UNIVERSITEIT GENT
FACULTEIT DIERGENEESKUNDE
Academiejaar 2010 − 2011
TOXICITEIT VAN CANNABIS BIJ DE HOND
door
Jessica DHONT
Promotor: dierenarts A. Watteyn Medepromotor: prof. dr. apr. S. Croubels
Literatuurstudie in het kader van de Masterproef
UNIVERSITEIT GENT
FACULTEIT DIERGENEESKUNDE
Academiejaar 2010 − 2011
TOXICITEIT VAN CANNABIS BIJ DE HOND
door
Jessica DHONT
Promotor: dierenarts A. Watteyn Medepromotor: prof. dr. apr. S. Croubels
Literatuurstudie in het kader van de Masterproef
De auteur en de promotoren geven de toelating deze studie als geheel voor consultatie beschikbaar te stellen voor persoonlijk gebruik. Elk ander gebruik valt onder de beperkingen van het auteursrecht, in het bijzonder met betrekking tot de verplichting de bron uitdrukkelijk te vermelden bij het aanhalen van gegevens uit deze studie. Het auteursrecht betreffende de gegevens vermeld in deze studie berust bij de promotoren. Het auteursrecht beperkt zich tot de wijze waarop de auteur de problematiek van het onderwerp heeft benaderd en neergeschreven. De auteur respecteert daarbij het oorspronkelijke auteursrecht van de individueel geciteerde studies en eventueel bijkomende documentatie, zoals tabellen en figuren. De auteur en de promotoren zijn niet verantwoordelijk voor de behandelingen en eventuele doseringen die in deze studie geciteerd en beschreven zijn.
VOORWOORD Graag wil ik iedereen bedanken die rechtstreeks of onrechtstreeks heeft meegewerkt aan het tot stand komen van deze literatuurstudie. Vooreerst dien ik mijn promotor, dierenarts Anneleen Watteyn, en mijn mede-promotor, prof. dr. apr. Siska Croubels te bedanken voor het begeleiden van deze literatuurstudie. Hun inzicht en deskundige kennis hebben een duidelijke meerwaarde betekend. Het Belgisch Antigifcentrum wil ik bedanken voor de nuttige informatie die ik van hen ontvangen heb. Tevens wil ik Peter van Eenoo van het dopingcontrolelaboratorium (DoCoLab) in Zwijnaarde bedanken voor de rondleiding in het diagnostisch labo en de informatie omtrent de detectiemogelijkheden. Daarnaast wil ik mijn ouders bedanken voor hun interesse, steun en vertrouwen. Het vertalen van een Duitstalig artikel, het nalezen van de teksten en het helpen met allerlei problemen was voor hen nooit te veel gevraagd. Mijn grote dank gaat tevens uit naar Jennifer en Ruben, die me geduldig wegwijs hebben gemaakt met het programma LaTeX. Zonder hen was de opmaak van mijn literatuurstudie zonder twijfel een kleine ramp geweest. Tenslotte en niet in het minst bedank ik mijn huisgenoot Ward, voor zijn hulp, wijze raad, suggesties en het kritisch nalezen van de teksten. Mijn kleinste huisgenoot, Mr. Sid, verdient tevens een speciale vermelding voor het trouwe gezelschap naast mijn laptop.
Inhoudsopgave SAMENVATTING
1
1. INLEIDING
2
2. LITERATUURSTUDIE
3
2.1. Wat is cannabis? . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
3
2.1.1. De cannabisplant . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
3
2.1.2. Belangrijke bestanddelen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
4
2.1.3. Productievormen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
5
2.1.4. Humaan gebruik . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
5
2.1.5. Blootstelling aan de hond . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
6
2.1.6. Wetgeving in België
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
6
2.2. Toxicokinetiek . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
7
2.2.1. Absorptie . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
7
2.2.2. Distributie . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
7
2.2.3. Metabolisatie . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
8
2.2.4. Excretie . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
9
2.3. Toxiciteit . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
10
2.4. Pathogenese . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
11
2.4.1. Algemeen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
11
2.4.2. De cannabisreceptoren . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
11
2.4.3. Het endogeen cannabinoïd systeem
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
13
2.5. Symptomen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
14
2.5.1. Overzicht van voorkomende symptomen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
14
2.5.2. Frequentie van symptomen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
16
2.5.3. Duur van de symptomen, laesies en hallucinaties . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
17
2.6. Diagnose . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
18
2.7. Differentiaal diagnose . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
20
2.8. Behandeling . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
23
2.9. Prognose . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
25
2.10. Casussen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
26
2.10.1. Casus 1 . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
26
2.10.2. Casus 2 . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
26
2.10.3. Casus 3 . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
26
2.10.4. Casus 4 . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
27
2.11. Discussie . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
28
3. REFERENTIES
29
4. WETTEKSTEN
32
SAMENVATTING Deze studie poogt een overzicht te geven van de verschillende aspecten van cannabistoxiciteit bij de hond. Door het beperkte aanbod aan relevante literatuurgegevens bij de hond wordt ook gerefereerd naar studies bij andere diersoorten en vooral ook naar humane studies. Cannabis is een van de meest gebruikte illegale drugs. Niet alleen wordt het al eeuwenlang gerookt en gegeten omwille van zijn psychoactieve werking, het vindt zeker ook zijn toepassing in de medische wereld, waar er recent veel onderzoek naar gedaan wordt. Voornamelijk pups lopen verhoogd risico op cannabis intoxicatie door orale inname van een cannabis bevattend product, cakes in het bijzonder. Zelden gebeurt een intoxicatie door inhalatie van cannabisrook. De toxiciteit is eerder laag, doch een groot aantal alarmerende symptomen kunnen optreden. Depressie, ataxie, incoördinatie, braken, tremor en mydriasis zijn enkele veel voorkomende symptomen. Vaak verzwijgt de eigenaar een mogelijke blootstelling aan cannabis, waardoor de diagnose sterk bemoeilijkt wordt. Indien de hond nog asymptomatisch is, kan braken worden geïnduceerd. Er is geen antidoot voorhanden, maar een ondersteunende behandeling leidt meestal spoedig tot verbetering van de klinische toestand van het dier. Wegens accumulatie in het vetweefsel en het slechts geleidelijk terug vrijstellen van de actieve bestanddelen van cannabis en zijn metabolieten, kan volledig herstel wel een aantal dagen op zich laten wachten.
1.
INLEIDING
Intoxicaties vormen slechts een kleine fractie van alle ziekteoorzaken bij dieren. Onder de gezelschapsdieren zijn het vooral honden die wel eens geïntoxiceerd raken met een illegale substantie, hoewel dit ook reeds bij katten, fretten, vogels en andere huisdieren werd waargenomen (Kisseberth en Trammel, 1990). Intoxicatie door cannabis stelt tevens maar een miniem deel voor van alle mogelijke vergiftigingen bij honden. De frequentie van cannabisintoxicaties bij honden zal hoogstwaarschijnlijk variëren van land tot land, naargelang het cannabisgebruik bij de mens. Concrete cijfers zijn niet bekend, maar het geringe aantal publicaties hierover wijst er eerder op dat dit zeker geen gevallen zijn die wekelijks worden aangeboden bij de dierenarts. Nochtans is cannabis een van de meest gebruikte recreationele drugs ter wereld, na de legale stoffen ethanol en nicotine (Janczyk et al., 2004). Een enquête uit 2004 vermeldt volgende percentages voor cannabisgebruik bij de Belgische bevolking tussen 15 en 64 jaar: 13% heeft ooit cannabis gebruikt, 5% deed dit tijdens de laatste 12 maanden en 3% tijdens de laatste 30 dagen, waarvan 1% intensief of (bijna) dagelijks gebruik (Bayingana et al., 2006). Als we dan bedenken dat één op de twee gezinnen in België één of meerdere huisdieren heeft, in bijna de helft van de gevallen een hond of kat, is het opmerkelijk dat er niet meer gevallen van cannabisintoxicatie opduiken. De enkele gevallen die toch voorkomen, moeten evenwel zo optimaal mogelijk aangepakt worden. Daarvoor is kennis over het verloop, de diagnose en behandeling van de intoxicatie vereist. Hoe kan een hond cannabis opnemen? Hoe toxisch is cannabis voor honden? Welke symptomen kan men verwachten en waarmee kunnen ze worden verward? Hoe wordt de diagnose gesteld? Wat is de beste behandeling? Deze literatuurstudie geeft naast de antwoorden op deze vragen nog veel meer nuttige informatie met betrekking tot de cannabinoïden. Dit is tevens interessante informatie voor elke hondeneigenaar die wel eens cannabis gebruikt of op locaties komt waar zijn of haar hond er mee in aanraking kan komen.
2
2. 2.1. 2.1.1.
LITERATUURSTUDIE Wat is cannabis? De cannabisplant
De genera Cannabis en Humulus (hop) behoren beide tot de familie Cannabaceae. Het genus Cannabis bestaat slechts uit één species, Cannabis sativa Linnaeus (L.), dat wordt onderverdeeld in meerdere subspecies (C. sativa subsp. sativa, C. sativa subsp. indica, C. sativa subsp. ruderalis, C. sativa subsp. spontanea, C. sativa subsp. kafiristanca). De verschillen in chemische en morfologische eigenschappen, waarop de indeling in subspecies is gebaseerd, zijn echter vaak moeilijk te onderscheiden en blijken onder andere te variëren afhankelijk van de omgeving . Daarom wordt meestal de algemene term Cannabis sativa gebruikt wanneer het over de plant gaat (United Nations Office on Drugs and Crime (UNODC), 2009). De term cannabis wordt gebruikt om een variëteit aan natuurlijke producten afkomstig van de cannabisplant te definiëren (European Monitoring Centre for Drugs and Drug Addiction (EMCDDA), 2004). De plant wordt beschreven als een sterk ruikende, rechtopstaande eenjarige, met handvormige, samengestelde bladeren en vertakte kluwens van groene bloemen. De bladeren zijn gesteeld en hebben 3 tot 9 smalle, lancetvormige, lang gepunte, getande delen (zie figuur 1) (Polunin, 1969). Zowel de bloemen, de bladeren als de stengel zijn bedekt met haartjes, welke een klevend hars afgeven (Beasley, 1999). De vrucht bestaat uit een eivormig, glad, bruin zaadje (zie figuur 1), omgeven door schutblaadjes (Knight en Walter, 2003).
(a)
(b)
(c)
(d)
Figuur 1: (a) cannabisplant; http://theforeigner.no/pages/news/drug-seizure-record-for-norwegian-customs/ (b) bloeistadium; http://www.thepoisongarden.co.uk/images/cannabis_sativa_flowers_081006_2a.jpg (c) zaden van de cannabisplant; http://www.flickr.com/photos/digitplantimages/4412603763/ (d) cannabis in gedroogde vorm; http://www.getsmartaboutdrugs.com/drugs/cannabis.html.
Het is een tweehuizige plant, de mannelijke en vrouwelijke bloemen komen dus niet op dezelfde plant voor. Op basis van de morfologie van de plant is het mogelijk om de mannelijke en vrouwelijke planten van elkaar
3
te onderscheiden (EMCDDA). De oorsprong van deze wijdverspreide plant is te vinden in Centraal-Azië. Ze groeit tegenwoordig zowel in gematigde als tropische klimaten en wordt afhankelijk van de omgevingsomstandigheden gemiddeld 1 tot 3 meter hoog (Knight, 2010). Met uitzondering van woestijngebieden zouden de meeste gronden geschikt zijn voor de groei van cannabisplanten (Knight en Walter, 2003). In technisch geavanceerde landen wordt intensieve indoor cultivatie toegepast, maar het overgrote deel van de productie gebeurt nog buiten (UNODC). 2.1.2.
Belangrijke bestanddelen
De cannabisplant bevat meer dan 400 chemische stoffen, waarvan een 66-tal cannabinoïden, die in geen enkele andere plant voorkomen. Cannabinoïden zijn stoffen die inwerken op specifieke receptoren in de hersenen en daardoor verantwoordelijk zijn voor de psychoactieve werking van de plant. Het actieve bestanddeel, dat voornamelijk verantwoordelijk is voor de lichamelijke en psychische werking van cannabis, is delta-9-tetrahydrocannabinol (THC) (Volmer, 2006). De chemische structuur van THC wordt geïllustreerd in figuur 2. Naast delta-8-tetrahydrocannabinol, dat een vergelijkbare werking heeft met THC, maar slechts in geringe mate aanwezig is, hebben de meeste andere cannabinoïden geen of nauwelijks een actieve uitwerking die vergelijkbaar is met THC. De psychoactieve effecten van cannabis worden daarom hoofdzakelijk aan THC toegeschreven (Joy et al., 1999). Er zijn wel enkele cannabinoïden, zoals cannabinol en cannabidiol, die de werking van THC kunnen beïnvloeden door hun additieve synergistische of antagonistische effecten (Ashton, 2001).
Figuur 2: Delta-9-tetrahydrocannabinol molecule (Uit Joy et al., 1999).
De hoogste concentratie THC vindt men terug in de bloemen van de vrouwelijke plant. Bladeren en mannelijke planten bezitten een lagere concentratie. De stengels en zaden van de plant hebben amper een werking (Beasley, 1999). Zoals eerder vermeld is de concentratie aan THC in de cannabisplant afhankelijk van de omgevingsomstandigheden waarin de plant groeit. Zowel de hoeveelheid licht, de vochtigheidsgraad, het bodemtype, de bodempH, de hoeveelheid nutriënten en sporenelementen in de bodem zouden hierin een rol spelen (Volmer, 2006). Geavanceerde kweektechnieken hebben zo kunnen zorgen voor een toename van de potentie van cannabisproducten. Aangezien de effecten van THC dosisafhankelijk zijn, is dit zeker een niet te verwaarlozen feit (Ashton, 2001). UNODC (2009) daarentegen meent dat de potentie van cannabis op de Europese markt niet significant is gestegen. De potentie van geïmporteerde cannabisplanten uit NoordAmerika, de topproducent die de markt domineert, zou immers stabiel gebleven zijn rond de 6 tot 8% THC. De gestegen potentie die wordt gezien in sommige landen zou volgens UNODC (2009) het resultaat zijn van de toegenomen eigenkweek met stammen die een hoog THC percentage bevatten (“skunk”) en van intensieve hydrocultuur.
4
2.1.3.
Productievormen
Cannabis wordt op verschillende wijzen op de markt gebracht. Ten eerste zijn er de gedroogde cannabisproducten, die bestaan uit de bloeiende toppen, stengels, bladeren en zaden van de plant (EMCDDA, 2004). Daarnaast is er ook het bruine of zwarte cannabishars, ook hasjiesj of hasj genoemd, dat meestal in de vorm van samengeperste blokjes wordt verkocht of soms ook in poedervorm. Tenslotte is er ook een extractieproduct, cannabisolie, op de markt. De productie van deze olie beoogt een hogere THC concentratie (EMCDDA, 2004). De cannabisplant bevat ook essentiële oliën. Deze bevatten geen THC en er is amper vraag naar. Deze oliën zijn de reden van de typische geur van cannabisproducten en ze kunnen op basis daarvan worden gedetecteerd door politiehonden (UNODC, 2009). Andere vaak gebruikte benamingen voor cannabis zijn marihuana, grass, weed, pot, Mary Jane en ganja (Donaldson, 2002). 2.1.4.
Humaan gebruik
Het gebruik van cannabis door de mens gebeurt vooral door inhalatie en minder door orale opname. In Europa wordt cannabis zeer dikwijls, vermengd met tabak, gerookt in een sigaret. Deze cannabis bevattende sigaretten worden onder andere “joints” of “reefers” genoemd (Volmer, 2006). Cannabis kan ook worden gerookt in een (water)pijp of meegebakken in koekjes of cakes (“spacecake”) en het wordt occasioneel gedronken als extract (Ashton, 2001). Cannabis wordt vaak gebruikt in combinatie met andere drugs, bijvoorbeeld opium, alcohol, cocaïne, heroïne, phencyclidine, ketamine en formaldehyde (Volmer, 2006). Naast het gebruik als genotsmiddel, wordt de plant al eeuwen gebruikt voor andere doeleinden. Industriële cannabis wordt gekweekt voor zijn zaden en vezels en bevat een veel lagere THC concentratie dan de andere variëteiten (UNODC, 2009). De sterke vezels van de stengel werden vooral vroeger gebruikt voor het vervaardigen van onder andere touw, kleding en papier. De zaden van de plant worden gebruikt als vogelzaad en leveren ook een olie die wordt gebuikt voor de productie van verven en vernissen (Beasley, 1999). Cannabis heeft ook zijn toepassing gevonden in de humane geneeskunde, waar het onder andere wordt gebruikt om de negatieve effecten van chemotherapie op te vangen, de intra-oculaire druk bij glaucoom te verminderen en de eetlust te stimuleren bij patiënten met anorexie secundair aan AIDS. Hiervoor is zowel een natuurlijk (dronabinol) als een synthetisch (nabilone) product op de markt (Janczyk et al., 2004; Volmer, 2006). De chemische formule van dronabinol is dezelfde als deze van THC. Nabilone heeft een andere chemische structuur. Beide producten zijn niet geregistreerd in België (Anoniem, 2011). Er wordt nog steeds onderzoek gedaan naar medische indicaties voor het gebruik van cannabis. Lui et al. (2010) onderzochten bijvoorbeeld de anti-inflammatoire rol van cannabinoïden in kankertherapie. Er zijn een paar honderd synthetische cannabinoïden bekend. De meeste van deze stoffen zijn oorspronkelijk ontwikkeld om een beter inzicht te krijgen in het functioneren van het endocannabinoïd systeem. Bij gebrek aan duidelijke therapeutische toepassingen werden deze stoffen niet verder gebruikt en zijn sommige daarvan momenteel op de markt als legale alternatieven voor cannabis. “ Spice 99 gold ” is een van deze tientallen alternatieven, die vrij verkrijgbaar zijn op het internet. Deze zeer gemakkelijk te maken producten blijken stoffen te bevatten die geen verwantschap vertonen met de structuurformule van THC. Ze bezetten wel dezelfde receptoren en veroorzaken dezelfde effecten in de hersenen, doch met een krachtiger werking. Terwijl bij de natuurlijke cannabinoïden zelden overdosissen worden gezien, leiden deze synthetische drugs vaak tot spoedopname en zelfs mogelijks tot fatale afloop. In ons land is recent de eerste loods opgedoekt
5
waar op grote schaal synthetische cannabis werd gemaakt. In Polen en Duitsland zou 6% van de schoolbevolking het reeds hebben uitgeprobeerd. Voor ons land zijn nog geen cijfers bekend, maar aangezien het voorlopig legaal is, bestaat de kans dat het ook in België een succes zal worden. 2.1.5.
