UNIVERSITEIT GENT
FACULTEIT DIERGENEESKUNDE
Academiejaar 2013-2014
CHEMISCHE CASTRATIE BIJ DE REU D.M.V. SUPRELORIN
door
Evelyn SCHULTE
Promotoren: Dr. Tom Rijsselaere Prof. Dr. Ann Van Soom
Literatuurstudie in het kader van de Masterproef
© 2014 Evelyn Schulte
Universiteit Gent, haar werknemers of studenten bieden geen enkele garantie met betrekking tot de juistheid of volledigheid van de gegevens vervat in deze masterproef, noch dat de inhoud van deze masterproef geen inbreuk uitmaakt op of aanleiding kan geven tot inbreuken op de rechten van derden. Universiteit
Gent,
haar
werknemers
of
studenten
aanvaarden
geen
aansprakelijkheid
of
verantwoordelijkheid voor enig gebruik dat door iemand anders wordt gemaakt van de inhoud van de masterproef, noch voor enig vertrouwen dat wordt gesteld in een advies op informatie vervat in de masterproef.
UNIVERSITEIT GENT
FACULTEIT DIERGENEESKUNDE
Academiejaar 2013-2014
CHEMISCHE CASTRATIE BIJ DE REU D.M.V. SUPRELORIN
door
Evelyn SCHULTE
Promotoren: Dr. Tom Rijsselaere Prof. Dr. Ann Van Soom
Literatuurstudie in het kader van de Masterproef
© 2014 Evelyn Schulte
VOORWOORD Bij deze wil ik de kans grijpen, om mijn dank uit te spreken aan mijn promotor Dr. Tom Rijsselaere, om mij de mogelijkheid te geven dieper in te gaan op dit zeer interessant en actueel onderwerp. Verder ook bedankt voor de goede samenwerking, de vlugge verbeteringen en het waardevol advies. Ook mijn familie moet hier zeker genoemd worden, die mij tijdens mijn studie altijd op moeilijke momenten steunt en nieuwe motivatie geeft. Van harte bedankt hiervoor.
VOORWOORD INHOUDSOPGAVE SAMENVATTING........................................................................................................................... p. 1 INLEIDING..................................................................................................................................... p. 2 LITERATUURSTUDIE................................................................................................................... p. 3 1. Het geslachtsstelsel van de reu............................................................................................ p. 3 1.1 Anatomie van de geslachtsorganen.......................................................................... p. 3 1.2 Inwendige geslachtsorganen..................................................................................... p. 3 1.3 De spermatogenese................................................................................................... p. 4 1.4 Samenstelling van het ejaculaat................................................................................ p. 5 1.5 Uitwendige geslachtsorganen.................................................................................... p. 5 2. Fysiologie van het geslachtsapparaat van de reu............................................................... p. 6 2.1 Geslachtshormonen................................................................................................... p. 6 2.1.1 FSH – Follikel stimulerend hormoon.......................................................... p. 6 2.1.2 LH – Luteïniserend hormoon...................................................................... p. 7 2.1.3 Testosteron................................................................................................ p. 7 3. Castratie van de reu................................................................................................................ p. 8 3.1 Wetgeving................................................................................................................... p. 8 3.2 Definitie....................................................................................................................... p. 8 3.3 Indicaties..................................................................................................................... p. 8 3.3.1 Gedragsproblemen..................................................................................... p. 8 3.3.2 Medische problemen................................................................................... p. 9 3.4 Leeftijd........................................................................................................................ p. 9 3.5 Chirurgische castratie................................................................................................. p. 10 3.6 Niet chirurgische castratie........................................................................................... p. 10 3.6.1 Chemische irreversibele castratie d.m.v. calciumchloride en zinkgluconaat ................................................................................................................... p. 10 3.6.2 Hormonale reversibele castratie................................................................. p. 11 3.6.2.1 GnRH antagonisten..................................................................... p. 11 3.6.2.2 GnRH agonisten.......................................................................... p. 11 3.6.2.2.1 Werking en gebruik van GnRH agonist desloreline..... p. 12 3.6.2.2.2 Toediening................................................................... p. 13 3.6.2.2.3 Werkingsduur.............................................................. p. 13 3.6.2.2.4 Invloed op de spermakwaliteit..................................... p. 14 3.6.2.2.5 Invloed op het gedrag.................................................. p. 15 3.7 Neveneffecten.............................................................................................................. p. 16 BESPREKING................................................................................................................................ p. 18 REFERENTIELIJST....................................................................................................................... p. 19
SAMENVATTING
®
Chemische reversibele castratie door middel van Suprelorin is mogelijk sinds 2007 toen het product op de Europese markt werd gebracht, daarvoor was het reeds een tijdje op de markt in o.a. Australië. ®
Suprelorin is geregistreerd voor de reu en mag volgens de bijsluiter gebruikt worden bij gezonde, niet-gecastreerde, geslachtsrijpe reuen. ®
Suprelorin is een implantaat, dat bij de reu subcutaan tussen de schouderbladeren wordt toegediend met behulp van een voorgepakte applicator. Het geeft dan continu desloreline af in de bloedbaan. Het actieve bestanddeel desloreline is een gonadotropine releasing hormoon agonist (GnRH-agonist) en werkt in op de receptoren ter hoogte van de hypothalamus. Het werkingsmechanisme volgt een tweestappenmodel, waardoor het eerst komt tot een overstimulatie met verhoogde uitscheiding van de gonadotropines luteïniserend hormoon (LH) en follikel stimulerend hormoon (FSH). Dit wordt ook wel “flare up effect” genoemd en kan de eerste weken mogelijks aanleiding geven tot een verhoogde plasmatestosteronspiegel en een verhoging van de hiermee verbonden negatieve effecten zoals agressie t.o.v. andere reuen, dekgedrag en urine markeren. Een studie heeft aangetoond dat na ®
ongeveer 7 weken na het inbrengen van Suprelorin deze gedragingen verminderen. Na enkele weken volgt een desensibilisatie van de GnRH-receptoren en een daling van LH en FSH waardoor ook de testosteronspiegels in het bloed gaan dalen. Hierdoor gaan de testes atrofiëren en de spermaproductie wordt onderbroken. Na ongeveer 6 tot 8 weken kan ondanks een volledige erectie geen ejaculaat meer bekomen worden. ®
De werkingsduur van Suprelorin 4,7 mg en 9,4 mg zijn respectievelijk 6 en 12 maanden. Hierna kan eventueel een nieuw implantaat toegediend worden, als men nog verdere infertiliteit van de reu beoogt. In de meeste studies werden weinig tot geen neveneffecten vermeld tenzij soms wat irritatie ter hoogte van de injectieplaats.
