 wordt gekeken naar de resultaten van respondent 1 in vergelijking met de resultaten van andere respondenten dan valt het op dat er bij respondent 1 vaker sprake is van culturele aanpassing dan bij drie andere respondenten, vaker sprake is van cultuurbehoud dan bij twee andere respondenten en vaker sprake is van biculturalisme dan bij drie andere respondenten. Hoewel respondent 3 zowel wat betreft biculturalisme als wat betreft culturele aanpassing hogere resultaten dan drie andere respondenten heeft, kan er toch gesteld worden dat er bij deze respondent in het geval van een vergelijkende analyse eerder sprake is van culturele aanpassing dan van biculturalisme. Bij deze respondent is er namelijk bij zes domeinen sprake van culturele aanpassing terwijl er bij deze respondent slechts bij drie domeinen sprake is van biculturalisme. In andere woorden kan er geconcludeerd worden dat respondent 1 in vergelijking met de andere respondenten + aangepast is. Wanneer er in de grafiek gekeken wordt naar de resultaten van respondent 2 dan valt het op dat deze respondent wat betreft culturele aanpassing hogere resultaten heeft dan alle andere vijf respondenten, wat betreft cultuurbehoud samen met respondent 3 lagere resultaten heeft dan alle andere respondenten en wat betreft biculturalisme slechts hogere resultaten dan respondent 4 heeft. De acculturatie van deze respondent gaat dus ook wanneer deze met die van anderen wordt vergeleken duidelijk in de richting van culturele aanpassing. Aangezien er bij deze respondent zelfs in twaalf domeinen van culturele aanpassing sprake is, kan er geconcludeerd worden dat respondent 2 + + aangepast is. Ook bij respondent 3 kan in de grafiek gelezen worden dat de acculturatie van deze respondent, ook in vergelijking met de acculturatierichting van andere respondenten, in de richting van culturele aanpassing wijst. Wat betreft culturele aanpassing zijn de resultaten van respondent 3 slechts lager dan de resultaten van respondent 2 en net zoals respondent 2 zijn de resultaten van respondent 3 wat betreft cultuurbehoud lager dan alle andere respondenten. In vergelijking met de andere respondenten zijn de resultaten van respondent 3 bij biculturalisme echter betrekkelijk hoog. Toch kan er gesteld worden dat deze respondent + + aangepast is. De resultaten van deze respondent op culturele aanpassing, zijn namelijk veel hoger dan haar resultaten op cultuurbehoud of op biculturalisme. Uit de bovenstaande grafiek komt daarentegen naar voren dat er bij respondent 4, ook in vergelijking met de acculturatierichting van de andere respondenten duidelijk sprake is van cultuurbehoud. Wat betreft cultuurbehoud zijn, zijn resultaten namelijk hoger dan alle andere respondenten, terwijl deze respondent wat betreft biculturalisme en samen met respondent 6 wat betreft culturele aanpassing lagere resultaten dan alle andere respondenten heeft. Als gevolg hiervan kan er geconcludeerd worden dat respondent 4 in vergelijking met andere respondenten – – aangepast is. Als er in de grafiek ten slotte wordt gekeken naar de acculturatie van respondent 6 dan komt naar voren dat hij samen met respondent 4 de laagste resultaten heeft wat betreft culturele aanpassing, de hoogste resultaten heeft wat betreft biculturalisme en wat betreft cultuurbehoud hogere resultaten heeft dan vier andere respondenten. Omdat er bij respondent 6 meer domeinen zijn waarin er sprake is van cultuurbehoud dan domeinen zijn waarin er sprake is van biculturalisme kan er gesteld worden dat zijn acculturatie wanneer er slechts naar de respondent zelf wordt gekeken door cultuurbehoud gekenmerkt wordt. Wanneer de acculturatie van respondent 6 echter naast de acculturatie van de anderen geplaatst wordt dan lijkt er sprake te zijn van biculturalisme. In andere woorden kan er gesteld worden dat zijn acculturatie door biculturalisme gekenmerkt wordt met een lichte neiging naar cultuurbehoud. Er kan dus geconcludeerd worden dat respondent 6 – aangepast is. Wanneer de acculturatierichtingen van de zes respondenten uit dit onderzoek met elkaar worden vergeleken, dan komt er een beeld naar voren dat aangeeft in welke mate de
141
verschillende respondenten in vergelijking met de andere respondenten aan de Nederlandse cultuur zijn aangepast. Dit beeld verschilt slechts in kleine mate van het beeld dat naar voren komt bij een individuele analyse van de acculturatierichtingen binnen de impliciete theorieën van de respondenten. In de onderstaande tabel worden de acculturatierichtingen van de respondenten bij een individuele analyse naast de acculturatierichtingen bij een vergelijkende analyse geplaatst. RESPONDENT
ACCULTURATIERICHTING RESPONDENT ZELF
Respondent 1 Respondent 2 Respondent 3 Respondent 4 Respondent 5 Respondent 6
Culturele aanpassing Culturele aanpassing Culturele aanpassing Cultuurbehoud Biculturalisme Cultuurbehoud
ACCULTURATIERICHTING RESPONDENT IN VERGELIJKING MET ACCULTURATIE ANDERE RESPONDENTEN + Culturele aanpassing + + Culturele aanpassing + + Culturele aanpassing – – Culturele aanpassing – Culturele aanpassing – Culturele aanpassing
Tabel 6.2: Acculturatierichting van de respondenten en mate van culturele aanpassing respondenten in vergelijking met anderen
Uit tabel 6.2. kan afgelezen worden dat, behalve voor respondent 5 de acculturatierichtingen van de respondenten bij een vergelijkende analyse overeenkomen met die bij een individuele analyse. De resultaten bij een vergelijkende analyse versterken dus de resultaten die bij een individuele analyse worden gevonden en ondersteunen de twijfel die er bij een individuele analyse over de acculturatierichting van respondent 5 bestond. Hoewel de acculturatie van respondent 5 op het eerste gezicht door biculturalisme gekenmerkt wordt, blijkt bij een vergelijkende analyse dat er bij deze respondent toch eerder sprake is van cultuurbehoud dan van culturele aanpassing. Wanneer de acculturatie voor iedere respondent apart bekeken wordt, kan gesteld worden dat het merendeel van de onderzochte respondenten aan de Nederlandse cultuur is aangepast. Wanneer de acculturatierichtingen van de verschillende respondenten met elkaar worden vergeleken, komt naar voren dat er net zoveel respondenten zijn waarbij er sprake is van cultuurbehoud als respondenten waarbij er sprake is van culturele aanpassing. Toch weegt de acculturatieweegschaal als de acculturatierichting van alle respondenten samen wordt bekeken, ook bij een vergelijkende analyse, iets zwaarder aan de kant van culturele aanpassing dan aan de kant van cultuurbehoud. Aan de ‘cultuurbehoud’ kant van de weegschaal zijn er twee respondenten die hun cultuur in lichtere mate behouden en is er slechts één respondent die zijn of haar cultuur in sterke mate behoudt. Aan de ‘culturele aanpassing’ kant van de weegschaal zijn er daarentegen twee respondenten waarbij er sprake is van een sterke mate van aanpassing aan de Nederlandse cultuur en is er slechts één respondent waarbij er sprake is van een lichtere mate van culturele aanpassing.
142
6.1.3. Acculturatierichting van de respondenten en domeingewicht Zoals reeds in hoofdstuk 3.2.2. is aangegeven is het opvallend dat Arends-Tóth en Van de Vijver (2004) binnen hun domeinspecificatie geen specifieke gewichten aan de verschillende domeinen toekennen. De mogelijkheid bestaat bijvoorbeeld dat bepaalde domeinen meer zeggen over de algehele acculturatierichting van een respondent dan andere domeinen. In het voorgaande deel van dit hoofdstuk is bijvoorbeeld naar voren gekomen dat de respondenten 2 en 3 in sterke mate aan de Nederlandse cultuur zijn aangepast en dat respondent 4 in sterke mate haar eigen cultuur heeft behouden. Als er gekeken wordt naar de achtergrondvariabelen van deze respondenten (zie tabel 4.1) dan valt het op dat de respondenten die het meest aan de Nederlandse cultuur zijn aangepast ook degenen zijn die het vaakst Nederlands spreken en dat degene die het minste aan de Nederlandse cultuur is aangepast ook degene is die het minst gebruik maakt van de Nederlandse taal. Het domein ‘taal’ lijkt binnen dit onderzoek dus veel, en mogelijk meer dan bepaalde andere domeinen, over de acculturatierichting van de respondenten te zeggen. Ook de hoofdbezigheid van de moeder van de respondenten, een variabele die binnen het familiedomein geplaatst kan worden, lijkt veel te zeggen over de algehele acculturatierichting van de respondenten. Zo hebben er twee van de drie respondenten waarbij er sprake is van cultuurbehoud een moeder die als hoofdbezigheid ‘huisvrouw’ is, terwijl twee van de drie respondenten waarbij er sprake is van culturele aanpassing een moeder hebben die buitenshuis werkzaam is. Ook het ‘familie en opvoeding’ domein lijkt in dit onderzoek dus veel te zeggen over de algehele acculturatierichting van de respondenten. Ten slotte lijkt het ook zo te zijn dat het ‘onderwijs’ domein een hoog gewicht toegekend zou moeten krijgen. Twee van de drie respondenten die in vergelijking met de andere respondenten niet cultureel aangepast zij, hebben een betrekkelijk laag onderwijsniveau. De respondenten die in vergelijking met de andere respondenten wel aan de Nederlandse cultuur aangepast zijn hebben daarentegen een betrekkelijk hoog onderwijsniveau. Hoewel Arends-Tóth en Van de Vijver (2004) dus geen specifieke gewichten aan de verschillende domeinen toekennen, komt in dit onderzoek naar voren dat het effect van de acculturatierichting binnen een domein op de algehele acculturatie van een respondent per domein verschillend kan zijn. Omdat dit onderzoek is uitgegaan van de domeinspecificatie van Arends-Tóth en Van de Vijver (2004) waarin er geen domeingewichten aan domeinen worden toegekend zal er in dit onderzoek niet verder worden ingegaan op het bovenstaande beschreven domeingewicht probleem. Wel wordt er in de volgende paragraaf gekeken naar het onderscheid dat Arends-Tóth en Van de Vijver maken tussen publieke en private domeinen.
6.2. Private versus publieke domeinen De tweede vraag die dit onderzoek beoogt te beantwoorden is: “Komen de gevonden resultaten in acculturatierichtingen bij domeinen overeen met het onderscheid dat ArendsTóth en Van de Vijver (2004) wat betreft acculturatierichtingen tussen publieke en private domeinen maken ofwel is het zo dat er binnen de impliciete theorieën van de respondenten in de private domeinen vaker sprake is van cultuurbehoud dan van culturele aanpassing en dat er in publieke domeinen vaker sprake is van culturele aanpassing dan van cultuurbehoud?” Om deze vraag te beantwoorden wordt er ten eerste per privaat domein gekeken of er bij de meerderheid van de respondenten wel of niet sprake is van cultuurbehoud en ten tweede 143
wordt er per publiek domein gekeken of er bij de meerderheid van de respondenten wel of niet sprake is van culturele aanpassing. De volgende twee stellingen geven aan in welke gevallen er gesteld kan worden dat dit onderzoek het onderscheid dat Arends-Tóth en Van de Vijver (2004) tussen publieke en private domeinen maken, ondersteunt: -
-
Indien er in de meeste private domeinen sprake is van cultuurbehoud, dan ondersteunen de resultaten van dit onderzoek de bevindingen van Arends-Tóth en Van de Vijver (2004) die stellen dat er in private domeinen vaker sprake is van cultuurbehoud dan van culturele aanpassing. Indien er in de meeste publieke domeinen sprake is van culturele aanpassing, dan ondersteunen de resultaten van dit onderzoek de bevindingen van Arends-Tóth en Van de Vijver (2004) die stellen dat er in publieke domeinen vaker sprake is van culturele aanpassing dan van cultuurbehoud.
6.2.1. Acculturatierichting van de respondenten in private domeinen In de onderstaande tabel wordt schematisch weergegeven in welke richting de acculturatie van de respondenten in de private domeinen wijst. Respondenten 1 Domeinen
2
3
4
5
6
Familie en opvoeding
Cultuurbehoud
Culturele aanpassing
Culturele aanpassing
Cultuurbehoud
Biculturalisme
Cultuurbehoud
Hoeveelheden en manieren van sociale contacten Culturele gewoontes en trots
Cultuurbehoud
Culturele aanpassing
Biculturalisme
Cultuurbehoud
Cultuurbehoud
Biculturalisme
Geen acculturatierichting Cultuurbehoud
Culturele aanpassing
Culturele aanpassing
Cultuurbehoud
Cultuurbehoud
Cultuurbehoud
Geen acculturatierichting Geen acculturatierichting Cultuurbehoud
Culturele aanpassing
Culturele aanpassing
Culturele aanpassing
Culturele aanpassing
Geen acculturatierichting Cultuurbehoud
Cultuurbehoud
Geen acculturatierichting Cultuurbehoud
Cultuurbehoud
Culturele aanpassing
Culturele aanpassing
Cultuurbehoud
Geen acculturatierichting
Cultuurbehoud
Huwelijk en seksualiteit Feestelijkheden en eten Vrijetijdsactiviteiten Fatsoen
Geen acculturatierichting Culturele aanpassing Biculturalisme
Cultuurbehoud
Cultuurbehoud
Tabel 6.3: Acculturatierichting van de respondenten in de private domeinen van Arends-Tóth en Van de Vijver (2004)
Binnen het domein ‘familie en opvoeding is er bij drie respondenten sprake van cultuurbehoud, bij twee respondenten sprake van culturele aanpassing en bij een respondent sprake van biculturalisme. De acculturatie van de meeste respondenten gaat binnen dit domein dus in de richting van cultuurbehoud. Binnen het domein ‘hoeveelheden en manieren van sociale contacten is er bij drie respondenten sprake van cultuurbehoud, bij twee respondenten sprake van biculturalisme en bij een respondent sprake van culturele aanpassing. Ook binnen dit domein gaat de acculturatie van de meeste respondenten dus in de richting van cultuurbehoud. 144
Binnen het domein ‘culturele gewoontes en trots’ is er bij drie respondenten sprake van cultuurbehoud, is er bij twee respondenten sprake van culturele aanpassing en kon er bij een respondent geen acculturatierichting worden vastgesteld. Binnen dit domein gaat de acculturatie van de meeste respondenten dus ook in de richting van cultuurbehoud. Binnen het domein ‘huwelijk en seksualiteit’ is er bij vier respondenten sprake van culturele aanpassing, bij een respondent sprake van cultuurbehoud en kon er bij een respondent geen acculturatierichting worden vastgesteld. Binnen dit domein gaat de acculturatie van de meeste respondenten dus in de richting van culturele aanpassing. Binnen het domein ‘feestelijkheden en eten’ is er bij twee respondenten sprake van cultuurbehoud en kon er bij vier respondenten geen acculturatierichting worden vastgesteld. Binnen dit domein gaat de acculturatie van de meeste respondenten dus in de richting van cultuurbehoud. Binnen het domein ‘vrijetijdsactiviteiten’ is er bij vijf respondenten sprake van cultuurbehoud en bij een respondent sprake van culturele aanpassing. Binnen dit domein gaat de acculturatie van de meeste respondenten dus ook in de richting van cultuurbehoud. Binnen het domein ‘fatsoen’ is er bij twee respondenten sprake van culturele aanpassing, bij twee respondenten sprake van cultuurbehoud, bij een respondent sprake van biculturalisme en kon er bij een respondent geen acculturatierichting worden vastgesteld. Aangezien er bij dit domein net zoveel keer sprake is van cultuurbehoud als van culturele aanpassing, kan er voor dit domein niet worden vastgesteld welke acculturatierichting het vaakst voorkomt. Bij vijf van de zeven private domeinen uit de domeinspecificatie van Arends-Tóth en Van de Vijver (2004) vormt cultuurbehoud de acculturatierichting van de meeste respondenten. Er kan als gevolg hiervan geconcludeerd worden dat de bevindingen van Arends-Tóth en Van de Vijver die stellen dat er in private domeinen vaker sprake is van cultuurbehoud dan van culturele aanpassing door dit onderzoek ondersteund worden.