Blootstelling aan de hond
De meeste blootstellingen van cannabis aan dieren zijn het gevolg van onoplettend gebruik door de eigenaar. Het opzettelijk oraal toedienen van de drug door de eigenaar werd echter ook reeds vermeld (Osweiler, 1996). Het is niet onwaarschijnlijk dat een slecht weggeborgen cannabisproduct wordt ingeslikt door een nieuwsgierige, speelse hond. Cannabis bevattende cakes in het bijzonder zijn aantrekkelijk voor honden (Jones, 1978; Godbold et al., 1979; Janczyk et al., 2004), maar ook verse of gedroogde plantjes, joints of de peuken ervan en zelfs harsen kunnen worden opgenomen (Burrows en Tyrl, 2001; Osweiler, 1996). Het is daarom niet verwonderlijk dat intoxicaties door orale opname het meest voorkomen bij honden jonger dan 1 jaar (Kisseberth en Trammel, 1990; Janczyk et al., 2004). Katten zijn minder nieuwsgierig en eerder kieskeurig. Dit kan verklaren waarom dergelijke intoxicaties minder worden geregistreerd bij deze diersoort (Osweiler, 1996). Hoewel intoxicaties door inhalatie van rook minder vaak voorkomen, bestaan er publicaties die het opzettelijk door de hond laten inademen van rook vermelden. Als voorbeeld wordt het uitademen van cannabisrook in de muil van de hond vaak vermeld (Schwartz en Riddile, 1985; Buchta, 1988). 2.1.6.
Wetgeving in België
Het is niet onverstandig voor dierenartsen om zich te informeren over de lokale wetten omtrent dierenmisbruik, drugbezit en hun verantwoordelijkheid om illegale praktijken te melden aan bevoegde instanties. De huidige wetgeving omtrent cannabis in België is gebaseerd op het Koninklijk Besluit van 16 mei 2003, tot wijziging van het KB van 31 december 1930 omtrent de handel in slaap- en verdovende middelen alsmede van het KB van 22 januari 1998 tot reglementering van sommige psychotrope stoffen, teneinde daarin bepalingen in te voegen met betrekking tot risicobeperking en therapeutisch advies, en tot wijziging van het KB van 26 oktober 1993 houdende maatregelen om te voorkomen dat bepaalde stoffen worden misbruikt voor de illegale vervaardiging van verdovende middelen en psychotrope stoffen. Van toen af aan werd een onderscheid gemaakt tussen cannabis en andere illegale drugs. Cannabis blijft echter een illegaal product. Op 20 oktober 2004 kwam het Arbitragehof met arrest nr.158/2004 betreffende de beroepen tot vernietiging van artikel 16 van de wet van 3 mei 2003 tot wijziging van de wet van 24 februari 1921 betreffende het verhandelen van de giftstoffen, slaapmiddelen en verdovende middelen, ontsmettingsstoffen en antiseptica. Dit wegens onduidelijke definiëring van meerdere criteria met mogelijke rechtsonzekerheid voor de burger tot gevolg. Op 25 januari 2005 is als reactie daarop een gemeenschappelijke richtlijn verschenen in het Belgisch Staatsblad, die een voorlopig antwoord geeft op de vernietiging van artikel 16. Het betreft de gemeenschappelijke richtlijn van de Minister van Justitie en het College van procureurs-generaal omtrent de vaststelling, registratie en vervolging van inbreuken inzake het bezit van cannabis. In principe is het bezit van elke hoeveelheid cannabis illegaal. Echter de vaststelling van het bezit, door een meerderjarige, van een hoeveelheid cannabis die 3 gram niet overschrijdt of van 1 cannabisplant, bestemd voor persoonlijk gebruik, zonder verzwarende omstandigheid noch verstoring van de openbare orde, zal enkel aanleiding geven tot het opstellen van een vereenvoudigd proces-verbaal. In alle andere gevallen wordt een gewoon proces-verbaal opgesteld.
6
2.2.
Toxicokinetiek
De meeste informatie omtrent de toxicokinetiek van cannabinoïden is afgeleid uit humane studies. Indien gerefereerd wordt naar studies op dieren, wordt de diersoort specifiek vermeld. 2.2.1.
Absorptie
Uit humane studies blijkt dat de longen een hogere THC absorptie-ratio hebben dan het gastro-intestinaal stelsel. Na inhalatie bereikt de biologische beschikbaarheid zo’n 18 tot 50%, terwijl dit na orale opname slechts 5 tot 20% bedraagt (Janczyk et al., 2004). Het verschil tussen beide routes kan deels worden verklaard door partiële degradatie door maagzuren en het first pass effect in de lever. Het first pass effect ter hoogte van de lever houdt in dat na orale opname, significante pre-systemische hepatische eliminatie plaatsvindt (Maykut, 1985; Ashton, 2001). Na inhalatie van cannabisrook wordt THC zeer snel geabsorbeerd. Het kan enkele seconden later al in het plasma worden teruggevonden (Corrigan, 2008). De plasmaconcentratiepiek ziet men bij de mens reeds 5 tot 12 minuten na inhalatie (Donaldson, 2002). 2.2.2.
Distributie
Cannabinoïden zijn zeer lipofiel, waardoor ze zich na absorptie uit het gastro-intestinaal stelsel zeer snel verdelen over de weefsels en snel de bloedhersenbarrière kunnen passeren (Joy et al., 1999). Er zou een plasmaproteïnebinding zijn van 97% (Garrett en Hunt, 1977). De distributie van cannabinoïden is afhankelijk van de bloedstroom. Zoals weergegeven in figuur 3, worden na de piekconcentratie in het bloed en de hersenen, sterk doorbloede weefsels eerder bereikt dan minder sterk doorbloede weefsels (Ashton, 2001).
Figuur 3: De verdeling van THC in het lichaam (uit Nahas, 1975).
Distributie vindt onder andere plaats naar de hersenen, de lever, de nieren, het hart en de speekselklieren (Ashton, 2001; Donaldson, 2002; Volmer 2006). Ter hoogte van de hersenen worden zowel in de neocortex, de sensorische en motorische gebieden en het limbische systeem, hoge concentraties bereikt. Cannabinoïden hebben de neiging om te accumuleren in het lichaamsvet, waar volgens een humane studie piekconcentraties worden bereikt 4 tot 5 dagen na eenmalige blootstelling, gevolgd door een enkele dagen durende redistributie
7
naar andere compartimenten, inclusief de hersenen (Ashton, 2001). Ook in een weefseldistributiestudie bij Large White varkens, waarbij cannabinoïden intraveneus werden toegediend (200 µg/kg), bleek THC het traagst te worden geëlimineerd uit vetweefsel. Na 24h kon het daar nog in significante concentraties worden aangetoond. Ook bleek dat THC concentraties in de hersenen trager daalden dan in het bloed (Brunet et al., 2006). 2.2.3.
Metabolisatie
De lever wordt beschouwd als primaire plaats voor de metabolisatie van THC, hoewel extra-hepatische metabolisatie in de longen ook voorkomt (Widman et al., 1975). Door middel van microsomale hydroxylatie en niet-microsomale oxidatie worden meer dan 20 metabolieten gevormd (Osweiler, 1996; Donaldson, 2002). Het lipofiele THC is een goed substraat voor de cytochroom P450 (CYP) enzymen in de lever. Bij zoogdieren ondergaat THC voornamelijk een CYP2C-gemedieerde oxidatie tot de primaire metaboliet 11-hydroxy-THC (11-OH-THC) (zie figuur 4a). Deze wordt hoogstwaarschijnlijk door dezelfde enzymen op zijn beurt verder gemetaboliseerd tot de inactieve metaboliet 11-nor-9-carboxy-THC (THC-COOH) (zie figuur 4b). Zowel THC als zijn metabolieten worden daarna onderworpen aan glucuronidatie (European Food Safety Authority (EFSA), 2011). De belangrijkste en tevens fysiologisch actieve metaboliet is 11-OH-THC. Deze is mogelijks potenter dan THC, passeert vlot de bloedhersenbarrière en is verantwoordelijk voor bepaalde effecten van de intoxicatie (Ashton, 2001; Donaldson, 2002; Volmer; 2006). Het first pass effect zou een verklaring kunnen zijn waarom na inhalatie hogere THC bloedspiegels worden gemeten (Ashton, 2001; Janczyk et al., 2004). Bij roken van cannabis vindt de initiële metabolisatie van THC plaats in de longen, gevolgd door meer uitgebreide metabolisatie door leverenzymen. Hieruit ontstaan tevens weer een aantal metabolieten, waarvan 11-OH-THC terug als belangrijke metaboliet wordt vermeld. Deze wordt echter in hogere concentraties teruggevonden in de bloedbaan na orale opname van cannabis (Hall et al., 1994).
(a)
(b)
Figuur 4: (a) 11-OH-THC; http://en.wikipedia.org/wiki/11-hydroxy-THC (b) THC-COOH; http://en.wikipedia.org/wiki/11-nor-9-carboxy-THC
Widman et al. voerden in 1975 een studie uit ter vergelijking van de metabolisatie van delta-1-THC (eerdere benaming voor delta-9-THC) in de long en in de lever. Hiervoor werd de metabolisatie in de long nagegaan gebruikmakend van geïsoleerde, geperfuseerde longen van greyhounds, waar intravasculair een delta-9THC oplossing werd ingebracht. Voor het nagaan van de levermetabolisatie werd een in vitro opstelling gemaakt aan de hand van verrijkte microsomale leverenzymen van de hond. Longweefsel en longplasma gaven dezelfde metabolietpatronen. Deze laatste kwamen bovendien kwalitatief sterk overeen met de pa-
8
tronen bekomen uit de in vitro levermetabolisatie. De 2 voornaamste metabolieten bekomen na longmetabolisatie, 3-hydroxy-delta-9-THC en 4-hydroxy-delta-9-THC, vond men ook terug in het leversupernatans dat was geïncubeerd met delta-9-THC. Hier echter kwamen de metabolieten 6β-hydroxy-delta-9-THC, 6αhydroxy-delta-9-THC, 7-hydroxy-delta-9-THC en 1,2-epoxy-hexahydrocannabinol in grotere mate voor dan 3en 4-hydroxy-delta-9-THC. Er werd dus besloten dat de metabolieten geproduceerd door de geïsoleerde long, ook werden gevormd door de in vitro leverenzymen. Men kan stellen dat het verschil in metabolisme tussen long en lever eerder kwantitatief dan kwalitatief is. Op basis van deze studie valt het moeilijk in te schatten welke bijdrage de metabolieten gevormd door het in vitro longmetabolisme leveren qua in vivo activiteit. 2.2.4.
Excretie
Vele metabolieten worden opgeslagen in vetweefsel en komen slechts geleidelijk terug vrij, wat de eliminatietijd laat oplopen (Ashton, 2001; Corrigan, 2008). Na orale opname verloopt de eliminatie van THC en zijn metabolieten grotendeels via de gal naar de faeces. Hierbij vindt enterohepatische recirculatie plaats (Garrett en Hunt, 1977; Kisseberth en Trammel, 1990; Ashton, 2001; Volmer, 2005). Deze recirculatie, waarbij episodische systemische terugresorptie uit de darm plaatsvindt, zorgt voor een verlengde aanwezigheid van de drug in het lichaam (Osweiler, 1996; Ashton, 2001; Svensson, 2004). Volgens Garrett en Hunt (1977) zou 10 tot 15% van de metabolieten dit ondergaan. Bepaalde binders, zoals actieve kool, kunnen deze cirkel doorbreken. Drugs gebonden aan actieve kool worden immers niet meer geabsorbeerd uit de darm, wat een verlaging van hun halfwaardetijd met zich meebrengt (Svensson, 2004). De accumulatie in vetweefsel, samen met de enterohepatische recirculatie, zorgen ervoor dat cannabis een weefselhalfwaardetijd heeft die kan oplopen tot 7 dagen. Volledige eliminatie van een eenmalige dosis kan 30 dagen in beslag nemen (Maykut, 1985). Naast de fecale excretie kan 10 tot 15% van de opgenomen THC als oudermolecule of metaboliet worden teruggevonden in de urine. Dit wordt gebruikt als diagnostisch middel (Volmer, 2006). Bij mensen (Perez-Reyes en Wall, 1982), en sommige diersoorten, waaronder herkauwers (Guidon en Zoller, 1999), is melk een belangrijke route van excretie. Bij de hond is dit niet gedocumenteerd.
9
2.3.
Toxiciteit
De volledige plant is toxisch, maar zoals eerder vermeld, bevatten sommige plantdelen meer THC dan andere en zijn vrouwelijke planten iets toxischer dan mannelijke. Bij de rat is de orale LD50 0,650 g THC/kg, bij de muis is dit 0,482 g THC/kg (Beasley, 1999). Voor honden, katten en vele andere diersoorten is geen LD50 vastgesteld voor cannabis. Uit een onderzoek bij de hond blijkt wel dat orale dosissen delta-9-THC en delta8-THC van 3 tot 9 g/kg niet letaal zijn. In dit onderzoek herstelden alle honden binnen de 24 uur na orale opname (Donaldson, 2002). Zowel Osweiler (1996), Beasley (1999) als Volmer (2006) vermeldden een minimale letale dosis van meer dan 3 g THC/kg bij de hond. Deze dosis is 1000 maal hoger dan de dosis waarbij reeds gedragsveranderingen optreden. Er is zelfs een overleving gedocumenteerd van een hond die 26,8 g/kg cannabis had opgenomen (Janczyk et al., 2004). Dit alles wijst op een brede veiligheidsmarge voor THC en bijgevolg wordt geen sterfte verwacht bij honden door blootstelling aan cannabis (Volmer, 2006). Ook bij de mens is de acute toxiciteit extreem laag. Er werden nog geen doden gerapporteerd als direct gevolg van acuut cannabisgebruik (Ashton, 2001). Bij runderen daarentegen zijn reeds een aantal sterfgevallen gemeld in zuidelijk Brazilië. Een groep rundvee had 35 kg cannabisplanten gegeten, waarna 5 dieren verzwakten en tekenen van intoxicatie vertoonden. Naderhand zijn 4 van de 5 verzwakte runderen gestorven (Driemeier, 1997). Zoals reeds vermeld onder 2.1.4., wordt cannabis vaak gebruikt in combinatie met andere drugs. Meestal is de precieze samenstelling dan niet gekend en valt de toxiciteit zeer moeilijk te voorspellen (Beasley, 1999).
10
2.4. 2.4.1.
Pathogenese Algemeen
De cannabisplant bevat een 66-tal cannabinoïden, waarvan THC het meest psycho-actieve bestanddeel is (Volmer, 2006). Doch niet alle effecten van cannabis zijn noodzakelijk te wijten aan THC. Veel onderzoek naar de effecten van cannabinoïden op de hersenen is gedaan bij dieren. De werking van cannabis kan worden teruggevoerd op het cannabinoïd (CB) receptorsysteem. CB-receptoren zijn meer dan 600 miljoen jaar oud. Ze komen overal voor in het dierenrijk, zelfs bij de primitieve gewone zoetwaterpoliep (Scholten, 2006). Er is gebleken dat de CB-receptormoleculen gelijkend zijn bij verschillende species. De effecten tussen zoogdieren onderling komen opmerkelijk sterk overeen (Joy et al., 1999). 2.4.2.
De cannabisreceptoren
De effecten van cannabinoïden zijn receptorgemedieerd. De cannabinoïd receptor is lid van de familie van de G-proteïne gekoppelde receptoren (Gi), welke een belangrijke rol spelen in een groot aantal signaaltransductieprocessen. Deze receptoren bevatten 7 transmembranaire domeinen en oefenen hun werking uit door modulatie van second messenger activiteit. Heterotrimere G-proteïnen bestaan uit een α-, β- en γsubeenheid, ze zijn actief in de GTP-gebonden toestand en inactief wanneer GDP gebonden is (zie figuur 5). Receptorbinding is reversibel, stereoselectief en eerder zwak (Joy et al., 1999; Sharpe, 2000). Bij zoogdieren is er weefselexpressie van minstens 2 CB-receptortypes (Pertwee, 2006a). Cannabinoïd receptor 1 (CB1) en cannabinoïd receptor 2 (CB2) zijn reeds vastgesteld bij ratten, cavia’s, honden, apen, varkens en mensen (Ashton, 2001). De 2 receptoren vertonen slechts 44% homologie in hun aminozuurpatroon (Scholten, 2006). Wanneer een ligand bindt op een receptor vindt activatie van G-proteïnen plaats. Beide receptoren inhiberen adenylaatcyclase activiteit (AC) en activeren mitogeen-geactiveerde proteïne kinasen (PKA) via cyclisch adenosinemonofosfaat (cAMP). CB1-receptoren moduleren eveneens calcium- en kalium-ionkanalen, waarbij respectievelijk inhibitie en activatie plaatsvindt (zie figuur 5) (Pertwee et al., 2010). Het eindresultaat is een inhibitie van de release van zowel excitatorische als inhibitorische neurotransmitters (Ashton, 2001; Janczyk et al., 2004; Di Marzo en De Petrocellis, 2006). Cannabinoïden interageren met verschillende neurotransmitters en neuromodulatoren, waaronder acetylcholine, dopamine, γ-aminoboterzuur (GABA), histamine, noradrenaline, 5-hydroxytryptamine, prostaglandines en opioïde peptiden (Donaldson, 2006). De CB1-receptoren komen sterk verspreid voor in welbepaalde regio’s van de hersenen, met de grootste concentratie rond de hippocampus, de cortex, de olfactorische gebieden, de basale ganglia, het cerebellum en het ruggenmerg (Sharpe en Smith, 2000). Uit de functie en pathologie van deze regio’s kunnen een groot aantal bekende effecten van cannabis verklaard worden (Joy et al., 1999). CB1-receptoren zijn zeer sterk vertegenwoordigd in de hersenen, voornamelijk ter hoogte van zenuwuiteinden (Pertwee et al., 2010). CB2-receptoren bevinden zich perifeer en zijn geassocieerd met cellen van het immuunsysteem. Ze moduleren naast adenylaatcyclase activiteit eveneens cytokine release (Pertwee et al., 2010). Cytokines spelen een cruciale rol in het mediëren van ontstekings- en immuunreacties. Zowel uit in vitro als uit in vivo studies blijkt dat cannabinoïden via CB-receptoren anti-inflammatoire effecten kunnen bewerkstelligen. Dit zou volgens de in vitro studies gebeuren door inhibitie van de release van pro-inflammatoire cytokines, het stimuleren van anti-inflammatoire cytokine-release en het inhiberen van mastcel- en lymfocytproliferatie.