Trefwoorden: Castratie - GnRH agonist - Reproductie - Reu - Suprelorin
1
INLEIDING
Het onderwerp voor deze literatuurstudie, namelijk het castreren van de reu door middel van een reversibele castratie, is een vrij recent thema en het interesse ervoor is groot. In het recente verleden werd er veel wetenschappelijk onderzoek uitgevoerd. De chemische castratie wordt vaak gekozen bij gedragsproblemen, zoals hyperseksualiteit of agressie. Ook bij medische problemen, zoals prostaathypertrofie of ontsteking van het preputium kan chemische castratie als testbehandeling dienen voordat een definitieve chirurgische castratie gekozen wordt (Lehner en v. Reinhardt, 2013). Ook bij oude dieren, waarbij een anesthesie niet meer aangewezen is, is deze optie interessant. Eigenaars van reuen lezen vaak over de ‘castratiechip’ op het internet als een alternatief voor de chirurgische castratie en komen frequent met vragen bij de dierenarts of in de hondenschool en vragen om ervaringen of aanbevelingen. Daarom is het belangrijk om klanten goed te kunnen adviseren en ook voor mogelijke neveneffecten te waarschuwen. Er bestaan op de markt een hele waaier aan chemische preparaten, die infertiliteit bij de reu kunnen veroorzaken. Irreversibele producten zoals calciumchloride en zinkgluconaat en reversibele GnRHantagonisten zoals acyline of cetrorelix of antide (Gobello,2012) en de GnRH agonist desloreline ®
(Suprelorin ). Ook het gebruik van immunocastratie, zoals gebruikelijk bij varkens, wordt op dit moment onderzocht bij de reu. ®
Toch kan gesteld worden, dat de GnRH agonist Suprelorin op dit moment de meest gebruikte en best bestudeerde medicatie is voor reversibele chemische castratie bij de reu. Daarom zal deze ®
literatuurstudie voornamelijk over dit product handelen. Suprelorin met het actieve bestanddeel desloreline is een implantaat, dat subcutaan toegediend wordt en zorgt voor een reversibele onvruchtbaarheid gedurende 6 tot 12 maanden (naargelang de dosis). Het preparaat is sinds 10 juli 2007 op de Europese markt en is momenteel enkel voor reuen geregistreerd (EMA, 2007). In deze literatuurstudie wordt eerst ingegaan op de anatomie van het mannelijk geslachtsstelsel, de fysiologie van het geslachtsapparaat van de reu en op de werking, toediening en invloeden van de ®
GnRH agonist desloreline (Suprelorin ).
2
LITERATUURSTUDIE 1. HET GESLACHTSSTELSEL VAN DE REU 1.1 ANATOMIE VAN DE GESLACHTSORGANEN De geslachtsorganen van de reu kunnen ingedeeld worden in inwendige en uitwendige geslachtsorganen. Tot de inwendige geslachtsorganen behoren de testes, epididymis en de ductus deferens ook wel samengevat als de kiemcel bereidende organen (Fig. 1). Ook de enige accessoire geslachtsklier, zijnde de prostaat, hoort tot de inwendige geslachtsorganen. Het uitwendige geslachtsorgaan is het uiteindelijke paringsorgaan, de penis en het preputium (Lehner en v. Reinhardt, 2013).
Fig. 1 Geslachtsstelsel van de reu, in situ, (1) Testis. (2) Caput epididymis. (3) Cauda epididymis. (4) Ductus (vas) deferens. (5) Ampulla. (6) Prostaat. (7) Urineblaas. (8) Ureter. (9) Urethra. (10) Penis. (11) Baculum. (12) Rectum. (13) Nier. (uit McKeever, 1970)
1.2 INWENDIGE GESLACHTSORGANEN De testes liggen tussen de dijbenen in het scrotum, ze zijn paarsgewijs aangelegd en worden omgeven door de tunica vaginalis. Dit is een bindweefselstructuur, die bij inwendige druk niet kan uitzetten en zo bijvoorbeeld bij orchitis pijn doet ontstaan (Lehner en v. Reinhardt, 2013). In de testis vindt de ontwikkeling van de spermatozoa plaats (zie verder) en volgens Liebich (2010) 90% van de synthese van het mannelijke geslachtshormoon testosteron. Dit androgeen wordt geproduceerd door de interstitiële cellen of Leydigcellen in het stroma. De Sertolicellen in het testisparenchym zorgen voor de voeding van de spermatozoa en de bloed-testis barrière (Liebich, 2010). Om het volume van de testes te meten kan gebruik gemaakt worden van een orchidometer. De grootte van de testes kan variëren tussen de verschillende hondenrassen en ligt tussen de 1,5 × 1,5 × 2 cm voor de kleinste rassen tot ongeveer 3 × 3 × 5 cm voor de grote rassen (Rijnberg en van Sluis, 2005).
3
De grootte van de testes kan gebruikt worden bij de schatting van de spermaproductie. Hoe groter de omvang, hoe meer testisweefsel aanwezig is en hoe hoger het aantal Sertolicellen. Een hond met een lichaamsgewicht van 5 kg heeft dus een lagere dagelijkse spermaproductie en een lager aantal spermacellen in het ejaculaat dan een hond van 50 kg (Van Soom, 2013). In de bijbal of epididymis vindt de rijping (10-15 dagen) en opstapeling van het sperma plaats. De ductus deferens vormt de voortzetting van de ductus epididymidis en mondt uit in de urethra (Liebich, 2010). De prostaat is de enige accessoire geslachtsklier bij de reu. De grootte en ligging van de prostaat zijn afhankelijk van de ouderdom van de hond (Simoens, 2010). De prostaat bestaat uit het corpus prostatae en het pars disseminata en produceert een secreet, dat zwak zuur en kleurloos is en bestaat uit enzymen en zinkionen. Het secreet mondt uit in de urethra en vormt hier samen met de spermatozoa het ejaculaat (Vogel, 2012). Het secreet van de prostaat zorgt voor de voeding en activeert de motiliteit van de spermatozoa (Lehner en v. Reinhardt, 2013). 1.3 DE SPERMATOGENESE De spermaproductie bij de reu start vanaf de puberteit, die afhankelijk van het ras kan optreden vanaf 8 tot 12 maand. Het tijdstip van de puberteit wordt bepaald door het bereiken van minstens 80% van het volwassen gewicht. Kleine rassen bereiken dit gewicht vroeger dan honden van reuzenrassen. Sperma wordt bij de reu gedurende het hele reproductieve leven geproduceerd (Van Soom, 2013). De spermatogenese, welke plaats vindt in de testikels, wordt ingedeeld in twee stadia: de spermatocytogenese en spermiogenese. Het grootste deel van de testis bestaat uit gekronkelde tubuli seminiferi, die de germinale cellen bevatten. Ze worden samen gehouden door steunweefsel zoals interstitiële cellen, bloed- en lymfevaten (Malone, 1918). Tijdens de spermatocytogenese gaat de mannelijke stamcel, de spermatogonie of type A (2nchromosomen) zich delen tot een nieuwe spermatogonie A en een dochtercel, spermatogonie B, door gewone mitose (Fig. 2).