145
6.2.2. Acculturatierichting van de respondenten in publieke domeinen In de onderstaande tabel wordt schematisch weergegeven in welke richting de acculturatie binnen de impliciete theorieën van de respondenten in de publieke domeinen wijst. Respondenten 1 Domeinen
2
3
4
5
6
Maatschappij/ maatschappelijke veiligheid Onderwijs
Biculturalisme
Culturele aanpassing
Biculturalisme
Cultuurbehoud
Biculturalisme
Cultuurbehoud
Culturele aanpassing
Culturele aanpassing
Culturele aanpassing
Culturele aanpassing
Cultuurbehoud
Culturele aanpassing
Biculturalisme
Culturele aanpassing Culturele aanpassing Culturele aanpassing
Biculturalisme
Cultuurbehoud
Biculturalisme
Culturele aanpassing Geen acculturatierichting Geen acculturatierichting Culturele aanpassing
Culturele aanpassing Geen acculturatierichting Geen acculturatierichting Cultuurbehoud
Culturele aanpassing Culturele aanpassing Cultuurbehoud Culturele aanpassing
Culturele aanpassing
Geen acculturatierichting
Biculturalisme
Ruimdenkendheid/ mentaliteit Vrijheid/ onafhankelijkheid Communicatiestijl Geslachtsrol verschillen Vooroordelen en discriminatie
Culturele aanpassing Geen acculturatierichting Culturele aanpassing Geen acculturatierichting
Biculturalisme Culturele aanpassing
Biculturalisme Biculturalisme
Tabel 6.4: Acculturatierichting van de respondenten in de publieke domeinen van Arends-Tóth en Van de Vijver (2004)
Binnen het domein ‘maatschappij/maatschappelijke veiligheid is er bij twee respondenten sprake van cultuurbehoud, bij een respondent sprake van culturele aanpassing en bij drie respondenten sprake van biculturalisme. Bij dit domein wordt de acculturatie van de meeste respondenten dus door biculturalisme gekenmerkt. Binnen het domein ‘onderwijs’ is er bij vijf respondenten sprake van culturele aanpassing en bij een respondent sprake van cultuurbehoud. De acculturatie van de meeste respondenten wijst binnen dit domein dus in de richting van culturele aanpassing. Binnen het domein ‘ruimdenkendheid/mentaliteit’ is er bij twee respondenten sprake van culturele aanpassing, is er bij drie respondenten sprake van biculturalisme en is er bij een respondent sprake van cultuurbehoud. Bij dit domein wordt de acculturatie van de meeste respondenten dus door biculturalisme gekenmerkt. Binnen het domein ‘vrijheid/mentaliteit’ is er bij een respondent sprake van biculturalisme en is er bij vijf respondenten sprake van culturele aanpassing. De acculturatie van de meeste respondenten wijst binnen dit domein dus in de richting van culturele aanpassing. Binnen het domein ‘communicatiestijl’ is er bij een respondent sprake van cultuurbehoud, bij een respondent sprake van biculturalisme, bij een respondent sprake van culturele aanpassing en kon er bij drie respondenten geen acculturatie richting worden vastgesteld. Aan gezien er binnen dit domein net zoveel keer sprake is van cultuurbehoud als van culturele aanpassing en van biculturalisme kan er voor dit domein niet worden vastgesteld welke acculturatierichting het vaakst voorkomt. Binnen het domein ‘geslachtsrol verschillen’ is er bij drie respondenten sprake van culturele aanpassing, is er bij een respondent sprake van biculturalisme en kon er bij twee 146
respondenten geen acculturatierichting worden vastgesteld. De acculturatie van de meeste respondenten wijst binnen dit domein dus in de richting van culturele aanpassing. Binnen het domein ‘vooroordelen en discriminatie’ is er bij twee respondenten sprake van culturele aanpassing, bij een respondent sprake van cultuurbehoud, bij een respondent sprake van biculturalisme en kon er bij twee respondenten geen acculturatierichting worden vastgesteld. De acculturatie van de meeste respondenten wijst binnen dit domein dus ook in de richting van culturele aanpassing. Bij vier van de zeven publieke domeinen uit de domeinspecificatie van Arends-Tóth en Van de Vijver (2004) vormt culturele aanpassing de acculturatierichting van de meeste respondenten. Er kan als gevolg hiervan geconcludeerd worden dat de bevindingen van Arends-Tóth en Van de Vijver die stellen dat er in publieke domeinen vaker sprake is van culturele aanpassing dan van cultuurbehoud door dit onderzoek ondersteund worden. Er kan naar aanleiding van het feit dat de meest voorkomende acculturatierichting in de publieke domeinen in dit onderzoek culturele aanpassing is en de meest voorkomende acculturatierichting in de private domeinen cultuurbehoud is, geconcludeerd worden dat de gevonden resultaten in acculturatierichtingen bij domeinen overeen komen met het onderscheid dat Arends-Tóth en Van de Vijver (2004) wat betreft acculturatierichtingen tussen publieke en private domeinen maken.
6.2.3. Acculturatierichting van de respondenten in neutrale domeinen Behalve private en publieke domeinen onderscheiden Arends-Tóth en Van de Vijver (2004) ook twee domeinen waarvan zij hebben ondervonden dat er daarin geen significante verschillen in waardering van de Nederlandse cultuur aan de ene kant en de Turkse cultuur aan de andere kant waar te nemen zijn, namelijk het ‘taal’ domein en het ‘kleding domein. Dit onderzoek heeft echter laten zien dat er bij deze domeinen bij de meerderheid van de Turkse en Marokkaanse respondenten wel acculturatierichtingen waar te nemen zijn. In de onderstaande tabel wordt dit schematisch weergegeven. Respondenten 1 Domeinen
2
3
4
5
6
Kleding
Culturele aanpassing
Culturele aanpassing
Culturele aanpassing
Cultuurbehoud
Taal
Culturele aanpassing
Culturele aanpassing
Culturele aanpassing
Culturele aanpassing
Geen acculturatierichting Culturele aanpassing
Geen acculturatierichting Culturele aanpassing
Tabel 6.5: Acculturatierichting van de respondenten in de neutrale domeinen van Arends-Tóth en Van de Vijver (2004)
Binnen het ‘kleding’ domein is er bij drie respondenten sprake van culturele aanpassing, bij een respondent sprake van cultuurbehoud en kon er bij twee respondenten geen acculturatierichting worden vastgesteld. Als gevolg hiervan kan er gesteld worden dat de acculturatie van de meeste respondenten binnen dit domein in de richting van culturele aanpassing wijst. Binnen het ‘taal’ domein is er bij zes respondenten sprake van culturele aanpassing. Als gevolg hiervan kan er gesteld worden dat de acculturatie van alle respondenten binnen dit domein in de richting van culturele aanpassing wijst. Als gevolg van het feit dat er zowel in het kleding domein als in het taal domein bij het merendeel van de respondenten een acculturatierichting waar te nemen is, kan er 147
geconcludeerd worden dat de bevindingen van het huidige onderzoek naar acculturatierichtingen voor deze twee domeinen niet overeen komen met de domeinspecificatie van Arends-Tóth en Van de Vijver (2004).
6.3.
Conclusie
Dit onderzoek had als doel twee vragen te beantwoorden. Het antwoord op de eerste vraag, namelijk “In welke richting gaat de acculturatie van de respondenten?” kan als volgt worden geformuleerd: -
De acculturatie van het merendeel van de onderzochte respondenten gaat in de richting van aanpassing aan de Nederlandse cultuur.
Wanneer de mate van culturele adaptatie aan de Nederlandse cultuur voor iedere respondent vergeleken wordt met de mate van adaptatie van de andere respondenten dient het antwoord genuanceerd te worden in de volgende zin: -
De acculturatie van drie respondenten gaat in de richting van cultuurbehoud en de acculturatie van drie respondenten gaat in de richting van culturele aanpassing. Hierbij is er aan de ene kant bij twee respondenten sprake van een sterke mate van culturele aanpassing en bij een respondent sprake van een zwakkere mate van culturele aanpassing en aan de andere kant is er hierbij bij een respondent sprake van een sterke mate van cultuurbehoud en bij twee respondenten sprake van een zwakkere mate van cultuurbehoud. Als alle respondenten tezamen worden bekeken kan er als gevolg hiervan gesteld worden dat de acculturatieweegschaal iets zwaarder is aan de kant van culturele aanpassing dan aan de kant van cultuurbehoud.
Uit het antwoord op de bovenstaande vragen kan geconcludeerd worden dat de mate van de adaptatie aan de Nederlandse cultuur en de richting van de acculturatie van de onderzochte Turken en Marokkanen in Nederland zeer gevarieerd is. Hoewel alle respondenten uit dit onderzoek in Tilburg geboren en opgegroeid zijn, verschillen zij van elkaar in de manier waarop zij omgaan met hun leven in Nederland. Er kan volgens de resultaten van dit onderzoek dus niet zonder meer worden uitgegaan van het feit dat de derde generatie Turken en Marokkanen niet geïntegreerd is in de Nederlandse samenleving net zo min als er van kan worden uitgegaan dat de derde generatie Turken en Marokkanen wel geïntegreerd is in de Nederlandse samenleving. Het antwoord op de tweede vraag van dit onderzoek, namelijk “Komen de gevonden resultaten in acculturatierichtingen bij domeinen overeen met het onderscheid dat ArendsTóth en Van de Vijver (2004) wat betreft acculturatierichtingen tussen publieke en private domeinen maken?” is: -
De gevonden resultaten in acculturatierichtingen bij domeinen komen in dit onderzoek overeen met het onderscheid dat Arends-Tóth en Van de Vijver (2004) wat betreft acculturatierichtingen tussen publieke en private domeinen maken. In publieke domeinen gaat de acculturatie van de meeste respondenten in de richting van culturele aanpassing en in private domeinen gaat de acculturatie van de meeste respondenten in de richting van cultuurbehoud. 148
Uit het antwoord op de tweede vraag kan geconcludeerd worden dat acculturatie binnen de impliciete theorieën van de respondenten net zoals volgens de domeinspecificatie van Arends-Tóth en Van de Vijver (2004) een unidimensioneel concept is waarbij mensen in private domeinen de neiging hebben om hun afkomstcultuur te behouden en in publieke domeinen de neiging hebben om zich aan de cultuur van het nieuwe land aan te passen.
149
150
7. LITERATUURLIJST 7.1. Geraadpleegde literatuur Arends-Tóth, J. (2003). Psychological acculturation of Turkish migrants in the Netherlands: issues in theory and assessment. Amsterdam: Dutch university Press Arends-Tóth, J. & Van de Vijver, F.J.R. (2003). Multiculturalism and acculturation: Views of Dutch and Turkish-Dutch. European Journal of Social Psychology 33, pp. 249-266. Arends-Tóth, J. & Van de Vijver, F.J.R. (2004). Domains and dimensions in acculturation: Implicit theories of Turkish-Dutch. International Journal of Intercultural Relations 28, pp. 19-35. Arends-Tóth, J., Van de Vijver, F.J.R & Poortinga, Y.P. (2006). The Influence of Method Factors on the Relation between Attitudes and Self-Reported Behaviors in the Assessment of Acculturation. European Journal of Psychological Assessment 22, pp. 4-12. Atkinson, R. (1998). The Life Story Interview. Gorham: University of Southern Maine. Bastemeijer, E.I. & Hutschemaekers, F.(2006). Spiegels in de tijd/ Dit is onze tijd. Tilburg: Centrum Buitenlandse Vrouwen. Berry, J.W. (1997). Lead Article. Immigration, acculturation and adaptation. Applied psychology: an International Review 46, pp. 5-68. Berry, J.W. (2005). Acculturation: Living successfully in two cultures. International Journal of Intercultural Relations 29, pp. 697-712. Bourhis, R.Y. et al. (1997). Towards an Interactive Acculturation Model: A Social Psychological Approach. International Journal of Psychology 32, 369-386. Chaitin, J. (2004). My story, my life, my identity. International journal of qualitative methods 3, pp. 1-16. Cook, C. (2005). Qualitative Methods. Texas: A&M University. Dagevos, J. (2005). Hoge (jeugd)werkloosheid onder etnische minderheden. Nieuwe bevindingen uit het LAS-onderzoek. Den Haag: Sociaal Cultureel Planbureau. Dagevos, J. & Gasthuizen, M. (2005). Niet-westerse allochtonen met een stabiele arbeidsmarktpositie: aantallen en ontwikkelingen. Den Haag: Sociaal Cultureel Planbureau. Edwards, M. & Lopez, S.J. (2006). Perceived Family Support, Acculturation, and Life Satisfaction in Mexican American Youth: A Mixed-Methods Exploration. Journal of Counseling Psychology 53, pp. 279-287.
151
Gijsberts, M. & Dagevos, J. (2005). Uit elkaars buurt. De invloed van etnische concentratie op integratie en beeldvorming. Den Haag: Sociaal Cultureel Planbureau. Halman, L., Luijkx, R. & Zundert, M. (2005). Atlas of European Values. Tilburg: Tilburg University. Hofstede, G. (1980). Culture’s consequences: International differences in work-related values. Beverly Hills: Sage Publications. Hutschemaekers, F. & Zarouali, Z. (1991). Als je het mij vraagt. Turkse en Marokkaanse meisjes aan het woord, in onderzoek en verhaal, over hun verleden, heden en toekomst. Tilburg: Centum Buitenlandse Vrouwen Kleijer, H. (2002). Levensverhalen. Naar een sociologie van de herinnering. Sociologische Gids 4, pp. 430-443. Koelemaij, F. (2006). Bekend maakt bemind. Onderzoek naar de contacten van Turken en Marokkanen in Tilburg, in samenhang met acculturatie, waargenomen discriminatie en welbevinden. Tilburg: Universiteit van Tilburg. Korzenny, F. & Abranavel, R. (1998). Acculturation: Conceptualization and Measurement. Quirk’s Marketing Research Review. Kosic, A., Mannetti, L.& Lackland, D. (2005). The role of majority attitudes towards outgroup in the perception of the acculturation strategies of immigrants. International Journal of Intercultural Relations 29, pp. 273-288. Kosic, A., Manneti, L. & Sam, L. (2006). Self-monitoring: A moderating role between acculturation strategies and adaptation of immigrants. International Journal of Intercultural Relations 33, 141-157. Maagdenberg, V. (Red.). (2004). Jaarrapport integratie 2004. Instituut voor SociologischEconomisch onderzoek. Martinez, S.D., Groeneveld, S. & Kruisbergen, E. (2002). Integratiemonitor 2002. Instituut voor Sociologisch-Economisch onderzoek. McAdams, D.P. (1995). The Life Story Interview. Northwestern University. McConnell, A.R. (2001). Implicit Theories: Consequences for Social Judgements of Individuals. Journal of Experimental Social Psychology 37, pp. 215-227. Montreuil, A. & Bourhis, R.Y. (2004). Acculturation orientations of competing host communities toward valued and devalued immigrants. International Journal of Intercultural Relations 28, pp. 507-532. Navas, M. et al. (2005). Relative Acculturation Extended Model (RAEM): New contributions with regard to the study of acculturation. International Journal of Intercultural Relations 29, pp. 21-37.