11
In een in vivo studie bij de rat werd het effect op inflammatoire cytokines na toediening van het immunogeen bacterieel endotoxine lipopolysaccharide (LPS), gevolgd door een cannabinoïd agonist en verschillende cannabinoïd receptor antagonisten bestudeerd. Ook deze studie leverde bewijzen voor de modulatie van pro-inflammatoire cytokines door cannabinoïden, waaruit een mogelijke therapeutische toepassing van cannabinoïden voor neuro-inflammatoire ziekten zoals multiple sclerose werd besloten.
2. inhalatie
A.
1. per os 1.
2.
Longen
Gastro-intestinaal CB2 receptoren: vnl. op cellen van het immuunsysteem
Bloed CB1 receptoren: vnl. in de hersenen
B. Ca2+
K+
THC THC
synaps
CB1-R
celmembraan γ Ca2+
β
K+
GDP
Regulatie van de neurotransmissie
AC
Giα ATP
cAMP
Presynaptisch neuron PKA
Figuur 5: A. Overzicht van de lokalisatie van cannabinoïd receptoren (CB1 en CB2) B. Interactie van THC met CB1
12
2.4.3.
Het endogeen cannabinoïd systeem
Er zijn al een aantal endogene liganden bekend, welke selectief binden op cannabinoïd receptoren (Pertwee, 2006a). De best bestudeerde zijn anandamide en 2-arachidonylglycerol (2-AG) (Sharpe en Smith, 2000). Endocannabinoïden moduleren een verscheidenheid aan fysiologische en pathofysiologische processen. Deze kennis heeft geleid tot het medisch gebruik van cannabinoïden, waaronder synthetische zoals dronabinol en nabilone. Ze worden gebruikt voor een breed scala aan therapeutische doeleinden zoals reeds eerder vermeld onder 2.1.4. (Janczyk et al., 2004; Volmer, 2006).
13
2.5. 2.5.1.
Symptomen Overzicht van voorkomende symptomen
Hieronder volgt een tabel waarin de meest voorkomende symptomen ten gevolge van cannabisintoxicatie bij de hond zijn opgenomen, met bijhorende referenties. Tabel 1: Overzicht van mogelijke symptomen ten gevolge van cannabisintoxicatie bij de hond. SYMPTOMEN
REFERENTIES
Aanval
Thursby-Pelham, 1996; Donaldson, 2002; Janczyk et al., 2004
Abdominale pijn
Janczyk et al., 2004
Adipsie
Janczyk et al., 2004
Angst
Janczyk et al., 2004; Volmer, 2006
Anorexie
Thompson et al., 1972; Janczyk et al, 2004
Ataxie / Incoördinatie
Thompson et al.,1972; Schwartz en Riddile, 1985; Dumonceaux en Beasley, 1990; Osweiler, 1996; Thursby-Pelham, 1996; Beasley, 1999; Donaldson, 2002; Janczyk et al., 2004; Volmer, 2006; Botha en Penrith, 2009; Knight, 2010
Bradycardie
Thompson et al., 1972; Beasley, 1999; Donaldson, 2002; Janczyk et al., 2004; Volmer, 2006
Bradypnee/ Dyspnee
Thompson et al., 1972; Janczyk et al., 2004
Braken
Thompson et al., 1972; Schwartz en Riddile, 1985; Dumonceaux en Beasley, 1990; Osweiler, 1996; Thursby-Pelham, 1996; Beasley, 1999; Donaldson, 2002; Janczyk et al., 2004; Volmer, 2006; Botha en Penrith, 2009
Cirkelgang/ Schuine kophouding
Janczyk et al., 2004
Coma
Thompson et al., 1972; Donaldson, 2002; Beasley, 1999; Janczyk et al., 2004; Botha en Penrith, 2009
Conjunctivale injecties/ Conjunctivitis
Dumonceaux en Beasley, 1990; Janczyk et al., 2004
Depressie
Thompson et al., 1972; Dumonceaux en Beasley, 1990; Osweiler, 1996; ThursbyPelham, 1996; Beasley, 1999; Donaldson, 2002; Janczyk et al., 2004; Volmer, 2006; Botha en Penrith, 2009; Knight, 2010
14
SYMPTOMEN
REFERENTIES
Diarree
Donaldson, 2002; Janczyk et al., 2004
Diepe analgesie
Thursby-Pelham, 1996
Disoriëntatie
Botha en Penrith, 2009
Droge mucosae
Osweiler, 1996
Gedragswijziging (eventueel agressie)
Schwartz en Riddile,
1985;
Thursby-
Pelham, 1996; Janczyk et al., 2004 Hydrothorax
Janczyk et al., 2004
Hyperesthesie
Thompson et al., 1972; Donaldson, 2002; Janczyk et al., 2004; Knight, 2010
(Hyper)excitatie
Thompson et al., 1972; Osweiler, 1996; Janczyk et al., 2004; Volmer, 2006; Botha en Penrith, 2009
Hypersalivatie
Thompson et al., 1972; Donaldson, 2002; Beasley, 1999; Janczyk et al., 2004; Volmer, 2006; Botha en Penrith, 2009
Hyperthermie
Thompson et al., 1972; Osweiler, 1996; Thursby-Pelham, 1996; Janczyk et al., 2004; Volmer, 2006; Botha en Penrith, 2009
Hypotensie
Dumonceaux en Beasley, 1990
Hypothermie
Thompson et al., 1972; Dumonceaux en Beasley, 1990; Thursby-Pelham, 1996; Beasley, 1999; Donaldson, 2002; Janczyk et al., 2004; Volmer, 2006
Kopschudden
Janczyk et al., 2004
Mydriasis
Thompson et al., 1972; Schwartz en Riddile, 1985; Thursby-Pelham, 1996; Beasley, 1999; Donaldson, 2002; Janczyk et al., 2004; Volmer, 2006; Botha en Penrith, 2009
Nystagmus
Thursby-Pelham, 1996; Beasley, 1999; Janczyk et al., 2004; Volmer, 2006
Polyurie
Janczyk et al., 2004
Slaperigheid
Thompson et al., 1972; Schwartz en Riddile, 1985
Stijfheid
Janczyk et al., 2004
Stupor
Dumonceaux en Beasley, 1990; Janczyk et al., 2004; Volmer, 2006
15
SYMPTOMEN
REFERENTIES
Tachycardie
Thompson et al., 1972; Dumonceaux en Beasley, 1990; Beasley, 1999; Donaldson, 2002; Janczyk et al., 2004; Volmer, 2006; Botha en Penrith, 2009
Tachypnee
Osweiler, 1996; Thursby-Pelham, 1996; Volmer, 2006; Botha en Penrith, 2009
Tremor
Beasley, 1999; Janczyk et al., 2004; Volmer, 2006; Botha en Penrith, 2009; Knight, 2010
Urine incontinentie
Donaldson, 2002; Janczyk et al., 2004; Botha en Penrith, 2009
Vocalisatie
Osweiler, 1996; Donaldson, 2002; Janczyk et al., 2004; Volmer, 2006
Zwakte
Thompson et al., 1972; Dumonceaux en Beasley, 1990; Thursby-Pelham, 1996; Janczyk et al., 2004; Volmer, 2006; Botha en Penrith, 2009
2.5.2.
Frequentie van symptomen
Om een duidelijker beeld te schetsen van de frequentie waarin symptomen voorkomen, wordt verwezen naar de studie van Janczyk et al. (2004). Het betreft een studie waarin een overzicht werd gemaakt van 213 honden met orale cannabisintoxicatie, geregistreerd tussen 1998 en 2001, waarbij klinische symptomen optraden.
Figuur 6: Frequentie van de meest voorkomende symptomen na orale cannabisintoxicatie, gerapporteerd tussen 1988 en 2001 (naar Janczyk et al., 2004).
De dosis die werd opgenomen varieerde tussen 84,7 mg/kg en 26,8 g/kg. Bij de meeste honden duurde het 1 tot 3 uur vooraleer de eerste symptomen optraden en ze duurden 30 minuten tot 96 uur lang. Neurologische
16
symptomen werden gezien in 99% van de gevallen, gastro-intestinale symptomen, voornamelijk braken, werden gezien in 30% van de gevallen. In figuur 6 wordt een overzicht gegeven van de frequentie van de meest voorkomende symptomen bij die 213 honden. Symptomen die in minder dan 4% van de gevallen werden gezien, zijn niet in de grafiek opgenomen. 2.5.3.
Duur van de symptomen, laesies en hallucinaties
Na inhalatie kunnen klinische effecten al heel snel waargenomen worden (Janczyk et al., 2004). Dit ten gevolge van de snelle verdeling via het bloed naar de hersenen (Ashton, 2001). De meeste studies bij honden richten zich vooral op intoxicatie na orale opname. Volgens een studie van Donaldson (2002) worden bij de hond symptomen waargenomen vanaf 30 minuten tot 72 uur na orale opname. In een latere studie bleek de tijdsduur tussen orale opname en eerste klinische symptomen sterk te variëren tussen 5 minuten en 96 uur. Desondanks kon in deze studie toch worden besloten dat de meerderheid van de honden symptomen begon te vertonen 1 tot 3 uur na de opname. Dit laatste is in overeenstemming met de resultaten bekomen bij humane studies (Janczyk et al., 2004). Een derde studie vermeldt een verhoogde orale absorptie van THC bij simultane inname van voedsel met een hoog vetgehalte (Volmer, 2006). Langdurige depressie, tot 36 uur, is niet zeldzaam na cannabisintoxicatie bij honden (Beasley, 1999). In een onderzoek omtrent intoxicatie door inhalatie van cannabisrook door Schwartz en Riddile (1985), werden symptomen van intoxicatie waargenomen gedurende 1 tot 2 uur. In de studie van Donaldson (2002), werden symptomen waargenomen bij honden tot 72 uur na orale opname. In de studie door Janczyk et al. (2004) duurden de symptomen 30 minuten tot 96 uren. Volgens Botha en Penrith (2009) herstellen de meeste dieren pas binnen de 48 tot 72 uur en Knight (2010) tenslotte, vermeldt dat de symptomen 24 uur kunnen aanhouden. Er worden geen specifieke veranderingen gezien in de bloedwaarden (Botha en Penrith, 2009) en er worden geen pathologische laesies waargenomen (Osweiler, 1996; Donaldson, 2002; Botha en Penrith, 2009). Diezelfde bevindingen werden ook gezien in een onderzoek waarbij werd nagegaan of de beagle dienst kan doen als model voor het roken van cannabis bij de mens. Beagles werden getraind om joints te roken. Er werd gemeten dat bij het roken van 13 joints per dag, een hond werd blootgesteld aan een dosis van 2 mg/kg. Dit had initieel een deprimerend effect op de ademhaling en de hartslag, maar op termijn viel het effect op de hartslag weg. Na het roken van een zestal joints leidden de honden aan musculaire zwakte en verlies van reflexen. Het totale bloedbeeld van de honden bleef onveranderd gedurende een jaar op deze manier als proefhond gefungeerd te hebben. Autopsie van deze honden toonde na 1 jaar geen significante veranderingen in het perifeer bloed, noch in chromosomen in het beenmerg, noch in de bestudeerde organen, die mogelijks wezen op schade ten gevolge van dit onderzoek (Sullivan en Willard, 2004). Er zijn onderzoekers die geloven dat honden hallucinaties kunnen hebben na blootstelling aan cannabis. Osweiler (1996) meent dat deze zich uiten door vocalisatie en agitatie. Botha en Penrith (2009) zijn van mening dat honden die in de lucht happen na inname van cannabis, verdacht zijn voor het hebben van hallucinaties.
17
2.6.
Diagnose
Soms kan de diagnose gemakkelijk worden gesteld aan de hand van de anamnese. De symptomen kunnen ook mild zijn en niet specifiek, waardoor het stellen van de diagnose soms bemoeilijkt wordt, zeker indien een voorgeschiedenis van cannabisingestie niet gekend is (Botha en Penrith, 2009). Vaak is de eigenaar zich er van bewust dat zijn dier een illegale drug heeft opgenomen, maar is hij eerder weigerachtig om dit toe te geven (Kisseberth en Trammel, 1990; Beasley, 1999; Janczyk et al., 2004; Volmer 2006). Als een intoxicatie door drugs wordt vermoed, bijvoorbeeld aan de hand van de symptomen, dan is het aan de dierenarts om tactvol te communiceren met de eigenaar. Een eigenaar zal soms eerder geneigd zijn om toe te geven dat zijn hond toegang had tot cannabis, als hij wordt ingelicht dat zonder de nodige informatie, uitgebreide, langdurige en dure labotesten nodig zijn om tot een diagnose te komen (Janczyk et al., 2004). Het is ook nooit overbodig als dierenarts om te vragen of er een misschien een feest plaatsvond rond het moment dat de hond ziek is geworden (Kisseberth en Trammel, 1990). Indien, om eender welke reden, niet genoeg informatie kan worden verkregen door de eigenaar, dan kan de urine van een hond, verdacht voor cannabisintoxicatie, worden getest op cannabinoïden (Janczyk, 2004). Echter niet elk labo heeft de nodige uitrusting hiervoor. DoCoLab is een dopingcontrolelaboratorium in Zwijnaarde, waar voornamelijk controles worden gedaan op stalen van atleten en sporadisch van sportpaarden. Een belangrijk doel van DoCoLab is tevens het ontwikkelen van detectiemethoden voor verboden stoffen. Een van de verboden stoffen waarop kan worden getest is THC-COOH, een belangrijke metaboliet van cannabis. Dit gebeurt aan de hand van een screeningstest waaraan alle stalen worden onderworpen, indien positief gevolgd door 2 confirmatietests. Als staal wordt urine gebruikt, andere labo’s in België kunnen tevens op bloed testen. De screeningstest gebeurt aan de hand van gaschromatografie gevolgd door tandem massaspectrometrie (GC-MS/MS) (zie figuur 7). Men maakt gebruik van een tandem MS aangezien dit de gevoeligheid verhoogt ten opzichte van een enkele MS. Bij deze eerste test wordt geen drempelwaarde ingesteld. In klinische labo’s gebeurt deze screeningstest soms aan de hand van immunologische tests, zoals de Enzyme-Linked Immunosorbent Assay (ELISA) methode. Deze hebben als voordeel dat ze makkelijk uit te voeren zijn. Er kunnen echter kruisreacties plaatsvinden, waardoor vals-positieve resultaten ontstaan. Enkel de stalen die positief testen op de screeningstest, worden onderworpen aan de confirmatietests: gaschromatografie-massaspectrometrie (GC-MS) en liquid chromatografie-tandem massaspectrometrie (LCMS/MS) (zie figuur 7). Om vals positieven te elimineren worden steeds beide tests uitgevoerd. Ze zijn kwantitatief, voor de mens wordt een drempelwaarde ingesteld voor THC-COOH van 15 ng/ml. Dit om discussie uit te sluiten over het al dan niet positief zijn van de test door passieve inhalatie van cannabisrook. Volgens de verantwoordelijke van het labo zijn deze tests in theorie ook bruikbaar voor het testen van honden, maar is dat iets wat eigenlijk nooit wordt gedaan (P. Van Eenoo, persoonlijke mededeling, 2011). Omwille van de lipofiliteit van de drug en de enterohepatische recirculatie, kan de drug tot meerdere dagen na een acute intoxicatie in de urine worden gedetecteerd (Volmer, 2006). Ook in het plasma kan THC worden gemeten, maar noch op de plasma- , noch op de urineconcentraties kan worden vertrouwd, om de graad van intoxicatie na te gaan. De accumulatie in vetweefsel en de vorming van actieve metabolieten kunnen immers voor een foute interpretatie zorgen (Ashton, 2001). Bij opname van grote hoeveelheden water door de geïntoxiceerde hond, kan verdunning zelfs mogelijks een vals negatief resultaat opleveren. Ook met de dosis en de tijdsduur na opname of inhalatie, moet rekening worden gehouden bij het interpreteren van de resultaten (Donaldson,
18
2002). Cannabis kan tevens worden opgespoord in de maaginhoud, daarom is het steeds aangeraden om, indien mogelijk, braaksel mee te nemen naar de dierenarts (Thursby-Pelham, 1996; Volmer, 2006). Als alternatief diagnostisch middel vermeldt Janczyk et al. (2004) een multi-drug test. Dergelijke humane tests kunnen ook in België worden verkregen of besteld in de meeste apotheken. Ze worden gebruikt om snel en eenvoudig veel voorkomende drugs of hun metabolieten in de urine aan te tonen. Deze tests geven geen 100% betrouwbaarheid bij de mens en in hoeverre ze betrouwbare resultaten opleveren op urine van honden is niet geweten.
(a)
(b)
Figuur 7: (a) GC-MS/MS toestel; DoCoLab (b) LC-MS/MS toestel; DoCoLab
19
2.7.
Differentiaal diagnose
Hieronder volgt een tabel waarin de meest waarschijnlijke differentiaal diagnoses van cannabisintoxicatie bij de hond zijn opgenomen, met bijhorende symptomen en referenties. Tabel 2: Overzicht van mogelijke differentiaal diagnoses van cannabisintoxicatie bij de hond, met bijhorende symptomen. DIFFERENTIAAL
REFERENTIES
SYMPTOMEN
REFERENTIES
Volmer, 2006
Centrale depressie, anesthe-
Kisseberth en Trammel,
sie, hypothermie, aritmie, op-
1990; Thursby-Pelham,
pervlakkige en trage adem-
1996; Volmer, 2005
DIAGNOSE Barbituraten
haling, pupildilatatie, verlies van reflexen, lethargie, zwakke snelle pols, cyanose, coma, sterfte. Benzodiazepines
Donaldson, 2002; Vol-
Initieel excitatie, later depres-
mer, 2006
sie, hypotensie, respiratoire
Doull et al., 1980
depressie, slaperigheid, coma. Soms anticholinerge effecten (droge mond, tachycardie, mydriasis, afwezige darmgeluiden). Depressiva
Volmer, 2006
Hyperexcitatie, braken, ataxie,
Thursby-Pelham, 1996
tremor, lethargie, gedragsveranderingen, mydriasis, hartaritmie, aanval, sterfte. Eénwaardige
Lokaal etsend, euforie, de-
alcoholen:
pressie, narcose.
ethanol
Donaldson, 2002; Vol-
Stimulatie centraal zenuwstel-
Croubels en De Backer,
mer, 2006
sel (onrust, excitatie), gevolgd
2009
door onderdrukking centraal zenuwstelsel en spinale reflexen (spierzwakte, paralyse, collaps,
ademhalingsdepres-
sie met eventuele sterfte. methanol
Volmer, 2006
Blindheid, acidose.