Fig. 2 Lichtmicroscopische opname van de tubuli seminiferi met actieve spermatogenese bij de reu (uit Junaidi et al. 2009) a: type A spermatogonium, m: basaalmembraan, s: spermatozoön (vergroting x 100)
4
De laatste generatie spermatogoniën vormen de spermatocyten I die een reductiedeling of meiose ondergaan en zo spermatocyten II (n-chromosomen) worden. Deze deling duurt meerdere dagen. Hierop volgt onmiddellijk een verdere meiose, zodat uit elke spermatocyt II twee spermatiden ontstaan. Vanaf dit stadium spreekt men van spermiogenese, waarin de spermatiden zich omvormen tot spermatozoïden. Deze zijn echter nog niet beweeglijk en niet bevruchtingskrachtig (van den Broek, 2009). De uiteindelijke rijping van de spermatozoïden vindt plaats in de epididymis en ductus epididymidis. Hier worden de proximale en distale cytoplasmadruppels verwijderd, het acrosoom vlakt dorsoventraal af en vormt een kap over de kern van de spermacel. Verder wordt de progressieve beweging geactiveerd (Liebich, 2010). De totale duur van de spermatogenese bedraagt bij de hond ongeveer 61 dagen (Ludwig, 2008). De spermatogenese is zeer gevoelig aan te hoge temperaturen. Hormonale invloeden, zoals een hypofunctie van de hypofyse (Münnich, 2010), die een tekort van gonadotropines ten gevolge heeft kunnen de spermatogenese eveneens beïnvloeden. Van dit effect wordt therapeutisch gebruik gemaakt met GnRH agonisten (Massei en Miller, 2013). Ook bepaalde farmaca zoals cortisone, antimycotica en anabolica hebben een invloed op de spermaproductie (Münnich, 2010). Herstel van de spermaproductie na inwerking van een noxe kan enkele maanden duren (Van Soom, 2013). 1.4 SAMENSTELLING VAN HET EJACULAAT Het ejaculaat bij de reu bestaat uit 3 fracties: de prostaatrijke fractie, de spermarijke fractie en opnieuw een prostaatrijke fractie. De hoeveelheid sperma hangt af van de grootte van de hond en van de frequentie van ejaculatie (zie hoger). De tweede fractie wordt macroscopisch en microscopisch onderzocht. Macroscopisch wordt het volume (ml), het uitzicht (kleur en consistentie) en de homogeniteit onderzocht. Microscopisch wordt de motiliteit (%), het percentage normale en levende spermacellen en de concentratie (10
6
spermacellen/ml) beoordeeld. Tenslotte kan ook het totaal aantal spermacellen (= totale spermaoutput) berekend worden (Möhrke, 2009). Een normaal ejaculaat van de reu bevat minstens 200 miljoen spermacellen. Er moeten minstens 90% levende spermacellen, 80% normale spermacellen en minstens 70% spermacellen met een progressieve motiliteit aanwezig zijn (Van Soom, 2013). 1.5 UITWENIDIGE GESLACHTSORGANEN De penis begint aan de onderste bekkenuitgang en zet zich voort tot de navel waar hij met de eikel of glans penis eindigt. Het geslachtsorgaan van de reu bevat in tegenstelling tot de andere huisdieren een os penis en een bijzonder grote glans penis. De bulbus glandis is verantwoordelijk voor het “blijven hangen” na de dekking (Lehner en v. Reinhardt,
5
2013). De penis van de reu behoort tot het caverneuze type en ligt los in het preputium waardoor de penis over de ganse lengte gepalpeerd kan worden (Simoens, 2010).
2. FYSIOLOGIE VAN HET GESLACHTSAPPARAAT VAN DE REU 2.1 GESLACHTSHORMONEN Bij de spermatogenese en steroïdogenese zijn bepaalde geslachtshormonen zoals de gonadotropines: follikel stimulerend hormoon (FSH), luteïniserend hormoon (LH) en het androgeen testosteron betrokken (Fig. 3). Door de pulsatiele afgifte (om de 90-120 minuten) van gonadotropine releasing hormoon (GnRH) uit het hypothalamische portale gebied wordt de hypofyse gestimuleerd tot de secretie van FSH en LH. Ook de prostaat wordt door GnRH beïnvloed (Lehner en v. Reinhardt, 2013). Libido en spermaproductie zijn sterk afhankelijk van een intacte hypothalamo-hypofysaire-testiculaire as (Feldman en Nelson, 2004).
Fig. 3 Hormonale regulatie van de spermatogenese en testosteronproductie (uit Feldman en Nelson, 2004) 2.1.1 FSH – Follikel stimulerend hormoon Het follikel stimulerend hormoon is een glycoproteine (Lehner en v. Reinhardt, 2013) en heeft een stimulerende invloed op de Sertolicellen in de testis. Deze zijn verantwoordelijk voor de spermatogenese. Verder induceert het hormoon de inbouw van LH-receptoren in de cellen van Leydig (Silbernagl, 2005). De steuncellen van Sertoli secreteren inhibine, een niet steroïdaal glycoproteine, welke aanleiding geeft tot een negatieve feedback op de hypofyse (Feldman en Nelson, 2004).
6
2.1.2 LH – Luteïniserend hormoon Zoals FSH wordt dit hormoon onder invloed van GnRH in de hypofysevoorkwab geproduceerd en geeft aanleiding tot steroïdogenese, dus secretie van testosteron door de interstitiële cellen van Leydig (Feldman en Nelson, 2004). Het wordt ook wel interstitieel cel stimulerend hormoon (IVSH) genoemd en is verder mee betrokken bij de rijping van de spermatozoïden (Lehner en v. Reinhardt, 2013). 2.1.3 Testosteron Testosteron behoort tot de groep van de androgenen en is een steroïdhormoon. Het wordt pulsatiel afgegeven en heeft een circadiaans ritme (Oliveira et al., 2011). De productie van 95% van het hormoon, geproduceerd door de interstitiële Leydigcellen in de testes, wordt geïnduceerd onder invloed van LH. De resterende 5% worden gesecreteerd in de bijnierschors (Silbernagl, 2005). Bij de biosynthese van testosteron is cholesterol het basismolecule; via omzetting tot progesteron, wordt uiteindelijk testosteron aangemaakt (Fig. 4).
Fig. 4 De synthese van steroïden (uit Leyo, 2012) Dit androgeen heeft invloed op de spermaproductie, de prostaat, het libido en de mannelijke secundaire geslachtskenmerken Veder werkt het anabool en kan via negatieve feedback de hypofyseproductie van LH remmen (Feldman en Nelson, 2004 & Lehner en v. Reinhardt, 2013). Normaal ligt de testosteronconcentratie van een hond met normaal libido rond de 0.4 ng/ml (400 pg/ml) maar dit kan sterk variëren vandaar dat een eenmalige testosteronbepaling weinig waarde heeft (Larsen en Johnston, 1980).