152
Niet langer met de ruggen naar elkaar. (2005). Den Haag: Raad voor Maatschappelijke Ontwikkeling (RMO). Ouarasse, O.A. & Van de Vijver, F.J.R. (2005). The role of demographic variables and acculturation attitudes in predicting sociocultural adaptation in Maroccans in the Netherlands. International Journal of Intercultural Relations 29, pp. 251-272. Oudenhoven, J.P., Prins, K.P. & Buunk, B.P. (1998). Attitudes of minority and majority members towards adaptation of immigrants. European Journal of Social Psychology 28, pp. 995-1013. Peacock, J.L. & Holland, D.C. (1993). The Narrated Self: Life Stories in Process. Ethos 21, pp. 367-383. Pels, T. (1998). Opvoeding in Marokkaanse gezinnen in Nederland: de creatie van een nieuw bestaan. Assen: Van Gorcum. Phalet, K., Lotringen, C. & Etzinger, H. (2000). Islam in de multiculturele samenleving. Utrecht: ERCOMER. Phalet, K., ter Wal, J. & Haker, F. (2004). Moslim in Nederland. Diversiteit en verandering in religieuze betrokkenheid: Turken en Marokkanen in Nederland 1998-2002. Den Haag: Sociaal Cultureel planbureau. Pierro, A. & Mannetti, L. (2004). The Social Cognition of Immigrants’ Acculturation: Effects and Need for Closure and the Reference Group at Entry. Journal of Personality and Social Psychology 86, pp. 296-813 Prins, K.S. (1996). Van ‘gastarbeider’ tot ‘Nederlander’; aanpassing van Marokkanen en Turken in Nederland. Proefschrift Rijksuniversiteit Groningen. Prins, K.S., Oudenhoven, J.P. & Buunk, B.P. (1996). Integratie van Marokkanen en Turken in Nederland. Nederlands tijdschrift voor de Psychologie 51, pp. 245-251. Redfield, R., Linton, R., & Herskovits, M. (1936). Memorandum on the study of acculturation. American Anthropologist 38, pp. 149-152. Reinsch, P. (2000). Measuring immigrant integration: Diversity in a Dutch City. Proefschrift Universiteit van Utrecht. Richmond, H.J. (2002). Learners’ Lives: A Narrative Analysis. The qualitative Report. Schalk-Soekar, S.R.G., Van de Vijver, F.J.R. & Hoogsteder, M. (2004). Attitudes toward multiculturalism and majority members in the Netherlands. International Journal of Intercultural Relations 28, pp. 533-550. Schwartz, J., Montgomery, M.J. & Briones, E. (2006). The Role of Identity in Acculturation among immigrant people: Theoretical propositions, Empirical Questions, and Applied recommendations. Human development 49, pp. 1-30.
153
Shadid, W.A. (1998). Grondslagen van de interculturele communicatie. Studieveld en werkterrein. Alphen aan den Rijn: Kluwen. Smith, E.R., Byrne, D. & Fielding, P.J. (1995). Interpersonal attraction as a function of extreme gender role adherence. Personal relationships 2, pp. 161-172. Spreiding in Nederland. (2005). Den Haag: Raad voor Maatschappelijke Ontwikkeling (RMO). Sternberg, R.L. et al. (1981). People's conceptions of intelligence. Journal of Personality and Social Psychology 41, pp. 37-55. Stevens, G.W.J. et.al. (2004). Patterns of psychologycal acculturation in adult and adolescent Moroccan immigrants living in the Netherlands. Journal of cross-cultural psychology 35, pp. 689-704. Tadmor, C.T. & Tetlock, P.E. (2006). Biculturalism. A Model of the Effects of SecondCulture Exposure on Acculturation and Integrative Complexity. Journal of Cross-Cultural Psychology 37, pp. 173-190. Tata, J. (2000). Implicit theories of account giving: influence of culture and gender. International Journal of Intercultural relations 24, pp. 437-454. Tesser, P.T.M. & Merens, C.S. (1999). Rapportage minderheden 1999: positie in het onderwijs en op de arbeidsmarkt. Sociaal Cultureel Planbureau. Veenman, J. (1996). Keren de kansen? De tweede generatie allochtonen in Nederland. Assen: Van Gorcum & Comp bv. Vedder, P. & Virta, E. (2005). Language, ethnic identity, and the adaptation of Turkish Immigrant youth in the Netherlands and Sweden. International Journal of Intercultural Relations 29, pp. 317-337. Verkuyten, M. & Thijs, J. (2002). Multiculturalism among minority and majority adolescents in the Netherlands, International Journal of Intercultural Relations 26, pp. 91-108. Zlobine, A. et al. (2006). Sociocultural adjustment of immigrants: Universal and groupspecific predictors. International Journal of Intercultural Relations 30, pp. 195-211.
154
7.2. Geraadpleegde internetbronnen Centraal Bureau voor de Statistiek (2005) http://www.cbs.nl/nl-NL/menu/themas/arbeid-inkomen-socialezekerheid/arbeidsmarkt/cijfers/default.htm
www.cbs.nl
http://www.cbs.nl/nl-L/menu/themas/dossiers/allochtonen/cijfers/default.htm Centraal Bureau voor de Statisitek (2007). www.cbs.nl http://statline.cbs.nl/StatWeb/Table.asp?STB=T&LA=nl&DM=SLNL&PA=37296ned& D1=a&D2=0,10,20,30,40,50,(l-1)-l&HDR=G1 (Geraadpleegd op 6-03-2007) Twintig eeuwen Nederland en de Nederlanders (Mendel, R., 2003) http://www.20eeuwennederland.nl/themas/Vreemdelingen (Geraadpleegd op 6-03-2007) Geert Hofstede™ Cultural Dimensions www.geert-hofstede.com (Geraadpleegd op 27-06-2007) World Values Survey (Morocco, 2001) www.worldvaluessurvey.org (Geraadpleegd op 6-08-2007)
155
156
8. TABELLEN EN FIGUREN LIJST 8.1. Tabellen TABEL 3.1: CLASSIFICATIE VAN ACCULTURATIEMODELLEN VOLGENS ARENDS-TÓTH EN VAN DE VIJVER (2004) 15 TABEL 3.2: DOMEINSPECIFICATIE VAN ARENDS-TÓTH EN VAN DE VIJVER (2004) .................................................18 TABEL 4.1: ACHTERGRONDVARIABELEN VAN DE RESPONDENTEN ..........................................................................33 TABEL 5.1: ACCULTURATIERICHTING VAN RESPONDENT 1 PER LEVENSDOMEIN .....................................................53 TABEL 5.2: ACCULTURATIERICHTING VAN RESPONDENT 2 PER LEVENSDOMEIN .....................................................74 TABEL 5.3: ACCULTURATIERICHTING VAN RESPONDENT 3 PER LEVENSDOMEIN .....................................................90 TABEL 5.4: ACCULTURATIERICHTING VAN RESPONDENT 4 PER LEVENSDOMEIN ...................................................104 TABEL 5.5: ACCULTURATIERICHTING VAN RESPONDENT 5 PER LEVENSDOMEIN ..................................................116 TABEL 5.6: ACCULTURATIERICHTING VAN RESPONDENT 6 PER LEVENSDOMEIN ..................................................138 TABEL 6.1: OVERZICHT VAN DE ACCULTURATIERICHTINGEN VAN DE RESPONDENTEN .........................................139 TABEL 6.2: ACCULTURATIERICHTING VAN DE RESPONDENTEN EN MATE VAN CULTURELE AANPASSING RESPONDENTEN IN VERGELIJKING MET ANDEREN ........................................................................................142 TABEL 6.3: ACCULTURATIERICHTING VAN DE RESPONDENTEN IN DE PRIVATE DOMEINEN VAN ARENDS-TÓTH EN VAN DE VIJVER (2004)................................................................................................................................144 TABEL 6.4: ACCULTURATIERICHTING VAN DE RESPONDENTEN IN DE PUBLIEKE DOMEINEN VAN ARENDS-TÓTH EN VAN DE VIJVER (2004)................................................................................................................................146 TABEL 6.5: ACCULTURATIERICHTING VAN DE RESPONDENTEN IN DE NEUTRALE DOMEINEN VAN ARENDS-TÓTH EN VAN DE VIJVER (2004)................................................................................................................................147
8.2. Figuren FIGUUR 3.1: ACCULTURATIEMODEL VAN BERRY (1997) ........................................................................................14 FIGUUR 3.2: VERGELIJKING SCORES NEDERLAND EN TURKIJE OP DIMENSIES HOFSTEDE (WWW.GEERTHOFSTEDE.COM). ...........................................................................................................................................21 FIGUUR 3.3: VERGELIJKING SCORES NEDERLAND EN MAROKKO OP DIMENSIES HOFSTEDE (WWW.GEERTHOFSTEDE.COM). ...........................................................................................................................................22 FIGUUR 3.4: VERGELIJKING SCORES TURKIJE EN MAROKKO OP DIMENSIES HOFSTEDE (WWW.GEERTHOFSTEDE.COM). ...........................................................................................................................................23 FIGUUR 6.1: AANTAL DOMEINEN WAARIN ER PER RESPONDENT SPRAKE IS VAN CULTUURBEHOUD, BICULTURALISME EN CULTURELE AANPASSING. ..........................................................................................140
157
158
9. BIJLAGEN 9.1. Vragenlijst Introductie Het CBV bestaat dit jaar 25 jaar. Dit willen we aan het eind van het jaar gaan vieren. Voor die viering willen we een aantal activiteiten organiseren. We willen onder andere een boekje maken waarin levensverhalen staan van Turkse en Marokkaanse vrouwen. Dat is 15 jaar geleden ook gedaan toen het CBV 10 jaar bestond. Het CBV wil graag te weten komen hoe het leven van de vrouwen uit het vorige boekje tot nu toe is gelopen en of het leven van de jongere generatie Turkse en Marokkaanse vrouwen er hetzelfde uitziet als het leven van de vrouwen die 10 jaar geleden geïnterviewd zijn. Daarom is mij gevraagd om gesprekken te voeren met Turkse en Marokkaanse vrouwen zoals u. We willen heel graag weten hoe u leven en verleden eruit zien, waar u zich mee bezig houdt, wat u belangrijk vindt in het leven en hoe u over de toekomst denkt. Ik wil u straks dan ook een heleboel vragen gaan stellen over u, en over de dingen die u doet in het leven. Omdat we heel graag willen weten hoe u over een aantal dingen denkt, zal ik u veel ‘waarom’ vragen stellen. Dus wees voorbereid dat ik misschien soms een beetje door zal zeuren Als er vragen bij zijn die u niet duidelijk vindt, zeg het dan gerust. Dan herhaal ik de vraag of probeer ik uit te leggen wat we bedoelen. Als er vragen zijn waar u geen antwoord op wilt geven, kunt u dat ook altijd zeggen. Ik denk dat we zo ongeveer een uur of anderhalf uur bezig zullen zijn. Als u het interview op een gegeven moment te lang vindt duren, moet u het vooral zeggen. Dan kunnen we een pauze nemen, of het interview eventueel een andere keer afmaken. Ik wou ook even melden dat het interview twee doelen heeft. Het dient namelijk wetenschappelijk te zijn en ook levensverhalen tevoorschijn te halen. Hierdoor komt de vragenlijst misschien een beetje wetenschappelijk over. Maar we willen graag dat u zoveel mogelijk vertelt. Als u anoniem wenst te blijven, zal dat gerespecteerd worden.
Achtergrondinformatie Ik wil u eerst graag een paar algemene vragen stellen over uzelf en over waar u vandaan komt. 1. Wanneer bent u geboren? 2. Waar bent u geboren? 3. Wanneer is uw opa naar Nederland gekomen? 4. Wat was de reden voor uw opa om naar Nederland te komen? 5. Wanneer is uw oma naar Nederland gekomen? 159
6. 7. 8. 9. 10. 11. 12. 13. 14. 15. 16. 17. 18. 19. 20. 21. 22.
Wat was de reden voor uw oma om naar Nederland te komen? Uit welk gebied in Turkije/Marokko is uw familie afkomstig? Welke taal spreekt u met uw ouders? Wat is het beroep van uw ouders? Heeft u broers en/of zussen? (indien nee, door naar vraag 15) Hoeveel broers en/of zussen heeft u? Welke taal of talen spreekt u met uw broers en/of zussen? Bent u getrouwd? (indien nee door naar vraag 18) Welke taal of talen spreekt u met uw man/vrouw? Waar komt uw man/vrouw oorspronkelijk vandaan? Hoe belangrijk is het voor u dat uw man/vrouw deze afkomst heeft; zeer onbelangrijk, onbelangrijk, niet belangrijk en ook niet onbelangrijk, belangrijk of zeer belangrijk? (indien onbelangrijk, door naar vraag 21) Waarom is het voor u van belang dat uw man/vrouw deze afkomst heeft? Heeft u kinderen? (indien nee, door naar vraag 23) Hoeveel kinderen heeft u? Welke taal of talen spreekt u met uw kinderen? Hangt u op dit moment een geloof aan? (indien nee, door naar vraag 25) Welk geloof hangt u aan?
School Nu we wat meer over uzelf te weten zijn gekomen willen we graag ingaan op de wijze waarop uw leven er uitziet wat betreft werk en school. 23. Welke opleidingen heeft u in uw leven gevolgd? 24. Volgt u op dit moment een opleiding of zit u op dit moment nog op school? (indien nee, door naar vraag 38) 25. Welke opleiding volgt u? 26. Waarom bent u deze opleiding gaan volgen? 27. Op welke school zit u? 28. Welke taal of talen spreekt u op school? 29. Wat vindt u het leukste aan school? 30. Waarom vindt u dat het leukste? 31. Wat vindt u het minst leuke aan school? 32. Waarom vindt u dat het minst leuke? 33. In welke mate is uw familie er voor u indien u advies nodig heeft ten aanzien van school; in zeer kleine mate, in kleine mate, in matige mate, in grote mate of in zeer grote mate? 34. Kunt u uitleggen waarom u dat gevoel heeft? 35. In welke mate zijn uw vrienden er voor u indien u advies nodig heeft ten aanzien van school; in zeer kleine mate, in kleine mate, in matige mate, in grote mate of in zeer grote mate? 36. Kunt u uitleggen waarom u dat gevoel heeft? 37. Krijgt u van uw vrienden en familie wel of niet genoeg tijd om te studeren? 38. Hoe belangrijk is het volgen van een opleiding voor u; zeer onbelangrijk, onbelangrijk, niet belangrijk en ook niet onbelangrijk, belangrijk of zeer belangrijk? 39. Kunt u uitleggen waarom u dat vindt?