Croubels en De Backer, 2009
20
DIFFERENTIAAL
REFERENTIES
SYMPTOMEN
REFERENTIES
Donaldson, 2002; Vol-
Initieel metabole- en centraal
Croubels en De Backer,
mer, 2006
zenuwstoornissen (alcoholin-
2009
DIAGNOSE Ethyleenglycol
toxicatie en krampaanvallen), gevolgd
door
cardiopulmo-
naire complicaties en renale aantasting. Fenothiazines
Donaldson, 2002; Vol-
Sedatie, ademhalingsdepres-
mer, 2006
sie,
hypotensie,
Thursby-Pelham, 1996
circulatoire
collaps. Hallucinogene
Volmer, 2006
Narcotisch effect cfr. LSD.
Thursby-Pelham, 1996
Donaldson, 2002; Vol-
Vooral Collies zijn gevoelig,
Hopkins et al., 1990;
mer, 2006
maar intoxicatie is ook bij an-
Hopper et al., 2002
paddenstoelen Ivermectine
dere honden mogelijk. Hypothermie, mydriasis,
dehydratatie, gelokaliseerde
spiertrillingen kop en achterpoten, geen respons op externe stimuli. Lysergic acid
Volmer, 2006
diethylamide (LSD)
Centraal zenuwstelsel stimu-
Thursby-Pelham, 1996;
latie, disoriëntatie, mydriasis,
Karyn Bischoff, 2007
depressie of excitatie, vocalisatie. Meningo-encephalitis
Henney en Coleman,
Acute, progressieve hersen-
1984
symptomen, afhankelijk van de lokalisatie.
Acute tot
subacute nekpijn, soms rugpijn. Soms gegeneraliseerde hyperalgesie. Soms opisthotonus.
Uitzonderlijk uitvals-
verschijnselen.
Meestal ook
koorts en algemeen ziek zijn.
21
Van Ham, 2010
DIFFERENTIAAL
REFERENTIES
SYMPTOMEN
REFERENTIES
Donaldson, 2002; Vol-
Initieel voorbijgaande excita-
Kisseberth en Trammel,
mer, 2006
tie, miosis, hypersalivatie, bra-
1990; Thursby-Pelham,
ken, tachypnee, defecatie, uri-
1996; Volmer, 2005
DIAGNOSE Opioïden
neren, verminderde pijnperceptie.
Eventueel gevolgd
door mydriasis, hypothermie, ataxie, centrale depressie en ademhalingsdepressie, coma, aanval, cyanose. Phencyclidine hydrochloride (PCP)
Volmer, 2006
Lage dosis: nystagmus, tachycardie, mydriasis, hypersalivatie, ataxie, hyperesthesie. Hogere dosis: aanval, versterkte reflexen en verhoogde spiertonus.
22
Thursby-Pelham, 1996
2.8.
Behandeling
Allereerst dient het dier, zoals bij alle intoxicaties, te worden weggenomen van de bron, om verdere opname te vermijden. Het aanbrengen van een muilband wordt afgeraden aangezien dit de ademhaling verder kan bemoeilijken en het risico op aspiratie bij braken verhoogt. Bij initieel telefonisch contact kan aan de eigenaar worden aangeraden om de hond warm te houden en geen extra stress te bezorgen. Er dient ook benadrukt te worden dat de hond peroraal niets mag worden toegediend indien deze een onderdrukt bewustzijn, aanvallen of slikproblemen heeft. Zo niet kan de eigenaar proberen braken te induceren door sodakristallen op de tongbasis van de hond te leggen of door het toedienen van zout. Deze laatste methode wordt echter eerder afgeraden wegens het risico op verstoring van de elektrolytenbans. Braaksel en verdacht toxisch materiaal dienen meegebracht te worden naar de dierenarts (Thursby-Pelham, 1996). Indien de hond bij aankomst nog asymptomatisch is, kan de dierenarts een braakmiddel toedienen. Deze werkwijze werd volgens een studie van Dumonceaux en Beasley (1990) het meest zinvol geacht indien toegepast tot maximum een uur na inname van het cannabis bevattend product. Andere studies vermelden een maximaal interval van een half uur tussen het moment van inname en toediening van een braakmiddel (Donaldson, 2002; Janczyk et al., 2004). Een eerste en tevens meest aangewezen middel is apomorfine. Dit kan subcutaan worden toegediend (0,1 mg/kg SC) (Thursby-Pelham, 1996), ofwel geplet en in suspensie gebracht in 0,5 ml water en vervolgens in de conjunctivaalzak gedruppeld (dosis onbekend). Deze laatste methode laat een snellere absorptie toe. De conjunctivaalzak dient na het braken grondig met zuiver water te worden gereinigd (Dumonceaux en Beasley, 1990). Indien geen apomorfine ter beschikking is, kan braken op een alternatieve manier worden geïnduceerd, namelijk met een 3% waterstofperoxide-oplossing. Deze bereiding wordt eenmalig, maximaal tweemalig, peroraal toegediend aan een dosering van 1 theelepel per 5 kg lichaamsgewicht (Dumonceaux en Beasley, 1990). Een andere studie vermeldt echter een mogelijks corrosieve werking van waterstofperoxide (Thursby-Pelham, 1996). Een derde mogelijkheid is een eenmalige perorale toediening van ipecac siroop (2,2 ml/kg), ex tempore te bereiden. Dit product is bij honden minder voorspelbaar dan bij mensen en kan mogelijks leiden tot diarree en dehydratatie. Ook indien de hond niet zou braken, mag deze laatste behandeling niet worden herhaald (Dumonceaux en Beasley, 1990; Thursby-Pelham, 1996). Verder worden als braakmiddel nog xylazine en kopersulfaat vermeld, maar deze kunnen respectievelijk depressie van het centraal zenuwstelsel versterken en koperintoxicatie uitlokken. Om die redenen worden deze twee producten eerder afgeraden (Thursby-Pelham, 1996). Indien braken kan worden uitgelokt, dient het braaksel te worden opgevangen en bewaard voor analyse (Thursby-Pelham, 1996). Wanneer symptomen zoals sedatie of ataxie al aanwezig zijn, wordt het toedienen van een braakmiddel afgeraden, vanwege de grotere kans op aspiratiepneumonie. Ook is bekend dat THC bepaalde anti-emetische eigenschappen bezit, waardoor emetica niet altijd even efficiënt zijn (Osweiler, 1996; Beasley, 1999). In geval van ingestie kan actieve kool (1-2 g/kg, peroraal, om de 8h, tijdens de eerste 24h na opname) de ernst en de duur van de symptomen verminderen (Janczyk et al., 2004). Deze behandeling is eveneens aangewezen indien reeds klinische symptomen aanwezig zijn. Actieve kool heeft de eigenschap allerlei stoffen, waaronder THC, aan zich te binden (Dumonceaux en Beasley, 1990). Hierdoor wordt de enterohepatische recirculatie onderbroken en zo de halfwaardetijd van THC gereduceerd (Volmer, 2006). Voorzichtigheid is geboden bij toediening van actieve kool aan patiënten in decubitus, vanwege het risico op aspiratie. Een pur-
23
geermiddel zoals sorbitol, kan eventueel met de eerste dosis actieve kool worden toegediend om de lediging van het spijsverteringsstelsel en daardoor de eliminatie te versnellen (Janczyk et al., 2004). Dumonceaux en Beasley (1990) vermelden hiervoor een dosering van 1,25 ml/5 kg lichaamsgewicht, 5 tot 10 maal verdund in water. Honden met ernstige symptomen moeten worden gestabiliseerd. Hierbij is het belangrijk dat de dieren in een rustige, warme omgeving worden gehospitaliseerd (Osweiler, 1996), eventueel worden gesedeerd en een ondersteunende behandeling krijgen (Knight, 2010), gebaseerd op hun klinische toestand (Dumonceaux en Beasley, 1990). Als ondersteunende behandeling wordt een intraveneuze vloeistoftherapie (Ringer lactaat of NaCl oplossing) aangeraden (Donaldson, 2002). Opvolging van de respiratoire functie is aangewezen, daar bij ernstige ademhalingsdepressie tijdig artificiële respiratie vereist is (Beasley, 1999). Bij langdurige decubitus wordt bovendien altijd aangeraden om de respiratoire functie op te volgen, aangezien het risico op aspiratie beduidend groter is. Tevens dienen dieren die langdurig neerliggen, regelmatig (om de 4 uur) gedraaid te worden om oedemen en decubitusletsels te voorkomen. Hartfunctie en lichaamstemperatuur dienen te worden opgevolgd bij elke patiënt, zodat kan worden ingegrepen als de toestand van het dier verandert (Donaldson, 2002). Erg geagiteerde, hyperesthetische honden of honden met tremoren en aanvallen kunnen best gesedeerd worden met een benzodiazepine derivaat (Osweiler, 1996). Meestal wordt daarvoor diazepam gebruikt, waarbij aangeraden wordt de behandeling te starten aan een lage dosis (0,25 tot 0,5 mg/kg, intraveneus), om overdreven sedatie tegen te gaan (Donaldson, 2002). De herstelperiode kan sterk variëren en is afhankelijk van de opgenomen dosis en de detoxificatie van het spijsverteringsstelsel. Deze kan oplopen tot meerdere dagen, maar gemiddeld verdwijnen de symptomen na 24 tot 72h (Volmer, 2006).
24
2.9.
Prognose
Aangezien cannabinoïden een vrij brede veiligheidsmarge hebben, is intoxicatie zelden fataal (Volmer, 2006). Zeker bij dieren die een ondersteunende therapie krijgen en waar geen secundaire complicaties zoals aspiratiepneumonie optreden, worden geen grote gezondheidsproblemen verwacht en kan een goede prognose worden gegeven (Donaldson, 2002). In een studie door Donaldson (2002) werden meer dan 250 verslagen geëvalueerd van accidentele cannabisintoxicatie bij verschillende diersoorten, gerapporteerd door het Animal Poison Control Center (APCC) in Urbana, Illinois. Van de ruim 250 gevallen waren er slechts 2 met fatale afloop en zelfs daar kon cannabisintoxicatie als doodsoorzaak niet worden bewezen. Autopsie van het eerste slachtoffer, een kat die mogelijk was blootgesteld aan meerdere toxische stoffen, wees uit dat complicaties van cardiomyopathie hoogstwaarschijnlijk de doodsoorzaak waren. De tweede fataliteit betrof een paard met kolieksymptomen, waarop geen grondige autopsie werd uitgevoerd. In de studie van Janczyk et al. (2004), die reeds werd besproken onder 2.5.2, wordt melding gemaakt van een hond die een opname van 26,8 g cannabis per kg lichaamsgewicht heeft overleefd. Daaruit blijkt nogmaals de brede veiligheidsmarge.
25
2.10.
Casussen
2.10.1.
Casus 1
Een 15 weken oude, mannelijke sint bernardspup werd initieel aangeboden met ataxie, head-pressing, doelloos rondlopen en hyperexcitatie. Op klinisch onderzoek vond men een temperatuur van 39,4◦ C, miosis en een licht verhoogde polsfrequentie. Omdat meningo-encephalitis werd vermoed, werd de hond intraveneus behandeld met diazepam, ampicilline en dexamethasone. De volgende dag kon de hond naar huis en werd daar verder oraal behandeld met ampicilline en fenytoïne. Twee dagen later kwam de hond op controle en hij leek op dat moment volledig hersteld te zijn. Enkel de behandeling met fenytoïne werd nog 6 dagen aangehouden, terwijl de dosis geleidelijk werd afgebouwd. Ongeveer een halve maand later werd de hond met identieke symptomen terug aangeboden. Er werd deze keer enkel intraveneus diazepam toegediend. De eigenaar deelde toen mee dat hij een kroeg uitbaatte waar mogelijks drugs werd gebruikt. Zich baserend op deze informatie en de respons op behandeling werd een cannabisintoxicatie gesuggereerd. Twee dagen later kon de hond, volledig hersteld, terug naar huis. Echter iets meer dan een maand later deed zich weer precies hetzelfde voor en na een uitgebreide zoektocht in de kroeg van de eigenaar, werd cannabishars gevonden. Ook deze keer herstelde de hond volledig en daarna deden zich geen dergelijke incidenten meer voor (Henney en Coleman, 1984). 2.10.2.
Casus 2
In verband met een studie rond cannabisintoxicatie bij huisdieren, werden 37 Amerikaanse jongeren uit een specifieke doelgroep geïnterviewd. De doelgroep bestond uit jongeren van 14 tot 17 jaar oud, die al gemiddeld 1,25 jaar lang dagelijks cannabis rookten. Op het moment van het interview waren de jongeren in behandeling voor hun druggebruik. Negentien van de 37 jongeren gaven toe dat ze ooit een poging hadden ondernomen om een huisdier te intoxiceren met cannabisrook. Daarbij hadden ze per poging gemiddeld 5 maal cannabisrook uitgeademd in de neusgaten van het dier. Dertien katten en 12 honden werden het slachtoffer van deze wanpraktijken. De dieren werden elk 1 tot 15 maal geïntoxiceerd. Slechts 5 van de 19 jongeren meldden dat deze intoxicaties leidden tot klinische symptomen die erg genoeg waren om een raadpleging van een dierenarts te overwegen. Als symptomen werden gezien: slaperigheid (87%), mydriasis (72%), ataxie (72%), incoördinatie (tegen meubels aanlopen) (66%), bijten of ander agressief gedrag (28%) en braken (5%). De symptomen duurden gemiddeld 72 minuten (Schwartz en Riddile, 1985). 2.10.3.
Casus 3
In de literatuur wordt een eenmalig geval van atopische dermatitis met allergische oorsprong gemeld, waarvan de oorzaak zou berusten op de inhalatie van pollen afkomstig van de cannabisplant. Het betreft een 6 jaar oude labrador retriever kruising, die aan een dierenarts werd aangeboden met podale en faciale pruritus en bilaterale oogvloei. De hond was voordien al zonder succes behandeld met een oraal toegediend antihistaminicum (hydroxyzine hydrochloride) en een lokaal aangebrachte antibioticum (neomycinesulfaat) en corticosteroïd bevattende zalf (isoflupredone acetaat). Orale toediening van een corticosteroïd (prednisone) had tijdelijk verbetering opgeleverd, maar de symptomen flakkerden terug op na beëindiging van de therapie. Uit de anamnese bleek dat de eigenaars, samen met hun hond, een 4-tal maanden voor het begin van de
26
symptomen een woning waren ingetrokken waar voordien zowel binnen- als buitenshuis intensief cannabisplanten werden gekweekt. Hoewel de planten allemaal waren verwijderd, werd toch de mogelijke aanwezigheid van residueel plantenmateriaal als vermoedelijke oorzaak aangeduid. Dit vermoeden werd gesterkt door het feit dat de klinische symptomen verbeterden wanneer men de hond een week lang in een andere omgeving onderbracht en ze terug erger werden eenmaal de hond terug thuis was. Na een positieve reactie op een intradermale huidtest met pollenextract van de cannabisplant, werd een hyposensibilisatietherapie ingesteld en een omgevingsbehandeling aangeraden. De klinische symptomen van de hond verbeterden, hoewel de eigenaars er niet in slaagden om de omgeving aan te passen. Op basis van het resultaat van de intradermale huidtest en de respons op hyposensibilisatie met het pollen extract van de cannabisplant, kon worden besloten dat een correcte diagnose was gesteld (Evans, 1989). 2.10.4.
Casus 4
Nadat een 4 maand oude pekingees een halve joint had opgegeten, werd hij 45 minuten later atactisch en dit hield 6 uur aan. Daarna volgde een 18 uren durende slaperigheid, waarna een rustige recovery en volledig herstel plaatsvond (Botha en Penrith, 2009).
27
2.11.
Discussie
Wanneer een dierenarts een sterk vermoeden heeft van problematisch cannabisgebruik door een eigenaar, kan de vraag worden gesteld of je dit als dierenarts moet melden aan bevoegde instanties. Op het eerste zicht lijkt dit misschien geen taak voor een dierenarts, maar wanneer de hond van de eigenaar meermaals wordt aangeboden met symptomen van een cannabisintoxicatie, kan de gezondheid van de hond in gevaar zijn. De Code van de Plichtenleer schrijft voor dat de dierenarts geboden is in het bijzonder te waken over de bescherming en over het welzijn van de dieren. Wanneer een dierenarts dus vermoedt dat de gezondheid van de hond in gevaar is en dit niet meldt, wordt inbreuk gedaan op de Code van de Plichtenleer. De dierenarts die met het oog op behandeling geconfronteerd wordt met een hond die tekenen van cannabisintoxicatie vertoont, is niet gehouden een beroepsgeheim na te leven dat hem zou beletten aangifte te doen. Hij heeft evenmin een meldingsplicht die op zich sanctioneerbaar is, maar hij kan wel worden bestraft wanneer hij zich niet houdt aan de Code van de Plichtenleer. Bij een situatie waarbij personen ernstig gevaar lopen, zeker wanneer het minderjarigen betreft, loopt de dierenarts tevens het risico vervolgd te worden wegens schuldig verzuim indien hij geen initiatief neemt tot aangifte. Aangezien dit eerder vage wetgevingen zijn, zal geval per geval moeten beoordeeld worden of er reden is tot aangifte. Het is namelijk aan de dierenarts om te bepalen wanneer de gezondheid van een hond of een persoon in gevaar is. Elke dierenarts zal daar ongetwijfeld zijn persoonlijke opvattingen over hebben. Bestuurders kunnen vanaf 1 oktober 2010 in België via een multi-drug speekseltest gecontroleerd worden op druggebruik. Het testtoestel toont aan of er cannabis (THC), amfetamines (ecstasy, methamfetamines), cocaïne of crack, of opiaten (heroïne, morfine) gebruikt werden. Deze nieuwe procedure is veel eenvoudiger en minder omslachtig dan de vorige procedure met de urinetest. Het is tevens een snelle test. Na maximaal 12 minuten, afhankelijk van de hoeveelheid drugs die gebruikt werd, is het resultaat definitief. Deze test zit nog in zijn beginfase, een positieve speekseltest zal voorlopig altijd gevolgd worden door een bloedtest omdat de toestellen voor het uitvoeren van de speekselanalyse nog niet beschikbaar zijn. Als eenmaal blijkt dat deze test betrouwbaar is, zou in principe kunnen worden nagegaan of dat bij honden ook het geval is. Bij sommige honden kan het nemen van een urine- of bloedstaal grote problemen opleveren, zeker als ze geëxciteerd zijn door een eventuele intoxicatie. Een speekseltest zou voor deze gevallen een oplossing kunnen bieden. Bovendien zou deze test voor eender welke hond stress kunnen besparen. Hoewel de overheid maatregelen wil treffen om synthetische cannabis te illegaliseren, kan er voorlopig niet veel aan worden gedaan. Er worden immers steeds nieuwe molecules gemaakt door kleine groepen op de basisstructuur te wijzigen, met als gevolg dat de wetgeving telkens achterloopt. Wanneer deze producten op termijn vaker worden gebruikt, zeker als ze legaal blijven, zal het niet lang duren vooraleer ook honden het slachtoffer worden van intoxicatie door deze producten. Aangezien in de hersenen dezelfde effecten worden veroorzaakt, is de kans groot dat de symptomen vergelijkbaar zullen zijn met een cannabisintoxicatie door natuurlijke cannabis. Hoe honden reageren op de hulpstoffen die in de producten verwerkt zitten, kan niet worden voorspeld. De diagnose stellen van een dergelijke intoxicatie belooft nog een groter probleem te zijn. De klassieke technieken kunnen niet worden gebruikt, aangezien deze THC detecteren. Ook de speekseltest faalt voor deze synthetische cannabisproducten, om diezelfde reden. Cannabisgerelateerde onderwerpen vormen dus zeker actuele materie en van cannabisintoxicaties bij honden wordt verwacht dat deze in de toekomst niet in belang zullen afnemen.