7
3. CASTRATIE VAN DE REU 3.1. WETGEVING Volgens het Koninklijk besluit van 17 mei 2001 betreffende de toegestane ingrepen bij gewervelde dieren, met het oog op het nutsgebruik van de dieren of op de beperking van de voortplanting van de diersoort - zijn volgens artikel 1 (bijlage G) chirurgische castraties bij honden toegestaan maar is verdoving vereist. Uit deze wettekst blijkt, dat in België en bij verder onderzoek ook in Duitsland, Nederland, Frankrijk, het Verenigde Koninkrijk en andere landen honden en katten preventief en zonder speciale medische redenen gecastreerd worden. Castratie gebeurt meestal aan het begin van de puberteit (6 maanden tot 1 jaar). In Amerika worden heel jonge pups preventief gecastreerd op een leeftijd van 10 tot 12 weken en door de fokker aan de nieuwe eigenaars afgegeven. Volgens Blendinger (2010) zijn 76% van de privé gehouden dieren in Amerika gecastreerd, 5 miljoen honden en katten worden jaarlijks gedood en toch groeit de hondenpopulatie in de Verenigde Staten verder met 3,5% per jaar. In tegenstelling tot boven genoemde methoden mogen honden en katten in de Scandinavische landen enkel gecastreerd worden als er een echte medische redenen bestaat en niet preventief. 3.2 DEFINITIE Onder castratie wordt verstaan het verwijderen van de ovaria bij de teef en de testes bij de reu (Lehner en v. Reinhardt, 2013). 3.3 INDICATIES Er bestaan bepaalde redenen om voor een castratie te kiezen, o.a. gedrags- of medische problemen. Maar ook ten gevolge van overvloed van straathonden en de last die hiermee gepaard gaat in bepaalde landen, zoals bijvoorbeeld de Verenigde Staten en India, wordt door castratie van de reuen het aantal nakomelingen onder controle gehouden. Vooral de reuen worden gecastreerd omdat deze theoretisch veel meer nakomelingen kunnen produceren dan teven (Kuladip en Probhat, 2007). 3.3.1 Gedragsproblemen Onder gedragsproblemen worden verstaan: agressie ten opzichte van andere (mannelijke) honden, of tegenover mensen (Delestinne, 2006). Het is belangrijk om te stellen, dat het effect van de castratie afhankelijk is van de leeftijd van de hond en er soms na castratie geen verandering in het gedrag wordt vastgesteld. Ook tegen angstagressie, jachtgedrag of alertheid / vigilantie tegen bijvoorbeeld bezoekers zal een castratie vaak niet helpen (Niepel, 2007). Deze problemen worden immers niet uitsluitend door geslachtshormonen beïnvloed en moeten met behulp van een goed opgeleide hondentrainer aangepakt worden.
8
Verder wordt vaak voor een castratie gekozen als de hond hyperseksueel gedrag vertoont en hij dus overdreven dekgedrag laat zien of overdreven veel met urine markeert (de Gier et al., 2013). 3.3.2 Medische problemen Vaak wordt een castratie van de reu aangeraden als therapie tegen bepaalde ziekten zoals prostaatproblemen, kwaadaardige of goedaardige hyperplasie of ontsteking van de prostaat. Tumoren van de prostaat of testikels zijn bij oudere, niet gecastreerde honden een frequent optredend probleem. Verder kan ook een erge etterige preputiale uitvloei (preputiale katarrh genoemd) met castratie verholpen worden (de Gier et al., 2013). Deze infectie ontstaat vaker bij niet gecastreerde reuen, die hun penis meer uitschachten om bijvoorbeeld met urine te markeren of om eraan te likken. Bij het terug inschachten van de penis kunnen dan veel bacteriën binnen in het preputium gebracht worden en ontstaat een ontsteking. Ook het testosteron, dat bij niet gecastreerde reuen in hogere concentraties aanwezig is dan bij niet gecastreerde honden, heeft een invloed op de preputiale uitvloei. Chemische castratie biedt hier alleen een tijdelijke oplossing (Lehner en v. Reinhardt, 2013). Bij cryptorchidie (het niet afdalen van een of meerdere testes in het scrotum) kan de testikel in de buikholte tumoraal ontaarden, waardoor wordt geadviseerd om deze dieren te castreren. Deze erfelijke aandoening wordt aan de nakomelingen doorgegeven en daarom wordt sowieso best niet met deze honden gefokt (Delestinne, 2006). 3.4 LEEFTIJD Het wordt aangeraden om een reu niet te vroeg te castreren om hem uit te laten groeien en geslachtsrijp te laten worden (Delestinne, 2006). Geslachtsrijpheid treedt bij kleine honden vroeger op dan bij grote (Walter, 2012), namelijk bij het bereiken van 80% van het volwassen gewicht (Van Soom, 2013), afhankelijk van het ras is dit dus tussen de 8 en 24 maanden. Door het te vroeg castreren sluiten de groeischijven (epifysen) laattijdig. De botten worden langer en de dieren zijn dus iets groter dan niet gecastreerde dieren. Verder ontwikkelen de spieren minder goed, omdat het androgeen testosteron afwezig is, dat een anabole werking heeft. Hierdoor komen dus de secundaire mannelijke geslachtskenmerken minder tot uiting (Delestinne, 2006). In de Verenigde Staten is het bij de fokkers intussen een standaard procedure geworden om een pup van 10 tot 12 weken te castreren en zo te verkopen. Dit wordt volgens Führmann (2013) omwille van boven genoemde redenen absoluut afgeraden. Tijdens de dracht wordt de ontwikkeling van de pups zeer sterk beïnvloed door de aanwezigheid van testosteron. Is er geen testosteron zal de pup uitgroeien tot een teefje, is er wel testosteron aanwezig ontwikkeld zich een reutje (Niepel, 2007). Ook na de geboorte is er nog een invloed van testosteron op de pup. Dit verklaart volgens Niepel (2007) waarom zelfs de helft van de gecastreerde reuen nog steeds met urine markeert en hyperseksueel gedrag vertoont. Dit verklaart bovendien ook waarom
9
prepubertaal gecastreerde reuen eventueel de poot opheffen om te plassen of zelfs dekgedrag vertonen. 3.5 CHIRURGISCHE CASTRATIE De chirurgische castratie is in de praktijk een routine ingreep geworden (Ludwig, 2008). Voor deze ingreep kunnen twee technieken gebruikt worden. De “open” castratie, waarbij met behulp van een 2 cm grote incisie prescrotaal of in sommige landen (zoals Duitsland) op het scrotum de tunica vaginalis geopend wordt en de testes, epididymis, bloedvaten, ductus deferens en het ophangband afgebonden en verwijderd worden. Een alternatief is de techniek van de “gesloten” castratie; hierbij wordt de tunica vaginalis mee afgebonden en alle structuren van de boven genoemde methode. Het voordeel van de open castratie, die daarom ook het vaakst uitgevoerd wordt, is dat men kan zien of er eventueel darmen in het scrotum aanwezig zijn, door bijvoorbeeld een hernia (Lehner en v. Reinhardt, 2013). 3.6 NIET CHIRURGISCHE CASTRATIE Hieronder wordt een chemische of hormonale castratie verstaan. Deze optie wordt vaak door eigenaars gekozen, voordat een definitieve chirurgische castratie uitgevoerd wordt, om na te gaan of deze ingreep wel degelijk een effect heeft op het ongewenste probleem, zoals bijvoorbeeld ongewenste gedragingen (zie hoger). Vaak is een chirurgische castratie ook niet mogelijk omwille van hartproblemen of bij oudere dieren, die een anesthesie ten gevolge van hun gezondheid niet meer aankunnen (Lehner en v. Reinhardt, 2013). Een ideaal product voor chemische castratie zou de spermatogenese en androgeenproductie, zoals de libido moeten remmen, niet toxisch zijn en geen neveneffecten hebben (Kuladip en Probhat, 2007). Verder moeten ze effectief zijn, en eventueel permanent en irreversibel na een injectie wat vooral in het kader van de overpopulatie van straathonden van belang is (Oliveira et al., 2011). Er werden reeds verschillende chemische producten beschreven die hetzij irreversibel hetzij reversibel zijn. 3.6.1 Chemische irreversibele castratie d.m.v. calciumchloride en zinkgluconaat In de studie van Kuladip en Probhat (2007) werden straathonden in India met een eenmalige dosis van 5 tot 20 mg/kg calciumchloride (CaCl2) bilateraal intratesticulair ingespoten. In deze studie werd aangetoond, dat deze injectie zorgt voor een irreversibele necrose van het intratesticulaire weefsel. De honden hadden geen pijn of stress, de gonadotropines LH en FSH en testosteron waren duidelijk gedaald. Na ongeveer dertig dagen waren de honden kalm en minder agressief. Volgens deze auteurs is deze methode zeer effectief en economisch haalbaar voor het castreren van straathonden.