160
40. Hoe belangrijk is het voor uw familie dat u een opleiding volgt; zeer onbelangrijk, onbelangrijk, niet belangrijk en ook niet onbelangrijk, belangrijk of zeer belangrijk? 41. Waarom is dat voor uw familie (on)belangrijk? 42. Hoe belangrijk is het voor uw vrienden dat u naar een opleiding volgt; zeer onbelangrijk, onbelangrijk, niet belangrijk en ook niet onbelangrijk, belangrijk of zeer belangrijk? 43. Waarom is dat voor uw familie (on)belangrijk? 44. Bent u van plan om in de toekomst nog een opleiding te volgen? 45. Waarom wel/niet? (indien niet, door naar vraag 52) 46. Welke opleiding bent u van plan in de toekomst te volgen? (indien ‘weet niet’, door naar vraag 52) 47. Waarom wenst u deze opleiding te volgen? 48. Ondersteunt uw familie u wel of niet in uw keuze om deze opleiding te gaan volgen? 49. Waarom wel/niet? 50. Ondersteunen uw vrienden u wel of niet in uw keuze om deze opleiding te gaan volgen? 51. Waarom wel/niet? Werk Zoals ik eerder heb vermeld, willen wij ook graag meer te weten komen over de plaats die werk in uw leven inneemt. 52. Werkt u? (indien nee, door naar vraag 74) 53. Welk werk doet u? 54. Was het heel moeilijk, moeilijk, niet moeilijk en ook niet makkelijk, makkelijk of heel makkelijk om aan deze baan te komen? 55. Kunt u uitleggen waarom dat zo was? 56. Welke taal of talen spreekt u op uw werk? 57. Waarom bent u dit werk gaan doen? 58. Is dit werk wat u altijd al heeft willen doen? (indien ja, door naar vraag 60) 59. Wat voor werk had u altijd al willen doen? 60. Waarom heeft u altijd al dit werk willen doen? 61. Wat vindt u het leukste aspect van uw werk? 62. Waarom vindt u dat het leukste? 63. Wat vindt u het minst leuke aspect van uw werk? 64. Waarom vindt u dat het minst leuke? 65. Bent u tevreden met uw werk? 66. Waarom bent u wel/niet tevreden met uw werk? 67. In welke mate is uw familie er voor u indien u advies nodig heeft ten aanzien van uw werk; in zeer kleine mate, in kleine mate, in matige mate, in grote mate of in zeer grote mate? 68. Kunt u uitleggen waarom u dat gevoel heeft? 69. In welke mate zijn uw vrienden er voor u indien u advies nodig heeft ten aanzien van uw werk; in zeer kleine mate, in kleine mate, in matige mate, in grote mate of in zeer grote mate? 70. Kunt u uitleggen waarom u dat gevoel heeft?
161
71. Lukt het u om uw werk, uw gezin en uw huishouden met elkaar te combineren? 72. Krijgt u daar hulp bij? (indien nee, door naar vraag 74) 73. Van wie krijgt u daar hulp bij? (door naar vraag 76) 74. Denkt u dat u, indien u dat zou willen, een baan zou kunnen krijgen? 75. Waarom denkt u van wel/niet? 76. Hoe belangrijk is het maken van een carrière voor u; zeer onbelangrijk, onbelangrijk, niet belangrijk en ook niet onbelangrijk, belangrijk of zeer belangrijk? 77. Kunt u uitleggen waarom u dat vindt? 78. Hoe belangrijk is het voor uw vrienden dat u een carrière maakt:; zeer onbelangrijk, onbelangrijk, niet belangrijk en ook niet onbelangrijk, belangrijk of zeer belangrijk? 79. Waar aan merkt u dat? 80. Hoe belangrijk is het voor uw familie dat u een carrière maakt:; zeer onbelangrijk, onbelangrijk, niet belangrijk en ook niet onbelangrijk, belangrijk of zeer belangrijk? 81. Waar aan merkt u dat? 82. Krijgt u van uw familieleden en vrienden wel of niet genoeg tijd om te werken? 83. Heeft u in uw leven voordat u deze baan had ook ander werk gedaan? 84. Welk werk heeft u gedaan? 85. Zou u later willen werken? (indien ja, door naar vraag 87) 86. Waarom zou u later niet willen werken? (door naar vraag 89) 87. Wat voor werk zou u dan willen doen? 88. Waarom zou u dat werk willen doen? (door naar vraag 92) 89. Zou u dan iets anders willen doen? (indien nee, door naar vraag 92) 90. Wat zou u dan willen doen? 91. Waarom zou u dat willen doen? Vrije tijd We gaan het nu hebben over vrije tijd, dat wil zeggen de tijd die u niet besteedt aan school, huiswerk, huishouden of het werk. Met andere woorden de tijd waarin u min of meer zelf kunt bepalen wat u gaat doen. 92. Heeft u hobby's? (indien nee, door naar vraag 94) 93. Wat zijn uw hobby’s? 94. Brengt u uw vrije tijd nooit, soms, regelmatig, vaak, of heel vaak, thuis door? 95. Als u thuis bent, hoe brengt u dan uw vrije tijd meestal door? 96. Brengt u uw vrije tijd nooit, soms, regelmatig, vaak, of heel vaak, buitenshuis door? (indien nooit, door naar vraag 98) 97. Wat doet u meestal in de vrije tijd die u buitenshuis doorbrengt We willen ook graag ingaan op de mensen waarmee u in uw vrije tijd omgaat. 98. Met wie gaat u in uw vrije tijd het liefst om? Met vrienden, met familie of net zo graag met vrienden als met familie? 99. Waarom heeft u dat het liefst? 100. Hoe belangrijk is uw familie voor u?
162
101. 102. 103. 104. 105. 106. 107. 108. 109. 110. 111. 112. 113. 114.
Kunt u uitleggen waarom dat zo is? Hoe belangrijk zijn uw vrienden voor u? Kunt u uitleggen waarom dat zo is? Wat doet u meestal in de vrije tijd die u met vrienden doorbrengt Waar praat u met uw vrienden meestal over? In welke taal of talen spreekt u meestal met uw vrienden? Zijn er mensen bij wie u altijd, zowel bij vreugde als bij verdriet terecht kan? (indien nee, door naar vraag 111) Hoeveel mensen zijn dat? Hoe heeft u deze personen leren kennen? Bijvoorbeeld via werk, school, familie etc? Waar komen deze mensen oorspronkelijk vandaan? Hoe belangrijk vindt u het om vrienden met dezelfde culturele achtergrond als uzelf te hebben? Waarom vindt u het wel/niet belangrijk om vrienden met dezelfde culturele achtergrond als uzelf te hebben? Vindt u het belangrijk om vrienden met een andere culturele achtergrond als uzelf te hebben? Waarom vindt u het wel/niet belangrijk om vrienden met een andere culturele achtergrond als uzelf te hebben?
Wonen Naast werk, school en vrije tijd heeft ook de omgeving waarin men leeft vaak een grote invloed op personen. Om een zo goed mogelijk beeld van u te krijgen willen we graag ook daarop ingaan. 115. In welke buurt van Tilburg woont u? 116. Vindt u het heel prettig, prettig, niet prettig maar ook niet vervelend, vervelend of zeer vervelend om in die buurt te wonen? 117. Kunt u uitleggen waarom u het wel of niet prettig vindt om daar te wonen? 118. Hoe vaak heeft u contact met uw buren; nooit, soms, regelmatig, vaak of heel vaak? (indien nooit, door naar vraag 121) 119. Heeft u goede of slechte contacten met uw buren? 120. Kunt u uitleggen waarom deze contacten goed/slecht zijn? 121. Hoe belangrijk vindt u het om goede contacten met uw buren te hebben; heel belangrijk, belangrijk, niet belangrijk en ook niet onbelangrijk, onbelangrijk of heel onbelangrijk? 122. Waarom is het wel/niet belangrijk voor u om goede contacten met uw buren te hebben? Nu we het hebben gehad over de buurt waarin u woont, willen we graag te weten komen hoe u het vindt om in Nederland te wonen en wat uw band met Turkije is. 123. Welke aspecten van de Turkse/Marokkaanse cultuur mist u in uw leven in Nederland? 124. Welke aspecten van de Nederlandse cultuur zou u missen indien u in Turkije/Marokko zou wonen?
163
125. 126. 127. 128. 129. 130. 131. 132. 133. 134. 135. 136.
Zou u altijd in Nederland willen blijven wonen? Waarom wel/niet? (indien wel, door naar vraag 130) Waar zou u dan willen wonen? (indien Turkije, door naar vraag 129) Zou u ooit in Turkije/Marokko willen gaan wonen? Waarom zou u wel/niet in Turkije/Marokko willen wonen? Hoe vaak gaat u terug naar Turkije/Marokko; nooit, soms, regelmatig, vaak of zeer vaak ? (indien nooit, door naar vraag 132) Wat doet u meestal als u in Turkije/Marokko bent? Wonen er daar nog familieleden of vrienden van u? (indien nee, door naar vraag 135) Mist u deze mensen wel of niet? Waarom mist u deze mensen? Over het geheel genomen, voelt u zich dan meer Nederlands, meer Turks/Marokkaans geen van beiden of voelt u zich net zo Nederlands als Turks/Marokkaans ? Kunt u uitleggen waarom u zich zo voelt?
Persoonlijkere vragen Voordat we het interview afsluiten wil ik u graag nog een aantal wat persoonlijkere vragen stellen. 137. 138. 139. 140. 141. 142. 143. 144. 145. 146. 147. 148. 149. 150.
Hoe is uw leven tot nu toe in grote lijnen verlopen? Wat zijn uw mooiste herinneringen? Bent u tevreden met uw leven op dit moment? Waar bent u wel/niet tevreden mee? Zou u later willen trouwen? Waarom wel/niet? (indien niet, door naar vraag 144) Welke eigenschappen heeft de voor u, ideale echtgenoot/echtgenote? Zou u later kinderen willen krijgen? Waarom wel niet? Zou u willen dat uw kinderen de Turkse/Marokkaanse cultuur en traditie voortzetten? Waarom wel/niet? Hoe wenst u dat uw leven er over 10 jaar uitziet? Wat is voor u het belangrijkst in het leven, wat is uw levensmotto? En tenslotte, heeft u nog een boodschap aan de lezers?
Het interview is nu afgelopen. Hartelijk bedankt voor het vertellen van uw levensverhaal. Om u te bedanken willen wij u graag een levensverhalenbundel en een cadeaubon geven bij het jubileum. We zullen u op de hoogte houden van de datum daarvan. Ook wilt u misschien uw levensverhaal lezen en commentaar geven voordat het gepubliceerd wordt. Wanneer zullen we hiervoor afspreken? Indien u anoniem wenst te blijven vindt u het misschien leuk om zelf een pseudoniem uit te kiezen. Ten slotte willen we graag een foto van u in het boek plaatsen. Als u dat niet wil, dan kunt u zelf kiezen wat u daarvoor in de plaats in het boek wil zetten. Bijvoorbeeld een gedicht of een tekening, of een foto van een belangrijk object voor u.
164
Daarvoor hebben we wel uw adresgegevens nodig. Voornaam: Achternaam: Straat: Huisnummer: Postcode: Stad: Telefoonnummer:
165
9.2. Verhalen van respondenten 9.2.1. Verhaal respondent 1 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24 25 26 27 28 29 30 31 32 33 34 35 36 37 38 39 40 41 42 43
Maak de juiste keuzes voor jezelf! Respondent 1. Ze is spontaan, open en romantisch. Ze is bijna klaar met de middelbare school en ziet haar toekomst al helemaal voor zich. Hier volgt haar verhaal. Het verhaal van een wijze dromer. Ik heb een fijne jeugd gehad. Samen met mijn nicht Mariam hebben we vele mooie momenten beleefd. Zij was, is en zal voor altijd mijn beste vriendin en mijn vertrouwenspersoon zijn. We hebben elkaar altijd in alles gesteund. Ook van mijn ouders heb ik altijd veel steun gekregen. Als ik maar mijn best op school deed en dat heb ik altijd gedaan. Op de basisschool waren mijn leraren zeer enthousiast over mij. Ze vonden me een leuke en spontane meid. Na de basisschool ben ik havo gaan doen op het Willem II College. Het is daar heel gezellig. Ik kan goed met mensen opschieten. Zowel met Marokkanen als met Turken en Nederlanders. Ook met mijn leraren heb ik een goede band. Op school kent bijna iedereen me. Ik heb daar veel geleerd. Ik heb geleerd over de verschillende groepen die er op school zijn en de relatie die deze tot elkaar hebben. Ik heb geleerd om aan mijn toekomst te denken, om verantwoordelijkheid te nemen voor mezelf en om mijn eigen keuzes te maken. Nu ben ik zeventien en zit ik in vier havo. Volgend jaar zal ik mijn eindexamen halen. Als ik klaar ben met de havo ga ik een HBO studie volgen. Ik kan niet wachten om daar mijn diploma voor te behalen. Daarna wil ik een standaard van acht tot vijf baan zodat ik veel tijd voor mijn toekomstige man en kinderen over houd. Voor de toekomst is het denk ik heel erg belangrijk om naar school te gaan. Mijn moeder heeft me geleerd om goed na te denken bij elke stap die ik neem en ik ben van plan om alles in te zetten om school op de juiste manier af te sluiten. Ik doe daar heel erg mijn best voor. Ik leer me vaak kapot voor een vijfje of een zesje. Ik krijg wat school betreft gelukkig veel steun van mijn moeder die veel ervaring heeft met het Nederlandse schoolsysteem. Mijn moeder is net mijn beste vriendin. Ik vertel haar letterlijk alles. We zijn heel open met elkaar. Zij is in Nederland opgegroeid en weet daarom hoe ik denk en wat ik zie in de wereld. Als ze van de eerste generatie was geweest dan zou ze de denkbeelden van Marokko hebben gehad. Dan was de kloof tussen mijn moeder en ik groter geweest. Mijn zusje en mijn kinderen zal ik waarschijnlijk nog beter begrijpen dan mijn moeder mij begrijpt. Ik heb namelijk dingen meegemaakt die mijn moeder weer niet heeft meegemaakt. Wanneer mijn zusje later in de pubertijd zit, zal zij altijd bij mij terecht kunnen. Zo ben ik namelijk. Als er iemand pijn heeft of hulp nodig heeft dan vergeet ik alles waarmee ik op dat moment bezig ben, want dan moet ik er eerst voor die persoon zijn. Als het daarna beter met die personen gaat, dan word ik daar zo gelukkig van. Soms moet ik wel oppassen dat ik mezelf niet vergeet. Dan is het zoveel. Teveel. Op zulke momenten ga ik vaak schoenen kopen. Elke keer als ik een schoenenwinkel binnenloop dan moet ik er gewoon nog een paar aanschaffen. Mijn kast puilt ervan uit.