28
3.
REFERENTIES • Anoniem (2011). Gecommentarieerd Geneesmiddelenrepertorium, Belgisch Centrum voor Farmacotherapeutische Informatie. • Ashton C.H. (2001). Pharmacology and effects of cannabis: a brief review. British Journal of Psychiatry 178, 101-106. • Bayingana K., Demarest S., Gisle L., Hesse E., Miermans P.J., Tafforeau J., Van der Heyden J. (2006). Gezondheidsenquête België 2004. Wetenschappelijk Instituut Volksgezondheid. • Beasley V. (1999). Toxicants that Cause Central Nervous System Depression. Internetreferentie: International Veterinary information service http://www.ivis.org (geconsulteerd op 29 maart 2011) • Botha C.J., Penrith M-L. (2009). Potential plant poisonings in dogs and cats in southern Africa. Journal of the South African Veterinary Association 80, 63-74. • Brunet B., Doucet C., Venisse N., Hauet T., Hébrard W., Papet Y., Mauco G., Mura P. (2006). Validation of Large White Pig as an animal model for the study of cannabinoids metabolism: Application to the study of THC distribution in tissues. Forensic Science International 161, 169-174. • Buchta R. (1988). Deliberate intoxication of young children and pets with drugs: a survey of an adolescent population in a private practice. American Journal of Diseases of Children 142, 701-702. • Burrows G.E., Tyrl R.J. (2001). Toxic Plants of North America. Iowa State University Press, Ames, IA, p. 316-319. Bron: Karyn Bischoff (2007). Toxicity of drugs of abuse. In: Gupta, R.C. (Editor) Veterinary Toxicology Basis and Clinical principles, Elsevier, Amsterdam, p. 391-410 • Corrigan D. (2008). The pharmacology of cannabis: issues for understanding its use. In: Sznitman S.R.; Olsson B.; Room R. (Editors) A cannabis reader: global issues and local experiences, Monograph series 8, 1, European Monitoring Centre for Drugs and Drug Addiction, Lisbon, p. 27-37 • Croubels S., De Backer P. (2009). Diergeneeskundige Toxicologie. Cursus Faculteit Diergeneeskunde, Gent, p. 193, 276-277. • Di Marzo V., De Petrocellis L. (2006). Plant, Synthetic, and Endogenous Cannabinoids in Medicine. Annual Review of Medicine 57, 553-574. • Donaldson C.W. (2002). Marijuana exposure in animals. Veterinary Medecine 97, 437-439. • Doull J., Klaassen C.D., Amdur M.O. (1980). Casarett and Doull’s Toxicology - The Basic Science of Poisons, 2nd. edition, Macmillan Publishing Co., New York, p. 685 • Driemeier D. (1997). Marijuana (cannabis sativa) toxicosis in cattle. Veterinary and Human Toxicology 39, 351-352. • Dumonceaux G.A., Beasley V.R. (1990). Emergency treatment for police dogs used for illicit drug detection. Journal of the American Veterinary Medical Association 197, 185-187.
29
• European Food Safety Authority (EFSA) (2011). Scientific Opinion on the safety of hemp (Cannabis genus) for use as animal feed. EFSA Journal 9 (3) • European Monitoring Centre for Drugs and Drug Addiction (EMCDDA). Internetreferentie: http://www.emcdda.europa.eu/publications/drug-profiles/cannabis (geconsulteerd op 8 maart 2011) • European Monitoring Centre for Drugs and Drug Addiction (EMCDDA) (2004). Cannabis problems in context - understanding the increase in European treatment demands. In: EMCDDA 2004 Annual report on the state of the drugs problem in the European Union and Norway, p. 82-92 • Evans A.G. (1989). Allergic inhalant dermatitis attributable to marijuana exposure in a dog. Journal of the American Veterinary Medical Association 195, 1588-1590. • Garrett E.R., Hunt C.A (1977). Pharmacokinetics of ∆9-tetrahydrocannabinol in dogs. Journal of Pharmaceutical Sciences 66, 395-407. • Godbold J.C., Hawkins J., Woodward M.G. (1979). Acute oral marijuana poisoning in the dog. Journal of the American Veterinary Medical Association 175, 1101-1102. • Guidon D., Zoller O. (1999). Übergang von THC in die kuhmilch. Mitteilungen aus Lebensmitteluntersuchung und Hygiene 90, 373. Bron: EFSA (2011). Scientific Opinion on the safety of hemp (Cannabis genus) for use as animal Feed. EFSA Journal 9 (3) • Hall W., Solowij N., Lemon J. (1994). The health and psychological consequences of cannabis use. National Drug and Alcohol Research Centre, Prepared for the National Task Force on Cannabis. Internetreferentie: http://www.health.gov.au/internet/main/publishing.nsf/Content/health-pubs-drug-cannab2-ch47.htm (geconsulteerd op 2 april 2011) • Henney S.N., Coleman M.J. (1984). Canine cannabis intoxication. The Veterinary Record 114, 436. • Hopkins K. D., Marcella K. L., Strecker A. E. (1990). Ivermectin toxicosis in a dog. Journal of the American Veterinary Medical Association 197, 93-94. • Hopper K., Aldrich J., Haskins S.C. (2002). Ivermectin toxicity in 17 collies. Journal of Veterinary Internal Medicine 16, 89-94. • Janczyk P., Donaldson C.W., Gwaltney S. (2004). Two hundred and thirteen cases of marijuana toxicoses in dogs. Veterinary and Human Toxicology 46, 19-21. • Jones D.L. (1978). A case of canine cannabis ingestion. New Zealand Veterinary Journal 26, 135-136. • Joy J.E., Watson S.J., Benson J.A. (1999). Marijuana and Medicine: Assessing the Science Base. Institute of Medicine, National Academy Press, Washington DC. • Karyn Bischoff (2007). Toxicity of drugs of abuse. In: Gupta R.C (Editor) Veterinary Toxicology Basis and Clinical principles, Elsevier Inc., p. 391-410 • Kisseberth W.C., Trammel H.L. (1990). Illicit and abused drugs. The Veterinary Clinics of North America, Small Animal Practice 20, 405-418.
30
• Knight A.P. (2010). A Guide to Poisonous House and Garden Plants. Internetreferentie: International Veterinary information service http://www.ivis.org (geconsulteerd op 29 maart 2011) • Knight A.P., Walter R.G. (2003). A Guide to Plant Poisoning of Animals in North America: Plants Affecting the Nervous System. Internetreferentie: International Veterinary information service http://www.ivis.org (geconsulteerd op 29 maart 2011) • Lui W.M., Fowler D.W., Dalgleish A.G. (2010). Cannabis-derived substances in cancer therapy: an emerging anti-inflammatory role for the cannabinoids. Current Clinical Pharmacology 5, 281-287. • Maykut M.O. (1985). Health consequences of acute and chronic marihuana use. Progress in NeuroPsychopharmacology and Biological Psychiatry 9, 209-238. • McGilveray I.J. (2005). Pharmacokinetics of cannabinoids. Pain Research and Management 10(A), 15A-22A. • Nahas G.G. (1975). Marijuana: toxicity and tolerance. In: Richter R.W. (Editor) Medical Aspects of Drug Abuse, Harper en Row, Baltimore, p. 16-36. Bron: Ashton (2001). Pharmacology and effects of cannabis: a brief review. British Journal of Psychiatry 178, 101-106. • Osweiler G.D. (1996). Toxicology. Williams and Wilkins, Philadelphia, USA, p. 310-311 • Perez-Reyes M., Wall M.E. (1982). Presence of delta-9-tetrahydrocannabinol in human milk. The New England Journal of Medecine 307, 819-820. Bron: EFSA (2011). Scientific Opinion on the safety of hemp (Cannabis genus) for use as animal Feed. EFSA Journal 9(3) • Pertwee R.G. (2006a). Cannabinoid pharmacology: the first 66 years. British Journal of Pharmacology 147(S), S163-S171. • Pertwee R.G. (2006b). The pharmacology of cannabinoid receptors and their ligands: an overview. International Journal of Obesity 30(S), S13-S18. • Pertwee R.G., Howlett A.C., Abood M.E. , Alexander S.P.H., Di Marzo V., Elphick M.R., Greasley P.J., Hansen H. S., Kunos G., Mackie K., Mechoulam R.,Ross R. A. (2010). International Union of Basic and Clinical Pharmacology. Cannabinoid Receptors and Their Ligands: Beyond CB1 and CB2. Pharmacological Reviews 62 (4), 588-631. • Polunin O. (1969). Cannabaceae Urticaceae. In: Bloemen en planten van Europa. Oxford University Press, London, p. 63-64. • Roche M., Diamond M., Kelly J.P., Finn D.P. (2006). In vivo modulation of LPS-induced alterations in brain and peripheral cytokines and HPA axis activity by cannabinoids. Journal of Neuroimmunology 181, 57-67. • Scholten W.K. (2006). Het werkingsmechanisme van cannabis en cannabinoïden. Nederlands Tijdschrift voor Geneeskunde 150, 128-31. • Schwartz R.H., Riddile M. (1985). Marijuana intoxication in pets. Journal of the American Veterinary Medical Association 187, 206. 31
• Sharpe P., Smith G. (2000). Cannabis: Time for Scientific Evaluation of This Ancient Remedy?. Anesthesia and Analgesia, Official Journal of the International Anesthesia Research Society 90, 237-240. • Sullivan M.F., Willard D.H. (2004). The Beagle Dog as an Animal Model for Marihuana Smoking Studies. Toxicology and Applied Pharmacology 45, 445-462. • Svensson C.K. (2004). Routes of Elimination of Xenobiotics. Pharmacokinetics and biopharmaceutics 46, 138. Internetnetreferentie: http://www.uiowa.edu/ c046138/tut-elim.htm (geconsulteerd op 2 april 2011) • Thompson G.R., Rosenkrantz H., Schaeppi U.H., Braude M.C. (1972). Comparison of acute oral toxicity of cannabinoids in rats, dogs and monkeys. Toxicology and Applied Pharmacology 25, 363-372. • Thursby-Pelham C. (1996). Peculiar poisonings in pets. In Practice 18, 478-487. • United Nations Office on Drugs and Crime (UNODC) (2009). Recommended methods for the identification and analysis of cannabis and cannabis products. Manual for use by national drug analysis laboratories, United Nations, New York, p. 1-20 • United Nations Office on Drugs and Crime (UNODC) (2010). World Drug Report 2010, United Nations, New York, p. 202 • Van Ham L. (2010). Neurologie/Neurochirurgie bij hond en kat. Deel 3: Neurologische aandoeningen. Cursus Faculteit Diergeneeskunde, Gent, p. 7, 39. • Volmer P.A. (2006). “Recreational” Drugs. In: Peterson M.E., Talcott, P.A. (Editors) Small Animal Toxicology, 2nd edition, Elsevier Saunders, St Louis, p. 293-295 • Widman M., Nordqvist M., Dollery C.T., Briant R.H. (1975). Metabolism of delta-tetrahydrocannabinol by the isolated perfused dog lung. Comparison with in vitro liver metabolism. Journal of Pharmacy and Pharmacology 27, 842-848. • Wolf P., Neuberth K., Aboling S., Kamphues J. (2006). Verhaltens- und Bewegungsstörungen bei Hunden nach spontaner Aufnahme von Hanfpflanzen (Cannabis sativa L.) Kleintierpraxis 6, 320-325.
4.
WETTEKSTEN
• Koninklijk Besluit,16 mei 2003, tot wijziging van het koninklijk besluit van 31 december 1930 omtrent de handel in slaap- en verdovende middelen alsmede van het koninklijk besluit van 22 januari 1998 tot reglementering van sommige psychotrope stoffen, teneinde daarin bepalingen in te voegen met betrekking tot risicobeperking en therapeutisch advies, en tot wijziging van het koninklijk besluit van 26 oktober 1993 houdende maatregelen om te voorkomen dat bepaalde stoffen worden misbruikt voor de illegale vervaardiging van verdovende middelen en psychotrope stoffen. • Arrest nr. 158/2004, 20 oktober 2004, betreffende de beroepen tot vernietiging van artikel 16 van de wet van 3 mei 2003 tot wijziging van de wet van 24 februari 1921 betreffende het verhandelen van de giftstoffen, slaapmiddelen en verdovende middelen, ontsmettingsstoffen en antiseptica. 32
• Richtlijn, 25 januari 2005, omtrent de vaststelling, registratie en vervolging van inbreuken inzake het bezit van cannabis.
33
UNIVERSITEIT GENT
FACULTEIT DIERGENEESKUNDE
Academiejaar 2010 − 2011
VERSLAG VAN DE DIERENARTSENSTAGE
door
Jessica DHONT
Stageverslag in het kader van de Masterproef
UNIVERSITEIT GENT
FACULTEIT DIERGENEESKUNDE
Academiejaar 2010 − 2011
VERSLAG VAN DE DIERENARTSENSTAGE
door
Jessica DHONT
Stageverslag in het kader van de Masterproef
De auteur geeft de toelating deze studie als geheel voor consultatie beschikbaar te stellen voor persoonlijk gebruik. Elk ander gebruik valt onder de beperkingen van het auteursrecht, in het bijzonder met betrekking tot de verplichting de bron uitdrukkelijk te vermelden bij het aanhalen van gegevens uit deze studie. Het auteursrecht beperkt zich tot de wijze waarop de auteur de problematiek van het onderwerp heeft benaderd en neergeschreven. De auteur respecteert daarbij het oorspronkelijke auteursrecht van de individueel geciteerde studies en eventueel bijhorende documentatie, zoals tabellen en figuren. De auteur is niet verantwoordelijk voor de behandelingen en eventuele doseringen die in deze studie geciteerd en beschreven zijn.
Inhoudsopgave 1. STAGE GEZELSCHAPSDIEREN
1
1.1. Logboek stage gezelschapsdieren . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
1
1.2. Casuïstiek gezelschapsdieren . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
6
1.2.1. Anamnese . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
6
1.2.2. Klinisch onderzoek . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
6
1.2.3. Probleemlijst . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
7
1.2.4. Differentiaal diagnose . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
7
1.2.5. Diagnostisch plan . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
8
1.2.6. Diagnose . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
8
1.2.7. Behandeling
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
8
1.2.8. Prognose . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
10
1.2.9. Referenties . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
10
1.3. Analyse van structuur en management praktijk gezelschapsdieren . . . . . . . . . . . . . . .
11
2. STAGE GROTE HUISDIEREN
13
2.1. Logboek stage grote huisdieren . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
13
2.2. Casuïstiek grote huisdieren . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
17
2.2.1. Anamnese . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
17
2.2.2. Klinisch onderzoek . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
17
2.2.3. Probleemlijst . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
17
2.2.4. Differentiaal diagnose . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
17
2.2.5. Diagnose . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
18
2.2.6. Behandeling
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
18
2.2.7. Preventie . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
18
2.2.8. Prognose . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
19
2.2.9. Referenties . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
19
2.3. Analyse van structuur en management praktijk grote huisdieren . . . . . . . . . . . . . . . . .
20
3. ALGEMENE REFLECTIE
22
1. 1.1.
STAGE GEZELSCHAPSDIEREN Logboek stage gezelschapsdieren
Tabel 1: Logboek stage gezelschapsdieren. Datum
Uur
Aard consultatie
Opmerkingen
09/08/2010
8h00
Rondleiding en lezen
09/08/2010
9h00
Controle hond met malassezia en hypersensitiviteitsreactie tgv. de gist (2aire pyodermie).
09/08/2010
Uitleg i.v.m.
ammoniaktest (leverfunctietest).
Link
epilepsie-lever (shunt uitsluiten mbv. ammoniaktest). 09/08/2010
10h00
Castratie hond en excisie anaalkliertumor (hepatoïd tu-
casus
mor). 09/08/2010
11h30
I.M. injectie, vaccinatie hond (combi vaccin voor parvovirose, leptospirose en distemper) en punch biopt knobbel op neus.
09/08/2010
12h00
Katheter plaatsen bij pup met diarree, infuus aankoppelen.
09/08/2010
pauze
09/08/2010
13h45
Lezen i.v.m. anaalklier adenoma.
casus
09/08/2010
14h00
Pre-op., ovario-hysterectomie en excisie mammatumor
3 caudale melkklier-
hond.
pakketten weggenomen
09/08/2010
17h30
Operatieruimte opruimen, uitleg i.v.m. verschillende soorten hechtdraden, lezen.
09/08/2010
18h00
Microscopie anaalkliertumor.
casus
09/08/2010
18h15
Hond met splinter in teentje (?) en andere hond met
Beide morgen ver-
afgebroken tand of stuk bot tussen tand (?) (wou mond
der bekijken onder
niet openen).
anesthesie
Kat (braakt snel na eten/ drinken, diarree?? PU/PD??
morgen verder be-
mest?? urine??): weinig informatie van eigenaar. Was
kijken.
09/08/2010
18h45
hier in mei ook met zelfde problemen, was toen beter na behandeling met primperan. Gehospitaliseerd (enkel water), maakt mest?/urine? 10/08/2010
8h00
Gehospitaliseerde patiënten checken en lezen i.v.m. anaalklier tumor.
10/08/2010 10/08/2010
Dagindeling bespreken. 9h00
Hond met grasallergie.
Datum
Uur
10/08/2010
Aard consultatie
Opmerkingen
Pre-op (o.a. S.C. injectie) en castratie + excisie anaal-
casus
klier tumor. 10/08/2010
11h00
Kat met PU/PD - Bloedname, Echo (nieren, galblaas,
Met echo niks ge-
blaas ...) en cystocentese
vonden, bloed- en urineonderzoek, uitslag afwachten.