10
Ook door een injectie van zinkgluconaat in de testis, epididymis of zaadstreng wordt de testisfunctie irreversibel uitgeschakeld (Ludwig, 2008). Dit werd duidelijk aangetoond in een studie van Oliveira et al. (2011), waarbij door een enkele intrascrotale injectie van een zinkgluconaatoplossing (Testo®
block ) bij de reu een sclerosering van het testiculair weefsel optreedt en de testis zelf gaat verkleinen. De behandeling is niet pijnlijk alhoewel er een milde zwelling tot irritatie van het scrotum kan optreden. De dosissen waren aangepast aan de grootte van de testis en varieerden van 0.2 tot 1.0 ml per testis. Er werd echter geen verandering van de libido vastgesteld, wat volgens Oliveira et al. (2001) mogelijks kan te wijten zijn aan het feit dat gedragsveranderingen pas ten vroegste na 6 maanden zouden optreden en deze studie toen al afgesloten was. Voor de injecties wordt meestal gebruik gemaakt van een 22 gauge naald en worden de honden gesedeerd (Kutzler en Wood, 2006). In Europa zijn scleroserende agentia die direct in de testes of epididymis ingespoten worden echter niet toegelaten (Maenhoudt et al., 2013). 3.6.2 Hormonale reversibele castratie 3.6.2.1 GnRH antagonisten De GnRH antagonisten blokkeren de hypofysaire GnRH receptoren en zorgen hierdoor voor een suppressie van de gonadotropinevrijstelling (Kutzler en Wood, 2006). Het eerste in de jaren tachtig gebruikte product, detirelix, gaf een zeer snelle daling van testosteron binnen 2 uren en bij hele hoge dosissen stopte ook de spermatogenese (Gobello,2006). Ondertussen gebruikt men voor de reu derde generatie GnRH antagonisten, acyline of cetrorelix of antide (Gobello,2012). Acyline behoort tot de azaline B familie en is een peptide bestaande uit 10aminozuren (Valiente et al., 2007). Een enkele subcutane injectie (330 µg/kg) onderdrukt volgens Gobello (2006) de spermakwaliteit gedurende twee maanden en geeft milde neveneffecten, zoals huidreacties. De libido en erectie kunnen de eerste weken afwezig zijn. Het grote voordeel van de GnRH antagonisten tegenover de GnRH agonisten is de snelle suppressieve werking zonder initieel stimulerend effect (Valiente et al., 2007). 3.6.2.2 GnRH agonisten Tot deze groep behoort het desloreline, een synthetisch oligopeptide en het actieve bestanddeel van ®
Suprelorin van bijvoorbeeld Virbac (Fig.5) (Emmerich en Ungemach, 2009). De toediening en werking van het product wordt hieronder verder uitgelegd.
11
®
Fig. 5 Commerciële product Suprelorin (uit Virbac UK, 2014) Verder behoren nafareline, leuprolide, busereline en goserline ook tot de GnRH agonisten (Gobello, 2006). 3.6.2.2.1 Werking en gebruik van GnRH agonist desloreline Het gonadoreline GnRH, een fysiologisch decapeptide van de hypothalamus, zorgt voor de secretie van de gonadotropines LH en FSH uit de hypofyse (zie hoger). GnRH agonisten zijn ook decapetiden, die middels een subcutaan implantaat zoals Suprelorin® (Virbac) continu GnRH afgeven. De biologische beschikbaarheid na orale toediening is nihil en GnRH agonisten moeten daarom altijd langs parenterale kant gegeven worden (Fontaine en Fontbonne, 2011). De werking van GnRH agonisten is een twee stappenmechanisme: ongeveer 20 minuten na toediening van desloreline ontstaat er door de agonistische werking op de hypofyse een stijging van LH en FSH in de bloedbaan. Hierdoor gaan volgens Fontaine en Fontbonne (2011) de plasmaspiegels van het testosteron voor een tijdsperiode van 2 tot 9 dagen verhogen. Deze eerste fase wordt ook het “flare up effect” genoemd. Hierop volgt na ongeveer 9 dagen een desensibilisatie van de hypofyse voor GnRH met downregulatie van de GnRH receptoren, waardoor de gonadotropinesynthese en -secretie sterk vermindert. Ook de Leydigcellen worden gedesensibiliseerd voor LH (Junaidi et al., 2009) waardoor de synthese van testosteron afneemt en vervolgens de spermaproductie daalt totdat ze vanaf 4 tot 6 weken na implantatie volledig stopt (Emmerich en Ungemach, 2009). De grootte van de testes gaat duidelijk afnemen (ongeveer 20-30%). Verder kunnen er afhankelijk van de dosis tussen de 6 en 48 weken geen ejaculaat en spermatiden waargenomen worden (Emmerich en Ungemach, 2009). Het libido blijft volgens Junaidi et al. (2009) verder behouden, de honden vertonen een normale erectie en pelvische contracties / dekbewegingen tijdens manuele sperma-afname. ®
Door het gebruik van de slow release GnRH agonist implant Suprelorin (Virbac) kan de puberteit van mannelijke honden vertraagd worden (Schäfer-Somi, 2013). Dit werd aangetoond in het onderzoek
12
van Sirivaidyapong et al. (2012), waarbij 11 mannelijke honden op een leeftijd van 4 maanden met 4,7 mg of 9,4 mg desloreline geïmplanteerd werden. De puberteit getypeerd door een normaal mannelijk gedrag, trad bij gebruik van de hogere dosis pas op na 34 maanden Het opnieuw verschijnen van een normaal ejaculaat was sterk individueel verschillend. Ook buiten de hypofyse zijn er GnRH receptoren op verschillende plaatsen in het lichaam, zoals in de urineblaas, bloedvaten, huid en ook intestinaal maar de effecten van GnRH op deze plaatsen zijn volgens Fontaine en Fontbonne (2011) nog niet voldoende onderzocht. Ten gevolge van een verhoogde plasmaconcentratie van de gonadotropines door chirurgische castratie ontwikkelen honden vaak het “puppy coat syndroom” door veranderingen in de haarfollikel. Door de toediening van GnRH agonisten verbeterden deze symptomen bij 79% van de 39 onderzochte vrouwelijke honden (Reichler et al. 2008). 3.6.2.2.2 Toediening ®
Suprelorin wordt subcutaan tussen de schouderbladeren geïnjecteerd. Dit gebeurt met behulp van een 13G naald en een voorgepakte implantingsapplicatie (Fig. 6) voor eenmalig gebruik (Junaidi et al., 2009).