166
44 45 46 47 48 49 50 51 52 53 54 55 56 57 58 59 60 61 62 63 64 65 66 67 68 69 70 71 72 73 74 75 76 77 78 79 80 81 82 83 84 85 86 87 88 89 90 91 92 93
Vorig jaar heb ik veel schoenen gekocht. Het was een moeilijk jaar. Een neefje van mij is toen overleden. Hij was negen jaar oud. Het kwam hard bij mij aan. Zijn zusje is nu ook ziek. Elke dag wens ik dat ze beter wordt. Dat ze geen operaties meer hoeft te ondergaan. In hetzelfde jaar hebben zowel mijn oom als mijn vader in het ziekenhuis gelegen. Gelukkig is dat goed afgelopen. Ik ging elke dag dat ze er lagen bij ze langs. Ik denk dat mijn familie en ik samen een reden vormden voor ze om te vechten om in leven te blijven. Ik weet nu, na alles wat er gebeurd is, hoe belangrijk het is om de juiste keuzes te maken. We leven maar een keer en het leven kan elk moment afgelopen zijn. Een aantal van mijn vroegere Marokkaanse vriendinnen hadden andere gedachtes en doelen in het dagelijkse leven. Ik wilde ze eigenlijk niet verliezen maar ik heb toch besloten mijn eigen weg te volgen. Ik ben nu blij dat ik dat gedaan heb. Ik volg mijn eigen dromen. Trouwen is mijn grootste droom. Het is ook de droom van mijn moeder voor mij. Ik ben de oudste van haar kinderen en zal dus als eerste trouwen. We zien het al helemaal voor ons. Een groot trouwfeest waarvoor iedereen zal worden uitgenodigd. Ik zal de prinses en het hoogtepunt van de dag zijn. Alles zal voor mij worden geregeld. Ik wil het zo graag meemaken. Ik kan niet wachten! Ik kijk ook heel erg vooruit naar het krijgen van kinderen. Kinderen zijn zo mooi. Het is iets van jou en de persoon waarvan je houdt. Het is het symbool van de liefde tussen twee mensen. Ik ben echt romantisch en bij het horen van het woord kinderen begin ik al meteen te dromen. Ik zal mijn moeder en mijn schoonmoeder er ook blij meemaken want zij zullen oma worden en dat geweldig vinden. Als er over Dounia gesproken wordt dan spreekt men al snel over ‘huisje, boompje, beestje’. Later heb ik samen met mijn man een knus huisje waarin boven alles de liefde zal heersen. Ik kijk ernaar uit en droom ervan. Ik weet natuurlijk nog niet hoe het zal zijn en met welke man ik zal trouwen. Het is zo spannend en wazig allemaal. Ik heb wel heel veel eisen ten aanzien van de man waarmee ik ga trouwen. Hij moet betrouwbaar, eerlijk, Moslim en gelovig zijn. We moeten samen kunnen lachen, het moet gezellig zijn. Ik wens een man waarmee ik alles kan delen zodat ik me nergens voor hoef te schamen en me veilig en beschermd bij hem kan voelen. Ik wil ook dat zijn familie heel open is en dat zijn familie en mijn familie goed met elkaar kunnen opschieten. Ze zullen mij moeten accepteren zoals ik ben. We leven nu in 2006. Vroeger werden Marokkaanse mensen vaak uitgehuwelijkt. Nu trouwen de meeste Marokkaanse stelletjes pas als ze elkaar beter hebben leren kennen. Wel zijn er nog altijd veel roddels. Ik denk daarom goed na bij wat ik doe. Als ik een jongen leer kennen dan denk ik altijd eerst “Zou ik een toekomst met hem kunnen hebben?”. En pas als het antwoord op deze vraag positief is, zou ik het er misschien op wagen. Als ik verliefd ben op iemand waarvan ik weet dat een gedeelde toekomst onmogelijk is, dan wacht ik af. De verliefdheid gaat dan vanzelf over. Maar soms wil ik me niets aantrekken van roddels. Het is mijn leven en het zijn mijn keuzes. Het is tussen mij en God. Als een jongen mij leuk vindt en echt voor me gaat dan luistert hij niet naar roddels. We leven in de tijd van nu. In de tijd van nu hoort een jongen uit zichzelf naar je toe te komen en je te willen kennen. In de tijd van nu ken je elkaar al voor een lange tijd voordat je trouwt en is trouwen een gezamenlijke beslissing. We moeten ons eigen leven kunnen leiden. Ons niet laten beïnvloeden door anderen en tegelijkertijd onze ouders niet teleurstellen. We moeten niet alleen om onszelf geven. Als we proberen te bereiken wat we willen bereiken zal God het ons geven. Ieder mens dat lief heeft zal geliefd zijn bij de mensen. God beloont ons daarvoor. Mijn levensmotto is dan ook
167
94 95 96 97
bereiken wat ik wil bereiken. Mijn opleiding afronden, trouwen en iets van mezelf aan de samenleving meegeven. Ik zou heel graag een voorbeeld willen zijn voor de Marokkanen in Nederland. Net als mijn moeder die hier heel bekend is. Aicha dat is een voorbeeld. Als zakenvrouw, als moeder en als vrouw.
168
9.2.2. Verhaal respondent 2 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24 25 26 27 28 29 30 31 32 33 34 35 36 37 38 39 40 41 42 43 44 45 46 47
Dit is het verhaal van respondent 2. Ze is 17, open, spontaan, weet wat ze wil en heeft boven alles mensen lief. Haar verhaal is het verhaal van een jonge vrouw die op het punt staat belangrijke keuzes te maken. Sta open en toon respect! Ik ben tevreden met mijn leven. Het lukt mij steeds te bereiken waar ik op hoop. Ik ben tot nu toe altijd gelukkig geweest. Af en toe waren er dipjes, maar daar heb ik altijd weer uit weten te komen. Soms word ik bang dat het mis gaat omdat alles altijd precies gaat zoals ik het wil en zoals ik het denk. Alles gaat dan zo erg de goede kant op dat ik me afvraag hoe lang dat nog kan duren. Op dit moment zit ik op de havo en werk ik bij een mailorder bedrijf. Het is een baan die niet bij mij past. Ik vind het moeilijk om te accepteren dat er mensen boven me staan die mij bevelen geven. Ik ben vrij opgevoed en in de discussies die we thuis hebben heeft iedereen zijn eigen mening. Ik ben groot gebekt en als ik het ergens niet mee eens ben heb ik de neiging om dat te zeggen. Ik heb nu geleerd om mezelf op het werk en op school in te houden. Ik heb me leren beheersen. Later zal ik ook voor een baas moeten werken en het is goed dat ik nu weet hoe dat gaat. Wanneer ik klaar ben met de havo wil ik naar het HBO gaan en mocht het zo zijn dat ik de mogelijkheid krijg om nog verder te studeren dan wil ik dat zeker doen. Voor mijn ouders is het heel belangrijk dat ik ver kom in mijn studies. Ze willen graag dat ik waarmaak wat voor hen onmogelijk was. Maar ik ben wel vrij om te kiezen wat ik wil studeren. Bij veel Marokkaanse gezinnen zeggen ouders tegen hun kinderen: “Je moet dokter worden!”. In onze familie is het vooral van belang dat we een goede opleiding volgen en dat we als gevolg daarvan een goede baan krijgen, als basis in het leven. Ik heb een tante, het zusje van mijn moeder die een universitaire studie rechten heeft gedaan. Vroeger wou ik ook advocaat worden. Zij was en is nog steeds mijn grote voorbeeld. Ik heb een hele goede band met haar. Ik kan alles tegen haar zeggen en als ik ergens mee zit dan fiets ik vaak eventjes naar haar toe om erover te praten. Maar naar mate ik ouder werd begreep ik dat advocaat worden makkelijker was gezegd dan gedaan. Bovendien merkte ik dat advocaat niet echt een baan was die bij mij zou passen. Ik heb nu, nadat ik twee jaar lang studiebeurzen heb bezocht, besloten om sociaal juridische dienstverlening te doen. Ik wil met rechten bezig zijn maar ook met mensen. Ik wil iets goeds doen. Iets waar mensen wat aan hebben. Ik ben iemand die graag en makkelijk met mensen in contact komt. Mijn vriendinnen zijn dan ook mijn grootste hobby. Ik hoop dat het voor mijn broertje en mijn zusje net zo goed zal gaan als het voor mij is gegaan wat vriendschap en school betreft. De geboorte van mijn broertje en zusje kan ik me nog erg goed herinneren. Ik vond het zo mooi om mee te maken, dat nieuwe leven. Ik ben altijd erg zorgzaam geweest als oudere zus. Ik probeer mijn broertje en mijn zusje zoveel mogelijk bij te brengen en te behoeden voor de gevaren van het leven. Mijn broertje gaat straks naar de middelbare school en ik wil niet dat hij in de criminaliteit terecht komt. Ik zeg vaak tegen hem dat hij zijn vrienden goed moet uitkiezen, dat niet iedereen te vertrouwen is. Ik hoop ook dat ik door te studeren een voorbeeld voor hen zal zijn. Mijn tante was mijn 169
48 49 50 51 52 53 54 55 56 57 58 59 60 61 62 63 64 65 66 67 68 69 70 71 72 73 74 75 76 77 78 79 80 81 82 83 84 85 86 87 88 89 90 91 92 93 94 95
voorbeeld. Omdat ik zag dat zij het kon, dacht ik: “Dat wil ik ook!”. Misschien kan ik voor mijn broertje en mijn zusje hetzelfde betekenen als wat mijn tante voor mij betekend heeft. Naast mijn tante heeft ook mijn beste vriendin een belangrijke rol in mijn leven gespeeld. Zij is half Duits, half Nederlands. Ik ken haar al veertien jaar. Ik ben opgegroeid in een buurt in Tilburg Noord die nu een getto aan het worden is. Toen ik daar woonde was dat nog niet het geval. Mijn vriendin woonde twee flats naast de onze. Voor haar flat was er een speeltuin en daar heb ik haar al spelend leren kennen. Toen we naar de basisschool gingen, kwamen we in dezelfde klas terecht. Sindsdien is het altijd dik aangeweest tussen ons. We gingen zo erg in elkaar op dat we zelfs concurrenten van elkaar werden. We gingen teveel op elkaar letten, wouden beter presteren dan de ander en speelden alleen nog met zijn tweetjes. De rest van de wereld bestond niet meer. Ze hebben toen geprobeerd om ons in verschillende klassen te plaatsen, maar zagen al snel dat wij zonder elkaar niet goed functioneerden. Uiteindelijk zijn we dus weer in dezelfde klas terecht gekomen met de bedoeling nooit meer uit elkaar te gaan. Ik heb veel vrienden van veel verschillende nationaliteiten en voel me in Nederland thuis. Als ik in Marokko ben dan mis ik heel Nederland. Ik hou er van om mijn familie daar te bezoeken en geniet van de zon, de zee en het strand, maar ik mis dan wel veel. Ik ben daar eigenlijk niet meer of minder dan een toerist op vakantie die een nieuwe wereld instapt. Ik weet niet of ik ooit in Marokko zou willen wonen. Ik vraag me dan altijd af wat ik daar zou moeten gaan doen. Mijn taalbeheersing van het Marokkaans is voldoende maar ik denk niet dat ik het daar in mijn eentje zou volhouden. Ik heb er veel familie, maar ik mis mijn oma in Nederland bijvoorbeeld sneller dan mijn oma in Marokko. Mijn oma in Nederland ken ik goed en zie ik vaak waardoor we een sterke band hebben ontwikkeld. Mijn familie in Marokko zie ik daarentegen bijna nooit waardoor ik niet kan zeggen dat ik ze echt mis. Dan zou ik liegen. In Marokko ben ik de toerist, de Europeaan, de buitenlander en in Nederland de allochtoon, de Marokkaan. Ik leef dus tussen twee werelden in en dat vind ik het moeilijkste van mijn leven in Nederland. Ik spreek goed Nederlands, ik ben in Tilburg geboren en ben dus zoals elke Tilburger eigenlijk een echte ‘kruikenzeiker’ zoals ze Tilburgers noemen, maar toch word ik niet zo gezien. Ik hoop dat het voor mijn kinderen beter zal zijn. Maar ben bang van niet. Het zal waarschijnlijk altijd zo blijven. Er zullen altijd botsingen voorkomen die duidelijk zullen maken dat we geen autochtonen zijn. Ik accepteer dat nu en heb er mee leren leven. Mensen kunnen mij zien als Marokkaans of als Nederlands, de keuze is aan hun. Maar ik heb mijn eigen identiteit, mijn eigen mening, los van mijn nationaliteit en van de mening van anderen. Het gaat er uiteindelijk om dat ik in staat ben om in mijn leven te bereiken wat ik wil. En volgens mij gaat dat lukken. Ik denk dat mijn moeder daar een grote rol in heeft gespeeld. Ze heeft de twee culturen en ons geloof goed samen kunnen brengen in haar opvoeding. Als ik zie hoe belangrijk een aantal mensen in mijn leven en in de keuzes die ik heb gemaakt zijn geweest, besef ik dat het belangrijk is om zoveel mogelijk tijd door te brengen met de mensen die ons lief zijn. Het leven is vergankelijk en we moeten dus van elkaar en van onze omgeving genieten zolang het kan. Laten we van elkaar leren en onszelf niet afzonderen van andere mensen, van andere culturen, van andere groepen. Laten we open staan voor anderen, dan zullen zij ook open staan voor ons. En laten we respect hebben voor anderen, zij zullen dat respect dan zeker teruggeven.
170
9.2.3. Verhaal respondent 3 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24 25 26 27 28 29 30 31 32 33 34 35 36 37 38 39 40 41 42 43 44 45 46 47
Respondent 3 is 22 jaar oud. Ze woont op kamers in Breda waar ze communicatie en multimedia design studeert.. Ze is sterk mooi en onafhankelijk en vertelt ons haar verhaal. Het verhaal van een vrouw die zelf wil bepalen wie ze is en hoe ze leeft. Stop mensen niet in hokjes! In groep 2 en 3 van de basisschool, had ik alleen maar Turkse vriendinnen. Mijn ouders hebben mij daar toen expres weggehaald omdat ik geen Nederlands sprak. Op de school waar ik toen terecht kwam, was ik de enige buitenlander. Ik heb daardoor weinig Turkse vrienden en voel me vaak meer Nederlands dan Turks. Ik vind het leuk om mensen met een andere achtergrond te kennen. Om te weten hoe zij in het leven staan en over dingen denken. Het is voor mij belangrijk om niet alleen te blijven vasthouden aan de eigen cultuur. Bij andere Turkse gezinnen zie je meestal meteen dat het een Turks gezin is. Soms alleen maar door naar de gordijnen te kijken. Bij mijn familie kun je dat niet zien. Misschien omdat mijn ouders allebei werken en de taal goed beheersen. Toch voel ik af en toe de behoefte om vriendinnen te hebben die ook uit Turkije komen. Ik heb beide culturen in me en sommige gevoelens en meningen kan ik niet echt goed uiten bij mijn Nederlandse vrienden. Ik vind het dan fijn dat ik terug kan vallen op mijn beste vriendin. Die is Turks. Ik weet wat ik aan haar heb. Ik vind het soms ook jammer dat ik niet in Turkije geboren ben. Ik denk dan: “Zodra ik klaar ben met mijn studie ga ik wonen en werken in Turkije.” Het lijkt me veel fijner om daar te wonen dan in het saaie en koude Nederland. Ik mis hier de warmte van de Turkse cultuur en het levendige van Turkije. Als je ouder wordt ga je daarnaar verlangen. Maar af en toe denk ik: “Nee, ik studeer hier en ken de taal goed. Ik weet hoe het hier werkt en blijf hier.” Ik weet het niet. Het lijkt me moeilijk om alles achter te laten en om een nieuwe start te moeten maken in Turkije. Voorlopig houd ik het dus maar bij vakantie. De band met mijn familie daar is de laatste paar jaren hechter geworden en ik merk dat ik het belangrijk vind om met ze in contact te blijven. Ik zit echt tussen de twee culturen in. Ik ben altijd een buitenbeentje geweest en het is moeilijk om mij in een hokje te plaatsen. Ik zou willen dat mensen meer open zouden zijn en beter zouden luisteren en geen etiket op iemand zouden plakken. Mensen stoppen zaken al heel snel in hokjes, heb ik gemerkt. Het zou mooi zijn als we wat langer zouden wachten voordat we een oordeel vellen. Nadat ik de basisschool had afgerond, ben ik de mavo en daarna de havo gaan doen. Toen ik dat had afgerond ben ik communicatie en multimedia design gaan studeren. Ik zit nu al in mijn tweede jaar. Ik doe deze studie om in de reclamewereld terecht te komen. Dat wil ik al sinds ik klein ben. De meeste mensen zappen weg van reclame, ik zap er juist naartoe. Ik ben altijd creatief geweest en vind het leuk om concepten te bedenken en films en folders te maken. Als ik klaar ben met deze studie wil ik nog een master doen. Ik stel me zo voor dat ik over tien jaar mijn studie heb afgerond, werk in de reclame, een eigen huis heb en genoeg geld verdien om fijn te kunnen leven. 171
48 49 50 51 52 53 54 55 56 57 58 59 60 61 62 63 64 65 66 67 68 69 70
Thuis zitten en niet werken lijkt me niks. Als je thuisblijft en voor je kinderen zorgt, raak je, denk ik, een deel van jezelf kwijt. We hebben de kans om iets te doen met ons leven en daar moeten we gebruik van maken. Mijn ouders willen ook graag dat ik later werk. Ze willen niet dat ik afhankelijk wordt van een man. Mijn vader wil wel graag dat ik later met een Turkse jongen trouw. Maar ik vind dat Turkse jongens vaak te traditioneel zijn ingesteld. Ik ben gehecht aan mijn vrijheid en mijn man zal dat moeten accepteren. Hij zal mij moeten nemen zoals ik ben. Waar hij vandaan komt maakt me niks uit. Als hij en ik maar op dezelfde golflengte zitten. Uiteindelijk zullen mijn ouders mijn keuze denk ik wel accepteren. Ten slotte willen ze alleen maar dat ik gelukkig ben. Maar voorlopig denk ik nog niet aan trouwen. Ik ben te druk bezig met het leiden van mijn eigen leven. Zes maanden geleden ben ik op kamers gaan wonen in Breda. Ik kon er niet meer tegen om thuis te wonen. Alles was altijd al voor me voorgekauwd en ik kreeg het daardoor benauwd. Mijn vader vond het niet leuk dat ik weg wou. In de Turkse cultuur hoort een meisje niet op kamers te gaan wonen. We hebben dus veel ruzie gehad. Gelukkig is hij nu niet boos meer. Hij begrijpt het nu en mijn ouders zijn blij voor me. Ik denk dat ik heel veel geluk heb gehad met zulke ouders. Ik heb veel van ze geleerd en ze hebben mij een leven vol mogelijkheden gegeven. Dankzij hen kan ik nu mijn eigen leven leiden. Ik geniet van mijn studie en ben blij dat ik de touwtjes van mijn leven zelf in handen heb.