10/08/2010
I.M. injectie.
10/08/2010
12h00
10/08/2010
pauze
10/08/2010
13h45
Tandheelkunde: Uitleg i.v.m. fiche + aantal foto’s.
Hond met splinter in teentje van gisteren: verschil-
nieuwe RX opna-
lende RX opnames van teentje, kleine stukjes metaal
mes tijdens en na de
te zien, uitgecuretteerd en gespoeld met spuitje + ge-
ingreep.
steriliseerd water 10/08/2010
15h00
kat met PD,herhaald braken, soms bloederige diar-
Met
echo
niks
ree, was beter met primperan, nu weer even erg.
gevonden, bloeduit-
PLE?IBD? Sedatie en bloedname (v. jugularis), echo
slag afwachten.
abdomen (nieren, galblaas, maag, darmen, blaas ...) 10/08/2010
15h30
Hond met losse tand. Bij klinisch onderzoek wordt ge-
afspraak
gemaakt
merkt dat meerdere tanden los zitten en er tandsteen
voor tandheelkunde
aanwezig is. 10/08/2010
Hond met milttumor en prostaathyperplasie. Milttumor
Paar dagen later:
is weggenomen. Is nu lusteloos en eet minder. Rectaal
metacam
touché gedaan. Prostaat nog gezwollen, wss. pijnlijk.
wordt verder gege-
Metacam meegegeven voor 3 dagen om eventuele pijn
ven.
werkt,
weg te nemen, afwachten. 10/08/2010
16h30
Magere greyhound met huidproblemen: geïnfecteerde
Wss
callus t.h.v. sternum, meerdere (groter wordende?)
stress gehad (sinds
kale plekjes en veel haaruitval. Stofmonster, afkrabsel:
4 weken geadop-
microscopie: veel haren in telogene fase. Antibiotica v.
teerd uit Spanje):
callus, zachte ondergrond, meer voeding en afwachten
telogeen effluvium?
10/08/2010
17h30
Lezen en werken aan casus.
10/08/2010
19h00
Vaccinatie van 2 konijntjes: Myxomatose en RHD.
11/08/2010
8h00
Pup eten geven + Clamoxyl p.o. (Amoxycilline), katheter uithalen, nieuw verbandje.
11/08/2010
Lezen i.v.m. omgang en fixatie, injecties en bloedname.
11/08/2010
9h00
Gezondheidscontrole + vaccinatie sarplaninak pup.
2
periode
van
Datum
Uur
11/08/2010
Aard consultatie
Opmerkingen
Hond met mammatumor. Operatie? Pre-op, punctie
operatie niet uitge-
van mammatumor: vocht: HE kleuring. Verder onder-
voerd.
zoek: lymfeknoop-metastasen.
deel voor de ge-
Geen voor-
zondheid van het dier. 11/08/2010
11h00
Echo teefje met PU/PD: urineblaas klein voor punctie,
Echo:
buiten een
daarom proberen te sonderen, lukte niet, uiteindelijk
beetje (normaal) de-
toch cystocentese gedaan.
bris in de galblaas, niks speciaals gevonden.
11/08/2010
12h00
Gesprek i.v.m. praktijkmanagement met 1 v.d. dierenartsen.
11/08/2010
Pauze
11/08/2010
14h00
Naar viswinkel geweest (voor aquarium in de praktijk).
11/08/2010
15h30
Cocker met PRA.
11/08/2010
16h00
Hond: overvulde anaalzakjes leeggeduwd.
11/08/2010
16h30
Pup: gezondheidscontrole, vaccinatie, ontworming.
12/08/2010
9h00
Kat (vondeling): dikke poot, niezen, oogvloei. S.C. (Metacam, Convenia) en I.M. injecties gegeven, oormijt zoeken (-), snap test (ELISA) (aids+).
12/08/2010 12/08/2010
Zelf bloed leren nemen van kat. 12h00
Kat (Sfinx, 4mnd, afkomstig van cattery) met FIP (’s nachts binnengebracht en iets later gestorven) + opzoekwerk over FIP.
12/08/2010
pauze
12/08/2010
14h00
RX foto’s van longmetastasen en OCD schouder bekeken.
12/08/2010
Bordeauxdog met patellaluxatie.
12/08/2010
Hond: mankt intermitterend. Pijn bij druk op teentje.
Weinig te zien op
Mediale en laterale RX van teentje genomen.
RX
12/08/2010
15h00
Kat die minder goed eet, dyspnee (vnl. expiratoir), hoesten: bloed van genomen en thorax RX.
12/08/2010 12/08/2010
Pup: gezondheidscontrole en vaccinatie. 16h00
Hond met demodex: microscopie.
12/08/2010
Pup: gezondheidscontrole en vaccinatie.
12/08/2010
Kitten: gezondheidscontrole en vaccinatie.
3
Datum
Uur
Aard consultatie
12/08/2010
17h00
2 hondjes op controle.
Opmerkingen 1e: (14jaar) lichte aritmie,
slechte tanden en beiderzijdse patellaluxatie: niet behandeld (leeftijd). Beide honden wel behandeld voor vlooien. 12/08/2010
Controle hond met paralyse door discus hernia: erger geworden. Wachten op beterschap, ev. operatie overwegen.
12/08/2010
19h00
Lezen i.v.m. FIP
13/08/2010
8h00
Bespreking opzoekwerk FIP (Naar de eigenaar toe en naar de cattery toe).
13/08/2010
Boxer met mastocytoma t.h.v. lip. Weggehaald, maar komt terug. Insectenbeet? Afwachten, eventueel starten met Palladia (nieuw anti-kanker GM voor honden).
13/08/2010
9h00
13/08/2010
York met kaakspiermyositis RX foto’s bekijken: urethra-obstructie t.h.v.
controle penis,
heupdysplasie, patellaluxatie, arthrose. 13/08/2010
10h00
13/08/2010
13/08/2010
12h00
Zelf katheter plaatsen en S.C. injectie hond. Kat: cyste t.h.v. oorbasis, al meerdere keren leegge-
Operatie:
zogen (lijkt speekselachtig vocht), recidiveert.
van de cyste.
excisie
Pup van 4mnd: controle oorontsteking: SWAB, microscopie.
13/08/2010
pauze
13/08/2010
14h00
Kat met AH-problemen: bloed nemen.
Ook + Stronghold (tegen vlooien en teken)
13/08/2010
Leonberger met jeuk, hot spot op rug, nodules op buik. Krijgt brokken en rauw vlees, 3x mest / dag (=veel). Huidstalen: microscopisch negatief (geen parasieten) Allergie? Voedsel aanpassen, ontvlooien, afwachten.
13/08/2010
Kat met lipoma tussen melklijst.
Afspraak voor excisie
13/08/2010
16h30
Hond (Golden Retriever) met atopie. Staat op dieet,
Mensen terug naar
maar heeft puppybrokken gegeten en sindsdien weer
huis gestuurd om de
jeuk en uitslag. Hun puppy (ook G.R) heeft schilfers.
puppy.
Door de puppybrokken? Schilfers: schurftmijt / caniene ichthyosis? 13/08/2010
Konijn met oorschurft
4
Datum
Uur
Aard consultatie
Opmerkingen
13/08/2010
17h30
Puppy (mensen van 16h30): heeft overal schilfers, dus
Volwassen
caniene ichthyosis, niet schurftmijt.
heeft dus wss jeuk en
hond
uitslag
puppybrokken
door te
eten. 13/08/2010
19h00
2 katten: controle en ontwormen. 1 v.d. 2 (ouder dan
Afspraak
14 j) is mager, DA vermoedt licht nierfalen
voor BOZ.
5
gemaakt
1.2.
Casuïstiek gezelschapsdieren
Aangezien in dezelfde week twee gelijkaardige gevallen werden aangeboden, werd beslist om de anamnese en het klinisch onderzoek van beide honden op te nemen in deze casus. Het verdere verloop wordt enkel voor 1 van de honden besproken aangezien dit deel voor beide honden sterk vergelijkbaar is. 1.2.1.
Anamnese
Patiënt 1, een mannelijk intacte 7-jarige Jack Russel, wordt aangeboden met een knobbeltje in de buurt van de anus. De eigenaar heeft dit toevallig opgemerkt en hij heeft geen idee hoe lang dit al aanwezig is. De eigenaar heeft verder geen veranderingen gemerkt aan zijn hond. De hond eet goed, drinkt normaal en vertoont geen braken of diarree. Er is geen vermagering of gewichtstoename opgemerkt. De hond is goed gevaccineerd en ontwormd. Patiënt 2, een mannelijk intacte Border Collie van 8 jaar, wordt aangeboden wegens sleetje rijden. De hond doet dit al een tijdje, maar de eigenaar weet niet precies wanneer dit begonnen is. De laatste dagen heeft hij het wel vaker opgemerkt. Bij het inspecteren van de anale regio door de eigenaar had de hond licht agressief gereageerd. De eigenaar denkt een rood knobbeltje en een schaafwonde gezien te hebben. Ook deze hond eet goed, drinkt normaal en vertoont geen braken, diarree of gewichtsverandering. De vaccinatie en ontworming is in orde en de eigenaar heeft verder geen afwijkingen opgemerkt. 1.2.2.
Klinisch onderzoek
Het algemeen onderzoek van beide honden levert ons geen abnormaliteiten. • Algemene indruk: alert • Huid en vacht: geen afwijkingen • Temperatuur: normaal • Pols: normaal • Ademhaling: normaal • Lymfeknopen: niet opgezet • Mucosae: roze en CVT minder dan 2 sec • Huidturgor: normaal • Auscultatie hart en longen: geen afwijkingen • Buikpalpatie: normaal Bij inspectie van de perianale regio werden volgende afwijkingen gevonden: Patiënt 1 (Jack Russel): Goed palpeerbare, niet pijnlijke, harde, goed omschreven nodule (+/- 1,5cm diameter), rechts boven de anus (op 13h ongeveer). De nodule kan niet worden weggeduwd in de diepte en de huid erboven is volledig intact.
6
Patiënt 2 (Border Collie): ulcererende nodule op 10 à 11u t.o.v. de anus en een excoriatie boven de anus. De hond liet perianale palpatie niet toe, waardoor moeilijk in te schatten was of er zich onder de excoriatie ook een (deel van de) nodule bevond. 1.2.3.
Probleemlijst
1. (Geülcereerde) nodule t.h.v. de perianale regio (belangrijkste probleem) 2. Sleetje rijden 3. Perianale excoriatie (waarschijnlijk gevolg van 2) 1.2.4.
Differentiaal diagnose
1. Perianale neoplasie: meest waarschijnlijk. Meest voorkomende tumoren in deze regio (Fossum et al., 2007): • Perianaalklier adenoma = hepatoïd tumor (99%). Deze goedaardige tumoren komen veruit het meest voor. Ze zijn geslachtshormoonafhankelijk (stimulatie door androgenen of depressie door oestrogenen). Het intacte reutje van middelbare tot oudere leeftijd loopt het grootste risico. Deze tumor wordt zelden gezien bij teefjes, occasioneel eens bij een gesteriliseerd teefje. Meestal doen ze zich voor als traaggroeiende (maanden tot jaren), niet pijnlijke, asymptomatische massa’s. De massa’s zijn vaak multipel, variërend in grootte (0,5 tot 10 cm diameter) en ulceratiegraad. Perianaalklieren zijn voornamelijk gelokaliseerd rond de anus, doch komen ook voor ter hoogte van de staartklier en langsheen de penis. Hoewel de tumoren het meest worden aangetroffen ter hoogte van de haarloze perianale regio, kunnen ze in principe ook op andere lokalisaties van deze klieren voorkomen. Hoewel deze tumoren goedaardig zijn, kunnen ze in een later stadium eventueel metastaseren of voor andere problemen zorgen wegens hun grootte (incontinentie, perianale pijn en irritatie, problematische chirurgische excisie). Gebaseerd op de anamnese, het klinisch onderzoek en het feit dat deze tumor het meest voorkomt, lijkt deze diagnose zeer waarschijnlijk. • Perianaalklier adenocarcinoma. Deze tumoren zijn niet hormoon afhankelijk, meestal solitair, geülcereerd en lokaal invasief. Metastasering treedt voornamelijk op naar de intrapelvische en sublumbale lymfeknopen, meestal in een laat stadium. Zowel cytologisch als macroscopisch lijken de adenoma’s en adenocarcinoma’s op elkaar. Ze zijn beide rond, roze tot rood en meestal minder dan 3 cm groot. Adenocarcinoma’s spreiden vaker naar regionale lymfeknopen, maar niet behandelde adenoma’s kunnen in een later stadium ook metastaseren. • Anaalzak adenocarcinoma. Deze tumoren ziet men typisch als unilaterale ronde, harde structuren, op 4h of 8h t.o.v. de anus. Ze worden even vaak gezien bij reutjes als teefjes, groeien langzaam maar invasief en vaak wordt een paraneoplastische hypercalcemie en PU/PD opgemerkt. • Lipoma • Leiomyoma • Squameus cel carcinoma
7
• Melanoma • Lymfoma • Mastcel tumor • Diverse huidtumoren 2. Anaalzakproblemen (overvulling / ontsteking) : typisch op 4h en/of 8h (is hier niet het geval) 3. Perineale hernia: niet typisch, kan meestal worden teruggeduwd (is hier niet het geval) - Besluit Een tumor lijkt de meest voor de hand liggende diagnose. Er wordt dan vooral gedacht aan een perianaalklier adenoma wegens eerder vermelde redenen. 1.2.5.
Diagnostisch plan
Er zou een rectaal touché kunnen worden gedaan om de anaalzakjes te palperen, maar gezien de ligging van de nodule is een anaalzakpathologie minder waarschijnlijk. Een rectaal touché werd daarom niet uitgevoerd. Gezien het sterke vermoeden dat het om een tumor ging, was het uitvoeren van een fijne naald aspiraat van de nodule, de beste manier om dit te bevestigen. 1.2.6.
Diagnose
Het uitvoeren van een fijne naald aspiraat was bij beide honden niet mogelijk zonder sedatie. Aangezien de dierenarts een groot vermoeden had dat het om een tumor ging, werd besloten niet te sederen, maar direct een afspraak te maken om de hond de dag nadien nuchter terug te brengen. Het uitvoeren van het fijne naald aspiraat kon dan onder volledige anesthesie gebeuren, met indien nodig aansluitend een chirurgische ingreep. Het fijne naald aspiraat werd uitgevoerd, er werd een Hemacolor kleuring gedaan op een uitstrijkje en dit werd dan microscopisch bekeken. Aan de hand van de cytologie kon worden besloten dat het om een adenoma of adenocarcinoma ging. Cellen van perianale klier adenoma’s en adenocarcinoma’s hebben een karakteristiek uitzicht, ze lijken namelijk op levercellen. Om deze reden worden deze tumoren ook wel hepatoïd tumoren genoemd. Op basis van cytologie zijn adenocarcinoma’s moeilijk te onderscheiden van adenoma’s. Ook macroscopisch kan vaak geen onderscheid gemaakt worden tussen de twee. We weten wel dat adenoma’s veel vaker voorkomen. De sublumbale lymfeknopen waren niet opgezet, waardoor metastasen onwaarschijnlijk zijn. 1.2.7.
Behandeling
Hoewel 95% van de anaalklier adenoma’s verdwijnen na castratie, verkiest de dierenarts om een castratie en in dezelfde anesthesie, aansluitend een chirurgische excisie van de nodule uit te voeren. Met behulp van de cytologie was een adenocarcinoma immers niet uitgesloten. Adenocarcinoma’s zijn hormoononafhankelijk, waardoor castratie geen regressie van deze tumoren induceert, in tegenstelling tot de adenoma’s. Indien na castratie zou blijken dat de tumor niet regresseert, zou dus alsnog een chirurgische excisie moeten plaatsvinden. Ondertussen kan de tumor al sterk zijn gegroeid zodat chirurgische excisie problematisch wordt, of zelfs
8
zijn gemetastaseerd. Ook adenoma’s kunnen gevaarlijk worden als ze niet worden behandeld of als ze niet reageren op castratie alleen. De hond wordt eerst gecastreerd. Er is een prescrotale castratie uitgevoerd, maar in de literatuur wordt vaker een perineale castratie vermeld. Voor de chirurgische excisie van de tumor wordt de hond in perineale positie geplaatst, met de staart omhoog gebonden. Er wordt tevens een beursnaad geplaatst. Wegens de kans op fecale incontinentie bij wegname van meer dan de helft van de anaalsfincter wordt de perianale huid ingesneden met minimale marges. In het geval van een adenoma zijn minimale marges zeker voldoende, omdat castratie nog voor bijkomende regressie zorgt. Bij adenocarcinoma’s zijn idealiter marges van minimum 1 cm nodig. De tumor wordt voorzichtig van de subcutane weefsels en de externe anaalsfincter los geprepareerd. Dode ruimte en subcutis worden gesloten met monofilament resorbeerbaar hechtmateriaal (de Rooster, 2011). De huid wordt gesloten met enkelvoudige hechtingen met niet-resorbeerbaar monofilament. De beursnaad dient achteraf terug verwijderd te worden. Wegens fecale contaminatie, ondanks de beursnaad, werd achteraf antibiotica toegediend. Voor de naverzorging is het belangrijk dat de wonde proper blijft en de hond een kraag draagt. Ook dienen analgetica te worden toegediend. Controle volgt na 1 à 2 weken.
Figuur 1: Border Collie, Pre-operatief stadium : nodule en excoriatie.
Alternatieven - De dierenarts kon ook een biopsie hebben genomen om zeker te zijn dat het om een benigne adenoma ging en niet om een adenocarcinoma. - De dierenarts kon ook enkel een castratie hebben uitgevoerd. Zo’n 95% van de anaalklier adenoma’s regresseert volledig binnen de maand na castratie. Indien de tumor 4 tot 6 weken na castratie nog aanwezig zou zijn, moet deze opnieuw geëvalueerd worden (biopt). De nodules van een adenoma zullen op dat ogenblik kleiner geworden zijn door de castratie en kunnen dan weggenomen worden met minder schade aan de anaalsfincter. Nadeel van deze methode is de mogelijkheid op 2 operaties, met alle bijkomende risico’s en kosten (Fossum et al., 2011). - Cryochirurgie, maar dit brengt een verhoogde kans op fecale incontinentie met zich mee en wordt daarom enkel gebruikt wanneer chirurgische excisie onmogelijk is (Fossum et al., 2011). - Chemische castratie kan worden gebruikt om na te gaan of de tumor zal verdwijnen na castratie. Indien
9
chemische castratie regressie van de tumor induceert, dan zal castratie dit ook doen en moet er geen chirurgische excisie gebeuren. Indien chemische castratie niet werkt, weet men echter niet of castratie alleen voldoende zal zijn om de tumor te laten regresseren. 1.2.8.