Fig. 6 Applicator voor toediening van Suprelorin
®
(uit Virbac ES, 2011)
De hond hoeft voor deze ingreep niet onder anesthesie.
3.6.2.2.3 Werkingsduur De werkingsduur van het implantaat is zeer variabel en afhankelijk van de dosis en van het lichaamsgewicht van de hond (Maenhoudt et al., 2013). Normaal kan gesteld worden, dat een implantaat van 4,7 mg desloreline minstens 6 maanden werkt en een implantaat van 9,4 mg desloreline ongeveer 12 maanden actief is (EMA, 2012). Kleinere honden (minder dan 10 kg) hebben echter iets meer tijd nodig om na behandeling opnieuw normale plasmatestosteronspiegels te bereiken en opnieuw sperma te produceren (Emmerich en Ungemach, 2009). Dit werd aangetoond bij het gebruik van een 4,7 mg desloreline implantaat, waar volgens Fontaine en Fontbonne (2011) na verwijdering van het implantaat de plasmatestosteronspiegels bij honden onder 10 kg meer dan 400 dagen laag bleven en bij reuen met een gewicht tussen de 10 en 25 kg maar 300 dagen.
13
Bij het gebruik van 9,4 mg desloreline kan volgens Trigg et al. (2006) de testosteronplasmaspiegel bij kleine honden onder 10 kg tot 400 dagen onder de 1 ng/mL liggen (Fig.7).
Fig. 7 Duur (dagen) van testosteron onderdrukking bij mannelijke honden met verschillend lichaamsgewicht na een 9,4mg GnRH agonist desloreline implantaat (uit Trigg et al., 2006)
In tegenstelling tot de vorige studies is er volgens het onderzoek door Junaidi et al. (2009) waarbij 6 mg desloreline gebruikt werd, geen correlatie tussen het lichaamsgewicht en de duur van herstel tot het opnieuw produceren van een ejaculaat. Bij alle 24 geteste honden die 6 mg desloreline geïnjecteerd kregen werkte het implantaat individueel verschillend tot maximaal 12 maanden. 3.6.2.2.4 Invloed op de spermakwaliteit De toediening van 3 mg, 6 mg of 12 mg desloreline geeft voor alle drie dosissen een daling van de ®
spermakwaliteit 28 tot 35 dagen na implantatie van Suprelorin (Junaidi et al., 2009). Toch moet duidelijk vermeld worden, dat de spermakwaliteit de eerste twee maanden stabiel tot zelfs enkele weken verhoogd kan zijn en moet de eigenaar van de reu hiervoor gewaarschuwd worden. Dit initieel stimulerend effect zou misschien nuttig kunnen zijn voor de behandeling van subfertiele reuen (Romagnoli et al., 2012). De evolutie van de spermakwaliteit volgt voor alle dosissen een gelijkaardig schema: na een eventuele stijging gaat het volume van het ejaculaat dalen, treedt er een reductie van de spermamotiliteit op (ongeveer 10%) en tenslotte van de spermaconcentratie. Verder verschijnen progressief meer morfologische abnormaliteiten in de spermatozoa zoals proximale en distale protoplasmadruppels alsook gebogen staarten. Vanaf 35 tot 42 dagen kan door manuele stimulatie geen ejaculaat meer verkregen worden ondanks een normale erectie (Junaidi et al., 2009). Volgens Romagnoli et al. (2012) vertoonden 90% van de met 4,7 mg desloreline behandelde honden azoöspermie na 41 dagen, ten gevolge van atrofie van de tubuli seminiferi maar geen morfologische veranderingen van het sperma.
14
®
Na implantatie van een andere GnRH agonist (Gonazon met als actief bestanddeel 18,5mg azaglynafareline) bij vijf Beagles kon aangetoond worden, dat de spermatogenese stopt op het stadium van de spermatogonien en de primaire spermatocyten (Goericke-Pesch et al., 2012). Een volledig herstel van de spermatogenese na toediening van 3 mg desloreline wordt gezien na 62 weken, bij een dosis van 6 mg na 76 weken en bij toediening van 12 mg na 102 weken (Fig.8). Het lichaamsgewicht van de honden speelde hier geen rol (Junaidi et al., 2009).
Fig. 8 Duur (dagen) van niet detecteerbare LH / testosteronwaarden, verminderd testiculair volume en afwezigheid van een ejaculaat en van compleet herstel van de reproductieve functie na toediening van 3, 6 en 12 mg desloreline bij 16 honden (uit Junaidi et al., 2009)
3.6.2.2.5 Invloed op het gedrag Van een castratie wordt vaak verwacht, dat het testosteron geïnduceerde gedragsproblemen zal verminderen (zie hoger). Implantaten van GnRH analogen, zoals desloreline verlagen volgens de Gier et al. (2013) de plasmatestosteronconcentratie, alhoewel door het “flare-up effect” de eerste 7 weken na toediening een tijdelijke stijging van het ongewenste gedrag kan plaatsvinden. Om het effect van GnRH agonisten te onderzoeken volgden de Gier et al. (2013) tweeënveertig mannelijke honden op, die hetzij chirurgisch hetzij chemisch gecastreerd werden. Uit deze studie blijkt duidelijk dat het seksuele gedrag, het markeren met urine en de agressie van de reuen die chemisch ®
gecastreerd werden door middel van een 4,7mg GnRH agonist desloreline (Suprelorin ) de eerste weken stijgen maar ten laatste na 7 weken sterk gedaald zijn (Fig.9).