172
9.2.4. Verhaal respondent 4 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24 25 26 27 28 29 30 31 32 33 34 35 36 37 38 39 40 41 42 43 44 45 46 47
Dit is het verhaal van respondent 4. Ze is 17 jaar oud en zit vol plannen voor de toekomst. Ze straalt en vertelt over wie ze is, wie ze wil worden, wat ze doet, wat haar dwars zit en waar ze gelukkig van wordt. Denk niet alleen aan jezelf maar ook aan je medemens! Ik heb mijn mavo afgerond en ben dit jaar begonnen met een opleiding om verpleegkundige te worden. Ik heb geluk dat ik het zo ver heb kunnen schoppen. Toen ik klein was, zat ik tot en met groep drie op een gewone Nederlandse school. Toen er in Tilburg een islamitische school kwam ben ik daarnaar overgestapt. Omdat ik op een Nederlandse basisschool had gezeten was mijn Nederlands veel beter dan het Nederlands van de andere kinderen op de islamitische school. Daarbij had ik dus wel een groot voordeel. Mijn ouders hadden graag gewild dat ik leraar zou worden, zoals mijn vader vroeger was. Maar toch vinden ze verpleegkundige een mooi beroep omdat het overal toepasbaar en nodig is. Het is voor hen heel erg belangrijk dat ik een diploma haal. En ze willen niet dat ik nu al aan trouwen denk zoals vaak wel het geval is in mijn cultuur. Trouwen wil ik voorlopig zelf ook nog niet. Over tien jaar denk ik wel dat ik getrouwd ben. De man waarmee ik zal trouwen moet dan niet op mij lijken. Ik ben heel erg eigenwijs dus dan zouden we altijd ruzie hebben. Ik praat veel dus hij moet goed kunnen luisteren. Hij moet aardig zijn en mij aan het lachen brengen. Ik houd van lachen. Ik ben iemand die om alles lacht. Ik stel me voor dat ik veel met mijn man zal doen. We zullen veel uit eten gaan, naar de bioscoop gaan en romantisch door de straat wandelen. Maar eerst wil ik graag mijn studie afmaken en een paar jaartjes werken. Ik wil zo hoog mogelijk komen wat betreft werk en goed verdienen. Het liefst word ik ambulance verpleegkundige. Ik houd er niet van als de dagen op elkaar lijken en ben altijd op zoek naar iets nieuws. Als ambulance verpleegkundige is iedere dag weer anders en vol avontuur. Bovendien denk ik dat ik er goed in ben. Ik houd ervan om te helpen en ik kan me goed inleven en aanpassen aan mensen . Ik hoop wel dat het met mijn diploma mogelijk zal zijn om een baan te vinden. Ik heb al geprobeerd om op een Nederlandse plek een bijbaantje te krijgen, maar ik werd steeds geweigerd omdat ik een hoofddoek draag. Dat vind ik belachelijk. Want of ik nou wel of niet een hoofddoek draag, ik blijf dezelfde persoon. Mijn hoofddoek is alleen een kledingstuk dat ik draag voor mijn geloof. Omdat ik nergens aangenomen werd, ben ik als bijbaantje in een Turks winkeltje als verkoopster gaan werken. Daar ben ik echt met mijn eigen cultuur bezig. Mijn eigen mensen. Ik voel me daar bijna alsof ik in Turkije ben en het is daar heel erg gezellig. Ik kan dan ook mijn eigen cultuur aan Nederlanders laten zien. Zo komen er Nederlandse studenten die vragen of Turks brood lekker is. Ik zeg dan “Probeer het maar!”. Het is leuk. Zo kun je alles delen met elkaar. Soms denk ik dat wij de zwarte schapen van de samenleving zijn. Omdat een paar Turkse mensen verkeerde dingen hebben gezegd krijgen wij allemaal nu overal de schuld van.
173
48 49 50 51 52 53 54 55 56 57 58 59 60 61 62 63 64 65 66 67 68 69 70 71 72 73 74 75 76 77 78 79 80 81 82
Daarom houd ik ervan om verschillend te zijn. Want als je verschillend bent dan weet je echt hoe de mensen kunnen zijn. Ik heb mijn eigen mening en ben geen volgzaam schaap. Hier in Nederland voel ik mij Turks, en daar in Turkije voel ik mij Nederlands . Ik ben nergens thuis maar vind dat niet erg. Ik weet niet anders en mis het daarom ook niet. Ik ben echt in twee culturen opgegroeid. De Turkse mensen hier begrijpen mij wel beter dan in Turkije. Ik weet dus niet of ik daar zou willen wonen. Als ik in Turkije zou wonen zou ik patat missen. En ik zou missen dat alles stipt op tijd gebeurt. Met Turken is het zo van “Kom maar om negen uur” en dan komt iedereen om 10 uur. En dat vindt iedereen normaal. Ook vind ik het fijn dat alles in Nederland gewoon netjes op papier en met regels gaat. Maar er zijn ook aspecten van de Turkse cultuur die ik hier in Nederland mis. De relatie tussen buren is daar bijvoorbeeld heel anders. In de Turkse cultuur ben je daar altijd welkom. Als mijn moeder iets lekkers maakt breng ik ook altijd wat naar de buren. We delen altijd. Bij Nederlanders kun je niet zomaar aan kloppen. Zij vragen dan “Hebben we een afspraak?” . Het is alsof ze een muurtje om hun heen hebben gebouwd waar je niet overheen mag stappen. Turken zijn meer open en vrij. Ik mis mijn familie daar ook heel erg. We hebben een sterke band en zij begrijpen me. Ik praat vaak met ze aan de telefoon. Ik heb daar een tante waar ik heel veel om geef. Toen we een keer afscheid van haar moesten nemen omdat we weer terug naar Nederland gingen dacht ik steeds “Ik ga niet huilen! Ik ga echt niet huilen!” Maar op het moment dat ze mij omhelsde barste ik in tranen uit. Dat is een van mijn mooiste herinneringen. Omdat ik op dat moment besefte hoeveel ik van haar hield. Ik houd ervan om van mensen te houden. Ik ben iemand die altijd een deel wil uitmaken van de mensen om wie ik geef. Ik ben altijd bezig met anderen, niet met mezelf. Ik wil niets missen en moet er altijd bij zijn. Altijd horen en altijd weten. Van anderen word ik gelukkig en ik houd er niet van om alleen te zijn. Ik heb heel veel vriendinnen. Van allemaal verschillende nationaliteiten. Toen ik klein was ging ik niet zoveel met Turkse meisjes om omdat ik niet in een zwarte wijk woonde. Nu besef ik wel dat het belangrijk voor me is om Turkse vriendinnen te hebben omdat we dezelfde taal praten. Een mengsel tussen Turks en Nederlands. Zij zijn ook Turks in Nederland. We begrijpen elkaar.
174
9.2.5. Verhaal respondent 5 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24 25 26 27 28 29 30 31 32 33 34 35 36 37 38 39 40 41 42 43 44 45 46 47
Respondent 5 ontmoette ik op een zonnige dag in zijn huis in Tilburg. Zittend op de bank heeft hij mij zijn verhaal verteld. Het verhaal van een 16 jarige jongen van Turkse afkomst die in Nederland is opgegroeid. Het verhaal van een jongen die er ouder uitziet dan zijn leeftijd. Het verhaal van een heel lieve en pure jongen die bereid was om te praten. Te praten over zijn verleden zijn heden en zijn toekomst, over zijn geluk en zijn ongeluk, over liefde en vriendschap, kortom over de unieke persoon die hij zelf is. Geniet van elke dag! Ik ben op 31 mei 1990 in Tilburg geboren. Mijn leven is altijd wel goed geweest. Ik woon nu sinds mijn dertiende samen met mijn ouders en mijn broer in deze buurt, dicht bij het centrum van Tilburg. Vroeger woonden we in Noord. Het was daar veel gezelliger. Het was daar heel druk, en daar houd ik van. Hier is er veel minder leven op straat. Onze buren hebben weinig contact met elkaar. Ik had het fijner gevonden als we elkaar op straat wat meer zouden groeten. Het is jammer om geen woord te spreken met mensen die je regelmatig tegenkomt en waar je zo dicht bij woont. Ik vind het belangrijk om goede contacten te hebben met de mensen om mij heen. Vriendschap heeft voor mij altijd een grote rol gespeeld. Wat ik niet aan mijn familie kwijt kan, kan ik altijd aan mijn vrienden kwijt. Vrienden kies je zelf. Bij familie is dat anders. Ik heb vier vrienden waarvan ik zeker weet dat ik altijd bij ze terecht kan. Mijn vrienden en ik gaan in de zomer vaak samen voetballen. In de winter zit ik meer thuis en kijk ik naar films. De passie voor films heb ik van mijn vader gekregen. Toch zie ik mijn vrienden het hele jaar door. In de moskee is er altijd wel een vriend van mij te vinden. Ik ga er vaak heen. Soms elke dag, soms maar een keer in de week. De moskee is niet alleen maar een plek om te bidden. Je kunt er ook naar voetbalwedstrijden kijken en voor de oudere mensen is er een theehuisje. De moskee is eigenlijk een soort ontmoetingsplek. Je kunt er altijd heen, het is er altijd leuk, en iedereen is er welkom. Maar in de eerste plaats blijft de moskee een plek om te bidden. Als ik iets nodig heb wat ik aan niemand kan vragen, dan vraag ik dat altijd aan Mohammed. Ook als ik iets moois meemaak. Als ik iets zie, iets krijg, of iemand tegenkom waar ik gelukkig van wordt, dan moet ik altijd aan Hem denken. Blijdschap verbindt mij met Hem. Ik voel me dan zo dankbaar. Bij blijdschap denk ik aan de kleine dingen in het leven. Zoals vorig jaar op vakantie in Turkije. Er was daar een nicht van mij die net zo oud is als ik en die ik eigenlijk al kende. Dit jaar klikte het heel goed. Samen met haar en mijn neefje uit Nederland waren we altijd samen. Het was een mooie tijd. Het was genieten. Het maakte niet uit wat we deden. Als we maar samen waren, dan waren we gelukkig. Ik mis haar nu echt. Het liefst zou ik nu meteen in een vliegtuig stappen en naar haar toe gaan in Kirsehir. Maar hoewel ik haar mis, heb ik niet te klagen met mijn leven. Ik ben gelukkig. Ik hoop dat het zo door zal gaan. Het is hiervoor niet altijd even goed geweest. De tijd waarin ik zakte van havo/vwo naar de mavo was een moeilijke tijd voor mij. Dat was in het tweede en derde jaar van de middelbare school. Ik had toen echt een rare periode. Als ik ‘s ochtends wakker werd 175
48 49 50 51 52 53 54 55 56 57 58 59 60 61 62 63 64 65 66 67 68 69 70 71 72 73 74 75 76 77 78
voelde ik me alsof mijn moeder net was overleden. Zo slecht voelde ik mij. Ik begreep niet eens waarom. Als er iemand iets aardigs probeerde te zeggen dan schopte ik daar tegenin. Ik kon er niet tegen. Ik deed rare dingen en had mezelf niet onder controle. Gelukkig is het overgegaan. Ik kreeg veel steun van een vriend van mij op school. Daar praatte ik veel mee. Hij was de enige die ik toeliet. Samen met hem ben ik eruit gekomen. Nu ben ik weer blij en geniet ik weer volop van het leven. Het is belangrijk om van elke dag te genieten en elke dag voluit te beleven. Het leven is niet lang en we moeten er dus iets van maken. Wat dat betreft vind ik het wel jammer dat ik aanvankelijk een verkeerde studiekeuze heb gemaakt door voor de opleiding boekhouding te kiezen. Ik heb daarmee tijd verloren. Ik was het gaan doen omdat ik weet dat ik het kan en omdat je er een goede baan mee kan krijgen. Jammer genoeg is het heel saai. Je doet er de hele tijd hetzelfde. Getallen, getallen en nog is getallen. Ik ga daarom stoppen met de opleiding en binnenkort beginnen met een opleiding in de handel. De handel is veel socialer. Misschien ga ik later een eigen zaak opzetten. Carrière hoeft voor mij niet. Het is voor mij veel belangrijker dat ik later een gezin heb waarmee ik gelukkig ben. Als ik klaar met mijn opleiding wil ik trouwen. Als ik trouw dan moet ik in staat zijn om voor mijn vrouw te kunnen zorgen. Dan wil ik een mooi huisje hebben. Ik zou geen vrouw willen hebben die alleen maar schoonmaakt en kookt en verder helemaal niks doet. Vrouwen hebben gevochten voor gelijkheid met mannen en die gelijkheid is in Nederland volgens mij aanwezig. Die gelijkheid wil ik ook in mijn huwelijk zien. Het moet iemand zijn die ik snap en die mij snapt. We moeten goed met elkaar kunnen opschieten. Voor een huwelijk is dat heel belangrijk. We moeten samen en alle twee gelukkig zijn. Ik wil later met mijn vrouw in Nederland blijven wonen. Als ik het dan heb zoals mijn vader het heeft, dan ben ik tevreden. Het gaat goed met ons gezin hier in Nederland. Mijn ouders praten er zelf wel vaak over om terug te keren naar Turkije. Wie weet? Misschien gaan we toch een keer terug. Er zal voor mij wel een heel goede reden moeten zijn om weg te gaan. Ik heb hier tot nu toe een mooi leven kunnen leiden.