Prognose
De prognose is in het algemeen goed tot zeer goed voor adenoma’s na castratie en excisie en eerder gereserveerd tot slecht bij adenocarcinoma’s. 1.2.9.
Referenties
• de Rooster, H. (2011). Heelkunde bij hond en kat. Cursus Faculteit Diergeneeskunde, Gent, p. 26-29. • Fossum, T. W.; Hedlund, C. S.; Johnson, A. L.; Schulz, R. S.; Seim, H. B.,III; Willard, M. D.; Carroll, G. L. (2007). Small animal surgery (3rd edition),St. Louis, Mosby Elsevier, p. 507-511.
10
1.3.
Analyse van structuur en management praktijk gezelschapsdieren
Achter deze dierenkliniek schuilt een samenwerkingsverband tussen 4 dierenartsen (DA1, 2, 3 en 4). Toen DA1 en DA2 in 1994 net afgestudeerd waren, startten ze samen een kleine praktijk. Omdat DA1 die opleiding toen het meest waardevol achtte, had hij optie paard gestudeerd, hoewel een grote interesse voor gezelschapsdieren toen reeds aanwezig was. In het begin van hun carrière richtte hij zich vooral op de paardengeneeskunde, terwijl zijn vrouw (DA2), die optie gezelschapsdieren gedaan had, de kleine huisdieren op zich nam. Naarmate de kleine huisdierenpraktijk uitgroeide, legde ook DA1 zich meer en meer daar op toe. In 2005 was er plaats voor een derde dierenarts. DA3 had voordien al een aantal jaren als rundveedierenarts gewerkt in Frankrijk. De praktijk waarin DA1 en DA2 gestart waren, werd toen al gauw te klein en er werd gezocht naar een grotere locatie, waar ze in 2008 hun nieuwe praktijk openden. Niet veel later kwam DA4 er bij. Zij was toen net afgestudeerd in de optie gezelschapsdieren. Sinds 1 april 2009 is de praktijk officieel erkend als Dierenkliniek. De kliniek is 7 op 7, 24 op 24 bereikbaar. Elke dierenarts heeft een op voorhand vastgelegde nacht waarin hij/zij beschikbaar moet zijn. Weekenddiensten worden telkens afgewisseld en deze beginnen vanaf de vrijdagavond. Ook heeft elke dierenarts een vrije namiddag en een avond per week vrij vanaf 17h. Tijdens normale weekdagen wordt gewerkt van 8h tot 12h en na de middagpauze van 14h tot 19h (deze tijdstippen variëren uiteraard naargelang de drukte). Elk van de 4 dierenartsen heeft zijn eigen interessegebied en schoolt zich daarin regelmatig bij. DA1 specialiseert zich in de inwendige ziekten en de tandheelkunde. DA2 legt zich toe op de oogheelkunde en de chirurgie. DA3 specialiseert zich in de medische beeldvorming en de orthopedie en DA4 in de dermatologie. Op basis van deze interessegebieden en specialisaties worden de patiënten naargelang de aard van hun probleem aan de dierenarts toegewezen die deze patiënt wellicht het best zal kunnen helpen. De 4 dierenartsen vormen een multidisciplinair team; ze vertrouwen elkaar en kunnen altijd rekenen op elkaars hulp. Dit is zeker een van de voordelen van de praktijk. De praktijk telt verder weinig andere personeelsleden. Er komt dagelijks een poetsvrouw, maar een dierenartsassistent(e) ontbreekt. Dit is, ook volgens de dierenartsen, soms wel een minpunt. Deze functie wordt wel gedeeltelijk opgevangen door studenten dierenzorg die er stage lopen en door het feit dat er meestal minstens 3 dierenartsen aanwezig zijn. In de toekomst is het mogelijk dat er toch een dierenartsassistent(e) zal worden aangenomen. Vroeger werd ook samengewerkt met een gedragstherapeute voor honden, die maandelijks langskwam. Tegenwoordig worden de patiënten die in aanmerking komen voor gedragstherapie naar haar praktijk doorverwezen. Als voordelen van de praktijk kunnen dus al worden opgesomd: 4 dierenartsen met een eigen specialisatie, die elkaar aanvullen. Bijscholing wordt gestimuleerd en elke DA volgt dus regelmatig een cursus. Nog een voordeel is de ruimte die de nieuwe praktijk biedt. Er zijn immers 2 consultatieruimtes, een operatiekamer, een hospitalisatie- en isolatieruimte, een ruimte voor tandheelkunde en een voor echo en RX (+ ontwikkelingskamer). Voor de geneesmiddelen is er ook een aparte ruimte voorzien. Op de bovenverdieping kan aan opzoekingswerk of administratie worden gedaan. Er zijn tevens nog uitbreidingsmogelijkheden, voor mocht dit later nodig zijn. DA2 volgde een cursus in verband met communicatie in groep. Om optimaal te kunnen werken mogen geen spanningen zijn tussen de dierenartsen, daarom worden deze altijd zo snel mogelijk besproken en opgelost. Een ander pluspunt van de kliniek is hun overzichtelijke website met fotoboek, waarop zowel informatie te
11
vinden is over de praktijk zelf, welke ingrepen mogelijk zijn, maar ook allerlei handige weetjes en tips voor de eigenaar van een hond of kat. Er wordt nog steeds aan de site gewerkt en er wordt over nagedacht hoe ze deze verder kunnen optimaliseren. DA1 en DA2 dragen de praktijk financieel. De aankoop van de nieuwe praktijk was voor hen een grootte investering, maar de kliniek draait gelukkig goed. De administratie van de praktijk gebeurt door DA2, bijgestaan door een boekhouder. Om de data van de praktijk optimaal te beheren, wordt gebruik gemaakt van het softwareprogramma Manitavet. Dit programma wordt gebruikt voor het klantenbeheer, patiëntenbeheer, consultatiebeheer, beheer van het geneesmiddelendepot, beheer van wettelijke documenten, financieel beheer van consultaties en verkoop (verkoop van diervoeder o.a.), vaccinatie- en prikpilrappels, enzovoort. In elke consultatieruimte staat een computer waarop dit programma geïnstalleerd is en elke dierenarts werkt ermee. De praktijk richt af en toe speciale activiteiten in. In het verleden is er een “senior-avond” geweest. De bedoeling was om de mensen te sensibiliseren i.v.m. bepaalde ziekten die vaak optreden bij een ouder wordende hond en het bespreken van de voordelen om een regelmatige controle te laten uitvoeren. Hoewel iedereen enthousiast was op de avond zelf, hebben slechts weinig mensen hun hond op controle laten komen. Ook wordt halfjaarlijks een konijnen-vaccinatienamiddag ingericht, maar ook deze is nooit een groot succes. Aangezien er toch veel tijd en geld wordt gestoken in het organiseren van dergelijke activiteiten en er bitter weinig respons is, wordt getwijfeld om dit verder te doen. Er stonden eventueel nog “puppy- klassen”op het programma. Om samen te vatten kan worden gezegd dat het een succesvolle, ambitieuze, gestructureerde praktijk is, met een eigen werkwijze en eigen visie, waar iedereen achterstaat.
12
2. 2.1.
STAGE GROTE HUISDIEREN Logboek stage grote huisdieren
Tabel 2: Logboek stage grote huisdieren. Datum
Uur
Aard consultatie
Opmerkingen
13/09/2010
10h00
Kalf: dystocie, hard getrokken, zat vast t.h.v. lumbaalstreek, nu paraplegie achteraan. Letsel t.h.v. lumbaalwervels? Eigenaar wou nog geen euthanasie. Proberen met Metacam en vit.E /Se.
13/09/2010
11h00
Controle koe met metritis en waarschijnlijk CA t.h.v.
Temperatuur
longregio. Wordt behandeld met AB en cortisone.
genormaliseerd, medicatie
was
wordt
verder gegeven. 13/09/2010
11h30-
Koe met harde zwelling t.h.v. kaakregio. Eet nog. Ab-
Jodium werkt
12u00
ces? Houten tong? Afwachten. Als zachter wordt =
cicatriserend
abces: eventueel openen, ev. jodium. Als hard blijft = houten tong: jodium. 13/09/2010
18h00-
2 x sectio caesarea (S.C.)
21h30 14/09/2010
6h00-
S.C.
7h30 14/09/2010
9h00-
Bekappen van runderen. Stinkpoot - Tyloma - Chro-
12h00
nische arthritis - Dubbele zool - Zweer - Cérise (wild vlees door acidose).
14/09/2010
13h00-
Opzoekwerk i.v.m. acute mastitis en stinkpoot.
14h00
13
Datum
Uur
Aard consultatie
Opmerkingen
14/09/2010
14h00-
2 varkensbedrijven bezocht. Uitleg i.v.m. stalbouw en
19h00
ventilatie Bedrijf 1: open bedrijf, afmest, behandeld bij opzet met Doxycycline (15 mg/kg). Kort daarna: Streptococcus suis infectie (meningitis, endocarditis, arthritis), succesvolle behandeldeling met Amoxycilline. Daarna hoesten. Succesvolle behandeling met Tiamuline. Nu weer hoesten (geen sterfte, groeien goed). Vermoedelijk geen ventilatieproblemen. Sulfa-Trimethoprim therapie gestart. Bedrijf 2: aantal varkens gestorven (2%). Voeder had te warm gekregen, was samengekoekt. Overige varkens OK. Afwachten.
14/09/2010
14/09/2010
19h00-
Oudere pony die het de laatste tijd algemeen niet goed
19h30
doet: bloedname, hoeven bekappen.
21h30-
S.C.
23h30 15/09/2010
9h00-
Opzoekingswerk acute mastitis.
10h00 15/09/2010
10h00-
- S.C.
11h30
- Pasgeboren kalf met kromme poten Behandeling:
Hond gevaccineerd
vit.E, Se, masseren, verband tegen
sleepwonden. 15/09/2010
11h30
Bloedname en ontworming van 3 net aangekochte koeien.
15/09/2010
11hu30- S.C. 13h30
15/09/2010
16h00
3 runderen poten bekappen.1 van de 3 was mank door een zweer: necrotisch weefsel weggesneden, zweer blootgelegd, oxytetracycline spray, verband.
15/09/2010
17h30-
Koe, 4 dagen na S.C.: anorexie, lichte koorts. Geen af-
19h00
wijkingen op rectaal en vaginaal onderzoek, staat niet opgetrokken. De koe had buiten gestaan en misschien teveel gegeten. Mogelijke D.D. : retentio secundinarum, mastitis, lebmaag (LM) dilatatie, vulvovaginitis, mastitis, ketonemie (acetonemie)),.. : geen aanwijzingen voor. Behandeling: AB + cortico’s.
14
Datum
Uur
Aard consultatie
Opmerkingen
16/06/2010
8h00
-Lezen i.v.m. acute mastitis -pony voederen
16/06/2010
9h00
Koe 14 d. na S.C., anorexie. LM opgezet, pinggeluiden
Voederovergang
bij auscultatie. Acetongeur in de urine. Ketonemie en
voor
lebmaagdilatatie. Behandeling: operatie (namiddag),
ven
glucose (tegen hypoglycemie), propyleenglycol (= pre-
Niet te vet in de
cursor van glucose), cortico’s (stimuleren gluconeoge-
droogstandperiode (
nese).
andere voeding dan
en is
na
kal-
belangrijk.
de lacterende!) 16/06/2010
10h00
Een
boer
wou
een
CVI
(certificat
vétérinaire
CVI
=
document
d’information) voor een stier van 18 maanden oud. Uit
voor het slachthuis
klinisch onderzoek bleek dat het dier een septische
als er een accident
arthritis had, wat al veel langer bezig was dan 2 dagen.
gebeurd
Dier ge-euthanaseerd, geen CVI gegeven.
het dier max. 2 d.
is
met
geleden 16/06/2010
11h00-
Tympanie kalf - pensfistel gemaakt. Shotapen (lang-
12h30
werkende penicilline) en Sulfadimethoxine behandeling.
16/06/2010
12h30-
S.C.
14h00 16/06/2010
16h00
Koe: gisteren normale partus, vandaag niet meer
Dag erna opnieuw
recht, anorexie. Kalfziekte? Proberen recht te trekken
gaan kijken.
m.b.v. heupklem, maar koe was atactisch, kon niet op poten staan. Waarschijnlijk geen kalfziekte, maar paralyse (zenuwklemming). Toch geperfuseerd met extra Ca en glucose (indien ev. toch kalfziekte).
16/06/2010
16h30
Operatie LM-dilatatie
18h30
Controle koe 15/09 (17u30): geen koorts meer, eet klein beetje. Waarschijnlijk infectie door keizersnede. Behandeling: cortexiline intra-abdominaal 3 dagen.
16/06/2010
19h30
Controle acute mastitis. Koe is al beter, kan rechtstaan
Boer had voeder-
m.b.v. heupklem, is al zelf gaan drinken, eet goed,
analyse
binnen
geen koorts meer. Uierkwartier is wel verloren (wate-
gekregen:
gaf te
rige melk).
EW
voeder
Advies: Het kwartier met de hand melken tot de melk-
(moet minder soja
productie stilvalt in dat kwartier.
geven).
15
rijk
Datum
Uur
Aard consultatie
Opmerkingen
17/09/2010
9h00
Koe met volledig besmet, etterig uierkwartier (acute
Controle en spoelen
mastitis), te erg om te behandelen als een acute mastitis. Tepel gisteren eraf geknipt (met castratietang) zodat het kwartier goed kan worden gespoeld (hibitane + water) en 3 dagen AB (Marbocyl = Marbofloxacine). 17/09/2010
17/09/2010
10h30
11h30
Kalf: waarschijnlijk gekneld gezeten onder een koe,
Vandaag
stond niet meer recht. Cortisone + infuus
was al veel beter
Controle: Koe die niet meer rechtstond na kalving
Deed het al beter.
(16/09,16u00) waarschijnlijk zenuwknelling.
I.V. cortisone gegeven
17/09/2010
13h00
Griepvaccinaties 45 kalveren.
17/09/2010
16h00
Schaap, heeft mastitis volgens de eigenaar. Na onderzoek: hyperemie en hoge melkproductie, melk was normaal, uier was niet hard, dus geen mastitis. Behandeling: droogzetten (3dagen cortexiline IM: cortico’s remmen de melkproductie).
16
controle,
2.2. 2.2.1.
Casuïstiek grote huisdieren Anamnese
Rund, vrouwelijk, roodbont melkras, 3e kalfskoe. Kan niet meer recht 2 dagen na het kalven. De partus verliep normaal. Het dier eet niet meer, heeft een gezwollen uier, een sterk verminderde melkproductie en diarree. De boer vermoedt een mastitis. Er zijn geen andere koeien ziek. 2.2.2.
Klinisch onderzoek
• Algemeen suffe indruk, ligt neer. • Temperatuur: 40,2 ◦ C • Pols: 85/min • Ademhaling: 40/min • BCS: 3 • Mucosae: licht roze • Het uierkwartier linksachter is gezwollen, rood, erg hard, warm en pijnlijk. Het secreet is duidelijk afwijkend, waterig en bevat kleine vlokken. 2.2.3.
Probleemlijst
• Koe staat niet meer recht • Aangetast uierkwartier • Anorexie • Hoge koorts • Sopor • Tachypnee, tachycardie • diarree 2.2.4.
Differentiaal diagnose
Van een koe die niet meer rechtstaat kort na het kalven (de Kruif, 2011): 1. Mastitis: een (hy)peracute coli mastitis lijkt hier zeer waarschijnlijk. 2. Trauma (vb. geknelde zenuw) 3. Kalfziekte 4. Kopziekte 5. Infectieziekten, vb. Botulisme 6. Digestiestoornissen
17
7. Anemie: maar de spenen zijn niet bleek, de mucosae mooi roze. 8. Intoxicaties 9. Onwilligheid Besluit: Het ziektebeeld en vooral de letsels aan de uier zijn zeer typisch voor een mastitis. Deze letsels worden niet gezien bij de andere differentiaal diagnoses, deze kunnen daarom op basis van het klinisch onderzoek worden uitgesloten. Het gaat hier hoogstwaarschijnlijk om een (hyper)acute coli mastitis. Deze wordt meestal veroorzaakt door E. coli, maar regelmatig ook door Klebsiella. Coliforme kiemen komen alom voor in de runderstal en vooral in het ligbed. Aangezien het om omgevingsbacteriën gaat, is deze mastitis niet echt besmettelijk. Er zijn een aantal koe-gebonden en omgevingsgebonden risicofactoren. Coli mastitis ontstaat ascenderend via tepelbesmetting en bijna uitsluitend in de eerste weken post partum omdat de uitgezette uier dan het meest met de bodem in contact komt. Meestal wordt slechts 1 kwartier aangetast. Het is een zeer plotseling optredende mastitis, met zeer ernstige algemene symptomen. De koorts kan zeer hoog oplopen. De dieren vertonen vaak een zeer ernstige toxemie door het vrijkomen van endotoxinen (lipopolysacchariden) uit de celwand van de bacteriën, wanneer deze door leukocyten worden vernietigd. Deze toxines in de bloedbaan leiden tot koorts en shock met vochtverlies, stijve poten en in een aantal gevallen een enteritis (Van Loo et al., 2007). De anamnese, symptomen en letsels wijzen sterk in deze richting. 2.2.5.
Diagnose
De diagnose van een acute uierontsteking werd gesteld op basis van de ziekteverschijnselen. Een bevestiging van de aard van de bacterie die de mastitis op een melkveebedrijf veroorzaakt is altijd aan te raden en gebeurt door bacteriologisch onderzoek van een melkmonster. Ondanks de “coli-achtige” verschijnselen kan er een andere ziekteverwekker in het spel zijn. Zeker voor de aanpak van eventuele volgende gevallen ben je daarmee al een stap verder (Van Loo et al., 2007). De dierenarts heeft dit onderzoek echter achterwege gelaten. 2.2.6.
Behandeling
1. Fysiologische oplossing, initieel I.V., later per os. Dit om het vloeistofpijl in de circulatie te herstellen. Water moet tevens steeds ter beschikking zijn. 2. Anti-inflammatoire drugs: flunixine meglumine (Finadyne) 3. Frequent uitmelken: vaak en goed uitmelken (bij voorkeur om de 2 uur). De fibrine en pusvlokken worden zo sneller uit de uier verwijderd. 4. Antibiotica: Gentamycine intramammair, Marbofloxacine parenteraal. 5. Na-bismuth: dit zou een endotoxine-bindend effect hebben. 2.2.7.