15
Fig. 9 Invloed van chirurgische en chemische castratie op het seksueel gedrag, markeren met urine, agressie t.o.v. andere reuen en algemene activiteit na 1, 3, 5 en 7 weken (uit de Gier et al., 2013)
3.7 NEVENEFFECTEN In de humane geneeskunde werden er verschillende neveneffecten van GnRH agonisten vastgesteld zoals hartproblemen, toename van vetweefsel, spieratrofie en andere. Deze effecten zijn bij de huisdieren echter nog niet beschreven (Fontaine en Fontbonne, 2011). Na toediening van het subcutaan implantaat worden volgens Trigg et al. (2006) geen lokale of systemische ontstekingsreacties gezien. Möhrke (2009) beschrijft wel een mogelijke irritatie ter hoogte van de implantatieplaats gedurende maximaal 14 dagen. Aan de hand van de studie van Trigg et al. (2006), waarbij 10 honden vier keer om de zes maanden een 4,7 mg implantaat van desloreline kregen, kan besloten worden, dat het herhaaldelijk gebruik van ®
Suprelorin als veilig kan beschouwd worden. Er werden immers geen bijwerkingen vastgesteld ten gevolge van het herhaaldelijke gebruik. In tegenstelling tot deze studies kunnen volgens het onderzoek van Fontaine en Fontbonne (2011), waar dagelijks een injectie van GnRH agonisten gegeven werd, wel abnormaliteiten van de testiculaire microvascularisatie optreden. Dit kan bij de commerciële preparaten niet optreden aangezien deze
16
enkel om de 6 of 12 maand moeten toegediend worden. Bij het gebruik van GnRH agonisten bij proefdieren werden foetotoxische eigenschappen vastgesteld. Daarom mag desloreline niet door zwangere vrouwen gehanteerd worden (Emmerich en Ungemach, 2009). Bij het gebruik van het desloreline implantaat bij nog niet uitgegroeide reuen met een nog onvoldoende gesloten lieskanaal kan door het opstijgen van de testis een hernia inguinalis ontstaan (Möhrke, 2009). Daarom wordt aangeraden om de eerste injectie pas toe te dienen als de dieren geslachtsrijp zijn.
17
BESPREKING De grote interesse voor reversibele chemische castratie bij de reu kan duidelijk verklaard worden doordat de ingreep niet definitief en onomkeerbaar is. ®
Dit is een groot voordeel van Suprelorin t.o.v. de traditionele chirurgische castratie. Voor mensen met ethische of praktische bezwaren tegen een chirurgische castratie of in de Scandinavische landen, waar het preventief chirurgisch castreren niet toegestaan is, is dit een frequent gekozen, praktische optie. Verder wordt duidelijk dat bij het gebruik van GnRH-agonisten minder tot zelfs geen neveneffecten optreden, dit in tegenstelling tot de humane geneeskunde. Volgens de bijsluiter kan tot 14 dagen na het inbrengen van de implant een lichte irritatie optreden ter hoogte van de injectieplaats. Ook de positieve invloed van de GnRH agonist op het mannelijk gedrag ten gevolge van een daling van de testosteronspiegels werd door middel van verschillende studies (de Gier et al., 2013) duidelijk aangetoond. ®
Een groot nadeel van Suprelorin is de variabele werkingsduur. In sommige studies werd aangetoond, dat het lichaamsgewicht van de reu een duidelijke invloed heeft op de werkingsduur (Trigg et al., 2006). Hier wordt gesteld, dat bij lichtere honden het preparaat langer werkzaam is dan bij zwaardere honden. In andere studies wordt de invloed van het lichaamsgewicht echter niet beschreven (Junaidi et al. 2009). Bijkomend onderzoek is hiervoor dus nodig. Voor fokkers met showkampioenen is het uiteraard belangrijk om te weten wanneer de spermaproductie van de fokreu volledig hersteld is, om hem opnieuw in te kunnen zetten voor de dekking. ®
Verder is uit studies gebleken, dat het effect van Suprelorin ook sterk individueel varieert met betrekking tot het stoppen van de spermaproductie. De duur kan individueel van elkaar verschillen maar bedraagt meestal 6 tot 8 weken. Hierdoor kan dus niet precies gesteld worden vanaf wanneer de reu bijvoorbeeld met een teef zou samen mogen, zonder dat hij de teef succesvol gaat dekken.
18
REFERENTIELIJST 1. Anonymous. http://diergeneesmiddelen.info (2011) Suprelorin implantaat - bijsluiter – 13 juli 2010, bezocht op 5 maart 2014. 2. Anonymous. http://www.ema.europa.eu/ema/ (2010), EUROPEAN PUBLIC ASSESSMENT REPORT (EPAR) – SUPRELORIN - EPAR summary for the public, eerst gepubliceerd 11 juli 2007, laatste update maart 2012, bezocht op 4 maart 2014. 3. Anonymous. http://www.virbac.co.uk/product.aspx?pid=195&product=68page=page-BRAND (2014) Suprelorin, bezocht op 23 april 2014. 4. Anonymous. http://www.virbac.es/p-virbacespubes/display.aspx?srv=pvirbaces&typ=pub&lang=es&cmd=view&style=styles/specie.xsl&select=PRODUCT%5B@ID$eq$ PRODUCT_99%5D (2011) Suprelorin, bezocht op 23 april 2014. 5. Blendinger K., Blendinger C. (2010). Kastration von (Zucht-) Rüden Warum? Wann? Wie?, 30. Kynolog. Arbeitstagung VDH LV Baden-Württemberg, p. 10. 6. De Gier J., Kooistra H.S., Vinke C.M. (2013). The effects of orchidectomy and chemical castration using deslorelin on male dog behaviour. In: Reproduction and Pediactrics in Dogs, Cats and Exotics, Toulouse, p. 52-55. 7. Delestinne L. (2006). Sterilisatie en castratie bij de hond. Een aanrader?. Afstudeerwerk Katholieke Hogeschool Kempen, Kempen, hfd. 3 en 4. 8. Emmerich I.U., Ungemach F.R. (2009). New drugs for pets 2008. Tierärtzliche Praxis Ausgabe Kleintiere Heimtiere 37, 399-409. 9. Feldman C. E., Nelson W. R. (2004). Canine and Feline Endocrinology and Reproduction. 3th edition, Saunders, Missouri, p. 943 – 946. 10. Fontaine E., Fontbonne A. (2011). Clinical Use of GnRH Agonists in Canine and Feline Species. Reproduction in Domestic Animals 46, 344-353. 11. Führmann P. (2013). Bleib mein kleines Baby. Dogs 6, p.30-31. 12. Gobello C. (2006). Dopamine agonists, anti-progestins, anti-androgens, long-term-release GnRH agonists and anti-estrogens in canine reproduction: A review. Theriogenology 66, 1560-1567. 13. Gobello C. (2006). New GnRH analogs in canine reproduction. Animal Reproduction Science 100, 1 -13. 14. Gobello C. (2012). Effects of GnRH Antagonists vs Agonists in Domestic Cornivores, a Review. Reproduction in Domestic Animals 47, 373-376. 15. Goericke-Pesch S. , Ludwig C., Hoffmann B. (2012). Development of Semen Quality Following Reversible Downregulation of Testicular Function in Male Dogs with a GnRH Agonist Implant. Reprod Dom Anim 47, 625-628. 16. Junaidi A., Williamson P.E., Martin G.B., Blackberry M.A., Cummins J.M., Trigg T.E. (2009). DoseResponse Studies for Pituitary and Testicular Function in Male Dogs Treated with the GnRH Superagonist, Deslorelin. Reprod Dom Anim 44, 725-734. 17. Junaidi A., Williamson PE., Trigg TE., Cummins JM., Martin GB. (2009). Morphological Study of the Effects of the GnRH Superagonist Deslorelin on the Canine Testis and Prostate Gland. REprod Dom Anim 44, 757-763.