176
9.2.6. Verhaal respondent 6 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24 25 26 27 28 29 30 31 32 33 34 35 36 37 38 39 40 41 42 43 44 45 46 47
Respondent 6 heeft temidden van zijn drukke bestaan tijd willen vrijmaken om ons te vertellen over zijn idealen, zijn levenslust, zijn passies en zijn gedachtes. Hier volgt het verhaal van een vrolijke, actieve, betrokken en sociale jonge man die met beide voeten op de grond staat en goed weet wat belangrijk is in zijn leven. Wat heb ik? Wat wil ik? Wat kan ik? Ooit vroegen ze aan mij op mijn HBO opleiding: “Orkun wat vind jij van de emancipatie van vrouwen als allochtoon en moslim zijnde?”. Toen zei ik heel verkeerd: “Ik vind emancipatie onzin.”, maar ik bedoelde daarmee “overbodig”. Iedereen denkt dan: “ Daar is weer een allochtoon met een conservatieve gedachte.”, maar wat ik wilde zeggen was: ”Als ik recht heb op iets als mens zijnde, heeft een vrouw als mens zijnde het recht op hetzelfde.” Vrouwen hebben in de afgelopen honderd jaar veel bereikt en ik vind het goed dat vrouwen opkomen voor hun rechten. Zo is mijn zusje jurist en veel slimmer dan ik. Ze kan opkomen voor zichzelf, is bewust bezig en verantwoordelijk. Ze is nu 25 en is letterlijk niet meer mijn kleine zusje hoewel ze dat gevoelsmatig misschien nog wel is. En als zij voor zichzelf een afweging maakt dan respecteer ik dat. Als ik het ergens niet mee eens ben zal ik dat zeker tegen haar zeggen maar uiteindelijk moet zij haar eigen keuze maken. Het is haar eigen verantwoordelijkheid. Ik ben op papier al getrouwd en vind het ook belangrijk dat wanneer mijn vrouw straks na het echte bruiloftsfeest, komende zomer in Ankara, naar Nederland komt, een baan vindt, de Nederlandse taal leert en niet afhankelijk van mij hoeft te zijn. Zij is voor mij de mooiste vrouw van de wereld. Ik wilde altijd al een vrouw die slim zou zijn en een bepaald niveau had. Zij heeft de universiteit in Turkije afgerond. Daarnaast wilde ik dat ze zelfstandig was en ze heeft vier jaar op kamers gewoond. Ik wilde dat ze gelovig zou zijn en dat is ze. We hebben heel veel gepraat en zijn er bovendien achter gekomen dat we dezelfde normen en waarden delen. Ze is voor mij dus perfect. Ze zal in Nederland eerst nog wel moeten wennen. Het plaatje van kinderen past daar voorlopig niet in. Pas later wil ik kinderen. Ik zal proberen de Turkse taal, mijn geloof en de waarde die ik hecht aan familiebanden aan hen mee te geven. Ik denk dat het mijn ouderlijke taak is om mijn kinderen zo op te voeden als ik denk dat goed voor ze is. Als zij daar later niet mee eens zijn, dan kan ik daar niks meer aan doen. Als ouders kun je veel maar niet alles. Ik weet dat er door Turkse ouders vaak veel aan kinderen opgelegd wordt, maar ik vind dat het veranderd en ik vind het per definitie ook niet negatief hoe het in mijn cultuur gaat. Volgens mij is de intentie heel erg belangrijk. Als mijn moeder tegen mij zegt dat ze het ergens niet mee eens is, denk ik na over waarom ze dat zegt. Ik weet namelijk voor honderd procent zeker dat mijn moeder nooit iets zou zeggen wat mij zou schaden. Ik heb van mijn ouders en mijn familie altijd veel liefde en aandacht gekregen. Ze zijn ook heel trots op me en dat geeft me veel voldoening. Wij leven in een ’wij’-cultuur en ik kan bij al mijn familieleden naar binnen rollen, op de bank slapen en de ijskast open trekken zonder dat ze gek opkijken. Ik vind dat heerlijk. Gelukkig heb ik meer dan een huis. Ieder mens heeft andere mensen nodig die je onvoorwaardelijk kan vertrouwen. 177
48 49 50 51 52 53 54 55 56 57 58 59 60 61 62 63 64 65 66 67 68 69 70 71 72 73 74 75 76 77 78 79 80 81 82 83 84 85 86 87 88 89 90 91 92 93 94 95
Nederlanders kunnen echt veel leren van onze gastvrijheid. Het zijn leuke aardige en lieve mensen maar ze zijn niet warm. In onze Turkse cultuur is er veel sociale controle en een gebrek aan privacy, dat is waar. Maar ook veel samenhorigheid en weinig individualisme. Met veel privacy kun je op een gegeven moment geïsoleerd raken. Isolatie en eenzaamheid zijn veel voorkomende problemen in Nederland. Dat zie ik ook bij mijn fulltime baan als maatschappelijk werker waar ik mensen help die meestal om psychische redenen steun nodig hebben. Vaak hebben zij geen familie en sociaal netwerk om zich heen dat als vangnet kan dienen. Ik ben iemand die zich makkelijk aanpast en snel contacten maakt en heb zelf dus een groot sociaal netwerk opgebouwd. Naast mijn familie heb ik ook veel zowel Nederlandse als Turkse vrienden om me heen. Omdat we een andere achtergrond hebben begrijpen mijn Nederlandse vrienden en ik elkaar niet altijd even goed. Maar die verschillen vind ik juist mooi. Het houdt mij een spiegelbeeld voor. Moslims staan tegenwoordig heel negatief in de aandacht. Omdat ze zich aangevallen voelen doen ze iets terug en als je slechts met moslims optrekt dan ga je daarin mee. Door ook het verhaal van andere mensen te horen leer je er begrip voor te hebben. Maar mijn allerbeste vrienden zijn mijn drie Turkse maten die ik al zo een 20 jaar ken. We zijn uiteindelijk ook alle drie op de universiteit terecht gekomen. Het is geen toeval dat juist die kleine groep vrienden van 20 jaar geleden zo hoog is opgeklommen. We hebben elkaar onbewust gesteund en beïnvloed. Met die vrienden hebben wij ook een stichting opgezet. Ons doel is om vooral allochtone jongeren maar ook andere jongeren te helpen hoger op te komen met hun studie. Ik heb van mijn ouders altijd veel steun gehad, maar ze hadden niet de capaciteiten om mij wat betreft de inhoud van mijn studie te steunen. Dat is iets wat ik heb gemist en ik probeer die steun nu wel te geven aan allochtone jongeren. Ik ben op sociaal en politiek gebied erg betrokken en actief en soms lijkt het wel een vloek. Mijn taak in het leven is om als voorbeeld te dienen voor de mensen die een vooroordeel hebben over een bepaalde gemeenschap. Ook voor jongeren ben ik een voorbeeld. Zo van: “Kijk, je kunt het wel, als je maar genoeg inzet toont.” Het vervelende eraan is dat mijn voorbeeldtaak niet helemaal vrijwillig is en dat het helaas wel nodig is. Maar toch haal ik er veel voldoening uit. Ik heb veel mensen leren kennen. Ik heb gezien hoe de politieke wereld in elkaar zit. Ik heb gezien hoe de welzijnswereld in elkaar zit. Ik leer netwerken aanleggen, ik leer lobbyen, ik leer zoveel. Het is voor mij belangrijk om op te komen voor de jongeren en iets voor hen te kunnen betekenen. We zullen samen met mijn vrienden nooit al onze idealen kunnen waarmaken. We zijn realistischer geworden en we weten dat we de wereld niet kunnen redden maar we zien wel dat er dankzij ons toch een paar jongeren hoger op komen. Dat gevoel is echt fantastisch en geeft ons de kracht en de wil om door te gaan. Het is een wereld van ons allemaal en we moeten elkaar helpen. Ik probeer altijd eerlijk te zijn. En denk vaak: “Wat heb ik, wat wil ik en wat kan ik?”. Ik ben van mening dat iedereen op zijn niveau iets kan betekenen ten eerste voor zichzelf en ten tweede voor zijn medemens. Je hoeft dus geen miljonair te zijn om armen te helpen of de universiteit gedaan te hebben om iemand anders iets bij te kunnen brengen. Als iedereen zijn bijdrage schenkt, komt het denk ik allemaal goed. We leven niet alleen in deze wereld en we moeten voor elkaar klaar staan.
178
9.3. Trancriptie van interview met respondent 2 Ik ben op 24 juni 1989 in Tilburg geboren. Mijn broer is in 1973 in Nederland geboren. Rond die tijd zijn mijn opa en oma naar Nederland gekomen. Mijn opa als gastarbeider en een aantal jaren later heeft hij mijn oma naar Nederland genomen. Toen waren ze nog ongehuwd. Mijn opa en oma zijn dus in Nederland getrouwd. Mijn moeder is in Nederland opgegroeid. Mijn vader is op een latere leeftijd naar Nederland gekomen. Mijn opa van mijn vaders kant is als gastarbeider naar Nederland gekomen. Mijn ouders hebben elkaar dus in Nederland leren kennen. Ik spreek met mijn ouders thuis gewoon Nederlands. Mijn familie is afkomstig uit het rifgebergte. Mijn moeder is crècheleidster en mijn vader die werkt als chef op een productiebedrijf. Hij is productie manager. Ik heb een jonger broertje en een jonger zusje. Ik ben dus de oudste. Er zit bij ons allemaal vier en een half jaar tussen. Mijn zusje is acht. en als ik 17 wordt dan is mijn broertje 12 en een half. We kunnen wel goed met elkaar opschieten. Alleen af en toe is het leeftijdverschil. Er zit negen jaar tussen. Dat is wel een groot verschil. Met hen spreek ik ook Nederlands. Ik kan wel ook Arabisch en berbers spreken. Ik heb drie jaar in havo gezeten. Ik ben toen van drie havo naar VMBO 4 gegaan. Ik ben daar vorig jaar voor geslaagd en nu zit ik in vier havo. In drie havo had ik heel veel vakken omdat je dan nog geen profiel hebt. Ik moest toen ook natuur en scheikunde doen. Maar dat was echt mijn zwakte. Daar ben ik toen op gezakt. Ik heb nu als profiel B en M dus economie en maatschappij. Ik heb nu eigenlijk alleen maar vakken die mij interesseren. Ik vind het goed dat er op school een goede werksfeer is en dat er ook plaats is voor gezelligheid. Het moet prettig zijn om naar school te gaan. Niet dat je daar alleen maar zit met de intentie van leren, leren , leren. Leren en gezelligheid moeten op school samen gaan. Het minst leuke aan school is dat er op bepaalde momenten veel van je wordt verwacht. Dit jaar is mijn moeilijkste jaar. Namelijk mijn eindexamen jaar. En net nu voor de zomervakantie hebben we een hele drukke periode gehad. Ik vraag me dan af waarom ze dat niet meer verspreiden. We werken ook in groepsverband en helpen elkaar onderling op school wel. Ik heb een tante die heeft zeg maar een universitaire studie gedaan, rechten. En dat is eigenlijk zeg maar een beetje dezelfde richting op als wat ik wil gaan doen. Ik heb het daar heel vaak met haar over. En heb het er ook vaak met mijn ouders over. Wat ik zeg maar wil gaan doen. Meer met mijn moeder omdat ik met mijn moeder zeg maar een iets andere band heb dan met mijn vader. Mijn moeder is zeg maar een vrouw en staat meer als een vriendin bij mij en daarom kan ik veel makkelijker over die dingen met haar praten. Mijn vader werkt ook heel veel. Het is voor mij heel belangrijk om een opleiding te volgen. Ik wil in ieder geval naar het HBO gaan en mocht het zo zijn dat ik de mogelijkheid krijg om nog verder door te studeren wil ik dat zeker wel gaan doen. Voor mijn ouders is het ook belangrijk dat ik ver kom in mijn studies. Wat ze zelf niet hebben kunnen doen willen ze graag dat wij dat wel doen. We hebben dus ook veel vrijheid in wat we zeg maar qua opleiding willen doen. Het is niet zo dat ze zeggen van :”jullie moet dokter worden” . Wat je bijvoorbeeld bij veel andere Marokkanen wel is ziet. Een goede opleiding met als gevolg een goede baan is volgens mijn ouders de basis van het leven.
179
Ik ben van plan een HBO opleiding sociaal juridische dienstverlening te doen. Ik wil met rechten bezig zijn maar ook met mensen. Ik ben iemand die graag met mensen in contact komt. Dus dat vond ik beter bij mij passen. Ik wou vroeger omdat mijn tante rechten ging doen, wou ik toen ik vier jaar was naar dezelfde school gaan als zij heen was geweest en ik wou advocaat worden. Maar naarmate je ouder wordt begrijp je wel dat het makkelijker gezegd is, dan gedaan. En ik begon te merken dat advocaat niet echt was wat bij mij paste. En toen kwam ik bij sociaal juridische dienstverlening uit. Omdat mijn tante mijn grote voorbeeld was, ben ik zeg maar bij rechten uitgekomen. Maar dat de opleiding zelf daar ben ik zeg maar meer zelf achter gekomen door naar studiebeurzen te gaan en zo. Ik ben twee jaar achter elkaar naar studiebeurzen gegaan om te kijken wat ik zeg maar wou doen. En toen kwam ik daarbij uit. Je hebt nog ook andere dingen met rechten, maar omdat ik met mensen bezig wou zijn heb ik toch voor sociaal juridische dienstverlening gekozen. Ik heb het met mijn vrienden heel vaak over school en over wat wij hierna willen doen. Het is meestal een beetje fantaseren over hoe het dan maar gaat worden. Maar ik merk wel dat mijn vriendin die dezelfde opleiding doet maar dan alleen om MBO, die is ook van plan om na het MBO ook naar het HBO te gaan. Ik ken ook heel veel mensen in de klas die ook van plan zijn om dezelfde opleiding te doen. Je gaat op een gegeven moment zoveel met dezelfde mensen om dat de interesse op een gegeven moment op hetzelfde plan komt te liggen. Ik werk nu bij een mailorder bedrijf. Het is echt een beetje afwisselend werk maar meestal doe ik productie werk. Het is eigenlijk meer een baan die ik heb gedaan om naast school wat ervaring op te doen. Bij een havo opleiding zit geen stage. En dan zou mijn cv dus leeg zijn. Als zestien jarige kun je niet zomaar overal aan de bak komen dus heb ik maar het eerste het beste genomen wat op mijn pad kwam. Ik vind het werk zelf niet geweldig. Het is totaal niet een baan die bij mij past. Maar ik moet straks ook voor een baas werken en dan moet ik ook weten hoe het is. Ik werk daar nu al een jaar. En af en toe is het inhouden en als ik boos ben dan moet ik toch inhouden. En ik weet zeker dat als ik deze baan niet had gehad en op een gegeven moment voor een baas zou zijn gaan werken dat het dan misschien de verkeerde kant op had kunnen gaan. Wij vullen zeg maar dozen die je krijgt bij je geboorte. Er werken daar ook heel veel vriendinnen van mij. Wat ik het leukste vind van mijn baan nu, is dat ik toch met mensen in contact blijf. En je leert ook mensen kennen, En verschillende mensen want er werken daar echt totaal verschillende mensen. En daar leer je dan toch op een gegeven moment mee opschieten want de mensen waarmee ik buiten schooltijd en buiten het werk mee omga zijn heel anders dan op het werk. Het minst leuk aan mijn werk is dat het echt werk is en dat er echt iemand boven je staat. Zo van “nu ga je dit doen!” en “nu ga je dat doen!”, en dat vind ik af en toe heel moeilijk. Ik ben iemand die best groot gebekt is en meestal zegt waar het op staat en als iemand zegt van “doe het zo!” en ik weet dat dat niet goed is, dan heb ik heel snel de neiging om te zeggen van “dat kan zo niet’. En dat is wel een punt waar ik nu op aan het leren ben. Ik ben best vrij opgevoed. En bijvoorbeeld de discussies die we thuis hebben, daar heeft iedereen zijn eigen mening. En dat neem ik heel snel over als ik zeg maar buiten ben. Op school, op het werk, en dat kan soms zeg maar niet. Ik werk nu al een jaar en ik heb in de loop van de tijd steeds meer geleerd om me te beheersen. Als ik zeventien ben dus over twee maanden, dan wil ik bij een callcenter gaan werken. Toch weer iets anders weer naar een jaar. Het lukt me makkelijk om school en werk met elkaar te combineren. Ik heb ook nog heel veel vrije tijd over. Ik probeer zoveel mogelijk op school af te werken, zodat ik als ik thuis kom bijna niks meer aan huiswerk hoef te doen.