Preventie
Een propere en goed geventileerde omgeving is van primordiaal belang om de infectiedruk ter hoogte van het slotgat tot een minimum te beperken. Het voederen van een uitgebalanceerd rantsoen, aangepast aan de leeftijd, het lactatiestadium en de individuele productie, is tevens een cruciale stap in het streven naar een
18
optimale afweer om voldoende weerstand kunnen bieden aan allerhande infecties, inclusief uierontstekingen (Van Loo et al., 2007). 2.2.8.
Prognose
In een aantal gevallen kent de ziekte, ondanks een goede behandeling, binnen korte tijd een dodelijke afloop. In de meeste gevallen wordt echter na 10-14 dagen weer normale melk geproduceerd, al is de zwelling soms nog niet verdwenen. De productiedaling na afloop van de infectie loopt uiteen van 10% tot nagenoeg 100%. Dit laatste vooral als de dieren langer ziek zijn geweest (Van Loo et al., 2007). Twee dagen na het begin van de behandeling heeft het dier al spontaan recht gestaan om te gaan eten. Men verwacht een gunstige evolutie. De dierenarts komt binnen 2 dagen terug op controle. 2.2.9.
Referenties
• de Kruif A. (2011). Voortplanting van de huisdieren. Cursus Faculteit Diergeneeskunde, Gent. • Van Loo H., De Vliegher S., Piepers S., Passchyn P., de Kruif A., Opsomer G. (2007). Mastitis bij melkvee veroorzaakt door coliformen, met nadruk op Klebsiella spp. Vlaams Diergeneeskundig Tijdschrift 76, 272- 282
19
2.3.
Analyse van structuur en management praktijk grote huisdieren
In deze dierenkliniek werken 3 dierenartsen (K.,J. en I.). K. en J. zijn vennoten en zij hebben I. in dienst sinds 2008. Ze studeerden alledrie in Gent, afstudeerrichting Rund. K. heeft eerst 10 jaar zelfstandig gewerkt als rundveedierenarts waarna hij geassocieerd geweest is met een dierenarts voor paarden. Zij hebben toen dierenarts J. in dienst genomen. Op een bepaald moment heeft de paardendierenarts een eigen praktijk opgestart en toen zijn K. en J. een vennootschap aangegaan. Aangezien dus vroeger ook paarden werden behandeld in de kliniek, is daar ruimte voor voorzien. Tegenwoordig worden de stallen en de recovery box niet meer gebruikt. Behalve paarden behandelen ze een hele waaier aan diersoorten. K. doet rundvee, varkens, pluimvee en bij gelegenheid gezelschapsdieren. J. volgt de cursus vakdierenarts gezelschapsdieren aan onze faculteit en gaat zich in de toekomst dus vooral op de kleine huisdieren richten, maar voorlopig doet hij ook nog rundvee. I. interesseert zich het meest in rundvee maar is geregeld ook te vinden in de consultatie- en operatieruimte van de gezelschapsdieren. De kliniek is 7 op 7, 24 op 24 bereikbaar. Tijdens normale weekdagen werkt iedereen, van 8u tot 19u. Het uurtje middagpauze wordt vaak onderbroken door een telefoontje voor een dringende keizersnede. Nachtdiensten worden afgewisseld. Elke nacht is er één dierenarts van dienst en één dierenarts reserve. Deze laatste moet inspringen wanneer bijvoorbeeld twee of drie keizersneden op hetzelfde moment moeten gebeuren. Wie wanneer van dienst is, wordt op voorhand afgesproken en vastgelegd op de kalender. Zeker in het keizersnede-seizoen is er ’s nachts vaak veel werk en hebben de dierenartsen slechts een 3 à 4-tal uren slaap voor de start van een nieuwe dag. In het weekend wordt gewerkt met een vergelijkbaar systeem. Er is per weekend ook steeds een verantwoordelijke dierenarts en een reserve. Aangezien ze met drie zijn, zijn ze dus per 3 weekends één weekend volledig vrij, één weekend verantwoordelijk en één weekend reserve. Ze hebben 2 à 3 vakantieweken per jaar. In de voormiddag zijn er consultaties gezelschapsdieren op afspraak. In de namiddag kan daarvoor vrij langs gekomen worden. Hoeveel dierenartsen aanwezig zijn op de kliniek voor de kleine huisdieren is uiteraard afhankelijk van het aantal afspraken en het aantal keizersneden of ander werk op de rundvee- en varkensbedrijven. In mijn stageweek waren er in de voormiddag meestal twee dierenartsen op de baan voor de grote huisdieren, terwijl J. de consultaties gezelschapsdieren deed. In de namiddag waren er vaak twee dierenartsen aan de slag op de kliniek zelf. Er zijn 2 secretaresses werkzaam in de kliniek. Dit zijn geen dierenartsassistenten; in Frankrijk bestaat die opleiding immers niet. Deze secretaresses staan in voor het ontvangen van de klanten, het beantwoorden van de telefoon, de verkoop van geneesmiddelen en voeder, het kuisen van de hospitalisatieruimte en de praktijk. Ook zorgen zij ervoor dat de keizersnede-boxen steeds gevuld klaar staan, zodat de dierenartsen deze maar in hun auto hoeven te steken wanneer ze worden opgeroepen voor een keizersnede. De kliniek zelf is zeer ruim. Er zijn consultatieruimtes en een operatieruimte voor KHD. Er is recent geïnvesteerd in digitale radiografie en het is tevens mogelijk om een beperkt bloedonderzoek uit te voeren (Ureum, Creatinine, glucose, Totaal proteïne (TP), AP, Ca, ALT ). Er is voorts een zeer uitgebreide ruimte waar geneesmiddelen worden gestockeerd. Er word geen gebruik gemaakt van een specifiek diergeneeskundig computerprogramma. Consultaties en behandelingen worden genoteerd in een notitieboekje en facturaties gebeuren dan achteraf. Deze methode lijkt mij veel minder ideaal dan het werken met een informatiesysteem waarin alles netjes wordt bijgehouden. Er is een veel grotere kans om informatie te verliezen en het kan ook wel eens gebeuren dat een dierenarts een consultatie vergeet te noteren. Praktisch gezien is het werken
20
met een computerprogramma ook weinig haalbaar wanneer van consultatie naar consultatie wordt gereden, maar ook voor de kleine huisdieren waarbij de consultaties wel in de kliniek plaatsvinden wordt geen dergelijk programma gebruikt.
21
3.
ALGEMENE REFLECTIE
Over de organisatie van de dierenkliniek waar ik stage gezelschapsdieren heb gelopen, kan ik enkel positieve commentaar kwijt. De werking van de praktijk is goed gestructureerd en er wordt genoeg onderling gecommuniceerd. De 4 dierenartsen die er werken vullen elkaar goed aan en ze hebben een manier van werken die ik als voorbeeld zie van hoe ik later wens te werken. Alle belangrijke diagnostische materialen zijn aanwezig en worden ook regelmatig gebruikt. Er wordt gezocht naar een diagnose en dan pas behandeld, in tegenstelling tot vele andere praktijken waar soms eerder een diagnostische behandeling wordt ingezet, wegens gebrek aan kennis, tijd of materiaal. Net zoals de dierenartsen, werkzaam in deze kliniek, rijkt mijn ambitie ook verder dan het vaccineren en steriliseren van honden en katten. Het lijkt me uiterst frustrerend om patiënten te moeten doorsturen wegens bijvoorbeeld het gebrek aan een RX- of echo-toestel. Daarom ook mijn bewuste keuze om niet bij mijn eigen dierenarts mee te lopen, maar op zoek te gaan naar een stageplaats zoals deze. Ik ben me er wel van bewust dat deze kliniek mij geen representatief beeld geeft van de werkomstandigheden van de gemiddelde Vlaamse dierenarts, maar dat was voor mij ook niet het doel van deze stage. Het feit dat elke dierenarts een eigen specialisatie heeft en de patiënten naargelang hun probleem optimaal behandeld worden door de meest geschikte dierenarts, is voor mij een zeer aantrekkelijk punt van deze praktijk. Het is onmogelijk om in alle verschillende takken van de diergeneeskunde even geïnteresseerd en even geïnformeerd te zijn. In onze studie krijgen we een algemeen overzicht, maar daarmee kan je je niet onderscheiden van andere dierenartsen. Aangezien de werkgelegenheid laag is, vind ik het daarom nog belangrijker om uit te munten in een specifiek vakgebied eerder dan van alle vakgebieden een oppervlakkige kennis te hebben. Ik zou me ook zeker kunnen vinden met de werkuren in deze praktijk. In tegenstelling tot mijn andere stageplaats is er amper nachtwerk, zijn er minder weekenddiensten en zijn de uren minder variabel. Mij lijkt het vooral belangrijk om een vast schema te hebben, zodat andere activiteiten kunnen gepland worden op vrije momenten zonder deze te moeten afzeggen of onderbreken omwille van een dringende oproep. Tijdens mijn stageweek werd ik regelmatig betrokken bij problemen en dit stimuleerde me om actief mee te denken. Hoewel ik het zeer positief vond dat ik erbij betrokken werd, was het wel erg confronterend omdat ik merkte dat me na 4 jaar studeren eigenlijk nog heel veel kennis ontbrak. Nu ik bijna een jaar later dit verslag herlees, wil ik er nog aan toevoegen dat met de kennis die ik in de 2e master heb opgedaan, veel meer zou gehad hebben aan deze stage. Ik meen wel dat het een goede ervaring was en het motiveert me om mijn cursussen grondig te studeren omdat ik gemerkt heb dat de nodige kennis onmisbaar is in de praktijk. Met alle klinieken gedurende de zomervakantie zal er niet veel tijd meer zijn om nog een week vrijwillig mee te lopen met een dierenarts. Het zou geen slecht idee zijn volgens mij om studenten een aantal weken minder kliniek te laten lopen en een aantal stageweken meer bij een dierenarts, zowel in 1e als 2e master. Het zou een verplichting moeten worden in de 2e master in plaats van een keuzevak, want ik ben er van overtuigd dat ik in een week stage veel meer leer dan in de kliniek . Op mijn stage heb ik de kans gekregen om injecties te geven, bloed te nemen bij een kat en een katheter te plaatsen bij een hond, iets wat ik op kliniek tot nu toe nog niet gedaan heb. Ergens schaamde ik er mij wel voor dat ik moest toegeven dat het mijn allereerste bloedname en katheterisatie was, terwijl dit later alledaagse handelingen worden. Het vinden van een geschikte stageplaats voor grote huisdieren was geen eenvoudige opdracht. Eerder in de zomer had ik al stage gelopen in een kleine huisdieren praktijk in Vlaanderen en daar bleek het al niet altijd
22
even gemakkelijk om alles volledig te begrijpen. Om het niet nog moeilijker te maken dan het al was - ik had ook nog nooit met een rundveedierenarts mee geweest en wist niet goed waaraan me te verwachten - heb ik eerst verschillende Vlaamse dierenartsen opgebeld. Dit verliep echter steeds zonder succes. Het was een moeilijke beslissing om stage te gaan lopen in Frankrijk. Mijn kennis van de Franse taal zat ergens onder de spinnenwebben in mijn achterhoofd en ik was nooit een echt natuurtalent in talen. Ik wou natuurlijk ook iets opsteken van mijn stage zonder continu in mijn woordenboek te moeten bladeren. Uiteindelijk heb ik dan mijn moed samengeraapt en toch beslist om naar het buitenland te trekken. Een van de dierenartsen werkzaam in deze praktijk is een kennis van een huisgenoot van me en ik was er direct welkom. Dat de dierenartsen Nederlands praatten onder elkaar stelde me wel enigszins gerust. Aangezien het niet bij de deur lag, was het handig dat ik er kon blijven slapen. Ik zat daar direct middenin het dierenartsenleven; ik sliep letterlijk tussen het bloedanalyse-apparaat en de bloedbuisjes. Een van de dierenartsen sliep in een studio boven de praktijk en maakte me ’s nachts wakker om keizersneden te doen. Op die manier leerde ik het reilen en zeilen van de grote huisdierenpraktijk snel kennen. De communicatie met de boeren verliep soms minder vlot, maar tegen het einde van de week kon ik vlot mee volgen in de gesprekken. Deze kliniek leek in tegenstelling tot mijn eerste stageplaats veel minder gestructureerd. Het is een groepspraktijk voor zowel kleine als grote huisdieren, maar alle dierenartsen zijn afgestudeerd als rundveedierenarts. Hoewel slechts één van de drie dierenartsen een extra opleiding voor gezelschapsdieren heeft gevolgd, staan alle drie de dierenartsen afwisselend in de gezelschapsdierenpraktijk. Er leek geen vast schema te zijn voor wie wanneer welke dieren deed. Omdat ik daar stage grote huisdieren deed ging ik steeds mee met de dierenarts die naar de rundvee- of varkensbedrijven ging. Vaak was het in de namiddag iemand anders dan in de voormiddag. Zelf heb ik niet veel kunnen doen, behalve nu en dan een beetje helpen met de keizersneden en een aantal injecties geven. De autoritten van bedrijf naar bedrijf waren een voordeel op deze stage. Ik kon toen uitgebreid vragen stellen aan de dierenarts en door de vele gesprekjes de voor- en nadelen van het veeartsenleven leren kennen. Het was een vermoeiende week. ’s Nachts stond ik vaak op om mee te gaan voor keizersneden. Het was leuk en boeiend omdat het allemaal nieuw was, maar langer dan een paar weken zou ik het niet willen doen. Ik ben ook geen voorstander van het systeem met de 1e en 2e man. Als 1e man moet je ’s nachts vaak opstaan, waardoor je de volgende dag slaperig bent en misschien eerder eens een fout maakt. Als 2e man heb je steeds de kans om opgeroepen te worden. Ook in het weekend lijkt me dat niet aangenaam. Als je oorspronkelijk niet vanuit de buurt komt en in het weekend eens naar huis wil, dan kan dat slechts 1 op de 3 weekends. Door deze stage in Frankrijk te doen heb ik mijn visie over werken als dierenarts in het buitenland moeten herzien. Communicatie met de eigenaar is belangrijk. Zowel om een goede anamnese af te nemen als voor een goede verstandhouding met de klanten. Ik heb gemerkt dat de aanpassing aan een andere taal zeker niet gemakkelijk is, maar ook niet de grootste drempel. Met de nodige wil is die aanpassing snel gedaan en de meeste mensen tonen er ook wel begrip voor. Dit wordt ook beaamd door de drie dierenartsen, die Nederlandstalig zijn. Aangezien ik in de toekomst misschien naar het buitenland trek, was dit zeker een goede ervaring. Beide stages waren dus zeer verreikende ervaringen. Hoewel ik er eerst wat tegenop zag om er twee vakantieweken voor op te geven, was de tijd zeer nuttig gespendeerd. Organisatorisch was het soms niet gemakkelijk om alles op te schrijven of te onthouden om later in mijn stageverslagen te kunnen neerschrijven.
23
Dat was vooral het geval op mijn stage gezelschapsdieren. Op drukke momenten was daar geen tijd voor, en tussen 2 consultaties door had ik graag wat meer vragen gesteld aan de dierenarts over de vorige patiënt, terwijl ik meestal enkel de tijd had om mijn logboek bij te houden. Het is geen sinecure om 2 dierenartspraktijken te vinden waar ze enthousiast zijn om studenten te laten meelopen. Na lang zoeken ben ik er toch in geslaagd. Vooral voor de stage grote huisdieren heb ik veel rond gebeld en allerlei excuses moeten aanhoren, maar ik ben uiteindelijk toch heel goed terecht gekomen. Voor de kleine huisdieren kon ik me geen betere stageplaats wensen. Ik ben ervan overtuigd dat ik van 4 gespecialiseerde dierenartsen veel meer kan opsteken dan bijvoorbeeld van iemand die zelfstandig werkt. Meestal waren er meerdere patiënten op hetzelfde moment en kon ik er eentje uitkiezen om te volgen naargelang mijn interesse. Vijf jaar geleden ben ik mijn studie gestart voornamelijk uit interesse voor katten en honden. Naargelang de jaren voorbij gingen en we in de lessen en klinieken vooral geconfronteerd werden met paarden en runderen begon ik te twijfelen over mijn keuze. De rundveesector begon me steeds meer aan te spreken. Dit werd deels ook aangemoedigd door van alle kanten te horen dat er in de kleine huisdierensector amper toekomst ligt voor de jonge dierenarts. Doordat we in de eerste jaren van onze studie eigenlijk veel uitgebreider kennis maken met grote huisdieren dan met de gezelschapsdieren, ben ik een vertekend beeld gaan vormen. Door de vele lessen over rund en paard begon het er op te lijken dat er veel meer te vertellen en te leren valt over de grote huisdieren dan over de gezelschapsdieren. Deels door de stages ben ik terug tot het inzicht gekomen dat de gezelschapsdieren mij toch veel meer aanspreken dan de grote huisdieren. Bij runderen stoor ik me vaak aan de economische factor. De dieren op zich fascineren me wel, maar ik vind het bijvoorbeeld onredelijk om dieren naar het slachthuis te sturen omdat dat economisch gunstiger is dan een behandeling. Eigenaars van honden en katten hebben vaak veel meer over voor hun favoriete huisdier, en willen vaak tot het uiterste gaan ongeacht het prijskaartje. Hoewel op dat vlak ook kan overdreven worden, ben ik toch altijd al geneigd geweest die gedachtegang te volgen. Het openen van een eigen praktijk is geen prioritair toekomstdoel voor mij. Liefst wil ik in 1 of meerdere vakgebieden specialiseren en werken als 2e lijnpracticus, of in een groepspraktijk waar ik aanvullend werk kan leveren met andere gespecialiseerde dierenartsen. Mijn interesse gaat vooral uit naar chirurgie en interne geneeskunde. Zoals eerder aangehaald is de werkgelegenheid laag en lijkt het me daarom nog een beter idee. Aangezien ik geen huisje-tuintje-kindje persoon ben, schrikt het me niet af om daarvoor naar het buitenland te gaan mocht dit nodig zijn. Ook mijn ervaringen op stage hebben me extra motivatie gegeven om na 6 jaar studie toch nog een aantal jaren te besteden aan specialisatie. Tijdens mijn stage grote huisdieren heb ik ook een aantal operaties van kleine huisdieren bijgewoond en er was een opmerkelijk verschil, vooral qua steriliteit, met mijn 1e stageplaats. Daarmee wil ik niet zeggen dat de ene praktijk beter is dan de andere. Ik kon me alleen beter vinden in de manier van werken op de stageplaats kleine huisdieren, waar de operaties gebeurden door iemand die daarvoor gespecialiseerd is.
24