19
18. Kuladip J., Prabhat K. S. (2007) Sterilization of male stray dogs with a single intratesticular injection of calcium chloride: a dose dependent study. Contraception 75, p.390-400. 19. Kutzler M., Wood A. (2006). Non-surgical methods of contraception and sterilization. Theriogenology 66, p. 514-525. 20. Larsen R.E., Johnston (1980). Management of canine infertility. In: Kirk R.W. (Editor) Current Veterinary Therapy VII, W.B. Saunders Company, Philadelphia, p. 1226. 21. Lehner M., v. Reinhardt C. (2013). Kastration & Sterilisation beim Hund. 1e druk, animal learn Verlag, Benau. 22. Leyo http://upload.wikimedia.org/wikipedia/commons/thumb/e/e8/Steroidsynthese_Ausschnitt.svg/757p x-Steroidsynthese_Ausschnitt.svg.png (2012) Ausschnitt aus der Steroidsynthese, bezocht op 23 november 2013. 23. Liebich H.-G. (2010). Funktionelle Histologie der Haussäugetiere und Vögel., 5e druk, Schattauer, Stuttgart, p.295 – 320. 24. Ludwig C. (2008). Downregulation der hypophysären GnRH-Rezeptoren mit einem neuen GnRHImplantat beim Rüden. 1e druk, VVB Laufersweiler Verlag, Giessen. 25. Maenhoudt C., Santos N.R., Fontbonne A. (2013). Suppression of fertility in adult dogs. Reproduction and Pediactrics in Dogs, Cats and Exotics. pp. 27 – 31. 26. Malone J.Y. (1918). Spermatogenesis of the Dog. Transactions of the American Microscopical Society, 37, 97-110. 27. Massei G., Miller L. A. (2013). Nonsurgical fertility control for managing free-roaming dog populations: A review of products and criteria for field applications. Theriogenology 80, 829–838. 28. McKeever, S. (1970). Male reproductive organs. In: Hafez, E.S.S., Lea and Febiger (Editors) Reproduction and Breeding Techniques for Laboratory Animals, Philadelphia, hfd. 2. 29. Möhrke C. (2009). Andrologie des Rüden. CVE – Continuing Veterinary Education 6,1-28. 30. Münnich A. (2010). Infertilität bei der Hündin. Bamberg, p. 9. 31. Niepel G. (2007). Kastration beim Hund. Chancen und Risiken – eine Entscheidungshilfe. Kosmos Verlag. 32. Oliveira E.C.S., Moura M.P.R., de Sá M.J.C., Silva Junior V.A., Kastelic J.P., Douglas R.H., Marques Junior A.P. (2011). Permanent contraception of dogs induced with intratesticular injection of a Zinc Gluconate-based solution. Theriogenology 77, p. 1056-1063 33. Reichler I., Welle M., Eckrich C., Sattler U., Barth A., Hubler M., Nett-Mettler C., Jochle W., Arnold S. (2008). Spaying-induced coat changes: the role of gonadotropins, GnRH and GnRH treatment on the hair cycle of female dogs. Vet Dermatol 19, 77-87. 34. Rijnberg A., van Sluis F.J. (2005). Anamnese en lichamelijk onderzoek bij gezelschapsdieren. 2
e
druk, In: Bohn Stafleu van Loghum (Editor), Houten, p.147. 35. Romagnoli A., Siminica A., Sontas B.H., Milani C., Mollo A., Stelletta C. (2012). Semen Quality and Onset of Sterility Following Administration of a 4,7-mg Deslorelin Implant in Adult Male Dogs. Reprod Dom Anim 47, 389-392. 36. Schäfer-Somi S. (2013). Suppression of fertility in prepubertal dogs and cats. In: Reproduction and Pediactrics in Dogs, Cats and Exotics, Toulouse, p.32 – 36.
20
37. Silbernagel S., Despopoulos A. (2005). Atlas van de fysiologie. 15e druk, Sesam, Stuttgart, p. 308-309. 38. Simoens P. (2010). Deel 1 – anatomie van de hond , bekken 8. In: Topografische en klinische anatomie van de huisdieren. 39. Sirivaidyapong (2012). Reprod Dom Anim 47, 400-402. 40. Trigg T.E., Doyle A.G., Walsh J.D., Swangchan-uthai T. (2006). A review of advances in the use of the GnRH agonist deslorelin in control of reproduction. Theriogenology 66, 1507-1512. 41. Valiente C., Corrada Y., de la Sota P.E., Galassi Gerez P., Gobello C. (2007). Effect of the GnRH antagonist, acyline, on canince testicular characteristics. Theriogenology 68, 687-692. 42. Van den Broek W. (2009). Bijzondere Weefselleer van de Huisdieren. Nautilus Academic Books, Zelzate, p.107-111. 43. Van Soom A., Rijsselaere T. (2013). Aanvullingen in de voortplanting en verloskunde van de gezelschapsdieren. Gent, p. 182.193. 44. Vogel A. L. (2012) Biochemische Untersuchungen an Seminalplasma von Rüden unter der Berücksichtigung der Fertilitätsparameter. Inaugural-Dissertation Fachbereich Veterinärmedizin, Gießen, p.6. 45. Walter B., Glöwing B. (2012). Guter Start ins Leben, Dogs 2, p.54.
WETTEKSTEN Bron : SOCIALE ZAKEN.VOLKSGEZONDHEID EN LEEFMILIEU.MIDDENSTAND.LANDBOUW Publicatie : 04-07-2001 nummer : 2001016198 bladzijde : 23244 BEELD Dossiernummer : 2001-05-17/37 Inwerkingtreding : 01-10-2001 (ART. (2))
21
22