180
Het is voor mijn ouders en mezelf belangrijk dat ik een carrière maak. Ik ben ook een voorbeeld voor mijn zusje. Dat ik een extra push ben voor haar om door te leren. Voor mij was dat bij mijn tante ook zo. Omdat ik zag dat zij het kon, dacht ik van dat wil ik dan ook. Van jongs af aan. Ik was vier toen mijn tante haar diploma uitreiking kreeg. Misschien kan ik ook voor mijn zus zo een voorbeeld zijn. Ik heb een heel goede indruk gehad van mijn tante. En ik heb ook zoiets van als je carrière maakt en je bent met iets goeds bezig, dan hebben ook andere mensen daar iets aan. Ik heb niet echt een vaste hobby. Ik ben meestal wel met heel veel verschillende dingen bezig. Een keer ben ik met vriendinnen aan op MSN en de andere dag dan zijn we samen aan het joggen of zwemmen om gewoon effen te ontspannen. Of naar de stad. Ja het verschilt heel erg. Als ik moet zeggen wat mijn hobby is dan is het eigenlijk mijn vriendinnen. In de zomer ga ik meer naar buiten dan in de winter omdat het dan lekker weer is. Maar in de winter zijn we vaak bij elkaar thuis. Het verschilt echt. Het is maar net welk humeur ik heb. Ik heb een half Duitse half Nederlandse vriendin die ik al 14 jaar ken. Ik heb echt een gemengde vriendenkring. En dat komt dan denk ik vooral omdat ik best wel goed Nederlands spreek. Ik maak daarom veel meer contact met anderen. Ik kan altijd bij mijn moeder terecht. Mijn moeder is eigenlijk de eerste naar wie ik naar toe ga als ik problemen heb. Verder is dat ook met mijn beste vriendin. En ja, mijn tante daar heb ik een hele goede band mee. Dat is echt mijn vriendin. Dat is het zusje van mijn moeder. Daar kan ik ook altijd alles tegen zeggen. Als ik ergens mee zit dan fiets ik meestal eventjes naar haar toe, en dan praten we daarover. De culturele achtergrond is echt niet het eerste waarnaar ik kijk bij vrienden. Ik vind het belangrijk om vrienden met een andere achtergrond als mezelf te hebben, want daar leer je meer van. Ook omdat ik een sociaal juridische opleiding wil ga doen waar ik veel met mensen bezig zal zijn. Dus dan leer ik meer van andere situaties. Ik vind het prettig om te wonen waar ik woon. Het is heel rustig, er is weinig overlast. Als mijn broertje en zusje buiten zijn dan weet ik dat het oké is. In veel wijken kun je je fiets niet de hele nacht open laten staan. Bij ons kan dat gewoon. Ik weet zeker dat Marokkaanse mensen in Den haag verschillend zijn dan Marokkaanse mensen in Tilburg. Ik ken daar veel mensen, en we denken over veel dingen verschillend. Er zijn daar bijvoorbeeld veel Marokkaanse meisjes die in achterstandswijken wonen en veel hebben dan bijvoorbeeld geen drang om te leren. Er zijn er daar natuurlijk ook veel die dat wel hebben, maar sommige meisjes die hebben zoiets van zodra ik 18-19 ben dan wil ik gaan trouwen. Daar denk ik nog helemaal niet over na nou. Het botst daar ook meer tussen allochtonen en autochtonen. Ze wonen daar allemaal in een groep bij elkaar en de meningen die ze horen zijn ook alleen maar van elkaar. Het is alsof je binnen een muur woont en dat je dan de mening van mensen buiten die muur(autochtonen) , horen ze niet. Ze zijn afgezonderd, zitten op zwarte scholen dus dan worden ze daarin meegespeeld. En dat is hier in Tilburg veel minder. Er wonen hier in Tilburg minder Marokkanen dan bijvoorbeeld in Den Haag. Ik zit op een gemengde school, maar het aantal Marokkanen zou ik wel op twee handen kunnen tellen. Figuurlijk gezien dan.
181
Ik heb nu geen contact met mijn buren. Ik heb eerst in een ander stuk van Noord gewoond en daar hadden wij zeg maar Nederlandse buren en daar hadden wij meer contact mee. En nu hebben wij Turkse en Marokkaanse buren. En op de een of andere manier zondert iedereen zich af. Er is zeg maar geen band ontstaan. Onze Turkse buren kunnen ook niet zo goed Nederlands dus als ik dan een gesprek heb dan gaat het niet echt ver. Alleen maar even voor de gezelligheid , maar heel boeiend zijn de gesprekken niet. Het zijn wel heel moderne buren, modern maar niet Nederlands sprekend dus. Ik vind het eigenlijk wel belangrijk om goede contacten met buren te hebben, een buurt kan prettiger worden als je iets aan elkaar hebt. De vriendin die ik al dertien jaar ken die woont in een huizenblok naast mijn huis en dat zijn de enige waar ik dan contact mee heb in de buurt. Ik ben opgegroeid in een buurt in Tilburg Noord die nou wel ongeveer een getto aan het worden is, maar toen nog niet en zij woonden twee flats ernaast. Bij hun voor was een speeltuin, bij ons niet, en daar ging ik dan met mijn moeder heen en ja dan speelde ik met haar. En later toen ik naar de basisschool ging, toen kwam ik toevallig bij haar in de klas en vanaf toen is het altijd heel erg dik aangeweest. En ik weet nog dat wij toen heel erg close waren bijvoorbeeld in de klas en altijd samen spelen. Dat ze haar toen op een gegeven moment naar een andere klas hebben gezet. En dat ging niet goed. Wat zonder elkaar functioneerden wij niet meer goed in de klas. Dus toen hebben ze ons weer bij elkaar gedaan met de bedoeling van nooit meer uit elkaar. Ze hadden haar in een andere klas gedaan omdat we op een gegeven moment concurrenten van elkaar werden. Je wilt dan altijd beter doen als de andere, en let dan teveel op elkaar. We speelden alleen met elkaar en niet met anderen, dus dan heb je ook geen sociaal contact met verschillende personen. Terwijl je daarmee moet beginnen in de kleuterklas. Zij doet nou een MBO opleiding voor om met kinderen te werken. Maar volgens mij wil zij die opleiding niet afmaken dus. Ik ken haar al heel lang en ze vindt kinderen wel leuk maar niet zo leuk dat ze zin heeft om hun snot af te vegen en hun luiers te verwisselen. Het is dus slimmer voor haar om iets anders te gaan doen. Ik mis de feestdagen zoals ze in Marokko zijn. Alleen met Ramadan al. Er hangt hier een heel andere sfeer dan ramadan in Marokko. Als ik de verhalen van mijn moeder hoor over hoe het in Marokko was, dan is het heel anders als hier. Iedereen die viert het daar. Hier voelt het veel minder als een grootschalig feest. Die feesten zijn eigenlijk een beetje een basis van onze cultuur en bijvoorbeeld net zoals met kerstmis in Nederland. Alles is versierd en zo. En dat kun je dan eigenlijk ook overzetten naar wat er in Marokko is, maar dat hebben wij hier dan niet. Ik vind het er altijd heel gezellig uitzien met kerstmis, maar het heeft niks met ons geloof te maken dus daarom vieren wij het niet. Het heeft voor ons geen achterliggende gedachte. Als ik in Marokko ben dan mis ik heel Nederland. Ik zit hier natuurlijk het hele jaar. En als ik in Marokko ben dan zijn de zon zee en strand heerlijk en je ziet dan ook familieleden terug. Het is dan echt vakantie maar ik mis dan wel veel. Want je stapt daar eigenlijk in een heel nieuwe wereld. Als we daar zijn zijn we eigenlijk gewoon toerist. We gaan dan nieuwe dingen ontdekken, want in Marokko ben je nooit uitgekeken dus je ontdekt steeds nieuwe dingen, maar ik blijf dan wel verlangen naar Nederland. Ik miste als we in Marokko waren altijd het eten. Ik dacht dan altijd van ik wil naar Nederland, want daar smaakt alles heel anders. Spaghetti smaakt daar al anders dan in Nederland. Ze hebben andere producten en zo. Het eten is maar een klein iets, maar het is daar gewoon een andere levenstijl in de tijd dat je daar
182
bent. Ik ben er alweer drie jaar niet geweest. Ik hoop dat als ik volgend jaar geslaagd ben, dat ik dan even kan gaan. Want dan ben ik wel weer aan ontspanning toe. Ik weet niet of ik ooit in Marokko zou willen wonen. Ik vraag me dan altijd af wat ik daar dan zou moeten gaan doen. Mijn taalbeheersing is voldoende maar om daar alleen en daar te gaan wonen, dan zou ik het niet overleven daar. Dan zou ik het echt niet volhouden. En ja, zou ik daar ook iets met mijn studie kunnen doen waar ik dan al die tijd in Nederland voor zou heb gewerkt. Dan zit ik daar en dan doe ik daar niks. Dus mocht het zo zijn dat ik daar met mijn studie verder kon dan zou het nog iets zijn om te overwegen. Verder zou ik niet zo denken van he, ik heb niks te doen in Nederland dus laat ik maar naar Marokko toe gaan. Mijn opa zou eerder zeggen dat hij terug wil naar Marokko dan ik. Hij heeft daar gewoond en zo. Er is daar nog best veel familie. Maar ik mis mijn oma in Nederland bijvoorbeeld sneller dan mijn oma in Marokko. Omdat ik een veel betere band heb met mijn oma in Nederland omdat ik haar goed ken. Ik weet wel wie mijn familie in Marokko zijn maar ik ken ze eigenlijk niet goed. Dus de band is er niet echt. En als ik ze zie dan is het zo van hé, dat is familie. Maar ik kan niet zeggen dat ik ze echt mis. Dan zou ik liegen. Ik heb ook geen regelmatig contact met ze. Af en toe MSN ik met een nicht maar dat gaat ook heel moeilijk. Mijn Frans is heel gebrekkig en haar Frans daar snapte ik niet veel van. Als ik in Marokko ben dan wordt ik gezien als een Nederlander, en als ik in Nederland ben wordt ik aangekeken als een echte Marokkaan en allochtoon. Je leeft eigenlijk tussen twee werelden in. Dat is eigenlijk het moeilijkste van het in Nederland wonen. Maar dat is even moeilijk als ik in Marokko ga wonen. Want daar ben ik ook de toerist, de Europeaan, de buitenlander, daar ben ik ook weer een allochtoon dus eigenlijk houd het nooit op. Ik vind het heel vervelend, want ik heb zoiets van ik spreek de taal goed, ik ben hier geboren. Als je in Tilburg bent geboren dan ben je een kruikenzeiker dus eigenlijk ben ik ook een kruikenzeiker. Maar zo wordt je niet gezien. Ik ben een allochtoon. Maar dat ik vind dat heel raar want ik ben hier toch geboren en opgegroeid en ik doe niks anders dan wat de rest van de Nederlanders doen hier. En ik denk niet dat het voor mijn kinderen beter zal zijn. Ik denk dat het een punt is dat altijd zo zal blijven. Al zouden mijn kinderen autochtoon zijn als ik bijvoorbeeld met een in Nederland geboren man zou trouwen, ze zullen toch worden aangezien als allochtoon. Want ze zijn dan van Marokkaanse afkomst. Er zullen altijd wel botsingen zijn om duidelijk te maken dat we geen echte autochtonen zijn. Ze kunnen mij zien als Marokkaans of als Nederlands, de keuze is aan hun. Maar ik heb zoiets van ik sta hier en ik heb mijn eigen mening. En hoe ik die mening overbreng dat ben ik en ik heb zoiets van verder doet het er niet toe wat andere mensen ervan denken. Zolang ik zelf maar in staat ben om te bereiken wat ik wil in het leven. Ik ben tot nu toe altijd wel gelukkig geweest. Er zijn altijd wel momenten dat je even in een dip zit en daar kom ik meestal wel uit. Soms vraag ik me echt af van zo “alles gaat precies zoals ik het wil en zoals ik het denk en dan vraag ik me echt af van wow, dat gaat echt wel een beetje de te goede kant op. Ik wordt dan bang dat het dan allemaal in een keer mis gaat. De geboorte van mijn broertje en zusje kan ik me nog echt goed herinneren. Ik dacht toen echt van wow: nieuw leven. Ik was nog wel jong, maar ook heel bewust. Bij mijn broertje was ik vier en ik dacht van wow ik ben een zus. Ik ben ook best zorgzaam als oudere zus. Ik probeer
183
altijd mijn zusje toch een beetje dingen bij te brengen van dat moet je niet doen of zo. En mijn broertje die gaat straks naar de middelbare school, dus ik probeer hem over te brengen dat hij moet opletten met wie hij omgaat, niet iedereen is te vertrouwen. En als ik kijk naar de jongens van mijn leeftijd. Ik kan mijn broertje natuurlijk niet afwegen tegen Marokkaanse meisjes van mijn leeftijd. Ik zeg van kijk uit met criminaliteit. Ik probeer hem daar echt voor te behoeden. Ik wil niet dat mijn eigen broertje of zusje op een slecht pad terecht komen. Ik ben tevreden met mijn leven. Op de een of andere manier lukt het mij steeds te bereiken waar ik op hoop. Ik weet nog dat ik toen ik van drie HAVO naar 4 VMBO moest dacht van shit, dit is echt niet wat ik wil. Want ik hoor op de havo. En ik bleef mezelf dat zo aanpraten dat ik op een gegeven moment dacht van nee, ik ga terug naar de havo. En dan moet ik maar heel erg mijn best doen. Ik ben toen overgegaan met een rapport waarin ik niet eens zoveel energie in heb gestoken, en ben ik toch naar havo gegaan. En nu heb ik echt zoiets van het is gelukt. Omdat ik het graag wou, en er veel voor over had. Dit jaar ook. Het is af en toe heel moeilijk. Maar dan denk ik van nee, ik moet doorzetten Ik denk wel dat ik later toch een paar nakomelingen wil krijgen. Als ik kinderen zie dan denk ik toch van wow het is toch iets heel moois. Maar op dit moment vind ik het toch wel een beetje een eng idee, net zoals met trouwen. Ik moet er nu niet aan denken. Het is wel iets wat ergens achter in mij hoofd zit. Zo van oh ja dat komt ook nog, maar voorlopig nog niet. Ik wil mijn eigen cultuur dan aan hen overbrengen. Als ik kijk naar mijn eigen opvoeding, dan denk ik van waarom niet, want mijn moeder heeft namelijk het geloof, de Marokkaanse en de Nederlandse cultuur heel goed samen kunnen brengen. Dus denk ik dat mij dat ook gaat lukken. Ik hoop dat als ik 27 ben, mijn opleiding heb afgerond, en eh dat ik dan een baan heb. En dat ik dan gelukkig ben. En zo zie ik het wel ongeveer. Misschien dat dan de tijd van trouwen nadert. Breng de tijd door met de mensen die je lief zijn zolang het nog kan. Want iedereen weet wel dat er op een gegeven moment een einde komt. Geniet dus van je omgeving. Boodschap aan de lezers: Probeer zoveel mogelijk met elkaar in contact te komen, om van elkaar te leren en je eigen niet af te zonderen van andere mensen, van andere culturen, van andere groepen, van vreemde culturen. Sta open voor anderen, die staan dan ook open voor jou en heb respect voor anderen, want die zullen dan respect terug geven.
184